HET BULLETIN □
VAN DE STICHTING WERKGROEP HERKENNING 18e jrg. No. 2 Juni 2003 Mededelingen van het bestuur:
•
Er zijn nu vier bestuursleden per 1 januari 2004. We zoeken nog naar een secretaris en een voorzitter, maar zoals het er nu uitziet zal de werkgroep ook volgend jaar nog een landelijk bestuur hebben. Het Bulletin zal ook het volgend jaar gewoon blijven verschijnen. Paul Mantel wil de eindredactie voorlopig voortzetten. Bestuurslid Adrie Oldenziel en oud-voorzitter Marcel Kemp zijn beide serieus ziek. Wij wensen hen beiden de kracht toe om dit aan te kunnen en we leven met hen mee. Met het NIOD is besloten om nog dit jaar aan een werkconferentie over de geschiedenis van de ‘kinderen van foute ouders’te organiseren. Bas Kromhout, redacteur van het Historisch Nieuwsblad, heeft het boek dat hij maakt in vervolg op de enquête, die eind 2001 onder de donateurs van Herkenning is gehouden, bijna afgerond. We hebben er al een blik op mogen werpen en waren onder de indruk van de heldere lijnen die hij in het complexe verhaal heeft weten aan te brengen. Het boek zal verschijnen bij uitgeverij Contact, als alles goed gaat, aan het eind van 2003. Het zgn. compendium of handboek, waarin de ervaringen van de afgelopen 20 jaar van de lotgenoten bij Herkenning zijn vastgelegd vordert gestaag. Gonda Scheffel-Baars en Paul Mantel hebben het op zich genomen het boek samen te stellen en te schrijven. We hopen dat het aan het eind van het jaar klaar is. Het aantal donateurs van de werkgroep blijft constant. Opvallend is echter de toename van informatievragen door de ‘derde generatie’, de kleinkinderen, die de krampachtigheid in families rondom de geheimhouding van het oorlogsverleden ter discussie willen stellen. De coördinator is op vakantie van 8 juli tot 4 augustus. Het kantoor is dan niet bereikbaar. U kunt wel bellen met het Landelijk Telefoonnummer (zie blz. 2.)
•
•
•
•
•
•
•
•
De acceptgirokaart is voor uw jaarlijkse bijdrage. Wij bedanken u vast!
Mededelingen *
Bij dit Bulletin vindt U de acceptgirokaart voor de jaarlijkse bijdrage !!! *
Landelijke telefoon voor donateurs van Herkenning. Tel: 0348-460088 Zie blz. 6 *
www.kriegskind.de Hulp aan een vergeten generatie van oorlogskinderen in Duitsland. Pag. 20-21 * Een aangrijpende aflevering van Mijn verhaal. Pag.13 *
“Waar de eer in het geding is, staat de doofpot om de hoek, zoals wij Nederlanders zouden moeten weten.” J.L. Heldring over het taboe op de misdaden tegen de Duitsers: pag. 11 *
Doorlopende gespreksgroep Naoorlogse generatie Kinderen en kleinkinderen Pag. 3 * Het jaarverslag is beschikbaar voor Belangstellenden. Aan te vragen op het kantoor tel: 030-2304757. * Het verlangen naar oorlog. ICODO-Info no. 2 2002. Mensen verlangen naar vrede maar kennelijk ook naar oorlog. Psychiater Ladan zoekt in zijn betoog mogelijke verklaringen voor het feit dat wij steeds weer in oorlog verzeild raken. HET BULLETIN 18e jrg. No. 2 Juni 2002
1
□
Informatie over de werkgroep
Inhoudsopgave Mededelingen van het bestuur.......................1 Adressen bestuur en regio .............................2 Donateur worden ...........................................2 Activiteiten/oproepen/aankondigingen ..... 3-4 ‘Aan de andere kant’ door Mw. G. Oedekerk.............................. 5-9 Een vier mei gedichtvan Simone...................9 ‘Wanneer zag ik dat ik fout had gezeten’ door Dirk Bruggeman............................ 10-11 ‘Mensen en symbolen’ J.L. Heldring ... 11-12 Mijn verhaal ......................................... 13-14 Een oproep van Hennie Peijnenburg ...........15 De derde generatie: het familieverhaal van Hennie Peijenenburg ............................. 16-18 Internationaal: www.kriegskind.de ....... 19-21 Andere vrijwilligersorganisaties..................22 De Stichting Vrienden van Herkenning ......23 Inzien van de dossiers...................................... bij het Nationaal Archief ....................... 23-24 Colofon ........................................................24
Visschersplein 160 J-10 3511 LX Utrecht Tel: 030 - 2304757 E-mail:
[email protected] www.werkgroepherkenning.nl postbanknummer: 5285797 Landelijke Hulptelefoon 030 - 6701979 De coördinator van de werkgroep is telefonisch bereikbaar op werkdagen van 11.00 uur tot 13.00 uur, met uitzondering van de woensdag. Bezoek op afspraak.
Bestuur Erwin Puts Yvonne van der Woude Jacqueline Bonekamp Adrie Oldenziel Ab van Aldijk Ben Bles
(voorzitter) (penningmeester)
Regio-coördinatoren Friesland Roelie Ansingh Groningen Jurrien Oortwijn Drenthe Pieter Kempers Salland &Twente Arjen/Mieke de Groot Utrecht Jacqueline Bonekamp Flevoland Pragit Koot-Brouwers N-Holland/A’dam Lucia Pultrum Z-Holland Gerard Loef (na 18.00 uur) Brabant Nel Baltissen Limburg Margreet Vorstenbosch
0512 - 303174 050 - 3110955 0593 - 562120 053.-.4344801 0343 - 520371 0320 - 412116 023 - 5450373 070 - 3540604 073 - 6424461 046 - 4373822
Donateur worden U kunt donateur worden van de Stichting Werkgroep Herkenning. U ontvangt dan ons informatiebulletin dat eens per kwartaal verschijnt. Ook kunt u deelnemen aan de activiteiten die onze stichting organiseert. De stichting vraagt van de donateurs een jaarlijkse bijdrage van € 16,00. Een hogere bijdrage is uiteraard welkom. De hoogte van de standaardbijdrage mag echter geen belemmering zijn om u te laten inschrijven. Kunt u dat bedrag niet missen dan is een lagere bijdrage eveneens welkom.
Coördinatoren (Landelijk) Ouderen 3e Generatie Partners
Dirk Bruggeman Marijke Hoekman Joke Snijders
070 - 3636932 075 - 6428795 033 - 4617673
Contactgroep Kinderen van Duitse Militairen Ab van Aldijk
023 - 5240898 06 - 53382670
Als u de acceptgirokaart gebruikt voor het overmaken van het bedrag dan zien wij graag uw adresgegevens ingevuld. Mocht u vragen hebben omtrent deze procedure of, voor het gemak, een acceptgirokaart toegezonden willen krijgen, schrijf of bel dan naar: Stichting Werkgroep Herkenning Visschersplein 160 J-10 3511 LX Utrecht tel.: 030 - 2304757 e-mail:
[email protected]
www. werkgroepherkenning.nl
U kunt ook het landelijke telefoonnummer bellen: 030 - 6701979
2
Activiteiten / Aankondigingen / Oproepen / Mededelingen DOORLOPENDE GESPREKSGROEP NAOORLOGSE GENERATIE KINDEREN EN KLEINKINDEREN
AANBIEDING JUBILEUMBOEK Ter gelegenheid van het 20-jarig ‘jubileum heeft de Werkgroep Herkenning een boek uitgegeven: ‘Werkgroep Herkenning Twintig jaar 1982–2002’.
Om de ± zes weken zal er in het kantoor in Utrecht een gespreksgroep voor de naoorlogse generatie gehouden worden.
In deze mooi uitgegeven herdenkingsbundel wordt de geschiedenis van de werkgroep beschreven door de mensen die er in de betreffende periodes dichtbij stonden. Daarnaast vindt u er artikelen over de kinderen van Duitse militairen, de vrijwilligers, de derde generatie en een aantal ervaringen van mensen met gespreksgroepen. Het boek is vormgegeven door Dirk Mostert en geïllustreerd door Lies Rosen.
Onderwerpen: herkenning bij anderen, wat zijn in het dagelijks leven de gevolgen van de achtergrond, hoe ga je ermee om tegenover je ouders en je kinderen, wat zijn oplossingen? Wie geïnteresseerd is in deelname kan zich melden bij Marijke Hoekman: Tel: 075-6428795 06-44352763
Bestellen: U kunt het boek bestellen door 5 Euro over te maken op postbanknummer 5285797, ten name van de Stichting Werkgroep Herkenning, te Utrecht, onder vermelding van ‘Jubileumboek’.
Oproep Ik ben sinds een klein tijdje bezig met het schrijven van een boek over Nederlanders die, al dan niet gedwongen, dienstnamen bij de NSKK (NationalSocialistisch Kraftfahrer Korps). Daarom ben ik op zoek naar mensen, ex-NSKK-ers, die hun (persoonlijke) verhaal hier over willen vertellen. Andere, aanvullende informatie, zoals foto's, dagboeken, brieven, enzovoort, zijn ook van harte welkom. Natuurlijk ga ik vertrouwelijk om met deze informatie. Zelf ben ik de kleinzoon van een Duitse militair, waardoor ik goed op de hoogte ben van de gevoeligheid in dit soort kwesties.
Zodra wij uw betaling ontvangen hebben, wordt het boek u toegestuurd.
Landelijke Telefoon voor donateurs van Herkenning Er zijn veel mensen bij Herkenning die zo af en toe hun verhaal kwijt willen buiten de reguliere activiteiten van de werkgroep om. Corrie van Dijk heeft voorgesteld om een landelijk telefonisch aanspreekpunt te zijn voor donateurs van Herkenning. Het bestuur van de werkgroep steunt dit initiatief van harte.
Reacties graag naar: Alex Dekker Boeierstraat 4 1826 DE Alkmaar 072-5613592
[email protected]
Corrie van Dijk werd jaren geleden een ‘bekende Nederlander’ door de uitzending van Rondom Tien van de NCRV. Daarin werd zij door de zoon van een verzetsstrijder op een lijn gesteld met haar ouders. Zo werd een schokkend openlijk voorbeeld gegeven van de manier waarop er soms met kinderen van collaborateurs werd omgegaan. In de afgelopen jaren hebben veel mensen contact gezocht met Corrie omdat zij blijkbaar het gezicht werd van deze ervaring van discriminatie.
Bedankt! Alex Dekker
GESPREKSGROEPEN Mocht u belangstelling hebben voor de deelname aan een gespreksgroep neemt u dan contact op met de dichtstbijzijnde regio-cöordinator. Het telefoonnummer staat op blz. 2 van dit Bulletin.
Tel: 0348-460088 3
Activiteiten / Aankondigingen / Oproepen / Mededelingen Aankondiging kennismakingsworkshop : "Ontdek de helende werking van je stem".
Stichting Werkgroep Herkenning OPROEP Heeft Uw ervaring met psychotherapie i.v.m. het oorlogsverleden van Uw ouders? Wij – het telefoonteam - zijn geïnteresseerd in Uw ervaring met deze hulpverleners. Wij willen graag een lijst maken van hulpverleners, waarmee goede ervaringen zijn opgedaan, zodat wij mensen die op zoek zijn naar een goede psychotherapeut(e) gericht kunnen verwijzen. Wij zouden graag het volgende willen weten: Naam en adres van psycholoog of instituut of andere hulpverlener. Had de psycholoog etc. al eerder iemand met Uw achtergrond als cliënt gehad? Herkende hij/zij Uw problematiek, of moest U zelf alles uitleggen? Kunt U deze psycholoog, etc. aanbevelen voor mensen met onze achtergrond?
In het najaar van 2003 zullen we weer een stemworkshop aanbieden voor kinderen en kleinkinderen van de oorlog. Om vrijblijvend kennis te maken met onze manier van werken bent u welkom op onze introductiemiddag op 24 mei te Utrecht. In onze workshop werken we met adem en ontspanningsoefeningen om de stem vrij te maken. Dit opent de weg naar boventonen. Deze verfraaien de klankkleur van spreek en zangstem en geven een gevoel van innerlijke ruimte. Deze workshop is geschikt voor zangers, sprekers en mensen die niet durven te zingen !
Alvast hartelijk dank voor Uw medewerking. U kunt Uw brief sturen naar :
Plaats : 1ste Atjehstraat 2 te Utrecht Datum : 24 mei Tijd : 14.00 uur - 16.30 uur. Kosten : 5 euro Opgeven bij Wendela Weidema : 023-5287262 Voor meer informatie zie nr. 4, jaargang 2002 van het Bulletin.
Y. van der Woude-Rensen Akkerroos 11 7701 NJ DEDEMSVAART E-mail:
[email protected]
OPROEP
Het Historisch Nieuwsblad waarin het artikel staat over NSB-kinderen kan u gratis aanvragen bij het kantoor.
In de streek rond St. Petersburg is de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge op dit moment bezig met het herbegraven van Duitse soldaten, gesneuveld tijdens de Tweede Wereldoorlog. Soms worden ook soldaten van het Freiwillige Legion Niederlände gevonden. Een aantal van hen zijn reeds herbegraven op begraafplaats Sologubowka, 70 km ten oosten van St. Petersburg. Mensen die willen weten of hun familie hier wellicht een laatste rustplaats heeft gekregen, gelieve zich te melden bij de redactie. ♣ ♣ ♣ ♣ ♣
HET JUBILEUMBOEK IS IN DE AANBIEDING!!! Voor 5 euro kan u het bestellen bij het kantoor
Angela Dekker, journaliste, werkt aan een boek met als thema 'De onbekende soldaat.' Zij is geïnteresseerd in de persoonlijke verhalen van mensen die op zoek zijn naar hun vaders of broers die in Duitse Dienst gesneuveld zijn in de voormalige Sovjet-Unie tijdens de Tweede Wereldoorlog Angela Dekker Keizersgracht 746 1017 EX Amsterdam tel 020 6385255 mobiel: 0622663843 4
Aan de andere kant. Mw. G. Oedekerk maakte in 1944/45 met haar familie een lange en barre tocht door half Europa. Nu , bijna 60 jaar later heeft zij het verhaal opgeschreven. In het vorige Bulletin kon u lezen uit welk gezin Mw. Oedekerk kwam en waar ze allemaal al geweest was voor de Dolle Dinsdag in september ’44 aanbrak. In dit tweede deel begint de reis. “De reden dat ik deze hele geschiedenis op papier gezet heb is dat ik wil proberen die mensen hiermee te bereiken die in de oorlog “niet fout” waren en ALLEN veroordelen die dit “wel” waren. Misschien draagt dit een klein steentje bij tot meer begrip voor de kinderen en kleinkinderen die schuldeloos de dupe zijn geworden van de oorlog en hierover zelden of nooit durven praten uit angst voor onbegrip en intolerantie”.
Toen kwamen de berichten, Duitsland ging de oorlog verliezen, wat doen. Vermoedelijk om mijn zusters te beschermen tegen wraaknemingen van landgenoten en misschien nog meer om van m’n vader af te komen, werd er besloten op de bewuste “dolle dinsdag” uit Nederland te vertrekken richting Duitsland. De trein voor ons werd beschoten en er vielen vele doden onder deze vluchtelingen. Ook een vrouw met vijf kinderen, die we kort tevoren hadden gesproken. Later heb ik nog gedacht, zo hebben zij in ieder geval een hoop ellende gemist. Wij kwamen in een kamp in N.Duitsland terecht. De plaats weet ik niet meer. Dit duurde echter niet lang. Een N.S.B.er uit onze straat, hij was geloof ik loodgieter, een zeer onaangename man, zou de kampcommandant worden. Mijn moeder had hem al nooit kunnen uitstaan vanwege z’n grote bek. Ze zei, van mijn leven ga ik niet doen wat die man zegt. We moeten hier zo gauw mogelijk weg. En dus ging zij, met Marianne en Tony op pad om papieren te krijgen, die het mogelijk maakten weg te komen. Zij waren weggegaan zonder mij iets te zeggen. Die dag is me altijd bijgebleven als een dag vol angst. Ik kon ze geen van allen vinden, ik vroeg iedereen en niemand wist het. Ik liep huilend en snikkend door het stadje om ze te zoeken en verging van angst, want ik dacht op het laatst dat ze vertrokken waren en mij teruggelaten hadden. Als je 13 jaar bent is dat wel erg en ik hing (toen nog) zo ontzettend aan m’n moeder, als een klit. Ze kwamen dus wel terug, maar aandacht voor mijn opluchting en verdriet was er niet. Ik geloof dat het toen begon dat de kinderliefde begon af te brokkelen en later steeds meer door andere voorvallen.
bij de “Bahnhofsmission” overnachten, maar grotendeels sliepen we in de treinen op de grond, op de bagage in de gangen leunend tegen de treinwand. Als het even ging legde ze mij in het bagagerek, dus een voordeel dat ik nogal klein van stuk ben. Wij allemaal trouwens. Het gebeurde ook, dat we op een perron zaten, waar we moesten verdwijnen als er luchtalarm was, want meestal werden de stations bestookt door diepvliegers. De mensen werden dan in de schuilkelders gejaagd door soldaten. Dit gebeurde o.a. op het station van Kassel, dat herinner ik mij nog het beste. Wij maakten ons klein tussen onze koffers met een deken over ons heen en zo gingen we in het donker op als zijnde ook bagage. Dat bracht wel met zich mee dat we getroffen konden worden, maar daar werd je hoe langer hoe onverschilliger onder en de hoofdzaak voor ons was, dat onze spullen niet gestolen konden worden. ’t Is maar hoe je het bekijkt. Doodgaan kon je overal. Maar wij overleefden dit steeds weer en reisden verder. Kriskras richting Oostenrijk. Wassen deed je je maar zelden, soms was er wel een pomp op een perron en daar plensden we maar wat water in ons gezicht.
Het heette dus pakken en wegwezen. De papieren waren klaar, we mochten naar Oostenrijk reizen. Dit was het enige adres dat ze konden opgeven, anders kreeg je geen afreispapieren, het was het adres, waar Tony en ik de tweede keer in Oostenrijk. geweest waren. We hebben er heel lang over gedaan. Van plaats naar plaats, grote omwegen. We konden vaak
Het was wel gek, maar te eten hadden we steeds weer. Die Bahnhofsmission was een goede uitvinding. Ze lieten kinderen niet verhongeren en we kregen vaak wat mee voor onderweg. Zo zakten we af naar het Zuiden, Kassel, Regens(Vervolg op pagina 6)
5
Aan de andere kant. zenstrasse 10, De fam. B. hadden een kamertje voor mijn moeder en mij en Tony kwam op het plein daarachter bij een ouder echtpaar op de Adolf Hitlerplatz te wonen. Hij kreeg in de fabriek waar hij moest werken de opdracht loopgraven te graven met andere jongens en mannen. Dit was gedwongen vrijwillig, als je weigerde had je geen bestaansrecht. Dit was in de buurt van Breslau, dat weerstandskrachtig gemaakt moest worden Aan de ene kant werkten Poolse en Russische krijgsgevangenen onder bewaking en zij werkten aan de andere kant. Voor een nogal tengere 16-jarige jongen geen gemakkelijke opgave, temeer daar zijn dagelijks voedsel bij die oude mensen hoofdzakelijk uit wortelensoep bestond. .Moeder moest in dezelfde fabriek gaan werken in de Lichtpauserei. Het ging daar om hoogst geheime documenten. Aan het hoofd stond de vrouw van de vroegere directeur, die natuurlijk ook niet meer thuis was, de fabriek werd in dienst van de oorlog gesteld. Ik moest daar naar school. De fam. B. had twee dochters van mijn leeftijd, Ute en Christa, aardige meisjes, waar ik het wel mee kon vinden. Op school werd “die Glocke” van Schiller behandeld, maar we kwamen niet ver. Het boekje heb ik later meegenomen om steeds weer verdere stukken uit mijn hoofd te leren en jaren lang heb ik mijn familie op de zenuwen gewerkt door steeds weer gedeelten hieruit te citeren. Terug naar de Schuetzenstrasse. Ik was een keer bij mijn moeder op haar werk en zag dat zij in die Lichtpauserei een groot apparaat hadden staan met een grote, ronde glasplaat die niet verticaal maar horizontaal rond was, dus het middelpunt zeker een halve meter lager dan de randen.. Die glasplaat was zo groot als een biljarttafel en heel belangrijk. Op een dag gebeurde hiermede een ongeluk. Mijn moeder had er een zware tang op laten vallen en daar kon die glasplaat niet tegen. Zij werd onmiddellijk wegens sabotage gearresteerd en weggevoerd. Aan de directrice was het te danken dat zij weer vrij kwam en haar onschuld bewezen kon worden. Wij zaten natuurlijk niet altijd bij die mensen in de huiskamer, maar verbrachten een deel van de avond ook op het kleine bovenkamertje door. Vanzelf was daar verder niets, geen radio, geen speelgoed en toch waren dit uurtjes waar ik een prettige herinner aan heb. Mijn moeder had een goede zangstem (zij zong in haar jeugd in het weeshuis in een koor als solo sopraan) en ik had natuurlijk nog wel een kinderstem, niet zo’n lage rokersstem als tegenwoordig. Ze leerde me dan leuke kinderliedjes zoals:
(Vervolg van pagina 5)
burg, Nuernberg, Passau. We kwamen niet in St. Martin terecht, maar in Bad Ried i.Innkreis. Ergens bij Linz en Passau. Dit was een garnizoenstad en m’n zuster kreeg daar werk bij de militairen. Inmiddels was er ook weer contact met m’n zus Hannie, die aan het Oostfront bij het Duitse Rode Kruis werkte. Geen gezellig ziekenhuisbaantje, maar het verzorgen achter het front van uit elkaar geschoten soldaten. Ze was in de buurt van Hirschberg im Riesengebirge, het huidige Jelenia Gora . Mijn moeder besloot met mijn broer en mij naar Hannie te gaan. Marianne wilde persé niet mee, zij had daar haar draai kennelijk gevonden. En zo begaven wij ons weer op weg. Met de trein, liftend en lopend. Slapen in een prieeltje of op stations en waar het verder nog mogelijk was. We trokken om Tsjechië heen naar Chemnitz en Goerlitz. Hielden ons ergens onderweg ook nog een tijdje in een klein dorpje op, ondergebracht bij een alleenstaande vrouw (met een paar krengen van ganzen zoals ik toen vond en er als de dood voor was als ik langs ze heen moest.)
Ergens zijn we ook eens op een kasteel uitgenodigd door een baron met z’n vrouw en een stel kinderen. Dit was even kort een rustige periode. De barones liet me zien hoe je op een spinnewiel wol kon spinnen. Ze hadden maar een klein deel van het kasteel in gebruik, want personeel was er niet. De naam klonk als Baron v.Hauckwitz. We arriveerden met de trein in het stikdonker (vanzelfsprekend overal verduistering) op het station van Hirschberg. Hoe zus te vinden en zij ons. Maar ons onvolprezen familiefluitje bracht meteen succes. M’n broer floot de opening en het antwoord klonk uit het donker meteen op. Een zeer vreemde gewaarwording maar we waren allen erg blij elkaar weer te zien. Dit was de zuster waar ik heel goed mee kon opschieten. Zij was, ca. 20-jarig, ook van huis gegaan om de huiselijke ellende te ontlopen. Ze kwam wel in een ander soort hel, maar die was niet zo dicht bij haar. We kregen een onderkomen in de Schuet-
Er schommelt een wiegje in ’t bloeiende hout, een wiegje met bloemengordijntjes. (Vervolg op pagina 7)
6
Aan de andere kant. Toen het russische front ca. 15 km. bij ons vandaan was, vonden we het de hoogste tijd met onze povere bagage zien weg te komen. De familie B. wilde kort na ons ook vertrekken en pakte praktisch niets in, alleen alles voor de baby, die ze ook hadden. Ik heb natuurlijk nooit meer ervaren of ze dat nog gelukt is. Moeder, Anton en ik gingen naar het station waar het een grote chaos was. Dik ingepakte mensen met koffers en dekens verdrongen elkaar bij de treinen, die nog steeds vertrokken maar niemand wist waarheen of wanneer. Maken dat je weg komt was het devies. Wij vertrokken dus zuid-westwaarts en kwamen in de nacht in Polaun (Polubny) aan de tsjechische grens aan. Een voor mij onvergetelijke nacht.
(Vervolg van pagina 6)
Dat hebben twee vogeltjes samen gebouwd En zie eens hoe keurig en fijntjes. Of: Over de paardentram. Tingeling, tingeling, daar komt de tram al aan Chauffeurtje laat je paardje even staan. Hier hadden we een ongekende intimiteit, die zeer zelden was in mijn jeugd en ik genoot dit zeer. In die tijd vluchtten er ook velen uit Zevenburgen naar het Westen, weg van de russen. Bij de instanties, zo ook bij de politie, kwamen vele tragedies voor. Eenmaal was ik erbij (je moest haast voor alles naar de politie, bonnen, geld, toestemming voor dit en dat) en trof daar een aantal van deze vluchtelingen aan. Zij waren aangevoerd in transporttreinen, opgepropt in goederenwagons honger en kou lijdend. Een man stond te huilen en vroeg toestemming zijn vrouw te mogen begraven. Zij was onderweg gestorven en hij had haar in een jute zak buiten de trein vastgeboden, want een lijk konden ze in die propvolle wagon niet houden. Hij wilde haar echter niet uit de trein in het open veld gooien en haar bij aankomst begraven. Het waren hartverscheurende tonelen. Verder waren het angstige dagen. Kerstmis kwam dichterbij. Het werd een koude winter en het sneeuwde vaak. Op een dag mocht ik mee naar de “Schneekoppe”. De hele familie B, d.w.z. man, vrouw, kinderen en ik gingen op pad met meerdere sleeën, de hele dag door de bossen naar boven. Pa had een grote rugzak bij zich en ik vermoedde dat hij met een missie onderweg was. Vrouw en kinderen waren een goede camouflage, denk ik. We suisden later allen door de bossen en de sneeuw lange tijd naar beneden, het was prachtig en de oorlog leek die dag een beetje verder weg. Kerstmis hebben we bij die mensen kunnen doorbrengen. Mijn moeder kon het heel goed vinden met de oma, die ook inwoonde. Wij woonden daar met “huiselijk verkeer”. We hadden onze eigen etensbonnen en kregen zelfs briketten waar we op ons zolderkamertje niet veel aan hadden maar altijd nog konden dienen als ruilobject en in de kelder mochten opslaan. Bij het stapelen zeiden we tegen elkaar, moeder en ik, zijn we die briketten aan het opstapelen voor de Russen ?. Want het front kwam steeds naderbij. De gruwelijkste verhalen deden de ronde van verkrachtingen etc. en iedereen, maar vooral de vrouwen hadden daar natuurlijk de grootste angst voor. Hannie was allang weg, die werd al ca. een week na onze aankomst naar Lahn in WestDuitsland verzet, dus ons samenzijn met haar was zeer kortstondig. Een keer liet ze me vanaf haar kamer van boven af in een zaal met gewonden kijken. Het was afschuwelijk wat daar allemaal te zien was.
Het was bitter, bitter koud en daar heb ik mezelf toen gezworen, als we dit allemaal overleven zal ik er voor zorgen dat ik het nooit in m’n leven meer zo koud zal hebben. De donkere perrons zaten vol, hoofdzakelijk oudere en zieke mensen deels in rolstoelen, tenminste in mijn herinnering. Tony en ik probeerden wat drinkbaars op te duikelen en ontdekten dat er ergens iets warms te drinken werd verdeeld, soep of thee. Wij zijn toen beiden gaan ronddelen en kregen menige dankbare blik van die kleumende oudjes. Tot er weer een trein bleek te vertrekken, ze wilden ons echter niet opnemen. Alleen oude en zieke mensen werden erin gelaten. Toen knapte er ineens iets in mij. De soldaat die mij de weg op het platvorm van de trein wilde versperren, viel ik aan en hoewel ik natuurlijk geen partij voor hem was, ging hij opzij, waarschijnlijk geschrokken door het fanatisme waarmee ik te werk ging. (Da werden Weiber zu Hyänen –Schiller) Het was een trein met een kolenlocomotief en na een tijdje door het nachtelijke en besneeuwde landschap geboemeld te hebben, bleek er opeens brand te zijn op het balkon waar alle bagage opgestapeld was. Het was een open balkon en de vonken die over de trein vlogen, hadden de boel in brand gezet. We hebben aan de noodrem getrokken. Anton sprong van de trein en gaf mij op het balkon handen vol met sneeuw om op de smeulende (Vervolg op pagina 8)
7
Aan de andere kant. re gebeurtenis waar we alles moesten neerzetten of weer oppakken, ik steeds maar weer telde of we alles nog hadden. Dat was bijna een obsessie. Dit aantal pakken en koffers werd verdeeld over ons alle drie. Het maakte het lopen niet gemakkelijker en we moesten vaak een rustpauze inlassen. Onderweg klopten we aan om wat eetbaars en te drinken te krijgen. Wel kwam er onverwacht hulp opdagen. Een gedeserteerde Oostenrijkse soldaat was op weg naar huis en moest dezelfde kant op. Hij maakte ons steeds weer moed verder te trekken en hielp ons met dragen. Hij was daardoor vanzelf ook wat minder opvallend, want deserteren was niet niks. Zo kwamen we uiteindelijk op het station Bad Ried aan. Kapot en doodmoe. Het adres van m’n zuster Marianne wisten we niet, dus waar haar te vinden. Moeder en Tony bleven in de restauratie van het station achter en ik ging op zoek omdat ik met de taal ook het beste overweg kon. Op mijn weg richting centrum kwamen er ineens op klaarlichte dag diepvliegers die schoten op alles wat zich bewoog (het was immers een garnizoenstad). Ik schrok ontiegelijk en dook op aanwijzing van een voorbijgaand soldaat achter een dikke boom. Ook dit ging voorbij en later als we in het stadje liepen en er kwam luchtalarm, bijna iedere dag, gingen we alleen aan de kant in een deuropening staan en probeerden te vermijden om in een schuilkelder te gaan. Dit was natuurlijk zwaar verboden maar omdat iedereen maakte dat hij wegkwam, was er niemand om ons weg te jagen. Na die eerste keer, nog op zoek naar Marianne, begon ik maar voorbijgangers te vragen, vooral militairen, of ze haar kenden. En ja hoor, na een tijdje had ik beet. Iemand wist waar ze eventueel kon zijn en via, via vond ik haar bij kennissen waar ze op bezoek was. We togen dus naar het station en weer was er een gedeeltelijke familievereniging. We kregen op de gewone manier weer een dak boven ons hoofd toegewezen. Die weg hadden we wel geleerd te gaan. Wat ik me daar nog van herinner is, dat die vrouw als maar bang was dat we haar tapijten, van die wollen dingen op de grond, kapot zouden maken bij het uitkloppen in haar tuin. “Oh, meine Teppiche” riep ze dan verontwaardigd. Op een avond, toen er weer luchtalarm was en de vliegtuigen en afweergeschut goed hoorbaar waren, stond ik voor het raam naar buiten te kijken en dacht, of liever gezegd bad, laten er alstublieft een paar bommen bij ons vallen, direct op onze kop, dan zijn we tenminste overal vanaf. Soms was het leven bijna ondragelijk geworden, onder meer ook door de steeds weer terugkerende ruzies onderling. We kregen op dit adres ook vaak bezoek van een Oostenrijks soldaat. Hij was verliefd op Marianne en bracht ons altijd eieren mee. Hij
(Vervolg van pagina 7)
en rokende bagage te gooien. Dat was dat, brand geblust, de trein kon weer verder. Het bleek een trein te zijn die dwars door Tsjechien via Praag, Budweiss naar Wenen ging. In Praag hebben we een hele nacht in een tunnel gestaan want er werd een zwaar bombardement verwacht. Ik heb hier niets van gemerkt, lag in het bagagerek te slapen. Ben ik nu wel of niet in Praag geweest, vraag ik me wel eens af als mensen vragen of ik die mooie stad wel eens gezien heb. Wenen, ook een prachtige stad, ging ook geheel aan ons voorbij. Wel heb ik een goede herinnering aan een Weense dame. Wij moesten met onze bagage naar een ander deel van de stad, waar de trein richting Schaerding-Ried zou vertrekken, en wilden onze koffers en pakken op de tram zetten. Deze ging er echter halverwege vandoor met een deel van onze spullen. We hadden dus het nakijken, maar een dame riep: ik wacht op u bij de volgende halte. En dit deed ze inderdaad. Ze stond daar met onze koffers en hielp ons nog verder op de volgende tram. Zoiets vergeet je niet in de chaos van die tijd, waar de mensen elkaar eerder bestalen dan hielpen. Dat was dus Wenen.
In Linz moesten we weer uit de trein en konden we bij de Bahnhofsmission op het station in stapelbedden overnachten. Plotseling zei m’n moeder. Nee, hier blijven we niet, kom mee.We kenden deze voorgevoelens van haar en volgden onmiddellijk. Weg van het station en lopen naar het open land buiten de stad. Het was al behoorlijk donker en toen begrepen we ook wat er stond te gebeuren. Het station werd door bommenwerpers platgegooid en waarschijnlijk zijn die mensen waar we kort tevoren nog mee gepraat hadden, alle omgekomen. Dit soort dingen gebeurden nog wat vaker. Als bij moeder het rode licht ging branden was het beter daar naar te luisteren. We gingen verder te voet en sjouwden met onze 13 stuks bagage langs s’heren wegen. Het aantal dertien is me altijd bijgebleven omdat ik bij iede-
(Vervolg op pagina 9)
8
Aan de andere kant. kreeg van mij de poëtische bijnaam Eierenbinki. Deze jongeman uitte zijn afkeer over de hele oorlogstoestand en had helemaal geen fiducie in het nazidom. Hij zou het liefst deserteren. Helaas kwam het daar niet van, want hij werd verraden, zijn uitlatingen waren bij de hogere pieten beland en hij werd gearresteerd. Toevallig was ik in de buurt en zag hoe hij de cel in ging. Ik dook gauw weg, want ik schaamde me dood. Het deed me heel wat, vooral omdat ik een zwaar vermoeden had wie hem verlinkt had en daardoor kon ik dit nooit vergeten. Ik mocht een keer alleen met de trein, vermoedelijk naar St. Martin, dat was niet zo ver. Ik had mijn treinkaartje niet meer en was gedwongen te gaan liften. Ik mocht mee met een kar waar lange boomstammen op lagen, en zittend daarop zag ik paralel met de landelijke weg rechts van ons de spoorweg liggen. De gemiste trein kwam daar voorbij en ook nu waren er weer beschermengelen voor mij aan ’t werk geweest want ik zag hoe die trein door diepvliegers aan puin werd geschoten. Er werden natuurlijk in die tijd heel wat militairen vervoerd dus de bedoeling was duidelijk. Dit bericht had mijn familie nog eerder bereikt dan ik thuis was dus die waren in alle staten of ik daar eventueel bij omgekomen was. Die kar reed met paarden dus we kwamen maar langzaam vooruit. Vandaar hun ongerustheid. Deze beschermengelen hebben mij in m’n latere leven ook nog heel vaak begeleid. In l948 miste ik de bus, ook weer door het verliezen van mijn buskaartje van Laren naar Amsterdam en ging toen liften. De bus moest ik laten vertrekken en kwam die later met de auto die me opgepikt had, voorbij. Van voor naar achter helemaal opengescheurd door een obstakel op de weg op de hoogte van de ramen, dus er waren aan die kant vele gewonden. Er zijn nog meer zulke voorvallen geweest, maar deze horen op het moment niet verder in dit verhaal thuis.
4 mei 2001 Een dag als anderen in mei of in maart Vreemde stilte heerst in de dag. Een sinistere druk zweeft op straat dan is hij er weer, die vlag, op half. Pas dan is de stilte benoembaar. Ik, hoor ik daar ook bij? Het voelt als tussenin, elk jaar en toch wil ik in die lange rij. Een stoet met stille monden, stille ogen. Mijn hoofd, geen stilte, tegenstrijdigheid. Mag ik er tussen of is het slechts gedogen? Ja, nu weet ik, voel ik, ook ik hoor er bij. Ik sluit me aan bij de rij, loop in de rij.
Mw. G. Oedekerk
SIMONE
evt.reacties via de redactie
9
Wanneer zag ik in dat ik fout had gezeten? (En mijn vader?) Door: Dirk Bruggeman Ik heb het er moeilijk mee gehad. De Nazipropaganda die ik vijf jaar lang gehoord had, zei dat ze zelf voor een goede zaak stonden en dat de Geallieerden oorlogsmisdadigers waren. Nu was het opeens omgekeerd. Wij fout, zij goed. Wie had gelijk? Ik dacht: dat zoek ik later uit. Want nu moest er geleefd worden. Ik ging een boekhoudcursus volgen. Een half jaar later had ik mijn eerste baan.
zongen op weg naar het bos, zat daar een meisje met haar familie op een zolder opgesloten en kon nooit naar buiten. Het was niet eerlijk! Het was wel voor haar de enige kans om de oorlog te overleven. Zij heeft het niet gehaald. Ik wel. Grote bewondering heb ik voor de Duitse dominee Dietrich Bonhoeffer, die een echte Godsman was en fel anti-Nazi. Toevallig was hij in de zomer van 1939, toen de oorlog al in de lucht zat, in New York voor een congres. Hij heeft weken lang geworsteld met de vraag of hij in die omstandigheden niet beter daar kon blijven. Hij besloot terug te keren, omdat hij begreep dat zijn roeping in Duitsland lag. En daar raakte hij betrokken bij een complot van legerofficieren, die een aanslag wilden plegen op Hitler. Hij hielp hen over de drempel heen met het argument, dat “tirannenmoord” een goede zaak kan zijn, als de tiran maar slecht genoeg is. De aanslag vond plaats op 20 Juli 1944 en is mislukt. Hij heeft het met de dood moeten bekopen.
Intussen knaagde er wel iets. Vernietigingskampen, gaskamers. Dat was nieuw voor mij. Ik was verbijsterd. Had ik het kunnen weten? Of vermoeden? Iets ervan wel, denk ik. Nu moest ik het onder ogen zien, maar ze maakten het mij wel moeilijk. Amerikanen, Russen en Engelsen spraken recht over de Duitsers en hun misdaden. Eventuele eigen oorlogsmis-daden werden zorgvuldig buiten het beeld gehouden. In een oorlog heeft niemand schone handen. Waarom moesten in de winter ‘40-‘41 de Russen 10.000 Poolse officieren vermoorden? Mocht dat dan wel? In het Neurenberger proces heeft de Russische aanklager nog geprobeerd, ook deze misdaad de Duitsers in de schoenen te schuiven, maar zijn westerse collega’s zeiden: “Ik zou die aanklacht maar gauw inslikken, als ik jou was.” Dat deed hij, maar daar bleef het bij.
Maar wat voor mij de doorslag heeft gegeven – het klinkt misschien gek – is dat ik ging begrijpen dat Hitler zijn eigen mensen als oud vuil weggooide en ze tenslotte onverbiddelijk de dood injoeg. Toen alles verloren was heeft hij zichzelf van kant gemaakt, maar hij heeft dat wel tot het laatste ogenblik uitgesteld, om toch maar zoveel mogelijk mensen in de dood mee te slepen. Daarmee viel voor mij alles in het slot. Dan waren ook de “onvermijdelijke offers voor de goede zaak” waar ze het over gehad hadden niet meer dan een kletspraatje geweest. Er was geen goede zaak geweest, alleen een waan. En wij, wij waren erin getuind. Iets daarvan heb ik toen soms wel gevoeld, maar kon er niets mee. Nu zie ik de samenhang. Voor jullie wilde ik het kort en bondig bij elkaar zetten. – 24-3-2003.
En ik had nog andere vragen. Waarom moesten de Engelsen en Amerikanen in de laatste oorlogsmaanden zo nodig nog Dresden bombarderen? En Würzburg? En Hildesheim? – Ik geef toe: de Duitsers waren begonnen, maar toch. Vragen die mij benauwden. Tegenwoordig staat het allemaal in de krant te lezen. Het was niet allemaal zo zwart-wit als men beweerde. Maar toen had ik het gevoel, dat ik er alleen mee zat.
Dirk Bruggeman
Maar dan nu de keerzijde. Het Nazisme wàs een misdadig systeem. Het Dagboek van Anne Frank is voor mij een eye-opener geweest. Toen ik dat las, drong het voor het eerst ten volle tot mij door, dat het over mensen ging. Mensenkinderen. Het zijn de kleine dingen die het meeste spreken. Toen wij “In Wald, im grünen Walde”
Commentaar bij deze tekst: Over Katyn. In 1941 ontdekten de Duitsers in het door hen op de Russen veroverde gebied een (Vervolg op pagina 11)
10
Wanneer zag ik in dat ik fout had gezeten? (En mijn vader?)
Mensen en symbolen J.L. Heldring
(Vervolg van pagina 10)
massagraf, waarin 10.000 Poolse officieren lagen, kennelijk vermoord door de Sowjets. Zij sloegen daar natuurlijk meteen munt uit, haalden er deskundigen uit de neutrale landen bij, om hun oordeel te vragen over het tijdstip van de misdaad. Ze hingen de zaak zoveel mogelijk aan de grote klok, een staaltje van Duitse propaganda, die toevallig wel op waarheid berustte, al zeiden ze er niet bij, dat ze er zelf ook wat van konden. Maar het een wist het ander niet uit. In de Neurenberger Processen heeft dit nog een grotesk vervolg gekregen, zoals hierboven (uit mijn geheugen) weergegeven. Ik haal deze geschiedenis niet aan om de Neurenberger Processen in discrediet te brengen, wel om te laten zien waar ik toen mee zat.
Meer dan een halve eeuw heeft er een soort taboe geheerst over de bombardementen waaraan de Duitse steden in de Tweede Wereldoorlog onderworpen zijn geweest en waaraan tussen de vier- à zeshonderdduizend burgers ten slachtoffer zijn gevallen een soortgelijk taboe als lag over de honderdduizenden door de Russen verkrachte vrouwen. Dat de geallieerden deze daden niet als hun meest glorieuze wapenfeiten beschouwden hoewel er ook tienduizenden Britse en Amerikaanse vliegers bij zijn omgekomen is begrijpelijk. Het gevecht op het slagveld geldt als heldhaftiger dan het doden vanuit (betrekkelijk) veilige hoogte. In elk geval is `bomber' Harris, de commandant van de Britse luchtvloten, nooit, zoals zijn collega's van leger en vloot, in de erfelijke adelstand verheven. Ook de Russen hadden enige last van een slecht geweten over hun uitspattingen in de nadagen van de oorlog. Waarom zou er anders in de DDR niet over die verkrachtingen gesproken mogen worden? En het is waarschijnlijk dat in Rusland zelf nog steeds niet graag herinnerd wordt aan deze smet op de `Grote Vaderlandse Oorlog'. Waar de eer in het geding is, staat de doofpot om de hoek, zoals wij Nederlanders zouden moeten weten. En de Duitsers zelf? Hun schuld aan de oorlog en aan de door hen bedreven oorlogsmisdaden culminerend in de moord op zes miljoen joden was zo overweldigend, dat zij jarenlang niet voor den dag durfden te komen met het leed dat zijzelf ook in de oorlog hadden doorstaan uit vrees dat dit onmiddellijk zou worden uitgelegd als een poging tot bagatellisering van hun misdaden of dat ze dan subiet in de hoek van de neonazi's zouden worden gezet.
Hildesheim en Würzburg. Deze twee steden zijn pas op het allerlaatst van de oorlog, in Maart 1945, vernietigd. Het heeft op mij grote indruk gemaakt, temeer omdat ik ze kort tevoren nog gaaf gezien had. Maar ik vermeld ze ook, omdat men het altijd maar over het bombardement van Dresden heeft; en daarmee min of meer suggereert, dat dat een betreurenswaardig incident geweest is. Er was echt wel meer aan de hand. Darom noem ik die namen. Van de vuurstorm in Würzburg bestaat een geschilderde impressie, een aquarel van de hand van een ooggetuige. Misschien is het de moeite waard om daar een copie van te vragen? In mijn herinnering is het een heel treffend beeld. D.B.
Er zijn sinds het einde van de oorlog wel enkele romans geweest die zich met dit thema hebben beziggehouden, maar niet in een kwantiteit die enigszins beantwoordt aan die van de bijna totale vernietiging van vele Duitse steden. Die romans zijn trouwens, geen van alle, verkoopsuccessen geweest. Het is pas Günter Grass' laatste (Vervolg op pagina 12)
11
Mensen en symbolen Russische `goelag', die al in de jaren '20 bestond, en de latere moord op de joden een hypothese die veelal weggehoond werd als poging tot witwassen. Maar ook schuldigen kunnen lijden, en hun lijden wordt niet minder door het lijden van hun slachtoffers. Van oorlogsmisdadigers of om in Nederlandse termen te blijven NSB'ers is dat nog steeds moeilijk te aanvaarden. Maar als het niet voor hen zou gelden, dan geldt het toch zeker voor hun kinderen en kindskinderen, die nog lang op de zonden van hun voorgeslacht zijn aangekeken. Zo is er ook nog altijd, zeker bij degenen die de oorlog hebben meegemaakt, de neiging om op het lijden van onschuldigen die op de een of andere manier met de nazi's te maken hadden Duitse vrouwen en kinderen die bij bombardementen gedood of verkracht zijn of kinderen van NSBers te reageren met het wederwoord: net goed of: eigen schuld! In elk geval kunnen we niet ook nog met hen medelijden hebben! Maar dan beschouwen we die vrouwen en kinderen niet als mensen, maar als symbolen voor iets anders. Maar ,,het zijn altijd mensen die lijden of gedood worden, en niet symbolen'', schrijft de zojuist ingezegende aartsbisschop van Canterbury, Rowan Williams, in een dit jaar verschenen geschrift (Writing in the dust). Hij schreef dit naar aanleiding van de aanslag op de Twin Towers op 11 september 2001, die hij zelf van dichtbij heeft meegemaakt. Zij die deze aanslag min of meer vergoelijken als aanvallen op Amerika's macht vergeten, zegt hij, dat de mensen die hierbij omkwamen, niet gereduceerd kunnen worden tot symbolen: ,,zij hadden gezinnen, hobby's, een heel `achterland' van leven dat niet ophield met hun beroepsidentiteit''. Wie mensen niet behandelt als levende wezens (die goed of slecht, zwak of sterk, onschuldig of strafbaar kunnen zijn), maar als symbolen voor iets anders, nationaal-socialisme of kapitalisme bijvoorbeeld, beschouwt hen in feite als onmensen in literatuur, geschiedkunde of het dagelijkse leven.
(Vervolg van pagina 11)
boek, Im Krebsgang, dat ophef heeft gemaakt. Hierin beschrijft hij de ondergang van een passagiersschip, volgestouwd met vluchtelingen uit Oost-Pruisen (voornamelijk vrouwen en kinderen), dat begin 1945 door een Russische onderzeeboot werd getorpedeerd in de ijzige wateren van de Oostzee. Een fait divers in de oorlog, dat trouwens zijn tegenvoorbeelden kent aan de andere kant, maar dat verkleint niet het leed van de betrokkenen. Ook de Duitse geschiedwetenschap heeft zich lange tijd niet systematisch beziggehouden met dit aspect van de oorlog. De publicaties die erover zijn verschenen, behoren eerder tot de plaatselijke geschiedenis en tot de memoires zoals die in het Deutsche Taschenbuch Verlag zijn verschenen. Vele ervan zeer interessant, maar een totaalbeeld was er nog niet. Hierin probeert nu de historicus Jörg Friedrich te voorzien met zijn dit jaar verschenen boek Der Brand: Deutschland im Bombenkrieg 19401945, dat de bombardementen behandelt vanuit het gezichtspunt van de slachtoffers. Laat ik dadelijk zeggen dat ik dit boek nog niet gelezen heb; ik ken het slechts van besprekingen in de Duitse en Engelse pers. Maar het thema levert toch voldoende stof voor commentaar. Een half jaar geleden, op 30 mei, heb ik al enige kanttekeningen naast dit thema gemaakt naar aanleiding van Im Krebsgang. Zo vroeg ik of er een objectieve maatstaf is waaraan leed moet voldoen om als leed te kunnen gelden. Of is leed een puur subjectieve belevenis en is de lijder de enige die over de mate ervan kan oordelen? Zijn, met andere woorden, voor de romanschrijver de verschrikkingen die een kleine jongen in een gebombardeerde stad beleeft, minder interessant (in de zin van: minder toelaatbaar als thema) dan de verschrikkingen van een joods kind in Auschwitz? En gebiedt `Auschwitz' de Duitse historicus te zwijgen over mindere holocausten? Let wel: hier is de schuldvraag niet in het geding. Of beter: de schuld van Duitsland aan de oorlog en aan `Auschwitz' staat vast. Ook de Duitse historicus Ernst Nolte morrelde daar niet aan, toen hij, een acht jaar geleden, de hypothese waagde van een oorzakelijk verband tussen de
Copyright: Heldring, J.L.
12
MIJN VERHAAL Mijn zuster, zeven jaar ouder dan ik, was ook lid van de NSB en wij waren beiden bij de Jeugdstorm. Voor mij een mooie tijd, want de school was verschrikkelijk. Gepest, geplaagd, ook in de buurt. Alleen maar heel veel pijn daarover. Bij de Jeugdstorm had ik vriendinnen, Samen één! En er was veel kameraadschap. En we zongen de mooiste Nederlandse en ook wel Duitse liederen. Ja, wij zijn gehersenspoeld door al die mooie idealen, werken aan een goede toekomst. "De jeugd moet begrijpen dat werken, hard werken, een eer en plicht voor ze is". Wat heb ik mijn best gedaan. Eerlijk, behulpzaam, alles en alles en zo voort. Wat mij altijd is bijgebleven is, dat wij een fijn en hecht gezin hadden.
Geachte Mensen, Ik vraag mij af, hoelang het geleden is, dat ik met Mieke en Arjan De Groot naar een landelijke gespreksgroep in Nijmegen ben geweest. Ik weet het niet meer precies. Maar, de aanleiding ervan wil ik graag uitleggen. Het was het verleden wat me erg bezig hield. Hier mijn verhaal: Op 3 maart 1930 werd ik als vijfde kind geboren in een katholiek gezin, crisis jaren, vader zonder werk, moeilijke tijden voor mijn ouders. Met vader stond ik in de rij om te stempelen, tussen honderden mannen, al heel jong hoorde ik hun gesprekken. Naast ons twee communisten, spraken met vader af om thuis bij ons te komen. Ik weet nog waar ze zaten. Moeder later woedend. Vader werkte ook heel lang in de werkverschaffing. Als dorpeling uit Brabant kon hij goed spitten. Werkte mee voor een ander, Jan. Jan was van goede afkomst. Zij bleven vrienden. Jan was lid van de NSB. Vader en moeder werden ook lid. En later met Jan samen bij de WA. Maar daar waren ze snel weer vanaf, toen de WA begon met ruzie maken en vechten op straat.
Met de buurtgenoten was geen enkel contact. Wij hadden dan ook geen enkele discussie met de normale Nederlanders. Daardoor werden wij natuurlijk niet met de andere zijde geconfronteerd en dat heeft ons misschien ook wel onwetend gelaten. "Mijn broer is in Stalingrad gevallen, eerder ook in Leningrad gevochten, gewond geraakt, met verlof gekomen en daarbij aan mijn moeder gezegd: Moeder de Duitsers zijn grote rotzakken. Moeder heeft toen gezegd, ach jongen, blijf dan toch hier. Hij zei: dan pakken ze jullie allemaal.
Zondag 'smiddags bezochten wij het kringhuis. Ik kreeg een reep chocolade, en iedereen was lief en aardig voor ons. Ook de mensen die ver boven ons stonden. Mijn vader werd werk beloofd. Ik weet niet of ze er voor gezorgd hebben, maar hij kwam later bij Stork te werken. Na 10 mei 1940, toen de oorlog uitbrak werd mijn vader, die als kraanmachinist werkte, erg gepest op zijn werk - Hij wilde zijn lidmaatschap opzeggen, maar voor zover ik weet, heeft mijn moeder er hem van weerhouden. Hij meldde zich voor de NSKK, maar werd afgekeurd. En kwam bij een lagere dienst, waar veel oude mannen, ook Duitsers, werkten. De naam weet ik niet meer, maar ze moesten in de haven de schepen bewaken. Mijn oudste broers gingen over de grens werken, in Lingen; zaterdag en zondags waren ze thuis. Mijn oudste broer, 21 jaar oud, kreeg vriendschap met een Duitse collega, hij kwam daar ook thuis, aardige (Nazi) mensen, en hij melde zich voor de Waffen-SS. om, zoals zijn Kapitein na zijn dood aan mijn moeder schrijft, bij te dragen aan de vrijheid en eenheid van alle Germanen: “Moege es Ihnen einn Trost sein dass er in den Herzen aller, die ihm gekannt haben, weiterlebt. Stolz aber duerfen Sie aber auf Ihren Jungen sein, des er sein Leben fuer die Freiheit und Einheit aller Germanen in diesem weltgeschichtlichen Kampf geopfert ind dadurch beigetragen hat, die bolschewistischen Gefahr von Europa fernzuhalten”.
Zo leefden wij door en op de Dolle Dinsdag in september 1944 vertrokken mijn moeder, mijn zuster en ik met wat koffers naar Duitsland. Vader bracht ons naar de trein. Opeens weg van mijn zo vertrouwde geboortehuis. Het was donker in de trein en ik huilde verschrikkelijk. Toen zei ik tot mezelf, ik- wil nooit, nooit meer huilen. Ik sprak Duits door mijn kindervacanties in Thueringen en Schwabische Alp bij Duitse gezinnen. Ik had vanaf toen de leiding. Meer dan zes weken heeft men ons heen en weer gereden in Duitsland en Oostenrijk.Telkens weer in een andere barak of school. In Hersfeld kregen we onderdak bij particulieren en werk. Daar hebben wij de Amerikaanse bezetting meegemaakt. Eerst de gevechten- Wij zaten in diepe schuilkelders in een heuvel. De Amerikanen waren zeer correct. Zij hebben de Duitsers en ons duidelijk gemaakt, welke misdaden door de Nazi's waren begaan. Wij waren ontzet. En onze jongen daarvoor opgeofferd. De terugkeer naar Nederland werd geregeld. Ik was 15, wilde niet mee terug. Terug in vrachtwagens (was toen heel gewoon), eerst naar Kassel. Daar heb ik het IJzeren Kruis en het Verwundeten Abzeichen van mijn broer laten verdwijnen. Het moest wel. Wij wisten niet wat ons te wachten stond. (Vervolg op pagina 14)
13
MIJN VERHAAL het werkelijk was en het ons proberen te zeggen. Het is goed, dat hij niet meer leeft, en ik heb heel vaak moeten denken, wat heeft hij allemaal moeten doen.
(Vervolg van pagina 13)
We werden ontluist en ontsmet, al onze kleren zijn verbrand. Van de Joodse vrouwenbond kregen we eerst een onderbroek en later op de dag een hemd en een jurk. We konden onze gang gaan en liepen zo naar bonze woonplaats, vanaf de grens, ca. 15 km. naar Opoe, 79 jaar, wonend op éénkamertje. Opoe zeer emotioneel. Dan kwam de politie ons ophalen en heeft ons vastgezet in de fabriek van Stork, waar meer dan honderd vrouwen naast elkaar in het stro lagen/zaten/sliepen. De volgende dag mocht ik weg. Ik liep weer naar Opoe, waar ik meer dan een jaar heb gewoond in het kleine kamertje, en samen in haar bed.
Ik wilde weten hoe dit alles heeft kunnen gebeuren.Heb veel opnamen gemaakt van uitzendingen over WO 1 en WO II. 19141 - 1918, alles staat niet alleen op band, maar ook in mijn hoofd. Een troost is wel, dan iemand ons enige tijd geleden heeft verteld, dat mijn vader altijd mensen tijdig had gewaarschuwd als hij wist dat er door de afdelingen..?? razia’s werden gehouden. De man zei, jullie vader heeft veel levens gered. Dat troost ons wel. Met Mieke en Arjan de Groot in Nijmegen had ik goede gesprekken met Lotgenoten.Daar en later tijdens gesprekken bij hun thuis en ook bij mij is er veel van mij afgevallen.
Moeder en zuster bleven 1-2 maanden?? in de fabriek op dat stro, naast de anderen. Toen werden ze beiden overgebracht naar een kamp in Staphorst/Rouveen. Daar hadden ze het niet best. Eens per maand mocht ik er één of twee uur op bezoek. Buiten lopen samen in een kring. Ik had veel gesolliciteerd Had eindelijk werk gevonden als jongste bediende en ben er met veel liefde tot mijn 60e jaar, in een wat betere functie, met veel plezier blijven werken. Ik ben in 1954 getrouwd met een man uit "HET VERZET'.
Het laatste halfjaar heb ik tweemaal een lichte hersenaandoening gehad. Alles is goed gegaan, maar het geeft mij wel te denken. Ik ben na het overlijden van mijn man alleenstaand en moet onder druk van mijn verdere familie de foto in uniform van mijn in 1944 omgekomen broer en de brieven daarover vernietigen. Ons verleden is voor de kinderen van de familie een groot geheim.Ik heb hierover met mijn Neuroloog gesproken. Op haar advies ben ik ook een aantal keren bij een Klinisch Psycholoog geweest. Als resultaat: ik kan nu alles loslaten, maar ik kan de dierbare spulletjes niet vernietigen. De Neurologe zegt dat ik ze vooral niet moet vernietigen, maar bij elkaar doen in een kistje, brieven en foto’s en de mondharmonica van mijn broer die uit Stalingrad is teruggekomen. Ze zorgt ervoor dat ze ergens opgeslagen worden waar en eventueel door belanghebbenden teruggevonden kunnen worden. Ze zei, anders gaat hij weer dood. De TV-opnamen heb ik niet meer nodig, die mag ik ook bij haar brengen, samen met het door Arjan de Groot met veel liefde getimmerde kistje. Als u wilt mag u mijn verhaal of deeltjes daarvan publiceren. Maar, vooral niet onder mijn naam.
Na één jaar kwam mijn moeder in het Politiebureau voor een Tribunaal. Zij werd meteen vrijgesproken. Wij hebben samen op zolders geslapen en moeder moest gratis in huishoudens werken waar de vrouw ontbrak, maar die mij dan ook onderdak moesten verlenen. Soms moest moeder mij echt beschermen!. In 1947 kwam mijn tweede broer met een door TBC aangetast afgezet been uit het sanatorium. Hij had de hele oorlog met een ontstoken been in het ziekenhuis gelegen. Toen moest er huisvesting komen. Wij kregen een heel klein bovenhuisje, maar we waren weer bij elkaar. Vader kon bij Stork terugkomen, nadat zijn collega's van vroeger gevraagd was wat ze ervan dachten. Ze waren allemaal content, maar vader werd afgekeurd voor vlekken op de longen. Hij is toen in de bouw gaan werken.
Het nare vind ik, dat ik nu ook mijn lidmaatschap moet opzeggen, wat ik hierbij doe. Wilt u mij uit de computer verwijderen, zodat ik thuis geen post of dergelijk meer van u ontvang. Het is mij zeer pijnlijk, maar het kan niet anders.
Wij allen hebben een zeer moeilijke tijd gehad. Mijn probleem was: wij hadden ons altijd met zijn allen zo goed ingezet voor elkaar, ook als moeder ziek was,in die grote armoede waarin zij dachten de goede beslissingen te nemen. Te denken goed te doen, en kiezen voor het verkeerde. Het heeft ons heel klein gemaakt en ikzelf heb mij altijd afgevraagd, mijn goede zorgzamer grote broer, want die allemaal heeft moeten doormaken. Ik weet, dat de eed aan de Führer heilig was. Hij heeft beleefd hoe
Wel veel dank aan allen, die mij zo goed geholpen hebben.
14
DERDE GENERATIE OPROEP van Henny Peijnenburg En het ontstaan en het waarom van zijn onderzoek Eind 1997 komen mijn vader ( geboren 1937) en ik in een diepgaand gesprek over zijn jeugd. Het valt mij op dat hij zich maar weinig kan herinneren over met name de jaren 1940-1945. Slechts een 3-tal vage herinneringen komen boven, namelijk: * * *
Met de laatste vraag wil ik mij graag tot u richten. Mijn vader heeft het verzwegen nieuws goed opgepakt, waarschijnlijk ook omdat hij er niet direct hinder van heeft ondervonden in zijn leven, al werd hij natuurlijk ook als kind gemeden en gepest na de oorlog. Indirect blijkt nu heeft het een enorme invloed gehad op zijn opvoeding, maar ook op de volgende generatie. Daarvan is mij zelf zeer veel duidelijk geworden na een burn-out behandeling een aantal jaren geleden.
een treinreis naar een plaats met de klank / letters ES erin een treinreis naar Hoensbroek zijn moeder die na de oorlog bij terugkomst in de oude woonplaats Waalwijk achter in de tuin brieven en foto’s verbrand.
Ik begrijp heel goed dat dit herinneringen bij andere lezers oproept, maar het zou ontzettend fijn zijn als ik de verblijfplaats in Groningen/Drenthe (Friesland?) van grootmoeder en 3 kinderen zou kunnen achterhalen. Met name zij die betrokken zijn geweest bij het onderbrengen van vluchtelingen kunnen mij op weg helpen.
Waarom weet ik niet, maar de volgende dag nam ik mij voor mij hierin eens te verdiepen. Als eerste schreef ik een brief naar het Ministerie van Justitie met de vraag of er misschien een oorlogsdossier bestaat van grootvader. Mijn vermoedens- nergens op gebaseerd – worden bevestigd. Verbaasd en nieuwsgierig tegelijk vragen mijn vader en ik inzage in het dossier. Grootvader bleek tijdens de 2e W.O. in Duitse dienst te zijn geweest, maar had Godzijdank uit economische motieven gehandeld en géén misdrijven begaan.
Het boek, dat ik wil maken moet een beeld geven, van wat de beslissing om lid te worden van de NSB/ deel te nemen in Duitse dienst, voor gevolgen heeft gehad op het leven van de gezinsleden tijdens en na de oorlog. Het moet een bewaardocument worden, dat duidelijk maakt, dat de termen Fout en Goed niet bestaan. Tot slot moet het boek leiden tot excuses van de Nederlandse overheid aan de gezinsleden, die op basis van lidmaatschap van een gezinslid van een Duitse beweging of op basis van Duitse dienstdeelname van een gezinslid onterecht, onheus en op grove wijze zijn mis- en behandeld na de bevrijding van Nederland.
Na de inzage heb ik mij voorgenomen te proberen de jaren 1940-1949 in kaart te krijgen voor wat betreft het handelen en de verblijfplaatsen van enerzijds grootvader Harrie en anderzijds de overige gezinsleden. Het begin van een 4 jaar durend onderzoek met vele verrassingen- obstakels en integrerende feiten. Vele archieven –telefoontjes –brieven -e-mails en gesprekken zouden volgen. Langzaam komt er zicht op het handelen van grootvader en de rest van het gezin. Uiteindelijk wil ik mijn vader alle verzamelde gegevens in boekvorm aanbieden. Als kind van 3-7 jaar heeft hij de oorlog – de vlucht en verblijf in het Hoge Noorden niet bewust meegemaakt. Het boek moet een beeld gaan geven van de verzwegen jeugdjaren die pas na 55 jaar ! vorm krijgen. Eén hardnekkige vraag wil helaas maar niet tot een goed einde komen.
Ik wil u alvast bedanken voor de moed om mij te willen helpen. Dank u wel. Uw reacties mogen rechtstreeks naar mij of via de Werkgroep Herkenning. Met vriendelijke groeten, Henny Peijnenburg Achterstraat 29 5268 EA Helvoirt 0411-643327
[email protected]
Het vluchtverblijf van grootmoeder en 3 kinderen in het Hoge Noorden van het land aan het einde van de oorlog.
15
DERDE GENERATIE De vlucht naar Duitsland- het verblijf op de Lüneburgerheide-de reëvacuatie naar Nederland-en het onderduiken in het Hoge Noorden van Nederland. (zie blz. 15) Door Henny Peijnenburg Dolle Dinsdag 5 september 1944 De vlucht naar Duitsland- het verblijf op de Lüneburgerheide-de reëvacuatie naar Nederland-en het onderduiken in het Hoge Noorden van Nederland.
Dina en de kinderen werden op 6 september in de ochtend door een Duitse legerauto in Waalwijk opgehaald en naar Utrecht gebracht. Daar hebben zij die nacht geslapen, waarna zij op 7 september 1944 met een goederentrein naar Duitsland werden vervoerd. Nog diezelfde dag arriveerden zij in de plaats Eschede ( kring Celle ) waar zij zich moesten aan melden bij Das Deutsches Haus. Na registratie werden Dina en kinderen kort ondergebracht in een school aan de Bahnhofstrasse 141 te Eschede. Dit was luxe vergeleken met de houten opvanglagers waarin zij daarna ergens op de hei van de Lüneburgerheide werden opgevangen.
De opmars van de Geallieerde troepen vanuit Frankrijk verliep in augustus en september 1944 zo voorspoedig, dat het onrust teweeg bracht bij de Duitsgezinde in Nederland. De verwarring ontstond op dinsdag 5 september 1944 toen Radio Oranje meldde dat de Britse troepen Breda hadden bereikt. De vorige dag was door de Rijkscommissaris de uitzonderingstoestand afgekondigd. Zo ontstond het gerucht, dat de Geallieerden al over de grote rivieren waren. De bevolking bereidde zich al voor op de ontvangst van de bevrijders. Bij de (gezins-) leden van de N.S.B. echter ontstond paniek door het idee, dat zij met de komst van de Geallieerden gevangen zouden worden genomen. Het leidde tot acute druk op de leiding van deze organisatie, omdat velen van hen op de vlucht gingen.
Uit de vage herinneringen van mijn vader werden zij hierna ondergebracht in houten lagers met houten stapelbedden. In zo'n onderkomen werden 200 tot 400 mensen ondergebracht. Privacy was er nauwelijks evenals dekens, gemeenschapsgevoel, sanitaire voorzieningen, eenzijdige voeding, kampleiders zonder leiderskwaliteiten leidden tot een slechte geestelijke voedingsbodem. Half oktober 1944 kwamen er al alarmerende berichten over de slechte situatie van de Lüneburgers. De streek Gau Ost-Hannover werd wegens overbevolking gesloten voor verdere opname van vluchtelingen. Onder de verblijvende vluchtelingen leden kinderen aan dysenterie en er kwam zelfs zuigelingensterfte voor. In de barak waar Dina en de kinderen verbleven stierf ook een dochter van de familie van de Boom uit Baardwijk. Vaak, maar niet altijd,werd er voldoende eten verstrekt, het was evenwel " Duits" eten en het smaakte de meeste niet. Doordat de meeste vluchtelingen hun woningen in Nederland overhaast hadden verlaten, hadden zij weinig kleding bij zich, vooral geen winterkleding en ook aan schoeisel bestond groot gebrek. De leefomstandigheden waren moeilijk, maar daar is nog niet alles mee gezegd. Wat ook zwaar telde, was het feit dat men nauwelijks contact meet had met de achterblijvers in Nederland. Ook zagen de meeste van hen de toekomst somber in. In Duitsland voelden zij zich niet thuis, spraken de taal niet en hadden amper contact met de plaatselijke bevolking. Zij voelden zich in de steek gelaten door zowel de NSB als de Duitsers.
Harrie Peijnenburg rond 1949 Op maandagavond 4 september 1944 besloot Anton Mussert tot de directe evacuatie van vrouwen en kinderen van NSB'ers. 25 treinen werden er ingezet,die onder begeleiding vanaf dinsdag 5 september de vluchtelingen naar het doorgangslager Westerbork brachten. Op 6 september en de volgende dagen trokken hordes NSB'ers Westerbork binnen, oververmoeid, ongelukkig en bepakt werden zij aan registratie onderworpen. Tussen 11 september en 8 oktober 1944 werden de circa 65.000 vluchtelingen overgebracht naar Duitsland, waarvan er zo’n 35.000 mensen terechtkwamen op de Lüneburgerheide. (Ongeveer de helft van alle vluchtelingen!) De overige 30-duizend elders in Duitsland.
(Vervolg op pagina 17)
16
DERDE GENERATIE 1929 Reden : in dienst bij de Lufftwaffe Bron: kopie transportlijst archief NIOD
(Vervolg van pagina 16)
Daarnaast waren er " machtsconflicten " tussen het SS Hauptambt en de NSB. De Duitsers trachten m.b.v. een Nederlandsche Waffen SS vrijwilliger jonge vluchtelingen te bewegen toe te treden tot de Waffen SS en de Luftwaffe. (Sjaan werd tewerkgesteld in de wapenindustrie. Later werd Jan geronseld voor de Duitse Luftwaffe)
Verwarring over dit officiële traject ontstaat door aanwijzingen uit andere bronnen, die een mogelijk ander traject en dus ook ander verblijfsgebied aangeven, maar ook in verband met oorlogshandelingen waardoor spoorrails en bruggen op vele plaatsen waren beschadigd of vernietigd of bij bombardementen tijdens het transport noodgedwongen een andere route moest worden genomen.
Ook de snelle opmars van de Russen versnelde de terugkeer, want de Nederlanders waren als de dood om in hun handen terecht te komen. Dit vooral door de deelname van de Nederlandse Waffen SS bij de Duitse inval in Rusland, waarbij miljoenen Russen omkwamen. Pas nadat de coördinator van de NSB Damhof en het hoofd van zij medische afdeling een speciale brief schreven aan Mussert over de onhoudbare situaties op de Lüneburgerheide kwam deze in actie. Van 16 tot 18 januari 1945 bezocht Mussert als leider van de NSB zelf enkele kampen. Hij was zeer onder de indruk van de slechte leefomstandigheden en behandeling van de Duitsers en kreeg het na gesprekken met de Duitse machthebbers voor elkaar, dat zij treinen ter beschikking stelde voor het terug brengen van de Nederlanders. Het normale treinverkeer tussen Nederland en Duitsland was sinds de spoorwegstaking in september 1944 vrijwel weggevallen. De treinen, die nog wel reden werden bestuurd door Duits personeel en waren louter bedoeld voor militaire doeleinden en in de inmiddels bevrijde grensgebieden was er géén treinverkeer meer naar Duitsland. In de nog bezette gebieden kwam nog schamel treinverkeer voor bij Oldenzaal/Bentheim, Nieuweschans/Weener en Enschede/. Eind februari/begin maart werden zo'n 20 tot 28.000 Lüneburgers op transport gezet naar de Noordelijke provincies van ons land, die nog bezet werden door de Duitsers.
Sjaan Annie Kees Zij verbleven met grootmoeder Dina hoogstwaarschijnlijk ergens op een boerderij aan het water in de provincie Groningen of Drenthe. Maar een andere onderbrengplaats is niet uitgesloten ! Treinverkeer tussen Nederland en Duitsland in 1945 Het normale treinverkeer was na het uitroepen van de spoorwegstaking in september 1944 vrijwel weggevallen. De treinen die nog reden werden gereden door Duits personeel en waren louter bedoeld voor militaire doeleinden. Ze waren gewilde doelen voor Geallieerde jachtvliegers die het Nederlandse luchtruim vrijwel geheel domineerden. Nederlandse burgers konden dus niet meer vrij met de trein reizen. De Nederlanders die nog in een trein zaten waren of opgepakt en op transport gesteld of in Duitse krijgsdienst. Limburg was in 1945 al bevrijd dus hier was geen treinverkeer meer naar Duitsland. De grensovergangen waar naar nog schamel treinverkeer voor kwam waren bij Oldenzaal naar Bentheim richting Osnabrück/Hannover en Nieuweschans naar Weener richting Oldenburg en Bremen.
Dina - Sjaan - Annie en Kees vertrokken op 7 maart 1945 volgens een officiële Duitse transportbrief vanuit Eschede via de grensovergang Leer/Weener (Dui) - Nieuwe Schans (Ndl) naar het station van Winschoten. Daar zouden zij in de plaatselijke Ambachtsschool worden opgevangen om van daaruit via één van de 4 opvangkampen werden ondergebracht bij een boerengezin aan water in het gebied tussen NieuweschansWinschoten-Veendam-Stadskanaal en Ter Apel langs de oostgrens met Duitsland Datum van aankomst in Nederland: 8 maart 1945 Achtergebleven in Duitsland: J.M. geboren 8-5-
(Vervolg op pagina 18)
17
DERDE GENERATIE • Dina en de kinderen aten in de keuken van de boerderij en sliepen in het achterste gedeelte van de boerderij in het hooi • Dina- Sjaan en Annie moesten meewerken op de boerderij; suiker en voederbieten oogsten Enkele weken na aankomst zijn/moesten Dina en Sjaan inAssen geweest om zich aldaar te melden bij het Onder-Commissariaat voor Evacuatie in Drenthe
(Vervolg van pagina 17)
Wellicht dat er vanuit Enschede ook nog een enkele trein richting Duitsland vertrok. Grootmoeder Dina Peijnenburg- Veraa geboren en wonende te Waalwijk.. Verloor in 1941 haar 15 jarige oudste dochter en begin 1944 haar 5 jarige zoon Wim. Haar man Harrie Peijnenburg was in 1942 in Duitse dienst gekomen: achtereenvolgens bij het Wachbattallion – Ijsselmeerflottille en de Hollandse Waffen SS divisie Landstorm aan de Ijssellinie.
Maar ook in deze nog steeds door de Duitsers bezette provincies was nauwelijks behoorlijk onderkomen te vinden voor de Lüneburgers. De NSB met haar eigen Evacuatiebureau draaide op volle toeren om de opvang van de terugkerende vluchtelingen te regelen. Deze werden ondergebracht in openbare gebouwen of bij particulieren. De laatste waren of gelijkgezinden of kregen dit opgelegd door de bezetters.
Door niet te achterhalen rden(en) kan het zijn geweest, dat Dina en de kinderen Sjaan-Annie en Kees het treintransport via Hannover, Gronau , de grensplaats Glanerbrug, Enschede, naar Hengelo in Overijssel hebben gevolgd.
Direct na de bevrijding in april 1945 kwam het bestuur in ons land te staan onder het Militair Gezag en werd de opvang van de vluchtelingen overgenomen door eerst “Het Bureau voor Evacuerings – en Repatriëringszaken ” en na de opheffing van het Militair Gezag door de “Repatriëring van het Ministerie van Binnenlandse Zaken”. De ongeveer 15.000 nog aanwezige NSBvluchtelingen verbleven voornamelijk in de in Oost-Groningen. Al snel werd er op aangedrongen deze groepen mensen af te mogen voeren naar de eigen woonplaatsen in met name Holland en Brabant. De plaatselijke POD’s (Politieke Opsporings Dienst) zouden hen beter kunnen verhoren, de kinderen beter af zijn in de oude vertrouwde omgeving en in Groningen zou het normale leven weer kunnen beginnen. Pas in juni 1945 kwamen de betrokken instanties overeen, dat de Lüneburgers terug moesten naar de eigen woonplaatsen. In juli en augustus werden dagelijks honderden Lüneburgers op terugtransport gezet naar de eigen woonplaatsen, dit met hulp van de Canadezen die hiervoor hun trucks ter beschikking stelden. Vanaf september 1945 vertoefden de meeste Lüneburgers weer in de eigen omgeving. Ondertussen had het Kabinet besloten tot uitvoer van het Besluit Politieke Delinquenten, waardoor het wettig werd om de lichtere gevallen versneld vrij te laten. Dina en de kinderen keerden waarschijnlijk in november 1945 met een wagen van Van Gent en Loos terug naar Hoekeinde 20 te Waalwijk. Waarom is niet duidelijk, maar enige tijd later gingen - op 10 december - zij inwonen bij de familie Staal aan de Winterdijk 57
Uit alle tot nu toe verzamelde gegevens “lijkt” het erop dat zij uiteindelijk terecht zijn gekomen in de Provincie Groningen aan de grens met Duitsland of in de kop van de provincie Drenthe, de zgn “Mondenstreek” Volgens recente gegevens bestond de familie op de boerderij waar zij zouden zijn verbleven uit 2 personen, namelijk moeder en zoon (± 20 jaar). De vader was of al overleden of mogelijk ook in Duitse dienst Over deze boerderij is op basis van hele vage herinneringen van mijn toen 6 – jarige vader het volgende bekend: • het was een boerderij met ramen en de deur aan de voorzijde. Boven de deur zat ook een raam • als je via deze voordeur naar binnen ging, waren er aan beide zijden van de gang kamers • aan het einde van de gang was weer een deur, die uitkwam in de stal • een stal met in het midden een looppad en aan weerszijden koeienboxen • aan het einde van het stalpad waren twee hoge ronde halve staldeuren • uitzonderlijk was dat het dak van de boerderij van riet was met aan weerszijden van de boerderij goten van zand voor de afvoer van regen water • de boerderij was gelegen aan een verhard zandpad 18
Internationaal www.kriegskind.de Via de Finse Organisatie voor Oorlogskinderen vernam ik het bestaan van bovenstaande website, een buitengewoon interessante homepage van de vereniging Kriegskind in oprichting. Op een symposium in 2000 aan de Evangelische Akademie in Bad Boll in Zuid Duitsland kwamen de aanwezige hulpverleners – zowel op pastoraal als op psychologisch gebied – tot de slotsom, dat hulp aan de ‘vergeten’ generatie van oorlogskinderen in Duitsland meer dan nodig is. In november a.s. wil men een eigen vereniging oprichten. En dan denk ik: Eindelijk! Van 1987 tot 1992 maakte ik deel uit van een praatgroep in Remscheid waar met elkaar gesproken werd over de vragen en problemen waarmee we worstelden en die samenhingen met de oorlog. De thema’s die aan de orde kwamen hadden meestal te maken met de verhouding van de Duitse kinderen met hun ouders, die vrijwel allen behoorden tot de groep Nazi’s met topfuncties. Schaamte, woede over de stommiteit van hun ouders de Naziideologie niet te doorzien, angst zelf ook bijzondere aanleg tot het kwade te hebben, dit soort onderwerpen hield ons voortdurend bezig. Een keer merkte Konrad, als terloops, op dat hij als jongetje van vijf uit zijn woonplaats Breslau (nu het Poolse Wroclaw) had moeten vluchten voor het Russische leger in opmars en een tijd in een z.g. Displaced Person Camp had gebivakkeerd voordat de familie een nieuw onderkomen vond. Ik vroeg hem naar zijn ervaringen: vluchten in oorlogstijd is een traumatiserende gebeurtenis voor een kind. Hij ging er nauwelijks op in. Hoewel hij niet zei, dat hij dat lot als Duitser nu eenmaal verdiende, kwam zijn snelle overstap naar een ander, een belangrijker(!) onderwerp op mij toch wel over als een soort acceptatie van ‘schuld’. Dit kwam me erg bekend voor. Ik had immers ook heel lang nauwelijks aandacht gehad voor mijn eigen wederwaardigheden, omdat alle anderen, de ‘echte’ oorlogsgetroffenen, natuurlijk veel meer dan ik hadden meegemaakt en bovendien was mijn vader immers ‘fout’ en dus……….
eigen schuld, dikke bult, is misschien wel te begrijpen, maar is toch discutabel. Op internationale bijeenkomsten heb ik gemerkt dat ook het lijden van de Duitsers die kind waren tijdens de oorlog en die buiten elke schuld en verantwoordelijkheid stonden, niet of met moeite erkend wordt. Het werd een aantal Duitsers die gereageerd had op een advertentie waarin om medewerking aan een onderzoek naar ervaringen in het Derde Rijk gevraagd werd, kwalijk genomen dat zij niets over Joden of over de Holocaust hadden gezegd. Ik was het met die kritiek niet eens: er was toch gevraagd naar HUN ervaringen en anders dan Konrad uit de gespreksgroep namen zij hun eigen traumatische ervaringen wel serieus. Maar eind tachtiger jaren ‘mocht’ dat nog niet van iedereen.
Maar ook op een conferentie in 1997 waarop een internationaal netwerk voor de tweede generatie opgericht werd, bleef de aandacht vrijwel geheel gericht op de gevolgen van het Nazi-regime en de Holocaust en viel wat de kinderen zelf overkomen was, voor zover niet behorend bij de ‘goede’ kant, min of meer buiten het beeld. Hans Donkersloot stelde voor om het doel te verruimen en ALLE oorlogskinderen bij het netwerk te betrekken. Hij gaf het voorbeeld hoe in Kombi in Nederland juist de aanwezigheid van kinderen die in Jappenkampen hadden gezeten voor de nodige relativering had gezorgd: de oorlog is méér dan alleen maar de Holocaust. Een mevrouw merkte knorrig op: ‘Ik heb niks met die kinderen uit de Jappenkampen te maken’. ‘Wij wel’, zei Hans; maar de doelstelling werd niet verruimd. Verwarring ook op diezelfde conferentie, waar een Israëlische psycholoog die samen met een Duitse therapeute workshops creatieve therapie geeft, zei dat na afloop van de serie bijeenkomsten altijd een bezoek aan Auschwitz gepland werd, want ‘ik sta niet toe dat ze hun schuld uit de weg gaan’. Ik stond perplex en herinnerde hem eraan, dat we het hier over de tweede generatie hadden, over de kinderen dus, die per definitie onschuldig zijn aan oorlogsgeweld en vervolging. ‘Toch zijn ze schuldig’, was zijn reactie. Ik vroeg me af, wat hij in Auschwitz gaat doen: heeft hij het nodig om Duitsers te zien die zich schuldig voelen; waarom richt hij zijn waarschijnlijk terecht wraakgevoelens niet op de daders in plaats van op hun kinderen? Het lijden van de Duitse kinderen bleef ook bij hem buiten beeld. Daarom ben ik blij met het initiatief om een organisatie
Er wordt in Duitsland, vaak door de generatie die volwassen in de oorlog was, gezegd: ‘Wij hebben ook geleden’. Dat doet slachtoffers van het Nazi-regime in hoge mate pijn. Men hoort er het ontduiken in van eigen verantwoordelijkheid voor de situatie waarin de Duitsers tijdens de oorlog en na het instorten van het Derde Rijk zijn terechtgekomen en het ontwijken van de schuldvraag – wat het vaak ook is. Ik kan me indenken, dat dat hun woedend maakt. Toch zijn schuld en verantwoordelijkheid aan de ene kant en lijden aan de andere kant twee heel verschillende dingen, die beide als waar aanvaard moeten worden. Je moet het ene niet tegen het andere wegstrepen. Het Duitse lijden niet serieus nemen met in het achterhoofd:
(Vervolg op pagina 20)
19
Internationaal Op de bijeenkomst stonden de 42.889 mensen die in dit en in de andere kampen zijn omgekomen centraal. Dit aantal wordt genoemd in het laatste verslag voor de kampen in 1950., gesloten werden. Dat betekent een sterftecijfer van 36%. De meeste kampbewoners stierven van de honger of waren dermate ondervoed dat zij geen weerstand meer hadden tegen ziekten, waartegen zij dan ook het gevecht verloren.
(Vervolg van pagina 19)
voor Duitse oorlogskinderen op te richten. De spanningen van de angst doorstaan in schuilkelders tijdens bombardementen, de angst voor de aanrukkende legers, de ontberingen van de vlucht en de opvangkampen uiten zich in allerhande psychosomatische aandoeningen. Veel oorlogskinderen zijn ‘op’, lichaam en mind laten het afweten. Eindelijk nemen zij de vrijheid om ook te zéggen en wereldkundig te maken wat hen getraumatiseerd heeft. En dan gaat het ook over Geallieerde bommen en wordt het uitgesproken, dat het in 1943 tot 1945 juist de bedoeling was om zoveel mogelijk burgerslachtoffers te maken – terwijl we anno 2003( er zit dus vooruitgang in) verontwaardigd reageren als er bij oorlogshandelingen per ongeluk ook burgers het slachtoffer zijn. Vorig jaar nog zond de EO een film uit over de Britse bombardementen met de titel ‘Heroes of the sky’(Helden van het luchtruim). Dat men in en na de oorlog de piloten als helden zag die ‘onze’ bevrijding dichterbij brachten, kan ik me indenken. Dat men zich toen nog niet bekreunde om de 100.000 doden die alleen al bij de bombardementen op Hamburg, Hannover en Dresden vielen, dat kan ik me ook indenken. Dat men in 2002 zo’n film kritiekloos uitzendt vind ik afschuwelijk. De kinderen die deze bombardementen overleefden beginnen nu te spreken.
In deze kampen bevond zich een groep slachtoffers die tot nu toe nauwelijks enige aandacht heeft gekregen. Degenen die in de voormalige DDR zijn opgegroeid kennen allemaal de geschiedenis van Jerzy Zweig, het ‘kind van Buchenwald’, de hoofdpersoon uit de roman ‘Naakt onder de wolven’ van Bruno Apitz, die op alle scholen verplicht gelezen werd. Wie was er echter van op de hoogte dat er in Buchenwald, Sachsenhausen en andere kampen kinderen waren, die daar waren geboren, die daar leefden – en daar vaak ook stierven. Ze waren net zo onschuldig als Jerzy Zweig en de andere gevangenen in de Duitse concentratiekampen. Aan deze groep gevangenen werd op de herinneringsbijeenkomst speciale aandacht besteed. Al tien jaar lang houdt Alexander Latotzky zich bezig met het lot van deze kinderen, waarvan hij er een is. Het onderzoek wordt bemoeilijkt door het geringe aantal documenten dat beschikbaar is. In de kampadministratie ontbreken deze kinderen namelijk. Wie niet vermeld was, ontving ook geen voedselrantsoen, geen kleding (dus ook geen luiers, geen schoeisel), en uiteraard geen speelgoed. Vooral in de eerste jaren moesten de moeders hun karige rantsoen met hun kinderen delen. Van de kleren van overledenen maakten zij kleertjes voor hen. Pas in 1947 stelde de kampleiding van Sachsenhausen per vijf kinderen één fles melk ter beschikking; dat wil zeggen van op weekdagen, van maandag tot en met vrijdag. Het is niet te verwonderen dat in deze omstandigheden veel baby’s en kleine kinderen zijn gestorven. In 1949 deed kampleider Ziklajev aan Moskou het verzoek de kinderen uit de kampen naar familie te laten gaan, zoals de moeders ook keer op keer hadden gevraagd. Hij ontving geen antwoord.
Er is wel gezegd, dat Duitsers niet kunnen rouwen. Ik heb altijd gedacht: ‘Mogen ze dat dan eigenlijk wel? (van ‘de wereld’) Een groep hulpverleners neemt nu het initiatief om het lijden van de Duitse kinderen op de agenda te plaatsen. Eindelijk. Gonda Scheffel-Baars
SPEZIALLAGER # 3 in BerlinHohenschönhausen
Het is Alexander Latotzky gelukt om het lot van meer dan 70 kinderen en hun moeders te achterhalen door gesprekken met mensen die in die periode daar leefden en door het napluizen van documenten, de weinige die er zijn. Hij belichtte in zijn rede één van de geschiedenissen, die van hem en zijn moeder. Ursula Hoffmann had in 1946 het risico genomen bij de politie aangifte te doen van de verkrachting en het vermoorden van haar moeder door ‘personen die Russische legeruniformen droegen’. Ze was toen 21 en woonde in Berlijn. Niet lang daarna werd ze gearresteerd en door het
Op 24 oktober 2002 vond een herdenkingsbijeenkomst plaats in het herinneringscentrum voor het Russische Speziallager # 3, waarbij Alexander Latotzky, als voormalig gevangene, een rede uitsprak om de slachtoffers van dit kamp te gedenken. Hij bedankte allereerst de leerlingen van het Sonderpädagogische Förderzentrum en hun leraren die de verzorging van dit herinneringscentrum op zich genomen hebben. Deze speciale manier om op positieve wijze met het verleden om te gaan is in Duitsland niet vanzelfsprekend en is daarom een voorbeeld voor anderen.
(Vervolg op pagina 21)
20
Internationaal ten vrouwen vond ze hem eindelijk en na veel getouwtrek waren de DDR-autoriteiten bereid het kind te laten gaan. Dat was in 1957, hij was toen 9. Zonder papieren kwam hij in West-Berlijn aan. Het weerzien viel niet mee: Ursula had jarenlang met smart aan haar kind gedacht en zich op de hereniging verheugd. Maar voor haar zoon was ze een vreemde die hij ook netjes met ‘Sie’ aansprak in plaats van met ‘Du’. Tien jaar later is Ursula gestorven, na verscheidene malen erg ziek te zijn geweest. Ze was pas 41. Met de vader van haar kind had ze nooit meer contact gehad.
(Vervolg van pagina 20)
Militaire Tribunaal tot 15 jaar dwangarbeid in een strafkamp veroordeeld op grond van de aanklacht dat ze een spionne van een buitenlandse inlichtingendienst was. Ze werd in het kamp # 8 geplaatst, waar een Russische wacht verliefd op haar werd. Deze jonge man, Wladimir Brjutschkowski, was als zeventienjarige als dwangarbeider naar Duitsland gekomen, maar werd na de bevrijding in 1945 niet, zoals zovele anderen, als ‘verrader van het vaderland’ doodgeschoten. Hij werd ingeschakeld bij de bewaking van de Russische ‘Speziallager’. Zijn, verboden, relatie met Ursula kwam aan het licht toen zij haar zwangerschap niet langer verborgen kon houden. Ursula werd overgeplaatst naar kamp # 4 in Bautzen en Wladimir werd door het Militaire Gerechtshof naar een van de strafkampen van de Goelagarchipel gestuurd, één dag voordat zijn zoon geboren werd. Dit kind werd door iedereen Sascha genoemd. Toen hij ongeveer 10 weken oud was werd hij samen met zijn moeder naar Sachsenhausen overgebracht, waar zij tot 1950 bleven.
Op 10 april 1995 werd Ursula door het Russische Militaire Gerechtshof volledig gerehabiliteerd. In de brief, die ook veel andere voormalig gevangenen, zeker 80 %, ontvingen stond, ‘dat er op het moment van haar arrestatie geen enkele grond bestond om die gevangenneming te rechtvaardigen’. Dat betekent dat 80 %, gerekend naar huidige maatstaven onschuldig was.
Ursula en haar zoon zijn geen uitzondering. Er leefden in die tijd ongeveer 40 moeders met hun kinderen. De jongste was 20, de oudste al 42. Beiden hadden een baby van drie maanden. De oudste moeder stierf en haar kind werd, zoals voormalige gevangenen vertellen, aan een andere vrouw gegeven die enige tijd daarvoor haar kind verloren had. Ook in andere kampen, zo werd verteld, was dit de gevolgde procedure. Toen het kamp Sachsenhausen in 1950 opgeheven werd leefden er nog 40 kinderen, waarvan sommigen naar de Sovjet-Unie afgevoerd zijn en de andere met hun moeders werden vrijgelaten. Ongeveer 1.100 vrouwen en ongeveer 30 kinderen werden aan de DDR-autoriteiten overgedragen, zodat de vrouwen de rest van hun straftijd konden uitzitten. Onder hen bevonden zich ook Ursula en haar kind, die naar kamp StA Hoheneck in Stollberg werden gestuurd.
De vader van Alexander Latotzky heeft zijn straftijd in de Goelagarchipel overleefd. Hij woont tegenwoordig in een dorpje in de buurt van Kaliningrad. Alexander heeft hem met hulp van het Rode kruis kunnen traceren en heeft hem in 1999 opgezocht. Na meer dan 50 jaar ontmoetten zij elkaar voor de eerste keer. Alexander benadrukte in zijn rede hoe belangrijk het is om de ‘vergeten’ hoofdstukken uit de geschiedenis openbaar te maken. Hij heeft de slachtoffers hun naam en hun identiteit, hun leven in zijn boek (1) teruggegeven. Zij werden het slachtoffer van een politiek systeem, dat eigenlijk tot officieel doel had ‘een betere en meer rechtvaardige wereld op te bouwen’, zoals hij het onderkoeld noemde.
In het strafsysteem van de DDR was niet voorzien dat er ook kinderen in de strafkampen zouden zijn. Uiteindelijk namen de autoriteiten de beslissing om de kinderen naar Leipzig over te brengen, waar zij als de zogenaamde ‘Staatskinderen’ in een kindertehuis werden opgenomen. Ze werden niet op naam maar onder nummer ingeschreven, hun geboortedatum werd evenmin vermeld. In de herfst van 1950 werden zij over verschillende kindertehuizen verdeeld, waar ze als ‘weeskinderen’ hun eigen naam terugkregen, maar waar voor allen als geboorteplaats Leipzig werd vermeld: er kon toch niet toegegeven worden dat zij in Russische kampen geboren waren!
Veel van de overlevenden zijn inmiddels gestorven en binnen niet al te lange tijd zal er geen getuige meer in leven zijn. Maar de herinnering aan hen mag niet meer verloren gaan. Vaak hoort hij mensen zeggen: ‘Ach, zo erg kan het niet geweest zijn’. Hij eindigde zijn toespraak zo: ‘Geloof me, het was nog veel erger. En daarom is wat de leerlingen van de Doberaner Straße voor de nagedachtenis van de slachtoffers van de Speziallager doen zo ongelooflijk belangrijk’. (1) Alexander Latotzky: KINDHEIT HINTER STACHELDRAHT Forumverlag, 2001
In 1956 kreeg Ursula gratie en werd ze vrijgelaten. Ze vertrok ziek naar West-Berlijn waar ze meteen een zoektocht naar haar zoon begon. Met hulp van andere vrijgela21
Andere Vrijwilligersorganisaties KOMBI St. Kinderen van de Oorlog voor Onderlinge en Maatschappelijke Begeleiding en Integratie. Middenhof 283 1354 GC Almere Tel: 0317 424202
K.v.V. Kinderen van Verzetsdeelnemers Scheprad 5 6852 BT Huisen Tel: 026 3251770
JOK Vereniging Joodse Oorlogskinderen Postbus 15470 1001 ML Amsterdam Tel: 020 6251121
SPO Stichting Partners van Oorlogsgetroffenen Postbus 8 8330 AA Steenwijk Tel: 0512 12332 b.g.g. 038 3331650
Vereniging van Bevrijdingskinderen Postbus 2128 7302 EM Apeldoorn Tel: 055 3664523
JIN Vereniging Japans-Indische Nakomelingen Hildebranddreef 24 3561 VE Utrecht
SAKURA Stichting Kinderen van Japanse Vaders Aldebaranstraat 102 3204 AB Spijkenisse Tel: 0181 620005
KJBB Vereniging Kinderen uit de Japanse Bezetting en de Bersiap Apollovlinder 19 1113 LL Diemen Tel: 020 6900519
Postbus 2097 2301 CG Leiden Tel: 070 3607065
De Stichting Vrienden van Werkgroep Herkenning
INOG Stichting Belangenbehartiging Indische Naoorlogse Generatie Soendaplein 6 2022 BA Haarlem Tel: 055 5339852
wil gelden werven en beheren om het niet subsidiabele deel van het werk van de Werkgroep Herkenning te ondersteunen en uit te breiden (bijv. met speciale projecten). Giften, legaten en andere inkomsten
Informatie, documentatiecentra, zijn zeer welkom. professionele en andere hulporganiEenieder die ‘Herkenning’ een warm saties:
NIOD Ned. Inst. Oorlogsdocumentatie Herengracht 380 1016 CJ Amsterdam Tel: 020 5233800
hart toedraagt en/of overtuigd is van de noodzaak van deze Werkgroep, kan steunen door een bijdrage over te maken op: postbanknummer 7053177
ICODO Maliebaan 83-87 3581 CG Utrecht Tel: 030 2343436 www.icodo.nl
ten name van: Stichting Vrienden van Werkgroep Herkenning
OPOG Oecumenisch Pastoraat Oorlogs- en Geweldsgetroffenen. Ds. Jelke van Wattum Mevr. Traas de Jagerstraat 16 3262GL Oud-Bijerland Tel: 0186-612446
Sinaï Centrum Postbus 66 3800 AB Amersfoort Tel: 033 4640640
Contactgroep Kinderen van Duitse Militairen Secretariaat : Zwarte Dijk 18 5121 ZB Rijen Tel: 0161-220878
JONAG Joodse Naoorlogse Generatie 22
p/a Karin Bruggeman, penningmeester Verdistraat 22 2162 AV Lisse
Mogelijkheden tot inzage van dossiers bij het Nationaal Archief (voorheen Rijksarchief) Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, zoals de verzameling van justitiële dossiers van de van collaboratie met de Duitse bezetterverdachte Nederlanders genoemd wordt, is in meerdere opzichten bijzonder gebleven. Al in de jaren’80, ruim voor het moment van de overdracht van de dossiers van Justitie naar het Nationaal Archief, werd duidelijk dat de belangen van de betrokkenen (zij zelf en hun familieleden) te groot waren om openbaarheid mogelijk te maken. Dat is immers meestal mogelijk met meer dan 50 jaar oude archieven. Bij het Nationaal Archief gelden nog steeds dezelfde beperkingen voor de inzage van de dossiers zoals die altijd al van toepassing waren onder het beheer van het ministerie van Justitie. Daarbij wordt het algemeen belang van openbaarheid van de overheidsarchieven (ten behoeve van de ‘recht en bewijs zoekende burgers) en het bijzondere belang van betrokkenen en familie van betrokkenen tegen elkaar afgewogen, waarbij men erop toeziet dat er geen onevenredige schade aan de privacy van de betrokkenen berokkend kan worden. In de praktijk houdt dit in dat derden (niet direct betrokkenen) alleen inzage onder strikte voorwaarden kunnen krijgen. Dit zijn meestal wetenschappers en soms journalisten die het doel van hun onderzoek duidelijk op papier zetten en dit tezamen met de belofte de privacy van de belanghebbenden niet onevenredig in gevaar te brengen, ondertekenen. Adres: Nationaal Archief Prins Willem Alexanderhof 20 2595 BE Den Haag Openingstijden:
dinsdag van 9.00 tot 21.00 uur woensdag tmt vrijdag 9.00 tot 17.00 uur zaterdag 9.00 tot 13.00 uur
Familieleden van betrokkenen hebben recht op inzage als: de desbetreffende is overleden, of de desbetreffende toestemming geeft tot inzage. Verder is er de (uitzonderlijke) mogelijkheid dat informatie uit het dossier gegeven wordt door een ambtenaar van het Rijksarchief op grond van een verklaring van een psychiater of psychotherapeut waarin duidelijk gemaakt wordt dat het voor het geestelijk welzijn van de aanvrager onontbeerlijk is dat deze informatie gegeven wordt. Men kan dan dus niet zelf het dossier inzien maar krijgt antwoord op de vragen die men heeft Voor informatie kan men bellen met het Nationaal Archief (voorheen Rijksarchief): Telefoon: 070 3315444 Fax: 070 3315499 e-mail:
[email protected] website: www.nationaalarchief.nl Het verzoek tot inzage van een dossier kan alleen schriftelijk. Dit moet toegestuurd worden aan: Het Nationaal Archief Secretariaat afd. Publiek Prins Willem Alexanderhof 20 2595 BE Den Haag (Vervolg op pagina 24)
23
Mogelijkheden tot inzage van dossiers bij het Nationaal Archief (voorheen Rijksarchief) (Vervolg van pagina 23)
In dit verzoek dient voor te komen, respectievelijk bijgesloten te zijn: Naam, volledige voornamen, geboortejaar en – plaats van degene waarnaar onderzoek wordt gedaan. Bewijs van overlijden (mag een kopie van een rouwkaart zijn, ofwel een uittreksel uit het overlijdensregister dat aan te vragen is bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente waar de persoon is overleden). Een bewijs van overlijden is niet noodzakelijk als de persoon vòòr 1902 is geboren. Indien de betrokken persoon niet is overleden dan is een vereiste: een door hem of haar getekende verklaring waarin hij/zij toestemming geeft voor inzage door een met name genoemde persoon; deze verklaring dient vergezeld te gaan van een kopie van een geldig legitimatiebewijs van degene die toestemming geeft. De relatie tot de persoon. Korte motivering van de wens tot inzage Zoveel mogelijk gegevens over de betrokkene te vermelden: d.w.z. naam, evt. meisjesnaam, geboortedatum en geboorteplaats, eventueel de organisatie waarvan hij/zij tijdens de bezetting lid was, etc. Het Ministerie gaat dan kijken of er inderdaad over diegene een dossier is. Als dit niet zo is dan wordt u dat gemeld; als het wel zo is stuurt men u een briefje met het inzagerecht. Daarop staat het telefoonnummer waar u naar toe moet bellen om een afspraak te maken. Meestal duurt dit zo’n twee tot drie weken.
HET BULLETIN is een uitgave van de Stichting Werkgroep Herkenning. Het doel van de werkgroep is: * het bevorderen van hulpverlening aan hen die in persoonlijk en/of maatschappelijke leven moeilijkheden ondervinden, doordat een of beide ouder(s) of grootouder(s) aan de kant van de bezetter stond(en), dan wel de bezetter waren. * bekendheid geven aan de problematiek van deze groepering. De werkgroep is niet verbonden aan enige politieke partij, levensbeschouwelijke stroming of kerkelijk genootschap. De werkgroep distantieert zich nadrukkelijk van elke vorm van sympathie voor (neo-) fascisme en (neo-)nazisme. Het Bulletin verschijnt vier keer per jaar. Het volgende nummer komt uit in de vierde week van juni. Kopij voor dit nummer moet uiterlijk 1 september 2003 in het bezit zijn van de redactie. We stellen het op prijs als u uw kopij aanlevert op diskette (DOS of Mac). U kunt uw kopij ook toesturen via e-mail. Redactieadres HET BULLETIN: BULLETIN Visschersplein 160 J-10 3511 LX Utrecht Tel.: 030 - 2304757 Fax: 030 - 2304372 E-mail:
[email protected] Redactie Paul Mantel Netty Krook
Niets uit dit nummer mag worden overgenomen anders dan na toestemming van de redactie.
U kan niets van de inhoud van het dossier meenemen. U kan er ook niets van kopiëren. Wat u wel mag is gegevens overschrijven. Een en ander is bedoeld om niet alleen de privacy van de betrokkene maar ook van directe verwanten te beschermen.
Stichting Werkgroep Herkenning juni 2002
HET BULLETIN jaargang 18, nummer 2, juni 2003
24