Happy ageing in a garden Ergotherapeutisch onderzoek naar de implementatie van een nieuw aangelegde tuin met bijhorend activiteitenaanbod in WZC Rusterloo
Studiegebied Geriatrie Opleiding Bachelor in de Ergotherapie Academiejaar 2013-2014 Module Bachelorproef Promotor Mevrouw Slos Annelies Ergotherapeut Student Reybrouck Wouter
Happy ageing in a garden Ergotherapeutisch onderzoek naar de implementatie van een nieuw aangelegde tuin met bijhorend activiteitenaanbod in WZC Rusterloo
Studiegebied Geriatrie Opleiding Bachelor in de Ergotherapie Academiejaar 2013-2014 Module Bachelorproef Promotor Mevrouw Slos Annelies Ergotherapeut Student Reybrouck Wouter
Voorwoord Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om enkele personen te bedanken die hun steentje of steen hebben bijgedragen bij het realiseren van deze bachelorproef. Een speciale vermelding voor mijn promotor, Annelies Slos, zij staat met voorsprong bovenaan deze dankbetuigingen. Zij heeft mij gedurende deze lange en intensieve periode gesteund, begeleid en gemotiveerd, wat niet altijd even eenvoudig was, bedankt hiervoor! Mijn oprechte dank gaat ook naar de directeur van woon- en zorgcentrum Rusterloo, Johan Van Lerberghe, voor deze unieke kans en leerrijke ervaring. Vervolgens wil ik mijn interne begeleidster, Annick Laurez, bedanken voor de goede begeleiding, vele tips en verbeteringen die ervoor zorgden dat mijn bachelorproef een beter geheel vormde. Dank aan de directie en het personeel van woon- en zorgcentrum Rusterloo voor de aangename samenwerking. Ook bedank ik de ergotherapeuten van andere woon- en zorgcentra voor hun bereidwilligheid, tijd en ergotherapeutisch advies omtrent tuinen voor ouderen. Graag betuig ik mijn dank aan Kaatje, voor het nalezen op zinsbouw en taalfouten. Tot slot bedank ik ook mijn familie en vrienden voor de geleverde steun.
Reybrouck Wouter Sijsele, juni 2014
2
Abstract
Happy ageing in a garden Ergotherapeutisch onderzoek naar de implementatie van een nieuw aangelegde tuin met bijhorend activiteitenaanbod in WZC Rusterloo Kernwoorden: Ouderen, Woon -en zorgcentrum, tuin, actief verouderen, welbevinden, natuurlijke omgeving, activiteiten, ergotherapie, vrije tijd, service flat
In het theoretisch deel wordt dieper ingegaan op de wisselwerking tussen ouderen, de fysieke (buiten)omgeving en het uitvoeren van activiteiten aan de hand van wetenschappelijke artikels. Voortdurend worden deze elementen in verband gebracht met elkaar en wordt de invloed op het welbevinden geanalyseerd. In het praktische gedeelte wordt een methode opgesteld om een tuin met bijhorend activiteitaanbod uit te werken, gebaseerd op de wensen en behoeften van de bewoners van woon- en zorgcentrum Rusterloo. Bovendien wordt de invloed van de tuin en het activiteitenaanbod, op het welbevinden, geëvalueerd aan de hand van de Qualidem, een postonderzoeksenquête en persoonlijke observaties. Uit de resultaten blijkt dat de Qualidem weinig meerwaarde heeft tijdens dit onderzoek. Het huidige welbevinden van de bewoners met dementie leunt sterk aan bij het welbevinden dat werd geconstateerd vóór de aanwezigheid van de tuin, er is echter geen verband tussen het assessment en de interventie. Volgens de postonderzoeksenquête en de bevindingen heeft de tuin en het activiteitenaanbod positieve effecten op alle onderzoeksgroepen. Tot slot kan uit het onderzoek worden afgeleid dat de tuin en het bijhorende activiteitenaanbod een positieve bijdrage levert aan het welbevinden van de bewoners. Het is bovendien wenselijk om, in een toekomstig onderzoek, het welbevinden op een wetenschappelijke manier te evalueren bij zowel ouderen met als zonder dementie.
3
Inhoudsopgave Voorwoord ....................................................................................................................................................... 2 Abstract ........................................................................................................................................................... 3 Inhoudsopgave................................................................................................................................................. 4 Lijst met figuren ............................................................................................................................................... 6 Lijst met tabellen ............................................................................................................................................. 7 Lijst met afkortingen ........................................................................................................................................ 8 DEEL 1: INLEIDING ............................................................................................................................................ 9 1. 2. 3.
INLEIDING ...................................................................................................................................................... 9 DE DISENGAGEMENTTHEORIE VERSUS DE ACTIVITEITSTHEORIE ................................................................................ 10 ERGOTHERAPEUTISCHE BENADERING GEBASEERD OP HET PEOP-MODEL .................................................................. 11 3.1. Informatie over ouderen ................................................................................................................. 11 3.2. Het uitvoeren van activiteiten ......................................................................................................... 12 3.3. De fysieke omgeving........................................................................................................................ 14 3.4. Het verband tussen de fysieke omgeving en het uitvoeren van activiteiten ................................... 15 3.5. Het verband tussen de fysieke omgeving en ouderen ..................................................................... 16 3.6. Het verband tussen ouderen en het uitvoeren van activiteiten....................................................... 17 3.7. Het welbevinden als eindbestemming ............................................................................................. 19 4. EEN TUIN IN EEN WZC ................................................................................................................................... 27 4.1. Therapeutische tuin ......................................................................................................................... 27 4.2. Binnentuin ....................................................................................................................................... 28 4.3. Dwaaltuin ........................................................................................................................................ 28 4.4. Activerende tuin .............................................................................................................................. 28 4.5. Ontmoetingstuin ............................................................................................................................. 29 4.6. Belevingstuin ................................................................................................................................... 29 4.7. Helende tuin .................................................................................................................................... 30 5. FORMULERING VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN...................................................................................................... 31 DEEL 2: METHODE .......................................................................................................................................... 32 6. 7.
AFBAKENING ONDERZOEKSGROEP..................................................................................................................... 32 PRE-ONDERZOEK........................................................................................................................................... 33 7.1. Inventariseren van wensen, behoeftes en interesses ...................................................................... 33 7.2. Premeting van het welbevinden bij bewoners met dementie ......................................................... 34 8. UITWERKING VAN DE TUIN .............................................................................................................................. 35 8.1. Informatie verzamelen .................................................................................................................... 35 8.2. Maken van het ontwerp .................................................................................................................. 37 8.3. Aanleggen van de tuin..................................................................................................................... 37 9. OPSTELLEN VAN HET ACTIVITEITENAANBOD ........................................................................................................ 38 9.1. Selecteren van activiteiten .............................................................................................................. 38 9.2. Uitwerken van de activiteiten.......................................................................................................... 38 9.3. Organisatie van de activiteiten ....................................................................................................... 38 10. POSTONDERZOEK...................................................................................................................................... 39 10.1. Postonderzoeksenquête .................................................................................................................. 39 10.2. Postmeting van het welbevinden bij bewoners met dementie ........................................................ 39
4
DEEL 3: RESULTATEN ...................................................................................................................................... 40 11. RESULTATEN PRE-ONDERZOEK ..................................................................................................................... 40 11.1. Resultaten enquête bewoners ......................................................................................................... 40 11.2. Resultaten enquête familie ............................................................................................................. 42 11.3. Resultaten premeting Qualidem onderzoeksgroep 1 ...................................................................... 43 12. RESULTATEN POSTONDERZOEK .................................................................................................................... 44 12.1. Resultaten enquête bewoners ......................................................................................................... 44 12.2. Resultaten postmeting Qualidem onderzoeksgroep 1 .................................................................... 46 13. VERGELIJKING PRE- EN POSTMETING ............................................................................................................. 47 13.1. Enquête ........................................................................................................................................... 47 13.2. Qualidem ......................................................................................................................................... 48 14. BEVINDINGEN .......................................................................................................................................... 50 14.1. Bevindingen van de tuin .................................................................................................................. 50 14.2. Bevindingen tijdens de activiteiten.................................................................................................. 50 DEEL 4: DISCUSSIE EN CONCLUSIE .................................................................................................................. 52
ALGEMENE INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN .................................................................................................. 52 STERKTES EN BEPERKINGEN VAN DE METHODE .................................................................................................... 56 CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN VOOR VERDER ONDERZOEK................................................................................... 59
Bibliografie ..................................................................................................................................................... 61 Lijst met bijlagen ............................................................................................................................................ 65
5
Lijst met figuren Figuur 1: Het PEOP-model .................................................................................................................... 11 Figuur 2: Het OTPF ................................................................................................................................ 12 Figuur 3: Gebieden en dimensies van welbevinden ............................................................................. 19 Figuur 4 Bloembak ............................................................................................................................. 35 Figuur 5 Kruidenbak ....................................................................................................................... 35 Figuur 6 Zitbank ..................................................................................................................................... 36 Figuur 7 Voetpad ................................................................................................................................... 36 Figuur 8 Vierkante petanquebaan ......................................................................................................... 36 Figuur 9 Scores Qualidem premeting onderzoeksgroep 1 .................................................................... 43 Figuur 10 Scores Qualidem postmeting onderzoeksgroep 1 ................................................................ 46 Figuur 11 Pre- en postmeting Qualidem, bij ouderen met ernstige dementie (GDS 6) ........................ 48 Figuur 12 Pre- en postmeting Qualidem, bij ouderen met zeer ernstige dementie (GDS 7) ................ 49
6
Lijst met tabellen Tabel 1: Weergave onderzoeksgroep 1 ............................................................................................... 32 Tabel 2: Weergave onderzoeksgroep 2 .............................................................................................. 32 Tabel 3: Weergave onderzoeksgroep 3 ............................................................................................... 32
7
Lijst met afkortingen ADL
Activiteiten Dagelijks Leven
DOD
Doorgangen die voldoende breed, hoog en obstakelvrij zijn; Oppervlak dat voldoende effen, vlak, aaneengesloten, slipvrij en rolstoelvast is; Drempels die in het voetgangersgebied vermeden worden.
GDS
Global Deterioration Scale
OTPF
Occupational Therapy Practice Framework
PEOP
Person Environment Occupation Performance
ROT
Realiteits Oriëntatie Training
SF
Service Flat
WZC
Woon- en zorgcentrum
8
Deel 1: Inleiding 1. Inleiding De huidige bevolking wordt ouder en zal in de toekomst ouder blijven worden. Tijdens het ouder worden treden verschillende verouderingsprocessen in werking. Sommige ouderen ondervinden cognitieve problemen, anderen hebben een verminderd fysiek functioneren. Deze fysieke of cognitieve belemmering zorgt voor het (gedeeltelijk) verliezen van hun zelfstandigheid. Tegenwoordig ligt de focus niet langer op het deficit model, waar het disfunctioneren op de voorgrond staat. De nadruk is verschoven naar het competentiemodel, hierbij gaat de aandacht naar de capaciteiten waarover de persoon wel beschikt. Het op een effectieve manier omgaan met deze veranderingen van zichzelf en de omgeving leidt tot welbevinden (Marcoen, Grommen, & Van Ranst, 2006). De huidige generatie ouderen wenst zo lang mogelijk actief en onafhankelijk te blijven. Soms hebben ze behoefte aan actieve aangelegenheden en op andere momenten wordt een gezellige plaats opgezocht om tot rust te komen of sociale contacten aan te gaan. Er wordt aangenomen dat de omgeving een belangrijke rol heeft om gezond ouder te worden. Ook binnen residentiële woonvormen vormt het een uitdaging om een aangepaste en stimulerende omgeving te creëren. In deze bachelorproef gaat de focus uit naar de buitenomgeving, activiteiten en het welbevinden. Kennis over de exacte invloed van therapeutische tuinen en recreatieactiviteiten in een groene omgeving op het welbevinden van ouderen in een woon- en zorgcentrum (WZC) of service flat (SF), is schaars. In deze bachelorproef wordt dieper ingegaan op dit onderwerp.
9
2. De disengagementtheorie versus de activiteitstheorie Ouder worden is een levenslang proces. Begin de jaren 60 stelt de disengagementtheorie van Cumming & Henry dat ouderen minder behoefte hebben aan sociale contacten en activiteiten. Ze trekken zich terug uit het maatschappelijk leven en willen genieten van hun welverdiende rust. De theorie neemt aan dat ouder worden onvermijdelijk is en zowel lichamelijke als mentale achteruitgang met zich meebrengt. Als reactie op de disengagementtheorie volgde, kort daarna, de activiteitstheorie van Havighurst. In deze theorie staat het activeren van de oudere centraal. Er wordt vanuit gegaan dat ze zo lang mogelijk actief moet blijven en handelingen moet uitvoeren. Ouderen moeten zich niet terugtrekken van het actieve leven, ze dienen nieuwe rollen op zich te nemen om het verlies aan rollen (Bv. werken, zorgen voor kinderen) op te vangen. De activiteitstheorie sluit daardoor aan op de visie van een ergotherapeut bij het streven naar zelfstandigheid en welbevinden, ook op latere leeftijd. Bij ouderen in een WZC of SF, gaat het vooral over rollen met betrekking tot vrijetijdsbesteding (Bv. planten water geven, appels plukken, bloemstukken maken), maar ook familiale (Bv. tussen bewoner en kleinkind: samen de kippen voederen of petanque spelen) en sociale rollen (Bv. tussen de bewoners onderling: samen kruiden planten of genieten van de zonneschijn) die kunnen versterkt worden. Via deze nieuwe rollen wordt gestreefd naar het verhogen van het welbevinden van de oudere (De Coninck, 2008).
10
3. Ergotherapeutische benadering gebaseerd op het PEOP-model Het PEOP-model, zie figuur 1, is een ergotherapeutisch model dat streeft naar een verbetering van het welzijn en de kwaliteit van leven bij personen, groepen of populaties. Het bestaat uit drie belangrijke elementen: 'de persoon', 'de context' en 'het handelen'. Waarbij een constante dynamische interactie tussen de verschillende domeinen gebeurt. Bovendien houdt het model rekening met de participatie, het functioneren en het welbevinden van de persoon en zijn omgeving tijdens het handelen. Zo wordt het welzijn mede beïnvloed door het participeren van een persoon in zijn eigen context
Figuur 1: Het PEOP-model (Christiansen et al, 2011, geciteerd door Kinébanian, le Granse, & van Hartingsveldt, 2012)
(Kinébanian, le Granse, & van Hartingsveldt, 2012). In dit onderzoek wordt vertrokken vanuit het PEOP-model, waarbij de domeinen 'ouderen', 'het uitvoeren van activiteiten' en 'de fysieke omgeving' op de voorgrond staan. In het overkoepelende deel wordt 'het welbevinden' centraal geplaatst.
3.1.
Informatie over ouderen 3.1.1.Begripsbepaling doelgroep
Het begrip ‘ouderen’ is subjectief. Het beeld wordt gevormd door verschillende generaties die elk hun persoonlijke kijk hebben op de oudere. Vroeger sprak men van een bejaarde als de persoon 60+ was. Tegenwoordig gebruikt men niet langer de term ‘bejaarden’, maar ‘ouderen’. Deze groep bestaat uit deels jonggepensioneerden, die vaak nog zeer actief en volgens hen nog lang niet bejaard. Vandaar werd de term ‘senioren’ ingevoerd. Daarop volgt een groep kwetsbare ouderen die geconfronteerd worden met disfunctionaliteit op fysiek en/of cognitief vlak, ook wel de 4e leeftijd genaamd. Tot slot is er de 5e leeftijd, dit zijn ouderen die behoefte hebben aan palliatieve zorgen (De Coninck, 2008). In het verder verloop van deze bachelorproef wordt de term ouderen hoofdzakelijk gebruikt voor ouderen van de 4e leeftijd. Bij personen met dementie worden de fasen ingedeeld volgens Rien Verdult (Verdult, 2003).
11
3.1.2.Omschrijving van de huidige doelgroep Op 11 december 2013 wonen 75 ouderen in WZC Rusterloo. 45% van de bewoners is rolstoelafhankelijk en ongeveer 20 ouderen stappen met behulp van een rollator. Bovendien heeft ongeveer de helft van de bewoners cognitieve problemen. De gemiddelde leeftijd is 83,63 jaar en varieert van 65 tot 102 jaar. Overigens zijn er 21 SF's aan het WZC verbonden. De gemiddelde leeftijd is 83,65, gaande van 73 tot 93 jaar.
3.2.
Het uitvoeren van activiteiten
3.2.1.Activiteiten bekeken vanuit het Occupational Therapy Practice Framework Binnen het Occupational Therapy Practice Framework (OTPF) zijn er verschillende factoren die een invloed hebben op de betrokkenheid tijdens het handelen. Deze worden aan de hand van figuur 2 in kaart gebracht. Elk aspect treedt in onderlinge interactie met elkaar en beïnvloedt de betrokkenheid van de persoon op vlak van handelen, participatie en gezondheid.
Figuur 2: Het OTPF (Kinébanian, le Granse, van Hartingsveldt, 2012)
Het handelen vindt plaats op verschillende handelingsgebieden (areas of occupation). Bv. activiteiten van het dagelijks leven (ADL), sociale participatie, vrije tijd, rust en slaap ... De persoonlijke kijk op de handelingsgebieden verschillen per individu, dit representeert het complexe en multidimensionale aan van elke activiteit. Bv. Tuinieren wordt door iemand als werk aanzien, een ander persoon ervaart dit als ontspanning. Om activiteiten op maat voor te schrijven dient rekening te worden gehouden met verschillende persoonsgerelateerde factoren. De client factors bestaan uit de fysieke capaciteiten, maar ook karakteristieken en waarden van de persoon hebben een invloed op het uitvoeren van handelingen. De uitvoeringsvaardigheden (performance skills) worden getoond tijdens het uitvoeren van activiteiten zoals motorische en cognitieve vaardigheden. Bv. het vastnemen van materieel, de volgorde van handelingen onthouden, communiceren met anderen tijdens de activiteit ... Bovendien moet rekening gehouden worden met de handelingspatronen (performance patterns) van de persoon. Dit kunnen routines, gewoonten en rollen zijn die de persoon hanteert. Bv. na het ontbijt worden de kippen gevoederd, elke vrijdag wordt petanque gespeeld, om 8u de gordijnen openen ... 12
Ook de context en omgeving (context and environment) behoort tot het handelen van een persoon. De omgeving verwijst naar de externe fysieke en sociale omgeving waarin het handelen plaatsvindt. Bv. in de tuin, op het terras, samen met anderen, individueel ... Daarnaast is de context persoonsgebonden en minder tastbaar. Bv. door een negatieve ervaring in het verleden is de persoon bang van dieren, door de bloei van bloemen kan iemand zich oriënteren in tijd ... Tot slot verwijzen de activiteitenvereisten (activity demands) naar de acties en vaardigheden die nodig zijn om de activiteit uit te voeren, maar ook de beschikbare objecten en ruimte heeft een invloed op het handelen. Bv. door verhoogde bloembakken kan een rolstoelafhankelijk persoon tuinieren, de bewoner voert één i.p.v. meerdere deelhandelingen uit, het doel wordt dichter geplaatst bij iemand met verminderde kracht ... Vaak is bij het uitvoeren van een activiteit het nodig om deze activity demands te veranderen, zodat deze aansluiten bij het handelingsniveau van de bewoner. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen graderen en aanpassen. Beide ergotherapeutische interventies zorgen ervoor dat de persoon hierdoor actief kan deelnemen aan de activiteit (Kinébanian, le Granse, & van Hartingsveldt, 2012).
Graderen
Activiteiten worden gegradeerd om de vaardigheden van de persoon te onderhouden of te verbeteren. Via gradaties wordt de activiteit aangepast aan zijn mogelijkheden of behoeften. Het vereenvoudigen van een handeling past het best bij een functiegerichte benadering, waarbij de functie getraind wordt voor er naar het handelen wordt gekeken. De laatste jaren wordt echter vaak uitgegaan van een top-downaanpak waarbij participatie vooropstaat. Het is als ergotherapeut belangrijk om een uitdaging te creëren zodanig dat de persoon gestimuleerd wordt en niet gefrustreerd. Door het continue veranderen van het proces, de gereedschappen, materialen of de omgeving van een activiteit wordt de persoon geprikkeld. Bv. het aantal herhalingen verhogen of verminderen, het veranderen van afmetingen, staand of zittend de activiteit uitvoeren. Bovendien moet de activiteit relevant zijn en erop toezien dat de persoon gemotiveerd blijft om deel te nemen om zo vooruitgang te boeken of achteruitgang te voorkomen (Kinébanian, le Granse, & van Hartingsveldt, 2012).
Aanpassen
Aanpassingen helpen bij het realiseren van handelingen die betekenisvol zijn voor de persoon. Dit kunnen wijzigingen zijn in het handelen zelf (Bv. gebruik van andere techniek), door het gebruik van hulpmiddelen (Bv. aangepast materieel) of door veranderingen in de sociale of fysieke omgeving. (Bv. bloembakken op hoogte). Er wordt niet gefocust op het verbeteren van functies of mogelijkheden (Kinébanian, le Granse, & van Hartingsveldt, 2012).
13
3.2.2.Omschrijving van het bestaande activiteitenaanbod De bewoners van het WZC en de SF's zijn vrij om deel te nemen aan de activiteiten die worden aangeboden. Deelname aan activiteiten gebeurt zowel actief als passief. De bewoners van de leefgroep blijven in de leefzaal en nemen actief of passief deel aan de meeste activiteiten. Wanneer er geen activiteit georganiseerd wordt, is er permanent een personeelslid aanwezig die supervisie houdt over de leefgroep. De huidige activiteiten gaan hoofdzakelijk door in de leefzaal op het gelijkvloers en het aanpalend zaaltje. In de leefzaal vinden grote groepsactiviteiten zoals het wekelijks kegeltornooi, gymnastiek, knutselen, bak- en kookactiviteiten, relaxatie, feestjes, optredens en misvieringen plaats. In het aanpalende zaaltje gebeuren er activiteiten in kleinere groepjes. De bewoners kunnen er kaarten, breien, gezelschapspelen spelen, reminisceren ... Tevens wordt elke vrijdagvoormiddag de krant voorgelezen en is er bingo op dinsdag- en donderdagnamiddag met behulp van vrijwilligers. Naast de activiteiten die binnen plaats vinden, worden de ouderen gestimuleerd om buiten te zitten bij mooi weer. De nadruk ligt op het genieten van het weer en het leggen van sociale contacten.
3.3.
De fysieke omgeving
3.3.1.Begripsbepaling van de fysieke omgeving De context omvat alles wat in de omgeving aanwezig is en invloed uitoefent op de persoon. Mensen handelen altijd in een context (Bv. thuis, op het werk, in de natuur). De fysieke en sociale omgeving zijn concrete elementen van de context. De culturele, temporele en virtuele context zijn moeilijk te omschrijven en maken deel uit van een groter geheel. De context beïnvloedt het handelen van de mensen en kan zowel faciliteren als belemmeren. Ergotherapeuten gebruiken de context als middel en als aangrijpingspunt om het handelen van de mensen te ontwikkelen, te herstellen, te bevorderen, in stand te houden, aan te passen, te compenseren of te voorkomen dat handelingsproblemen ontstaan of verergeren (Kinébanian, le Granse, & van Hartingsveldt, 2012). Vanwege de tijdsspanne en uitgestrektheid van dit onderwerp, worden niet alle elementen van de omgeving bestudeerd. De focus ligt op de fysieke omgeving, waarin de buitomgeving nadrukkelijk op de voorgrond staat. De fysieke omgeving wordt opgesplitst in de gebouwde en natuurlijke omgeving. De gebouwde omgeving bestaat uit concrete, tastbare elementen als gebouwen, wandelpaden, objecten ... Objecten uit de gebouwde omgeving zijn materiële zaken zoals bankjes en een fontein. Bomen en 14
bloemen maken deel uit van de natuurlijke omgeving net als immateriële kenmerken en eigenschappen, zoals het zonlicht en de seizoenen (Kinébanian, le Granse, & van Hartingsveldt, 2012).
3.3.2.Omschrijving van de huidige fysieke omgeving WZC Rusterloo is gelokaliseerd in Beernem nabij het stationsplein. Het is gelegen in een rustige woonwijk. Er zijn twee toegangswegen tot de parking. Een doodlopende straat leidt naar een aanpalende leegstaande woning waaraan de tuin van het WZC verbonden is. Tevens grenst de parkeerplaats van het WZC aan het terras van het café 'de 7e hemel'. Het WZC bestaat uit een gebouw dat volledig toegankelijk is en voorziet in alle zorgbehoeften.. Er is een ruime gemeenschappelijke leefzaal met aanpalend zaaltje en een rokersruimte op het gelijkvloers. De leefzaal wordt constant gebruikt door de leefgroep, dit is een vaste groep bewoners die zwaar zorgafhankelijk zijn. Op de bovenverdieping is er ook een gemeenschappelijke zaal, een zithoek en een kiné-ergoruimte. Zowel op het gelijkvloers als op de 1ste verdieping is er een Realiteitsoriëntatie Training (ROT) bord voorzien dat de bewoners informatie geeft over de dag, het weer, de komende en voorbije activiteiten en de verjaardagen. Bovendien zijn er serviceflats verbonden aan het WZC. De kamers mogen ingericht worden naar de wens van de bewoner, bovendien heeft iedereen zicht op een groene omgeving. Er is altijd vrije toegang tot de buitenomgeving die voldoende ruimte biedt om een wandeling te maken op een egale ondergrond. Onder het zonnescherm zijn zitbanken voorzien en is er uitzicht op bloemen en planten. Naast het WZC is een tuin aanwezig met gras, struiken, bloemen en hoge bomen, dit gedeelte van de buitenomgeving is onveilig in de huidige omstandigheden, zie bijlage 1. Grenzend aan de tuin bevinden zich een groot tuinhuis en een garage.
3.4.
Het verband tussen de fysieke omgeving en het uitvoeren van activiteiten
3.4.1.Gebouwde omgeving en activiteiten Het uitvoeren van fysieke activiteit is afhankelijk van omgevingsfactoren. Het aanpassen van de gebouwde omgeving om ouderen te activeren leidt tot een verhoging van het welbevinden. Bij personen met dementie met dwaalgedrag werd spontane interactie met de beschikbare objecten uit de omgeving geobserveerd (Lucero, Pearson, Hutchinson, Leger-krall, & Rinalducci, 2001).
15
3.4.2.Natuurlijke omgeving en activiteiten Een plaats om samen activiteiten uit te voeren is aangeraden (Aedes-Actiz Kenniscentrum WonenZorg, 2013). Een groene omgeving zorgt voor een hoger rendement van therapeutische activiteiten doordat deelnemers lichamelijke inspanningen beter kunnen volhouden. Groen stimuleert om inspanningen te leveren en draagt bij tot een beter lichamelijke conditie (van den Berg & van Winsum-Westra, 2006). Door activiteiten in een groene omgeving te laten doorgaan, wordt gewerkt aan verschillende doelen. Zo worden herinneringen opgehaald, kennis opgehaald en de zintuigen gestimuleerd. Overigens draagt dit bij aan de gezondheid en het gevoel van eigenwaarde. Bovendien wordt tegemoet gekomen aan de behoefte aan sociale contact (Diek, Garssen, Heitman, van Loon, & Weijters, 2004) (Van den Berg, 2001).
3.5.
Het verband tussen de fysieke omgeving en ouderen
3.5.1.Gebouwde omgeving en ouderen Er is tegenwoordig een vergrootte belangstelling voor de gebouwde omgeving in de residentiële zorg. De confrontatie met fysieke beperkingen zorgt ervoor dat ouderen meer en meer tijd besteden in hun nabije omgeving. Door het verminderen van hun gezondheidstoestand en functionele mogelijkheden zijn ze kwetsbaar voor hinderlijke omgevingsfactoren. Ouderen met dementie zijn minder in staat om zich aan te passen. Hierdoor hebben ze nood aan een omgeving die de zelfstandigheid ondersteunt. Ook rolstoelgebonden ouderen ondervinden vaak hindering bij hellende of oneffen oppervlaktes. Bovendien is het aangewezen om voor deze doelgroep ruimte te voorzien naast zitbankjes zodat de doorgang niet belemmerd wordt. Het is de taak van de ergotherapeut om een ondersteunende, activerende en plezierige omgeving te creëren tijdens deze levensfase (Clarke & Nieuvenhuijsen, 2009).
3.5.2.Natuurlijke omgeving en ouderen In een WZC dreigen ouderen het contact met de natuur te verliezen. Ze moeten de mogelijkheid hebben om buiten te komen en gebruik te maken van de buitenomgeving. Bovendien maakte, bij het merendeel van de ouderen, de natuur in het verleden een groot deel uit van het dagelijks leven.
16
De tuin is een belangrijk element om in contact te blijven met de natuur. De natuurelementen regen, sneeuw en zon hebben zowel een positieve als negatieve werking op de persoon. Bv. sneeuw creëert mooie taferelen om te bekijken, maar beperkt ook de bewegingsvrijheid van de ouderen. Het verkleuren van de bladeren en het in bloei komen van bloemen zorgt ervoor dat ouderen zich beter kunnen oriënteren in tijd. Deze bloemen zorgen op hun beurt voor bijhorende kleuren en geuren die de zintuigen stimuleren. Er is evenwel weinig wetenschappelijk informatie beschikbaar over de invloed van de natuurlijke omgeving op ouderen in een WZC (Van den Berg, 2001). Uit bevraging blijkt dat ouderen in een WZC een voorkeur hebben voor bloemsoorten zoals rozen, lelies, geraniums, dahlia's, viooltjes, tulpen en hortensia's. Ook fruitbomen en dieren kunnen volgens ouderen hun meerwaarde hebben in een tuin (Vanbavinckhove, 2008).
3.6.
Het verband tussen ouderen en het uitvoeren van activiteiten
3.6.1.Inactiviteit bij ouderen Uit een case-controle onderzoek naar activiteitgerelateerde factoren bij rusthuisbewoners door Kolanowski & Buettner (2006) blijkt dat ouderen in een WZC regelmatig niets om handen hebben. Vaak zitten of liggen ouderen voor een lange periode gedurende de dag. Daarbij is het niet ongewoon dat bewoners die nog in staat zijn om activiteiten uit te voeren niet tot handelen komen. Deze inactiviteit zorgt voor minder betrokkenheid bij het leven, een vermindering van fysieke functies en leidt tot sociale isolatie, gedragsproblemen en een verminderde kwaliteit van leven (Kolanowski, Buettner, Litaker, & Yu, 2006). Buettner & Fitzsimmons (2003) onderzochten 107 bewoners met dementie. Hierbij komen de meeste WZC-bewoners het grootste deel van hun tijd niet tot handelen. De studie toont aan dat 45% van de bewoners met dementie weinig tot geen deelname kent aan activiteiten, 20% nam regelmatig deel en slechts 12% nam dagelijks deel aan activiteiten. De reden van inactiviteit in WZC's is voornamelijk te wijten aan het feit dat de aangeboden activiteiten in de meeste situaties niet aangepast waren aan het niveau van functioneren of de interesses van de oudere (Buettner & Fitzsimmons, 2003). In een drie maand durende studie van Cohen-Mansfield, Marx & Werner (1992), bij 24 WZCbewoners met dementie wordt vastgesteld dat er meer onrustig gedrag is wanneer er geen zinvolle dagbesteding is. Daartegenover merkt het onderzoek minder agitatie op bij de ouderen die deelnemen aan georganiseerde of sociale activiteiten. Er wordt geconcludeerd dat het behandelen van inactiviteit in een WZC een groot potentieel aan voordelen heeft voor zowel de bewoners als de zorgverleners (Cohen-Mansfield, Marx, & Werner, 1992).
17
Tot slot wordt passiviteit gekenmerkt door het vertonen van minder emoties, zich isoleren van anderen en verminderen van motorische activiteit. Bovendien wordt passief gedrag vaak niet als een probleem gezien, omdat het niet nadrukkelijk opvalt en niet als storend overkomt. Ouderen met dementie zijn vaak passief, dit maakt hun kwetsbaar voor sociale isolatie en inactiviteit. Daarnaast lopen ze risico op een versnelde cognitieve en functionele achteruitgang. (Kolanowski & Buettner, 2009) Klinische observaties suggereren dat passief gedrag bij mensen met dementie wijst op een nood aan een aangepaste en stimulerende omgeving (Snyder, 1999).
3.6.2.Activiteiten bij ouderen We komen uit een periode waarin de oudere zich diende aan te passen aan het activiteitenaanbod in het WZC. Tegenwoordig staat de bewoner centraal en komen de activiteiten tegemoet aan de mentale, fysieke en sociale noden en wensen van de bewoners als individu (Kolanowski & Buettner, 2009). In Amerika is één publicatie beschikbaar waarin resultaten van de Activity Card Sort (ACS) worden weergeven. Hieruit blijkt dat ouderen in Amerika, zowel vroeger als nu, vaak bezoek brengen aan familie of vrienden. Ook wandelen en tuinieren wordt er frequent verricht. Minder populair is het uitvoeren van oefeningen, het spelen van gezelschap- en kaartspelen en het zorgen voor dieren, terwijl dit vroeger wel werd gedaan. Tot slot worden spelen in de tuin zowel vroeger als nu zelden uitgevoerd door de onderzochte ouderen (Albert, Bear-Lehman, & Burkhardt, 2009). Kolanowski et al. (2011) voerden een onderzoek naar de effecten van activiteiten op het gedrag van ouderen met dementie. De deelnemers werden ingedeeld in vier groepen. Bij de eerste twee groepen worden activiteiten aangepast aan het functionele niveau of aan de interesses van de bewoners. Een derde groep krijgt activiteiten op maat van hun functioneren en interesses. De controle groep krijgt willekeurige onaangepaste activiteiten. Activiteiten die aansluiten bij het interessegebied van de deelnemers leiden tot een grotere betrokkenheid en verhoogde aandacht en concentratie in vergelijking met activiteiten die niet inspelen op de interesses. Er wordt meer plezier waargenomen bij activiteiten die zowel bij de interesses als het functioneren aansluiten. Onaangepaste activiteiten zorgen voor een verminderd welzijn. Het onderzoek meldt geen significante verschillen tussen de verschillende groepen deelnemers op vlak van onrust of angst (Kolanowski, Litaker, Buettner, Moeller, Costa, & Paul, 2011). Uit navraag naar de wensen van ouderen met dementie blijkt dat muziek, cognitieve spelen, koken, lezen, dansen, tuinieren, sporten, reizen, omgaan met dieren, naaien, sociale en religieuze activiteiten vaak voorkomen. Vooral muziek (60%), cognitieve spelen (55%) en koken (49%) zijn het populairst (Buettner & Fitzsimmons, 2003).
18
Studie van Lucero et al. (2001) toont aan dat ouderen met dementie andere interesses hebben afhankelijk van de fase van dementie waarin ze zich bevinden. Deelnemers met dementie in de fase van het 'verdwaalde ik' hebben een voorkeur voor ADL-activiteiten, werkgerelateerde taken en recreatieactiviteiten. Ouderen in een latere fase van dementie, 'het verzonken ik', beperken zich tot enkelvoudige acties gericht op zintuiglijke prikkels zoals contrasterende kleuren en tastbare voorwerpen. De onderzoekers bemerken meer actieve participatie op bij zintuigprikkelende activiteiten dan standaard therapieën (Lucero, Pearson, Hutchinson, Leger-krall, & Rinalducci, 2001).
3.6.3.Natuuractiviteiten bij ouderen Elke natuuractiviteit heeft zijn eigen effecten en invloed afhankelijk van de interesses en mogelijkheden van de oudere. De grootste voordelen van natuuractiviteiten zijn dat ze toegankelijk zijn voor iedereen en dat aan de hand van de activiteiten herinneringen worden opgehaald. Bovendien krijgen ouderen meer grip krijgen op hun omgeving en zichzelf. Uit een samenvattend onderzoek van Diek et al. blijkt dat 88% van de ondervraagde WZC's natuuractiviteiten organiseren. Bloemschikken (95%), natuurfilms bekijken (70%), wandelen (68%) en seizoentafels maken (60%) komen het vaakst voor (Diek, Garssen, Heitman, van Loon, & Weijters, 2004).
3.7.
Het welbevinden als eindbestemming
Het gevoel van welbevinden heeft voor iedereen een persoonlijke invulling. Het World Health Organization omschrijft de term 'mental health' als het gewaarworden van welbevinden waarbij elk individu op zijn eigen manier zijn bijdrage aan de gemeenschap levert (World Health Organization, 2013). Welbevinden kan gezien worden als gezondheid, tevredenheid en welvaart, bestaand uit hoe we ons voelen en hoe we functioneren. Hoe we ons voelen is het subjectief ervaren van onze tevredenheid over het leven. Hoe we functioneren is zowel het psychologisch functioneren als het sociaal functioneren ten opzichte van anderen en de ontplooiing van onszelf (Tennant, et al., 2007). Marcoen (2006) omschrijft zes dimensies van subjectief welbevinden. Het psychisch, lichamelijk, sociaal, materieel, cultureel en existentieel welbevinden. De dimensies staan constant in wisselwerking met elkaar, zie figuur 3 (Marcoen, Grommen, & Van Ranst, 2006).
Figuur 3: Gebieden en dimensies van welbevinden (Marcoen, Grommen, & Van Ranst, 2006)
19
3.7.1.Het welbevinden van ouderen Zoals reeds aangegeven in de inleiding is het welbevinden gerelateerd aan het op een effectieve manier omgaan met veranderingen van zichzelf en de omgeving. Bovendien wordt het welbevinden sterk bepaald door het onafhankelijk zijn van anderen en het nog zelfstandig kunnen uitvoeren van handelingen. De ergotherapeut streeft naar optimaal functioneren, dit heeft betrekking op zelfzorg, wonen en de taken die de bewoner opneemt. Ook de mogelijkheid tot ontspanning hoort hier bij. Een storing in het handelen leidt tot een verminderd gevoel van welbevinden. Het is bovendien bewezen dat het uitvoeren van zinvolle activiteiten, het welbevinden en de gezondheid positief beïnvloedt (Baeyens, 2003) (Vlaams ergotherapeutenverbond vzw, 2013). Het lichamelijk en sociaal welbevinden worden als de belangrijkste criteria van het welbevinden beschouwd om succesvol ouder te worden. Daarnaast is het psychisch welbevinden voornamelijk het gezamenlijke resultaat van het lichamelijk en sociaal welbevinden (Steverink, Lindenberg, & Ormel, 1998). Ook Creek, Lougher en van Bruggen, omschrijven welbevinden als de balans tussen fysieke en mentale gezondheid en sociale steun. Een gebrek aan één van de drie leidt tot breakdown, daarom is een holistische benadering belangrijk (Creek, Lougher, & van Bruggen, 2008). Gebaseerd op bovenstaande bronnen wordt de focus vooral op het psychisch, lichamelijk en sociaal welbevinden gericht. Het psychisch welbevinden bestaat uit je gevoelens, gedachten, herinneringen en verlangens. Je goed voelen in je vel is een gevoel dat zowel jongeren als ouderen trachten te bereiken. Hierbij is het belangrijk om een evenwicht te vinden tussen verwachtingen en de werkelijke situatie. Daarnaast is het psychisch welbevinden gerelateerd aan het ervaren van autonomie. Ook belangrijke levenservaringen hebben een positieve of negatieve invloed op het welzijn van de persoon. Het gezin, familie, vriendschapsrelaties en financiële middelen zijn voor ouderen belangrijke elementen die bijdragen aan het psychisch welbevinden. Bovendien worden ouderen geconfronteerd met lichamelijke achteruitgang, dit kan angst en depressieve gevoelens oproepen (Expertisecentrum Dementie Vlaanderen, n.d.). De confrontatie met fysieke achteruitgang en de manier waarop hiermee wordt omgegaan of geanticipeerd heeft een invloed op het lichamelijk welbevinden. De samenhang tussen ADL en lichamelijk welbevinden varieert naargelang de leeftijd van de oudere. Het lichamelijk welbevinden is omgekeerd evenredig met de leeftijd van de ouderen en wordt vooral in verband gebracht met het ervaren van beperkingen in capaciteiten. Vaak is het ervaren van deze fysieke problemen een reden voor een opname in een WZC (Van Roosmalen & Marcoen, 2007). Tot slot hebben sociale contacten een grote invloed op het sociaal welbevinden. Een netwerk met twee of meer vrienden is geassocieerd met een betere levenskwaliteit op vlak van sociaal functioneren. Een gebrek aan contact met anderen leidt vaak tot sociale isolatie. Dit kan veroorzaakt 20
worden door een klein sociaal netwerk, onregelmatig interactie en een gebrek aan deelname in sociale en groepsactiviteiten. Sociale isolatie staat in rechtevenredig verband met een ouder wordende leeftijd. Het is een risicofactor voor fysieke en mentale gezondheidsproblemen. Het ervaren van gevoelens van eenzaamheid kan leiden tot stress en een verhoogde bloeddruk. Daarnaast leidt sociale isolatie tot een verhoogd risico op verhoogde morbiditeit, depressie en cognitieve achteruitgang. Ook ouderen die sociaal actief zijn en een ruim sociaal netwerk hebben, kunnen zich sociaal geïsoleerd voelen als er een gebrek is aan emotionele en sociale steun. Uit deze onderzoeken wordt geconcludeerd dat sociale isolatie een negatief effect heeft op het sociaal welbevinden (Schnittke, 2007) (Cornwell & Waite, 2009). Het is aan de ergotherapeut om tegemoet te komen aan de oudere en voor oplossingen te zorgen, zodat zij een gevoel van welbevinden ervaren. De Coninck (2008) omschrijft drie strategieën om het welbevinden van ouderen te bevorderen:
In een eerste strategie wordt uitgegaan van de verwachtingen van het individu. De bewoner weet wat kan verbeterd worden en wat zijn wensen zijn. Het is aan de ergotherapeut om die wensen te vervullen en aan de verwachtingen tegemoet te komen. Hij houdt rekening met mogelijke cognitieve of fysieke veranderingen, indien nodig worden aanpassingen voorzien.
Ten tweede zoekt de ergotherapeut uit of de oudere een reëel beeld heeft van zichzelf en zijn situatie. Bij mensen met verkeerde inzichten keert het welbevinden vaak terug bij een realistische benadering van de situatie.
De derde strategie is gebaseerd op het vergelijken van de huidige en wenselijke situatie. Ouderen kunnen nood hebben aan begeleiding om zo hun situatie beter te kunnen beoordelen. Het is vaak voldoende de persoon positieve bevestiging te geven van hun eigen kunnen om ouderen te laten inzien dat ze het beter hebben dan ze dachten. Dit leidt tot verbetering van het welbevinden (De Coninck, 2008).
Vooral de eerste en derde strategie worden binnen dit onderzoek als methode aangewend om het welbevinden te verhogen. Ook WZC Rusterloo beschouwt levenskwaliteit als het ervaren van welbevinden op zowel lichamelijk, geestelijk, sociaal, materieel als cultureel vlak. Het wil de bewoners op zo'n compleet mogelijke manier ondersteunen en begeleiden om de kwaliteit van leven te bevorderen. Daarbij is de taak van de ergotherapeut belangrijk. De ergotherapeut begeleidt, stimuleert, ondersteunt en motiveert de bewoners tot actieve participatie. Aan de hand van activiteiten en interventies wil de ergotherapeut de sociale contacten en vaardigheden van de ouderen onderhouden en het welbevinden bevorderen.
21
3.7.2.Relatie tussen de fysieke omgeving en het welbevinden
3.7.2.1.
Fysieke omgeving en psychisch welbevinden
Gebouwde omgeving Ouderen en hun familie hebben nood aan een omgeving die de autonomie en zelfontplooiing van de persoon ondersteunt en stimuleert. De mogelijkheid om zelfstandig handelingen te kunnen uitvoeren draagt bij aan de autonomie en het psychisch welbevinden. Daarnaast creëert de omgeving comfort en privacy voor de bewoner. Het zien of aanraken van bekende omgevingselementen kunnen herinneringen oproepen die ervoor zorgen dat de persoon zich goed voelt (Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg, 2013). Een slecht aangepaste fysieke omgeving zorgt voor verwarring en probleemgedrag. Door niet in te spelen op de mogelijkheden van de bewoner, leidt een slechte omgeving tot nervositeit en depressieve gevoelens (van Hoof & Kort, 2007). Natuurlijke omgeving Expositie aan natuur is geassocieerd met het verminderen van onrustig gedrag en verbetering van de aandacht (Detweiler, et al., 2012). Ouderen in een groene natuurlijke omgeving ervaren de omgeving als aantrekkelijk en rapporteren een grote tevredenheid van hun leefomgeving (Burton, Mitchell, & Stride, 2011). Een groene omgeving zorgt voor minder stress, minder onrust en een beter humeur. Bovendien biedt een groene omgeving gelegenheden om je gedachten te verzetten of te bezinnen. Tot slot draagt natuurbeleving bij tot het ervaren van autonomie (van den Berg & van WinsumWestra, 2006). Toegang tot een buitenomgeving en de beschikbaarheid van plaatsen om tot rust te komen zorgen voor een gevoel van mentaal welbevinden en verminderen de kans op onrustig gedrag. Ook het creëren van herkenbaarheid is belangrijk om de kans op desoriëntatie in tijd of ruimte te beperken. Daarnaast roepen de geuren en kleuren van bloemen en planten gevoelens en emotionele ervaringen uit het verleden op. Deze prikkels kunnen zowel een positieve als negatieve invloed hebben op het psychisch welbevinden. Het geluid van ritselende bladeren kan zorgen voor rust. Ook daglicht en buitenlucht leveren een bijdrage aan het welzijn van ouderen. Onvoldoende licht en extreme temperaturen hebben een negatief effect op het welbevinden bij ouderen (Clarke & Nieuvenhuijsen, 2009) (Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg, 2013) (Detweiler, et al., 2012).
22
3.7.2.2.
Fysieke omgeving en lichamelijk welbevinden
Gebouwde omgeving Om aan het lichamelijk welbevinden tegemoet te komen dient de gebouwde omgeving toegankelijk te zijn. Enkele vaak opgesomde fysieke barrières zijn oneffen voetpaden en opstapjes. Een veilige omgeving draagt bij aan de gezondheid, herstel en nodigt uit tot lichamelijke activiteit (Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg, 2013). Toegang tot recreatie faciliteiten toont een positieve correlatie tussen fysieke activiteit en welbevinden bij ouderen (Clarke & Nieuvenhuijsen, 2009). Een wandelpad zet aan tot bewegen en bevordert het lichamelijk welbevinden (Detweiler, Murphy, Myers, & Kim, 2008). Observaties wijzen uit dat passief gedrag bij ouderen met dementie een teken kan zijn dat er een nood is aan een aanpassing aan de soort of hoeveelheid van prikkels uit de omgeving (Snyder, 1999). Het aanpassen van de gebouwde omgeving om ouderen te activeren leidt tot een verhoging van het welbevinden (Burton, Mitchell, & Stride, 2011). Natuurlijke omgeving Een natuurlijke omgeving stimuleert om inspanningen te leveren. De combinatie van bewegen en contact met de natuur zorgt voor een groter effect op het lichamelijk welbevinden dan bewegen binnenshuis (van den Berg & van Winsum-Westra, 2006). Expositie aan natuur is geassocieerd met reductie van pijn en vermindering van medicatiegebruik als gevolg. Bovendien herleidt een natuurlijke omgeving onrustige gedragingen tot een minimum. Bomen en planten voorzien kleur en prikkelen de zintuigen die de ouderen stimuleren tot activiteit. Mensen met dementie een voorkeur hebben voor kleurrijke planten en bessen (Detweiler, et al., 2012). Ook daglicht en buitenlucht leveren een bijdrage aan de lichamelijke gezondheid van ouderen (Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg, 2013).
3.7.2.3.
Fysieke omgeving en sociaal welbevinden
Gebouwde omgeving De gebouwde omgeving draagt bij aan het sociaal welbevinden en kan eenzaamheid voorkomen. Het is belangrijk dat de omgeving uitnodigend is en aan de behoefte aan sociaal contact en participatie tegemoet komt. Een goede woonomgeving kan de sociale omgang met anderen bevorderen, zo draagt een ruimte om iemand te ontmoeten of ontvangen bij aan het sociaal welbevinden. Daarnaast is een 'healing environment' bewust gecreëerd om bij te dragen aan het sociaal welbevinden van de 23
bewoners. Tot slot leidt een omgeving die niet aangepast is aan de mogelijkheden van de bewoner tot sociaal disfunctioneren (van Hoof & Kort, 2007) (Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg, 2013). Natuurlijke omgeving De aanwezigheid en het zicht op een groene omgeving heeft een positieve samenhang met sociale verbondenheid. Een groene omgeving zorgt voor minder klachten van eenzaamheid. Bovendien stimuleert een groene omgeving het aangaan van spontane sociale relaties (van den Berg & van Winsum-Westra, 2006).
3.7.3.Relatie tussen het uitvoeren van activiteiten en het welbevinden
3.7.3.1.
Activiteiten en psychisch welbevinden
Niet-farmaceutische interventies zorgen voor meer plezier, betrokkenheid en interesses en zorgen voor minder agitatie bij personen met dementie (Cohen-Manfield, Libin, & Marx, 2007). Moore et al. presenteerde verschillende vormen van dagbesteding aan ouderen in een WZC. Waarbij geconcludeerd wordt dat elke activiteit leidt tot verhoging van het gelukkig zijn (Moore, Delaney, & Dixon, 2007). Onderzoek van Farinamdi en al. (2006) toont aan dat recreatie zorgt voor een positief gevoel en de alertheid verhoogt bij personen met dementie. De ouderen vertonen meer blijheid tijdens de recreatiemomenten dan tijdens ongeorganiseerde tijdstippen. Daarnaast zorgt sensomotorische recreatie voor een vermindering van agitatie en andere gedragsproblemen. Recreatieactiviteiten dragen bij tot het ervaren van plezier en het verhogen van de levenskwaliteit (Farinamdi, Mantovani, & Fioravanti, 2006). De duur van betrokkenheid, aandacht en attitude is significant hoger bij werkgerelateerde activiteiten vergeleken met het spelen met blokken. Bewoners die meer actief betrokken zijn vertonen minder symptomen van depressie en een verhoogd gevoel van welbevinden t.o.v. minder betrokken bewoners. (Cohen-Mansfield, Dakheel-Ali, Thein, & Marx, 2009). Het niet kunnen uitvoeren van activiteiten leidt tot een vermindering van de levenstevredenheid (Van Roosmalen & Marcoen, 2007). Het ontvangen van hulp, wanneer deze gewenst of nodig is, gaat gepaard met een verhoging van het welbevinden. Het tegenovergesteld, wanneer de hulp ongewenst of onnodig is, leidt tot ondermijning van de autonomie en vermindering van het welbevinden. Het is dus belangrijk dat ouderen zelf kunnen beslissen welke activiteiten ze willen uitvoeren en zelf de controle hebben over het ontvangen van hulp of niet. Het ervaren van onafhankelijkheid leidt tot een verhoging van het welbevinden (Kunzmann, Little, & Smith, 2002).
24
Onderzoek naar de impact van aangepaste activiteiten toont aan dat betrokkenheid in activiteiten een positief effect heeft op ouderen met dementie. Deelname aan activiteiten zorgt voor positieve gevoelens, verbetering van activiteiten van het dagelijks leven en levert een bijdrage aan de levenskwaliteit. Daarnaast zorgt participatie aan activiteiten voor een vermindering van apathie, agitatie en verveling (Schreiner, Yamamoto, & Shiotani, 2005). Activiteiten in de natuur verbeteren de stemming. Horticulturele therapie vermindert stress en verhoogt gevoelens van kalmte en relaxatie en bevordert het zelfvertrouwen bij ouderen. Door middel van activiteiten worden nieuwe vaardigheden aangeleerd en oude vaardigheden heropgenomen, het opnieuw kunnen uitvoeren van handelingen stimuleert de autonomie en draagt bij aan het psychisch welbevinden (Detweiler, et al., 2012). Van Den Berg en Clusters tonen aan dat personen die tuinieractiviteiten uitvoeren gedurende 30 minuten een hogere positieve stemming rapporteren en minder stress ervaren. De controle groep kreeg aangename literatuur, deze heeft geen invloed op de stemming van de personen. Er was minder sprake van stressvermindering bij de controle groep in vergelijking met het tuinieren (Van Den Berg & Clusters, 2011). Tuinieractiviteiten (op verhoogde bloembakken) stimuleren het functioneren van de oudere en dragen bij tot het psychisch welbevinden. Zowel tuinieractiviteiten die binnen als buiten plaatsvinden, hebben een positief effect op het psychisch welbevinden van de deelnemende bewoners met dementie (Detweiler, et al., 2012).
3.7.3.2.
Activiteiten en lichamelijk welbevinden
Activiteiten op maat van de functionele mogelijkheden en interesses van de bewoner zijn een effectieve interventie. Deelname aan deze aangepaste activiteiten dragen bij aan het lichamelijk welbevinden en leiden tot vermindering van de passiviteit bij residentiële ouderen (Kolanowski & Buettner, 2009). Regelmatig fysiek actief zijn is een belangrijk element om gezond ouder te worden. Studie naar de invloed van activiteiten voor ouderen met dementie in een WZC constateert dat elke soort activiteit een verhoging in activiteit en aandacht teweeg brengt. Onderzoek naar de correlatie tussen onafhankelijkheid tijdens activiteiten en het welbevinden toonde aan dat het ontvangen van hulp gerelateerd is met een negatief lichamelijk welbevinden. Daarom is het voor het welzijn van de oudere nodig om de activiteit aan te passen aan het individu (Kolanowski, Litaker, Buettner, Moeller, Costa, & Paul, 2011) (Van Roosmalen & Marcoen, 2007).
25
3.7.3.3.
Activiteiten en sociaal welbevinden
Wanneer ouderen activiteiten die ze vroeger deden, niet meer uitvoeren en dit als een gemis ervaren, is er een vergrootte kans op eenzaamheid. Ouderen die geen activiteiten missen die ze vroeger deden, hebben significant minder kans op eenzaamheid. Dit toont aan dat het uitvoeren van zinvolle activiteiten op latere leeftijd belangrijk is. Verstoorde of niet langer bestaande relaties hebben een negatieve impact op het welbevinden. Daarom is het aangaan van sociale relaties tijdens ontspanningsactiviteiten belangrijk voor ouderen. Ook ouderen die sociaal actief zijn en een ruim sociaal netwerk hebben, kunnen zich sociaal geïsoleerd voelen als er een gebrek is aan emotionele en sociale steun. De steun uit de sociale omgeving stimuleert de oudere om deel te nemen aan activiteiten. Bovendien blijkt dat ouderen die minder sociale contacten hebben, minder vaak deelnemen aan ontspanningsactiviteiten. Bovendien praten ouderen meer tegen anderen gedurende recreatieactiviteiten dan tijdens vrije momenten (Toepoel, 2012) (Vanderleyden & Heylen, 2007) (Schnittke, 2007) (Cornwell & Waite, 2009). Bovendien toont onderzoek naar de correlatie tussen onafhankelijkheid tijdens activiteiten en het welbevinden aan dat het ontvangen van hulp gerelateerd is met een negatief sociaal welbevinden (Van Roosmalen & Marcoen, 2007). Activiteiten kunnen een belangrijk middel zijn in het verhogen van sociale integratie op latere leeftijd. Een vaak gesteld doel van ontspanningsactiviteiten is het direct of indirect hebben van sociale relaties. Tijdens het uitvoeren van activiteiten kan de persoon genieten van de relatie met vrienden en familie. Culturele activiteiten en sport kunnen sociale isolatie verminderen of voorkomen en bijdragen tot het sociaal welbevinden. Zowel tuinieractiviteiten die binnen als buiten plaats vinden hebben een positief effect op het sociaal welbevinden van de deelnemende bewoners met dementie. Daarnaast leveren passieve activiteiten zoals TV kijken en naar de radio luisteren geen bijdrage aan het sociaal welbevinden (Toepoel, 2012) (Detweiler, et al., 2012).
26
4. Een tuin in een WZC Een tuin in een WZC is voor iedereen en moet volledig toegankelijk en veilig zijn voor zowel minder mobiele personen als personen met cognitieve problemen. Het DOD-principe weergeeft een drie basis richtlijnen om de toegankelijkheid van een domein te vrijwaren. DOD staat voor:
doorgangen die voldoende breed, hoog en obstakel vrij zijn;
oppervlak dat voldoende effen, vlak, aaneengesloten, slipvrij en rolstoelvast is;
drempels die in het voetgangersgebied vermeden worden (Enter vzw, 2012).
Naast de basisrichtlijnen zijn er ook andere aspecten om rekening mee te houden. Om de tuin zo toegankelijk mogelijk te maken moeten zitelementen buiten de looproute geplaatst worden. Naast zitgelegenheden moet extra ruimte worden voorzien voor een rolstoel, zodat de rolstoelgebruiker de doorgang van het pad niet belemmert (Enter vzw, 2012) (Stichting groen en handicap, 2009). Bovendien is elke tuin uniek. De tuin mag niet lijken op een tuin specifiek gemaakt voor ouderen met dementie of een andere beperking. Het moet ook een aangename plaats zijn voor familie en zorgverleners (Hibon, 2011). Hieronder worden verschillende soorten tuinen van dichterbij bekeken.
4.1.
Therapeutische tuin
Het construeren van een tuin is een niet-farmacologische aanpak om de levenskwaliteit van de bewoners te verhogen. Therapeutische tuinen bieden ouderen de mogelijkheid om het institutionele van het WZC te verlaten en te vertoeven in een natuurlijke omgeving. De vrije keuze om te gaan en te staan waar je wil draagt bij aan de autonomie. Een doel van therapeutische tuinen is het verminderen van stress en ophalen van positieve herinneringen. Bovendien moet de tuin herkenbare elementen vertonen. Ook de aangeboden activiteiten dienen gelijkaardig te zijn aan activiteiten die de ouderen in het verleden hebben uitgevoerd. De tuin biedt de mogelijkheid aan lichaamsbeweging te doen en om tijd door te brengen met bewoners, vrienden en familie (Detweiler, et al., 2012). Een therapeutische tuin heeft aandacht voor de zintuigen en biedt een veilige omgeving aan om tot activiteit te komen (Nouws, 1999). Om de zintuigen te stimuleren is er een grote variëteit aan planten. Deze planten prikkelen de visus, tact en reukzin. Daarnaast trekken planten ook dieren aan. Groenten en kruiden kunnen gepland worden om visuele en tactiele ervaringen te bieden en de aanwezigheid van bomen zorgt voor schaduw, kleur en geluid. De bladeren van bomen zorgen dat de persoon zich beter kan oriënteren in tijd. Een wandelpad zet aan tot wandelen, stimuleert het contact en de interactie met omgevingselementen (zoals planten en bloemen) en leidt hen naar zitplaatsen om tot rust te komen of sociale contacten te hebben. Voor 27
mensen met dementie is het aangeraden dat het pad geen einde kent. Er zijn ook een beperkingen aan een therapeutische tuin. Zo kunnen bewoners die de weg naar de tuin niet vinden gefrustreerd worden. Wanneer het regent of sneeuwt kunnen ouderen nat worden. Bovendien bestaat de kans dat rolstoelen of rollators naast het pad belanden en vast komen te zitten (Detweiler, et al., 2012).
4.2.
Binnentuin
Onderzoekers gingen na of een binnentuin bijdraagt aan het welzijn van ouderen met dementie. Uit het onderzoek wordt duidelijk dat het medicijngebruik voor agitatie daalt. Hieruit wordt afgeleid dat de tuin zorgt voor een beter humeur en minder onrust. Ook tijdens de wintermaanden wordt nog steeds een positief effect waargenomen bij de personen die frequent bezoek brachten aan de tuin gedurende het jaar. Bij personen die minder gebruik maakten van de tuin wordt er sneller terug onrust waargenomen tijdens de wintermaanden (Detweiler, Murphy, Myers, & Kim, 2008).
4.3.
Dwaaltuin
Dwaaltuinen zijn therapeutische tuinen ontwikkelt voor de veiligheid en het welzijn van ouderen met dementie. Zo dienen alle planten eetbaar te zijn. Daarnaast wordt er veronderstelt dat door voortdurend rond te dwalen de oudere tot rust komt (Detweiler, et al., 2012).
4.4.
Activerende tuin
Een tuin met veel mogelijkheden om activiteiten uit te voeren wordt ook wel een activerende tuin genoemd. Tijdens het uitvoeren van tuinieractiviteiten doen ouderen beroep op hun kennis van vroeger. Door middel van de tuin kunnen de ouderen taken en verantwoordelijkheden toegewezen krijgen. Daarnaast kan de omgeving een stimulans zijn om zelf het initiatief te nemen om voor de bloemen zorgen, planten water geven, bladeren opruimen ... Op zonnige dagen ervaren de bewoners plezier bij het plukken en eten van hun eigen fruit en groenten. Tuintherapie heeft vooral baat bij ouderen en dementerenden. Deelname aan tuinieractiviteiten zorgen positieve uitkomsten zoals sociale integratie en toename van de concentratie. Door gebruik te maken van de tuin blijkt vaak dat ouderen met dementie over meer capaciteiten beschikken dan verwacht. Het kunnen uitvoeren van deze vaardigheden leidt tot toename van het zelfvertrouwen en gevoel van eigenwaarde (GuissetMartinez, Villez, & Coupry, 2013) (Health Council of the Netherlands and Dutch Advisory Council for Research on Spatial Planning, Nature and the Environment, 2004).
28
Naast tuinieren biedt een activerende tuin mogelijkheden om dieren te houden. De mogelijkheid om contact te hebben met dieren heeft vooral een positieve invloed op ouderen met cognitieve problemen. De aanwezigheid van dieren zorgt voor meer beleving en gespreksonderwerpen (GuissetMartinez, Villez, & Coupry, 2013). Ook spelactiviteiten vinden plaats in een activerende tuin. Ouderen zijn vaak enthousiast en actief tijdens het spelen van petanque. Ook het kijken naar kinderen die spelen biedt hun plezier. Bovendien leent de tuin zich om in een andere omgeving te vertoeven en te genieten van groen, frisse lucht en de zon. Tot slot maakt een terras het mogelijk om sociale aangelegenheden aan te vangen en een drankje te nuttigen (Guisset-Martinez, Villez, & Coupry, 2013).
4.5.
Ontmoetingstuin
Een ontmoetingstuin heeft tot doel de sociale relaties tussen de bewoners te bevorderen. De tuin biedt de mogelijkheid om zonder stress anderen te ontmoeten. Er kan samen gewandeld en genoten worden van de omgeving. De tuin is een aanleiding voor familie om op bezoek te komen. Zo is bezoek van kinderen is een zeldzame zaak in een WZC, omdat er vaak een stereotiep beeld heerst van de bewoner die oud en ziek is en dit geen plaats is voor kinderen. Ook de communicatie op de kamer is vaak een moeilijke situatie. Door de ontmoetingstuin kan de relatie met de familie een nieuwe wending krijgen en verder ontwikkeld worden. Een aangepaste, toegankelijke tuin is gericht op de ganse familie om contacten te bevorderen en te genieten van fonteinen, dieren en de natuur in zijn geheel. Daarbij is het ook een plaats om in contact te komen met andere bewoners en hun families (Guisset-Martinez, Villez, & Coupry, 2013).
4.6.
Belevingstuin
Een belevingstuin schenkt veel aandacht aan de zintuigen. De tuin biedt kleur, licht, geuren, geluiden en texturen. Visuele stimulatie onder de vorm van contrasterende kleuren prikkelt de zintuigen en zorgt voor een aangenaam gevoel. Het geluid van water zorgt voor rust. Bovendien zorgt de tuin dat de ouderen zich kunnen oriënteren in tijd en ruimte. De verandering van de seizoenen worden waargenomen aan de hand van het vallen van de bladeren, het zien van sneeuw, het bloeien van bloemen, het rijpen van fruit ... (Guisset-Martinez, Villez, & Coupry, 2013).
29
4.7.
Helende tuin
Helende tuinen worden aangelegd om stress te voorkomen en hebben een positieve invloed op het welbevinden. De tuin heeft tot doel de zintuigen te prikkelen en de gedachte aan positieve gevoelens en herinneringen te stimuleren. Een helende tuin wordt soms wel eens vergeleken met een snoezeltuin. Ouderen met de ziekte van Alzheimer die gebruik maken van een tuin vertonen minder negatieve reacties en woedeaanvallen dan ouderen die geen tuin ter beschikking hebben (Health Council of the Netherlands and Dutch Advisory Council for Research on Spatial Planning, Nature and the Environment, 2004).
30
5. Formulering van de onderzoeksvragen Naar aanleiding van de literatuurstudie en de huidige situatie in WZC Rusterloo, worden volgende vragen meegenomen in het onderzoek:
Wat is de invloed van de tuin en de nieuwe activiteiten op het psychisch welbevinden?
Wat is de invloed van de tuin en de nieuwe activiteiten op het lichamelijk welbevinden?
Wat is de invloed van de tuin en de nieuwe activiteiten op het sociaal welbevinden?
Bovenstaande vragen resulteren in volgende hoofdonderzoeksvraag: "Draagt een nieuw aangelegde tuin met een uitgebreid activiteitenaanbod bij aan het welbevinden bij ouderen in een woon- en zorgcentrum of service flat?"
31
Deel 2: Methode 6. Afbakening onderzoeksgroep De volledige populatie is te ruim om te onderzoeken. De onderzoeksgroep vormt 1/3e van de totale populatie. Om een representatieve steekproef te hebben, wordt rekening gehouden met de Katzscore (Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, 2012). Binnen de subgroepen van de Katz-schaal gebeurt de selectie at random. Door de diversiteit van de bewoners wordt de onderzoeksgroep opgesplitst in drie kleinere onderzoeksgroepen afhankelijk van het onderzoek dat wordt uitgevoerd. Onderzoeksgroep 1, weergeven in tabel 1, bestaat uit WZC-bewoners uit de categorieën cD en D. Onderzoeksgroep 2, zie tabel 2, zijn WZC-bewoners uit de categorieën A, B en C. Tot slot vormen de SF-bewoners onderzoeksgroep 3, zie tabel 3. Tabel 1 Weergave onderzoeksgroep 1
Katz-score
Mannen
Vrouwen
Totale populatie
Onderzoeksgroep
D
1
2
3
1
Cd
10
23
33
11
Aantal bewoners
11
25
36
12
Tabel 2 Weergave onderzoeksgroep 2
Katz-score
Mannen
Vrouwen
Totale populatie
Onderzoeksgroep
O
0
0
0
0
A
2
4
6
2
B
7
10
17
6
C
5
11
16
5
14
25
39
13
Aantal bewoners Tabel 3 Weergave onderzoeksgroep 3
Katz-score
Mannen
Vrouwen
Totale populatie
Onderzoeksgroep
O
5
10
15
5
A
2
4
6
2
Totaal
7
14
21
7
32
7. Pre-onderzoek
7.1.
Inventariseren van wensen, behoeftes en interesses
Gegevens worden verzameld aan de hand van een assessment, interview of een enquête. Een enquête is geschikt om feiten en meningen te verzamelen. Bovendien is het mogelijk om een vragenlijst op maat van het onderzoeksdoel en de onderzoeksgroep op te maken. Om een holistisch beeld te verkrijgen is er een afzonderlijke enquête voor de bewoners en hun familie.
Opstellen van de pre-onderzoeksenquête bewoners
Vanuit een client centered benaderingswijze wordt een enquête opgesteld om zicht te krijgen op de wensen, behoeftes en interesses van de bewoners met betrekking tot hun vrijetijdsbesteding en de buitenomgeving. De enquête wordt opgesteld door de onderzoeker en wordt nagekeken op vlak van lay-out en inhoud door de ergotherapeut van het WZC. Tot slot wordt goedkeuring van de directeur bekomen. Tijdens het opstellen van de enquête gaat de voorkeur naar meerkeuze- en ja-neevragen. Deze antwoordmogelijkheden zorgen voor meer houvast en structuur bij ouderen met dementie.
Opstellen van de pre-onderzoeksenquête familie
Afgaande op de vragen voor de bewoners wordt een gelijkaardige enquête opgesteld voor de familie. Hierbij ligt de klemtoon op de interesses van de bewoners en de betrokkenheid van de familie.
Afnemen van de pre-onderzoeksenquête bewoners
De enquête voor de bewoners, bijlage 2, wordt ingevuld bij de volledige onderzoeksgroep tijdens een individueel moment. De onderzoeker stelt zich voor en vraagt toestemming aan de bewoner om enkele vragen te stellen. Tijdens het afnemen van de enquête worden de vragen voorgelezen door de onderzoeker. Na elke vraag worden de antwoordmogelijkheden één voor één overlopen, de bewoner krijgt ruim de tijd om te reageren. De gegeven antwoorden worden genoteerd door de onderzoeker. Het afnemen van de enquête duurt ongeveer een kwartier per bewoner.
Afnemen pre-onderzoeksenquête familie
De enquête voor de familie, bijlage 3, wordt via een brief naar de familie van de totale populatie verzonden. Er zijn 96 enquêtes verstuurd. Aan de familie wordt gevraagd om de enquête in te vullen en terug te bezorgen aan het bureau van de hoofdverpleegster.
33
7.2.
Premeting van het welbevinden bij bewoners met dementie
De Qualidem geselecteerd om het welbevinden van de bewoners uit onderzoeksgroep 1 na te gaan.
Informatie over de Qualidem
De Qualidem is een praktisch toepasbaar, betrouwbaar en valide meetinstrument om de kwaliteit van leven na te gaan bij ouderen met licht tot ernstige dementie die verblijven in een WZC. Aan de hand van het assessment kan het effect van een interventie gemeten worden. Voor de Qualidem wordt ingevuld, dient aan enkele criteria te worden voldaan. Zo moet de oudere minstens 65 jaar zijn en een score van twee of hoger te behalen op de Global Deterioration Scale (GDS) (Reisberg, Ferris, de Leon, & Crook, 1982) (Ettema, de Lange, Dröes, Mellenbergh, & Ribbe, 2005). De Qualidem bevat negen subschalen en 40 items om te scoren. Bij ouderen met gevorderde dementie (GDS score 7) kunnen een aantal gedragingen niet meer worden geobserveerd, hierdoor blijven nog 21 van de 40 items over. Op elk item kan een mate van voorkomen gescoord worden van nooit tot vaak, tijdens een observatieperiode van een week. De itemscores worden per subschaal opgeteld, hoe hoger de score, hoe hoger de kwaliteit van leven. De scores worden niet per persoon besproken. In de handleiding van de Qualidem wordt namelijk vermeld dat het instrument niet geschikt is om de kwaliteit van leven te bepalen bij individuen. De totaalscores per subschaal zijn valide en betrouwbaar, maar er wordt niet gesommeerd over de subschalen heen. Bovendien is het assessment geschikt voor longitudinaal onderzoek (Ettema, de Lange, Dröes, Mellenbergh, & Ribbe, 2005). In deze studie ligt de nadruk op het sociaal, lichamelijk en psychisch welbevinden. Volgens Poortvliet et al. (2006), is het sociaal welbevinden gerelateerd aan 'sociale relaties' en 'sociaal isolement'. De subschalen 'zorgrelatie', 'rusteloos gedrag', 'geniet van de maaltijd', 'wil niet eten' en 'wil graag (in bed) liggen' geven inzicht op het lichamelijk welbevinden. Het mentaal welbevinden wordt weergeven via de subschalen 'positief affect', 'negatief affect' en 'positief zelfbeeld'. Bovendien zijn het psychisch en mentaal welbevinden aan elkaar gelijkgesteld (Poortvliet, van Beek, de Boer, Gerritsen, & Wagner, 2006).
Afnemen van de Qualidem
De Qualidem wordt afgenomen bij onderzoeksgroep 1. Aangezien de Qualidem enkel geschikt is voor ouderen met dementie, wordt deze niet afgenomen bij onderzoeksgroepen 2 en 3. Samen met een collega, die frequent in contact komt met de betrokken bewoner, wordt de Qualidem ingevuld. De premeting vindt plaats eind februari. Het invullen duurt ongeveer 15 minuten. Voor meer informatie over de afname van de Qualidem verwijs ik naar de handleiding (Ettema, de Lange, Dröes, Mellenbergh, & Ribbe, 2005). 34
8. Uitwerking van de tuin
8.1.
Informatie verzamelen
Voor de aanleg van de tuin is meer informatie wenselijk dan het lezen van boeken en wetenschappelijke artikels. Er wordt bij verschillende WZC langsgegaan en meer uitleg gevraagd aan de betreffende ergotherapeut.
Contacteren WZC's
Om meer informatie te verkrijgen tijdens een persoonlijk bezoek zijn via mail 15 WZC's in WestVlaanderen gecontacteerd, er wordt doorgaans een positief antwoord ontvangen. Uit de respons zijn zes WZC's geselecteerd uit de nabije omgeving. Telefonisch of via mail is een afspraak geregeld. De gecontacteerde ergotherapeuten staan ervoor open om een rondleiding en uitleg te geven.
Opstellen en afnemen van de vragenlijst
Voor er op bezoek wordt gegaan, worden enkele algemene vragen opgesteld voor de ergotherapeut van het WZC, zie bijlage 4. Aan de hand van de vragen wordt een bredere kennis verworven over de verschillende soorten tuinen en het gebruik ervan. De vragenlijst wordt tijdens een spontaan gesprek ingevuld door de onderzoeker. Veelal worden enkele antwoorden reeds gezegd tijdens de rondleiding doorheen de tuin. Indien nodig worden nog enkele bijvragen gesteld. Tot slot worden de vragen en de antwoorden nogmaals bekeken, zodat de betrokken ergotherapeut de mogelijkheid heeft om aan te vullen.
Ondervindingen tijdens bezoek aan andere tuinen
De meeste tuinen zijn aangelegd zonder ergotherapeutische inbreng. Slechts in één WZC van de zes heeft de ergotherapeut de tuin helpen ontwerpen. Toch is de bijdrage van de ergotherapeut duidelijk merkbaar in de verschillende tuinen. Zo zorgen speciaal ontworpen bloembakken, zie figuur 1 en 2, ervoor dat de ouderen zelf kunnen tuinieren.
Figuur 4 Bloembak
Figuur 5 Kruidenbak
35
De aanwezigheid van belevings- en sierelementen prikkelen de zintuigen en creëren een rustgevend gevoel. Bovendien is de groene omgeving zodanig ingericht om valrisico van de oudere tot een minimum te reduceren. Zo zijn er geen drempels aanwezig en regelmatig rustpunten, figuur 6. Het is duidelijk zichtbaar dat de inbreng van de ergotherapeut zorgt voor extra aandacht voor de zintuigen, veiligheid en zelfredzaamheid van de bewoners. Figuur 6 Zitbank
De tuin dient een aantrekkelijke plaats te zijn die de ouderen stimuleert om buiten te zijn. Door middel van de tuin wil de ergotherapeut dat de ouderen bewegen en sociale contacten aangaan. Ook is de tuin een belangrijk aspect in het stimuleren van de zintuigen en het aanbieden van activiteiten. Vooral tuinieren, plukken van fruit, voederen van kippen, petanque, volksspelen en wandelen zijn vaak voorkomende natuuractiviteiten. Daarnaast moet er ook ruimte zijn om te genieten en om tot rust te komen. Tot slot worden ook enkele aandachtspunten meegedeeld door de ergotherapeuten. De voetpaden, dienen voldoende breed en goed berijdbaar te zijn. Een kleine tip hierbij is de stenen in de looprichting van het pad aan te leggen, dit stimuleert het stappen, zie figuur 7. Daarnaast wordt aangeraden veel bochten in het wandelpad te leggen, dit zet aan tot bewegen en ontdekken. Er moeten plaatsen van schaduw zijn, zo wordt best rekening gehouden met de stand van de zon. Zitbanken worden beter niet onder een boom geplaatst om hinder van vogeluitwerpselen te vermijden. Ten laatste wordt de tip gegeven om een vierkante petanquebaan aan te leggen i.p.v. een langwerpige, zie figuur 8. Zo kan iedereen vanuit elke positie gooien en hoeven de rolstoelen niet voortdurend van plaats te worden gewisseld. Figuur 7 Voetpad
Figuur 8 Vierkante petanquebaan
36
8.2.
Maken van het ontwerp
Bij het ontwerpen van de tuin wordt het principe design for all gehanteerd en wordt rekening gehouden met het DOD-principe. Het doel van design for all is dat zoveel mogelijk verschillende groepen mensen gebruik kunnen maken van de omgeving en aanpassingen achteraf niet nodig zijn (Kinébanian, le Granse, & van Hartingsveldt, 2012). In de eerste fase wordt een schets gemaakt van de ganse tuin. De afmetingen zijn gebaseerd op persoonlijk uitgevoerde metingen. Vervolgens wordt een eerste ontwerp van de tuin, zie bijlage 5, aan de directeur voorgelegd. Ondertussen wordt een architect aangesteld. Hij heeft de grond opgemeten en een ontwerp uitgetekend. Bij het ontwerp van de architect, bijlage 6, worden echter enkele zaken over het hoofd gezien waardoor het plan niet uitvoerbaar is. Na het bekomen van het grondplan, zie bijlage 7, worden een aantal plannen uitgetekend. De directeur heeft de plannen uitvoerig bestudeerd, doch afgekeurd. Rekening houdend met de ontvangen feedback wordt een vereenvoudigd ontwerp getekend en goedgekeurd, zie bijlage 8. Bij het ontwerpen en aanleggen van de tuin wordt in de mate van het mogelijke rekening gehouden met de pre-onderzoeksenquête en de opmerkingen uit visite aan andere WZC's.
8.3.
Aanleggen van de tuin
De eerste fase bestaat uit het ontruimen en egaliseren van de tuin. Deze grote werken worden uitgevoerd door de tuinaanlegger. In de volgende fase worden het wandelpad, de petanquebaan en de kippenren aangelegd. Hierbij houdt de tuinaanlegger rekening met de richtlijnen die door de ergotherapeut worden bezorgd. Bijlage 9 bevat enkele foto's van de grondwerken. De verdere aanleg van struiken, fruitbomen en planten gebeuren door een vrijwilliger, de klusjesman en de ergotherapeut. In eerste instantie worden fruitbomen geplant. Daarna worden stamrozen aangeplant en enkele bessenstruiken. Tot slot worden bloemen geplant en gras gezaaid met hulp van de tuinman. Foto's van het eindresultaat zijn terug te vinden in bijlage 10.
37
9. Opstellen van het activiteitenaanbod
9.1.
Selecteren van activiteiten
Uit de pre-onderzoeksenquête blijkt dat de voorkeur van de bewoners uit gaat naar sociale activiteiten, bewegings-, spel- en buitenactiviteiten. Gebaseerd op deze resultaten en informatie uit de bewonersraad wordt een nieuw activiteitenaanbod voor binnen en buiten opgesteld met betrekking tot de tuin. De activiteiten zijn opgesplitst in vijf thema's: ‘de zevenkamp, ‘tuinieren', ‘ambachtelijk werk’ ‘crea' en 'geheugentraining'. Volksspelen en andere bewegings- en spelactiviteiten die doorgaan op de polyvalente baan zijn geïnspireerd op de zevenkamp van de Olympische spelen. Het thema tuinieren bestaat ondermeer uit het kweken en oogsten van kruiden, groenten en fruit. Het ambachtelijk werk omvat activiteiten waarbij componenten uit de tuin worden gebruikt om iets eet- of drinkbaar klaar te maken. Bij het thema crea worden elementen uit de tuin gebruikt om iets creatiefs mee te maken om zowel op de kamer, in de leefzaal of in de tuin te plaatsen. Onder geheugentraining behoren allerlei cognitieve activiteiten die gelinkt zijn aan het tuingebeuren. Een lijst met tuingerelateerde activiteiten staat in bijlage 11.
9.2.
Uitwerken van de activiteiten
Bij het opstellen en uitwerken van de activiteiten wordt het OTPF ter ondersteuning gebruikt. Tijdens het uitwerken wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van de bewoners. Om tegemoet te komen aan de individuele behoeften zijn er gradaties en aanpassingen mogelijk bij de activiteiten.
9.3.
Organisatie van de activiteiten
De activiteiten worden begeleid door één ergotherapeut. Indien de groepsgrootte te omvangrijk is, wordt beroep gedaan op een tweede begeleider. Het is voor de bewoners aangenamer als er meer begeleiding is. Bovendien is het voor de ergotherapeut eenvoudiger om tegemoet te komen aan hun noden en behoeften. Via de twee ROT-borden van het WZC worden de activiteiten bekend gemaakt. Deze zullen zo veel mogelijk buiten plaatsvinden. Bij slechte weeromstandigheden worden er binnenactiviteiten voorzien die gerelateerd zijn aan de tuin. Deze gaan door in de leefzaal of het kleine zaaltje op de benedenverdieping. 38
10. Postonderzoek
10.1.
Postonderzoeksenquête
Opstellen postonderzoek bewoners
Naar analogie van het pre-onderzoek wordt een postonderzoeksenquête voor de bewoners opgesteld, zie bijlage 12. De vragen zijn gericht op het vernieuwde activiteitenaanbod, het gebruik van de recent aangelegde tuin, de invloed van de tuin op hun sociale contacten en algemene tevredenheid. De enquête staat in.
Afnemen postonderzoek bewoners
De enquête wordt afgenomen bij onderzoeksgroepen 2 en 3, niet bij onderzoeksgroep 1. Het afnemen van de postonderzoeksenquête gebeurt op dezelfde wijze als het pre-onderzoek.
Opstellen en afnemen postonderzoek familie
Een postonderzoek opstellen en uitvoeren bij de familie was niet haalbaar binnen de gevraagde onderzoeksperiode.
10.2.
Postmeting van het welbevinden bij bewoners met dementie
De postmeting aan de hand van de Qualidem bij onderzoeksgroep 1 vindt halverwege april plaats.
39
Deel 3: Resultaten 11. Resultaten pre-onderzoek Tijdens het verwerken van de resultaten worden de onderzoeksgroepen afzonderlijk besproken. Een overzicht van de verschillende onderzoeken wordt weergeven in bijlage 13.
11.1.
Resultaten enquête bewoners
Onderzoeksgroep 1
Een analyse van de resultaten is afgebeeld in bijlage 14. Van de 12 ondervraagden neemt de helft wekelijks één of meerdere keren deel aan de activiteiten in het WZC, zie figuur 14.1, bijlage 14. Waarom ouderen niet deelnemen aan de activiteiten staat in figuur 14.2, bijlage 14, weergeven. Negen bewoners kunnen niet aangeven aan welke activiteiten ze deelnemen. Bingo en kegelen worden door telkens twee personen uitgevoerd. Een enkeling zegt deel te nemen aan denkactiviteiten. De meeste bewoners wensen sociale activiteiten, een overzicht van hun wensen op vlak van activiteiten staat in figuur 14.3, bijlage 14. Bij mooi weer gaan vier ouderen altijd of vaak naar buiten, zie figuur 14.4, bijlage 14. Wanneer de bewoners buiten zijn, geniet de meerderheid van de zon (negen antwoorden). Kijken naar de planten (zes antwoorden) en wandelen (vijf antwoorden) wordt ook vaak gedaan. Vier personen slagen er niet in een antwoord te geven op de vraag, zie figuur 14.5, bijlage 14. Negen ouderen zullen in de toekomst deelnemen aan activiteiten die in de tuin plaatsvinden. Acht bewoners zullen gebruik maken van de tuin samen met hun familie. Tot slot zullen vier bewoners op zelfstandige basis een bezoek aan de tuin brengen. Twee bewoners gaven geen antwoord op alle drie de vragen.
Onderzoeksgroep 2
Een analyse van de resultaten is terug te vinden in bijlage 15. Met negen antwoorden van de dertien ondervraagden participeert de meerderheid van de bewoners wekelijks één of meerdere keren aan de activiteiten die doorgaan in het WZC, zie figuur 15.1, bijlage 15. Redenen om niet deel te nemen aan de activiteiten staan in figuur 15.2, bijlage 15.
40
Momenteel is kegelen de populairste activiteit met 10 deelnemers, ook bingo wordt door zes ouderen uitgevoerd, zie figuur 15.3, bijlage 15. De voorkeur van de meeste ouderen gaat naar bewegings- (9 antwoorden), spel- (8 antwoorden), buitenactiviteiten (7 antwoorden) en sociale activiteiten(8 antwoorden), zie figuur 15.4, bijlage 15. Acht bewoners zeggen altijd of vaak naar buiten te gaan bij mooi weer, zie figuur 15.5, bijlage 15. Tijdens hun tijd in de buitenlucht genieten ze van de zon (9 antwoorden), wordt er gewandeld (9 antwoorden) en gekeken naar de planten (8 antwoorden), zie figuur 15.6, bijlage 15. Elf ouderen geven aan te zullen deelnemen aan activiteiten in de toekomstige tuin. Samen met hun familie gebruik maken van de tuin wordt tien maal aangeduid. Tot slot zullen acht bewoners alleen de tuin bezoeken.
Onderzoeksgroep 3
Een analyse van de resultaten is terug te vinden in bijlage 16. Van de zeven ondervraagde bewoners nemen er twee wekelijks één of meerdere keren deel aan de activiteiten in het WZC, zie figuur 16.1, bijlage 16. De redenen om niet deel te nemen aan de activiteiten zijn verdeeld, zie figuur 16.2, bijlage 16. Vijf bewoners nemen deel aan de feestjes die doorgaan. Daarnaast wordt deelname aan kegelen, bingo en misviering door telkens één van de bewoners aangegeven, zie figuur 16.3, bijlage 16. Met vier antwoorden gaat de voorkeur naar sociale activiteiten en buitenactiviteiten. Bewegings- en spelactiviteiten worden tweemaal gewenst, zie figuur 16.4, bijlage 16. Wanneer het mooi weer is gaan vijf bewoners altijd of vaak naar buiten, zie figuur 16.5, bijlage 16. De meeste bewoners wandelen (6 antwoorden), genieten van de zon (5 antwoorden) of praten met andere bewoners (5 antwoorden) wanneer ze zich buiten bevinden, zie figuur 16.6, bijlage 16. Telkens vijf bewoners geven aan te zullen deelnemen aan de activiteiten in de nieuwe tuin, gebruik te zullen maken van de tuin samen met familie of vrienden of alleen te zullen gaan naar de tuin.
41
11.2.
Resultaten enquête familie
Van de 96 verstuurde enquêtes hebben 23 familieleden gereageerd. 19 enquêtes werden door de familie van bewoners uit het WZC teruggezonden, de overige vier door familieleden uit de SF's.
Familie bewoners WZC
19 enquêtes werden verwerkt, een analyse van de resultaten is weergeven in bijlage 17. Huishoudelijke, sociale, spel- en buitenactiviteiten werden vroeger door zeven bewoners uitgevoerd, zie figuur 17.1, bijlage 17. Volgens de familie zijn acht bewoners geïnteresseerd in spel- en buitenactiviteiten. Daarnaast wordt door de familie gemeld dat vier ouderen niet meer kunnen deelnemen aan activiteiten vanwege hun fysieke en/of mentale toestand, zie figuur 17.2, bijlage 17. Acht familieleden geven aan altijd of vaak met de bewoner naar buiten te gaan bij mooi weer, zie figuur 17.3, bijlage 17. Bovendien melden 17 enquêtes gebruik te zullen maken van de tuin samen met hun familielid. De overige twee geven aan dat de bewoner geen interesse heeft of dat ze geen tijd hebben om met hun familielid de tuin te bezoeken. Een vaak opgenoemde reden om wel gebruik te maken van de tuin is het genieten van de bomen, planten en vogels , buiten zijn is aangenaam en buitenlucht is gezond, met telkens 6 antwoorden, zie figuur 17.4, bijlage 17. Negen familieleden denken dat de band met hun familielid kan verbeteren door gebruik te maken van de tuin. Bovendien vermoeden zeven participanten dat de tuin hen zal stimuleren om vaker op bezoek te komen.
Familie bewoners serviceflats
Een analyse van de resultaten is afgebeeld in bijlage 18. Vier enquêtes werden ingevuld terugbezorgd. Volgens de familie namen drie ouderen in het verleden regelmatig deel aan spelactiviteiten. Twee ouderen namen vroeger deel aan sociale activiteiten en buitenactiviteiten, zie figuur 18.1, bijlage 18.Drie familieleden duiden aan dat spelactiviteiten tot de belangstelling van de bewoner behoren. Sociale activiteiten, bewegings- en buitenactiviteiten worden tweemaal aangeduid, zie figuur 18.2, bijlage 18. Twee familieleden geven aan altijd of vaak met de oudere naar buiten te gaan bij gunstige weersomstandigheden, zie figuur 18.3, bijlage 18. Drie familieleden zullen samen met de bewoner gebruik maken van de tuin. Twee enquêtes zeggen gebruik te zullen maken van de tuin om te genieten van bomen, planten en vogels en omdat buitenlucht gezond is, zie figuur 18.4, bijlage 18. Twee enquêtes vermelden dat de band met de familie kan verbeteren door gebruik te maken van de tuin. Tot slot zegt één familielid dat de tuin een stimulans zal zijn om vaker op bezoek te komen.
42
11.3.
Resultaten premeting Qualidem onderzoeksgroep 1
Volgens de GDS hebben respectievelijk acht bewoners ernstige dementie (GDS-score 6) en de overige vier personen zeer ernstige dementie (GDS-score 7). Aan de hand van de Qualidem worden onderstaande resultaten bekomen. Figuur 9 weergeeft de procentuele scores per subschaal. 100% 90% 80%
91% 83% 78%
60%
83%
78%
70% Score in %
92%
90% 83% 76%
82%
78%
64%
63%
58% 54%
50% 40% 30%
22%
19%
20% 10%
0%
0%
0%
GDS 6 GDS 7
0%
Subschalen Qualidem
Figuur 9 Scores Qualidem premeting onderzoeksgroep 1
Uit de eerste afname van de Qualidem blijkt dat enkel op de subschaal 'iets om handen hebben' onder de helft wordt gescoord bij de bewoners met ernstige dementie. Bij de bewoners met zeer ernstige dementie wordt onder de helft gescoord op de subschaal 'rusteloos gespannen gedrag'. Bij de ouderen met zeer ernstige dementie zijn de subschalen 'negatief affect', 'positief affect' en 'rusteloos gespannen gedrag' duidelijk lager in vergelijking met de bewoners met ernstige dementie.
43
12. Resultaten postonderzoek Tijdens het verwerken van de resultaten worden de verschillende onderzoeksgroepen afzonderlijk besproken, een overzicht van de onderzoeken is weergeven in bijlage 13. Bovendien is er sinds het pre-onderzoek een bewoner uit onderzoeksgroep 2 en 3 overleden.
12.1.
Resultaten enquête bewoners
Onderzoeksgroep 2
Een analyse van de resultaten is afgebeeld in bijlage 19. Afname van de postonderzoeksenquête weergeeft dat tien van de twaalf bewoners wekelijks deelnemen aan de huidige activiteiten, zie figuur 19.1, bijlage 19. Van de ondervraagde bewoners hebben er negen deelgenomen aan binnenactiviteiten met betrekking tot de tuin. De populairste activiteit is trou-madame, met negen deelnemers, zie figuur 19.2, bijlage 19. Vijf bewoners gaan altijd of vaak naar buiten bij mooi weer, zie figuur 19.3, bijlage 19. Tijdens hun verblijf in de buitenlucht geniet de meerderheid van de bewoners van de zon (11 antwoorden) of het kijken naar de bloemen (11 antwoorden). Ook praten met andere bewoners (9 antwoorden), naar de kippen gaan (8 antwoorden) en wandelen (7 antwoorden) worden frequent opgenoemd, zie figuur 19.4, bijlage 19. De meeste bewoners (10) hebben reeds deelgenomen aan activiteiten in de tuin. De kippen bekijken of voederen (8 antwoorden), petanque spelen (7 antwoorden) en wandelen (6 antwoorden) zijn uitgevoerd door enkele bewoners, zie figuur 19.5, bijlage 19. Redenen waarom nog aan de activiteiten werd deelgenomen staan in figuur 19.6, bijlage 19. Zeven bewoners hebben de tuin alleen bezichtigd. Bovendien hebben vijf bewoners de tuin samen met een andere bewoner bezocht. Evenzeer vijf bewoners hebben samen met familie of vrienden een bezoek aan de tuin gebracht. Volgens negen bewoners voldoet de tuin volledig aan hun noden. Eén bewoner heeft echter de opmerking dat er te veel onkruid in de tuin staat. De overige twee bewoners hebben de tuin nog niet verkend. Acht bewoners zeggen meer contact met andere bewoners te ervaren door middel van de tuin. De helft (6 ) van de ouderen geeft aan dat de tuin hun aanzet om meer te bewegen. Zes bewoners zeggen dat de tuin ervoor zorgt dat hij of zij gelukkiger is, vier bewoners hebben hier geen uitgesproken mening over. Daartegenover staat dat iedereen tevreden is dat er een tuin is aangelegd. Tot slot geven elf ouderen aan dat de tuin een positieve invloed heeft op zijn of haar leven. Volgens de overige persoon heeft de tuin een neutrale indruk. 44
Onderzoeksgroep 3
Een analyse van de resultaten is voorgesteld in bijlage 20. Vijf van de zes bewoners nemen wekelijks deel aan de activiteiten, zie figuur 20.1, bijlage 20. Slechts één bewoner heeft geparticipeerd in een binnenactiviteit (trou-madame) die gerelateerd is aan de tuin. Vijf bewoners gaan altijd of vaak naar buiten bij mooi weer, zie figuur 20.2, bijlage 20. Alle zes de bewoners geven aan te genieten van de zon terwijl ze buiten zijn. Ook kijken naar de bloemen (5 antwoorden), wandelen (4 antwoorden), praten met andere bewoners (4 antwoorden) en naar de kippen gaan (4 antwoorden), is populair, zie figuur 20.3, bijlage 20. Iedereen heeft reeds gebruik gemaakt van de tuin, dit staat in groot contrast met deelname aan binnenactiviteiten. De bewoners hebben reeds deelgenomen aan het petanquespel (4 antwoorden), daarnaast hebben ze ook de kippen bezocht (3 antwoorden) en gewandeld in de tuin (2 antwoorden), zie figuur 20.4, bijlage 20. De meerderheid (5) van de bewoners is reeds alleen naar de tuin geweest. Vier bewoners hebben met andere bewoners reeds een bezoek gebracht en twee bewoners hebben met familie of vrienden de tuin bezocht. Volgens de bewoners voldoet de tuin aan hun noden. Door middel van de tuin zeggen vijf bewoners meer contact te hebben met andere bewoners. Vier bewoners geven aan dat de tuin ervoor zorgt dat ze vaker in beweging zijn en dat ze zich gelukkiger voelen. Alle bewoners zeggen tevreden zijn dat de tuin er is en dat deze een positieve invloed heeft op hun leven.
45
12.2.
Resultaten postmeting Qualidem onderzoeksgroep 1
De postmeting vindt anderhalve maand na de eerste meting plaats. In figuur 10 zijn de scores van de subschalen in percentage omgezet. 100% 90%
96%
93% 83% 83%
82%
80%
74%
70% 60%
82%
58%
92% 82%
81% 72%
75% 69%
63%
Score in % 50% 40%
36%
30% 19%
20%
GDS 6 GDS 7
10%
0%
0%
0%
0%
Subschalen Qualidem
Figuur 10 Scores Qualidem postmeting onderzoeksgroep 1
Uit de postmeting van de Qualidem blijkt dat op de subschaal 'iets om handen hebben' onder de helft wordt gescoord bij de bewoners met ernstige dementie. Bij de bewoners met zeer ernstige dementie wordt minder dan 50% gescoord op de subschaal 'rusteloos gespannen gedrag'. Bij de ouderen met zeer ernstige dementie zijn de subschalen 'negatief affect', 'positief affect', 'rusteloos gespannen gedrag' en 'sociaal isolement' duidelijk lager in vergelijking met de bewoners met ernstige dementie.
46
13. Vergelijking pre- en postmeting
13.1.
Enquête
Onderzoeksgroep 2
De vergelijking tussen het pre- en postonderzoek van onderzoeksgroep 2 wordt weergeven in bijlage 21. De frequentie van deelname aan de activiteiten vertoond geen significante verschillen, zie figuur 21.1, bijlage 21. Sinds de interventie geven de ouderen aan minder vaak naar buiten te gaan dan voorheen, zie figuur 21.2, bijlage 21. Er wordt meer gekeken naar de bloemen, genoten van de zon en gepraat met andere bewoners tijdens het verblijf in de buitenomgeving dan voor de interventie. Ook de kippen worden frequent bezocht, zie figuur 21.3, bijlage 21. De bewoners gaven aan de tuin alleen te bezoeken en deel te zullen nemen aan de buitenactiviteiten en hebben dit ook effectief gedaan, zie figuren 21.4 & 21.6, bijlage 21. Tot slot is er minder gebruik gemaakt van de tuin met familieleden of vrienden, dan werd aangegeven in het pre-onderzoek, zie figuur 21.5, bijlage 21.
Onderzoeksgroep 3
De vergelijking tussen het pre- en postonderzoek van onderzoeksgroep 3 wordt weergeven in bijlage 22. Volgens het postonderzoek nemen de bewoners vaker deel aan de activiteiten dan voor de interventie, zie figuur 22.1, bijlage 22. Dit weergeeft zich hoofdzakelijk in participatie aan activiteiten in de tuin. Vijf ouderen zou deelnemen aan activiteiten in de tuin, ondertussen heeft reeds iedereen deelgenomen, zie figuur 22.4, bijlage 22. Volgens het postonderzoek gaan de bewoners even vaak naar buiten dan voordien, zie figuur 22.2, bijlage 22. Sinds de interventie wordt meer genoten van de zon en gekeken naar de planten. Ook de kippen en kruiden, die er voordien niet waren, ontvangen veel aandacht, zie figuur 22.3, bijlage 22. Twee ouderen hebben ondertussen de tuin bezocht met familie of vrienden, terwijl vijf ouderen dit van plan waren, zie figuur 22.5, bijlage 22. Tot slot gaven de bewoners aan alleen de tuin te zullen bezoeken en hebben ze dit effectief gedaan, zie figuur 22.6, bijlage 22.
47
13.2.
Qualidem 100% 90% 80% 70%
93% 91%
96% 90% 83%
83% 82% 76% 74% 72% 64%
82%
78% 78%
82% 82% 75% 63%
60% Score in % 50% 40% 30% 19% 19%
20%
Premeeting Postmeeting
10% 0%
Subschalen Qualidem
Figuur 11 Pre- en postmeting Qualidem, bij ouderen met ernstige dementie (GDS 6)
Bij ouderen met ernstige dementie is er op de meeste subschalen een lichte stijging of stagnatie. De grootste stijgingen zijn waarneembaar bij de subschalen 'rusteloos gespannen gedrag' en 'zich thuis voelen'. Er zijn echter tegenstrijdige resultaten merkbaar, zo is er een stijging merkbaar op vlak van 'sociaal isolement' en een daling bij 'sociale relaties', zie figuur 11.
48
100% 90%
92% 92% 83% 81%78%
83% 83%
80%
69%
70% 60% Score in % 50% 40% 30% 20%
58%58% 63% 54% 36% 22%
Premeeting Postmeeting
10% 0%
Subschalen Qualidem
Figuur 12 Pre- en postmeting Qualidem, bij ouderen met zeer ernstige dementie (GDS 7)
Bij ouderen met zeer ernstige dementie is een opvallende stijging bij 'negatief affect' en 'rusteloos gedrag'. Bovendien is er een daling van de subschalen 'sociale relaties' en 'sociaal isolement'. De overige subschalen zijn gelijk gebleven, zie figuur 12.
49
14. Bevindingen
14.1.
Bevindingen van de tuin
Het project van de tuin leeft bij zowel bewoners, familie als personeel. Tijdens de aanleg van de tuin komen bewoners en hun familie regelmatig eens kijken, ook door het raam volgen de bewoners de progressie van de werken. Allen zijn nieuwsgierig en geïnteresseerd in wat er in de tuin zal worden geplant en welke dieren er zullen komen. De familie en bewoners geven verbaal aan reikhalzend uit te kijken naar het zien en ruiken van bloemen, het plukken van verschillende fruitsoorten, het spelen van petanque en het bezichtigen en voederen van kippen. Het keukenpersoneel vraagt zich af welke kruiden en groenten er zullen komen. Doordat de tuin nog in aanleg is en de onderzoeksperiode gedurende de maanden februari, maart en april plaatsvindt, is de tuin nog niet volledig in gebruik. Tijdens mooie lentedagen is reeds gebruik gemaakt van de huidige mogelijkheden van de tuin. De tuin is duidelijk een ontmoetingsplaats voor vele bewoners. De kleurrijke bloemen lokken ouderen naar de tuin. Ook het kruidenhoekje met planten- en bloembakken op hoogte lokt nieuwsgierigen. De kippen werden heel enthousiast onthaalt. Sommige ouderen vinden het een aangename daginvulling en een goede reden om eens naar buiten te gaan. Ook de familie zegt dat de kippen een aantrekkelijke reden zijn om samen met de bewoner naar buiten te gaan en de tuin te bezoeken. Er wordt waargenomen dat door de tuin te bezoeken de bewoners spontaan sociale contacten met anderen aangegaan.
14.2.
Bevindingen tijdens de activiteiten
14.2.1. Bevindingen van het activiteitenaanbod voor binnen met betrekking tot de tuin Bij elke uitgevoerde activiteit wordt een positieve invloed geobserveerd. Gradaties zorgen ervoor dat bewoners kunnen deelnemen. De activiteiten leiden spontaan tot het aangaan van sociale relaties tussen de bewoners. Bovendien zijn er tijdens de georganiseerde activiteiten geen onrustige storende gedragingen merkbaar bij de bewoners die actief of passief deelnemen. Bewoners die niet deelnemen aan de activiteit, vertonen wel onrustig, vaak repetitief gedrag. Vooral trou-madame, een oud volksspel dat is aangepast aan de bewoners, lokt veel deelnemers. Het is een activiteit waar de bewoners naar uit kijken. De activiteit is uitgegroeid tot een vaste activiteit. Meer bevindingen per binnenactiviteit zijn terug te vinden in bijlage 23. 50
14.2.2. Bevindingen van het activiteitenaanbod voor buiten Zowel binnen- als buitenactiviteiten hebben positieve invloeden. Desalniettemin hebben buitenactiviteiten zeker en vast een meerwaarde ten opzichte van binnenactiviteiten. Zo vinden buitenactiviteiten plaats in een aantrekkelijke, zintuigstimulerende en gezonde buitenomgeving. Bovendien lokken de buitenactiviteiten veel geïnteresseerden en nieuwsgierigen die actief deelnemen of een kijkje komen nemen. Het zien en voederen van de kippen activeert de bewoners en zorgt voor veel positieve en spontane reacties. Ook tijdens het petanque spelen wordt veel plezier gemaakt en is de onderlinge interactie groot. Bovendien vragen de bewoners meermaals wanneer er nog eens petanque wordt gespeeld. Ook het tuinieren lokt veel positieve reacties. Tijdens de activiteiten vertonen de bewoners die actief of passief deelnemen geen onrustige gedragingen. Meer bevindingen van buitenactiviteiten zijn terug te vinden in bijlage 24.
51
Deel 4: discussie en conclusie Algemene interpretatie van de resultaten
Pre- en postonderzoeksenquête bewoners
De resultaten van het pre-onderzoek bij onderzoeksgroep 1 zijn bij de meeste vragen niet betrouwbaar wanneer deze worden afgetoetst met de realiteit, wegens ernstige tot zeer ernstige dementie bij de betrokken bewoners. De resultaten van onderzoeksgroep 2 en 3 zijn wel betrouwbaar en worden hieronder met een kritische blik bekeken. In vergelijking met het pre-onderzoek is de participatie aan het nieuwe aanbod gelijk gebleven bij onderzoeksgroep 2. Er is wellicht geen stijging merkbaar, omdat voor de interventie reeds frequent werd deelgenomen aan de activiteiten. Daarentegen nemen de bewoners uit onderzoekgroep 3 vaker deel aan de georganiseerd activiteiten dan voorheen, vooral aan de buitenactiviteiten wordt meegedaan. Wellicht heeft de uitbreiding van de ergotherapeutische ondersteuning en het nieuwe activiteitenaanbod hierop zijn positieve impact gehad. Uit het pre-onderzoek blijkt dat sommige bewoners niet deelnemen aan de activiteiten omdat deze te moeilijk zijn of niet aansluiten bij hun interesses. Hierbij kan de vraag gesteld worden in hoeverre de bewoners hun eigen mogelijkheden naar waarde kunnen schatten. Weten ze dat ergotherapeuten steeds hun activiteiten afstemmen op het handelingsniveau van de bewoner? Daarnaast wensen sommige bewoners in de toekomst gebruik te maken van de tuin, maar omwille van fysieke redenen denken ze dat dit niet haalbaar is. Hierdoor geven ze aan geen gebruik te zullen maken van de tuin. Uit het pre-onderzoek blijkt dat kegelen en bingo de populairste activiteiten zijn, dit zijn wederkerige activiteiten. Andere activiteiten steken er niet bovenuit, omdat deze in een kleine groep plaatsvinden of omdat er geen vast aanbod is. Volgens de bewoners gaat hun voorkeur naar sociale activiteiten en bewegingsactiviteiten, dit is tegenstrijdig met de literatuurstudie van Buettner & Fitsimmons (2003), die aangeeft dat muziek, cognitieve spelen en koken populair zijn bij ouderen met dementie. De bewoners die in het pre-onderzoek aangaven te zullen participeren aan de buitenactiviteiten hebben dit ook effectief hebben gedaan. Hieruit blijkt dat het activiteitenaanbod aan buitenactiviteiten aansluit bij hun wensen. In studie van Diek et al. (2004) zijn bloemschikken, natuurfilms bekijken, wandelen en seizoentafels maken populaire natuurgerelateerde activiteiten. Dit staat in contrast met de resultaten van het postonderzoek. De kippen voederen, petanque spelen en wandelen zijn de populairste
52
buitenactiviteiten in WZC Rusterloo. Dit bevestigd wat Vanbavinckhove (2008) reeds eerder constateerde, namelijk dat de aanwezigheid van dieren een meerwaarde hebben in een WZC. Detweiler et al. (2008) stelt dat een wandelpad aanzet tot bewegen, dit wordt ook vastgesteld aan de hand van het postonderzoek. Doch wordt door de bewoners uit onderzoekgroep 2 aangeduid dat ze opvallend minder vaak naar buiten gaan dan voorheen gemeld werd, de oorzaak is ongekend. Er wordt meer gekeken naar de bloemen en genoten van de zon tijdens het verblijf in de buitenomgeving dan voor de interventie. In de tuin zijn namelijk veel bloemen en planten aanwezig, waardoor de ouderen aangeven meer naar de bloemen te kijken. Bovendien melden de bewoners dat ze meer praten met andere bewoners sinds de aanleg van de tuin. Hieruit kan afgeleid worden dat de tuin een positieve invloed heeft op hun sociale contacten en het sociaal welbevinden. De bewoners gaven aan de tuin alleen te zullen bezoeken en hebben dit ook effectief gedaan. Hieruit kan afgeleid worden dat de tuin een stimulans is om naar buiten te gaan. Doch is er minder gebruik gemaakt van de tuin met familieleden of vrienden, dan werd aangegeven in het pre-onderzoek. Vermoedelijk heeft dit te maken met het weer en het tijdstip waarop de familie op bezoek komt. Sommige bewoners zeggen gelukkiger te zijn door de tuin, anderen hebben hier geen uitgesproken mening over. Argumenten voor hun antwoorden zijn niet gevraagd. Bovendien geeft Iedereen aan tevreden te zijn met de tuin. Het is niet duidelijk waarmee ze tevreden zijn. Tot slot geven de bewoners aan dat de tuin een positieve invloed heeft op hun leven, dit resultaat wordt echter niet gespecificeerd.
Pre- en postonderzoeksenquête familie
Volgens de familie gaat de voorkeur van de bewoners naar spel- en buitenactiviteiten. Spelactiviteiten werd ook aangegeven door de bewoners, dus kan wellicht worden aangenomen dat de ouderen effectief graag deelnemen aan spelactiviteiten. Ook geven een aantal familieleden aan dat de mogelijkheden en zelfstandigheid van de bewoner beperkt zijn. Het is niet geweten of de familie het hiermee de mentale of fysieke mogelijkheden van de bewoner bedoelt. Kan de familie de vaardigheden van de bewoner correct inschatten of hebben ze een vertekend beeld door hun emotionele band met de persoon? Zijn ze op de hoogte van de sterke kanten en intacte mogelijkheden waarover de bewoner beschikt? De meeste familieleden zullen gebruik maken van de tuin samen met de bewoner. Genieten van de bomen, planten en vogels, buiten zijn is aangenaam en gezond, worden vaak als reden opgenoemd om gebruik te maken van de tuin. In onderzoek van Detweiler et al. (2012) wordt bevestigd dat deze factoren een positieve invloed hebben op ouderen. De familie is er niet van overtuigd dat de tuin de band met het familielid kan verbeteren of een stimulans zal zijn om vaker op bezoek te komen. Het is mogelijk dat de familie vindt dat de band niet meer beter kan of deze reeds goed is. Een andere reden kan zijn dat de bewoner dementie heeft en 53
de familie vermoedt dat het door het degeneratief proces niet haalbaar is om de band te versterken. Een andere reden waarom de kwaliteit en frequentie van de bezoeken niet zou toenemen, kan men toewijzen aan het feit dat ze al dikwijls op bezoek komen en het niet reëel is om nog meer te komen. Er heeft geen postonderzoek plaatsgevonden bij de familie wegens tijdsgebrek. Toch worden positieve reacties van de familie ontvangen, zo zijn er veel positieve commentaren over de bloemen, kruiden, kippen en petanquebaan. De familie vindt het een mooi project en maakt regelmatig van de gelegenheid gebruik om de tuin met hun familielid te bezoeken. Het is wenselijk een postonderzoek uit te voeren om de tevredenheid van de familie op een objectieve manier weer te geven.
Pre -en postmeting Qualidem
De subschalen 'sociale relaties' en 'sociaal isolement' , van de Qualidem, geven inzicht op het sociaal welbevinden. Uit de resultaten van de premeting kan afgeleid worden dat het sociaal welbevinden bij de bewoners met ernstige dementie hoog is. Ook bij de bewoners met zeer ernstige dementie kan vastgesteld worden dat het sociaal welbevinden hoog is. Hieruit wordt afgeleid dat het sociaal welbevinden reeds voor de interventie hoog is. Het hoge sociaal welbevinden ontstaat ondermeer door contacten tijdens de maaltijdmomenten of omdat een aantal bewoners uit onderzoeksgroep 1 tot de leefgroep behoren. Tijdens de postmeting worden geen noemenswaardige verschillen bij de bewoners met ernstige dementie opgemerkt. Bij de bewoners met zeer ernstige dementie is er een daling bij de subschalen 'sociale relaties' en 'sociaal isolement', dit leidt tot een verlaagd gevoel van sociaal welbevinden. De verlaagde resultaten op vlak van sociaal welbevinden zijn wellicht veroorzaakt door gezondheidsproblemen, toegenomen passiviteit of een verminderde behoefte aan sociaal contact bij de betrokken bewoners. De link met de tuin en de activiteiten is onduidelijk tijdens de afname van de Qualidem. Terwijl onderzoek van Van den Berg (2001) aantoont dat zowel activiteiten als een groene omgeving een positieve invloed hebben op het sociaal welbevinden. Het lichamelijk welbevinden gaat gepaard met de subschalen 'zorgrelatie', 'rusteloos gespannen gedrag' en 'overige vragen'. Bij de bewoners met ernstige dementie kan gesteld worden dat het lichamelijk welbevinden reeds voor de interventie hoog is. Bij de bewoners met zeer ernstige dementie wordt een lagere score bekomen, vooral de subschaal 'rusteloos gespannen gedrag' is opvallend laag met een score ruim onder de helft. De hoge scores op vlak van zorgrelatie worden mogelijks beïnvloed door de goede zorgen van het verzorgend personeel of door passiviteit van de bewoner. Kolanowski & Buettner (2009) stellen dat passief gedrag vaak niet als een probleem wordt gezien. Dit blijkt ook uit de postmeting van de Qualidem, zo lijkt achteruitgang van de gezondheidstoestand of een verhoogde passiviteit tot een hogere score te leiden op de subschaal 'Rusteloos gespannen gedrag'. De aanleg en het gebruik van de tuin is een andere mogelijke reden waardoor rusteloos gespannen gedrag minder vaak voorkomt. Zo kan zicht op of toegang tot een groene omgeving ervoor zorgen dat de bewoners minder onrustig gedrag vertonen, dit werd reeds geconstateerd door van den Berg & van Winsum-Westra (2006). Een directe link tussen het assessment, de tuin en de activiteiten ontbreekt. 54
Tot slot bestaat het psychisch welbevinden uit de subschalen 'positief affect', 'negatief affect' en 'positief zelfbeeld'. Uit de resultaten wordt afgeleid dat het psychisch welbevinden hoog is bij de bewoners met ernstige dementie. De hoge score op vlak van positief zelfbeeld is mogelijks beïnvloed door passief gedrag. Het positief en negatief affect wordt wellicht meebepaald door de activiteiten op maat van de bewoners. Bij de bewoners met zeer ernstige dementie is het psychisch welbevinden beduidend lager. Dit is mogelijks te wijten aan passiviteit of façadegedrag dat zich voordoet bij ouderen in een vergevorderd stadium van dementie. Uit de postmeting is een lichte stijging van het positief en negatief affect merkbaar bij de bewoners met ernstige dementie. Ook bij de bewoners met zeer ernstige dementie wordt een stijging van het negatief affect waargenomen. Deze stijgingen worden mogelijks veroorzaakt door het nieuw activiteitenaanbod en de tuin, toch kan geen rechtstreeks verband met de Qualidem worden vastgesteld.
Bevindingen bij de activiteiten
Er is minder agitatie merkbaar bij ouderen die deelnemen aan georganiseerde of sociale activiteiten dan tijdens niet georganiseerde vrijetijdsmomenten, dit sluit aan bij het onderzoek van CohenMansfield, Marx & Werner (1992). Uit het pre-onderzoek komt naar voor dat de thema's crea en ambachtelijke activiteiten niet tot de interesses van de onderzoeksgroep behoren. Het is vanuit een ergotherapeutisch standpunt niet verantwoord om telkens dezelfde soort activiteiten aan te bieden. Bovendien dient er bij slecht weer naar alternatieven te worden gezocht, daarom worden enkele van deze activiteiten toch aangeboden. Uit bevindingen blijkt dat deze activiteiten, tegen alle verwachtingen in, een ruim doelpubliek aanspreken en er positieve reacties merkbaar zijn. Zo was de activiteit 'voederbollen maken' succesvol. Dit bevestigt tevens het onderzoek van Moore, Delaney & Dixon (2007), dat stelt dat elke activiteit leidt tot verhoging van het welzijn. Ook volgens Baeyens (2003) is het bewezen dat het uitvoeren van zinvolle activiteiten het welbevinden en de gezondheid positief beïnvloeden. Volgens Toepoel (2012) zijn activiteiten een belangrijk middel in het verhogen van sociale integratie op latere leeftijd. Een vaak gesteld doel van ontspanningsactiviteiten is het direct of indirect hebben van sociale relaties. Dit is ook zo tijdens de georganiseerde activiteiten van WZC Rusterloo. Door middel van de activiteiten worden sociale relaties aangegaan en vinden er spontane gesprekken plaats. Hieruit wordt afgeleid dat de binnen- en buitenactiviteiten, die gerelateerd zijn aan de tuin, een positieve invloed op het sociaal welbevinden. Gedurende de onderzoeksperiode wordt ondervonden dat het ophalen van herinneringen, tijdens activiteiten in de tuin, spontaan gebeurt door de bewoners. Dit bevestigd wat reeds door Diek et al. (2004) en Van den Berg (2001) werd geconstateerd. Zintuigreminiscentie en bewegingsactiviteiten lokken meer reacties uit dan cognitieve activiteiten bij bewoners met dementie, dit bevestigd het onderzoek van Lucero et al. (2001). Hij merkt op dat ouderen met dementie meer actieve participatie vertonen tijdens zintuigprikkelende activiteiten. 55
Het lichamelijk welbevinden wordt vooral in verband gebracht met het ervaren van beperkingen in capaciteiten (Van Roosmalen & Marcoen, 2007). Tijdens de activiteiten ervaren de bewoners hoofdzakelijk dat ze wel nog over capaciteiten beschikken en zorgt dit voor een stijging van het lichamelijk en psychisch welbevinden. Bovendien is het niet eenvoudig om iedereen te betrekken bij de activiteiten. Zo dient de activiteit gegradeerd te worden naargelang de mogelijkheden van de deelnemers. Dit is de taak van de ergotherapeut. Hij werkt vanuit een client centered benaderingswijze , waarbij hij doelgerichte activiteiten aanbiedt op het niveau van de bewoner. Indien de doelgroep te gevarieerd is, wordt niet iedereen geprikkeld. Een activiteit die te gemakkelijk of te moeilijk is, is niet aantrekkelijk en leidt tot een verminderde betrokkenheid en motivatie. Dit werd ook reeds door Kolanowski et al. (2009) geconstateerd.
Bevindingen bij de tuin
Het creëren van herkenbaarheid is volgens Detweiler et al. (2012) belangrijk. Zo zijn in de tuin bloemen, kruiden en kippen aanwezig die zichtbaar een meerwaarde bieden. Bovendien stelt hij dat mensen met dementie een voorkeur hebben voor kleurrijke planten, dit blijkt ook uit observaties tijdens spontaan gebruik van de tuin. Daarnaast stimuleert de tuin het ontstaan van spontane sociale contacten met andere bewoners, dit heeft positieve effecten op het sociaal welbevinden. Bovendien gebeurt de aanleg van een tuin niet op een week tijd. Zo werd het ontwerp van de tuin meermaals aangepast. Mede door het niet naleven van meerdere afspraken van de architect liep het project vertraging op. Daarnaast is de onderzoeksperiode van begin februari tot en met eind april 2014 niet ideaal. De planten en bloemen zijn nog jong en hebben tijd nodig om te groeien en in bloei te komen. Ook de temperatuur is tijdens deze maanden te laag voor een groot aantal bewoners. In de zomermaanden zal de tuin echter meer tot zijn recht komen. Zo zullen vele bloemen pas in de zomer bloeien. Ook de vruchten van de bessenstruiken en fruitbomen zijn nog niet plukrijp. De symbolische vruchten van de tuin zullen pas op lange termijn worden geplukt door de bewoners en hun familie. Een nieuw onderzoek naar de invloed van de tuin op het welbevinden van de bewoners lijkt echter wenselijk.
Sterktes en beperkingen van de methode
Pre- en postonderzoeksenquête
Een toepasbaar ergotherapeutisch assessment, dat zich richt op het inventariseren van het activiteitenpatroon van ouderen, is de ACS. De Vlaamse versie van de ACS bevindt zich in een onderzoeksfase en er zijn nog geen resultaten gepubliceerd. Bovendien is het interview vooral van toepassing bij een kleine doelgroep, omdat de afname veel tijd inneemt (Merveille, 2012). Door de beperkte tijdsperiode van het onderzoek en omvangrijke onderzoeksgroep wordt geopteerd voor een enquête. 56
Tijdens de afname van het pre-onderzoek doen zich enkele beperkingen voor. De vragen zijn niet altijd even duidelijk en er moeten antwoordmogelijkheden worden aangereikt. Vb. Doe je graag mee aan een quiz? Indien ja, wordt wenst 'denkactiviteiten' aangevinkt. Bovendien zijn termen zoals sociale activiteiten, spel-, denk- en buitenactiviteiten te algemeen, dit zou specifieker kunnen aan de hand van een bijhorende activiteitenlijst. Uit persoonlijke ervaring blijkt het moeilijk om de wensen en behoeften van ouderen met dementie in kaart te brengen. Zo is het afnemen van de enquête bij onderzoeksgroep 1 vaak onhaalbaar. Overigens zorgt de manier van vraagstelling ervoor dat de ouderen dikwijls een sociaal wenselijk antwoord geven. Verder wordt in de enquête geen onderscheid gemaakt tussen actieve en passieve deelname aan activiteiten. Bovendien is er bij de verschillende onderzoeksgroepen geen rekening gehouden met het aantal mannen of vrouwen. Een positief aspect aan het pre- en postonderzoek is dat de vragen op maat gemaakt zijn van de bewoners. Zo is het goed dat er antwoordmogelijkheden worden aangeboden. Het is tevens een efficiënte manier om op korte termijn veel bruikbare informatie te verzamelen over de populatie. Aan de hand van de pre-onderzoeksenquête werd het mogelijk om een activiteitenaanbod op te stellen gebaseerd op hun interesses en wensen. Ook werd er informatie bekomen over de eventuele behoefte aan een tuin. Bovendien is het een pluspunt dat de familie betrokken werd tijdens het preonderzoek. Tot slot leent het postonderzoek zich er toe om op een eenvoudige manier navraag te doen naar het gebruik en de invloed van de tuin. Er is echter niet stilgestaan bij de reden van hun antwoorden, omwille van de omvang van dit onderzoek en de beperkte tijdsperiode. Het zou interessant zijn, om in een verder onderzoek na te gaan waarmee de ouderen tevreden zijn en wat de specifieke invloed is van de tuin op hun leven.
De Qualidem
Volgens Poortvliet et al. (2006) lijkt de Qualidem goed aan te sluiten bij dit soort onderzoek in vergelijking met andere beschikbare meetinstrumenten. Bovendien is de Qualidem eenvoudige te gebruiken. Toch komen enkele beperkingen van het assessment naar voor in deze studie. Het assessment doet onderzoek naar het welbevinden in zijn geheel, waardoor de link naar de activiteiten, de tuin of de buitenomgeving moeilijk te leggen is. Bovendien houdt het assessment rekening met een onderzoeksperiode van een volledige week, waardoor bij de bewoners met ernstige tot zeer ernstige dementie, weinig invloed merkbaar is van de gegeven activiteiten of het gebruik van de tuin tijdens het verdere verloop van de dag. Deze populatie heeft problemen met het kortetermijngeheugen, hierdoor is het effect van de interventie slechts tijdelijk. Zo worden tijdens de interventie positieve reacties waargenomen, maar dit vertoont geen progressie op de subschalen. Volgens bovenstaande factoren lijkt de Qualidem niet geschikt om het effect van deze interventie bij onderzoeksgroep 1 te onderzoeken. 57
Bovendien geeft de Qualidem slechts een indicatie van de kwaliteit van leven, die gerelateerd is aan het welbevinden. Wat zou er wel een goede manier zijn van evalueren ? Is de Qualidem bruikbaar als een observatie instrument tijdens een activiteit? Tot slot wil ik vermelden dat de Qualidem niet mijn eerste keuze is. In eerste instantie werd geopteerd om de observatie- en vragenlijst 'Zicht op eigen leven' te gebruiken om de invloed van de tuin op het welbevinden te evalueren. Dit meetinstrument sluit aan bij de heterogene doelgroep die in het WZC verblijft. De vragenlijst is van toepassing op ouderen zonder cognitieve problemen en de observatielijst is geschikt voor ouderen met cognitieve problemen (Poortvliet, van Beek, de Boer, Gerritsen, & Wagner, 2006). Het assessment is echter niet online ter beschikking. Bovendien werd van de auteurs geen antwoord ontvangen om het meetinstrument in gebruik te nemen. Hierdoor werd de Qualidem gebruikt bij de bewoners met dementie en is er een postonderzoeksenquête opgesteld voor de overige bewoners.
Bevindingen
Als beperking kan gezien worden dat niet elke observatie kan worden neergeschreven bij deze ruime populatie. Daarom wordt een selectie genomen van de meest voorkomende reacties tijdens de georganiseerde activiteiten. Een bijkomend nadeel is de subjectiviteit van het gerichte waarnemen. Bovendien zijn de observaties niet met behulp van een beoordelingsschaal gebeurd. Toch zijn de bevindingen van de activiteiten een sterkte van dit onderzoek. Tijdens de observaties is het effect van de interventie duidelijk merkbaar. Dit wordt geconstateerd door zowel de onderzoeker, als personeel en familie. Bovendien vertonen de bevindingen een meer realistische weergave van de invloed van de interventie in vergelijking met de Qualidem. Het grote voordeel aan observaties is dat ze een hoge kwalitatieve meerwaarde hebben. Bovendien oefenen de omgevingsfactoren en actoren vaak een grote invloed uit op de persoon, aan de hand van waargenomen en beschreven observaties kunnen verbanden worden gelegd. Zo is het mogelijk om met behulp van de observaties de oorsprong van het gestelde gedrag direct te achterhalen. Bovendien kunnen deze correct gebeuren als de onderzoeker nauw contact heeft met de betrokken bewoners, wat zeker het geval is tijdens dit onderzoek. Tot slot is het mogelijk om via observaties te focussen op wat onderzocht dient te worden.
58
Conclusie en aanbevelingen voor verder onderzoek
Wat is de invloed van de tuin en de nieuwe activiteiten op het psychisch welbevinden?
De Qualidem toont aan dat er een lichte stijging is van het psychisch welbevinden bij ouderen met dementie, de invloed van de tuin of de activiteiten is echter niet geweten. In de postonderzoeksenquête worden geen negatieve antwoorden bekomen op de vraag 'Zorgt de tuin ervoor dat je je gelukkiger voelt?'. Bovendien geven de bewoners aan tevreden te zijn met de tuin en vinden ze dat de tuin een positieve invloed heeft op hun leven. Hieruit kan afgeleid worden dat de tuin ervoor zorgt dat ze zich goed voelen, dit wijst op een verhoging van het psychisch welbevinden. Ook tijdens de binnen- en buitenactiviteiten worden heel wat positieve reacties bij de deelnemende bewoners geobserveerd. Hieruit kan worden afgeleid dat de nieuwe activiteiten bijdragen aan het psychisch welbevinden.
Wat is de invloed van de tuin en de nieuwe activiteiten op het lichamelijk welbevinden?
De Qualidem meldt een stijging op de subschaal 'rusteloos gespannen gedrag' bij de bewoners met dementie. Deze stijging wijst op een hoger lichamelijk welbevinden, het verband met de tuin of de activiteiten kan echter niet worden aangetoond. Ook aan de hand van de postonderzoeksenquête is het moeilijk om een rechtstreeks verband met het lichamelijk welbevinden aan te tonen. De aanleg van de tuin was voor sommige ouderen een stimulans om naar buiten te gaan. Ook de kippen, bloemen en kruiden die in de tuin aanwezig zijn, stimuleren de ouderen om de tuin te bezoeken. Bovendien zijn de kleurrijke bloemen en de geurende kruiden, elementen die de zintuigen prikkelen. Deze factoren zijn gerelateerd aan het lichamelijk welbevinden. Bovendien wordt zintuigstimulatie vaak gebruikt om ouderen met dementie te activeren. Actieve participatie aan activiteiten heeft een positieve op het lichamelijk welbevinden. Ook tijdens de georganiseerde activiteiten worden enkele aspecten waargenomen die verbonden zijn aan het lichamelijk welbevinden. Zo merken de bewoners tijdens de activiteiten dat ze over meer mogelijkheden beschikken dan verwacht. Het kunnen deelnemen aan activiteiten is een belangrijke factor van het lichamelijk welbevinden. Er kan gesteld worden dat het lichamelijk welbevinden positief beïnvloed wordt door de tuin en het nieuw activiteitenaanbod.
59
Wat is de invloed van de tuin en de nieuwe activiteiten op het sociaal welbevinden?
De Qualidem stelt een hoge score van het sociaal welbevinden vast bij de bewoners met dementie tijdens de premeting. De postmeting geeft een lichte daling van het sociaal welbevinden weer. De relatie tussen het sociaal welbevinden en de tuin of de activiteiten is niet waarneembaar, waardoor de invloed op het sociaal welbevinden niet kan aangetoond worden met behulp van de Qualidem. In de postonderzoeksenquête zeggen de bewoners meer in contact te komen met andere bewoners door de aanwezigheid van de tuin. Bovendien nemen de meeste bewoners wekelijks deel aan de activiteiten, uit de bevindingen blijkt dat tijdens de activiteiten spontane gesprekken plaatsvinden en er nieuwe sociale relaties worden aangegaan. Er kan dus gesteld worden dat de nieuwe activiteiten en de tuin zorgen voor meer sociale contacten tussen de bewoners tijdens georganiseerd en ongeorganiseerde momenten. Dit heeft positieve effecten op het sociaal welbevinden.
Draagt een nieuw aangelegde tuin met een uitgebreid activiteitenaanbod bij aan het welbevinden bij ouderen in een woon- en zorgcentrum of service flat?
Uit bovenstaande conclusies kan afgeleid worden dat de tuin en het nieuw activiteitenaanbod bijdragen aan het welbevinden van de bewoners in WZC Rusterloo. De exacte bijdrage is echter moeilijk te omschrijven aangezien de Qualidem weinig waarde had binnen dit onderzoek en de meeste resultaten gebaseerd zijn op bevindingen. Tot slot zorgt de omvang en diversiteit van de onderzoeksgroep en de vele aspecten die tijdens deze studie op korte termijn werden verwezenlijkt, ervoor dat het niet mogelijk is om alles in detail te onderzoeken en bespreken. Hieronder staan dan ook enkele aanbevelingen voor verder onderzoek.
Aanbevelingen voor verder onderzoek
In toekomstig onderzoek kan de vergelijking gemaakt worden tussen actieve en passieve deelname, en de relatie tot het welbevinden bij bewoners met dementie. Ook onderzoek naar de gelijkenissen en verschillen op vlak van activiteiten tussen mannen en vrouwen zou een interessante studie zijn. Bovendien stel ik me de vraag: 'Kan de Qualidem gebruikt worden als een observatie instrument tijdens georganiseerde activiteiten?'. Ook ben ik benieuwd naar de invloed van de seizoenen op het gebruik van de tuin. Een laatste belangrijk aspect die in deze studie niet onderzocht is de mogelijke onderlinge samenhang tussen de verschillende onderzoeksgroepen.
60
Bibliografie Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg. (2013, Oktober). Naar een healing environment in wonenzorg. Opgeroepen op November 8, 2013, van http://www.kcwz.nl/dossiers/healing_environment/naar_een_healing_environment_in_wonen_zorg Albert, S. M., Bear-Lehman, J., & Burkhardt, A. (2009). Variation in sources of clinician- and self-rated IADL disability. The gerontologist , 767-777. Baeyens, J. (2003). Gerontologie & Geriatrie. Leuven: Lannoo. Buettner, L., & Fitzsimmons, S. (2003). Activity calendars for older adults with dementia: what you see is not what you get. American Journal of Alzheimer Disease and Other Dementia , 215-226. Burton, E., Mitchell, L., & Stride, C. (2011). Good places for ageing in place: development of objective built environment measure for investigating links with older people's wellbeing. BioMedCentral Public Health . Clarke, P., & Nieuvenhuijsen, R. (2009). Environments for healthy ageing: a critical review. Maturitas , 14-19. Cohen-Manfield, J., Libin, A., & Marx, M. (2007). Nonpharmacological treatment of agitation: a controlled trial of systematic individualized intervention. Journal of Gerontology , 908-916. Cohen-Mansfield, J., Dakheel-Ali, M., Thein, K., & Marx, M. S. (2009). The impact of stimulus attributes on engagement of nursing home residents with dementia. Archives of Gerontology and Geriatrics . Cohen-Mansfield, J., Marx, M., & Werner, P. (1992). Observational data on time use and behavior problems in the nursing home. Journal of applied gerontology , 111-121. Cornwell, E., & Waite, L. (2009). Measuring social isolation among older adults using multiple indicators from the NSHAP study. Journal of Gerontology: social sciences . Creek, J., Lougher, L., & van Bruggen, H. (2008). Occupational therapy and mental health. China: Churchill Livingstone Elsevier. De Coninck, L. (2008). Ergotherapie in de gerontologie: basisboek voor kwaliteitsvolle hulpverlening. Leuven: Acco. Detweiler, M., Murphy, P., Myers, L., & Kim, K. (2008). Does a wander garden influence inappropriate behaviors in dementia residents? American Journal of Alzheimer's Disease & other dementias . Detweiler, M., Sharma, T., Detweiler, J., Murphy, P., Lane, S., Carman, J., et al. (2012). What is the evidence to support the use of therapeutic gardens for the elderly? Psychiatrie investigation , 100110. Diek, R., Garssen, A., Heitman, M., van Loon, M., & Weijters, M. (2004). Groen in de ouderen zorg: verkende onderzoek naar activiteiten gericht op natuurbeleving bij ouderen. Utrecht.
61
Enter vzw. (2012). Toegankelijkheid van publiek domein, Toegankelijkheid van groengebieden. Vlaams Expertisecentrum Toegankelijkheid . Ettema, T., de Lange, J., Dröes, R.-M., Mellenbergh, D., & Ribbe, M. (2005). Handleiding Qualidem, Een meetinstrument kwaliteit van leven bij mensen met dementie in verpleeg- en verzorgingshuizen, versie 1. Utrecht: Trimbos-instituut. Expertisecentrum Dementie Vlaanderen. (n.d.). Opgeroepen op februari 8, 2014, van http://www.dementie.be Farinamdi, E., Mantovani, F., & Fioravanti, R. (2006). Evaluating two group programmes of cognitieve training in mild to moderate AD: is there any difference between a global stimulation and a cognitive specific one? Aging & Mental Health , 211-218. Guisset-Martinez, M.-J., Villez, M., & Coupry, O. (2013). Gardens: Outdoor living spaces for the wellbeing of people with Alzheimer's and their entourage. Health Council of the Netherlands and Dutch Advisory Council for Research on Spatial Planning, Nature and the Environment. (2004). Nature and Health. The influence of nature on social, psychological and physical well-being. Den Haag: RMNO. Hibon, S. (2011). Landscape artist. Géroscopie pour les décideurs en gérontologie . Kinébanian, A., le Granse, M., & van Hartingsveldt, M. (2012). Grondslagen van de ergotherapie. Amsterdam: Reed Business. Kolanowski, A., & Buettner, L. (2009). Prescribing activities that engage passive residents. An innovative method. Journal of Gerontological Nursing . Kolanowski, A., Buettner, L., Litaker, M., & Yu, F. (2006). Factors that relate to activity engagement in nursing home residents. American Journal of Alzheimer's Disease & Other Dementieas , 15-22. Kolanowski, A., Litaker, M., Buettner, L., Moeller, J., Costa, J., & Paul, T. (2011). A randomized clinical trial of theory-based activities for the behavioral symptoms of dementia in nursing home residents. Journal of American Geriatrics Society , 1032-1041. Kunzmann, U., Little, T., & Smith, J. (2002). Perceiving control: A double-edged sword in old age. Journal of Gerontological Psychology Science . Lucero, M., Pearson, R., Hutchinson, S., Leger-krall, S., & Rinalducci, E. (2001). Products for Alzheimer's selfstimulatory wanderers. American Journal of Alzheimer Disease and other dementia , 43-50. Marcoen, A., Grommen, R., & Van Ranst, N. (2006). Als de schaduwen langer worden. Leuven: Lannoo. Merveille, I. (2012). De ontwikkeling van de Vlaamse ACS. Departement RDR: Hogeschool WestVlaanderen.
62
Moore, K., Delaney, J., & Dixon, M. (2007). Using indices of happiness to examin the environmental enhancements for nursing home residents with Alzheimer's Disease. Journal of applied behavior analysis , 541-544. Nouws, H. (1999). Handreiking bouw voor dementerenden: richtlijnen voor kleinschalig groepswonen. Laagland'advies . Poortvliet, M., van Beek, A., de Boer, M., Gerritsen, D., & Wagner, C. (2006). Het vaststellen van kwaliteit van leven bij cliënten in de ouderenzorg. Utrecht: NIVEL. Reisberg, B., Ferris, S., de Leon, M., & Crook, T. (1982). The global deterioration scale for assessment of primary degenerative dementie. American Journal Psychiatry , 1136-1139. Schnittke, J. (2007). Look (closely) at all the lonely people: Age and the social psychology of social support. Journal of Aging and Health , 659-682. Schreiner, A., Yamamoto, E., & Shiotani, H. (2005). Positive affect among nursing home residents with Alzheimer's dementia: the effect of recreational activity. Aging Mental Health , 129-134. Snyder, L. (1999). Speaking our minds: Personal reflections from individuals with Alzheimer's. New York: W.H. Freeman. Steverink, N., Lindenberg, S., & Ormel, J. (1998). Towards understanding of successful aging: Patterned change in resources and goals. Aging and Society . Stichting groen en handicap. (2009). Samen op pad, zelfstandig en drempelvrij genieten van de natuur. Stichting groen en handicap. Tennant, R., Hiller, L., Fishwick, R., Platt, S., Joseph, S., Weich, S., et al. (2007). The WarwickEdinburgh Mental Well-being Scale (WEMWBS): development and UK validation. . Health Qual Life Outcomes . Toepoel, V. (2012). Ageing, leisure and social connectedness: how could leisure help reduce social isolation of older people. Social indicators research , 355-372. Van den Berg, A. (2001). Van buiten word je beter: een essay over de relatie tussen natuur en gezondheid. Wageningen: Alterra. Van Den Berg, A., & Clusters, M. (2011). Gardening promotes neuroendocrine and affective restoration from stress. Journal of Health Psychology . van den Berg, A., & van Winsum-Westra, M. (2006). Ontwerp met groen voor gezondheid: richtlijnen voor de toepassing van groen in 'healing environments'. Wageningen: Alterra . van Hoof, J., & Kort, H. (2007). Een veilige haven, aangepast wonen voor mensen met dementie. Denkbeeld , 22-25. Van Roosmalen, G., & Marcoen, A. (2007). Welbevinden, functionele performantie en persoonlijke controle bij ouderen thuis en in het woonzorgcentrum. Tijdschrift voor gerontologie en geriatrie , 134-146. 63
Vanbavinckhove, M. (2008). Buiten-ge(-)woon in de tuin. Richtlijnen tot het aanleggen van een tuin voor mensen met dementie. Kortrijk: Howest. Vanderleyden, L., & Heylen, L. (2007). Ouderen, hun sociale contacten en de beleving ervan: continuïteit of verandering? Tijdschrift voor Sociologie , 52-78. Verdult, R. (2003). De pijn van dement zijn, de belevingsgerichte aanpak van probleemgedrag. Vlaams ergotherapeutenverbond vzw. (2013). Opgeroepen op September 13, 2013, van http://www.ergotherapie.be/2004binnen/geriatrie-docs/profiel_rusthuisergo.pdf World Health Organization. (2013, December). Mental Health: a state of well-being. Opgeroepen op Januari 5, 2014, van http://www.who.int/features/factfiles/mental_health/en/index.html
64
Lijst met bijlagen
Addendum Happy ageing in a garden
Extra map met testgegevens te raadplegen op de opleiding o Pre-onderzoeksenquête bewoners o Pre-onderzoeksenquête familie o Postonderzoeksenquête bewoners o Global Deterioration Scale o Qualidem o Bezoek aan andere tuinen
65