L A 02
LANDBOUW
Handreiking
Grote Marktstraat 43 2511 BH Den Haag Postbus 30 732 2500 GS Den Haag Telefoon (070) 361 05 75 Fax (070) 363 33 33 E-mail
[email protected] Website www.infomil.nl
Juridische aspecten vergunningverlening mestbewerking en -verwerking
Juridische aspecten vergunningverlening mestbewerking en -verwerking
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
InfoMil, februari 2001
Voorwoord Geacht bestuur, Bijgevoegd treft U de ‘Handreiking vergunningverlening mestbewerking en -verwerking’ aan. Tevens is een aandachtspuntenlijst met de milieurandvoorwaarden voor vergunningaanvragen voor een mestbe- en verwerking (Wm) opgenomen. Deze notitie is een product van de Regiegroep mestbewerking en -verwerking. Deze Regiegroep is onder andere in het leven geroepen om onnodige belemmeringen weg te nemen, die bij de ontwikkeling van mestbewerkings- en verwerkingsinstallaties met name op het gebied van vergunningverlening naar voren kwamen. De Regiegroep bestaat uit vertegenwoordigers van het IPO, het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Unie van Waterschappen, het ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, LTO-Nederland, de Stichting Natuur en Milieu, de VNG en de Nederlandse Vakbond voor Varkenshouders. Naast deze ‘Handreiking juridische aspecten vergunningverlening’ is er door de regiegroep ook gewerkt aan de herziening van het inhoudelijke toetsingskader van de Wet milieubeheer en andere regelgeving, onder andere op het gebied van Wvo en ruimtelijke ordening (herziening van de Voorlopige inspectierichtlijn mestverwerkingsinstallaties 1991). Resultaat hiervan is de ‘Richtlijn Mestverwerkingsinstallaties’. De ‘Handreiking vergunningverlening mestbewerking en -verwerking’ heeft als doel om de juridische aspecten van de huidige milieuhygiënische wet- en regelgeving weer te geven. In deze inventarisatie wordt nader ingegaan op de vraag welke instantie het bevoegd gezag is, of er sprake is van een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht, wat voor vergunning er verleend dient te worden, of er sprake kan zijn van een algemene maatregel van bestuur, de relatie tussen de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, en aspecten die aan bod komen bij de milieuhygiënische beoordeling. De nadruk van de handreiking ligt op een inventarisatie van de huidige wet- en regelgeving. De handreiking heeft dus niet de pretentie om de bestaande grijze gebieden binnen die wet- en regelgeving weg te nemen, of de wens van aanvullende regelgeving te vervullen. In de randvoorwaarden vergunningaanvraag Wet milieubeheer (bijlage iii) wordt duidelijkheid verschaft over de vraag welke onderwerpen er in een aanvraag voor mestbewerking- en mestverwerkinginstallaties aan bod dienen te komen. De status van deze ‘Handreiking’ is uitsluitend faciliterend en informerend.
De Regiegroep mestbewerking
Een uitgave van InfoMil, februari 2001. InfoMil Grote Marktstraat 43 2511 BH Den Haag Postbus 30732 2500 GS Den Haag Telefoon (070) 361 05 75 Fax (070) 363 33 33 E-mail
[email protected] Website www.infomil.nl Vormgeving Conefrey/Koedam BNO, Almere Druk PlantijnCasparie (ISO14001), Den Haag Papier en productie Deze folder is gedrukt op 100% kringlooppapier. Bij de productie is gebruik gemaakt van Computer To Plate (CTP). Ondanks het feit dat bij de samenstelling van deze publicatie grote zorgvuldigheid in acht is genomen, kunnen er geen rechten aan worden ontleend. © InfoMil, Den Haag 2001.
InfoMil, februari 2001
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
Inhoud Voorwoord Inleiding 7 A
B
Mestbewerking of – verwerking, een Wm-vergunningplichtige activiteit of niet? 8 A1 Vormt de mestbewerkings of verwerkingsinstallatie een onderdeel van een al bestaande inrichting in de zin van de Wm? 8 A2 Wanneer is er bij mestbewerking of -verwerking als zelfstandige inrichting sprake van een inrichting in de zin van de Wm? 8
E
Is er sprake van mestbewerking of -verwerking of van afvalstoffen-verwerking in de zin van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wm? 10 B1 Is er uitsluitend sprake van het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van dierlijke of overige organische meststoffen (cat. 7.1a Ivb)? 10 B2 Is hierbij sprake van het bewerken of verwerken van buiten de inrichting afkomstige dierlijke meststoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 25.000 m3 per jaar of meer? 10 B3 Is spake van het verbranden of vernietigen van meststoffen of het op of in de bodem brengen van meer dan 50 m3 meststoffen om deze daar te laten? 11 B4 Worden tijdens de mestbewerking of -verwerking afvalstoffen toegevoegd? 11 B5 Is er bij de mestbewerking of -verwerking sprake van het bewerken of verwerken van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen? 11
C
M.e.r.-plicht of m.e.r. -beoordelingsplicht 12 C1 Is de m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht op de inrichting van toepassing? 12 C2 Is de activiteit opgenomen in de provinciale milieuverordening? 12
D
Mestbewerking of verwerking binnen de 8.40-besluiten 13 D1 Is hier sprake van een activiteit die valt binnen de reikwijdte van één van de Besluiten melkrundveehouderijen milieubeheer, akkerbouwbedrijven milieubeheer of mestbassins milieubeheer (artikel 8.40 of 8.44 Wm)? 13
Melding 8.19 Wm, of een tijdelijke vergunning 14 E1 Is er sprake van een activiteit die kan worden afgedaan met een melding ex artikel 8.19 Wm? 14 E2
F
G
I
II
III IV V
Is het verlenen van een tijdelijke vergunning ex artikel 8.17 Wm mogelijk en gewenst? 15
Afvalwaterlozingen F1 Is er sprake van tewater? 16 F2 Is er sprake van F3 Is er sprake van op toeziet? 17 F4 Is er sprake van Wvo-Wm? 17
16 een lozing direct op oppervlakeen indirecte lozing? 16 indirecte lozing waar de Wvo een coördinatieverplichting
Milieuhygiënische beoordeling 18 G1 Hoe verhouden de Wet milieubeheer en de Interimwet ammoniak en veehouderij zich ten aanzien van mestbewerking- en verwerking? 18 G2 Wat is de relatie tussen mestbewerking en verwerking en het uitrijden van de waterige fractie op het land? 18 G3 Is het Besluit gebruik dierlijke meststoffen of het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen in relatie tot mestbewerking of -verwerking van toepassing? 19 Bijlagen Stroomschema mestbewerking of -verwerking of afvalstoffenverwerking in de zin van het Inrichtingenen vergunningenbesluit Wm 20 Stroomschema afvalwaterlozingen van mestbewerking of -verwerking en vergunningplicht op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewater 21 Randvoorwaarden voor de vergunning aanvraag Wm mestbe- en verwerking 22 Begrippenlijst 25 Lijst van veelvoorkomende afkortingen 27
7
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
Inleiding In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat zowel bij overheid als bedrijfsleven veel onduidelijkheid bestaat over allerlei aspecten met betrekking tot de vergunningverlening van mestbewerkings- en mestverwerkingsinstallaties. Deze ‘Handreiking vergunningverlening mestbewerking en -verwerking beoogt antwoord te geven op met name de juridische vragen die bij het vooroverleg en het voorbereiden van aanvraag en vergunning aan de orde kunnen komen.
Ingegaan wordt op aspecten als: • Melding . Wet milieubeheer; • Besluiten op basis van . of . Wet milieubeheer; • Mestverwerking of afvalverwerking in relatie tot het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer; • Directe lozing of indirecte lozing in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren; • M.e.r.-plicht, m.e.r.-beoordelingsplicht; • Verhouding Wet milieubeheer en Interimwet ammoniak en veehouderij; • Uitrijden van waterige fractie op het land; • Verhouding Besluit gebruik dierlijke meststoffen en het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen. De verschillende aspecten worden behandeld aan de hand van logischerwijs opeenvolgende juridische vragen en antwoorden. In een aantal gevallen wordt een en ander verduidelijkt aan de hand van stroomschema’s die de vinden zijn in de bijlage en . Tevens zijn als bijlage de randvoorwaarden opgenomen die gelden voor een vergunningaanvraag op grond van de Wet milieubeheer ten aanzien van mestbe- en verwerking. Als bijlage en zijn ook een begrippenlijst en een lijst van veelvoorkomende afkortingen opgenomen.
InfoMil, februari 2001
8
A
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
InfoMil, februari 2001
Mestbewerking of -verwerking, een Wm-vergunningplichtige activiteit of niet? A1
Vormt de mestbewerkings of -verwerkingsinstallatie een onderdeel van een al bestaande inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (Wm)?
Indien de mestbewerkings of -verwerkingsinstallatie een technisch organisatorisch en functioneel onderdeel vormt van een al bestaande inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, dan is hier al sprake van een vergunningplichtige activiteit en dient de beoordeling van deze activiteit meegenomen te worden in het kader van de vergunningplicht van de gehele inrichting. Mestbewerking- of verwerking als onderdeel van een bestaande inrichting kan een aantal vragen oproepen. Wanneer vormt een mestbewerkings of -verwerkingsinstallatie, die bijvoorbeeld niet op het terrein van de inrichting zelf is gelegen, nu wel of niet één technische, organisatorische en functionele binding met het bedrijf? Technisch, organisatorische of functionele bindingen tussen bedrijven onderling Op grond van artikel . lid van de Wm wordt als één inrichting beschouwd de tot een zelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling, technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. Dit dient van geval tot geval beoordeeld te worden. Aspecten die bij die beoordeling van technisch, organisatorische of functionele bindingen van belang kunnen zijn; een gezamenlijke exploitatie, energievoorziening, toegang, administratie, gas- water en licht aansluitingen, voorzieningen en installaties, personeel, onderlinge verbindingen, gebruik van grondstoffen. Hierbij kan niet gesproken worden van één doorslaggevende omstandigheid, maar zijn de totale feitelijke omstandigheden bepalend. Afhankelijk van de sterkte van de bindingen tussen de verschillende bedrijfsonderdelen kan de onderlinge afstand een bepalende rol gaan spelen. Overigens kan bij een onderlinge afstand van meter en zelfs bij meter er volgens jurisprudentie nog steeds sprake zijn van één inrichting.
Mobiele mestbewerkings of -verwerkingsinstallaties Het kenmerk van mobiele mestbewerkings of -verwerkingsinstallaties is dat ze weliswaar op het terrein van de inrichting gebruikt worden maar dat ze niet locatie of plaatsgebonden zijn. Ook dit kan vragen oproepen met betrekking tot het begrip inrichting. Bij de mobiele mestscheidingsinstallaties zullen de pomp en de slangen waarschijnlijk op de inrichting (het agrarisch bedrijf ) aanwezig blijven en zal de installatie rouleren onder de diverse bedrijven. Het proces van scheiden zal, afhankelijk van de hoeveelheid opgeslagen mest, waarschijnlijk één tot enkele dagen of weken kunnen duren en met een zekere regelmaat terugkeren. Afhankelijk van o.a. de operationele verantwoordelijkheid over de mestverwerkingsinstallatie, de eigendomssituatie en de continuiteit van de aanwezigheid van de installatie, dient de mobiele installatie te worden gereguleerd middels de vergunning van de betreffende inrichting (zijnde het agrarisch bedrijf ).
A2
Wanneer is er bij mestbewerking of -verwerking als zelfstandige inrichting sprake van een inrichting in de zin van de Wm?
Indien de mestbewerking of -verwerking een zelfstandige inrichting betreft, dan dient allereerst beoordeeld te worden of er sprake is van een inrichting in de zin van de Wm. Er is sprake van een inrichting in de zin van de Wm indien de activiteit voldoet aan de omschrijving van het begrip ‘inrichting’ in artikel . Wm en tevens tot een categorie van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb) behoort. Hieronder zal ingegaan worden op de vraag wanneer er sprake is van een inrichting in de zin van artikel . van de Wm. Ook al behoort de inrichting dus tot een in het Ivb aangewezen categorie, dan dient de activiteit altijd ook te voldoen aan de omschrijving van het begrip ‘inrichting’ in artikel . lid van de Wm. Volgens artikel . lid van de Wm wordt onder een inrichting verstaan elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
9
¹ Dat opslag van mest niet altijd van een bedrijfsmatige omvang hoeft te zijn blijkt onder meer uit de uitspraak van juli (..) te Westvoorne waarin de Afdeling overweegt dat ondanks het feit dat er sprake was van het opslaan van > m³ vaste meststoffen (destijds de grens van categorie ./ . van de Ivb) er hier geen sprake is van een bedrijfsmatige activiteit omdat de mest afkomstig was van het houden van één paard en één pony voor eigen gebruik. De Afdeling was derhalve van oordeel dat niet voldaan werd aan de omschrijving ‘inrichting’ in artikel . lid Wm, en er derhalve geen vergunning krachtens artikel . lid Wm vereist was. ² Uit de uitspraak van december (/ en ) blijkt bijvoorbeeld dat de Afdeling van mening is dat ook tijdelijke opslag van kippenmest op het akkerbouwland gelegen bij de kuikenmesterij een permanent karakter kan hebben. In casu werd acht keer per jaar na elke mestperiode in kuikenstal de aanwezige mest verwijderd en opgeslagen op verschillende plaatsen op de bij de mesterij behorende grond. De mest werd vervolgens op enig moment gedeeltelijk over deze grond verdeeld en, indien een afnemer zich meldt verdeeld over land van derden. Alhoewel vaststond dat ten tijde van het nemen van het besluit de mest niet meer op de grond behorende bij de kuikenmesterij aanwezig was concludeerde de Voorzitter op grond van het voorgaande dat de opslag van mest bij de kuikenmesterij een permanent karakter had.
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
Bedrijfsmatig of in een bedrijfsmatige omvang Bij het bewerken en verwerken van mest zal er gelet op aard van de activiteit, de bedrijfsomvang en de hoeveelheid mest vrijwel altijd sprake zijn van een bedrijfsmatige omvang. De opslag van vaste meststoffen met een omvang van minder dan m³ is in categorie . van het Inrichtingen en vergunningenbesluit (Ivb) uitgesloten van vergunningplicht. Opslag van vaste meststoffen van meer dan m³ is van een zodanige omvang dat ook hierbij vrijwel altijd sprake is van een bedrijfsmatige activiteit¹. Bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht Aangezien de bedrijvigheid binnen een zekere begrenzing moet worden verricht, moet de activiteit naast de bedrijfsmatige omvang, dus ook een zekere ‘plaatsgebondenheid’ kennen. Bij mestbewerkings of -verwerkingsinstallaties zal hier – mogelijk met uitzondering van de mobiele installaties – vrijwel altijd sprake van zijn. Voor mobiele (mestbewerkings of -verwerkings)installaties geldt dat ze niet locatie of plaatsgebonden zijn. Ze zullen echter vrijwel altijd ingezet worden op een al bestaand bedrijf (zie ). Indien hiervan geen sprake is, is het de vraag of een dergelijke installatie op zichzelf als inrichting beschouwd kan worden. De omstandigheid dat een installatie gedurende een zekere tijd een vaste standplaats heeft (vaste duur), of daar met een zekere regelmaat wordt opgesteld en in werking gebracht (en dus een zekere continuïteit kent) kan tot gevolg hebben dat er sprake is van een inrichting in de zin van de Wm. Als hulpmiddel wordt bij een eenmalige activiteit soms aangesloten bij de duur van een vergunningprocedure ( maanden). Een activiteit die op zich kort duurt maar wel met een zekere regelmaat terug keert kan echter ook locatiegebonden zijn. De vraag of er sprake is van een vaste stand- of ligplaats speelt daarbij een belangrijke rol. Voorbeelden in de jurisprudentie hiervan zijn de viskraam die iedere week op de markt zijn waar verkoop, een patat-fritesbakkerij met fornuis die elk zomerseizoen een vaste standplaats heeft, maar ook een vaste ligplaats in de haven voor een tanker kan een inrichting zijn. Ook indien de locatie van de activiteit niet exact dezelfde is, bijvoorbeeld opslag van mest op verschillende locaties op een akkerbouwland, kan er toch sprake zijn van een vergunningplichtige activiteit².
InfoMil, februari 2001
10
B
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
Is er sprake van mestbewerking of -verwerking of afvalstoffenverwerking in de zin van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wm? In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb) wordt In categorie 7.1 onder a het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van dierlijke of overige organische meststoffen als activiteit genoemd. In bepaalde gevallen is echter sprake van afvalstoffenverwerking. Dergelijke activiteiten vallen namelijk onder het afvalstoffenregime, waarop het hoofdstuk 28 van de Ivb van toepassing is.
Aan de hand van de vragen tot en met wordt nader ingegaan op deze aspecten. Hierbij is beknopt samengevat in welke gevallen sprake is van mestbewerking of verwerking en in welke gevallen er sprake is van afvalstoffenverwerking in de zin van het Ivb. Een en ander is tevens opgenomen in een visueel stroomschema dat te vinden is op pagina . ³ Overige organische meststoffen zijn gedefinieerd in het Besluit kwaliteit en gebruik overig organische meststoffen van februari Staatsblad , nr. . (o.a. compost: zodanig omgezet en stabiel eindproduct, dat alleen nog langzame afbraak van humeuze verbindingen plaatsvindt; is dus al gefermenteerd). ⁴ Uitspraak F..: In een mestbewerkingsinrichting van Mestwerk Achterhoek .. wordt mest ingedampt. Deze activiteit valt volgens de Voorzitter niet onder categorie ., onder c, ad l van bijlage I bij het Ivb, maar onder categorie .. Op een dergelijke inrichting is artikel . van het Ivb niet van toepassing.
InfoMil, februari 2001
B1
Is er uitsluitend sprake van het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van dierlijke of overige organische meststoffen (cat.7.1a Ivb)?
In tegenstelling tot hetgeen hierna is vermeld met betrekking tot afvalstoffen gaat het hier om het bewerken of verwerken van uitsluitend dierlijke of overige organische meststoffen. Toevoegmiddelen mogen wel aan het proces worden toegevoegd, mits er geen sprake is van afvalstoffen. De vraag die zich hierbij voordoet is wat er precies wordt verstaan onder dierlijke of overige organische meststoffen. De toelichting van het Ivb zegt hier onder meer het volgende over: ‘Onder meststoffen wordt hier volgens de toelichting van het Ivb verstaan producten die bestemd zijn om te worden toegevoegd aan grond of aan een grondmedium en die bestaan uit stoffen of stofmengsels, welke als zodanig dienen of kunnen dienen om grond of een groeimedium (beter) geschikt te maken als voedingsbodem voor planten. Meststoffen kunnen worden onderverdeeld in drie soorten: dierlijke meststoffen (meststoffen die geheel of grotendeels bestaan uit uitwerpselen van dieren), overige organische meststoffen en anorganische meststoffen.
De term ‘dierlijke meststoffen’ in dit besluit is ruimer dan de term ‘dierlijke meststoffen’ zoals deze is gedefinieerd in de Meststoffenwet. De Wet milieubeheer en het besluit Ivb zien in dit kader in eerste instantie op de nadelige gevolgen die de inrichting, waarin activiteiten met dierlijk meststoffen plaatsvinden, kan veroorzaken. Onder bewerken of verwerken van mest wordt mede verstaan het vergisten of composteren. In gevallen waarin sprake is van het storten, verbranden of anderszins vernietigen van meststoffen, moet worden geconcludeerd dat dan geen sprake is van bewerkingsactiviteiten als bedoeld in deze categorie, doch dat dan de meststoffen als afvalstoffen worden beschouwd. (cat. dan van toepassing)’. In de meeste gevallen zal hier dus sprake zijn van het opslaan, bewerken of verwerken van dierlijke en overige organische meststoffen³ en derhalve van categorie van het Ivb ⁴.
B2
Is er hierbij sprake van het bewerken of verwerken van buiten de inrichting afkomstige dierlijke meststoffen met een capaciteit ten aanzien daar van van 25.000 m 3 per jaar of meer?
In het Ivb wordt een onderscheid gemaakt tussen dierlijke meststoffen die van buiten of van binnen de inrichting (Wm) afkomstig zijn. Het begrip inrichting in het kader van de Wet milieubeheer is nader uitgelegd in A.. In het geval er dierlijke meststoffen worden bewerkt die zowel van buiten de inrichting als van de eigen inrichting afkomstig zijn, is het van belang welke hoeveelheid van buiten de inrichting afkomstig is. Indien er in de inrichting dus een hoeveelheid van > . m³ per jaar van buiten de inrichting afkomstige dierlijke meststoffen bewerkt wordt, dan zijn Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag (cat. . Ivb).
11
B3
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
Is er sprake van het verbranden of vernietigen van meststoffen of het op of in de bodem brengen van meer dan 50 m 3 meststoffen om deze daar te laten?
Indien meststoffen worden gestort, verbrand of vernietigd dan is er sprake van afvalstoffenverwerking. Dergelijke activiteiten vallen namelijk onder het afvalstoffenregime, waarop het hoofdstuk van de Ivb van toepassing is. Indien er sprake is van het verbranden of vernietigen van meststoffen of het op of in de bodem brengen van meer dan m³ meststoffen om deze daar te laten is cat. . onder b en . van het Ivb van toepassing. Hiervoor is de gemeente het bevoegd gezag. Indien er echter sprake is van het verbranden of het op of in de bodem brengen van meer dan m³ van buiten de inrichting afkomstige meststoffen, is Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag (zie cat...a.° en cat...e.° van het Ivb).
B4
Worden tijdens de mestbewerking of -verwerking afvalstoffen toegevoegd?
Indien er in de inrichting naast meststoffen ook nog andere afvalstoffen worden bewerkt, verwerkt, vernietigd of overgeslagen, dan is er eveneens sprake van afvalstoffenverwerking in de zin van cat. ..b Ivb. Bij mestbewerking en -verwerking worden vaak organische reststromen uit de voedings- en genotmiddelenindustrie (gft-afval, vetafval, bleekaarde, witlofafval etc.), onbewerkte plantaardige reststromen (oogstresten e.d.) of organisch afval uit huishoudens en kantoren (Gftafval, swill etc) toegevoegd. Dit leidt in elke hoeveelheid tot afvalverwerking. Indien er echter bijvoorbeeld bewerkte compost (hetgeen niet als afvalstof wordt beschouwd) aan het mestbewerkingsproces wordt toegevoegd, is er geen sprake van afvalverwerking (zoals in categorie Ivb). Behoudens wanneer deze afvalstoffen van buiten de inrichting afkomstig zijn (zie hiervoor B.), is op grond van cat. ..b van het Ivb de gemeente het bevoegd gezag ten aanzien van deze activiteit (zie cat. ..b Ivb). Indien er echter uitsluitend sprake is van het op of in de bodem brengen van minder dan m³ bedrijfsafvalstoffen, is hiervoor geen vergunningplicht aanwezig (cat. ..b lid Ivb).
InfoMil, februari 2001
B5
Is er bij de mestbewerking of -verwerking sprake van het ontwateren, microbiologisch of anderszins biologisch of chemisch omzetten, agglomereren, deglomereren, mechanisch, fysisch of chemisch scheiden, mengen, verdichten, of thermisch behandelen- anders dan verbranden- van van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen?
Meestal zullen de afvalstoffen die gemengd worden met de mest echter van buiten de inrichting afkomstig zijn (bijv. Gft-afval, swill etc.) In dat geval is op grond van cat. ..c.° Ivb voor dergelijke inrichtingen Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag.
12
C
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
InfoMil, februari 2001
M.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht C1
Is de m.e.r.-plicht of m.e.r.- beoordelingsplicht op de inrichting van toepassing?
Het oprichten van een inrichting bestemd voor het bewerken, verwerken of vernietigen van dierlijke of overige organische meststoffen met een capaciteit van ton per dag of meer, is een activiteit zoals omschreven in categorie . van onderdeel van de bijlage van het gewijzigde Besluit ... . Ten aanzien van dit onderdeel is de procedure als bedoeld in de artikelen .a tot en met .d van de Wet milieubeheer van toepassing is. Het betreft hier de procedurevoorschriften bij het ondernemen van activiteiten, aangewezen krachtens artikel . (m.e.r.-beoordelingsplicht). Op grond van dit artikel moet het bevoegd gezag bij deze activiteiten bepalen of voor de activiteit, vanwege de bijzondere omstandigheden waarin zij wordt ondernomen, een milieu-effectrapport moet worden gemaakt. Deze bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op: a de kenmerken van de activiteit; c de plaats waar de activiteit plaatsvindt; d de samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie); e de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben. In het boek ‘Afwegen en oordelen; Handreiking voor de m.e.r.-beoordelingsplicht’, uitgegeven door het Ministerie van , wordt nader ingegaan op deze omstandigheden en criteria. Indien het bevoegd gezag aan de hand van deze omstandigheden en criteria van mening is dat er sprake is van ‘bijzondere omstandigheden’, dient, ten behoeve van de besluitvorming over de activiteit, de m.e.r.procedure te worden doorlopen. Indien er overigens sprake is van het oprichten van een inrichting (zie begrippenlijst onder ...) bestemd voor de verbranden van niet gevaarlijke afvalstoffen, of de chemische behandeling van niet- gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan ton per dag en minder dan ton per dag, dan is de m.e.r.-beoordelingsplicht van toepassing (cat. .). Indien die capaciteit ton per dag of meer betreft is er sprake van een m.e.r.-plicht (cat. ..).
Categorieen . en . van lijst en . van de lijst geven aan dat een mer-beoordeling of mer-plicht dient plaats te vinden in het kader van besluiten waarop paragraaf . Awb van toepassing is. Het gaat hierbij om procedures betreffende aanvragen om een vergunning of ontheffing. Het gaat dan altijd om een zogenoemde inrichtings-mer.
C2
Is de activiteit opgenomen in de provinciale milieuverordening?
Op grond van artikel . hebben Provinciale Staten de mogelijkheid om bij provinciale milieuverordeningen activiteiten die belangrijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben als m.e.r.-plichtig aan te wijzen. Dit kunnen nieuwe activiteiten zijn, maar ook activiteiten van onderdeel of met een lagere drempel, mits de omschrijving van de activiteiten niet wordt gewijzigd. Bij de voorbereiding van besluiten van die activiteiten die zijn aangewezen in de milieuverordening, moet een milieueffectrapportage (artikel ., tweede en derde lid) worden gemaakt.
13
D
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
InfoMil, februari 2001
Mestbewerking of verwerking binnen de 8.40-besluiten D1
Is hier sprake van een activiteit die valt binnen de reikwijdte van één van de Besluiten melkrundveehouderijen milieubeheer, akkerbouwbedrijven milieubeheer of mestbassins milieubeheer (artikel 8.40 of 8.44 Wm)?
Volgens artikel lid ,b van het Besluit mestbassins milieubeheer is het besluit alleen van toepassing voor zover er sprake is van het bewaren van dunne mest in één of meer bassins indien; ° de bassins een gezamenlijk oppervlakte hebben van niet meer dan m²; ° de gezamenlijke inhoud niet meer bedraagt dan . m³; ° er in de bassins geen beluchting, geforceerde vergisting of andere be- of verwerking van dunne mest plaatsvindt, behoudens mengen of roeren. Onder een bassin wordt verstaan een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal en dat tot stand is gebracht na: juni . Dunne mest is volgens het besluit mest die verpompbaar is en die bestaat uit faeces of urine van landbouwhuisdieren, die al dan niet vermengd is met morsspoel, reinigings- of regenwater. Het Besluit mestbassins is dus niet van toepassing op de bewerking of verwerking van de mest. Voor wat betreft de opslag van dunne, verpompbare mest in een reservoir, bijvoorbeeld voorafgaande aan de bewerking en verwerking, is het besluit mestbassins mogelijk wel van toepassing e.e.a. afhankelijk van de omvang en locatie van het bassin en voor zover het bassin dus tot stand is gebracht na juni . De waterige fractie kan volgens het Besluit gebruik dierlijke meststoffen ook gezien worden als meststof. Hierop is echter een vrijstellingsregeling van toepassing die inhoudt dat ‘schone waterige fracties die vrijkomen bij bepaalde methoden van mestbehandeling’ en ‘reinigingswater, verontreinigd met mest indien niet meer dan mg ammonium per liter’, gezien de geringe emissie van ammoniak niet meer emissie-arm behoeven te worden aangewend (zie ).
Uit de bijlage bij de brief van september (nr. \) van het ministerie van , blijkt dat bij het opstellen van deze vrijstellingsregeling tevens is geconcludeerd dat het afdekken van bassins, waarin slechts deze producten worden opgeslagen, eveneens niet nodig is. In het kader van de toepassing van artikel van het Besluit mestbassins wordt dan ook aanbevolen de genoemde producten niet te beschouwen als ‘dunne mest’ en het Besluit mestbassins hierop niet van toepassing te verklaren. Ook het Besluit melkrundveehouderijen en het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer zijn niet van toepassing op mestbewerking of -verwerking. Deze besluiten sluiten wat deze aspecten betreft namelijk geheel aan op het hiervoor gestelde in het Besluit mestbassins (zie artikel lid onder a sub b van beide besluiten).
14
E
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
InfoMil, februari 2001
Melding 8.19 Wm of een tijdelijke vergunning E1
Is er sprake van een activiteit die kan worden afgedaan met een melding ex artikel 8.19 Wm?
Op oktober is de wijziging van het meldingenstelsel van de Wet milieubeheer in werking getreden (Staatsblad , ). Met deze wet is het meldingenstelsel van artikel . Wm geheel gewijzigd. De belangrijkste gevolgen zijn de grotere mogelijkheden om veranderingen in de inrichting door te voeren zonder dat wijziging van de vergunning nodig is. Ook is er sprake van een veranderde status van de reactie op de melding. Binnen zes weken dient het bevoegd gezag namelijk schriftelijk te verklaren of de melding akkoord is, en deze verklaring is een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. In het oude artikel . was de aard en de omvang van de verandering bepalend voor de vraag of een wijziging van de inrichting met een melding kon worden afgedaan. Uitsluitend wijzigingen die ‘geen gevolgen hadden voor de aard en omvang’, dan wel ‘uitsluitend gunstige gevolgen voor de omvang van de nadelige gevolgen voor het milieu’ konden met een melding worden afgedaan. In de nieuwe situatie is echter de inhoud van de milieuvergunning doorslaggevend. Het bevoegd gezag moet bij het formuleren van de vergunning al rekening houden met toekomstige uitbreidingen en wijzigingen. Bij wijzigingen van de inrichting zijn er vervolgens drie mogelijkheden. Veranderingen van de inrichting die in overeenstemming zijn met de vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften hoeven niet gemeld te worden (nieuw artikel . lid Wm); Veranderingen die niet in overeenstemming zijn met de vergunning, of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan op grond van diezelfde milieuvergunning is toegestaan kunnen onder voorwaarden worden gemeld (nieuw artikel . lid Wm); Voor veranderingen die niet in overeenstemming zijn met de vergunning, en die leiden tot meer milieubelasting dan op grond van de milieuvergunning is toegestaan, is een vergunning noodzakelijk.
Ad ‘Geen andere nadelige gevolgen voor het milieu dan op grond van de milieuvergunning is toegestaan’ Er dienen geen nieuwe soorten van milieubelasting bij te komen. Aangezien een nieuwe activiteit zoals mestbe- of verwerking vaak ook nieuwe milieugevolgen met zich meebrengt (vb. productie van geluid, uitstoot van proceslucht met andere verontreinigingen dan bij het ‘veehouderij-productieproces’) zal wijziging van de milieuverguning vrijwel altijd nodig zijn. Indien de verandering leidt tot een inrichting in een andere categorie (Ivb) dan waarop de verleende vergunning is gebaseerd, dan dient de vergunning te worden gereviseerd. Zie hiervoor de toelichting op artikel ., tweede lid, onder a ( –, , nr. , pagina ). ‘Geen grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan op grond van de milieuvergunning is toegestaan’ Hierbij dient bij een bestaande inrichting de afweging gemaakt te worden tussen de emissies, hinder en risico’s die al plaats vinden ingevolge de bestaande vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften (bijv. opslag), en die zullen gaan plaatsvinden bij het bewerken of verwerken van de mest. Gelet op de noodzakelijke bewerkings- of verwerkingsactiviteiten zal in vrijwel alle gevallen een toename hiervan te verwachten zijn. Het is niet aannemelijk dat bij bewerking van de mest de emissie gelijk zal blijven. Indien ook nog mest van derden op de inrichting wordt bewerkt of verwerkt zal de omvang van de emissie zeker toenemen. Daarnaast zal bijvoorbeeld ook geluidhinder kunnen toenemen. Het doen van een melding (. Wm) zal als gevolg van een toename van (niet vergunde) emissies derhalve niet mogelijk zijn. Indien er bijvoorbeeld één milieuaspect niet of onvoldoende in de vergunning is omschreven (bijv. onduidelijke norm) kan een wijziging niet met een melding worden afgedaan. Het uitbreiden van een inrichting met een mestbe- of verwerkingsinstallatie of het vestigen van een mestverwerking als op zich staande inrichting, zal dan ook leiden tot een vergunningprocedure.
15
E2
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
Is het verlenen van een tijdelijke vergunning ex artikel 8.17 Wm mogelijk en gewenst?
Op grond van artikel . lid van de Wet milieubeheer kan in een vergunning worden bepaald dat zij slechts geldt voor een daarbij vast te stellen termijn van ten hoogste vijf jaar, indien: a de inrichting waarop de vergunning betrekking heeft naar haar aard tijdelijk is; b uit de aanvraag blijkt dat de vergunning slechts voor een daarbij aangegeven termijn wordt aangevraagd; c dat nodig is in het belang van het ontwikkelen van werkwijzen in de inrichting die minder nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken; d dat nodig is in verband met het ontwikkelen van een beter inzicht in de gevolgen van de inrichting voor het milieu. De onderdelen a en b van dit artikel hebben betrekking op een tijdelijke inrichting of activiteit. De onderdelen c en d van dit artikel hebben betrekking op het ontwikkelen van werkwijzen en inzichten. Hierbij gaat het met name om processen of installaties waarmee nog onvoldoende praktijkervaring is opgedaan om al tot een volledig afgerond dan wel passend voorschriftenpakket te kunnen komen, of waarbij het bijvoorbeeld niet is te overzien over welke termijn, en daarmee in welke mate de milieugevolgen zich zullen voordoen. Het bevoegd gezag kan in die gevallen een vergunning verlenen voor bepaalde tijd, mits de belangenafweging daartoe aanleiding geeft. Er dient hierbij rekening gehouden te worden met het feit dat na het verstrijken van de termijn geen rechten meer kunnen worden ontleend aan de vergunning. Wel is het mogelijk om met artikel . (op initiatief van bevoegd gezag) of artikel . (op verzoek van vergunninghouder) een tijdelijke vergunning te verlengen. Overigens dienen ook aan een tijdelijke vergunning voorschriften te worden verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. De bescherming voor de omgeving is dus niet minder dan bij een vergunning voor onbepaalde tijd. Ook indien het bijvoorbeeld een experiment betreft dient de overlast door middel van het stellen van voorschriften tot een minimum beperkt te worden. Gedacht zou kunnen worden aan zogenaamde pilots ten behoeve van mestbewerking of -verwerking en de daarbij behorende meet- en registratieverplichtingen. Er dient wel een zodanig inzicht in de gevolgen van de installatie voor het milieu te bestaan (d), dat deze als ‘niet onacceptabel’ kunnen worden gezien.
InfoMil, februari 2001
16
F
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
InfoMil, februari 2001
Afvalwaterlozingen Bij het bewerken of verwerken van mest zal er meestal ook sprake zijn van een bepaalde afvalwaterstroom. Deze zal worden afgevoerd of geloosd. Aan de hand van een aantal vraagstellingen zal hier nader worden ingegaan op de vraag wanneer er van wat voor soort lozing sprake is (direct of indirect) en wat voor vergunningenregime daarbij aan de orde komt. Ook hierbij is een en ander visueel weergegeven in een stroomschema dat is te vinden op pagina 17.
F1
Is er sprake van een lozing direct op opper vlaktewater?
‘Directe of rechtstreekse lozingen’, zijn lozingen die rechtstreeks (dus bijvoorbeeld niet via een openbaar riool) op het oppervlaktewater plaatsvinden. Deze lozingen worden geregeld in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), de waterkwaliteitsbeheerder is bevoegd gezag. Er kan hierbij een onderscheid gemaakt worden tussen lozingen met behulp van een werk (artikel lid van de Wvo) en lozingen die op een andere wijze plaatsvinden dan met behulp van een werk (artikel , lid van de Wvo). Alhoewel het begrip ‘werk’ niet nader is gedefinieerd is het kenmerk hiervan dat het is gebonden aan een vaste plaats (bijvoorbeeld een leiding of een riool). Hieronder valt bijvoorbeeld een aardvaste constructie bedoeld voor de afvoer van stoffen, zoals een drainage-buis of een lozingspijp. Rechtstreekse lozingen op het oppervlakte water ‘op een andere wijze’ dan met behulp van een werk vallen onder de werkingssfeer van artikel , derde lid van de Wvo. In dit artikel is aangegeven dat bij een algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het zonder vergunning verboden is, in het eerste lid van het artikel van de Wvo bedoelde stoffen op andere wijze dan met behulp van een werk in het oppervlaktewater te brengen. In het Uitvoeringsbesluit artikel , derde lid Wvo wordt hieraan uitvoering gegeven door middel van een niet limitatieve opsomming van voorbeelden (artikel van het Uitvoeringsbesluit). Uit jurisprudentie blijkt dat de werkingssfeer van het artikel zeer ruim wordt uitgelegd. Er kan aldus van uit worden gegaan, dat het op een andere wijze dan via een werk rechtstreeks in het oppervlaktewater brengen van stoffen bij mestbewerking en -verwerking onder de Wvo valt. Ten aanzien van directe lozingen op het oppervlaktewater (al dan niet via een werk) afkomstig van agrarische activiteiten en activiteiten die daarmee verband houden is het ‘Lozingenbesluit open teelt en veehouderij’ van toepassing (op maart in werking getreden). Het betreft hier een algemene maatregel van bestuur op
basis van de Wvo, ter vervanging van de individuele Wvo- vergunningen. De vraag dient zich hierbij aan in hoeverre dit Lozingenbesluit ook van toepassing is op respectievelijk mestbewerking of op verwerking. Wanneer de mestbewerking en -verwerking betrekking heeft op eigen mest (dus mest van de ‘eigen dieren’ en/of mest dat op de bij het bedrijf behorende gronden zal worden uitgereden) kan er van worden uitgegaan, dat het een activiteit is die verband houdt met het houden van dieren of telen van gewassen, en derhalve onder het besluit valt. Omdat de lozing in het besluit niet is toegestaan, is deze in beginsel verboden. Eventueel kan een ondernemer bij wie dergelijk afvalwater vrijkomt beroep doen op artikel , derde lid van het besluit. Daarbij zou hij aan de waterbeheerder moeten aantonen dat het lozen geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater zal veroorzaken. De waterbeheerder zal dan met een nadere eis deze lozing reguleren. Een nadere eis kent een veel kortere procedure dan een vergunning. Wel kunnen in die nadere eis voorschriften ter verdere bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit worden gesteld (vergelijk met normale vergunningsvoorwaarden). Een nadere eis kent geen coördinatieverplichting met de Wet milieubeheer (). Ter voorkoming van dubbel werk blijft inhoudelijke en procedurele afstemming echter wel aan te bevelen. Pas wanneer de mest niet van de ‘eigen dieren’ is en/of niet op de bij het bedrijf behorende gronden zal worden uitgereden, is er sprake van een activiteit die niet meer verband houdt met de eigen agrarische activiteiten, en valt deze buiten het besluit.
F2
Is er sprake van een indirecte lozing?
Indirecte lozingen zijn lozingen op het (openbaar) riool of een andere voorziening voor inzameling en transport van afvalwater. Een aantal indirecte lozingen is op grond van artikel , e lid Wvo aangewezen tot de Wvo (Besluit van november , Stb. , laatstelijk gewijzigd bij Besluit van november , Stb. ). Onder andere worden hierin genoemd bedrijven die zuurstofbindende stoffen lozen met een jaargemiddelde vervuilingswaarde van . inwonersequivalenten of meer, alsmede bedrijven die gemiddeld per jaar meer dan m³ afvalwater per dag lozen. Een andere activiteit die hierin genoemd wordt, is van bedrijven die ‘afvalstoffen’ opslaan, behandelen of verwerken. Blijkens de toelichting van het besluit gaat het daarbij om bedrijven met als belangrijkste activiteit het opslaan, behandelen of verwerken van afvalstoffen. Agrarische bedrijven waarbij mestbewerking niet de belangrijkste
17
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
activiteit is, maar een onderdeel van de totale bedrijfsvoering, vallen hier niet onder. Voor zover mestbewerking wel de belangrijkste activiteit is, dan moet voor deze lozingen de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie () en de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater geregeld worden in de Wvo-vergunning. De overige milieuaspecten, waaronder de doelmatige werking van de riolering, worden geregeld in de Wm-vergunning. De indirecte lozingen van afvalwater die niet zijn aangewezen tot de Wvo, worden volledig geregeld op grond van de Wet milieubeheer. Regulering geschiedt middels algemene maatregelen van bestuur (bijv. Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer, zie ) of vergunningen. In het kader van het overgangsrecht van de Wet Afvalwater zijn de in werking zijnde Wm amvb’s per -- met voorschriften voor indirecte lozingen aangevuld. Op hetzelfde moment zijn ook aan alle vergunningen die op dat moment golden afvalwatervoorschriften toegevoegd, die golden op grond van de gemeentelijke lozingsverordeningen. Afvalwatervoorschriften die via dit overgangrecht aan de Wmvergunning zijn toegevoegd vervallen per maart . Aan deze vergunningen dienen vóór deze datum daadwerkelijk afvalwatervoorschriften te worden toegevoegd. Dit kan door middel van een ambtelijke wijziging. Bij vergunningen verleend na -- diende het bevoegd gezag Wm al direct adequate voorschriften te stellen. De te stellen eisen aan de bescherming van de werking van de riolering zijn opgenomen in de instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer . Op grond van deze regeling dienen in de vergunning concrete, op het specifieke geval toegesneden voorschriften te worden opgenomen (bijvoorbeeld het voorschrijven van een slibvangput of het opnemen van emissiegrenswaarden). Genoemde instructieregeling schiet echter tekort, indien de voorschriften ook de doelmatige werking van zuiveringstechnische werken en de kwaliteit van het achterliggende ontvangende oppervlaktewater dienen te beschermen (dus : Wvo niet van toepassing). Vrijblijvende aanbeving naar het bevoegd gezag Wm is dan ook om ter beoordeling van deze aspecten per iedere individuele situatie een advies te vragen van de waterkwaliteitsbeheerder.
InfoMil, februari 2001
F3
Is er sprake van indirecte lozing waar de Wvo op toeziet ?
Indien binnen het kader van de Wvo de mestverwerking moet worden beschouwd als afvalverwerking (zie ), dan is er sprake van een indirecte lozing waar de Wvo op toeziet: de waterkwaliteitsbeheerder is het bevoegd gezag ten aanzien van de doelmatige werking van de , en de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater, terwijl de doelmatige werking van de riolering geregeld dient te worden in de Wmvergunning of algemene regels.
F4
Is er sprake van een coördinatieverplichting Wvo-Wm?
Om te kunnen bereiken dat in gevallen dat sprake is van het verlenen van zowel een Wm al een Wvo vergunning bij de vergunningverlening een integrale afweging wordt gemaakt waarbij alle milieuaspecten worden betrokken, is coördinatie tussen de vergunningprocedures van de Wm en de Wvo verplicht gesteld. Zowel de Wm als de Wvo bevatten hiervoor bepalingen (artikel . e.v. . t/m . Wm en artikel b t/m d Wvo). De coördinatieregeling beoogt een procedurele en inhoudelijke afstemming tussen de Wm en de Wvo-vergunningen. De coördinatie houdt in dat beide aanvragen tegelijk (met een maximale tussenperiode van weken) moeten worden ingediend. Zo niet dan dient de reeds ingediende aanvraag zolang buiten behandeling te worden gelaten. Beide vergunningverleners brengen ten aanzien van de onderlinge inhoudelijke afstemming van beide vergunningen advies uit, dat bij de besluitvorming wordt betrokken. Is de provincie het bevoegd gezag voor de Wm, dan heeft zij ook een coördinerende rol t.o.v. de Wvo-vergunningverlener (waterkwaliteitsbeheerder = lagere overheid). Is de gemeente het bevoegd gezag voor de Wet milieubeheer, dan is de provincie coördinator op afstand (bemiddelaar indien beide bevoegde gezagen er onderling niet uitkomen).
18
G
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
InfoMil, februari 2001
Milieuhygiënische beoordeling G1
Hoe verhouden de Wet milieubeheer en de Interimwet ammoniak en veehouderij (Iav) zich ten aanzien van mestbewerkingen verwerking?
Op het bewerken of verwerken van mest op bedrijfsniveau alsmede op het opslaan van mest is de Iav niet van toepassing. Dit betekent dat niet de Iav maar de Wm het toetsingskader vormt voor de ammoniakuitstoot. Het toetsingskader is uitgewerkt in de ‘Richtlijn Mestverwerkingsinstallaties’ (febr. 2001).
G2
Wat is de relatie tussen mestbewerking en verwerking en het uitrijden van waterige fractie op het land?
Bij mestbewerking of verwerking ontstaat in veel gevallen een dikke fractie en een waterige fractie. Onder waterige fracties wordt volgens het artikel eerste lid, onder f van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (Bgdm) verstaan: dierlijke meststoffen, waarvan het droge stofpercentage kleiner is dan 5% en die ontstaan door ofwel een systeem van gescheiden bewaring van dierlijke meststoffen ofwel door een systeem waarbij dierlijke meststoffen worden gescheiden.
Ingevolge artikel van het Bgdm is het verboden om dierlijke meststoffen aan te wenden op grasland, bouwland, braakland of niet-beteelde grond, tenzij de dierlijke meststoffen emissie-arm worden aangewend. Voor de waterige fracties afkomstig van mestbewerking of -verwerking op bedrijfsniveau geldt voor dit artikel de Vrijstellingsregeling waterige fracties en reinigingswater ( januari (Stcrt., nr. /pag.). Deze regeling is kort samengevat in de tabel onder aan deze pagina. Zoals uit de toelichting blijkt heeft deze Vrijstellingsregeling met name betrekking op de waterige fractie die afkomstig is van mestbewerking of -verwerking op bedrijfsniveau. Indien bijvoorbeeld door het doen van toevoegingen of het bereiken van afvalwater met zeer lage concentraties aan organische stof deze fractie niet meer beschouwd kan worden als een dierlijke meststof, dan is voor het uitrijden over land een ontheffing (art. van het Lozingenbesluit bodembescherming) van het Lozingenbesluit bodembescherming vereist (het is nog wel van toepassing). De criteria waaronder een dergelijke ontheffing kan worden verleend zijn aangegeven in de Circulaire inhoudende voorlopige richtlijnen voor het bevoegd gezag ten aanzien van agrarische afvalwaterlozingen (zie stcr. , alsmede Stcr. , waarin de circulaire is verlengd tot februari ). Burgemeester en wethouders zijn hierbij het bevoegd gezag. Dit geldt zowel bij het uitrijden over de eigen landerijen als bij het uitrijden over landerijen van derden. Tekortkomingen in de regelgeving liggen er zowel bij de precieze ondergrens van de waterige fracties binnen het Bgdm, als bij het ontbreken van maximale toepassingsnormen in verband met een landbouwkundig verantwoorde belasting van de bodem met bijvoorbeeld Kalium of Chloride.
Tabel Regeling Waterige fracties en reinigingswater 1998
Definitie
Controlerend gezag / melden aan
Eisen voor
Eisen
Verdere wetenswaardigheden
Definitie waterige fracties:
politie, AID / bureau
Waterige fractie:
Vrijgesteld van de ver-
Bij uitrijden moet boer
(< 2500 mg N-Kj/l
heffingen Assen
met N-Kj < 200 mg/l
plichting tot emissiearm
verklaring mestscheiden van
en < 5% droge stof) en reinigingswater stallen
Reinigingswater én waterige
(< 500 mg NH3/l)
fractie met < 200 mg/l N-Kj
aanwenden (art. 5, lid 1
bureau heffingen en analyse-
Bgdm) en niet uitrijden
rapporten kunnen tonen van
tussen september–januari,
max. 1/2 jaar oud.
(klei: mag tot 15 september) (art. 4 Bgdm)
Post in minas.
19
G3
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
Is het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (Bgdm) of het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (Boom) in relatie tot mestbewerking of -verwerking van toepassing?
Ten aanzien van het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen zijn twee besluiten van toepassing namelijk het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (Bgdm) en het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (Boom). Het Bgdm is van toepassing op meststoffen bedoeld in artikel , eerste lid onderdeel d van de Meststoffenwet die geheel of gedeeltelijk bestaan uit uitwerpselen van dieren. Volgens artikel van dit besluit (Bgdm) is dit besluit echter niet van toepassing op het gebruik van mengsels van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib, compost of zwarte grond als bedoeld in het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (Boom). Hierop is het Boom namelijk van toepassing. Dus als het eindproduct bestaat uit een mengsel van compost (volgens het Boom) met dierlijke meststoffen, dan is het Boom van toepassing. Indien er sprake is van een mengsel dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit dierlijke mest met andere producten dan genoemd in het Boom (bijvoorbeeld niet bewerkte organische afvalstoffen) dan is het Bgdm van toepassing. In de praktijk wordt hierbij vaak een mengselverhouding van ongeveer % aangehouden. Op grond van het Bgdm is het verboden dierlijke meststoffen (> %) te gebruiken op grasland, bouwland braakland of niet-beteelde grond, tenzij dit emissiearm wordt aangewend. In het Boom is tevens geregeld dat ook mengsels van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib, compost of zwarte grond moeten voldoen aan bepaalde eisen m.b.t. zware metalen. Volgens het mogen dergelijke meststoffen slechts in bepaalde hoeveelheden (ton/ha/jaar) worden toegepast wegens de belasting van de bodem met zware metalen. Verder worden er in paragraaf van het Boom regels gestelt ten aanzien van het uitrijden van overige organische meststoffen of mengsels daarvan met dierlijke meststoffen.
InfoMil, februari 2001
20
InfoMil, februari 2001
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
Bijlage I Stroomschema mestbewerking of -verwerking of afvalstoffenverwerking in de zin van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wm
Bewerking of -verwerking van dierlijke of overige organische meststoffen
ja
Is er uitsluitend sprake van mengen of roeren van dierlijke of overige organische meststoffen?
ja
Mestbewerking of -verwerking is mogelijk binnen de 8.40-besluiten mestbassins, melkrundveehouderijen en akkerbouwbedrijven, of binnen vigerende Wm-vergunningen
nee
Worden afvalstoffen toegevoegd tijdens het bewerken of verwerken van dierlijk of overige organische meststoffen?
ja
ja
Worden de tijdens het bewerken of verwerken van dierlijke of overige organische meststoffen toegevoegde afvalstoffen van buiten de inrichting aangevoerd?
ja
Er is een Wmvergunning nodig op basis van 28.4.c Ivb bij GS
nee
Is er sprake van het verbranden, of van het storten van > 50 m3 van buiten de inrichting afkomstige dierlijke of overige organische meststoffen?
nee
Er is een Wm-vergunning nodig op basis van 28.4 Ivb bij GS
nee
Er is een Wmvergunning nodig op basis van 28.1b Ivb bij de gemeente
Er is een Wm-vergunning nodig op basis van 28.1b/ 28.2 Ivb bij de gemeente
ja
Is er sprake van het verbranden of storten van > 50 m3 van binnen de inrichting afkomstige dierlijke of overige organische meststoffen?
nee
Er is een Wm-vergunning nodig op basis van 7.4 Ivb bij GS
ja
Is er sprake van het be- of verwerken van meer dan 25.000 m3 van buiten de inrichting afkomstige dierlijke meststoffen?
nee
Er is een Wm-vergunning nodig op basis van 7.1 Ivb bij de gemeente
21
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
InfoMil, februari 2001
Bijlage II Stroomschema afvalwaterlozingen afkomstig van mestbewerking of -verwerking
Is er sprake van een direkte lozing (op het oppervlaktewater)?
ja
nee Is er sprake van een agrarische activiteit of een activiteit die daarmee verband houdt? ja Wvo Amvb Lozingenbesluit open teelt en veehouderij
Is er sprake van een indirecte lozing (op het riool)?
ja
nee Is er sprake van een lozing, die bij AMvB o.g.v. art. 1, lid 2 Wvo is aangewezen tot de Wvo? (o.a. afvalstoffenverwerking) nee Wm vergunning (zie instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer) of de algemene regels
Is er sprake van uitrijden van dierlijke mest op de bodem?
ja
BGDM is van toepassing
nee
Is er sprake van lozen op de bodem?
ja
Wbb: Ontheffing op grond van art. 25 van het Lozingenbesluit bodembescherming is vereist (zie criteria in de circulaire agrarische afvalwaterlozingen).
ja Wvo vergunning regelt de doelmatige werking van de RWZI en de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater. Wm vergunning of de algemene regels regelen de doelmatige werking van de riolering
nee
Wvo vergunning
22
InfoMil, februari 2001
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
Bijlage III Milieu-randvoorwaarden mestbe- en verwerking (N.B. Vaak is zijn er in het kader van R.O. veel randvoorwaarden. Vraag hierover informatie bij bevoegd gezag.)
Aanvrager:
Leverancier installatie
Adres:
Procesbeschrijving (toelichten met schematische weergave pot. Emissiebronnen)
Telefoon:
Capaciteit installatie m3/jaar:
Plattegrond omgeving
ton per dag:
Werktijden:
Aangeven schaal voorkeurschaal 1:2000 tot 1:5000, arcering inrichting, omliggende woningen, bedrijven, verzuringgevoelige gebieden aangeven, voldoende v.d. omgeving (straal minimaal 200 meter). Afstand tot dichtstbijzijnde woning/verblijfs- of dagrecreatie/school/ziekenhuis, andere gevoelige objecten:
Situatie huidige vergunning:
Combinatie met houden van dieren:
Afstand tot dichtstbijzijnde verzuringgevoelige gebied: Mestbe- en verwerken van dieren eigen bedrijf (ven) of aanvoer mest:
Tekening(en) Aangeven schaal voorkeursschaal 1:100 tot 1:250, alle ruimten op
Aanvoer afvalstoffen als toevoegmiddel:
tekening, bestemming ruimte op tekening, Aard wanden vloeren en plafond aangeven, muur- en vloerdikte, plaats deuren, ventilatieopeningen en ventilatoren aangeven enz.
Mobiele installatie:
Aantal dagen/weken/maanden per jaar in werking op locatie aanvrager:
1
Grondstoffen
Mest Soort mest (meerdere soorten, mengen, herkomst):
Duur opslag:
Samenstelling (ingangscontrole):
AmvB mestbassins:
d.s. %:
BRM:
Opslagcapaciteit:
Verwerkingscapaciteit per dag:
Wijze opslag (binnen/buiten stal, aparte loods):
23
InfoMil, februari 2001
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
Toevoegmiddelen
4
Afval
Welke (herkomst):
Gevaarlijke afvalstoffen welke, samenstelling, opslag (hoe en hoeveel), hoeveel per jaar, afzet aan:
Opslagcapaciteit:
Overige afvalstoffen welke, samenstelling, opslag (hoe en hoeveel), hoeveel per jaar, afzet aan:
Wijze opslag:
Maatregelen afval te verminderen:
Verwerkingscapaciteit per dag:
5
Lucht
Stank (kwantificeren, indien nodig stankonderzoek, cumulatie/andere bronnen): Samenstelling (ingangscontrole):
Afvalstoffen:
NH3 emissie (kwantificeren, indien nodig depositie berekenen, inpasbaarheid/andere Bronnen [uitrijden], achtergronddepositie NH3):
Gevaarlijke stoffen:
Overige emissie lucht (hoeveelheden, samenstelling denk aan CH4, CO, CO2, NOx, SO2, zware metalen [verbranding], stof):
Maatregelen emissie te reduceren:
2
Tussenproducten
Welke:
6
Bodem
Ligging bodembeschermingsgebied, grondwaterbeschermingsgebied, enz.: Samenstelling (controle op samenstelling):
Ontrekken grondwater (hoeveel): Opslagcapaciteit:
Lozen bodem (hoeveel, samenstelling, ontheffing): Wijze opslag:
Koelen met grondwater: Hoeveelheden die per jaar vrijkomen:
Bodemonderzoek nodig: Afzetmogelijkheden tussenproducten:
Bodembeschermende maatregelen, reductie maatregelen:
3
Eindproducten
Welke:
7
Water
Watergebruik: Samenstelling (controle op samenstelling):
Opslagcapaciteit:
Lozen oppervlakte water (hoeveel, samenstelling Cl, N, BZV, P, Zware metalen Cu, Cd, Zn):
Kwaliteit/kwantiteit ontvangende water: Afzetmogelijkheden eindproducten:
Gebruik oppervlaktewater (hoeveel): Hoeveelheden die per jaar vrijkomen:
Lozen op riool/RWZI: Wijze opslag:
24
InfoMil, februari 2001
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
10
Veiligheid
Voorzieningen lozen op riool (berging), lozen per uur en aantal uren per dag:
Melding storingen automatisch:
Maatregelen waterbesparing:
Calamiteitenplan:
Koelen met water:
Brandblusapparatuur:
8
Energie
Extra opslag capaciteit tussen-, eindproducten en afval indien afvoer stagneert:
Elektriciteit, gas, h.b.o., overig:
11
Toekomstige ontwikkelingen
Maatregelen zuinig energie gebruik, hergebruik energie:
Afzetgarantie, contracten, samenwerking, uitbreiding installatie, metingen die eventueel plaatsvinden:
Opslag gas, hbo (hoeveel, hoe):
Wijzigingen installatie in de toekomst:
Gebruik per jaar:
12
Overig
Koeling: Energie onderzoek:
Drukhouders: Noodstroomvoorziening:
Is bouwvergunning al aangevraagd? Opgesteld vermogen:
Is RO-toets al uitgevoerd? Verwarmingsinstallaties:
Ontheffing lozen in de bodem?
9
Geluid
Akoestisch rapport nodig:
Omschrijving geluidsbronnen:
Verkeersbewegingen (aan/afvoer grondstoffen, afval en producten):
Maatregelen beperking geluid/trilling:
Voorzieningen laden lossen buiten/binnen:
Ventilatoren:
Heftrucks diesel/gas:
WvO vergunning?
25
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
InfoMil, februari 2001
Bijlage IV Begrippenlijst op grond van de verschillende wet – en regelgevingen Opgemerkt wordt dat in deze handreiking de term ‘capaciteit’ op verschillende wijze wordt gebruikt. Capaciteiten worden namelijk uitgedrukt in onder meer m3, in m3 per jaar, maar ook in ton per dag. Voor de begripsbepaling van de term capaciteit wordt aangesloten bij de toelichting op het Ivb.
• Emissie-arm aanwenden Gebruiken van dierlijke meststoffen overeenkomstig de voorschriften die voor de desbetreffende situatie zijn opgenomen in de bij dit besluit gebruik dierlijke meststoffen behorende bijlage . • Vaste mest Dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn.
Nota van toelichting (op bijlage I) bij de Ivb
• Capaciteit Indien de capaciteit is gerelateerd aan de werkzaamheden van de inrichting, wordt met de capaciteit gedoeld op de maximaal realiseerbare werkzaamheid per gegeven tijdseenheid. Hierbij dient tevens rekening te worden gehouden met het daadwerkelijke gebruik van de installatie. Indien de installatie bijvoorbeeld niet volcontinu maar slechts gedurende een bepaalde periode per jaar wordt gebruikt, dient dit in de capaciteit tot uitdrukking te komen. • Bewerken Bewerken is het uitvoeren van fysische of chemische handelingen met een (grond)stof, halffabricaat of product om de eigenschappen of samenstelling daarvan te veranderen. • Verwerking Verwerken is het doen opgaan van een (grond)stof, halffabrikaat of product in een groter geheel of nieuw product. Het gebruik van een (eind)product in de voor dat product bedoelde toepassing wordt niet gezien als een vorm van bewerken of verwerken. M.E.R.
• Oprichting van een inrichting Een uitbreiding van een inrichting door de oprichting van een nieuwe installatie. • Capaciteit Een redelijkerwijs binnen afzienbare tijd voorzienbare uitbreiding van de capaciteit. BGDM
• Dierlijke meststoffen Meststoffen als bedoeld in artikel , eerste lid, onderdeel d en e van de meststoffenwet die geheel of gedeeltelijk bestaan uit uitwerpselen van dieren, waaronder mede wordt begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- en darminhoud van dieren. • Waterige fracties Dierlijke meststoffen, waarvan het droge stofpercentage kleiner dan % is en die ontstaan door ofwel een systeem van gescheiden bewaring van dierlijke meststoffen ofwel door een systeem waarbij dierlijke meststoffen worden gescheiden;
Meststoffenwet
• Artikel 1 lid 1d: Meststoffen Producten die bestemd zijn om: ° te worden toegevoegd aan grond of aan een groeimedium en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit stoffen, organismen daaronder begrepen, of mengsels van stoffen, die als zodanig kunnen dienen om grond of een groeimedium geschikt of beter geschikt te maken als voedingsbodem voor planten; ° te worden gebruikt als groeimedium; ° te worden gebruikt als voedsel voor planten of delen van planten, voor zover deze producten niet reeds zijn begrepen onder ° of °. • Artikel 1 lid 1e: Dierlijke meststoffen Meststoffen of producten die geheel of grotendeels bestaan uit uitwerpselen van de in bijlage bij deze wet opgenomen diersoorten, onderverdeeld in categorieën per soort, daaronder begrepen de door mestscheiding of andere vormen van be- of verwerking van meststoffen verkregen waterige fractie. • Artikel 1 lid 1j: Bedrijf Geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van de landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden, en in ieder geval dat geheel van productie-eenheden dat als één bedrijf is opgegeven op grond van de krachtens artikel gestelde regels inzake de registratie van de productie van dierlijke meststoffen, dan wel het na deze opgave ontstane geheel van productie -eenheden als gevolg van splitsing of samenvoeging overeenkomstig de krachtens artikel of de bij of krachtens de Wet verplaatsing mestproductie gestelde regels.
26
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
Boom
• Artikel 1 lid 1d: Compost Product waaronder mede begrepen het in onderdeel e bedoelde product, dat geheel of grotendeels bestaat uit één of meer organische afvalstoffen die met behulp van mirco-organismen zijn afgebroken en omgezet tot een zodanig stabiel eindproduct dat daarin alleen nog een langzame afbraak van humeuze verbindingen plaatsvindt, mits blijkens door de producent over te leggen gegevens dit product kennelijk niet geheel of grotendeels is geproduceerd uit dierlijke meststoffen. Lozingenbesluit open teelt en veehouderij
• Afvalwater Alle water waarvan de houder zich – met het oog op de verwijdering daarvan ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of zich moet ontdoen. • Agrarische activiteiten Een geheel van activiteiten die betrekking hebben op landbouwgewassen en landbouwhuisdieren als bedoeld in bijlage van het lozingenbesluit open teelt en veehouderij. • Lozen Het in oppervlaktewater brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. • Riolering Voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater als bedoeld in artikel . van de Wet milieubeheer of een daarop aangesloten bedrijfsriolering. • Waterkwaliteitsbeheerder Het bestuursorgaan dat overeenkomstig artikel onderscheidenlijk artikel , eerste lid, van de wet oppervlaktewateren bevoegd is of zou zijn een vergunning te verlenen.
InfoMil, februari 2001
27
Vergunningverlening mestbewerking en -ver werking
InfoMil, februari 2001
Bijlage V Lijst van veelvoorkomende afkortingen
Algemene inspectie dienst
art.
artikel
Bam
Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer
Bgdm
Besluit gebruik dierlijke meststoffen
Bmm
Besluit mestbassins milieubeheer
Bmr
Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer
Boom
Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen
cat.
categorie
Cie.
Commissie
Gft-afval
Groente fruit en tuin -afval
Gedeputeerde Staten
HvJ
Hof van Justitie
Iav
Interimwet ammoniak en veehouderij
Ivb
Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
...
Milieu effect rapportage
Mineralen Aangifte Systeem
Mw
Meststoffenwet
Provinciale Staten
RvS
Raad van State
Rioolwaterzuiveringsinstallatie
Uav
Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij
Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Wm
Wet milieubeheer
Wvo
Wet verontreiniging oppervlaktewater
L A 02
LANDBOUW
Handreiking
Grote Marktstraat 43 2511 BH Den Haag Postbus 30 732 2500 GS Den Haag Telefoon (070) 361 05 75 Fax (070) 363 33 33 E-mail
[email protected] Website www.infomil.nl
Juridische aspecten vergunningverlening mestbewerking en -verwerking