HANDREIKING 18 WERKEN MET OUDERS EN HET GEZINSSYSTEEM Inhoud van deze handreiking 1
Theorie 1.1 Samenhang van het delictgedrag, de opvoeding en het gezin: inventarisatie met het LIJ 1.2 Basisbegrippen voor het beschrijven van een gezinssysteem 1.3 Homeostase van het gezin
2
Werken met het gezinssysteem door de jeugdreclasseerder 2.1 Verloop: een lineair en circulair proces 2.2 Diagnostiekfase: de opvoedings- en systeemanalyse 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.2.5 2.2.6
Dossier Contacten Eerste gesprekken Constructie van een samenhangend verhaal Technieken voor co-constructie Systeemanalyse
2.3 Planfase: beraad en indicatie 2.4 Uitvoeringsfase 3
Ouderbegeleiding door de jeugdreclasseerder 3.1 Inleiding 3.2 Onderdelen van de ouderbegeleiding A. B. C. D. E. F. G. H. I. J.
Introductie/GGG/Negatieve spiraal Huiswerk doornemen Goed luisteren Prijzen en belonen Regels stellen en geven van een ‘waarom’ Onderhandelen Gedragsintructies geven Stoppen van gedrag en ‘Nee’ zeggen Straf geven Afronding
3.3 Materiaal voor ouders
1
Theorie
1.1
Samenhang van het delictgedrag, de opvoeding en het gezin: inventarisatie met het LIJ
Het delictgedrag van de jongere is de reden geweest voor aanmelding bij de jeugdreclassering. Dit gedrag is het resultaat van een ontwikkelingsproces: het ontstaat niet van de ene op de andere dag. Bij de ontwikkeling van delictgedrag kunnen strikt individuele factoren een rol spelen, zoals een verstandelijke beperking of druggebruik. Maar naast de individuele factoren speelt de omgeving altijd een rol. Iedereen, ook jongeren, ontwikkelt zich in relaties (sociale contexten): het gezin- met daarbinnen de opvoedingsrelatie met de ouders (de eerste en dus oudste context), relaties op school, relaties met de vriendenkring, en relaties op het werk. Kenmerkend voor adolescenten is dat die relaties/ sociale contexten zich qua aantal en belang in deze periode flink uitbreiden, en dat er van de jongere daardoor veel meer wordt verlangd in termen van vaardigheden en eigen verantwoordelijkheden. Dit betekent ook voor de ouders, en het gehele gezin, een aanvullende opgave: greep houden en loslaten tegelijk. Als we inzoomen op het gezin en de opvoeding, kunnen we zeggen dat deze sociale context op drie manieren met het delictgedrag in relatie kan staan: 1. Het delictgedrag kan (mede) veroorzaakt of versterkt worden door de relatie met de ouders, broers of zussen, of andere gezinsleden. Met name een combinatie van individuele problemen van de jongere én relatieproblemen kan het recidiverisico sterk vergroten. 2. Kenmerken van het opvoeden of het gezin als geheel kunnen echter de jongere ook beschermen tegen (nieuw) delictgedrag (óók als er tegelijkertijd criminogene factoren werkzaam zijn). 3. Ten derde hebben het delictgedrag en de gevolgen daarvan (politie- en justitiecontact) in alle gevallen impact op de relatie met de ouders (in hun rol als opvoeder van een ‘delinquent kind’), op het gezin als systeem, en op de familierelaties. We werken deze punten hieronder uit. 1.
Het delictgedrag kan (mede) veroorzaakt of versterkt worden door de ouders, broers of zussen, of andere gezinsleden. Het gezinssysteem, of daarbinnen de opvoeding, is dan een delictgerelateerde criminogene factor (zie Handreiking 1, criminogene factoren). Vanuit onderzoek is duidelijk geworden dat enkele specifieke gezins- en opvoedingsproblemen of gebeurtenissen een rol spelen bij delictgedrag: minimaal of gebrek aan toezicht, weinig ondersteuning, aanmoediging en affectie, het ontbreken van duidelijke regels en een heldere communicatie over geldende regels (denk hierbij ook aan het omgaan met negatieve emoties door de ouder), en tenslotte mishandeling/misbruik. Door deze problemen neemt de kans op recidive toe. In het LIJ zijn deze en enkele aanvullende problemen vervat in een reeks items in het domein 3 ‘Gezin’. Ik zal niet alle items in dit domein voor deze Handreiking benutten, maar ons beperken tot de actuele en dynamische problemen die alleen in het gezin en de familie een rol kunnen spelen. Deze zijn in onderstaande tabel in de eerste rij geplaatst. In de tweede rij vinden we enkele LIJitems in dit domein die ingaan op de geschiedenis van de jongere. Dit zijn dus geen dynamische, maar statische opvoedingsfactoren. Ze kunnen echter in het heden alsnog een grote rol spelen, bijvoorbeeld als ‘spoken uit het verleden’, en daarom besteden we daar in deze Handreiking ook aandacht aan. In de derde rij vinden we aanvullende dynamische gezinsproblemen, die we eveneens in deze Handreiking bespreken. Tenslotte vinden we in domein 3 enkele items die buiten deze Handreiking vallen. RELEVANTIE VAN RISICOFACTOREN IN DOMEIN 3 ‘GEZIN’ VAN HET LIJ VOOR DEZE HANDREIKING Dynamische risicofactoren voor de opvoeding: 1. Gebrekkig of inadequaat ouderlijk toezicht (3.3) 2. Ouders stellen geen regels op of gaan onvoldoende na of regels worden nageleefd (3.4) 3. Ongehoorzaam gedrag van de jongere (3.5) 4. De ouders geven inadequate of inconsequente straf (3.6)
2
5. 6. 7. 8. 9. 10.
Huidige justitiecontacten van andere gezinsleden in verband met delictgedrag (3.7) Jongere heeft met geen enkel gezinslid een goede band (3.14) Niemand in het gezin is bereid de jongere te ondersteunen (3.15) De houding van de ouders tegenover het delictgedrag is niet duidelijk afkeurend (3.16) Het gezin betrekt de jongere niet bij gezinsactiviteiten en gezamenlijke beslissingen (3.22) Conflicten tussen gezinsleden (niet noodzakelijkerwijs met de jongere!) zijn ernstig / heftig, en lopen uit op schreeuwen, intimidatie, dreiging met geweld of daadwerkelijk geweld en misbruik (3.23)
Statische risicofactoren voor de opvoeding 11. Pleeggezin- of tehuisverleden (3.2) 12. Eerdere vrijwillige of gedwongen uithuisplaatsing van de jongere (3.10) 13. Jongere is vroeger van huis weggelopen of uit huis gezet (3.11) 14. Eerdere of huidige (verzoeken tot een) kinderbeschermingsmaatregel voor de jongere (3.12) 15. Vroegere justitiecontacten van andere gezinsleden in verband met delictgedrag (alleen bij een vroegere andere woonsituatie, 3.13) Dynamische risicofactoren voor het gehele gezin 16. Er zijn in het gezin geen voldoende financiële middelen voor reguliere uitgaven of er zijn schulden (3.19) 17. Eén of meer andere gezinsleden hebben individuele problemen (lichamelijk, psychisch, werkloosheid, drugs, e.d., 3.20) 18. Het gezin heeft geen ondersteunend netwerk (3.21) Overige risicofactoren in dit domein, niet relevant voor deze Handreiking 19. Geen vaste woon- of verblijfplaats (3.1) 20. Geen goede band met een verzorger/groepsleider en/of heftige conflicten met een verzorger/groepsleider indien de jongere in een leefgroep of tehuis woont (3.8 en 3.9)
2.
Kenmerken van het opvoeden of het gezin als geheel kunnen de jongere beschermen tegen (nieuw) delictgedrag, óók als er tegelijkertijd criminogene factoren werkzaam zijn. In het LIJ zijn ook deze beschermende factoren vervat in een deel van de items in het domein 3 ‘Gezin’. Voor een groot deel gaat het hier om een ‘omkering’ van de risicofactoren. Zie onderstaande tabel. RELEVANTIE VAN BESCHERMENDE FACTOREN IN DOMEIN 3 ‘GEZIN’ VAN HET LIJ VOOR DEZE HANDREIKING
Beschermende factoren voor de opvoeding: 1. Ouders houden toezicht (3.3). 2. Ouders stellen regels op en zien toe op naleving daarvan (3.4) 3. De jongere is thuis doorgaans gehoorzaam (3.5) 4. Ouders straffen de jongere – indien nodig – gepast en consequent (3.6) 5. Er is/zijn een gezinslid/gezinsleden waar de jongere een goede band mee heeft (3.14). 6. Er is bereidheid van ouders/broers/zussen om de jongere te ondersteunen (3.15). 7. Het gezin betrekt de jongere bij gezinsactiviteiten en gezamenlijke beslissingen (3.22) 8. Conflicten (niet noodzakelijkerwijs met de jongere !) worden adequaat opgelost (3.23) Beschermende factoren voor het gehele gezin: 9. Er zijn in het gezin voldoende financiële middelen voor reguliere uitgaven (3.19) 10. Het gezin heeft een ondersteunend netwerk (3.21)
3.
Het delictgedrag zelf, en de gevolgen daarvan in termen van politie- en justitiecontacten, heeft in alle gevallen impact op de ouders. Hun rol als opvoeder wordt ingekleurd, omdat zij nu opvoeder zijn van een ‘delinquent kind’ of ‘criminele jongere’. Ook op het gezin als systeem, en op de familie, kunnen het delict en de gevolgen grote impact hebben. Het delictgedrag en de gevolgen kunnen worden gezien als een opgave waar deze sociale context mee moet (leren) omgaan of een antwoord op moet hebben. In die zin zijn het delict en de gevolgen een verzwaring voor de opvoeding en het gezin, een extra draaglast. De omgang van de ouders, het gezin, de familie met deze feiten biedt de jeugdreclasseerder aanvullend zicht op de risicofactoren en beschermende factoren. Maar dat is niet het enige: de jeugdreclasseerder heeft, gezien de normatieve route, ook de verplichting om deze nauw betrokkenen, als zij daar behoefte aan hebben, te helpen deze feiten te erkennen, te accepteren en eventueel te verwerken.
In bovenstaande tabellen is een deel van alle gezinstaken zichtbaar, die voor elk gezin gelden: het opvoeden van de kinderen, voeren van een huishouding (waaronder het verwerven van en omgaan met geld), het ruimte hebben voor en werken aan individueel functioneren, en het onderhouden van sociale 3
contacten. Deze gezinstaken zijn in het LIJ versmald tot enkele onderwerpen die specifiek aan (het voorkomen van) recidive verbonden zijn. Er zijn echter nog twee andere gezinstaken te onderscheiden: de partnerrelatie, en het omgaan met diensten en instanties. Wanneer deze gezinstaken slecht verlopen geeft dat geen verhoogd risico op recidive, daarom zij ze ook niet in het LIJ vervat. Maar voor de jeugdreclasseerder zijn ook deze gezinstaken wel degelijk van belang.
1.2
Basisbegrippen voor het beschrijven van een gezinssysteem
Vaardigheden. De gezinstaken in de vorige paragraaf worden niet vanzelf uitgevoerd. In de eerste plaats zijn daarvoor vaardigheden nodig. De ouders moeten bijvoorbeeld over voldoende opvoedingsvaardigheden1 beschikken, zij moeten met geld en instanties kunnen omgaan, en zij moeten de sociale vaardigheden hebben om hun relatie als partners en de band met de familie goed vorm te geven. De jeugdreclasseerder moet zicht krijgen op deze vaardigheden. Dat kan met het LIJ, en door aanvullende gesprekken met de ouders. Als hieruit blijkt dat er tekorten zijn met de opvoedingsvaardigheden van de ouders die verband houden met het delictgedrag (zie hiervoor de tabellen in paragraaf 2), moet de jeugdreclasseerder hier zelf met de ouders aan werken, of deze ouderbegeleiding aan derden uitbesteden (zie daarvoor paragraaf 2). Als er vaardigheidstekorten zijn op andere gebieden, bijvoorbeeld rond huishouding en financiën, of in de partnerrelatie, besteedt hij het leren van die vaardigheden doorgaans uit aan derden. Systeem. Bij vaardigheden gaat het om kunnen van een individu; de jongere of ouder. Voor het uitvoeren van gezinstaken is meer nodig dan alleen individueel kunnen. Een willekeurige groep mensen gaat niet zomaar met al deze gezinstaken aan de slag, ook al hebben zij de benodigde vaardigheden. Er moet ook bereidheid zijn (willen) en men moet in de gelegenheid zijn. Daarvoor is een organisatie nodig, leiding, betrokkenheid en motivatie, en veel communicatie. Wanneer dat is geregeld, vormt de groep mensen méér dan een verzameling losse individuen in een treincoupé. Er is dan een systeem ontstaan. De systeemtherapeut Steven Pont stelt: ‘Wanneer een groep mensen relaties met elkaar aangaan, ontstaat
er een systeem. Er wordt een grens opgetrokken tussen ‘wij’ (die erbij horen) en ‘zij’ (die er niet bij horen). Een gezin kan als een dergelijk systeem worden beschouwd.‛ (2005, p.22). Dat een gezin zich onderscheidt van andere systemen als bijvoorbeeld een kantoorafdeling of bezoekers van een moskee, komt omdat de relaties in elk systeem anders worden ingevuld. Pont geeft aan dat drie aspecten daarbij belangrijk zijn (2005, p.23): -
De mate van binding, die de onderlinge betrokkenheid regelt, het bij elkaar willen blijven, vaak omdat men van elkaar houdt, en/of zich daartoe verplicht voelt, soms ook tegen beter weten in.
-
De balans van geven en nemen, die de rechtvaardigheid regelt. Daarbij gaat het niet alleen om praktische zaken (wie kookt, hoeft niet af te wassen), maar ook om uitwisseling van emoties: wie zich kwetsbaar opstelt, verwacht dat van de ander ook. Wie in het gezin in de schuld staat, moet dit herstellen. In gezinnen met veel problemen staan doorgaans veel schulden open: er is veel geïnvesteerd, maar niets voor teruggekregen. Wie zich ernstig tekortgedaan voelt, kan dan proberen zoveel mogelijk uit de ander te halen zonder zelf nog te investeren.
-
De sociale ordening, die de structuur van het systeem regelt. In gezinnen liggen vele gedragspatronen en onderlinge relaties vast. Denk hierbij aan de dagelijkse routines, maar ook aan de generatiegrens in het gezin: er is doorgaans een sterke grens tussen ouders en kinderen, en er
1 In deze handreiking beperken we ons tot de vijf opvoedingsvaardigheden die door Patterson (1982) het meest van belang worden genoemd voor het tegengaan van een antisociaal gedragspatroon bij de jongere en het herstellen van een goede band tussen ouder en jongere: 1. Ouderlijke betrokkenheid tonen 2. Positieve bekrachtiging 3. Problemen oplossen 4. Disciplinering 5. Monitoring of toezicht houden. De 5 vaardigheden bestaan op hun beurt uit deelvaardigheden. Een selectie van die deelvaardigheden wordt door de jeugdreclasseerder met de ouders behandeld in de ouderbegeleiding. Zie daarvoor Hoofdstuk 3 van deze handreiking.
4
zijn minder strakke grenzen tussen de partners en de kinderen onderling. In gezinnen zijn dat echter lang niet de enige grenzen: er zijn diverse subsystemen van ‘wij’ en ‘zij’: broers, zussen, kinderen, ouders, schoonouders, andere familie, de buitenwereld, om maar enkele te noemen. Bij de ordening hoort ook, hoe de macht verdeeld is (wie is er de baas over welk onderwerp), en hoe de ordening wordt bewaakt en kan worden aangepast. In gezinnen waarin de opvoeding of de uitvoering van andere gezinstaken stokt of slecht gaat, kan meer aan de hand zijn dan individuele vaardigheidstekorten. In het systeem kan ook de binding, de ervaren rechtvaardigheid of de ordening zijn aangetast. Dan gaat het niet meer (alleen) om het kunnen, maar (ook) om het willen en in de gelegenheid zijn. Bijvoorbeeld: -
Jongere en ouders voelen zich niet meer betrokken op elkaar, de jongere zegt: ‘Thuis? Daar heb ik niks meer mee‛.
-
Of de ervaren rechtvaardigheid is aangetast. Moeder zegt: ‘Keer op keer heb ik het met je geprobeerd, maar je verpest het steeds opnieuw. Nu zoek je het maar uit‛.
-
Of de ordening is zoek: de jongere kookt het eten terwijl vader bier drinkt op de bank en zegt: ‘Hé slome, is het nu nog niet klaar?‛
In bovenstaande worden drie concrete voorbeeldzinnen genoemd. Dat is geen toeval: om na te gaan welke vaste patronen er in het gezin aanwezig zijn rondom binding, geven en nemen, en structuur, en of die patronen schadelijk of helpend zijn, moet de jeugdreclasseerder letten op de onderlinge betrekkingen en de communicatie. Betrekkingen. Een betrekking tussen gezinsleden geeft op zich betekenisloos gedrag tussen gezinsleden een specifieke betekenis. Door die betekenis kan het gedrag worden begrepen, worden beoordeeld en er kan op worden gereageerd. Pont onderscheidt de volgende aspecten aan betrekkingen, die alle aan gedrag betekenis geven: -
-
-
-
-
Context: de eigen cultuur (normen en waarden, gedragsregels, religie, politieke overtuiging, etc.), de specifieke omgeving, en de persoonlijke opvattingen, wensen en verwachtingen die het gedrag mede bepalen. Voorbeeld: Schreeuwen op het voetbalveld is begrijpelijk, maar schreeuwen in de kerk of tegen je ouders niet. De specifieke omgeving geeft hetzelfde gedrag een andere betekenis. Posities: boven- of ondergeschikte, of gelijkwaardige. Voorbeeld: Gedrag van de jongere kan alleen als ‘ongehoorzaam’ worden beoordeeld omdat hij de positie heeft van ondergeschikte aan zijn ouders. Belangrijk: in zijn begeleiding neemt de jeugdreclasseerder zelf ook altijd een positie in, of hij nu wil of niet. Dat is onvermijdelijk, omdat hij zelf deel is van het hulpverleningssysteem (gezin + jeugdreclassering). Regels: gedragsregels en afspraken, maar ook gewoontes, rituelen, tradities, vooroordelen en taboes. Wie weet welke regel er achter bepaald gedrag steekt, kan het gedrag plaatsen en begrijpen. Indien een bepaald onderwerp in het gezin taboe is, bijvoorbeeld eerder delictgedrag of vroegere mishandelingen, begrijpt waarom gezinsleden zwijgen als de jeugdreclasseerder hier naar vraagt. Zoals eerder aangegeven, zijn regels en afspraken met de jongere over toezicht belangrijk als beschermende factor. Regels worden bewaakt via feedback in de communicatie (zie onder). Grenzen: wie hoort er bij, wie niet, en hoe strak wordt aan die grens vastgehouden. Grenzen kunnen te gesloten zijn, maar ook te open, waardoor een gezin van buitenstaanders afhankelijk kan worden en door hen wordt geregisseerd. Grenzen zijn voor de jeugdreclassering van groot belang, omdat zij mede bepalen in hoeverre de begeleiding door het gezin wordt afgehouden, wordt geaccepteerd, of zelfs – bij te open grenzen – kritiekloos wordt omarmd. Rollen: het meest concrete aspect van een betrekking is de uiteindelijke rol die ieder inneemt. Een rol is de specifieke inkleuring, het resultaat van de invloed van de context, de positie, de regels en 5
grenzen. Deze aspecten hebben een dwingende kracht, waardoor in sommige gevallen een rol bij een gezinslid geheel kan zijn ‘voorgekookt’ of afgedwongen, de rol is dan geen persoonlijke keuze meer. Ook in de voorbeelden hierboven zijn rollen zichtbaar: van vader, moeder, de rol van kind. In het eerste voorbeeld zegt de jongere dat zijn rol als kind hem niet meer zo boeit. Dat hij op straat blijft hangen en niet naar huis gaat (gedrag) krijgt door die betrekking pas betekenis. In het tweede voorbeeld is moeder nog wel moeder, maar zij geeft aan dat zij de baas niet meer wil zijn. Dat zij zegt ‘ik geef het op‛ (gedrag) krijgt door die betrekking pas betekenis. In het derde voorbeeld heeft de vader de rol van (behoeftig en ongeduldig) kind ingenomen, maar hij is nog wel de baas. Het gedrag ‘hé slome …‛, kan door die betrekking pas goed worden begrepen. De jongere die door de jeugdreclassering wordt begeleid, moet door de jeugdreclasseerder primair in de rol van cliënt en kind van zijn ouders worden geplaatst, met een zo veel als mogelijk gelijkwaardige, maar zo nodig ondergeschikte positie. Een rol van ‘crimineel’ is niet wenselijk. Ook de ouders moeten door de jeugdreclasseerder primair in hun rol als ouder worden benaderd. Ouders kunnen zich machteloos en ondergeschikt aan de jeugdreclasseerder voelen, die dan gemakkelijk veel macht en autoriteit naar zich toe trekt. Het juist daarom dat de jeugdreclasseerder samen met de ouders controleafspraken maakt die in het Plan van Aanpak worden opgenomen. Communicatie. De betrekkingen bepalen het toneel en de rollen, maar pas op basis van de concrete communicatie kan de jeugdreclasseerder uitspraken doen over zowel de vaardigheden in het gezin als over de drie systeemaspecten binding, balans en ordening. Bij communicatie gaat het niet alleen om wat er wordt gezegd (het inhoudsniveau), maar ook om de relatievoorstellen die in alle boodschappen zijn vervat (het betrekkingsniveau). In de vorige alinea gingen we op de diverse aspecten van betrekkingen in. Deze betrekkingen ontstaan niet zo maar, en moeten ook steeds worden bevestigd, of indien nodig veranderd. Daarvoor is communicatie nodig, en daarom bevat elke boodschap ook een relatievoorstel. Als vader zegt ‘zeg, ruim even je kamer op‛, en de dochter zegt ‘ok, pa‛, dan wordt het relatievoorstel van vader door de dochter geaccepteerd en heerst er harmonie. Het relatievoorstel kan ook openlijk worden geweigerd ({jij hebt over mij kamer niks te zeggen‛), en dan ontstaat een conflict. Het kan ook worden genegeerd, een vorm van passief verzet: de dochter zegt ‘ja‛, maar ruimt haar kamer niet op. Of de jongere zegt ‘ja’ tegen de voorwaarden en afspraken met de jeugdreclassering, maar komt ze vervolgens niet na. In deze voorbeelden lukt het de dochter en de jongere niet om openlijk te praten over de betrekking waarin zij zitten. In gezinnen waarin veel openlijke conflicten zijn, lukt dat de gezinsleden wel. Men is het voortdurend en soms luidruchtig niet eens met elkaars relatievoorstellen. Voor de jeugdreclasseerder kan het intimiderend wanneer dergelijke conflicten in zijn bijzijn worden gevoerd, maar de zaak ligt in elk geval wel open en er is een gesprek over mogelijk. In deze en de andere voorbeelden speelt het thema macht (de positie) steeds een rol. Wie meer macht heeft in een relatie, mag dat in de communicatie ook duidelijk overbrengen. Wanneer een relatie gelijkwaardig is, moet je voorzichtiger met elkaar zijn. Het is echter belangrijk dat de jeugdreclasseerder inziet dat deze (on-)gelijkwaardigheid op zichzelf niet goed of slecht zijn. Ongelijkwaardigheid kan leiden tot verstarring in het gezin, bijvoorbeeld als de ouder strak vasthoudt aan bepaalde wensen of regels en de jongere geen ruimte geeft hierover in discussie te gaan. De relatieboodschappen van de jongere worden dan genegeerd. Anderzijds kan gelijkwaardigheid leiden tot escalatie in het gezin, omdat niemand de ondergeschikte positie wil innemen. De communicatie wordt daardoor steeds harder. Tijdens de afname van het LIJ en de aanvullende eerste gesprekken met de jongere en ouders krijgt de jeugdreclasseerder veel zicht op de communicatie tussen de gezinsleden, en daarmee op de betrekkingen. Pont (2005) onderscheidt de volgende aspecten aan de gezinscommunicatie, die tot harmonie, maar ook tot problemen kunnen leiden: Redundantie: in elk gezin worden vertrouwde manieren van communiceren langzamerhand vaste, ingesleten patronen. Dat kan harmonie geven, maar ook verstarring in de betrekkingen. Voorbeeld: als het over laat thuiskomen gaat, praat vader met Johan, en niet moeder, want zij begint er niet meer over. 6
-
Circulariteit: het gedrag van het ene gezinslid wordt niet beschouwd als eerste of oorspronkelijk oorzaak van het gedrag van de ander, maar het gedrag versterkt elkaar. We stappen uit de kip-ofei discussie over ‘wie begon’. De jongere is grof en uitdagend tegen zijn moeder omdat zij nooit iets terugzegt, en moeder zegt nooit iets terug omdat haar zoon zo grof is. Beide zijn waar. Het is daardoor zinloos als de jeugdreclasseerder zich alleen maar richt op de grofheid van de zoon of alleen op de onderdanigheid van moeder. Hij moet zich juist richten op een gesprek over de posities en rollen.
-
Interpunctie: Hiermee wordt het perspectief bedoeld waarmee elk gezinslid ‘in de communicatie zit’. Elk gezinslid bekijkt het gesprek vanuit zijn eigen wereld, vooroordeel, ‘aanvliegroute’ of ‘belief system’. Een jongere die een inbraak heeft gepleegd, wil bijvoorbeeld de discussie voeren vanuit het perspectief dat zijn ouders vroeger zijn gescheiden, maar moeder wil het gesprek voeren vanuit het perspectief dat zijn gedrag onaanvaardbaar en schandalig is (2005, p. 114). Als zij dat niet van elkaar weten, loopt het gesprek voortdurend vast. Het vinden van de interpunctie van elk gezinslid is cruciaal voor de begeleiding. Een jeugdreclasseerder zegt bijvoorbeeld: ‘Om tot de jongere te kunnen doordringen is het erg belangrijk dat je uitgaat van zijn belevingswereld. Je moet uitgaan van onvoorwaardelijke loyaliteit van de jongere naar zijn ouders, ook wanneer problemen zijn in ouder-kindrelatie.‛ Het lijkt op het vinden van de plek van waaruit elk gezinslid filmt en waarop hij zijn camera heeft gericht. De jeugdreclasseerder heeft zelf ook een interpunctie: hij moet het doel van de begeleiding voor ogen houden.
-
Feedback: een boodschap van een gezinslid (bijvoorbeeld je kamer niet opruimen) leidt tot reacties van anderen (moeder zegt er niets van, of wel), waardoor gedrag wordt bevestigd, of juist afgezwakt. Feedback is in het gezin de motor voor individuele leerprocessen. Negatieve feedback is gericht op herstel van de oude situatie, de oude betrekkingen (je moet nog steeds je kamer opruimen). Straf is een vorm van negatieve feedback. Positieve feedback 2 is gericht op verandering, op een ander evenwicht in de betrekkingen. Verzet, en openlijke vragen om verandering of hulp, is positieve feedback. Ingesleten feedbackpatronen vallen onder redundantie (zie boven). De jeugdreclasseerder zal van het gezin ook (openlijke en verborgen) negatieve en positieve feedback krijgen over zijn positie en zijn werk, en zit daardoor zelf ook in een voortdurend leerproces.
-
Metacommunicatie: de meeste gezinnen hebben een eigen wijze ontwikkeld om te kunnen praten over de onderlinge betrekkingen en de manier waarop wordt gecommuniceerd. In zeer problematische gezinnen kan er niet meer of nauwelijks over de relaties worden gesproken. De jeugdreclasseerder ‘meta-communiceert’ zelf ook. Het is zelfs essentieel voor de begeleiding dat hij de gezinsleden helpt meta-communiceren, maar ook dat hij de betrekking die hij zélf met het gezin heeft bespreekt, en hoe hij zelf communiceert met de gezinsleden.
Bovenstaande indeling in diverse systeemkenmerken leidt tot het volgende schema (Pont 2005, vereenvoudigd voor deze Handreiking):
2
Positieve en negatieve feedback zijn geen waardeoordelen in de zin van ‘goede’ en ‘slechte’ feedback. Straf is immers niet per definitie ‘slecht’ en verandering is ook niet altijd goed. Positieve en negatieve feedback betekenen niets anders dan: feedback gericht op verandering en groei (progressief), of feedback gericht op herstel en behoud (conservatief).
7
Systeem Individuele kenmerken Binding
Betrekkingen: - Context - Posities - Regels - Grenzen - Rollen
Relaties
Balans
Ordening
Communicatie: - Redundantie - Circulariteit - Interpunctie - Feedback - Metacommunicatie
In het bovenstaande schema zien we ook de individuele kenmerken van de ouders en jongere staan. Dit maakt twee dingen duidelijk: -
In de eerste plaats vallen onder deze individuele kenmerken de vaardigheden van de jongere en de ouders. We zien in het schema dus dat individuele vaardigheden een grote impact kunnen hebben op de binding, balans en ordening in een gezin. Vaardigheidstekorten kunnen direct samenhangen met problemen in de betrekkingen en in de communicatie. En het omgekeerde geldt ook: verbeteringen in (bijvoorbeeld) opvoedingsvaardigheden 3 kunnen de betrekkingen en communicatie positief beïnvloeden.
-
In de tweede plaats zien we dat jongeren of ouders met een licht verstandelijke beperking, een psychiatrische stoornis of een andere beperking bijzondere, statische individuele kenmerken hebben die de binding, balans en ordening een andere inkleuring geven. De betrekkingen en de communicatie worden door die beperkingen vaak extra op de proef gesteld. Deze jongeren zijn extra afhankelijk van een goede gezinsomgeving en breder sociaal netwerk, en dat blijft in sommige gevallen voor altijd zo. In sommige gevallen geldt dat ook voor de ouders. Daarom zijn voor jeugdreclasseerders die werken met deze jongeren, de ouders en het sociaal netwerk natuurlijke partners. Voor jeugdreclasseerders die met jongeren werken die deze beperkingen niet hebben, zijn de ouders en het sociaal netwerk niet altijd een partner in de begeleiding.
1.3
Homeostase van het gezin.
De ‘boel bij elkaar houden‛ en toch kunnen veranderen als dat nodig is. Dat is, in een notendop, de definitie van de homeostase van een gezinssysteem. In de vorige paragraaf is een groot aantal kenmerken van het gezinssysteem besproken. Deze kenmerken staan niet voor eeuwig vast. De tijd schrijd voort, en er zijn voor elk gezin levensovergangen. Voorbeelden hiervan zijn: kinderen worden groter en gaan van crèche naar school en nog weer verder, ouders krijgen ander werk, het gezin kan verhuizen of kinderen gaan uit huis, soms naar een ander land, een gezinslid kan ziek worden, een jongere komt met justitie in aanraking. Sommige levensovergangen zijn verwacht en voorspelbaar. Andere zijn onverwacht. Maar ze doen alle een appèl op het gezinssysteem: de binding (betrokkenheid), balans (rechtvaardigheid) en ordening (structuur) worden door levensovergangen uitgedaagd. En als zij niet geschikt zijn om de levensovergang te beantwoorden, dan moeten ze worden aangepast. Bijvoorbeeld: vader besluit om minder te gaan 3
Zie voetnoot 1.
8
werken, oma komt af en toe oppassen, een jongere gaat naar een ander type onderwijs. Normaliter is een gezin in staat goed op deze uitdagingen te reageren. Ze horen bij het leven en het gezin past zich aan: homeostase. Het gezin raakt niet uit evenwicht en blijft in balans. Daardoor blijft de sfeer goed, en alle gezinsleden kunnen aan hun ontwikkeling blijven werken. Voor sommige gezinnen is dat makkelijker dan voor andere. Zij laten zich niet makkelijk van hun stuk brengen en reageren niet star of angstig op nieuwe uitdagingen. Vaak hangt dat samen met de individuele kenmerken van de gezinsleden. Het is bijvoorbeeld voor ouders met een licht verstandelijke handicap of psychiatrische stoornis moeilijker om op deze levensovergangen (bijvoorbeeld de puberteit van een van de kinderen) een antwoord te vinden. Het gezin loopt dan een groter risico om uit evenwicht te raken. Ook voor gezinnen in een achterstandssituatie (werkloosheid, schulden, een gevaarlijke of deprimerende buurt) is het opvangen van nieuwe uitdagingen minder makkelijk. De problemen stapelen zich in deze gezinnen sneller op, en vreten aan de energie die nodig is voor de nodige aanpassingen en een positieve sfeer. Voor gezinnen met een uitgebreid en betrokken familienetwerk kan het gemakkelijker zijn op allerlei uitdagingen een antwoord te hebben. Er is altijd wel advies, hulp of steun ergens te vinden. De andere kant van de medaille is, dat de uitgebreide familie – met name de gezagsdragers in de familie – soms ook veel te zeggen hebben over de manier waarop het gezin de problemen het hoofd ‘moet’ bieden. Als dat niet past bij wat het gezin of gezinslid echt nodig heeft, kan dat het gezin ook uit balans brengen. Een voorbeeld hiervan is het doorgaans laat contact leggen met de GGZ voor kinderen in allochtone gezinnen, omdat dat door het familienetwerk wordt afgeraden. Hoe begrijpelijk het wantrouwen ook kan zijn tegenover de Nederlandse psychologen en psychiaters, de symptomen van kinderen kunnen zich daardoor ook zodanig verergeren dat het gezin uit evenwicht raakt en het dagelijks leven zo door de problemen van één gezinslid worden geregeerd, dat de anderen niet meer goed aan hun eigen ontwikkeling toekomen. Het delinquente gedrag van de jongere die met Justitie en de jeugdreclassering in aanraking is gekomen, is voor het gezin een nieuwe grote opgave, ook een levensovergang. Voor sommige gezinnen is dan het aanbieden van goede handvatten voldoende, zoals het aanbieden van een ouderbegeleiding door de jeugdreclassering zelf. Andere gezinnen kunnen door de gebeurtenissen wel uit evenwicht raken: met de bestaande betrokkenheid (binding), gevoelde rechtvaardigheid (balans) en structuur of organisatie (ordening) lukt het niet (genoeg) om de jongere van zijn gedrag af te brengen, maar wat er dan wel moet gebeuren weet men ook niet. Dat is voor het gezin een angstige situatie. De controle is kwijt, de richting is zoek. In deze gezinnen moet echt meer gebeuren, en is een verwijzing naar een vorm van gezinsbehandeling nodig. Dat is vooral nodig wanneer het gezin al uit evenwicht was door andere oorzaken dan het delictgedrag van de jongere zelf, en dat het delictgedrag van die jongere eerder een symptoom of reactie daarop is geweest, die het evenwicht nog méér heeft verstoord. In de volgende paragraaf gaan we dieper in op het vaststellen van de systeemkenmerken en homeostase door de jeugdreclasseerder, en op het indiceren voor ouderbegeleiding of een andere oplossing om de risico’s in het systeem op herhaling van het delictgedrag terug te dringen.
9
2
Werken met het gezinssysteem door de jeugdreclasseerder.
In dit deel stappen we van de theorie over naar de praktijk. Werken met het gezinssysteem door de jeugdreclassering betekent vooral, dat de ouders nieuwe posities en rollen gaan innemen. De ouders worden voor dat doel medespelers in het hulpverleningsproces van de jongere: ook met hen worden doelen en activiteiten afgesproken om de opvoeding, en daarmee het delictgedrag, aan te pakken. Bij voorkeur gebeurt dit op de meest lichte manier, door het uitsluitend aanleren van nieuwe opvoedingsvaardigheden, waaronder andere manieren van communiceren. Dit gebeurt in de vorm van eenvoudige ouderbegeleiding door de jeugdreclasseerder zelf, of in een meer intensieve ouderbegeleiding door een andere trainer van de jeugdreclassering. Waarom heeft deze meest lichte manier de voorkeur? Omdat in een deel van de gezinnen de binding, balans en ordening zelf zullen verbeteren als de ouders de juiste opvoedingsvaardigheden hebben geleerd toe te passen. Het is, in het schema van Pont, voldoende om alleen deze individuele kenmerken (vaardigheden) aan te passen. Met de verbeterde vaardigheden zullen de ouders en jongere zelf de betrekkingen en communicatie kunnen herstellen. De jeugdreclasseerder kan daarbij - op maat – in de oefeningen de nadruk leggen op aspecten van de betrekkingen en de communicatie waarvan hij weet dat die nieuw delictgedrag kunnen tegengaan. Daarbij zijn de hypothesen behulpzaam die eerder zijn gemaakt. Bij meer ernstige gezinsproblemen moet met hulp van een buitenstaander aan de binding, balans en ordening in het gezin worden gewerkt. Deze zijn dermate verstoord of destructief, dat geen vruchtbare context is voor het leren van vaardigheden door de ouders. In dat geval is meer hulp nodig, en werken de jeugdreclasseerder en een gezinsbehandelaar samen. Het werken aan andere betrekkingen en andere communicatie gaat dan hand in hand met het leren van individuele vaardigheden. Ook bij deze meer intensieve vormen van hulp, zoals MST, FFT of MDFT, wordt vooral gezocht naar nieuwe rollen en posities voor de ouders, en wordt ook nu vooral gezocht en voortgebouwd op de al aanwezige beschermende en helpende betrekkingen en communicatie.
2.1
Verloop: een lineair en circulair proces.
Het werken met het gezinssysteem door de jeugdreclasseerder, met inbegrip van ouderbegeleiding, kent het volgende verloop: -
-
-
In de Diagnostiekfase zorgt de jeugdreclasseerder voor een werkalliantie met het gehele gezin, en hij maakt een opvoedings- en systeemanalyse. In de fase Planvorming besluit de jeugdreclasseerder op basis van deze analyse of er in het Plan van Aanpak aandacht moet zijn voor alleen de opvoedingsvaardigheden van de ouders, of dat er een meer intensief aanbod voor gezinsbegeleiding moet worden gedaan. Daarvoor gebruikt hij beslisregels. Hij onderhandelt dit voorstel met de jongere en ouders en het Plan van Aanpak wordt daarop afgestemd. In de Uitvoeringsfase wordt door de jeugdreclasseerder zelf ouderbegeleiding gedaan of dit wordt gedaan door derden, of er is meer intensieve gezinsbegeleiding door derden (MST, FFT, MDFT). Bij een officiersmodel van zes maanden moet de jeugdreclasseerder zich vaak beperken tot kortdurende ouderbegeleiding en eventueel een verwijzing naar gezinsbegeleiding. o Bij een aanbod door derden probeert de jeugdreclasseerder het gezinssysteem gemotiveerd te houden voor deze begeleiding en hij gaat na of deze begeleiding adequaat en resultaatgericht wordt uitgevoerd. o Indien de jeugdreclasseringsmaatregel nog doorloopt nadat de ouderbegeleiding of gezinsinterventie afloopt, zorgt de jeugdreclasseerder voor verdere integratie en borging van de veranderingen. In de Evaluatie en afsluitingsfase wordt het aanbod met de jongere en ouders geëvalueerd, en op basis daarvan zal de jeugdreclasseerder adviseren.
Naast bovenstaande chronologische volgorde van activiteiten, het lineaire spoor, volgt de jeugdreclasseerder een circulair spoor. Dat houdt in, dat hij zich steeds opnieuw positioneert ten opzichte van de jongere en ouders, en eventuele andere gezinsleden. De jeugdreclasseerder is onderdeel van een (tijdelijk) hulpverleningssysteem met het gezin en het is onontkoombaar dat hij daardoor voortdurend reageert op positieve en negatieve feedback van het gezin. Zelfs als hij niet reageert, is dat 10
een boodschap. Hij moet daarom steeds weloverwogen reageren, zodat zijn rol en positie duidelijk blijven en de nodige resultaten kunnen opleveren. Dit circulaire spoor is voortdurend aanwezig. Actie en reactie volgen elkaar steeds op, in gesprekken, tussen gesprekken door in telefooncontact met de jongere of ouders, en zelfs als de jeugdreclasseerder met derden in gesprek is. Elke weloverwogen reactie van de jeugdreclasseerder op feedback van jongere en ouders is een nieuwe interventie in het systeem. De jeugdreclasseerder moet het lineaire en circulaire spoor in balans houden. Hij moet enerzijds met de jongere en ouders een duidelijke (lineaire) route doorlopen, dat geeft ordening en vertrouwen, en het voorkomt dat de jeugdreclasseerder zich halsoverkop in een intensieve gezinsbegeleiding stort. Anderzijds kan de jeugdreclasseerder zich niet te formeel opstellen, omdat alles wat hij (niet) zegt en (niet) doet ook een interventie is. Indien het gezin hem voortdurend negatieve feedback geeft, en jongere en ouders dus eigenlijk zeggen dat zij geen hulp willen, of niet durven te veranderen, of daar geen zin in hebben, dan moet de jeugdreclasseerder een duidelijk positie innemen. Indien het gezin vooral positieve feedback geeft, en te veel overhoop lijkt te willen halen (‘ik zorg niet meer voor jou‛, {hij moet maar uit huis worden geplaatst‛), moet de jeugdreclasseerder ook een duidelijk positie innemen. Dergelijke interventies kunnen al in het eerste gesprek nodig zijn.
2.2
Diagnostiekfase: de opvoedings- en systeemanalyse.
Deze analyse is een integraal onderdeel van de activiteiten van de jeugdreclasseerder in de Diagnostiekfase. Ze wordt ingebouwd in de diagnostiek en analyse van andere criminogene factoren. 2.2.1
Dossier.
Werken met het gezinsysteem begint voor de jeugdreclasseerder al met het lezen van het dossier, waaronder de diagnostiek door de Raad (LIJ) en eventuele aanvullende diagnostiek. In Handreiking dossier is aangegeven dat de jeugdreclasseerder het dossier ook met een ‘systeemblik’ leest: Hij gaat na hoe het gezin als geheel gefunctioneerd heeft en welke betrekkingen en communicatie gezinsleden onderling en met het sociaal netwerk hebben gehad. Ook kan men nagaan hoe dit bij de verschillende generaties is geweest. Om zich een beeld te vormen van de mogelijkheden van de verschillende gezinsleden (waaronder de opvoedingsvaardigheden van de ouders!), kan hij kan hij nagaan welke instellingen zich met het gezin hebben beziggehouden, en met welke rol. Indien het dossier turbulentie, conflicten en crisissen, of uithuisplaatsingen beschrijft, geeft dat een eerste indicatie van de moeite van het gezin om te veranderen, en de mogelijke hulp die daarbij van buitenstaanders wordt ingeroepen. Het dossier biedt dus ook een eerste blik op de gezinsgrenzen: Wie heeft er toegang (gehad) en wie niet? Waarom? Aparte aandacht verdienen scheidingen die in het dossier staan vermeld, en de actuele opvoedingssituatie na de scheiding. Deze kunnen in het gezin waar de jongere nu verblijft een enorm stempel drukken op de binding, de balans van geven en nemen, en de ordening. 2.2.2
Contacten
Jeugdreclasseerders hebben een caseload die voor hen mede de grenzen bepaalt voor de intensiteit van het werken met de ouders van de jongere en met de bredere familie. We gaan in het vervolg uit van vierwekelijkse bezoeken door de jeugdreclasseerder aan het gehele gezin thuis. In de eerste weken (Diagnostiek- en Planfase) kan het contact eventueel worden opgevoerd tot éénmaal per week, afhankelijk van de urgentie (bijvoorbeeld bij crisissituaties of terugkeer van de jongere uit detentie). In de Handreiking eerste gesprekken is aangegeven dat de jeugdreclasseerder altijd de jongere als eerste spreekt, liefst in het bijzijn van de ouders. De leeftijd van de jongere speelt een grote rol bij de 11
keuze van gesprekspartners. De jeugdreclasseerder kan besluiten dat hij zich bij jongeren van dertien, veertien jaar in eerste instantie voornamelijk richt op de ouders. Bij zeventien- en achttienjarigen wordt er soms na Diagnostiek- en Planfase voor gekozen om ouders niet veel in het traject te betrekken. 2.2.3
Eerste gesprekken
Tijdens het eerste en de volgende gezinsgesprekken, staat er voor de jeugdreclasseerder erg veel op de agenda. De normatieve, wetenschappelijke en pragmatische route vereisen dat er veel onderwerpen worden besproken. Kaders stellen. De jeugdreclasseerder positioneert zich in de eerste fase van het gesprek duidelijk als leidinggevende, hij ordent het gesprek door de agenda te bepalen, hij legt het draaiboek van de begeleiding door de jeugdreclassering uit, hij geeft als normatief rolmodel aan dat het delictgedrag wordt afgewezen, dat recidive niet wordt getolereerd, en dat de jongere afspraken moet nakomen. Daarna nodigt hij het gezin binnen dat kader uit tot discussie: Hij vraagt de jongere en ouders uit te reageren op het gedwongen kader, zodat hierover een dialoog op gang komt. Werkalliantie ontwikkelen. Na het vaststellen van dat kader – en dat is een kunst – positioneert de jeugdreclasseerder zich meer als gelijkwaardige, omdat er een werkalliantie tot stand moet komen. Een jeugdreclasseerder die alleen maar de leiding blijft houden, bereikt op dat vlak niets. In de genoemde Handreiking geven we aan, dat de jeugdreclasseerder daarom grote betrokkenheid toont, naar zowel de jongere als de ouders. Dus: pas als de jeugdreclasseerder constateert dat er enige bereidheid is om samen te werken, komen de problemen op tafel, bij het bespreken van de diverse thema’s in het LIJ. De jeugdreclasseerder vraagt eerst naar de impact die het delict, het politiecontact en eventueel de hechtenis van de jongere op het gezin hebben gehad, en hij heeft oog voor het verlies van vertrouwen, verwachtingen en hoop die daarmee samen kunnen gaan. Lang niet alle ouders willen op dat moment zien dat het delictgedrag van de jongere ook een gezinsprobleem is. Sommige ouders keuren het delictgedrag niet duidelijk af (zie LIJ-item 3.16), waardoor het ook geen gezinsprobleem is. De meeste ouders keuren het delictgedrag wel af, maar zetten de jongere neer als de schuldige die moet veranderen, en de eerste stap moet zetten. Immers, niet zij hebben het delict gepleegd, maar de jongere. De ouders maken echt doorgaans ook opmerkingen als: de jongere heeft niet naar ons geluisterd, hij is onbetrouwbaar geweest, hij laat ons voor gek staan, ik heb veel last van al die bemoeienis van Justitie, en hij heeft wat ons betreft zijn rechten verloren. Juist door dit soort opmerkingen kan de jeugdreclasseerder het delictgedrag reframen als een gezinsprobleem. Door deze erkenning worden de ouders ontschuldigd, en kunnen zij nu of in een later stadium (nu kan dat niet altijd) ook medespelers worden in de begeleiding van de jongere. Choy, Pont en Doreleijers noemen dit het ‘relationeel inbedden van het delict’ (2009). Hierbij is het essentieel dat de ouders nooit de schuld krijgen van het delictgedrag of als ‘medeschuldig’ of ‘ook verantwoordelijk’ worden aangesproken, omdat dit hun positie ten opzichte van de jongere ondergraaft, terwijl die positie juist moet worden versterkt. De jeugdreclasseerder let er met name in allochtone gezinnen op dat het delictgedrag als een schande kan zijn ervaren en daardoor moeilijk bespreekbaar is. Bij het ontwikkelen van de werkalliantie hoort ook, dat de jeugdreclasseerder de gezinsleden motiveert en hoop geeft. Doorgaans gebeurt dit aan het eind, bij de afronding van de eerste gesprekken. De jeugdreclasseerder kan hier verschillende technieken inzetten, die in andere Handreikingen worden besproken: Motiverende gespreksvoering. De ouders vragen naar hun toekomstperspectief: Waar wilt u dat uw kind over 3-5 jaar is? Welke dromen heeft u daarover? Feedback geven op verandering van toon in het gesprek zelf. Praktische hulp regelen. 2.2.4
Constructie van een samenhangend verhaal 12
Naast het delict en de impact daarvan zijn er andere thema’s rond het opvoeden en het gezinsleven die in de eerste gesprekken aan bod moeten komen (en onderdeel zijn van het LIJ): Dynamische risicofactoren voor de opvoeding: Hoe verloopt het toezicht door de ouders ? (3.3) Hoe verloopt het opstellen en handhaven van regels? (3.4) Is de jongere ongehoorzaam ? (3.5) Geven de ouders straf ? Hoe? (3.6) Zijn er op dit moment strafrechtelijke justitiecontacten van andere gezinsleden ? (3.7) Met wie heeft de jongere in het gezin een goede band? (3.14) Wie is in het gezin bereid de jongere te ondersteunen ? (3.15) Keuren de ouders het delictgedrag duidelijk af? (3.16) Betrekt men de jongere bij gezinsactiviteiten en gezamenlijke beslissingen? (3.22) Zijn er thuis ernstige/heftige conflicten die uitlopen op schreeuwen? Is er intimidatie, dreiging met geweld of daadwerkelijk geweld en/of misbruik ? (3.23) Dynamische risicofactoren voor het gehele gezin Zijn er voldoende financiële middelen voor reguliere uitgaven of er zijn schulden? (3.19) Hebben gezinsleden individuele problemen (lichamelijk, psychisch, werkloosheid, drugs, e.d)? (3.20) Is er voor het gezin een ondersteunend netwerk ? (3.21)
Het is niet raadzaam voor de jeugdreclasseerder om deze thema’s stap voor stap door te lopen. Beter is het, vanuit het delict samen met de jongere en ouders een steeds breder verhaal over het opvoeden en het gezinsleven te maken, waarin deze thema’s door de jeugdreclasseerder worden ingeweven met opmerkingen als ‘daar wil ik even meer over weten’, ‘misschien is het volgende ook belangrijk:…’. Daarbij houdt de jeugdreclasseerder andacht voor het delictgedrag als vertrekpunt. Tijdens dit ‘uitwaaieren’ is het cruciaal dat ook de beschermende factoren (binding, geven en nemen, ordening) worden benoemd! Choy, Pont en Doreleijers beschouwen dit als een interventie op zich, die zij cognitief herstructureren noemen. Door een gezamenlijke co-constructie van het delictverhaal naar een logisch, geloofwaardig en (tot op zekere hoogte) draaglijk gezinsverhaal, ontstaat voor elk gezinslid een nieuw (cognitief) beeld van de situatie, en van het beeld dat de anderen van de situatie hebben. In de volgende paragraaf geven wij verschillende technieken aan die de jeugdreclasseerder voor deze co-constructie kan gebruiken. Maar eerst dit: De erkenning van individuele perspectieven, de wisseling van interpunctie en de verbreding van een soms verkokerde blik, en de ontschuldiging van de ouders, zijn op zich al een interventie. De jeugdreclasseerder moet het effect daarvan vaststellen in een volgend contact. Vaak komt daarbij aan de orde dat jongere en/of ouders nu wel zien dat het anders in elkaar zit of anders moet gaan, maar dat zij niet weten hoe zij dat moeten aanpakken. Ook is mogelijk dat bij gezinsleden door de nieuwe perspectieven de angst voor verandering toeneemt, en dat zij daarom in een volgend contact zeggen dat er toch niet zoveel problemen zijn en men het verder zelf wel kan oplossen. 2.2.5 Technieken voor co-constructie (op basis van Pont, 2005): -
Genogram maken: Zie hiervoor Handreiking 6, paragraaf 3.2 Het genogram staat hier als eerste genoemd omdat het voor de jeugdreclasseerder een heel geschikt middel is om de binding, balans, ordening én de levensovergangen in kaart te brengen. Belangrijk zijn levensovergangen voor het gezin en voor gezinsleden en crisissituaties. Dit zijn momenten waarop individuen zich moeten ontwikkelen of ‘laten zien’ en waarop gezinspatronen moeten worden aangepast. Voorbeelden zijn: start van de middelbare school en sterke toename van contacten van de jongere buitenshuis, de eerste (seksuele) relaties en ervaringen met alcohol en drugs, aanhouding en inverzekeringstelling door de politie, terugkeer van de jongere uit detentie, afronding van hulp voor jeugdzorg, moeten gaan zorgen voor de (schoon-) ouders of andere familie. Dergelijke momenten doen een groot beroep op jongere, ouders en gezinspatronen. Het wordt op die momenten goed duidelijk wat het gezin en de gezinsleden aankunnen en aanwillen op het gebied van vaardigheden, opvattingen en verwachtingen, draaglast, binding, structuur en communicatie (homeostase). De LIJ-items over gezin en opvoeding krijgen een concrete, levensechte invulling als de JR ze navraagt in het licht van levensovergangen en crisissituaties. Anders gezegd: de jeugdreclasseerder brengt hier zelf de interpunctie aan. Vanuit het LIJ zijn hier de volgende punten van belang: 13
Statische risicofactoren voor de opvoeding Pleeggezin- of tehuisverleden (3.2) Eerdere vrijwillige of gedwongen uithuisplaatsing van de jongere (3.10) Jongere is vroeger van huis weggelopen of uit huis gezet (3.11) Eerdere of huidige (verzoeken tot een) kinderbeschermingsmaatregel voor de jongere (3.12) Vroegere justitiecontacten van andere gezinsleden in verband met delictgedrag (alleen bij een vroegere andere woonsituatie, 3.13)
-
Deconstructie. Deze techniek houdt in dat de jeugdreclasseerder ontrafelt wat er met bepaalde verhalen worden bedoeld die door gezinsleden als ‘zeer belangrijke verklaringen’ naar voren worden gebracht. Bijvoorbeeld: ‘Murat is een ongehoorzaam mens‛, kan worden gedeconstrueerd. De jeugdreclasseerder vraagt na waar, wanneer, hoe vaak, hoe lang al, ten opzichte van wie, Murat ongehoorzaam is. Of moeder zegt: ‘Peter’s vader was ook een crimineel‛. Dat houdt in, dat moeder gelooft dat Peter nu een crimineel is omdat zijn vader dat ook was. Er zijn echter ook veel kinderen die juist geen crimineel worden, omdat ze hun vader hebben zien afglijden. De jeugdreclasseerder kan dat gewoon zeggen: ‘Dat is één verklaring. In welk verhaal wilt u geloven?‛.
-
Anders labelen. De belangrijkste manier om anders te labelen is het meteen wijzen op positieve betrekkingen en communicatie die in het actuele gesprek naar voren komen. Dit maakt de gezinsleden duidelijk dat men ondanks alle problemen ook zelf mogelijkheden heeft om te veranderen. Het geeft hen meer grip op de situatie. Wanneer alle aandacht steeds weer uitgaat naar het probleemgedrag van de jongere, kan de jeugdreclasseerder dit gedrag anders labelen door er een positief motief aan te verbinden. Dit wordt paradoxaal heretiketteren genoemd. Pont noemt dit ‘het probleem presenteren als een uit de bocht gevlogen oplossing‛. Waar is probleemgedrag of het delict een oplossing voor? Wat wil de jongere ermee bereiken (het motief), al gebeurt dat nu op een ongelukkige en/of strafbare manier?
-
Circulaire vragen: De jeugdreclasseerder stelt de jongere vragen over zijn ouders, en hij stelt de ouders vragen over de jongere. Bijvoorbeeld: ‘Wat zouden je ouders zeggen als ik ze vraag hoe ze het vinden dat jij blowt?‛, ‘Wat zou uw zoon zeggen als ik hem vraag hoe hij het vindt dat u zijn kamer doorzoekt?‛, ‛Als ik uw zoon vraag wat u (vader) er van vindt hoe hij met zijn moeder omgaat, wat zou hij dan zeggen?. Dergelijke vragen halen de beeldvorming over en weer naar boven, mythes worden doorbroken, en het versterkt de metacommunicatie in het gezin. De jeugdreclasseerder moet spaarzaam omgaan met deze vragen, want het vergt nogal wat van het gezin. Bij jongeren of ouders met een verstandelijke beperking zijn circulaire vragen niet mogelijk. Zie ook Handreiking 6, paragraaf 3.1
-
Sequenties uitdiepen: Regels en redundantie kunnen veranderingen in de weg staan. Een voordeel ervan is echter dat zij in veel situaties geldig zijn, en daarom kan het uitpluizen van slechts één situatie veel zicht geven op de betrekkingen en de communicatie. Als de jeugdreclasseerder zich daarbij bovendien toespitst op de situatie rond het delictgedrag, of juist op het vermijden van delictgedrag (want daar slaagt de jongere regelmatig ook in!), kan dit veel relevante informatie voor het Plan van Aanpak opleveren. Het uitdiepen van sequenties gebeurt aan de hand van bekende schema’s als GGG (Antecedenten, Behaviour -gedrag- en Consequences – gevolgen), of 5G (Gebeurtenis, Gedachten en Gevoelens, Gedrag en Gevolgen). In feite worden daarmee zowel het interne, psychologische functioneren als de feedback tegelijkertijd in kaart gebracht
-
Huiswerk: Deze techniek wordt over meerdere gezinsgesprekken gespreid. Het gaat in deze fase nog niet om het oefenen met andere vaardigheden. Om een gezinsverhaal te co-construeren kan de jeugdreclasseerder de jongere en ouders vragen thuis goede oplossingen en probleemsituaties zelf in kaart te brengen, en om belevingen en motieven bij elkaar na te vragen. Pont (2005) geeft aan dat door het uitvoeren van huiswerk gezinsleden in actie komen, en dat daardoor vooral aan herstel van de balans van geven en nemen wordt gewerkt. Huiswerk is voor de jeugdreclasseerder erg belangrijk omdat hij zelf de tijd niet heeft om gedragsverandering zelf te begeleiden of (in de Diagnostiekfase) veelvuldig huisbezoek af te leggen. 14
2.2.6 Systeemanalyse De jongere en ouders geven de jeugdreclasseerder tijdens het eerste gesprek, met name bij het bespreken van de gezinskwesties (Domein 3 van het LIJ) een blik op de vaardigheden van de opvoeders, de betrekkingen en de communicatie. De jeugdreclasseerder kan op dit moment, en tijdens latere gesprekken in deze fase, voor zichzelf een antwoord formuleren op de volgende vragen: Opvoedingsvaardigheden (Patterson, 1982): 1. 2. 3. 4. 5.
Kunnen de ouders betrokkenheid tonen? Luisteren, een gesprek aangaan? (zie ook LIJ items 3.14 en 3.15) Geven de ouders de jongere positieve bekrachtiging? Stimuleren zij gewenst gedrag, geven zij complimenten en belonen zij de jongere, bevorderen zij het nakomen van regels en afspraken? (zie ook LIJ item 3.15) Kunnen de ouders met de jongere problemen oplossen? Kunnen zij naar de jongere luisteren, met hem praten, een gesprek voeren over het strafbare feit, overleggen? (zie ook LIJ items 3.22, 3.23) Kunnen de ouders disciplineren? Geven de ouders hun eigen wensen duidelijk aan? Zijn er regels en afspraken? Kunnen zij doordacht, effectief straffen? (zie ook LIJ items 3.6, 3.16, 3.23) Houden de ouders toezicht op de jongere? (zie ook LIJ item 3.3)
Betrekkingen: -
-
Welke rol speelt de context in dit gesprek? Welke normen en waarden en andere overtuigingen zijn voor de jongere en ouders belangrijk? Welke rol speelt de actuele omgeving waarin wordt gesproken: de aanwezigheid van de jeugdreclasseerder zelf, en de omgeving van het kantoor/bureau of juist de thuissituatie, is immers zelf ook een context. Welke (machts-)posities nemen de jongere en ouders in het gesprek in? Wordt daarbij de machtsverdeling (in relatievoorstellen) geaccepteerd of openlijk, dan wel verborgen tegengegaan? Leidt het openlijk afwijzen tot ernstige escalaties, conflicten, dreigende taal? In de communicatie voorgestelde machtsverhouding van jongere en ouders: ‘Wij zijn gelijkwaardig‛
‘Wij zijn ongelijkwaardig‛
Jeugdreclasseerder:
-
-
-
Boodschap wordt geaccepteerd: harmonie.
Boodschap wordt openlijk afgewezen: conflict en verzet.
Ouder en jongere zeggen tevreden te zijn om te overleggen en samen te besluiten. Ouder en jongere zeggen tevreden te zijn dat één van hen bepaalt wat er gebeurt (al dan niet na overleg)
Ouder of jongere zegt geen invloed te willen inleveren.
Als dit leeftijdsadequaat is, concluderen dat dit een beschermende factor is.
Dialoog bevorderen.
Ouder of jongere zegt meer invloed te willen of juist invloed te willen opgeven.
Boodschap wordt genegeerd: heimelijk verzet, onbetrouwbaar gedrag Ouder of jongere zeggen of beloven dat zij overleggen en samen besluiten nemen, maar doen het toch zelf. Ouder of jongere zeggen of beloven dat zij volgzaam zijn of juist leiding te nemen, maar doen het toch niet. Dialoog mogelijk maken door na te gaan waarom openlijke afwijzing uitblijft.
Welke regels gelden er in het gesprek? En thuis? Als de jeugdreclasseerder hier weinig zicht op krijgt, of vermoedt dat er in huis weinig duidelijke regels zijn, is het nuttig de ouders te vragen een dagelijkse routinelijst in te vullen en deze bij het volgende gesprek mee te nemen. Zie bijlage 1 bij deze Handreiking. Welke grenzen zijn zichtbaar in het gesprek, met name tussen de ouders en jongere en ouders onderling? Worden zij makkelijk doorbroken of is er geen doorkomen aan ? Zijn er ‘bondjes’ zichtbaar in de contacten? Wie is er tijdens huisbezoeken nog meer bij het gesprek aanwezig? Wie heeft dat zo bepaald? Welke rollen zijn in het gesprek zichtbaar naast die van kind en ouders? Wordt de jongere (ook) benaderd als ‘crimineel’ of ‘gestoord’, of plaatst de jongere zichzelf in die rol? Plaatsen de ouders zich in de rol van slachtoffer, machteloze, klagers aan de zijlijn? Zijn er ouders afwezig bij de 15
eerste gesprekken? Hoe komt dat? Communicatie: -
-
Redundantie: welke patronen herhalen zich? Wie voert het woord en wie niet? Bij welk onderwerp? Circulariteit: wat is de reactie van de ouders op negatief gedrag van de jongere (waaronder het delictgedrag), en hoe reageert de jongere op zijn beurt op deze reactie van de ouders? Interpunctie: vanuit welke verhalen, levensfeiten, of opvattingen/vooroordelen (‘belief systems’) gaan de verschillende gezinsleden het gesprek in? Zijn die gelijk of verschillend en ontstaan daardoor misverstanden? Feedback: op welke manieren proberen de gezinsleden in het gesprek elkaar bij te sturen? De focus ligt hier op het bijsturen van de jongere door de ouders. Bij welke onderwerpen worden eigen initiatief en eigen keuzes van de jongere afgewezen door de ouders, en hoe doen zij dat? Door (dreiging met) straf, door (uitzicht op) beloning van gehoorzaam gedrag? Bij welke onderwerpen staan de ouders dat wel eigen initiatieven en keuzes toe (openlijk, of door er geen commentaar op te hebben)? Staan beide ouders hier op één lijn? Metacommunicatie: kunnen de jongere en ouders praten over de manier waarop zij communiceren? Hoe doen zij dat?
Op basis van deze vragen beoordeelt de jeugdreclasseerder de kwaliteit van de binding, de balans van geven en nemen, en de ordening in het gezin.
2.3
Planfase: Beraad en indicatie.
Noodzaak In de Planfase moet de jeugdreclasseerder eerst vaststellen wat de noodzaak is om in het Plan van Aanpak doelen voor opvoedings- en gezinsproblematiek op te nemen. Daarvoor bekijkt hij in hoeverre deze problemen in het LIJ als matig of ernstig worden gescoord, en in hoeverre hij vindt dat die problemen ook delictgerelateerd zijn. Hij stelt daartoe enkele hypotheses over het gezinssysteem op, door de volgende zinnen aan te vullen: - Bij het delictgedrag spelen de volgende levensgebeurtenissen een rol, die het gezin een beetje/ behoorlijk/geheel uit evenwicht hebben gebracht: [ ] - Het delictgedrag van X hangt samen met de volgende opvoedingsvaardigheden van de ouders: [ ] - Het delictgedrag van X hangt samen met de volgende problematische betrekkingen [ ] en problematische communicatie [ ]. - Het delictgedrag van X kan worden gestopt of tegengegaan door de volgende positieve betrekkingen [ ] en positieve communicatie [ ]. Als het voor de jeugdreclasseerder duidelijk is dat de opvoeding en gezinsproblemen aandacht vereisen, moet hij doelen stellen: In het gezin kan recidive van de jongere worden tegengegaan door verandering(en) in: [ ] De onderlinge emotionele betrokkenheid (binding) en/of [ ] De gevoelde rechtvaardigheid (balans van geven en nemen) en/of [ ] De structuur, organisatie (ordening) Om deze verandering(en) tot stand te brengen is aandacht nodig voor een of meer van de volgende beschermende of problematische patronen: Betrekkingen: Contexten: (over-)heersende normen en waarden, culturele gedragsregels, religieuze of politieke overtuigingen, specifieke omgevingen en situaties, persoonlijke opvattingen, wensen en verwachtingen. o Wat moet hiermee gebeuren: 16
-
Posities: bovengeschikte, ondergeschikte, gelijkwaardige posities, en de bijbehorende macht. o Wat moet hiermee gebeuren:
-
Regels: gedragsregels en afspraken, maar ook gewoontes, rituelen, tradities, vooroordelen en taboes. o Wat moet hiermee gebeuren:
-
Grenzen: wie hoort er bij, wie niet, en hoe strak wordt aan die grens vastgehouden o Wat moet hiermee gebeuren:
-
Rollen: de specifieke persoonlijk inkleuring van de context, de positie, de regels en grenzen in gedrag van ouder en jongere o Wat moet hiermee gebeuren:
Communicatie: Redundantie: patronen, wie praat (niet) met wie over welk onderwerp. o Wat moet hiermee gebeuren: -
Circulariteit: hoe versterken gezinsleden elkaars rollen en posities? o Wat moet hiermee gebeuren:
-
Interpunctie: perspectief of ‘aanvliegroute’ van elk gezinslid op het probleem of gespreksonderwerp. o Wat moet hiermee gebeuren:
-
Feedback: communicatie over herstel/terugkeer of verandering van de bestaande situatie of regels. o Wat moet hiermee gebeuren:
-
Metacommunicatie: gezinsleden praten over de betrekkingen en de communicatie. o Wat moet hiermee gebeuren:
Mogelijkheden Vervolgens moet de jeugdreclasseerder vaststellen wat er mogelijk is, en hoe dat het beste kan gebeuren. Hij moet daarvoor de volgende keuze maken: Biedt hij als jeugdreclasseerder zelf ouderbegeleiding? Is meer intensieve ouderbegeleiding nodig en draagt hij dit over aan een daarvoor opgeleide collega van de jeugdreclassering? Of is er meer nodig dan ouderbegeleiding en moet gezinsbehandeling worden ingeroepen? Om een goede keuze te maken, zijn beslisregels nodig. Daarvoor zijn geen gouden standaarden of objectieve criteria beschikbaar. De jeugdreclasseerder moet hier op ervaring, inzicht en in overleg met collega’s en de gedragsdeskundige een besluit nemen. Hij wordt daarbij ondersteund door de ‘automatische’ indicaties voor gezinsinterventies die vanuit het LIJ worden aangedragen. Voor maken van een keuze geven we de volgende beslisregels: -
Het gezin is niet of nauwelijks uit evenwicht. Bij problemen van de ouders met opvoedingsvaardigheden in combinatie met lichte of afwezige gezinsproblemen én duidelijk aanwezige beschermende factoren in en rond het gezin, voert de jeugdreclasseerder de ouderbegeleiding zelf uit. Voor de inhoud van deze ouderbegeleiding verwijzen we naar Hoofdstuk 3 van deze handreiking. Daar staat ook aangegeven welke individuele vaardigheden passen bij de doelen die de jeugdreclasseerder heeft gesteld voor het verbeteren van de emotionele betrokkenheid, balans van geven en nemen, en de ordening in het gezin. 17
o De jeugdreclassseerder moet er zeker van zijn dat dit met een vierwekelijks gezinscontact kan lukken. Hij is er ook zeker van dat de ouders huiswerk zullen maken en thuis zullen oefenen. Daarom moet de jeugdreclasseerder ook nagaan welke hulp hebben ouder en/of jeugdige in het verleden al gehad en wat de de resultaten daarvan waren. In het verleden kan ambulante hulp op ambulante hulp zijn gestapeld, zonder dat dat voldoende resultaten heeft opgeleverd. Een ouderbegeleiding door de jeugdreclasseerder is dan ‚meer van hetzelfde‛. De jeugdreclasseerder moet daarom bij een uitgebreid ambulant hulpverleningsverleden een sterke overtuiging hebben dat het deze keer wel gaat lukken. o Een aanvullende reden om voor deze optie te kiezen is dat sommige ouders aangeven vooral met de jeugdreclasseerder verder te willen, en geen andere/meer hulpverleners willen of niet aan een groep kunnen of willen meedoen. Dit laatste punt – geen groep- moet de jeugdreclasseerder goed bespreken, omdat het voor ouders natuurlijk ook ‘handig’of zelfs ‘luxe’ is om thuis met alleen de jeugdreclasseerder aan de slag te gaan. Het moet voor de jeugdreclasseerder dus ook duidelijk worden dat de ouders (waarschijnlijk) inderdaad niet zo goed in een groep kunnen functioneren of echt niet bereid of in staat zijn groepsbijeenkomsten bij te wonen. -
Het gezin is enigszins uit evenwicht. Bij problemen van de ouders met opvoedingsvaardigheden in combinatie met lichte gezinsproblemen én weinig beschermende factoren in en rond het gezin, verwijst de jeugdreclasseerder de ouders naar een ouderbegeleiding of oudertraining (bijvoorbeeld Ouders van Tegendraadse Jeugd). Hij moet er zeker van zijn dat de ouders met dit aanbod hun vaardigheden zullen ontwikkelen. Hij is er ook zeker van dat de ouders huiswerk zullen maken en thuis zullen oefenen. De ouders kunnen in een groep functioneren en zijn bereid en in staat groepsbijeenkomsten bij te wonen. Als dat niet gaat, kan alleen in overleg met de gedragsdeskundige worden besloten dat de jeugdreclasseerder de ouderbegeleiding toch zelf geeft.
-
Het gezin is ernstig uit evenwicht. Bij matige of ernstige gezinsproblemen probeert de jeugdreclasseerder het gezin te motiveren voor gezinsbehandeling. Voor het leren van (uitsluitend) opvoedingsvaardigheden is de gezinsomgeving (nog) geen goede context. Deze is nog te veel ontwricht. Aanvullende overwegingen hierbij zijn: o Speelt druggebruik van de jongere een rol (indicatie MDFT) o Speelt de partnerrelatie een essentiële rol? (indicatie MST) o Beschikken de ouders en jongere over voldoende oordeelsvermogen om het er ook zelf mee eens te zijn dat gezinsbehandeling het beste is? Wanneer dit vermogen ontbreekt (voortdurend hoog oplopende conflicten, onverzettelijkheid, niets willen toegeven, ieder gaat volledig zijn eigen weg), dan is dit een extra reden om voor gezinsbehandeling te indiceren. De jeugdreclasseerder zal het gezin moeten motiveren voor deze verwijzing.
-
Tenslotte gaat de jeugdreclasseerder altijd na hoe de betrouwbaarheid van de jongere aanvullend kan worden hersteld (herstel van de balans van geven en nemen). Hierbij kan de jeugdreclasseerder een keuze maken uit een familieberaad, een (minder ingrijpend) intern gezinsberaad of een slachtoffer-dadergesprek.
Het vervolg: De jeugdreclasseerder legt zijn hypotheses, doelen en voorstel voor eventuele verwijzing voor aan het gezin. Hij bespreekt de indicatie voor ouderbegeleiding of gezinsbegeleiding of stelt voor zelf met de ouders rond de opvoeding aan de slag te gaan. Hierbij gelden dezelfde aanwijzingen als voor het onderhandelen met de jongere en de ouders (Hoofdstuk 4, paragraaf 4.3.2) en voor het opstellen voor het Plan van Aanpak in het algemeen (Handreiking 9).
2.4
Uitvoeringsfase
Voor uitvoering van ouderbegeleiding door de jeugdreclasseerder zelf, verwijzen we naar Hoofdstuk 3 van deze Handreiking. Het toeleiden van het gezin naar een gezinsbegeleiding of oudertraining die door derden wordt 18
uitgevoerd wordt besproken in Handreiking 14. De rol van de jeugdreclasseerder als case-manager tijdens de uitvoering van die training of begeleiding, staat beschreven in Handreiking 12. Bij een ouderbegeleiding door een daarvoor opgeleide collega, zoals Ouders van Tegendraadse Jeugd of de ouderbegeleiding van de William Schrikker Groep , moet de jeugdreclasseerder er op letten dat het gezin daadwerkelijk thuis oefent, en checkt dat het gezin afspraken over het geleerde ook echt nakomt. De jeugdreclasseerder stelt vast of de ouders de aanwijzingen vanuit de training binnen enkele weken goed oppakken en of ook de jongere hierop positief reageert. Blijft dit uit, dan overweegt hij alsnog een gezinsbegeleiding. Ook als nieuwe gebeurtenissen het gezin (meer) uit evenwicht brengen, overweegt hij die mogelijkheid. Hulpverleners van een vorm van gezinsbehandeling zullen het gezin in eerste instanties destabiliseren. Zij worden, zoals Pont (2005) stelt, in een veilige, begeleide crisis gebracht, omdat er andere waarheden naast de oude, vertrouwde patronen worden gezet. De angst voor verandering is doorgaans groot, en dat leidt tot allerlei negatieve feedback richting deze hulpverlener, en mogelijk ook de jeugdreclasseerder omdat het gezin immers op zijn advies aan deze begeleiding is begonnen. Uitingsvormen van deze angst zijn: Men komt niet opdagen, probeert onder afspraken uit te komen, of valt deze gezinsbegeleider aan op zijn deskundigheid. De mogelijkheden om de positie van de gezinsbegeleider te saboteren zijn eindeloos. In de Handreiking eerste gezinsgesprekken worden diverse vormen van weerstand besproken die de jeugdreclasseerder in het gezin kan aantreffen. Deze vormen zijn onverkort van toepassing op de gezinsbegeleider, die hier ook een antwoord op zal moeten hebben. Lukt dat de gezinsbegeleider minder goed, dan verandert er niets in het gezin, en blijft de delictgerelateerdheid van de gezinsproblematiek aanwezig. Daarom moet de jeugdreclasseerder vooraf aan de start van de gezinsbegeleiding deze {veilige crisis’ voorspellen en deze vervolgens samen met ouders en jongere doormaken. Daarbij blijft hij pal achter de gezinsleden, maar óók achter de gezinsbegeleider staan. De meerzijdige loyaliteit, waarbij de jeugdreclasseerder zich achter de belangen van álle gezinsleden stelt, geldt ook voor de belangen van de gezinsbegeleider. Voorafgaand aan het afsluiten van een ouderbegeleiding of gezinsbehandeling nemen de trainer of gezinsbegeleider doorgaans contact op met de jeugdreclasseerder. Gebeurt dat niet, dan moet de jeugdreclasseerder dat zelf doen. Er is een gesprek nodig over de resultaten van de hulp en de mogelijkheden om na afsluiting van de hulp aan de veranderingen vast te houden. Het kan zijn, dat de jeugdreclasseerder weer alleen verder gaat met de begeleiding van de jongere, of dat de trainer/ gezinsbegeleider vervolghulp adviseert voor de jongere of de ouders. Op basis van dit gesprek bedenkt de jeugdreclasseerder welke doelen in het bestaande Plan van Aanpak daarop aangepast moeten worden, of welke nieuwe doelen eventueel nodig zijn. Het heeft sterk de voorkeur de overdracht plaatsvindt in een gezamenlijk gesprek van trainer/ gezinsbegeleider, de jeugdreclasseerder en het gehele gezin. De jeugdreclasseerder heeft over dit gesprek de leiding. Hij organiseert de bijeenkomst en bepaalt de agenda. Hij heeft immers nog steeds de regie, al stond hij tijdens de ouderbegeleiding of gezinsbehandeling wellicht wat in de achtergrond. Het gesprek is toekomstgericht. Daarom wordt niet al te lang stil gestaan bij de verleende hulp, want dat hebben de jongere en ouders bij de afsluiting van de training of gezinsbegeleiding al gedaan. Wel stelt men samen vast welke resultaten er duidelijk zijn bereikt en welke werkpunten er nog liggen. Ook moet er ruimte zijn voor afscheid van de trainer of gezinsbegeleider. De jeugdreclasseerder presenteert in dit gesprek de aangepaste of nieuwe doelen voor die werkpunten in het Plan van Aanpak, die hij al heeft voorbereid. Hij vraagt van alle betrokkenen en reactie en past ze na het gesprek eventueel aan. In die doelen brengt hij ook de eventuele nazorgactiviteiten van de gezinsbegeleiding onder. Ook past hij de scores van Domein 3 ‘Gezin’ in het LIJ, en in eventuele andere domeinen aan op basis van de resultaten van de ouderbegeleiding of gezinsbehandeling. Het aangepaste Plan van Aanpak presenteert hij in het eerstvolgende contact met de jongere of het 19
gezin. Daarmee maakt de jeugdreclasseerder ook duidelijk dat het plan van de ouderbegeleiding of gezinsbehandeling verleden tijd is. De jeugdreclasseerder motiveert de jongere en ouders in te gaan op het aanbod van de gezinsbegeleiding voor een nazorgcontact. Dit versterkt de borging van de veranderingen en kan het gezin een nieuwe impuls geven, meer dan de jeugdreclasseerder kan bieden. Willen de jongere of ouders dit contact niet, dan gaat de jeugdreclasseerder nadrukkelijk na waarom niet. In sommige gevallen zal de gezinsbegeleider het gezin aanbieden de hulp opnieuw op te starten. Op dat moment gaat de jeugdreclasseerder met deze gezinsbegeleider in gesprek, waarbij hij zich goed moet realiseren of dit wenselijk is. Het kan nuttig zijn met een vertrouwde begeleider weer een stap verder in de ontwikkeling te zetten, maar opnieuw beginnen kan het gezin ook de boodschap geven dat men zelf niet verder komt. Daarom is het belangrijk dat bij een nieuwe start van gezinsbegeleiding enigszins wordt voortgebouwd op de resultaten van de eerste begeleiding, maar veel meer op nieuwe doelen voor problemen die tijdens de eerste begeleiding nog niet aan de orde waren. Lijkt het aanbod van de gezinsbegeleiding echter teveel op een herhaling van zetten, dan moet de jeugdreclasseerder eventueel andere vervolghulp overwegen.
20
3
Ouderbegeleiding door de jeugdreclasseerder
3.1
Inleiding
De jeugdreclassering wacht niet te lang met het opstarten van de ouderbegeleiding, hooguit 3 weken na het vaststellen van het Plan van Aanpak. Ouderbegeleiding vindt bij voorkeur thuis plaats, met alleen de ouders. Bijvoorbeeld als de jongere naar school is. Er wordt concreet geoefend, waarbij de jeugdreclassering de rol van de jongere speelt. De jeugdreclasseerder spreekt met de ouders in eerste instantie af dat hij met hen minimaal 3 en maximaal 6 bijeenkomsten van 1.5 uur aan de opvoedingsvaardigheden zal werken. Tussen de bijeenkomsten zit telkens een periode van vier weken: Eenmaal een uitgebreide introductie, eerste huiswerk. Minimaal drie keer: bespreken huiswerk, instructie en korte oefeningen thuis, gevolgd door nieuw huiswerk, en bij de laatste bijeenkomst een afronding. De ouderbegeleiding bestaat uit 10 onderdelen, A tot en met J. A, de Introductiebijeenkomst, B, het doornemen van huiswerk, en J, het opgeven van huiswerk of (de laatste keer) het afronden van de ouderbegeleiding, gaan niet op concrete opvoedingsvaardigheden in. De onderdelen C tot en met I doen dat wel. Dit zijn deelvaardigheden uit de 5 opvoedingsvaardigheden van Patterson: Deelvaardigheid
C. Goed luisteren D. Prijzen en belonen E. Regels stellen en geven van een ‘waarom’ F. Onderhandelen G. Gedragsinstructies geven H. Stoppen van gedrag en ‘Nee’ zeggen I. Straf geven
Uit vaardigheid Patterson4
Betrokkenheid tonen en Problemen oplossen Positief bekrachtigen Disciplinering Problemen oplossen Disciplinering Disciplinering Disciplinering
De volgende onderdelen worden altijd ingezet: A, de Introductiebijeenkomst, B, het doornemen van huiswerk, C, goed luisteren, D, prijzen en belonen en J, het opgeven van huiswerk of (de laatste keer) het afronden van de ouderbegeleiding. Bij het kiezen van de onderdelen E tot en met I maakt de jeugdreclasseerder gebruik van de volgende tabel. Daarmee worden de individuele vaardigheden van de ouders (onderdeel C tot en met I) gekoppeld aan de doelen die op gezinsniveau belangrijk zijn: emotionele betrokkenheid, balans van geven en nemen, en ordening:
4
Wanneer onderstaande 4 vaardigheden worden gecombineerd en op maat gebracht worden van de leeftijd van de jongere, ontstaat de 5e vaardigheid, monitoren van de jongere.
21
Onderdeel A. Introductie/GGG/Negatieve spiraal
Minuten 90
B. Huiswerk doornemen 15 C. Goed luisteren 30 D. Prijzen en belonen 30 E. Regels stellen en geven van een ‘waarom’ 60 F. Onderhandelen 60 G. Gedragsinstructies geven 30 H. Stoppen van gedrag en ‘Nee’ zeggen I. Straf geven 60 J. Afronding 15 Ingang via Patterson:
Emotionele betrokkenheid
Balans van geven en nemen
Betrokkenheid tonen Positief bekrachtigen Problemen oplossen
Betrokkenheid tonen Positief bekrachtigen Problemen oplossen Disciplineren
Ordening
Betrokkenheid tonen Positief bekrachtigen Problemen oplossen Disciplineren
Dit leidt tot de volgende drie standaardbegeleidingen, met 3, 4 of 6 bijeenkomsten van steeds 90 minuten: Focus op Emotionele betrokkenheid:
Focus op Balans van geven en nemen:
Focus op Ordening:
Bijeenkomst 1: A Bijeenkomst 2: B + C + D + J Bijeenkomst 3: B + F + J
Bijeenkomst 1: A Bijeenkomst 2: B + C + D + J Bijeenkomst 3: B + E + J Bijeenkomst 4: B + F + J
Bijeenkomst 1: A Bijeenkomst 2: B + C + D +J Bijeenkomst 3: B + E + J Bijeenkomst 4: B + F + J Bijeenkomst 5: B + G + H + J Bijeenkomst 6: B + I + J
Aanvullende opmerkingen:
Een focus op betrokkenheid, balans en ordening kan uiteraard worden gecombineerd. Er zijn echter nooit meer dan 6 bijeenkomsten. Bij de standaardbegeleiding met een focus op de Balans van geven en nemen gaat de jeugdreclasseerder altijd na hoe de betrouwbaarheid van de jongere aanvullend kan worden hersteld met een familieberaad, een (minder ingrijpend) intern gezinsberaad of een slachtofferdadergesprek. Het huiswerk voor de ouders kan tijdens de individuele contacten ook aan de jongere worden opgedragen, in een aangepaste vorm. Op die manier komen ouders en jongere ‘elkaar in huis tegen’ met dezelfde opdrachten. Bij elk van de onderdelen (zie onder) wordt dit apart aangegeven. Indien er geen respons op de oefeningen komt/ouders niet lijken te kunnen of willen leren, is dit alsnog een indicatie voor een gezinsbegeleiding door derden. De jeugdreclasseerder neemt bij elk huisbezoek eerst enkele minuten de tijd om aan de ouders te vragen hoe het persoonlijk met hen gaat. Dit is erg belangrijk voor de motivatie van de ouders om de ouderbegeleiding vol te houden: ‘de jeugdreclasseerder denkt niet alleen aan mij als ouder van X, maar ook aan mij als mens‛. Wanneer de jeugdreclasseerder bemerkt dat de ouder erg veel zorgen, individuele problemen naar voren brengt in deze eerste minuten, gaat de ouderbegeleiding toch door, maar de jeugdreclasseerder kondigt al in dit eerste gesprekje aan dat hij na de ouderbegeleiding even zal blijven om hier aandacht aan te besteden. Dit kan eventueel leiden tot het inroepen van het sociaal netwerk of een verwijzing voor de ouder zelf. 22
3.2 Onderdelen van de ouderbegeleiding
Onderdeel A INTRODUCTIE / GGG-SCHEMA / NEGATIEVE SPIRAAL / HUISWERK 1.5 uur. Onderdelen: Introductie van de ouderbegeleiding Meer zicht op het gedrag van de jongere: GGG-schema Negatieve spiraal en zelfbeeld Uitleg dagelijkse routine Huiswerk en afsluiting
15 minuten 30 minuten 15 minuten 15 minuten 15 minuten
Introductie van de ouderbegeleiding
De jeugdreclasseerder is bij de eerste bijeenkomst expliciet over zijn rol als trainer. {Ik ben de jeugdreclasseerder van X, maar de komende tijd ben ik óók jullie opvoedingstrainer’. Hij verwijst eventueel naar het Plan van Aanpak als referentie voor de doelen van de ouderbegeleiding. Deze doelen kunnen in de eerste bijeenkomst van de ouderbegeleiding worden verfijnd. Helptekst U bent ouders van X, een jongen die een of meer delicten heeft gepleegd. Veel van deze jongeren geven moeilijkheden thuis, zijn ze opstandig, tegendraads en soms agressief of grof naar u als ouders toe. Vaak zijn er problemen met huisregels, waaraan deze jongeren zich moeilijk kunnen houden. Jullie hebben allen een grote zorg voor X. U wilt graag dat hij goed terechtkomt en vaak hebben jullie al heel veel geprobeerd en veel energie in gestoken in X, die het u soms heel lastig maakt. Moeilijk ook is het om naast X nog de zorg voor andere broertjes en zusjes te hebben. We weten dat veel ouders zich schuldig voelen en het gevoel hebben meer te moeten kunnen doen. Heel lastig is het vooral als het een tijd goed kan gaan, maar dan toch weer misgaat met X. Het kan soms heel wisselend gaan. Periodes dat het heel goed gaat en er geen problemen zijn en periodes dat het helemaal mis is. We zijn allemaal geneigd om als het goed gaat de touwtjes te laten vieren. Bij jongeren als X kan dit niet altijd. Ongemerkt zak je weer af naar een niveau dat het niet goed gaat thuis. Natuurlijk kun je wel eens de touwtjes laten vieren, maar je zult merken dat je ze af en toe toch weer heel strak moet aantrekken. Dit kan vooral belangrijk zijn in situaties die spannend zijn of nieuw voor X. Naar een nieuwe opleiding gaan, voor het eerst gaan werken, verkering krijgen, et cetera. In de ouderbegeleiding staat gedrag centraal, gedrag is te veranderen. Het gedrag van X, maar ook uw gedrag. Veel oefenen is nodig. Met elkaar, maar ook thuis in de vorm van ‘huiswerk’. Ik zal u steeds vragen thuis te oefenen. Juist dit thuis oefenen is van belang. Ik zal samen moeten onderzoeken welke opvoedingsmanieren bij X passend zijn. Ook dit zal ik ontdekken wanneer het huiswerk steeds gedaan wordt en er thuis wordt geoefend. Ik bel daarom tussendoor steeds op. Het kan best zijn dat sommige methodieken in uw situatie niet werken of niet goed bij u passen, een van de doelen is om daar achter te komen.
23
Meer zicht op het gedrag van de jongere: het GGG-schema
Relatie met theorie, voor de jeugdreclasseerder: Het GGG-schema heeft vooral een relatie met de context (situatie) en de geldende regels aan de kant van betrekkingen, en met circulariteit en feedback aan de kant van de communicatie. Helptekst Gebruik hierbij een flap-over of een groot vel papier. Wat kan ons helpen om het gedrag van X goed in kaart te brengen? We moeten steeds goed kijken wat er aan het gedrag vooraf ging, hoe het gedrag er precies uitzag en wat er op het gedrag volgde. We maken een GGGschema van gedrag. De eerste G staat voor GEBEURTENIS (ofwel wat ging er aan het gedrag van X vooraf en welke regels golden er in die situatie?) De tweede G staat voor GEDRAG (wat is precies het gedrag van X zelf?) De derde G staat voor GEVOLGEN (wat volgde er op het gedrag van X?) Laten we ieder onderdeel onder de loep nemen:
Kies samen met de ouders een typische probleemsituatie, waarin X negatief gedrag vertoont, bij voorkeur een gedrag dat een het delictgedrag is gerelateerd. Kies daarnaast een situatie waarin X positief gedrag laat zien. We lopen de 3 G’s twee keer door. Gebeurtenis Wat ging er aan het gedrag vooraf? Beschrijf hier de situatie: Waar was X mee bezig? Waar was de ouder of de partner mee bezig? Waren er nog andere gebeurtenissen die je opvielen en die voor het gedrag plaatsvonden? Wanneer vond het gedrag plaats (dit is belangrijk, want soms komt het lastige gedrag steeds op eenzelfde moment op de dag voor en zo ontdek je dan gelijk de moeilijke momenten van de dag). Waar vond het gedrag plaats? Wie waren erbij? En dan, heel belangrijk: Welke regels waren er op dat moment geldig, wat was er met X afgesproken of wat werd hem gevraagd te doen? Ook de regels of instructies horen dus bij de Gebeurtenis ! Gedrag Wat doet X precies? Beschrijf wat X doet, alsof je naar een film van X kijkt, zonder te zeggen wat hij denkt of voelt. Alleen wat hij doet en zegt. Wat doet X juist niet? Let ook op zijn lichaamshouding. Zit of staat hij, wat doet hij met zijn handen? Let op de gezichtsuitdrukking, is er sprake van oogcontact? Wordt er gefronst, geglimlacht, gegrijnsd? Wat zegt X precies, en op welke toon? Welke geluiden worden gemaakt? Gevolgen Welk effect heeft het gedrag van X? Volgt er iets positiefs op het gedrag? Lukt het, slaagt X? Je kunt hierbij ook denken aan een compliment van uw kant ({Prima, dat heb je goed gedaan‛, {Fijn dat je me even helpt‛), of een beloning (geld of iets anders). Of een goed cijfer, nadat het proefwerk is geleerd, als positief gevolg. Volgt er iets negatiefs op gedrag? Een Gevolg kan ook negatief zijn. Lukt het niet op de manier die de X laat zien? Krijgt X straf of kritiek op zijn gedrag? Schiet hij naast zijn doel? Belangrijk om je als ouders te realiseren is het feit dat sommige gevolgen voor de ouders weliswaar negatief zijn, maar de jongere deze (zeker op korte termijn) als heel positief ervaart. Gillen, schreeuwen, dreigen of iemand slaan om je zin te krijgen zien de meeste ouders als een negatief Gevolg. Immers je maakt er geen vrienden mee, sterker: je raakt ze kwijt en daarbij het vertrouwen van veel andere leeftijdgenoten en volwassenen. Maar op korte termijn echter is dit Gevolg voor de jongere zelf wel positief. Immers, de jongere krijgt zijn zin. Als er vaak iets positiefs volgt op gedrag, is de kans groot dat X dit gedrag vaker laat zien. We kunnen hiervan gebruik maken door X steeds een compliment of een beloning te geven wanneer hij goed gedrag laat zien. We zeggen dan dat we X belonen.
24
Omgekeerd geldt ook dat als er vaak iets negatiefs volgt op gedrag, de kans steeds kleiner wordt dat dit gedrag voorkomt. We kunnen hiervan gebruik maken bijvoorbeeld in de vorm van straffen. Gedrag afleren is moeilijker dan gedrag aanleren ! Mensen leren gemakkelijker dingen bij dan af. Daarom richt ik mij vooral op het aanleren of doen toenemen van gedrag dat gewenst is. Straffen en afleren van gedrag zal meer aan het einde van ouderbegeleiding aan bod komen. Het GGG-schema is een manier om aan te geven dat het gedrag van X nooit zomaar gebeurt, maar een onderdeel is van een ketting van actie en reactie op elkaar. Een gebeurtenis leidt tot bepaald gedrag, wat een gevolg heeft. Dit gevolg is vervolgens de nieuwe situatie en die leidt weer tot nieuw gedrag, etc. Het GGG-schema zal als een rode draad door de bijeenkomsten heen lopen. Tijdens de volgende bijeenkomst zal de G van Gebeurtenis van belang zijn: wat is de situatie? Wat zijn de regels en hoe verloopt een dag? Later in de ouderbegeleiding komen het Gedrag en de Gevolgen aan bod. Als huiswerk krijgt u vandaag een lijst mee waarop ingevuld kan worden wat de regels zijn en hoe een dag verloopt. Belangrijk is namelijk dat u als ouders een helder beeld heeft van de situatie die aanwezig is en die je verwacht.
Negatieve spiraal en zelfbeeld Helptekst We zijn deze bijeenkomst begonnen met het GGG -schema. Ik zal eindigen met aan te geven waarom we juist voor dit schema kiezen. Wat we vaak zien bij gezinnen is een negatieve spiraal. De negatieve spiraal is te zien op dit stencil (deel stencil uit) en toont de machteloosheid die veel ouders voelen. U ervaart ongehoorzaamheid en moeilijk gedrag bij X. Als u hem iets vraagt of zegt te doen wordt steeds vaker niet gehoorzaamd, opstandig gereageerd. Wanneer u X steeds meer achter de broek moet zitten maar nog steeds niet gehoorzaamt, gaan sommige ouders over op dreigen ({als je nou niet ophoudt.........), anderen geven het gewoon op. Wanneer het negatieve gedrag niet stopt of de jongere doet nog steeds niet wat er van hem gevraagd wordt, gebeurt het wel dat de ouders zo boos worden dat zij hun kind slaan. Dat roept vaak dan weer schuldgevoelens op bij de ouder en deze wil het graag goedmaken met het kind. Toegeven dan maar?? Wat zijn de gevolgen van deze spiraal voor het gezin:
In de Gebeurtenis die aan het gedrag voorafgaat zien we dat die voor X niet meer duidelijk is; er zijn geen regels meer (‘hij houdt zich er toch niet aan, ik ben al blij áls hij thuiskomt‛), geen instructies worden meer gegeven (immers dat leidt tot conflicten, waardoor de sfeer verslechterd).
In de Gevolgen zien we dat er steeds minder complimenten worden gegeven bij gewenst gedrag. Wat er wel
goed gaat valt eenvoudigweg niet meer op. Bij ongewenst gedrag wordt steeds vaker toegegeven of je zegt er maar niets meer van om het conflict uit de weg te gaan. Daarnaast wordt het steeds moeilijker om een geschikte straf te vinden. Slaan en schelden komt steeds vaker voor, je hebt het idee, dat geen enkele straf meer indruk op de jongere maakt.
De negatieve spiraal heeft een negatief effect op het Gedrag van X én op u. Omdat er geen complimenten
meer worden gegeven en omdat er zware straffen worden gegeven wordt de sfeer tussen ouders en jongere steeds slechter en gaat de spiraal neerwaarts.
We weten dus dat we allemaal geneigd zijn om eerder te reageren op dingen die fout gaan, dan dingen die goed gaan. Jongeren met problemen horen heel vaak dat ze dingen niet goed doen. Vaak omdat er ook meer dingen mis gaan, of omdat het vaker niet lukt. Dit beïnvloedt hun zelfbeeld. Het zelfbeeld is een geheel van ideeën die iemand over zichzelf heeft. Wat iemand van zichzelf vindt: Wie ben ik? Wat kan ik? Wat ben ik waard? Die ideeën krijg je door wat anderen tegen je zeggen en door je successen en mislukkingen (positieve en negatieve Gevolgen). Je zelfbeeld is dus aangeleerd. Als er vaak tegen X gezegd wordt: ‘doe niet zo dom’ of ‘dat doe je niet goed’ of ‘bij jou gaat ook altijd alles fout’, dan gaat hij op den duur geloven dat het hem ook werkelijk niet lukt. Dan wordt zijn zelfbeeld negatief. Belangrijke mensen in de omgeving van X (ouders, opa’s en oma’s, leerkrachten, etc.) hebben grote invloed op het zelfbeeld van X. In de pubertijd komen vrienden en ‘de vriendengroep’ daar als belangrijke personen voor het zelfbeeld van X bij.
25
Een positief zelfbeeld geeft X vertrouwen in zichzelf (‘ik heb goede ideeën, ik ben belangrijk, ik kan het‛), een negatief zelfbeeld doet het tegenovergestelde. Als X het idee heeft ‘ik kan het toch niet‛ is het voor hem ook moeilijker zich in te spannen. Met deze informatie over het zelfbeeld zult u begrijpen dat prijzen en belonen van X heel belangrijk is. Met prijzen en belonen geeft u X een positief Gevolg op zijn gedrag. Daarmee maakt u de kans groter dat het gedrag voorkomt, én u geeft X ook het idee: {je kunt het!‛ mee en dat is belangrijk voor zijn zelfbeeld. VRAAG: Wat kunt u tegen X zeggen om te prijzen en tegelijk zelfvertrouwen te geven? VRAAG: Soms lijkt iets wel een beloning, maar is het eigenlijk een dooddoener. Zoals: was je altijd maar zo gezellig als vanavond! Dat helpt niet voor het zelfvertrouwen. Kunt u nog een aantal voorbeelden van dooddoeners noemen? - Dat doe je normaal nou nooit - Heb je het dan eindelijk door? - Ja, zo af en toe lukt het je wel! - (nadat hij iets heeft opgeruimd) Ja, jij mag ook wel eens iets in huis doen. - Et cetera
26
Huiswerk na onderdeel A: Schema dagelijkse routine en leestekst Helptekst Tijdens deze bijeenkomst is het GGG-schema aan de orde gekomen. Een bepaalde Gebeurtenis leidt tot bepaald Gedrag en dat gedrag heeft weer Gevolgen, die tot een nieuwe situatie met nieuw gedrag leiden. Volgende keer staat de Gebeurtenis op het programma. U zult uiteraard weten dat naarmate X ouder wordt, het steeds lastiger is om invloed uit te oefenen op de Gebeurtenissen, de situaties waarin hij zich bevindt. Immers u bent er steeds minder vaak bij! Het maken van een goede dagstructuur en duidelijke regels, en daaraan ook vasthouden, helpen daar veel bij. We zullen gaan kijken hoe een goede dagstructuur eruit kan zien en wat u kunt doen met regels in huis. Het invullen van een dagelijkse routine als huiswerk lijkt misschien een beetje gek om te doen, maar er is een goede reden om dit te vragen. Door te bekijken hoe duidelijk en voorspelbaar de Gebeurtenis is die jullie X aanbieden en hoeveel vrije ruimte X zelf in krijgt, breng je dus de Gebeurtenis voor jezelf in kaart en kun je het Gedrag van X ook makkelijker beïnvloeden. Als het voor jullie zelf niet helemaal duidelijk is wat je nu precies verwacht van X, dan kun je dat van hem of haar ook niet verwachten. In het schema met dagelijkse routine is het belangrijk om heel duidelijk te beschrijven wat er gebeurt, wat volgt op wat en hoe lang duurt het. Geef steeds aan waar de knelpunten zitten. -
Vul de dagelijkse routine in voor een doordeweekse dag zowel ‘s avonds als ‘s ochtends. Geef daarbij aan hoe je het als ouders zou willen laten verlopen en welke knelpunten je onderscheidt (Gebeurtenissen). Lees de tekst over prijzen en belonen door. Schrijf eventuele vragen die je hebt op (Gevolgen). Lees de tekst over de negatieve spiraal nog eens door. Schrijf eventuele vragen die je hebt op. Geef de jongere iedere dag een compliment voor gewenst gedrag. Schrijf of het huiswerkformulier hoe dat ging (Gevolgen ).
Na de bijeenkomst belt de jeugdreclasseerder de ouders na 2 weken op om te vragen hoe het gaat met het maken van het huiswerk. Bijlagen bij Onderdeel A
Leestekst GGG-schema en negatieve spiraal Negatieve spiraal Dagelijkse routine formulier Leestekst prijzen en belonen
27
28
Onderdeel B HUISWERK BESPREKEN / VRAGEN BEANTWOORDEN 15 minuten Na onderdeel A: Introductie/GGG-schema/Negatieve spiraal De jeugdreclasseerder vraagt na hoe de ouders het huiswerk hebben ervaren:
Zijn er vragen over de negatieve spiraal? Hebben de ouders de afgelopen maand een dergelijke spiraal herkend/meegemaakt? Probeer een verband te leggen met de Gebeurtenis in het GGG-schema en de dagelijkse routine. Hoe verliep het prijzen en belonen? De ouders krijgen de opdracht de dagelijkse routine voor te lezen aan de jeugdreclasseerder, die de rol van de jongere X speelt. De jongere (jeugdreclasseerder) vraagt zich daarbij steeds af: zou ik nu precies weten wat ik moest doen en hoe de dag eruit ziet? Hij maakt daarover tijdens de uitleg door de ouders en aantekeningen. De jeugdreclasseerder let daarbij op duidelijkheid, concreetheid en haalbaarheid, en hij gaat na of er vrije ruimte te vinden is voor de jongere: over welke delen mag X meebeslissen of meedenken? De jeugdreclasseerder geeft feedback op de dagelijkse routine, hij noemt de sterke en minder sterke punten. Hij legt hierbij steeds een relatie met de Gebeurtenis in het GGG-schema: Als de Gebeurtenis voor de jongere duidelijk en acceptabel is, zal zijn Gedrag vaker positief zijn. De jeugdreclasseerder doet een voorstel voor aanpassing van de minder sterke punten in een nieuwe dagelijkse routine. Bij meer dan twee verbeterpunten stelt de jeugdreclasseerder voor dat hij de dagelijkse routine na de bijeenkomst zelf zal aanpassen (binnen 1 week) en per brief aan de ouders voor zal leggen. Na 2 weken belt de jeugdreclasseerder de ouders altijd op, en dan zal ook de aangepaste routine worden besproken.
Na onderdeel C: Goed luisteren en D: Prijzen en belonen De jeugdreclasseerder vraagt de ouders hoe de huiswerkopdrachten zijn ervaren:
Beloningen bij huisregels bedenken: hoe is dit verlopen? Complimenten blijven geven. Is er een effect merkbaar op de negatieve spiraal? Eventueel komt de jeugdreclasseerder terug op de laatste aanpassingen in het schema dagroutine. Horen daar ook (andere) huisregels bij? Hoe verloopt de dagelijkse routine? Gaat het om de een of andere reden moeilijk, zoek dan naar oplossingen, bijvoorbeeld in het sociaal netwerk.
Na onderdeel E: Regels stellen en geven van een ‘waarom’ De jeugdreclasseerder vraagt de ouders hoe de huiswerkopdrachten zijn ervaren: Het uitleggen van de twee huisregels mét de ‘waaroms’ aan X, zoals dat geoefend is. Ga met de ouders na wat zij hebben opgeschreven en hoe het verlopen is. Het belonen van de jongere bij het zich houden aan de huisregels op de manier die is afgesproken. Ga met de ouders na wat zij hebben opgeschreven en hoe het verlopen is. Hoe verloopt de dagelijkse routine? Gaat het om de een of andere reden moeilijk, zoek dan naar oplossingen, bijvoorbeeld in het sociaal netwerk. 29
Na onderdeel F: Onderhandelen De jeugdreclasseerder vraagt de ouders hoe de huiswerkopdrachten zijn ervaren: Het voeren van een onderhandelingsgesprek met X zoals dat geoefend werd, hoe is dit verlopen ? Ouders hebben dit opgeschreven. Hoe verloopt de dagelijkse routine? Gaat het om de een of andere reden moeilijk, zoek dan naar oplossingen, bijvoorbeeld in het sociaal netwerk.
Na onderdeel G: Gedragsinstructies geven De jeugdreclasseerder vraagt de ouders hoe de huiswerkopdrachten zijn ervaren: Eén keer per dag een gedragsinstructie geven aan X. Wat heeft de ouder gevraagd? Hoe reageerde X daarop ? Hoe verloopt de dagelijkse routine? Gaat het om de een of andere reden moeilijk, zoek dan naar oplossingen, bijvoorbeeld in het sociaal netwerk. Na onderdeel H: Stoppen van gedrag en ‘nee’ zeggen De jeugdreclasseerder belt de ouders na twee weken op en gaat na: Hoe verliep het beschrijven van de straffen die u nu geeft? Hoe verliep het geven van gedragsinstructies aan X? Hoe verloopt de dagelijkse routine? Gaat het om de een of andere reden moeilijk, zoek dan naar oplossingen, bijvoorbeeld in het sociaal netwerk.
30
Onderdeel C GOED LUISTEREN NAAR DE JONGERE 30 minuten Helptekst Goed luisteren en meeleven met de jongere is een goede manier om te werken aan de sfeer in huis en de relatie met X. Door goed te luisteren laat je merken dat je hem serieus neemt en dat je zijn ideeën en gevoel belangrijk vindt. Communicatie gaat vaak mis tussen mensen vanwege het luisteren. Soms is de een al bezig een antwoord te verzinnen terwijl de ander nog aan het woord is. En soms reageer je vooral op de inhoud van wat X zegt en niet op het gevoel wat er achter zit. Daarnaast is het vaak zo, dat jongeren weinig vertellen of wat ze vertellen niet netjes van A naar Z doen, maar juist door elkaar heen. Goed luisteren betekent dat je interesse toont, vragen stelt, meeleeft en niet veroordeelt.
Oefeningen
Ouder A vertelt kort iets aan ouder B (het maakt niet uit wat het is, het hoeft niet waar te zijn), ouder B geeft vervolgens in een paar zinnen een samenvatting van wat ouder A heeft gezegd. Ouder A geeft vervolgens aan of dit klopte. Indien er één ouder aanwezig is, speelt de jeugdreclasseerder de rol van B. Gesprek met de jongere (gespeeld door de jeugdreclasseerder). De jongere begint, en spreekt maximaal 30 seconden over zijn laatste contact met de jeugdreclasseerder. De ouder herhaalt/ vat samen wat is gezegd, en geeft een reactie hierop. Jongere en ouder herhalen dit 10 minuten. Wat zich bij deze beurtverdeling vaak afspeelt, is dat een of beide partijen onmiddellijk een oplossing wil voorleggen of meteen wil reageren als antwoord op het gepresenteerde probleem. Daarbij gaat men te snel voorbij aan andere boodschappen die in de halve minuut zijn doorgegeven, zoals uitingen van zorg, teleurstelling, een aanbod van steun, of een positieve kijk op de zaak. De jeugdreclasseerder is er vooral op attent, dat de ouder (vooral) ook die aspecten herhaalt, vóór hij met een oplossing of reactie komt. Hij benadrukt, dat de ander zich hierdoor veel meer begrepen voelt: ‘Pas wanneer je niet alleen maar herhaalt wat X zegt, maar
ook herhaalt wat X denkt, wat X voelt en wat hij wil, is het duidelijk dat jij hem echt begrijpt. Dat helpt doorgaans enorm om de sfeer te verbeteren‛. Voorbeelden voor andere gespreksonderwerpen in deze oefening: -
De jongere noemt de leukste drie dingen die hij vandaag op school/werk meemaakte. De jongere vertelt welke twee vrienden hij het meest waardeert, en waarom.
31
Onderdeel D PRIJZEN EN BELONEN VAN DE JONGERE 30 minuten + huiswerkinstructie 15 minuten Helptekst Mensen zijn vaak niet gewend om een compliment te ontvangen. Je voelt je er snel ongemakkelijk bij en bent geneigd om het compliment af te zwakken. (‘Ach, dat valt toch wel mee‛, ‘O, maar ik heb die schoenen al heel lang hoor‛, etc.). Het beste is om te zeggen ‘dank je wel‛ of ‘wat leuk dat je dat zegt‛, daarmee maak je het voor de ander ook leuk om een compliment te geven. Juist voor jongeren is het moeilijk een compliment te krijgen en goed in ontvangst te nemen; zeker bij jongeren, die vaak hebben gehoord dat het ze niet lukte. Ze zullen nog meer geneigd zijn om het compliment van de hand te wijzen. Trap echter niet in de valkuil dat ze het daarom ook niet leuk vinden; jongeren groeien van het krijgen van complimenten. Ze leren daardoor makkelijker ander gedrag en hun zelfvertrouwen zal toenemen. In het GGG-schema zijn complimenten positieve Gevolgen. Bij geven en het ontvangen van complimenten zijn de volgende stappen belangrijk:
Geven van een compliment. 1. 2. 3. 4.
Begin met een inleidende, positieve opmerking (‘ik wil graag even iets zeggen over …‛ of ‘ik heb goed nieuws voor je‛). Hiermee trek je de aandacht naar je toe. Zeg dan nauwkeurig wat je goed vindt. Geef een "waarom", en maak het persoonlijk. (‘Ik vind het heel OK van je dat je helpt met opruimen, omdat ik aan het einde van de dag meestal moe ben‛). Geef, als je wilt, een beloning.
Ontvangen van een compliment.
1. 2. 3.
Luister naar de ander, val niet in de rede. Neem het compliment of de waardering met een vriendelijke opmerking in ontvangst. (‘dank je wel‛ of ‘wat leuk dat je dat zegt’). Stel vragen als niet duidelijk is wat de ander precies bedoelt.
Oefeningen Doe oefening 1 en kies daarna uit oefening 2 of 3.
1. Gebruik het de voorbeelden op de volgende bladzijde (goede voorbeelden staan op de bladzijde daarna). Vraag de ouders voor het gedrag een compliment te geven met drie onderdelen: (1) een positieve inleiding, (2) een nauwkeurige beschrijving van wat goed is en (3) een ‘waarom’. 2. Ouder A bedenkt een klein compliment voor ouder B. Het kan bijvoorbeeld iets zijn over de thuissituatie of de kleding. Het maakt eigenlijk niet uit waarover het gaat. Het compliment moet echter kort zijn en 100% positief. De jeugdreclasseerder geeft eerst enkele voorbeelden van een kort en onvoorwaardelijk compliment, een te lang compliment en een niet 100% positief compliment. 3. De ouder bedenkt een compliment voor de jongere (rol jeugdreclasseerder) voor gedrag dat de ouder zelf kan observeren en dat nieuwe problemen of zelfs delictgedrag tegengaat. De jongere laat zich bijvoorbeeld aan de telefoon niet ompraten om toch nog even naar buiten te gaan om 12 uur ’s avonds, of hij gaat op tijd naar zijn afspraak met de jeugdreclassering. De jeugdreclasseerder ontwerpt met de ouders een of twee van deze oefensituaties en speelt deze. 32
Geef een compliment voor het volgende gedrag 1
X ruimt zijn bord op nadat hij gegeten heeft.
2
X zegt: {hallo, ik ben X‛ tegen de net aangekomen visite.
3
X is op tijd thuis voor het eten.
4
X heeft zijn kamer opgeruimd.
5
X vraagt: ‘Mag ik morgen een half uur later thuis komen, er is een heel gaaf feest‛.
6
X zegt: ‘Ik moet morgen iets langer op school blijven, dus ik ben wat later thuis‛.
7
X is gelijk zijn bed uitgegaan toen de wekker ging
8
X vraagt: ‘zal ik even koffie zetten?‛
9
X zegt tegen een vriend die op bezoek is: ‘rook maar niet hier binnen, mijn zus heeft astma‛
10 Je bent ziek en X komt een kopje thee op bed brengen.
33
1. X ruimt zijn bord op nadat hij gegeten heeft. Feedback: X (1)’fijn dat je je bord wegzet (2), nu zijn we sneller klaar om naar school te gaan’. (3) 2. X zegt: ‘hallo, ik ben X‛ tegen de net aangekomen visite. Feedback: X (1), goed aan gedacht om jezelf voorstellen (2), nu weet de persoon wie je bent (3) en kan hij jou bij je naam aanspreken. 3. X is op tijd thuis voor het eten. Feedback: X (1) ‘fijn dat je op tijd thuis bent voor het eten (2), nu is het eten nog warm’. (3) 4. X heeft zijn kamer opgeruimd. X (1), goed dat je je kamer hebt opgeruimd (2), nu kun je alles beter terugvinden en hou je het ‘s morgens rustiger aan doen (3) 5. X vraagt: ‘Mag ik morgen een half uur later thuis komen, er is een heel gaaf feest‛. X (1) ‘goed dat je het even vraagt (2), dan kan ik het overleggen met je vader en hoef ik niet meteen nee te zeggen’. (3) 6. X zegt: ‘Ik moet morgen iets langer op school blijven, dus ik ben wat later thuis‛. X (1) ‘goed dat je het even zegt (2), nu kan ik er rekening mee houden met het eten en hoef jij het niet meer zelf op te warmen (3). 7. X is gelijk zijn bed uitgegaan toen de wekker ging X (1) ‘je bent gelijk opgestaan, hartstikke goed, nu heb je nog genoeg tijd om een broodje te eten en hoef je niet zo te haasten’. (3) 8. X vraagt: ‘zal ik even koffie zetten?‛. X (1), lekker, een kopje koffie, fijn dat je dat wilt doen (2) 9. X zegt tegen een vriend die op bezoek is: ‘rook maar niet hier binnen, mijn zus heeft astma‛ X (1) ‘fijn dat je rekening houdt met je zus (2)’. 10. Je bent ziek en X komt een kopje thee op bed brengen. X (1) ‘dank voor de thee, dat is heel aardig van je, om aan me te denken (2)’.
34
Helptekst Bij het prijzen van adolescenten/pubers is een aantal punten belangrijk:
Ook al reageert X wat afwijzend of brommerig op een compliment, ga er niet vanuit dat hij het daarom niet leuk vindt.
Geef altijd alleen een compliment als je dat zelf ook meent. Complimenten om te vleien werken niet best omdat X dat zelf ook aanvoelt.
Houd het kort en prijs onvoorwaardelijk, zonder dubbele bodem of een ‘maar….’ (dus niet: dat heb je goed
gedaan, maar je hebt het helemaal verpest met......) Non-verbaal kun je ook laten blijken dat je gedrag goedkeurt (duim omhoog, lachen om een grapje, schouderklopje, knipoog, etc. ). Zeker bij pubers kan dat handig zijn, omdat je dan een compliment geeft zonder dat alle anderen daarvan moeten meegenieten en X daardoor helemaal in het middelpunt van de belangstelling staat. Maak gebruik van indirect complimenteren: {nou, het is zo gezellig, laten we vanavond.......‛, {goh, wat fijn dat er al afgewassen is‛, (tegen vriendin, terwijl jongere aanwezig) {nou, daar heeft hij absoluut geen moeite mee, hij heeft dat zo voor elkaar‛ of {daar is hij erg goed in‛ of {ik vraag wel of hij je daarmee wil helpen, hij kan dat namelijk erg goed‛.
Huiswerk na onderdeel D Helptekst 1.
Het is belangrijk om na te denken over welke beloningen je als ouder wilt geven aan X. Daarom is het huiswerk, dat u beloningen bedenkt voor de regels die bij u in huis gelden. Bedenk welke huisregels bij u thuis gelden voor iedereen, dus ook voor X (bijvoorbeeld kleding in de wasmand doen), en voor X in het bijzonder (bijvoorbeeld niet roken in huis). Probeer te bedenken wat je als ouder zou kunnen doen als X de regel goed opvolgt. Vraag X daarbij ook om advies: welke beloning vindt hij op zijn plaats? Zeg daarop niet meteen ‘ja’ of ‘nee’, maar overleg met uw partner of vraag bedenktijd. Geef dan X een beloning op het moment dat hij een regel goed heeft nageleefd. Schrijf op het huiswerkformulier op hoe dat is gegaan.
2.
Geef de jongere opnieuw iedere dag een compliment voor gewenst gedrag. Schrijf in de huiswerkmap hoe dat ging.
Sluit de bijeenkomst af met de mededeling dat de ouders weer over 2 weken worden gebeld. Eventueel wordt dan ook de opgestuurde dagelijkse routine doorgenomen.
35
Onderdeel E REGELS STELLEN EN GEVEN VAN EEN ‘WAAROM’ 60 minuten + huiswerkinstructie 15 minuten Regels stellen 30 minuten
Helptekst De Gebeurtenis in GGG kun je voor X structuur geven door een duidelijke dagelijkse routine aan te bieden aan de jongere. Daar hebben we aan gewerkt. Daarnaast is het van belang regels op te stellen waar X zich aan moet houden. Daar heeft u huiswerk over gekregen. Ik zal vandaag de theorie van regels met jullie doornemen en dit doen aan de hand van een oefening. VRAAG: Noem een regel die bij jullie in huis geldt (neem huiswerkformulier erbij). VRAAG: Welk gedrag verwacht je nu precies van de jongere? Wat moet hij precies doen? VRAAG, alleen als de regel een verbod inhoudt: We weten nu wat de jongere niet mag doen. Wat verwacht je dan wel? VRAAG: Waarom bestaat deze regel, wat is het nut, welke functie heeft deze regel? (Functie: veiligheid, waarborgen van belangen van allen, bevorderen van de overzichtelijkheid van het dagelijks leven, bevorderen van een adequaat functioneren, ondersteunen, bevorderen van de sfeer in huis) VRAAG: Welke ‘waarom‛ geeft u X voor deze regel? Of: wat heeft X zelf te winnen bij het opvolgen van deze regel? (Instructie: geef aan dat een ‘waarom‛ het best heel kort is en in het belang van de jongere, zodat het hem motiveert). VRAAG: Hoe erg vindt u het als de regel niet wordt opgevolgd of wordt overtreden? (Instructie: ingaan op het persoonlijke aspect; verwachtingen en afwijzing bij naleven van regels). Moet deze regel altijd en overal opgevolgd worden? Maakt u wel eens een uitzondering? Wordt iedere overtreding bestraft of zijn er natuurlijke gevolgen bij overtreding (bijvoorbeeld; niet meer eten, niet meer het huis inkomen, etc.)? Ik heb nu met u een regel helemaal onder de loep genomen. Er gelden bij u thuis uiteraard meer regels. Opdracht is nu nog twee regels zo goed mogelijk op te stellen en bij elke regel 2 geschikte beloningen te bedenken die je aan X zou kunnen geven voor het opvolgen van die twee regels.
Tegenstrijdig communiceren bij regels Helptekst Wanneer je als ouders samen X opvoedt, is het vrij natuurlijk dat jullie het niet altijd met elkaar eens zullen zijn. Iedereen zal zich ook uit zijn eigen jeugd nog wel herinneren dat er bepaalde zaken waren die je eerder aan vader, en andere zaken die je eerder aan moeder zou vragen. Ook voor X geldt dat en daar is ook niks mis mee. In de maatschappij worden jongeren voortdurend geconfronteerd met strenge en minder strenge personen, chefs die iets makkelijker iets door de vingers zien; leraren wie je absoluut niet te laat binnen mag komen, etc. Omdat ieder mens anders is en eigen mening, normen en waarden heeft wordt ook niet verwacht dat u als opvoeders over elk onderwerp dezelfde mening moet hebben. Het is veel belangrijker is het hoe u als opvoeders met die verschillen omgaat en hoe u ervoor zorgt dat u niet tegen elkaar wordt uitgespeeld door X. Daarom: Bedenk dat verschillen normaal zijn en dat X ook moet leren dat dat heel normaal is in de maatschappij.
36
Het is niet gek om bedenktijd/overlegtijd te nemen bij het nemen van een beslissing. Je maakt X dan
duidelijk dat je hem serieus neemt en dat hij belangrijk genoeg is om even met elkaar te overleggen. Bovendien geef je X dan geen kans om u tegen elkaar uit te spelen. U kunt zoiets zeggen als: ‘ik vind het een goede vraag en ik vind het belangrijk om het even met je vader/moeder te overleggen, je hoort vanavond ons antwoord‛.
Het geven van een ‘waarom’ of een reden 30 minuten
Helptekst Bij de vorige oefening vroeg ik u een ‘waarom’ te geven voor de regels in huis. Wanneer u iets vraagt van X, wanneer u wilt dat hij stopt met bepaald gedrag of u wilt juist dat hij bepaald gedrag laat zien, kan het helpen om een goede {waarom‛ te geven. Door aan te geven waarom je bepaald gedrag verwacht van X motiveer je hem. Een ‘waarom‛ is geen lange preek en is ook geen manier om je als ouder te verdedigen waarom je bepaald gedrag verwacht. Het geven van een ‘waarom‛ is een hulpmiddel. Een ‘waarom‛ helpt X met een reden om bepaald Gedrag te gaan vertonen. Daarnaast helpt het X ook om alvast de Gevolgen te zien. ‘Ruim je kamer op, want dan kun je je spullen beter terugvinden als je morgenochtend weg moet‛ laat de gevolgen als vast zien als X dat niet doet. Of: ‘Vraag het even als je iets van hem wilt lenen, want dan is de kans groter dat hij dat bij jou ook zal doen ‛. Het geven van een goede waarom helpt X: omdat hij weet waarom je iets doet of moet doen ben je eerder geneigd om het ook werkelijk te doen. Als je wilt dat X een bepaalde regel opvolgt wordt kun je dus een waarom geven. Een effectieve ‘waarom’ heeft 3 kenmerken: Kenmerken van een goede waarom: Kort en bondig Geven altijd uitleg waarom iemand iets wel moet doen
Zijn (zoveel mogelijk) positief (jongeren leren meer wanneer ze weten wat de voordelen zijn van het vertonen van gedrag, dan wanneer ze weten hoe ze de nadelen kunnen vermijden)
Het geven van een goede waarom is niet makkelijk. Maar ik kan u verzekeren dat ouders die een goede reden bij een regel geven er beter in slagen jongeren aan de slag te krijgen.
Oefening Helptekst Ik geeft u een lijst met een aantal voorbeelden van regels. Er zitten allerlei verschillende soorten regels bij. Verzin nu (samen) eens voor elke regel een waarom. Daarna zullen we de ‘waaroms’ bespreken.
Je moet door de weeks om 22.00 uur binnen zijn, want................ o (dan ben je morgen uitgerust voor school, dan kun je rustig je spullen klaarzetten voor morgen, dan kunnen we nog iets drinken voordat je gaat slapen, dat is veiliger) In de tram moet je een kaartje kopen, want.................. o (dan heb je betaald voor je vervoer, dan voorkom je een boete bij controle) Eten doe je met mes en vork, want................ o (dan weet je hoe het hoort, dan maak je goede indruk als je uit eten gaat)
37
Iedereen zoekt zijn eigen wasgoed uit, want................. o (dan is het sneller schoon, dan ligt het sneller weer in de kast) Je spreekt elkaar bij de voornaam aan, dus niet schelden, want................. o (dat is beter voor de sfeer, dan wordt jijzelf ook bij je voornaam aangesproken)
Na bespreking van deze regels: De jeugdreclasseerder bedenkt samen met de ouders ‘waaroms’ bij twee huisregels die bij X zijn gerelateerd aan zijn delictgedrag, bijvoorbeeld rond een van de volgende onderwerpen: Spijbelen Drinken of blowen Schreeuwen in huis Jongere broer lastig vallen Naar buiten gaan zonder te zeggen waar naar toe en hoe laat je terug bent. Bij beide regels wordt ook een passende beloning gezocht. De huisregels, ‘waaroms‛ en beloningen worden opgeschreven. Let hierbij op een complete omschrijving van tijd en plaats, gedrag, en vooral wat er wél van de jongere wordt verwacht. Vervolgens neemt de jeugdreclasseerder de rol van de jongere en laat de ouders hem deze regels uitleggen. Daarbij grijpt hij terug op het verdelen van beurten bij de oefening ‘goed luisteren’. De ouder vraagt dus de jeugdreclasseerder in de rol van jongere de regel te herhalen. De jeugdreclasseerder mag hier opzettelijk enigszins vaag zijn, zodat de ouder moet corrigeren.
Huiswerk Opdracht voor thuis: Leg beide huisregels mét de ‘waaroms’ aan X uit zoals we dat geoefend hebben en schrijf op hoe het verlopen is. Beloon de jongere bij het zich houden aan de huisregels op de manier die is afgesproken en schrijf op hoe het verlopen is. Probeer aan de afgesproken dagelijkse routine vast te houden. Bel de jeugdreclasseerder op als dat om de een of andere reden moeilijk gaat. Er kan dan naar oplossingen worden gezocht, bijvoorbeeld in het sociaal netwerk. Afsluiting van de bijeenkomst. De jeugdreclasseerder belt de ouders na twee weken op en gaat na: Hoe verloopt het belonen van de jongere? Hoe verloopt de dagelijkse routine? Bijlagen bij onderdeel E
Formulier voor huisregels en beloningen (invoegen in huiswerkmap)
38
Onderdeel F ONDERHANDELEN 60 minuten + huiswerkinstructie 15 minuten Helptekst: We hebben veel aandacht besteed aan routine en regels in huis. We hebben gekeken wat we als beloning kiezen wanneer het goed gaat. Tijdens deze ouderbegeleiding gaan we nu aandacht besteden aan wat u kunt doen als de jongere bij je komt en vraagt om verandering van de regels. Bij een dergelijk verzoek moet je voor jezelf een antwoord hebben op de vraag: wil ik hierover onderhandelen, wil ik deze regel aanpassen of is deze regel voor mij vast en niet onderhandelbaar? Ieder mens heeft een eigen idee van wat hij of zij wel tolereert en wat niet. Ook binnen het gezin zullen vader en moeder het niet altijd met elkaar eens zijn, wat overigens volstrekt normaal is. Echter kinderen en jongeren zijn er snel uit, wat wel mag van welke ouder en bij wie ze moeten zijn om toestemming te vragen voor bepaalde zaken. Ouders worden op deze manier nog wel eens tegen elkaar uitgespeeld en geven soms toestemming wanneer de andere ouder dat liever niet had gewild. Het is belangrijk om je in de eerste plaats te realiseren dat je het als ouders helemaal niet altijd met elkaar eens moet zijn. Het is volstrekt normaal dat volwassenen van mening verschillen over bepaalde onderwerpen en ook voor X is dit iets om te leren. Wanneer hij op school bij de ene leraar les heeft zullen de klasseregels wellicht anders zijn dan die van de andere leraar. Een ook in hun latere carrière zal X ontdekken dat mensen er verschillende ideeën op na houden. Wanneer je als ouders belangrijke beslissingen moet nemen wanneer X om toestemming vraagt is het dan ook niet raar om even om overlegtijd te vragen. Je geeft daarmee letterlijk aan: {ik vind jou belangrijk, ik vind het belangrijk om mijn beslissing weloverwogen te maken‛.
Wat is onderhandelbaar en wat niet?
Over een aantal zaken echter is het goed om (op voorhand of wanneer de situatie zich aandient) te spreken met elkaar als ouders. Over welke zaken wil je onderhandelen met je kind en welke zaken zijn niet onderhandelbaar voor jullie? VRAAG: Wat is voor jullie absoluut niet onderhandelbaar? (laat iedere ouder individueel 1 antwoord geven) VRAAG: Wanneer is iets bespreekbaar? Wat vind je een goede reden om een regel aan te passen? VRAAG: Wat is jullie standpunt over de volgende zaken, is het bespreekbaar? En waar liggen dan de grenzen waarbinnen onderhandeld kan worden? Voorbeelden:
Roken (alleen buiten of de eigen kamer? alleen van zelf verdiend geld, dus geen zak-/kleedgeld, etc.) Op tijd thuis komen Etenstijd Wasgoed
Oefening 1. Alternatieve voorstellen bedenken De ouders krijgen een werkblad. Op het werkblad staan een aantal verzoeken die jongeren kunnen doen. Wanneer je als ouders moet onderhandelen over deze verzoeken, welke voorstellen kun je dan zelf doen naar de jongeren toe?
Ik wil graag uitgaan in de stad. Maar het begint pas leuk te worden om 23.00 uur. Nu moet ik al om 00.00 uur thuis zijn. Dat vind ik eigenlijk niet eerlijk en de rest mag ook altijd langer blijven! Ja, jeetje, jij wilde toch zo nodig kinderen, daar moet je dan ook voor zorgen! Moet ik nou ook nog met afwassen gaan helpen?
39
Ik vind eigenlijk dat ik elke avond weg mag. Mijn vrienden mogen ook altijd naar het plein komen. Ja, die honden zijn niet van mij. Dus ik vind dat ik ze ook niet uit hoef te laten. Ik rook nu eenmaal en nu zou ik ook graag in huis roken, want het begint zo koud te worden buiten. Als jullie op vakantie gaan, wil ik eigenlijk wel alleen hier blijven. Jullie vertrouwen me toch wel? Pa, die grafische school dat zie ik toch echt niet zitten. Ik denk dat ik liever ga werken, dan heb ik tenminste wat geld om uit te geven.
Oefening 2: Onderhandelen Helptekst Wanneer kinderen adolescenten worden, zullen ze opnieuw grenzen gaan zoeken en grenzen proberen te verleggen. Dat is iets wat bij hun leeftijdfase hoort en ook iets waarin ze moeten oefenen. Immers, het om kunnen gaan met regels, onderhandelen over het aanpassen van regels, voorstellen doen en argumenten verzinnen, zijn vaardigheden die ze de rest van hun leven nodig zullen hebben. Dit wil echter niet zeggen dat het voor u als ouders altijd leuk is dat ook X die grens opzoekt en wil overleggen. Wat is nu van belang en wat moet je als ouders doen. We gaan er steeds vanuit dat X zelf komt met het voorstel om een regel te veranderen. Welke stappen doorloop je dan als ouder? Neem het theorieblad erbij, ik zal nu de stappen doornemen, als er daarna nog vragen of opmerkingen zijn, dan kunnen die gesteld worden.
Stappen bij onderhandelen 1.
Probeer erachter te komen wat X nu precies wil. Pas de technieken toe van dus goed luisteren en goede vragen stellen.
2.
Bedenk of bespreek met de andere ouder of je bereid bent om de regel aan te passen. Is dit onderhandelbaar? Of is het voor de sfeer in huis noodzakelijk de regel aan te passen?
3.
Vertel X dat je wel wilt onderhandelen. Vertel hem wanneer dit zal zijn (op een rustig moment dat jullie beiden geen haast hebben en tijd om rustig te praten) en vraag hem om een voorstel te doen met goede argumenten. (Je laat dan merken dat je X serieus neemt en bereid bent te luisteren naar zijn voorstellen en argumenten. Bovendien maak je het voor X makkelijker om een volgende keer bij je te komen)
4.
Kies een geschikt moment uit. Niet geschikt is het om te onderhandelen op een moment dat X net een regel heeft overtreden, als hij op het punt staat om weg te gaan of in een slecht humeur is. Geschikt is het moment wanneer het rustig is in huis, wanneer zich weinig incidenten hebben voorgedaan, wanneer huiswerk klaar is, wanneer X zelf met een verzoek komt.
5.
Tijdens het gesprek: Vraag X om zijn eigen ideeën en redenen waarom hij het belangrijk vindt dat de regel aangepast moet worden. En vraag hem om een voorstel te doen (‘wat wil jij graag?‛)
6.
Geef een samenvatting van wat X heeft gezegd en geef een reactie. Laat merken dat je het prettig vindt dat de jongere mee heeft gedacht Doe een alternatief voorstel Ga akkoord met voorstel als je het goedkeurt
7.
Spreek met X een periode af waarin de nieuwe afspraak uitgeprobeerd gaat worden. (Een mogelijkheid is om dit te doen met behulp van een contractje, maar dat hoeft natuurlijk niet altijd). Prik ook alvast een datum voor dit gesprek, het is namelijk wel belangrijk om een nieuwe afspraak eerst uit te proberen en dan samen te kijken of het goed gewerkt heeft.
Voor het oefenen wordt één van de huisregels gekozen die de ouders hebben opgesteld (inclusief beloning) en dit is ook een regel die verbonden is aan het delictgedrag van X.
40
De jeugdreclasseerder oefent bovenstaande stappen in vier keer: Stap 1 Stap 2 indien beide ouders dit willen oefenen Stap 3 Stap 4 tot en met 7 De jeugdreclasseerder kan het oefenen van 4-7 desgewenst opknippen in kleinere oefeningen, bijvoorbeeld apart 5, en apart 6 plus 7. De jeugdreclasseerder neemt zelf de rol van de jongere in. Huiswerk
De ouders voeren een onderhandelingsgesprek met X zoals we dat geoefend hebben en schrijven op hoe het verlopen is. Gebruik daarvoor de leestekst.
Afsluiting van de bijeenkomst. De jeugdreclasseerder belt de ouders na twee weken op en gaat na: Hoe verloopt het onderhandelingsgesprek met X? Hoe verloopt de dagelijkse routine?
41
Onderdeel G GEDRAGSINTRUCTIES GEVEN 30 minuten Helptekst Vandaag gaan we in op het geven van gedragsinstructies. We zullen daarbij kijken naar ‘vragen om gedrag‛, bijvoorbeeld naar buiten gaan om vrienden op te zoeken, maar ook kijken naar het corrigeren van de jongere. Bij het geven van instructie zijn altijd twee partijen betrokken: de luisterende partij (X) en de sprekende partij (dat bent u). U heeft de verantwoordelijkheid om duidelijk en precies als nodig instructie te geven, maar X heeft de verantwoordelijkheid om vragen te stellen, wanneer er onduidelijkheden zijn.
Verkorte gedragsinstructies Aangezien X niet altijd stralend een gegeven instructies op zal volgen, is het soms nodig om hem een verkorte gedragsinstructie te geven. Zeker wanneer u het belangrijk vindt dat X de instructie opvolgt. Hoe gaat u zo’n instructie geven; u blijft ervoor zorgen dat X weet dat u het tegen hem hebt. Blijf op een rustige, kalme toon de instructie herhalen. Geef geen dreigementen, blijf alleen de instructie herhalen. Prijs elk stukje gedrag dat ook maar een beetje in de buurt komt. Bijvoorbeeld: {X, ik wil dat je die radio zachter zet, X ik wil dat je die radio zachter zet. Prima dat is al iets beter. Ik wil dat je hem nog iets zachter zet‛. Het is erg belangrijk om rustig te blijven. Als X merkt dat hij op zijn kop kan staan, maar dat de opdracht uitgevoerd moet worden, is de kans ook groter dat hij het daadwerkelijk gaat doen. Doe dit dus niet als u haast heeft, dan bent u niet rustig genoeg. Als er gemopperd of geschreeuwd wordt, dan moet u daar niet op ingaan. X moet leren naar u te luisteren. Het is van belang om zelf niet te gaan schreeuwen, hoewel u die neiging misschien wel hebt als X niet direct reageert. Juist door rustig te blijven, wordt uw instructie dwingend. Situaties: De deur achter je open laten staan als je binnenkomt Je vuile kopje op tafel laten staan en weglopen De hond niet willen uitlaten Spullen niet achter zich opruimen
Oefening De jeugdreclasseerder speelt de rol van jongere. De ouder geeft verkorte gedragsinstructies bij 2 van bovenstaande voorbeelden, en tenslotte 1 eigen voorbeeld. Let op: wijs de ouder er op niet in de valkuil te trappen om te gaan vragen ‘waarom?‛ of ‘waarom niet?‛. Vragen naar het waarom levert zelden een antwoord op, omdat jongeren het heel vaak ook niet weten of omdat ze zich in de verdediging gedrukt voelen. De jeugdreclasseerder kan tijdens deze oefening met oplopende intensiteit mopperen, boos worden, of op een vervelende manier in discussie gaan. Uiteindelijk voert de jongere (jeugdreclasseerder) de instructie wel op. Belangrijk is uiteraard dat de jeugdreclasseerder na afloop van elke oefening bij de ouders peilt hoe de emoties van de ouder tijdens de oefening zijn opgelopen. Daarbij is nodig dat de jeugdreclasseerder aangeeft hoe hij heeft ervaren dat de ouder dwingend aan zijn eis vasthield. Dat geeft de ouders de boodschap dat zij, ondanks oplopende emotie, effect kunnen hebben op X.
42
Huiswerk na Onderdeel G
Geef een keer per dag een gedragsinstructie. Schrijf op wat u gevraagd heeft en hoe X daarop reageerde.
De jeugdreclasseerder belt de ouders na twee weken op en gaat na: Hoe verloopt het geven van gedragsinstructies aan X? Hoe verloopt de dagelijkse routine?
43
Onderdeel H STOPPEN VAN GEDRAG EN ‘NEE’ ZEGGEN 30 minuten + huiswerkinstructie 15 minuten Stoppen van gedrag 15 minuten Helptekst De verkorte gedragsinstructie kun je gebruiken als je wilt dat een jongere iets gaat doen en hij weigert. We gaan nu kijken naar wat je kunt doen als je gedrag wilt stoppen. Bij het stoppen van gedrag is het volgende van belang: 1. Wees consequent: reageer altijd zo snel mogelijk en op dezelfde manier bij gedrag dat ongewenst is. 2. Grijp vroeg in: gedrag dat al een tijdje voortduurt is moeilijker te stoppen dan gedrag dat op het punt staat zich te ontwikkelen. Je ziet het als ouders vaak al aankomen. 3. Stop niet alleen ongewenst gedrag, maar instrueer daarbij altijd alternatief gedrag. Ongewenst gedrag stoppen is makkelijker als je alternatief gedrag daarbij hoort. 4. Let bij het stoppen van ongewenst gedrag en bij het uitvoeren van straf steeds op het gewenste gedrag. Hoe klein ook, honoreer het meteen. Als de jongere stopt met schreeuwen en op een prettiger stemvolume doorgaat, is het belangrijk om het hiervoor meteen een complimentje te geven. Hij krijgt dan aandacht voor het gewenste gedrag. 5. Gebruik zo min mogelijk fysiek contact. X moet leren om naar verbale instructies te luisteren. Als fysiek contact noodzakelijk is, gebruik het dan zo licht sturend mogelijk. 6. Praat niet meer na over het ongewenste gedrag. ‘Waarom doe je dat? Vind je dat nou leuk?’.{ Doe dat niet: Over is over en afgelopen. Bij napraten geef je namelijk toch nog veel aandacht voor ongewenst gedrag. Een ‘goed gesprek’ kan beter op een later moment plaatsvinden. 7. Laat de voortgang van de dagelijkse routine als natuurlijke consequentie werken. Waar mogelijk kan gebruik worden gemaakt van de dagelijkse routine om ongewenst gedrag te stoppen. Bijvoorbeeld: 18.30 uur is etenstijd. Wanneer de jongere te laat is, moet hij zelf een boterham smeren of zijn eten opwarmen, want dan is er al gegeten. Jongeren zijn soms niet (meer) gewend om meteen te reageren als zij instructies krijgen na ongewenst gedrag. Misschien heeft X wel geleerd dat hij pas hoeft te reageren als volwassenen beginnen te schreeuwen of als ze vastgepakt worden. Hij moet echter leren om te reageren op verbale instructies. Het geven van een stopinstructie wordt vergemakkelijkt door altijd naast de stopinstructie ook een instructie van gewenst gedrag te geven. Stem en houding zijn daarbij belangrijk. De eerste stap: maak contact en praat op een vriendelijke, maar stellende manier. De jongere wordt dan al voorbereid dat er een instructie komt. 1. 2. 3. 4.
Maak contact Zeg precies wat X niet goed doet Vertel X precies wat hij wel moet gaan doen Prijs het gewenste gedrag als X dat laat zien al is het maar een klein stukje/stapje
Bijvoorbeeld: Erik, je praat nu heel hard (zo kan ik je niet verstaan), Ik wil dat je verdergaat met een zachtere stem. Zo ja, prima. Aandachtspunten:
Stop het ongewenste gedrag direct Praat op een rustige, stellende manier zonder stemverheffing Preek niet, houdt het kort 44
Dreig niet met sancties Als de jongere niet meteen reageert gebruik dan de verkorte gedragsinstructie. Dus: ‘X, ik wil dat je met zachte stem praat, X, ik wil dat je zachtjes praat. Ik wil dat je zachtjes praat, X. Prima, zo kan ik je beter verstaan.‛
Oefening De ouders oefenen met het stoppen van ongewenst gedrag van de jongere, in combinatie met het geven van een verkorte gedragsinstructie. Suggesties: Schreeuwen in huis Voortdurend met een kopje op tafel tikken ’s Avonds laat muziek draaien De hond lastig vallen We herhalen hier: Belangrijk is dat de jeugdreclasseerder na afloop van elke oefening bij de ouders peilt hoe de emoties tijdens de oefening zijn opgelopen. Daarbij is nodig dat de jeugdreclasseerder aangeeft hoe hij heeft ervaren dat de ouder dwingend aan zijn eis vasthield. Dat geeft de ouders de boodschap dat zij, ondanks oplopende emotie, effect kunnen hebben op X. ‘Nee’ zeggen 15 minuten Helptekst ‘Nee’ zeggen lijkt vaak makkelijk, maar kan in de praktijk tegenvallen. In deze ouderbegeleiding wordt wel heel makkelijk gezegd ‘wees consequent’, maar ja, als je moe bent of de jongere zeurt erg of je wilt de sfeer niet verpesten.........(dan is ‘ja’ zeggen een beter alternatief). Laten we kijken naar het GGG schema. Ik heb toen gezegd dat de gevolgen van gedrag bepalen hoe gedrag er in de toekomst uit gaat zien. Levert gedrag iets positiefs op, dan zal het vaker voorkomen en andersom ook. Levert gedrag echter af en toe iets positiefs op, dan zal het nog steeds blijven voorkomen. Immers de kans dat het lukt is altijd aanwezig!! Op dit principe zijn gokkasten bijvoorbeeld gebaseerd. Je wint heel vaak niets, maar zo af en toe wel, dus het blijft de moeite waard om te proberen. Consequent zijn kost dus veel energie, maar levert je dus wel degelijk iets op.
Oefening De jeugdreclasseerder neemt de rol van X op zich. X wil heel graag uit vanavond, maar de ouder heeft al nee gezegd, omdat het morgen weer een schooldag is. X zal alles uit de kast halen om te proberen je toch over te halen dat het mag. Instructie voor de rol van ouder: houdt voet bij stuk: nee = nee!! Nabespreking VRAAG: Hoe ging het? Viel het mee? Voelde je de druk van X?
45
Huiswerk na Onderdeel G en H
Schrijf een aantal straffen op die jullie nu aan X geven en voor welke ‘overtredingen’ jullie dat doen.
De jeugdreclasseerder belt de ouders na twee weken op en gaat na: Hoe verloopt de dagelijkse routine?
46
Onderdeel I Straf geven 60 minuten Helptekst We gaan het vandaag hebben over straf. Straf is iets wat bij bepaald ongewenst gedrag nodig is. Hoe reageer je op het stelen van geld, het vernielen van materialen? Straf kan nodig zijn om duidelijk aan te geven dat iets niet kan. Straf alleen is echter niet effectief. Bij straf moet steeds een alternatief worden aangeboden. Wat mag dan wel? U wilt bijvoorbeeld X niet afleren om boos te zijn, want boos zijn mag, maar wel dat hij niet meer zo schreeuwt en scheldt als hij boos is. Ook bij ongewenst gedrag is het belangrijk te kijken naar het gedrag, het gedrag te observeren. Wat gaat er aan gedrag vooraf en wat volgt er op gedrag (Dus wat is de Gebeurtenis, en wat is het Gevolg?). Van ongewenst gedrag kun je een GGG schema maken. Belangrijke vragen die u zich kunt stellen zijn: hoe komt het dat ongewenst gedrag blijft bestaan? Wat wint de jongere ermee, hoe reageren ouders? Blijven doorzeuren bijvoorbeeld wordt vaak beloond omdat u als ouder dan van het gezeur af bent. Laten we eens op een rijtje zetten welke manieren van straffen u gebruikt bij de jongens. Pak het huiswerk erbij. Laat de situaties beschrijven, beschrijf welke straffen gebruikt werden. Vraag vooral door op eventuele zwaardere straffen, als ouders zelf ‘over de rooie’ gaan. Wanneer we kijken naar het GGG-schema dan zijn straffen bedoeld als onplezierige gevolgen, als een negatief Gevolg. Het doel is dan ook X te leren van de gevolgen van zijn gedrag en dat hij dat gedrag dus niet meer laat zien. Een gevolg moet dus, net als een beloning, ‘passen’ bij de overtreding die de jongere heeft begaan. VRAAG: Kunnen jullie enkele voordelen van het geven van straf noemen? ANTWOORD: Voordelen van straf: snel resultaat. VRAAG: kunnen jullie enkele nadelen van straf noemen? ANTWOORD: Nadelen van straf: tijdelijk effect; afhankelijk van straffer; negatieve gevolgen in de ouder-kind relatie; straf is ook aandacht; straf roept angst op; straf heeft veel minder duidelijke effecten
Slaan als straf: We zijn allemaal wel eens geneigd, zeker als we ons machteloos voelen om een tik of klap uit te delen. VRAAG: Wat zijn voor- en nadelen hiervan? ANTWOORD: Voordelen:
In een keer wordt een keten van gedrag doorbroken. Een onacceptabele situatie wordt direct doorbroken. De lucht klaart op en er is weer ruimte voor positieve dingen. Gevaarlijk gedrag stopt direct. Slaan kan een snelle methode zijn om ernstig of gevaarlijk gedrag te stoppen Nadelen: Ouders en kinderen raken geëmotioneerd en voelen zich boos en/of verdrietig. Bij vaak slaan worden kinderen angstig of trekken zich meer terug, daarnaast leren kinderen problemen op te lossen door agressie of geweld. Wanneer kinderen ouder worden moeten ouders vaker en harder slaan om hetzelfde resultaat te bereiken. Straffen van kinderen verliest aan effectiviteit wanneer het vaak wordt gebruikt. Als je ervaring dat het niet meer helpt om te slaan is de verleiding groot om harder of vaker te slaan. De relatie tussen ouder en kind verslechtert wanneer steeds vaker en harder wordt geslagen. Er is een groot risico om over de rooie te gaan, dat het op mishandeling uitloopt.
47
Advies over slaan Hoewel X heel lastig gedrag kan laten zien en het u soms verre van aangenaam kan maken, raad ik slaan af als opvoedingsmiddel. Er is namelijk een te groot risico op een negatieve spiraal: u geeft een klap en X wordt nog bozer en gaat door met schreeuwen of slaat terug, u krijgt misschien een waas voor ogen of wil in ieder geval niet de eerste zijn die toegeeft en mept door. Dat was niet de bedoeling en uit schuldgevoel bent u de volgende dag toegeeflijk voor X of doet u eens iets extra’s (nieuwe kleding/zijn lievelingseten klaarmaken). U ziet wat meer door de vingers, totdat X het zo bont maakt, dat u wel moet ingrijpen. X luistert slecht, dus om uw mening kracht bij te zetten geeft u een klap of een zetje, etc. Een ander risico is dat bang gaat worden en dan dingen stiekem gaat doen, tot u het ontdekt en de bom nog erger barst.
Verschillende straffen voor verschillend gedrag X laat steeds verschillende soorten ongewenst gedrag zien. Verschillend gedrag vraagt ook verschillende straffen. VRAAG: waarom is dat zo belangrijk? ANTWOORD: je wilt dat X leert van de gevolgen die zijn gedrag kan hebben. Dus milde overtredingen hebben mildere gevolgen en zware overtredingen hebben zwaardere gevolgen. VRAAG: waarom is het niet handig om vaste straffen in te stellen voor vaste overtredingen? (bijvoorbeeld: Te laat thuis komen heeft altijd als gevolg dat de jongere de volgende dag niet weg mag) ANTWOORD: omdat X dan heel slim keuzes gaan maken of ze de straf ergens voor over hebben. Dat gaat dan bijvoorbeeld zo: {ik wil heel graag naar dat feest en ik wil ook tot het eind blijven, nou dan heb ik het ervoor over om morgen thuis te moeten blijven, trouwens, dan ben ik waarschijnlijk toch te brak en heb ik nergens zin in.
Verschillende technieken voor verschillende overtredingen: Voor ongewenst gedrag als ruziemaken, zeuren of op een negatieve manier aandacht vragen, driftbuien, dwingend gedrag kan, in het beginstadium, goed aangepakt worden met het al eerder genoemde stoppen met het geven van een gedragsinstructie. Een variant hierop is aan X vragen om onmiddellijk gewenst gedrag te vertonen (overcorrectie). Dit kan bijvoorbeeld zo gedaan worden als X agressief om patat als avondeten vraagt. Als ouder kun je duidelijk zeggen dat dat anders gevraagd moet worden en hoe. Gewenst gedrag kan dan beloond worden door verbaal te complimenteren, maar ook door de gevraagde patat klaar te maken of te vertellen wanneer er wel patat gegeten wordt. Een andere manier is het negeren van ongewenst gedrag. Bij mopperen of zeuren kan dat heel goed. Gereageerd wordt dan alleen op het gewenste gedrag (en niet op de zeurderige toon). Dus als X boos is en gaat zeuren of mopperen, maar uiteindelijk wel gehoorzaamt, dan kun je het mopperen negeren en een compliment geven voor het feit dat X gehoorzaamt. Voor langdurig en mild negatief gedrag is negeren een heel effectief, maar ook moeilijk middel om uit te voeren. Negeren van ongewenst gedag is niet hetzelfde als het negeren van X als persoon. Dit laatste is duidelijk een echte straf, waarbij niet alleen het vervelende gedrag van X genegeerd word, maar ook het positieve gedrag. Negeren van X wordt alleen al hierom een minder geschikte maatregel. Een voorbeeld van het negeren van X als persoon is om hem niet aan te kijken, niets terug te zeggen en net te doen of X niet bestaat als hij bij je in de kamer zit. Wat je wilt bereiken met een techniek is dat X ophoudt met lastig gedrag en dat hij in het vervolg gewenst gedrag gaat laten zien. Door nu X als persoon te negeren gebeurt er het volgende:
U zegt eigenlijk: ‘het maakt niet uit wat je doet, je kunt het voorlopig niet meer goed doen‛, U zegt eigenlijk: ‘het gaat mij niet alleen om je gedrag, ik vind jou gewoon niet leuk nu‛. X voelt zich machteloos.
X leert niet wat hij wel moet doen, want de gevolgen van zijn pogingen om het goed te maken zijn negatief. Hij leert eigenlijk: als ik een fout heb gemaakt kan ik het niet meer goedmaken.
Een veel gebruikte strafmaatregel is het boetesysteem; het geven van een echte straf of boete. Bij het uitvoeren van een boetesysteem is het van belang de volgende stappen heel precies op te volgen. Stappen bij het geven van een boete of straf:
48
1. 2. 3.
Maak contact Vertel precies wat je niet goed vond Vertel welke boete of straf zal volgen
VRAAG: Waarom zijn deze stappen van belang? ANTWOORD: Je wilt dat X iets leert van zijn gedrag. Je vertelt dus eerst precies wat je niet goed vond. Dan wat de consequentie zal zijn. Hoe hij het weer goed kan maken. Je vertelt hem vooraf al het Gevolg. Bij het toepassen van het boetesysteem is belangrijk:
Laat de boete of straf zo dicht mogelijk volgen op het moment waarop het ongewenste gedrag voorkwam. Laat de boete of straf in verhouding staan met de ernst van het ongewenste gedrag. Ook de duur moet relatief kort zijn, er moet voldoende tijd zijn voor leuke omgang met anderen en positieve interacties (dus geen 4 weken huisarrest). Neem alleen die dingen in of beperk X in die activiteiten die hij ook leuk vindt. Een straf mag niet bestaan uit het afnemen van reeds verdiende beloningen. Wees heel duidelijk in wat en hoe groot de straf is. Dreig niet met straf en ga niet in discussie met X over de straf, maar houd vast aan het uitvoeren van de straf. Als u merkt dat je meer een strafregime aan het uitvoeren bent dan gewenst gedrag belonen, dan is het tijd om uzelf bij te sturen en/of contact met mij op te nemen.
Oefening De jeugdreclasseerder kiest twee onderwerpen om het boetesysteem te oefenen. Eerst wordt met de ouders de meest geschikte boete ontworpen. Vervolgens worden de drie stappen uitgevoerd. Daarbij speelt de jeugdreclasseerder de rol van de jongere.
Vervolg Helptekst Straffen en het weer goed maken Het is belangrijk dat X leert dat hij het weer goed kunnen maken als hij een overtreding heeft begaan. Wanneer u als ouder aan het eind van de negatieve spiraal zit en u dus als reactie op overtredingen kiest voor ‘toegeven’ of ‘agressie’, leert X eigenlijk niets. Door X een negatief Gevolg te geven krijgt hij meer inzicht in wat er niet goed is en ook dat hij de gelegenheid krijgt om het weer goed te maken. Belangrijk is dat mensen altijd makkelijker iets nieuws leren, dan een oude gewoonte afleren. Het kost meer moeite om X af te leren om naar de snackbar te gaan dan om hem te leren hoe hij een lekkere maaltijd voor zichzelf klaar moet maken. Probeer je zelf dat zoveel mogelijk voor te houden, zodat de neiging om alleen nog te kijken naar al wat er niet goed gaat en te corrigeren en bestraffen minder wordt.
49
Onderdeel J Afronding van de ouderbegeleiding 15 minuten
Helptekst Ik heb een vragenlijst over de training, waarin ik u vraag wat u van de verschillende onderwerpen en avonden vond. Bovendien ben ik benieuwd wat uw mening is over mij als ouderbegeleider of trainer. Nadat u de vragenlijst heeft ingevuld wil ik graag dat u één ding noemt dat u heel goed vond aan de ouderbegeleiding en één ding wat u voor verbetering vatbaar vond. Tenslotte wil ik u vragen om één ding te noemen waaraan u het meeste heeft gehad of wat u het meest is bijgebleven.
De jeugdreclasseerder geeft aan dat hij in het verdere verloop van de begeleiding contact zal houden met de ouders, maar niet meer in de rol van trainer/ouderbegeleider. Wel zal hij bij die contacten navragen hoe het gaat met de diverse vaardigheden die zijn ingeoefend, en met de dagelijkse routine.
3.3 Materiaal voor ouders Op de volgende bladzijden zijn hand-outs afgedrukt die bij elk onderdeel van de ouderbegeleiding horen. Ze worden aan de ouders uitgereikt bij het bespreken van het huiswerk aan het einde van een bijeenkomst.
50
OUDERBEGELEIDING JEUGDRECLASSERING Huiswerk en leestekst na afloop van onderdeel A: Introductiebijeenkomst Huiswerk 1. Neem de leesteksten door (de teksten komen hierachter): 1. het GGG-schema 2. de negatieve spiraal 3. complimenteren, prijzen en belonen Schrijf eventuele vragen die u heeft op: ________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________________________________
2. Vul de dagelijkse routine in voor een doordeweekse dag zowel ‘s avonds als ‘s ochtends en ook voor in het weekend. Geef daarbij aan hoe u het als ouder(s) zou willen laten verlopen en welke knelpunten u ziet (de bladen komen hierachter).
3. Geef uw kind iedere dag een compliment voor gewenst gedrag. Schrijf op hoe dat ging:
_________________________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________
51
Leestekst 1.
GGG-schema
Wat kan ons helpen om gedrag goed in kaart te brengen? We moeten steeds goed kijken naar drie punten: wat er aan het gedrag vooraf ging, hoe het gedrag zelf er precies uitzag en wat er op het gedrag volgde. Deze drie punten vormen het GGG-schema van gedrag: De eerste G staat voor GEBEURTENIS: wat ging er aan het gedrag van uw kind vooraf, en welke regels golden er in die situatie? De tweede G staat voor GEDRAG: wat was precies het gedrag van uw kind? De derde G staat voor GEVOLGEN: wat volgde er op het gedrag van uw kind? Denk nu eens aan een typische probleemsituatie, waarin uw kind negatief gedrag vertoont. Lees de onderstaande 3 G’s door. Denk daarna aan een situatie waarin uw kind positief gedrag laat zien. Neem dan de onderstaande 3G’s nog eens door
Gebeurtenis Wat ging er aan het gedrag vooraf? Waar was uw kind mee bezig? Waar was u of uw partner mee bezig? Waren er nog andere gebeurtenissen die je opvielen en die voor het gedrag plaatsvonden Wanneer vond het gedrag plaats (dit is belangrijk, want soms komt het lastige gedrag steeds op eenzelfde moment op de dag voor en zo ontdek je dan gelijk de moeilijke momenten van de dag). Waar vond het gedrag plaats? Wie waren erbij? En, dan, heel belangrijk: Welke regels waren er op dat moment geldig, wat was er met uw kind afgesproken of wat werd hem gevraagd te doen? Ook de regels of instructies horen dus bij de Gebeurtenis !
Gedrag Wat doet uw kind precies? Beschrijf wat uw kind doet, alsof je naar een film van uw kind kijkt, zonder te zeggen wat hij denkt of voelt. Alleen wat hij doet en zegt. Wat doet uw kind juist niet? Let ook op zijn lichaamshouding. Zit of staat hij, wat doet hij met zijn handen? Let op de gezichtsuitdrukking, is er sprake van oogcontact? Wordt er gefronst, geglimlacht, gegrijnsd? Wat zegt uw kind precies, en op welke toon? Welke geluiden worden gemaakt?
Gevolgen Welk effect heeft het gedrag van uw kind? Volgt er iets positiefs op het gedrag? Lukt het, slaagt uw kind? Je kunt hierbij ook denken aan een compliment van uw kant (‘Prima, dat heb je goed gedaan‛, ‘Fijn dat je me even helpt‛), of een beloning (geld of iets anders). Of een goed cijfer, nadat het proefwerk is geleerd, als positief gevolg. Volgt er iets negatiefs op gedrag? Een Gevolg kan ook negatief zijn. Lukt het niet op de manier die de uw kind laat zien? Krijgt uw kind straf of kritiek op zijn gedrag? Schiet hij naast zijn doel? Belangrijk: bedenk dat sommige gevolgen voor u misschien negatief zijn, maar voor uw kind tegelijk heel positief. Bijvoorbeeld: gillen, schreeuwen, dreigen of iemand slaan om je zin te krijgen zien de meeste ouders als een negatief Gevolg. Immers, je maakt er geen vrienden mee, sterker: je raakt ze kwijt en daarbij het vertrouwen van veel andere leeftijdgenoten en volwassenen. Maar op korte termijn echter is dit Gevolg voor uw kind zelf wel positief. Immers, uw kind krijgt zijn zin.
52
Denk nu aan een situatie waarin uw kind positief gedrag laat zien. Neem dan de bovenstaande 3G’s nog eens door
Als er vaak iets positiefs volgt op gedrag, is de kans groot dat uw kind dit gedrag vaker laat zien. U kunt dat gebruiken door uw kind steeds een compliment of een beloning te geven wanneer hij goed gedrag laat zien. We zeggen dan dat u uw kind beloont. Omgekeerd geldt ook dat als er vaak iets negatiefs volgt op gedrag, de kans steeds kleiner wordt dat dit gedrag voorkomt. U kunt daarvan gebruik maken door bijvoorbeeld te straffen. Let op: Gedrag afleren is moeilijker dan gedrag aanleren! Mensen leren gemakkelijker dingen bij dan af. Daarom is het het aanleren of doen toenemen van gedrag van uw kind belangrijker dan gedrag afleren. Het GGG-schema is een manier om aan te geven dat het gedrag van uw kind nooit zomaar gebeurt, maar een onderdeel is van een ketting van actie en reactie op elkaar. Een gebeurtenis leidt tot bepaald gedrag, wat een gevolg heeft. Dat gevolg is weer een nieuwe situatie, en die leidt weer tot nieuw gedrag, etc.
gevolgen
gebeurtenis
gedrag
Voorbeeld van een GGG-schema:
1 2
GEBEURTENIS
GEDRAG
GEVOLG
De buurvrouw is op bezoek, jongere komt net thuis Jij hebt Nee gezegd tegen jongere die om chips vraagt
Jongere vraagt om zak chips
Jij zegt nee, want je wilt zo eten Jij zegt Nee en probeert weer met de buurvrouw te praten
3
Je hebt voor de tweede keer Nee gezegd en richt je aandacht weer op de buurvrouw
4
Jongere gekregen
heeft
zijn chips
Jongere wordt boos en gaat met je in discussie, waarom hij vindt dat je wel een zak chips moet geven Jongere wordt nu heel boos en gaat schelden
Jongere is stil naar zijn kamer vertrokken en eet zijn chips
Jij schaamt je een beetje voor de buurvrouw en wil eigenlijk ook je gesprek met haar afmaken, dus je geeft toe en zegt: {Nou, eet dan maar die chips, maar ik wil wel dat je ook straks je bord leegeet‛ Jij bent blij want het gescheld is opgehouden en je kunt verder met waar je mee bezig was
Het GGG-schema zal als een rode draad door de bijeenkomsten heen lopen. Tijdens de volgende bijeenkomst zal de G van Gebeurtenis van belang zijn: wat is de situatie? Wat zijn de regels en hoe verloopt een dag? Later in de ouderbegeleiding komen het Gedrag en de Gevolgen aan bod. 53
2.
De negatieve spiraal
U ervaart ongehoorzaamheid en moeilijk gedrag bij uw kind. Als u hem iets vraagt of zegt te doen wordt steeds vaker niet gehoorzaamd, opstandig gereageerd. Wanneer u uw kind steeds meer achter de broek moet zitten maar nog steeds niet gehoorzaamt, gaan sommige ouders over op dreigen (‘als je nou niet ophoudt, dan....‛), en andere ouders geven het gewoon op. Wanneer het negatieve gedrag niet stopt of een kind doet nog steeds niet wat er van hem gevraagd wordt, gebeurt het wel dat ouders zo boos worden dat zij hun kind slaan of gaan schreeuwen. Dat roept vaak dan weer schuldgevoelens op bij de ouder en deze wil het graag goedmaken met het kind. Toegeven dan maar?? Wat zijn de gevolgen van deze spiraal voor het gezin:
In de Gevolgen zien we dat er steeds minder complimenten worden gegeven bij gewenst gedrag. Wat er wel goed gaat valt eenvoudigweg niet meer op. Bij ongewenst gedrag wordt steeds vaker toegegeven of je zegt er maar niets meer van om het conflict uit de weg te gaan. Daarnaast wordt het steeds moeilijker om een geschikte straf te vinden. Slaan en schelden komt steeds vaker voor, je hebt het idee, dat geen enkele straf meer indruk op de jongere maakt. De negatieve spiraal heeft een negatief effect op het Gedrag van uw kind én op u. Omdat er geen complimenten meer worden gegeven en omdat er zware straffen worden gegeven wordt de sfeer tussen ouders en uw kind steeds slechter en gaat de spiraal neerwaarts. In nieuwe Gebeurtenissen die aan het gedrag voorafgaan zien we dat die voor uw kind steeds minder duidelijk zijn; er zijn geen regels meer (‘hij houdt zich er toch niet aan, ik ben al blij áls hij thuiskomt‛), en er worden geen instructies meer gegeven (immers dat leidt tot conflicten, waardoor de sfeer verslechtert).
We weten dus dat we allemaal geneigd zijn om eerder te reageren op dingen die fout gaan, dan dingen die goed gaan. Jongeren met problemen horen heel vaak dat ze dingen niet goed doen. Vaak omdat er inderdaad ook meer dingen mis gaan, of omdat het vaker niet lukt. Dit beïnvloedt hun zelfbeeld. Het zelfbeeld is een geheel van ideeën die iemand over zichzelf heeft. Wat iemand van zichzelf vindt: Wie ben ik? Wat kan ik? Wat ben ik waard? Die ideeën krijg je door wat anderen tegen je zeggen en door je successen en mislukkingen (positieve en negatieve Gevolgen). Je zelfbeeld is dus aangeleerd. Als er vaak tegen uw kind gezegd wordt: ‘doe niet zo dom’ of ‘dat doe je niet goed’ of ‘bij jou gaat ook altijd alles fout’, dan gaat hij op den duur geloven dat het hem ook werkelijk niet lukt. Dan wordt zijn zelfbeeld negatief. Belangrijke mensen in de omgeving van uw kind (ouders, opa’s en oma’s, leerkrachten, etc.) hebben grote invloed op het zelfbeeld van uw kind. In de pubertijd komen vrienden en ‘de vriendengroep’ daar als belangrijke personen voor het zelfbeeld van uw kind bij. Een positief zelfbeeld geeft uw kind vertrouwen in zichzelf (‘ik heb goede ideeën, ik ben belangrijk, ik kan het‛), een negatief zelfbeeld doet het tegenovergestelde. Als uw kind het idee heeft ‘ik kan het toch niet‛ is het voor hem ook moeilijker zich in te spannen. Met deze informatie over het zelfbeeld zult u begrijpen dat prijzen en belonen van uw kind heel belangrijk is. Met prijzen en belonen geeft u uw kind een positief Gevolg op zijn gedrag. Daarmee maakt u de kans groter dat het gedrag voorkomt, én u geeft uw kind ook het idee: ‘je kunt het!‛ mee en dat is belangrijk voor zijn zelfbeeld. VRAAG: Wat kunt u tegen uw kind zeggen om hem te prijzen en tegelijk zelfvertrouwen te geven?
54
3.
Complimenten geven, prijzen en belonen
De wet van het effect zegt:
Als het gevolg van wat iemand doet leuk is of plezierig of positief dan is de kans groot dat dit gedrag een volgende keer weer voorkomt Als het gevolg van gedrag steeds negatief is, dan zal diegene uiteindelijk ophouden dat gedrag te vertonen
De positieve gevolgen van gedrag Er zijn drie verschillende soorten positieve gevolgen van gedrag 1. Sociale bekrachtigers of versterkers (bijvoorbeeld een compliment) 2. Materiële beloning (bijvoorbeeld geld) 3. Actie-versterkers (bijvoorbeeld iets leuks doen) Hoewel dat op het eerste gezicht niet zo lijkt werken de eerste en laatste versterker het best. Sociale beloningen hebben als voordeel dat ze niets kosten en zeer dikwijls gegeven kunnen worden. Een voorbeeld is een compliment, precies het gedrag benoemen waar je tevreden over bent, een duim omhoog, maar ook lachen om een grap, geïnteresseerd luisteren en vragen stellen, etc. Een actieversterker is een activiteit die u met uw kind gaat doen en die uw kind zelf ook leuk vindt. Dit kan per jongere verschillen, maar voorbeelden zijn: naar de film gaan, klussen aan huis, brommer of auto, naar een pretpark, een film huren, etc. Actie-beloners hoeven niets te kosten, het gaat om de gezamenlijke activiteit en de aandacht die in uw kind wordt gestopt. Jongeren vinden actie-beloners samen met ouders soms niet meer interessant; je kunt dan denken aan actiebeloningen in de vorm van langer opblijven, langer uit mogen gaan, naar het zwembad mogen met vrienden, etc. Het is belangrijk om een beloning te kiezen samen met uw kind, aangezien deze het wel echt leuk moet vinden (anders versterkt het onvoldoende het gedrag!). Per leeftijdsfase en per jongere zal de interesse verschillen. Soms kunnen we niet zonder materiële beloningen. Belangrijk is dan om steeds een sociale beloning of compliment bij de materiële beloning te geven. Als je stilaan de materiële beloning afbouwt, kun je complimenten overhouden. Het is belangrijk dat uw kind steeds goed weet waarvoor hij beloond wordt. Geef duidelijk aan wat je goed vond aan het gedrag van het kind. De kans is dan groter dat hij of zij dit gedrag zal herhalen. Soms heeft uw kind wel goed gedrag laten zien, maar heeft hij ook een heleboel dingen niet goed gedaan (in 1 keer). Als voorbeeld nemen we de zeer rommelige kamer die opgeruimd zou worden, maar waarvan alleen het bed is rechtgetrokken en het bureau is leeggemaakt. In plaats van alleen te vermelden dat we niet blij zijn met de troep is het goed ook te vermelden dat het we het {opruimgedrag‛ wel hebben gezien. Dat zou als volgt kunnen: ‘Ik zie dat je je bed en het bureau al hebt opgeruimd. Prima. Ik zou het fijn vinden als je de rest van je kamer op dezelfde manier zou doen, want er ligt hier nog erg veel troep‛. Het is belangrijk om direct te belonen. Hoe korter na het positieve gedrag de versterker volgt, hoe duidelijker het is dat de beloning gegeven werd voor dat specifieke gedrag. Complimenten zijn dan ook heel leuke beloners, omdat je ze altijd direct voorhanden hebt. Als het goed gaat hoef je misschien steeds minder materiële beloners te geven. Op die momenten kun je volstaan met complimenten. Het is wel belangrijk dat je blijft bekrachtigen ook al loopt het goed!! Wanneer geef je nu een beloning aan je kind? Dat is iets wat je als ouder helemaal zelf kunt bepalen. Er zijn wel een aantal zaken die je daarbij in de gaten moet houden. 55
Belangrijk bij het geven van beloningen:
Zorg dat de beloning aansluit bij het gedrag dat uw kind laat zien. Bijvoorbeeld: een half uur
later thuis mogen komen in het weekend, omdat je de hele week op tijd binnen was.
Het is beter om een aantal kleine beloningen te geven, dan 1 grote beloning. Voorbeeld 1: beter
om een half uur extra tijd te geven om te gaan stappen, als het deze week goed is gegaan, dan een half jaar te sparen om 1 keer een weekend naar de houseparty. Voorbeeld 2: het is beter om uw kind die huiswerk maakt steeds een compliment te geven als hij aan het werk is, dan pas te wachten tot de uitkomst van het eindrapport.
Beloningen zijn verdiend, die kun je dus niet meer voor straf afpakken! Beloningen kunnen het best snel volgen op gedrag wat je wilt belonen Als je er toch voor kiest om uw kind voor een grote beloning te laten ‘sparen’ zorg er dan voor dat dit haalbaar is. Bedenk dat het ook wel eens mis mag gaan zonder dat dit meteen de hele beloning in gevaar brengt. Bedenk dus: hoe kan uw kind het weer goed maken, zodat de beloning toch door kan gaan. Zorg ervoor dat het niet te lang duurt. Zes weken kan, maar zes maanden is erg lang.
De positieve gevolgen van complimenten en beloningen: Jongeren die regelmatig een compliment krijgen, weten wat ze goed doen en dat dat gewaardeerd wordt. Ze krijgen meer zelfvertrouwen en worden zelfstandiger Ze hoeven niet op een negatieve manier om aandacht te vragen De negatieve gevolgen van nooit complimenten en beloningen krijgen: Jongeren weten nooit zeker of ze iets goed doen Op den duur worden ze onzeker en bang om fouten te maken; uiteindelijk doen ze nog maar weinig Ze krijgen een negatief beeld van zichzelf Ze proberen vaker om op een negatieve manier aandacht te krijgen
Een compliment krijgen Wanneer je een compliment krijgt, voel je je daar soms wat verlegen bij. Je hebt al snel de neiging om te zeggen: ‘O, dat valt wel mee‛ of ‘nou, ja, ik had denk ik een beetje geluk‛. Toch is het natuurlijk wel leuk als iemand zegt dat je iets goed hebt gedaan of bijvoorbeeld leuke kleren aan hebt. Ook jongeren vinden het moeilijk om een compliment te krijgen, ze reageren al snel wat afwijzend. Ga er echter niet vanuit dat ze het daarom ook niet leuk vinden! Mensen groeien wanneer ze een compliment krijgen, ze leren sneller en herhalen gedrag wat goed valt ook eerder. Daarnaast neemt ook het zelfvertrouwen toe. Belangrijk is wel om alleen te complimenteren als je het ook meent. Complimenten om te vleien werken niet best, omdat jongeren dit zelf ook aanvoelen. Beter is het om dan het kleine stukje van gedrag waar je tevreden over bent expliciet te benoemen. Het geven van een compliment zit soms in kleine dingen. Als ouder moet je soms goed kijken naar je kind om te ontdekken waar je een compliment voor kunt geven. Ook jongeren zelf moeten wennen aan het feit dat ze complimenten krijgen van hun ouders. Zeker als dat eerst niet zo vaak gebeurde. Voorbeeld:
Marcel is een sombere jongen. Hij praat niet veel. Op een zekere dag wordt Marcel boos op een van de leerkrachten. Hij gaat flink tekeer. Zeer verbaasd is hij als de leerkracht hem complimenteert met het uiten van zijn mening. Zij vindt het prettig dat hij nu heeft duidelijk gemaakt dat hij het ergens niet mee eens is. De leerkracht zegt ook dat er andere manieren zijn om je mening te uiten, die meer geschikt zijn en dat dit wellicht handiger is voor Marcel.
56
Een oplossing om een compliment te geven, waarbij je je kind minder verlegen maakt, is het om nonverbaal je goedkeuring te laten blijken. Duim omhoog, lachen om een grapje, schouderklopje, etc.). Ook kun je indirect complimenten te maken. Door iets positiefs over uw kind te zeggen tegen iemand anders, terwijl uw kind ook aanwezig is. ‘Nou, daar heeft hij absoluut geen moeite mee‛ of ‘Daar wil hij je vast wel mee helpen, hij kan dat namelijk erg goed‛. Een compliment geven is soms ook heel lastig. In het begin voelt dat zowel voor ouder als kind onwennig en onnatuurlijk aan. Juist dan is het goed door te zetten en te blijven complimenteren. Als ouder besteedt je ook aandacht aan het gedrag wat je niet leuk vindt van je kind; je maakt je er zorgen over en slaapt er misschien soms niet goed van. Gun het jezelf ook te genieten van het gedrag wat wel goed gaat.
57
Dagelijkse routine
Ochtend doordeweekse dag Tijd 6.00 – 6.30 uur
Wat moet er gebeuren?
6.30 – 7.00 uur
7.00 – 7.30 uur
7.30 – 8.00 uur
8.00 – 8.30 uur
8.30 – 9.00 uur
58
Knelpunten
Middag doordeweekse dag Tijd
Wat moet er gebeuren?
15.00 – 16.00 uur
16.00 – 17.00 uur
17.00 – 18.00 uur
18.00 – 19.00 uur
19.00 – 20.00 uur
20.00 – 21.00 uur
21.00 – 22.00
22.00 – 23.00
59
Knelpunten
Ochtend in het weekend Tijd
Wat moet er gebeuren?
6.00 – 8.00 uur
8.00 – 9.00 uur
9.00 – 9.30 uur
9.30 – 10.00 uur
10.00 – 10.30 uur
10.30 – 11.00 uur
11.00 – 11.30
11.30 – 12.00
60
Knelpunten
Middag in het weekend Tijd
Wat moet er gebeuren?
12.00 – 13.00 uur
13.00 – 14.00 uur
14.00 – 15.00 uur
15.00 – 16.00 uur
16.00 – 17.00 uur
17.00 – 18.00 uur
18.00 – 19.00
19.00 – 20.00
61
Knelpunten
Avond in het weekend Tijd
Wat moet er gebeuren?
20.00 – 21.00 uur
21.00 – 22.00 uur
22.00 – 23.00 uur
23.00 – 24.00 uur
24.00 – 01.00 uur
01.00 – 02.00 uur
03.00 – 04.00
62
Knelpunten
OUDERBEGELEIDING JEUGDRECLASSERING Huiswerk en leestekst vooraf aan onderdeel E: Regels stellen en geven van een ‘waarom’. Huiswerk Regels in huis. Het is belangrijk om na te denken over welke beloningen u als ouder wilt geven aan X. Daarom is het huiswerk, dat u beloningen bedenkt voor de regels die bij u in huis gelden. Bedenk welke huisregels bij u thuis gelden voor iedereen, dus ook voor X (bijvoorbeeld kleding in de wasmand doen), en voor X in het bijzonder (bijvoorbeeld niet roken in huis). Probeer te bedenken wat u als ouder kan doen als X de regel goed opvolgt. Vraag X daarbij ook om advies: welke beloning vindt hij op zijn plaats? Zeg daarop niet meteen ‘ja’ of ‘nee’, maar overleg met uw partner of vraag bedenktijd. Geef dan X een beloning op het moment dat hij een regel goed heeft nageleefd. Schrijf op hoe dat is gegaan. Schrijf vijf regels op, die u thuis wilt laten gelden en maak gebruik van de theorie uit de tekst. a. ____________________________________________________________________________________________________ b. ____________________________________________________________________________________________________ c. ____________________________________________________________________________________________________ d. ____________________________________________________________________________________________________ e. ____________________________________________________________________________________________________
Maak een lijst van 10 geschikte beloningen die u aan uw kind zou kunnen geven als hij een regel goed naleeft (er staan al twee voorbeelden ingevuld): Voorbeeld: Lievelingseten klaar maken Voorbeeld: Iets later thuis mogen komen 1. ___________________________________________________________________________________________________ 2. ___________________________________________________________________________________________________ 3. ___________________________________________________________________________________________________ 4. ___________________________________________________________________________________________________ 5. ___________________________________________________________________________________________________ 6. ___________________________________________________________________________________________________ 7. ___________________________________________________________________________________________________ 8. ___________________________________________________________________________________________________ 9. ___________________________________________________________________________________________________ 10.__________________________________________________________________________________________________
63
Geef dan X een beloning op het moment dat hij een regel goed heeft nageleefd. Schrijf op hoe dat is gegaan.
3. Geef de jongere opnieuw iedere dag een compliment voor gewenst gedrag. Schrijf op hoe dat ging.
64
Leestekst: Regels Inleiding Overal waar mensen met elkaar omgaan, gelden regels. Op school, op straat en natuurlijk thuis. Het hebben van regels is bij uw kind extra belangrijk. Ze hebben de neiging uit te proberen hoever ze kunnen gaan en zoeken duidelijk grenzen op. Hoe tegenstrijdig het misschien ook mag klinken: deze jongeren hebben behoefte aan een heel duidelijke grens. Weten hoever je kunt gaan geeft duidelijkheid en biedt uw kind een veilige leefwereld die voorspelbaar is. Hoe groot de behoefte aan regels ook is, jongeren zullen hier niet zelf om vragen. Als ouder moet je de regels zelf aanbieden. Maar te strakke regels zullen verzet opleveren. Goed kiezen en formuleren van regels is dus erg belangrijk. Wat vind u als ouder belangrijk genoeg om als regel op te nemen? Wat vind u niet de moeite van verzet waard? Welke gevolgen heeft het als de regel niet wordt opgevolgd? Regels zijn niet alleen maar bedoeld om structuur te bieden aan uw kind. Ze bevorderen de veiligheid van de gezinsleden en leiden tot een betere sfeer. Een aantal gevolgen van regels wordt hieronder beschreven. Goed kiezen van regels Als je goed nadenkt kun je eigenlijk overal wel een regeltje aan plakken. Op een jongerenkamp in de Verenigde Staten krijg je als begeleider een boekje mee, waarin meer dan 200 regeltjes staan, die kinderen en begeleiders gedurende een week moeten opvolgen. Iedereen kan zich voorstellen dat dat voor jongeren een taak is die vooraf al verloren is. Veel beter is het om per regel te bekijken hoe belangrijk je het als ouder(paar) vindt dat deze nageleefd wordt. Je zult dan op een kleiner aantal regels uitkomen, die meer haalbaar zijn voor uw kind dan het hele pakket. Aandachtspunten bij het formuleren van regels: Haalbaarheid; een regel moet kunnen lukken. Concreet; een regel moet duidelijk zijn, over gedrag gaan, iets wat uw kind precies moet doen of laten. Nuttig; de regel is voor u de moeite waard. U moet uzelf en uw kind kunnen uitleggen waarom u vindt dat het belangrijk is dat de regel bestaat. Vaak kost het geen moeite om uitleg te geven van een regel, als dat wel zo is, kun je je afvragen hoe nuttig het is om deze regel te handhaven. Controleerbaarheid; als je een regel niet kunt controleren kun je ook niet reageren als hij wel of niet is nageleefd. Moeilijk te controleren regel: om 23.00 moet je gaan slapen. Beter is om te stellen dat om 22.30 uw kind in bed moet liggen en het licht uit moet zijn. Positief formuleren; het is veel beter als een regel beschrijft wat een jongere wel moet doen. Het is niet handig als een regel zegt wat hij niet moet doen. Want wat moet hij dan wel doen? Voorbeeld: ‘Na 22.30 uur mag je geen muziek op je kamer draaien die anderen kunnen horen’. Beter is: ‘Na 22.30 uur mag je op je kamer naar muziek luisteren, maar andere moeten die niet kunnen horen, dan kunnen ze slapen als ze dat willen’. De gevolgen van regels: Veiligheid Iedereen voelt dat er rekening met hem of haar wordt gehouden Regels zorgen voor meer overzicht in de dagelijkse gang van zaken Jongere kan beter functioneren in de samenleving (overal gelden regels, op je werk kun je ook niet te laat komen) Betere sfeer thuis 65
Het aanpassen van regels Het kan gebeuren dat regels niet langer haalbaar zijn. Dit merk je als ouders bijvoorbeeld omdat dezelfde regel steeds niet opgevolgd wordt. Of omdat een van de kinderen bij je komt met verzoek de regel aan te passen (Mag ik vannacht weg blijven?). Het is goed om als ouders zelf te beginnen met het aanpassen van regels. Als u denkt dat het nuttig is, begin er dan over. Laat uw kind dan hierover meepraten. Kinderen leren veel van onderhandelen met hun ouders over regels en zijn bovendien meer gemotiveerd om regels op te volgen als zij erover hebben kunnen meepraten. Belangrijk is om in gedachten te houden dat regels niet star en stug zijn en dat er over gesproken moet kunnen worden, waarbij het duidelijk is dat u daarbij de leiding houdt!
66
OUDERBEGELEIDING JEUGDRECLASSERING Huiswerk en leestekst vooraf aan onderdeel F: Onderhandelen Leestekst: Onderhandelen Wat doet u als uw kind vraagt om verandering van de regels? Bij een dergelijk verzoek moet u voor uzelf een antwoord hebben op de vraag: wil ik hierover onderhandelen, wil ik deze regel aanpassen of is deze regel voor mij vast en niet onderhandelbaar? Ieder mens heeft een eigen idee van wat hij of zij wel tolereert en wat niet. Ook binnen het gezin zullen vader en moeder het niet altijd met elkaar eens zijn, wat overigens volstrekt normaal is. Kinderen en jongeren weten snel wat wel mag van welke ouder en bij wie ze moeten zijn om om toestemming te vragen voor bepaalde zaken. Ouders worden op deze manier nog wel eens tegen elkaar uitgespeeld en geven soms toestemming wanneer de andere ouder dat liever niet had gewild. U hoeft het als ouders helemaal niet altijd met elkaar eens te zijn. Het is volstrekt normaal dat volwassenen van mening verschillen over bepaalde onderwerpen en ook voor jongeren is dit iets om te leren. Wanneer zij op school bij de ene leraar les hebben zullen de klasseregels wellicht anders zijn dan die van de andere leraar. Een ook in hun latere carrière zullen zij ontdekken dat mensen er verschillende ideeën op na houden. Wanneer je als ouders belangrijke beslissingen moet nemen wanneer je kind om toestemming vraagt is het dan ook niet raar om even om overlegtijd te vragen. Je geeft daarmee letterlijk aan: ‘ik vind jou belangrijk, ik vind het belangrijk om mijn beslissing weloverwogen te maken‛. Wat is voor u onderhandelbaar en wat niet? Over een aantal zaken echter is het goed om (op voorhand of wanneer de situatie zich aandient) te spreken met elkaar als ouders. Over welke zaken wil je onderhandelen met je kind en welke zaken zijn niet onderhandelbaar voor jullie? VRAAG: Wat is voor u absoluut niet onderhandelbaar? (geef als ouders elk een individueel antwoord) VRAAG: Wanneer is iets bespreekbaar? Wat vindt u een goede reden om een regel aan te passen? VRAAG: Wat is uw standpunt over de volgende zaken, zijn ze bespreekbaar? En waar liggen dan de grenzen waarbinnen onderhandeld kan worden? Roken (alleen buiten of de eigen kamer? alleen van zelf verdiende geld?) Op tijd thuis komen Etenstijd Wasgoed
67
Huiswerk Zelf een ander voorstel bedenken Hieronder staan verzoeken die jongeren kunnen doen. Wanneer u als ouders moet onderhandelen over deze verzoeken, welke voorstellen kun u dan zelf doen naar uw kind toe? Schrijf uw voorstel onder elk verzoek. 1. Het begint pas leuk te worden om 23.00 uur. Nu moet ik al om 01.00 uur thuis zijn. Dat vind ik niet eerlijk, want de rest mag ook altijd langer blijven.
2. Ja, jeetje, jij wilde toch zo nodig kinderen, daar moet je dan ook voor zorgen! Moet ik nou ook nog met afwassen gaan helpen?
3. Ik vind eigenlijk dat ik elke avond weg mag. Mijn vrienden mogen ook altijd naar het plein komen.
4. Ja, die honden zijn niet van mij. Dus ik vind dat ik ze ook niet uit hoef te laten.
5. Ik rook nu eenmaal en nu zou ik ook graag in huis roken, want het begint zo koud te worden buiten.
68
6. Als jullie op vakantie gaan, wil ik eigenlijk wel alleen hier blijven. Jullie vertrouwen me toch wel?
7. Pa, die grafische school dat zie ik toch echt niet zitten. Ik denk dat ik liever ga werken, dan heb ik tenminste wat geld om uit te geven.
69
OUDERBEGELEIDING JEUGDRECLASSERING Huiswerk en leestekst na afloop van onderdeel F: Onderhandelen Huiswerk 1. Lees de tekst door waarin de stappen voor onderhandelen staan uitgelegd (zie onder). Schrijf eventuele vragen hier op.
2. Voer met uw kind een onderhandelingsgesprek. Gebruik de stappen in de leestekst. Schrijf eventuele vragen hier op. Bereid het gesprek voor door te bedenken: o waarover o waarom o welke grenzen heb ik zelf o welke voorstellen kan ik doen Kondig de komst van het gesprek aan en vraag uw kind er vast over na te denken Voer het gesprek volgens het stappenplan (zie leestekst) Spreek alvast een datum af waarop u gaat kijken of de afspraak gewerkt heeft
70
Leestekst Stappen bij onderhandelen Hieronder staan de stappen die u moet zetten bij het onderhandelen uitgeschreven. Soms zal het niet nodig zijn alle stappen op te volgen. Dat hangt af van de situatie, van het soort afspraak dat u wilt maken, maar ook van uzelf als persoon en van uw kind. Wanneer u deze stappen uitprobeert is het goed om te bedenken welke stappen voor u goed werken en welke niet. Succes!
Voorbereiding 1. Wanneer u met uw kind wilt onderhandelen over een afspraak, bedenk dan eerst WAT u precies wilt bespreken (dus wat is onderhandelbaar en wat niet) en WAAROM u dat in onderhandeling wilt doen (dus waarom vindt u het belangrijk dat uw kind meedenkt). 2. Wat is de afspraak nu? Wat zou uw kind zelf graag willen en wat zijn uw eigen grenzen. (Vraag u daarbij steeds af waarom u die grenzen daar hebt liggen. Zo bereidt u zich vast voor op eventuele vragen van uw kind). 3. Kies een geschikt moment of dag van de week uit (bijvoorbeeld als alle gezinsleden thuis zijn of juist wanneer u alleen bent met uw kind) 4. Kondig van tevoren aan wat u met uw kind wilt bespreken en vraag hem er vast over na te denken. 5. Onderhandelen is een vaardigheid die uw kind moet leren. Ga er dus in het begin van uit dat uw kind hoog zal inzetten. Hij moet immers nog leren dat u in een onderhandeling met redelijke voorstellen moet komen en wat een redelijk voorstel is). 6. Neem zelf de tijd voor het gesprekje. U laat daarmee merken dat u uw kind serieus neemt en dat u bereid bent te luisteren naar zijn voorstellen en argumenten. Bovendien maakt u het voor uw kind makkelijker om een volgende keer bij u te komen.
Uitvoering 1. 2. 3.
Vraag uw kind om zijn eigen ideeën en redenen waarom hij het belangrijk vindt dat de regel aangepast moet worden. En vraag hem om een voorstel te doen (‘wat wil jij graag?‛) Geef een samenvatting van wat uw kind heeft gezegd en geef een reactie. Laat merken dat u het prettig vindt dat uw kind mee heeft gedacht. Doe een alternatief voorstel met een waarom of ga akkoord met voorstel als u het goedkeurt.
Afsluiten 1. 2.
Schrijf op wat jullie hebben afgesproken Spreek alvast een datum af waarop u gaat kijken hoe de afspraak gewerkt heeft
Evalueren Praat met elkaar over de gemaakte afspraak. Laat ieder antwoord geven op de volgende vragen: Hebben de ouders zich aan de afspraken gehouden? Heeft uw kind zich aan de afspraken gehouden? Moet de afspraak herzien worden? Nieuwe onderhandeling of voorzetten van de gemaakte afspraak?
71
OUDERBEGELEIDING JEUGDRECLASSERING Huiswerk en leestekst na afloop van onderdeel G: Gedragsinstructies geven en onderdeel H: Stoppen van gedrag en ‘Nee’zeggen. Huiswerk 1. Lees de tekst door waarin het geven van een gedragsinstructie, het stoppen van gedrag, ‘nee’ zeggen en het geven van straf worden uitgelegd (zie onder). Schrijf eventuele vragen hier op.
2. Geef uw kind een keer per dag een gedragsinstructie. Schrijf op wat u gevraagd heeft en hoe X daarop reageerde.
3. Vul vijf straffen in die u nu geeft aan uw kind en voor welke overtredingen u dat doet: Straf Geef ik/geven wij voor:
72
Leestekst Gedragsinstructies geven Bij het geven van instructie zijn altijd twee partijen betrokken: de luisterende partij en de sprekende partij. Deze hebben beiden de verantwoordelijkheid om ofwel duidelijk, concreet en zo gedetailleerd als nodig instructie te geven, ofwel om vragen te stellen, wanneer er onduidelijkheden zijn.
Verkorte gedragsinstructies
Aangezien jongeren niet altijd stralend een gegeven instructie op zullen volgen, is het soms nodig om een verkorte gedragsinstructie te geven. Zeker wanneer u het belangrijk vindt dat uw kind de instructie opvolgt. Hoe gaat u zo’n instructie geven; u blijft ervoor zorgen dat uw kind weet dat u het tegen hem hebt. Blijf op een rustige, kalme toon de instructie herhalen. Geef geen dreigementen, blijf alleen de instructie herhalen. Prijs elk stukje gedrag dat ook maar een beetje in de buurt komt. Bijvoorbeeld: ‘Joep, ik wil dat je die radio zachter zet, Joep, ik wil dat je die radio zachter zet. Prima dat is al iets beter. Ik wil dat je hem nog iets zachter zet‛. Het is erg belangrijk om rustig te blijven. Als het kind merkt dat hij op zijn kop kan staan, maar dat de opdracht uitgevoerd moet worden, is de kans ook groter dat hij het daadwerkelijk gaat doen. Doe dit dus niet als u haast heeft, dan bent u niet rustig genoeg. Als er gemopperd of geschreeuwd wordt, dan moet u daar niet op ingaan. Uw kind moet leren naar u te luisteren. Het is van belang om zelf niet te gaan schreeuwen, hoewel je die neiging wel hebt als uw kind niet direct reageert. Juist door rustig te blijven, wordt je instructie dwingend. Stoppen van gedrag De verkorte gedragsinstructie kunt u gebruiken als u wilt dat uw kind iets gaat doen en hij weigert. We gaan nu kijken naar wat u kunt doen als u gedrag wilt stoppen. Bij het stoppen van gedrag is het volgende van belang: 1. Wees consequent: reageer altijd zo snel mogelijk en op dezelfde manier bij gedrag dat ongewenst is. 2. Grijp vroeg in: gedrag dat al een tijdje voortduurt is moeilijker te stoppen dan gedrag dat op het punt staat zich te ontwikkelen. U ziet het vaak al aankomen. 3. Stop niet alleen ongewenst gedrag, maar instrueer daarbij altijd alternatief gedrag. Ongewenst gedrag stoppen is makkelijker als uw kind alternatief gedrag hoort. 4. Let bij het stoppen van ongewenst gedrag en bij het uitvoeren van straf steeds op het gewenste gedrag. Hoe klein ook, honoreer het meteen. Als uw kind stopt met schreeuwen en op een prettiger stemvolume doorgaat, is het belangrijk om het hiervoor meteen een complimentje te geven. Hij krijgt dan aandacht voor het gewenste gedrag. 5. Gebruik zo min mogelijk fysiek contact. Jongeren moeten leren om naar verbale instructies te luisteren. Als fysiek contact noodzakelijk is, gebruik het dan zo licht sturend mogelijk. 6. Praat niet meer na over het ongewenste gedrag. Zeg niet ‘Waarom doe je dat?‛ of ‘Vind je dat nou leuk?‛ Over is over en afgelopen. Bij napraten geef je namelijk toch nog veel aandacht voor ongewenst gedrag. Een ‘goed gesprek’ kan beter op een later moment plaatsvinden.
73
7.
Laat de voortgang van de dagelijkse routine als natuurlijke consequentie werken. Waar mogelijk kan gebruik worden gemaakt van de dagelijkse routine om ongewenst gedrag te stoppen. Bijvoorbeeld: 18.30 uur is etenstijd. Wanneer uw kind te laat is, moet hij zelf een boterham smeren of zijn eten opwarmen, want dan is er al gegeten.
Gedrag stoppen en gedragsinstructie geven
Het is belangrijk dat uw kind leert om te gaan met feedback op zijn gedrag. Kinderen zijn soms niet (meer) gewend om meteen te reageren als zij instructies krijgen na ongewenst gedrag. Misschien heeft uw kind wel geleerd dat het pas hoeft te reageren als volwassenen beginnen te schreeuwen of als ze vastgepakt worden. Ze moeten echter leren om te reageren op verbale instructies. Het geven van een stopinstructie wordt vergemakkelijkt door altijd naast de stopinstructie ook een instructie van gewenst gedrag te geven. Stem en houding zijn daarbij belangrijk. De eerste stap: maak contact en praat op een vriendelijke, maar stellende manier. Uw kind wordt dan al voorbereid dat er een instructie komt. 1. 2. 3. 4.
Maak contact Zeg precies wat uw kind niet goed doet Vertel uw kind precies wat hij wel moet gaan doen Prijs het gewenste gedrag als het kind dat laat zien al is het maar een klein stukje/stapje
Bijvoorbeeld: ‘Erik je praat nu heel hard (zo kan ik je niet verstaan). Ik wil dat je verdergaat met een zachtere stem. Zo ja, prima.’ Aandachtspunten: Stop het ongewenste gedrag direct Praat op een rustige, stellende manier zonder stemverheffing Preek niet, houdt het kort Dreig niet met sancties Als uw kind niet meteen reageert gebruik dan de verkorte gedragsinstructie. Dus: ‘Erik, ik wil dat je met zachte stem praat’ ‘Erik, ik wil dat je zachtjes praat.’ ‘Ik wil dat je zachtjes praat, Erik.’ ‘Prima, zo kan ik je beter verstaan.’ ‘Nee’ zeggen ‘Nee’ zeggen lijkt vaak makkelijk, maar valt in de praktijk tegen. Vaak wordt wel heel makkelijk gezegd ‘wees consequent’, maar ja, als u moe bent of uw kind zeurt erg of u wilt de sfeer niet verpesten.(dan is ‘ja’ zeggen een beter alternatief). Het GGG schema zegt: de gevolgen van gedrag bepalen hoe gedrag er in de toekomst uit gaat zien. Levert gedrag iets positiefs op, dan zal het vaker voorkomen en andersom ook. Levert gedrag echter af en toe iets positiefs op, dan zal het nog steeds blijven voorkomen. Immers de kans dat het lukt is altijd aanwezig Op dit principe zijn gokkasten bijvoorbeeld gebaseerd. Je wint heel vaak niets, maar zo af en toe wel, dus het blijft de moeite waard om te proberen. Consequent zijn kost dus veel energie, maar levert je dus wel degelijk iets op.
74
Straf geven Straf kan nodig zijn om duidelijk aan te geven dat iets niet kan. In deze tekst bespreken we hoe u kunt straffen. Maar voor we dit bespreken, eerst het volgende: Alleen maar straf geven is niet effectief. Bij straf moet steeds een alternatief worden aangeboden. Wat kan er wel? U wilt bijvoorbeeld dat uw kind niet meer zo schreeuwt en scheldt als hij boos is. U kunt straf geven voor schreeuwen en schelden. Maar boos zijn is iets wat u niet kunt verbieden. Het is soms heel goed om boos te zijn. Daarom is een alternatief nodig: hoe kun je laten zien dat je boos bent zonder te schreeuwen en te schelden? Ook bij ongewenst gedrag is het belangrijk te kijken naar het gedrag, het gedrag te observeren. Wat gaat er aan gedrag vooraf en wat volgt er op gedrag. Van ongewenst gedrag kun je een GGG schema maken. Belangrijke vragen die u zich kunt stellen zijn: hoe komt het dat ongewenst gedrag blijft bestaan? Wat wint uw kind ermee, hoe reageert u als ouders? Blijven doorzeuren bijvoorbeeld wordt vaak beloond omdat u als ouder dan van het gezeur af bent. Is er een negatieve spiraal waarin u steeds straf uitdeelt? Slaan als straf. We zijn allemaal geneigd, zeker als we ons machteloos voelen, om een tik of klap uit te delen. Wat zijn voor- en nadelen hiervan? o Voordelen van slaan: U doorbreekt in één keer het gedrag van uw kind. Een onacceptabele situatie wordt meteen gestopt. De lucht klaart op en er is weer ruimte voor positieve dingen. Gevaarlijk gedrag stopt direct. Slaan kan een snelle methode zijn om ernstig of gevaarlijk gedrag te stoppen. o
-
Nadelen van slaan:
Ouders en kinderen raken geëmotioneerd en voelen zich boos en/of verdrietig
Bij vaak slaan worden kinderen angstig of trekken zich meer terug, daarnaast leren kinderen problemen op te lossen door agressie of geweld.
Wanneer kinderen ouder worden moeten ouders vaker en harder slaan om hetzelfde resultaat te bereiken
Slaan van kinderen werkt niet meer wanneer het vaak wordt gebruikt. Als je ervaring dat het niet meer helpt om te slaan is de verleiding groot om harder of vaker te slaan.
De relatie tussen ouder en kind verslechtert wanneer steeds vaker en harder wordt geslagen.
Advies: Hoewel we weten dat uw kind heel lastig gedrag laat zien en het u soms verre van aangenaam maakt, raden we slaan af als opvoedingsmiddel. Er is namelijk een te groot risico op een negatieve spiraal: u geeft een klap en uw kind wordt nog bozer en gaat door met schreeuwen of slaat terug, u krijgt misschien een waas voor ogen of wil in ieder geval niet de eerste zijn die toegeeft en mept door. Dat was niet de bedoeling en uit schuldgevoel bent u de volgende dag toegeeflijk voor uw kind of doet u eens iets extra’s (nieuwe kleding/ zijn lievelingseten klaarmaken). U ziet wat meer door de vingers, totdat hij het zo bont maakt, dat u wel moet ingrijpen. De jongen luistert slecht, dus om uw mening kracht bij te zetten geeft u een klap of een zet, etc... Een ander risico is dat uw kind bang gaat worden en dan dingen stiekem gaat doen, tot u het ontdekt en de bom nog erger barst. 75
Verschillende straffen voor verschillend gedrag Verschillend gedrag vraagt om verschillende straffen. Dat is nodig omdat u wilt dat jongeren leren van de gevolgen die hun gedrag kan hebben. Dus milde overtredingen hebben mildere gevolgen en zware overtredingen hebben zwaardere gevolgen. -
Het is niet handig om vaste straffen in te stellen voor vaste overtredingen (bijvoorbeeld: Te laat thuis komen heeft altijd als gevolg dat uw kind de volgende dag niet weg mag). Uw kind kan dan immers heel bewust de keuze maken of hij de straf ergens voor over heeft. Dat gaat dan bijvoorbeeld zo: ‚ik wil heel graag naar dat feest en ik wil ook tot het eind blijven, nou dan heb ik het ervoor over om morgen thuis te moeten blijven, trouwens, dan ben ik waarschijnlijk toch te brak en heb ik nergens zin in.‛
-
Ongewenst gedrag als ruziemaken, zeuren of op een negatieve manier aandacht vragen, driftbuien, dwingend gedrag kan, in het beginstadium, goed aangepakt worden met het stoppen van gedrag door het geven van een gedragsinstructie. Werkt dit, dan is er geen straf nodig. Een variant hierop is aan uw kind vragen om onmiddellijk gewenst gedrag te vertonen (overcorrectie). Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden als een kind agressief om patat als avondeten vraagt. Als ouder kunt u dan duidelijk zeggen dat dat anders gevraagd moet worden en hoe.
-
Een andere manier is het negeren van ongewenst gedrag. Bij mopperen of zeuren kan dat heel goed. Gereageerd wordt dan alleen op het gewenste gedrag (en niet op de zeurderige toon). Dus als een jongen boos is en gaat zeuren of mopperen, maar uiteindelijk wel doet wat hij moet doen,dan kun je het mopperen negeren en hem daarvoor een compliment geven. Voor langdurig en mild negatief gedrag is negeren een heel effectief, maar ook moeilijk middel om uit te voeren.
-
Negeren van ongewenst gedag is niet hetzelfde als het negeren van uw kind als persoon. Een voorbeeld van het negeren van uw kind als persoon is om hem niet aan te kijken, niets terug te zeggen en net te doen of de jongen niet bestaat als hij bij u in de kamer zit. Dit laatste is duidelijk een echte straf, waarbij niet alleen het vervelende gedrag van uw kind genegeerd wordt, maar ook het positieve gedrag. Negeren van uw kind is daarom geen geschikte maatregel. Door nu uw kind als persoon te negeren gebeurt er het volgende:
-
o
U zegt eigenlijk: ‚het maakt niet uit wat je doet, je kunt het voorlopig niet meer goed doen‛.
o
U zegt eigenlijk: ‚het gaat mij niet alleen om je gedrag, ik vind jou gewoon niet leuk nu‛.
o
Uw kind voelt zich machteloos.
o
Uw kind leert eigenlijk: als ik een fout heb gemaakt kan ik het niet meer goedmaken.
Een veel gebruikte straf is het boetesysteem. Het is hierbij belangrijk de volgende stappen heel precies op te volgen. o
Maak contact
o
Vertel precies wat je niet goed vond
76
o -
Vertel welke boete of straf zal volgen
Bij het boetesysteem is het volgende belangrijk: o
Wacht niet met de boete of straf. Laat deze zo dicht mogelijk volgen op het moment waarop het ongewenste gedrag voorkwam.
o
Laat de boete of straf in verhouding staan met de ernst van het ongewenste gedrag. Ook de duur moet relatief kort zijn, er moet voldoende tijd zijn voor leuke omgang met anderen en positieve interacties (dus geen 4 weken huisarrest).
o
Pak alleen die dingen af of beperk uw kind in die activiteiten die hij ook leuk vindt. N.B. een straf mag niet bestaan uit het afnemen van reeds verdiende beloningen.
o
Wees heel duidelijk in wat en hoe groot de straf is.
o
Dreig niet met straf en ga niet in discussie met uw kind over de straf, maar hou vast aan het uitvoeren van de straf.
o
Als je merkt dat je meer een strafregime aan het uitvoeren bent dan gewenst gedrag belonen, dan is het tijd om uzelf bij te sturen.
Straffen en het weer goed maken Het is belangrijk dat jongeren leren dat ze het weer goed kunnen maken als ze een overtreding hebben begaan. Wanneer u als ouder aan het eind van de negatieve spiraal zit en u dus als reactie op overtredingen kiest voor ‘toegeven’ of ‘agressie’, leert uw kind eigenlijk niets. Geef daarom een ‘waarom’ bij een negatief gevolg op zijn gedrag. Uw kind begrijpt dan beter wat er niet goed is en hij begrijpt ook dat hij de gelegenheid krijgt om het weer goed te maken.
77