Handleiding voor Inductionmotoren en -generators
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Veiligheidsinstructies AMA, AMB, AMG, AMH, AMI, AMK, AMZ, HXR, M3BM, NMI, NXR
1. Algemeen De algemene veiligheidsvoorschriften, specifieke overeenkomsten voor iedere werkplaats en voorzorgsmaatregelen in dit document dienen te allen tijde te worden nageleefd.
2. Beoogd gebruik Elektrische machines hebben gevaarlijke onder spanning staande en roterende onderdelen en kunnen hete oppervlakken hebben. Het is niet toegestaan om op de machine te klimmen. Alle handelingen voor transport, opslag, installatie, verbindingen, ingebruikname, bediening en onderhoud moeten door verantwoordelijke, vaardige personen worden uitgevoerd (conform EN 50 110-1/DINVDE 0105/IEC 60364). Onjuiste behandeling kan ernstig persoonlijk letsel en materiële schade veroorzaken. Gevaar! Deze machines zijn bedoeld voor industriële en commerciële installaties zoals componenten gedefinieerd in Richtlijn 98/37/EG voor machines. Het in gebruik nemen van de machines is verboden zolang er geen conformiteit van het eindproduct met deze richtlijn is vastgesteld (houd u aan specifieke plaatselijke veiligheids- en installatieregels zoals EN 60204). Deze machines voldoen aan de geharmoniseerde serie normen EN 60034 / DIN VDE 0530. Het gebruik in een omgeving met explosiegevaar is verboden, tenzij de machines uitdrukkelijk voor dergelijk gebruik ontworpen zijn (volg de aanvullende instructies). Gebruik in geen enkel geval een lagere graad van bescherming dan IP 23 in de open lucht. Luchtgekoelde modellen zijn ontworpen voor temperaturen tussen -20 en +40°C en hoogten van maximaal 1000 m boven de zeespiegel. De buitentemperatuur voor modellen met lucht-/water-koeling dient minimaal +5 °C te zijn ( zie voor machines met glijlagers de documentatie van de fabrikant). Lees altijd de informatie op het typeplaatje met technische gegevens, die kan anders zijn dan u verwacht. De omstandigheden in het veld dienen geschikt te zijn voor alle specificaties op het typeplaatje.
3. Transport, opslag Wanneer bij aflevering van de machine beschadiging wordt geconstateerd, moet dat onmiddellijk bij het transportbedrijf worden gemeld. Staak indien nodig het gebruik van de machine. Hijsogen zijn berekend op het gewicht van de machine, breng daarom geen extra lasten aan. Gebruik de correcte hijsogen. Gebruik indien nodig transportmiddelen van de juiste afmetingen (zoals touwgeleiders). Verwijder transportsteunen (zoals lagervergrendelingen, trillingdempers) alvorens de machine in gebruik te nemen. Sla deze op voor later gebruik. Zorg er tijdens het opslaan van machines voor dat de locatie droog en stof- en trillingsvrij is (bij rust bestaat gevaar voor lagerschade). Meet de isolatieweerstand voor
3BFP 000 050 R0101 REV H
Veiligheidsvoorschriften - 1
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
de ingebruikname. Bij waarden van 1 k per volt van de nominale spanning, droge wikkeling. Volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant op. Procedures voor langdurige opslag moeten altijd juist worden gevolgd.
4. Installatie Zorg voor een evenredige ondersteuning, een solide voet- of flensmontage en een nauwkeurige uitlijning. Vermijd resonanties met rotatiefrequentie en dubbele netvoedingsfrequentie als resultaat van montage. Schakel de rotor in en luister voor abnormale slipgeluiden. Controleer de rotatierichting in ongekoppelde toestand. Volg de instructies van de fabrikant als u de koppelingen of andere aandrijfelementen monteert of verwijdert en dek ze met een aanraakbeveiliging af. Tijdens het proefdraaien in ongekoppelde toestand dient u de asspie te vergrendelen of te verwijderen. Vermijd overmatige radiale en axiale lagerbelasting (raadpleeg de documentatie van de fabrikant). De balans van de machine wordt aangegeven met H = halve spie en F = volledige spie. In geval van een halve spie moet de koppeling met een halve spie gebalanceerd worden. In geval van een volledige spie moet de koppeling zonder spie gebalanceerd worden. In geval het zichtbare deel van de asspie uitsteekt, moet mechanische balans worden verkregen. Breng de benodigde verbindingen voor het ventilatie- en koelsysteem aan. De ventilatie mag niet worden geblokkeerd en de uitlaatlucht, ook van naastgelegen sets, mag niet direct worden hergebruikt.
5. Elektrische aansluiting De machine mag alleen in stationaire toestand en door deskundig personeel worden bediend. De onderstaande veiligheidsmaatregelen moeten strikt worden opgevolgd: •
Schakel de spanning uit!
•
Zorg dat het circuit niet weer kan worden gesloten en de spanning dus niet opnieuw wordt ingeschakeld!
•
Controleer of de voeding goed geïsoleerd is!
•
Aard het apparaat!
•
Dek aangrenzende onderdelen die onder spanning staan af!
•
Schakel de spanning op aanvullende circuits (bijvoorbeeld anticondensatieverwarming) uit!
Wanneer de grenzen van zone A in EN 60034-1 / DIN VDE 0530-1 - spanning ± 5%, frequentie ± 2%, golfvorm en symmetrie worden overschreden, leidt dit tot hogere temperaturen en dit is nadelig voor de elektromagnetische compatibiliteit. Raadpleeg de informatie op het typeplaatje en het aansluitschema in de klemmenkast. De aansluiting moet zodanig zijn dat er een permanente veilige elektrische aansluiting is gewaarborgd. Gebruik geschikte kabelschoenen. Zorg voor een veilige potentiaalvereffening door aarding. De afstanden tussen ongeïsoleerde onderdelen die onder spanning staan en tussen dergelijke onderdelen en massa mogen niet kleiner zijn dan de waarden van de geëigende normen en de waarden die eventueel in de documentatie van de fabrikant worden gespecificeerd.
2 - Veiligheidsvoorschriften
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
In de klemmenkast mag geen vuil, vocht of vreemd materiaal voorkomen. Maak de niet gebruikte kabelopeningen en de box zelf stof- en waterdicht. Borg of verwijder de asspie wanneer de machine ongekoppeld wordt gebruikt. Controleer voor machines met accessoires of deze naar behoren werken alvorens ze te gaan gebruiken. De juiste installatie (bijvoorbeeld scheiding van signaal- en voedingslijnen, afgeschermde kabels, etc.) is de verantwoordelijkheid van de installateur.
6. Bediening Tijdens werking in gekoppelde modus is de ernst van de trilling in het bereik "aanvaardbaar" (Vrms 4,5 mm/s) volgens ISO 3945 acceptabel. (Generatoren van zuigermotors volgens ISO 8528-9). In geval van afwijkingen de van normale werking, bijvoorbeeld verhoogde temperatuur, geluiden, trillingen, dient u bij twijfel de machine uit te schakelen. Stel de oorzaak vast en raadpleeg, indien nodig, de fabrikant. Probeer niet de beschermingsfuncties te omzeilen, ook niet bij een test. Maak wanneer er grote vuilafzettingen zijn het koelsysteem regelmatig schoon. Ontstop verstopte condenswaterafvoergaten zo nu en dan. Smeer de lagers met vet voorafgaande aan de start. Smeer de wentellagers terwijl de machine draait. Volg de instructies op het smeerplaatje op. Gebruik het juiste smeervet. Neem bij machines met glijlagers de tijdlimiet voor het verversen van olie in acht en controleer bij machines met een olietoevoersysteem of het systeem werkt.
7. Onderhoud Volg de bedieningsinstructies van de fabrikant. Zie voor meer informatie de uitgebreide Gebruikershandleiding. Bewaar deze veiligheidsinstructies!
8. Frequentie-omvormers Bij frequentie-omvormers moet het motorframe extern geaard worden om het potentiaalverschil op te heffen tussen motorframe en de aangedreven machine, tenzij beide machines zijn bevestigd op hetzelfde metalen voetstuk. Voor motorframes groter dan IEC 280 moet u een platte geleider van 0,75 x 70 mm gebruiken of minimaal twee ronde geleiders met een oppervlak van 50 mm². De onderlinge afstand tussen de ronde geleiders moet minimaal 150 mm bedragen. In deze configuratie is er geen elektrische veiligheidsfunctie; het doel is uitsluitend het potentiaalverschil op te heffen. Wanneer motor en versnellingsbak op hetzelfde stalen fundament zijn aangebracht, is potentiaalvereffening niet nodig.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Veiligheidsvoorschriften - 3
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Potentieel gelijkstellen Plaat/strip
Kabel/draden
V1 U1 PE
W1 3~M
> 150 mm
0.75 mm 70 mm
min 50 mm
Aangedreven machine
Om aan de EMC-vereisten te voldoen, dient u alleen kabels, aansluitingen en kabelinvoeren te gebruiken die voor dit doeleinde zijn goedgekeurd. (Zie instructies voor frequentieomvormers.)
Aanvullende veiligheidsinstructies voor permanentmagneetsynchroonmachines Elektrische aansluiting en bediening Wanneer de hoofdas draait, wekt een permanentmagneet-synchroonmachine spanning op aan de aansluitklemmen. De hoeveelheid opgewekte spanning is afhankelijk van het toerental en kan zelfs bij lage toerentallen al gevaarlijk zijn. Voorkom bij het openen van de klemmenkast of het werken aan niet-beveiligde aansluitklemmen dat de as wordt gedraaid. WAARSCHUWING:De aansluitklemmen van een machine met frequentie-omvormer voeding kunnen ook onder spanning staan als de machine niet draait. WAARSCHUWING:Pas op voor keerspanning bij het werken aan de voeding. WAARSCHUWING:Voorkom overschrijding van het maximumtoerental van de machine. Zie de handleiding van de betreffende machine.
Onderhoud Permanentmagneet-synchroonmachines mogen alleen worden onderhouden bij een gekwalificeerde en erkende ABB-reparateur. Neem voor meer informatie over onderhoud en reparatie van permanentmagneet-synchroonmachines contact op met ABB. WAARSCHUWING:Het openen van en werken aan permanentmagneetsynchroonmachines is alleen toegestaan voor gekwalificeerde medewerkers die op de hoogte zijn van de relevante veiligheidsvoorschriften.
4 - Veiligheidsvoorschriften
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
WAARSCHUWING:Het verwijderen van de rotor is bij permanentmagneetsynchroonmachines uitsluitend toegestaan wanneer dit gebeurt met het hiervoor bestemde speciaal gereedschap. WAARSCHUWING:Magnetische lekvelden, veroorzaakt door een geopende of gedemonteerde permanentmagneet-synchroonmachine of een losse rotor van een dergelijke machine, kunnen storing of beschadiging veroorzaken bij andere elektromagnetische apparaten en componenten, zoals pacemakers, creditcards en dergelijke. WAARSCHUWING:Houd het binnenwerk van een permanentmagneetsynchroonmachine vrij van losse metalen onderdelen en vuildeeltjes en voorkom dat de rotor hiermee in contact kan komen. WAARSCHUWING:Alvorens een permanentmagneet-synchroonmachine wordt geopend, dienen metalen onderdelen die niet tot de machine behoren en vuildeeltjes uit het binnenwerk te worden verwijderd. N.B.:Pas op voor magnetische lekvelden en mogelijk opgewekte spanning bij het ronddraaien van een losse rotor van een permanentmagneet-synchroonmachine: dit kan beschadiging veroorzaken bij andere apparatuur in de omgeving, zoals draaibanken of balanceermachines.
Aanvullende veiligheidsinstructies voor elektrische motoren in omgevingen met explosiegevaar N.B.:Deze instructies dienen te worden opgevolgd voor een veilige en adequate installatie, bediening en onderhoud van de motor. Iedereen die deze apparatuur installeert, bedient of onderhoudt dient kennis te nemen van deze instructies. Wanneer de instructies blijken te zijn genegeerd, kan de garantie komen te vervallen. WAARSCHUWING:Motoren voor omgevingen met explosiegevaar zijn zo ontworpen dat ze voldoen aan de officiële voorschriften betreffende explosiegevaar. Bij onjuist gebruik, slechte aansluiting of zelfs geringe aanpassingen kan de betrouwbaarheid in het geding komen. Voor de verbinding en het gebruik van elektrische apparatuur in een explosieve omgeving moet rekening worden gehouden met verwante normen, vooral de nationale normen voor installatie (zie normen: EN 60079-14, EN 60079-17, GOST-R 52350.14, GOST-R 52350.17, GB3836.15, IEC 60079-14, IEC 60079-17). Alle reparaties en revisiebeurten moeten volgens de normen IEC 60079-19, EN 60079-19, GOST-R 52350.19 en GB 3836.13 worden uitgevoerd. Het omgaan met dit soort apparatuur is uitsluitend voorbehouden aan daartoe opgeleid en bevoegd personeel.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Veiligheidsvoorschriften - 5
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Verklaring van conformiteit Alle ABB Ex-machines bedoeld voor het gebruik in omgevingen met explosiegevaar voldoen aan ATEX richtlijn 94/9/EC en hebben een CE-teken op het typeplaatje.
Geldigheid Deze instructies zijn geldig voor de volgende elektrische motortypes van ABB Oy, wanneer de machine wordt gebruikt in een omgeving met ontploffingsgevaar. Vonkvrij Ex nA, Klasse I Div 2, Klasse I Zone 2 -
AMA-inductiemachines, grootten 315 tot 500
-
AMI-inductiemachines, grootten 400 tot 630
-
HXR-inductiemachines, grootten 315 tot 560
-
Synchrone AMZ-machines, grootten 710 tot 2500
Verhoogde veiligheid Ex e -
AMA-inductiemachines, grootten 315 tot 500
-
AMI-inductiemachines, grootten 400 tot 630
-
HXR-inductiemachines, grootten 315 tot 560
Drukregeling Ex pxe, Ex pze, Ex px, Ex pz -
AMA-inductiemachines, grootten 315 tot 500
-
AMI-inductiemachines, grootten 400 tot 630
-
HXR-inductiemachines, grootten 315 tot 560
-
Synchrone AMZ-machines, grootten 710 tot 2500
Stofexplosiebeveiliging (DIP), Ex tD, Klasse II Div 2, Klasse II Zone 22, Klasse III -
AMA-inductiemachines, grootten 315 tot 500
-
AMI-inductiemachines, grootten 400 tot 630
-
HXR-inductiemachines, grootten 315 tot 560
-
M3GM-inductiemachines, grootten 315 tot 450
(voor sommige typen machines die voor speciale toepassingen of met een speciaal ontwerp worden gebruikt kan aanvullende informatie worden vereist.)
Conformiteit aan de normen Motoren ontworpen voor explosieve omgevingen moeten niet alleen voldoen aan de normen voor mechanische en elektrische eigenschappen, maar ook aan de volgende (inter)nationale normen: •
Norm inzake algemene vereisten voor explosieve omgevingen: –
6 - Veiligheidsvoorschriften
EN 60079-0
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
•
•
•
•
•
–
IEC 60079-0
–
GB 3836.1
–
GOST-R IEC 60079-0
Norm inzake Ex p-bescherming: –
EN 60079-2
–
IEC 60079-2
–
GB 3836.5
–
GOST-R IEC 60079-2
Norm inzake Ex e-bescherming: –
EN 60079-7
–
IEC 60079-7
–
GB 3836.3
–
GOST-R 52350.7
Norm inzake Ex nA-bescherming: –
EN 60079-15
–
IEC 60079-15
–
GB 3836.8
–
GOST-R IEC 60079-15
Norm inzake bescherming tegen stofexplosies: –
EN 61241-1; EN 60079-31
–
IEC 61241-1; IEC 60079-31
–
GB 12476.1
–
GOST-R IEC 61241-0; GOST-R IEC 61241-1-1; GOST-R IEC 60079-31
Nationale elektriciteitscode (NEC): –
NFPA 70
Canadese elektriciteitscode, Deel I (CE-code): –
C 22-1-98
ABB-machines (alleen geldig voor groep II) kunnen worden geplaatst in omgevingen corresponderend met onderstaande aanduiding: Zone (IEC)
Categorie (EN)
Indeling
1
2
Ex px, Ex pxe, Ex e
2
3
Ex nA, Ex N, Ex pz, Ex pze
Atmosfeer (EN); G - explosieve atmosfeer vanwege gassen G - explosieve atmosfeer vanwege stof
3BFP 000 050 R0101 REV H
Veiligheidsvoorschriften - 7
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Inspectie bij ontvangst •
Controleer de machine onmiddellijk na ontvangst op externe schade en neem als schade wordt geconstateerd onverwijld contact op met de expediteur.
•
Controleer alle gegevens op het typeplaatje, vooral spanning, wikkelingaansluiting (ster of delta), categorie, type bescherming en temperatuur.
Houd u aan de volgende regels tijdens de bediening! WAARSCHUWING:Verbreek de stroomverbinding en ontkoppel de motor voordat u gaat werken aan de machine of aangedreven apparatuur. Er mag geen enkel risico van ontploffing zijn. Starten en opnieuw starten •
Het maximumaantal opeenvolgende starten staat vermeld in de technische documentatie van de machine.
•
De nieuwe start mag plaats vinden nadat de machine is afgekoeld tot de omgevingstemperatuur (-> koude start) of tot de bedrijfstemperatuur (-> warme start).
Aardverbinding en potentiaalvereffening •
Controleer voor de start of alle kabels voor aarding en potentiaalvereffening goed zijn aangesloten.
•
Verwijder geen aardverbindingen of potentiaal-vereffeningverbindingen die door de fabrikant zijn aangebracht.
Afstand, kruipweg, scheiding tussen onderdelen •
Verwijder of verander niets in klemmenkasten, wanneer daardoor de afstand of de kruipweg tussen onderdelen zou afnemen.
•
Breng geen nieuwe apparatuur in klemmenkasten aan zonder eerst advies te vragen aan ABB.
•
De luchtspleet tussen rotor en stator dient te worden gemeten na elke onderhoudsbeurt van de rotor of lagers. De luchtspleet tussen rotor en stator moet op ieder punt hetzelfde zijn.
•
Centreer na elk onderhoud de ventilator ten opzichte van de kap of de luchtgeleider. De speling moet ten minste 1% bedragen van de maximumdiameter van de ventilator overeenkomstig de normen.
Verbindingen in aansluitdozen
8 - Veiligheidsvoorschriften
•
Alle verbindingen in de hoofdaansluitkasten moeten met Ex-goedgekeurde aansluitingen worden uitgevoerd. Deze worden door de fabrikant met de machine meegeleverd. Vraag in andere gevallen advies van ABB Oy.
•
Alle verbindingen, in hulpaansluitkasten, zoals gemarkeerde intrinsieke veiligheidscircuits (Ex i), moeten aan passende veiligheidsbarrières worden aangesloten.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
•
Circuits met beperkte energie (Ex nL) en intrinsieke veiligheidscircuits (Ex i) moeten van andere elektriciteitscircuits worden gescheiden middels een separatieplaat of een opkruipafstand van 50 mm. Raadpleeg voor meer informatie het aansluitschema en de tekeningen van de aansluitkasten.
Verwarming van de ruimte •
Als direct na het afzetten van de motor een niet-zelfregulerende anticondensatieverwarming wordt aangezet, dienen passende maatregelen te worden genomen om de temperatuur in de motorbehuizing onder controle te houden. Een anti-condensatieverwarming mag alleen worden gebruikt in een omgeving waarin de temperatuur wordt gereguleerd.
Vooraf ventileren •
Ex nA- en Ex e-machines moeten in sommige gevallen worden uitgerust met een voorziening om ze voor het starten te kunnen ventileren.
•
Controleer voor het starten of het nodig is de behuizing van de machine te luchten om ervoor te zorgen dat deze vrij is van ontvlambare gassen. Op basis van een risicoanalyse dient de klant en/of de lokale overheid te bepalen of de klant al dan niet een voorziening voor vooraf ventileren moet gebruiken.
N.B.:Als informatie in deze veiligheids instructies tegenstrijdig is aan de gebruikershandleiding dan gaan de veiligigheids instructies voor.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Veiligheidsvoorschriften - 9
Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren
Chapter 1 - Inleiding 1.1 1.2 1.3 1.4
1.5
Algemene informatie ..................................................................................... Belangrijke opmerking................................................................................... Beperking van aansprakelijkheid .................................................................. Documentatie ................................................................................................ 1.4.1 Documentatie van de machine ...................................................... 1.4.2 Informatie die niet in de documentatie is opgenomen ................... 1.4.3 Eenheden die in deze gebruikershandleiding worden gebruikt ..... Identificatie van de machine.......................................................................... 1.5.1 Serienummer van de machine ....................................................... 1.5.2 Classificatieplaatje .........................................................................
1 1 2 2 2 3 3 3 3 3
Chapter 2 - Transport en uitpakken 2.1
2.2
2.3 2.4
2.5
2.6
2.7
Beschermende maatregelen voor transport.................................................. 6 2.1.1 Algemeen....................................................................................... 6 2.1.2 Lagerplaatje ................................................................................... 6 De machine heffen ........................................................................................ 8 2.2.1 Een machine in een zeewaardige verpakking tillen ....................... 9 2.2.2 Een machine op een pallet tillen .................................................. 10 2.2.3 Een onverpakte machine heffen .................................................. 11 Een verticaal geplaatste machine draaien .................................................. 12 Controle bij ontvangst en uitpakken ............................................................ 13 2.4.1 Controle bij ontvangst .................................................................. 13 2.4.2 Controle bij uitpakken .................................................................. 13 Installatie-instructies voor hoofdterminaldoos en koelonderdelen .............. 13 2.5.1 Installatie van de hoofdterminaldoos ........................................... 13 2.5.2 Installatie van koelonderdelen ..................................................... 14 Opslag......................................................................................................... 15 2.6.1 Korte-termijnopslag (minder dan 2 maanden) ............................. 15 2.6.2 Lange-termijnopslag (meer dan 2 maanden)............................... 15 2.6.3 Rollagers...................................................................................... 16 2.6.6 Buslagers ..................................................................................... 18 2.6.8 Openingen ................................................................................... 19 Inspecties, registratie .................................................................................. 19
Chapter 3 - Installatie en uitlijning 3.1 3.2
3.3
i-
Algemeen .................................................................................................... Funderingsontwerp ..................................................................................... 3.2.1 Algemeen..................................................................................... 3.2.2 Krachten op de fundering ............................................................ 3.2.3 Flenzen voor verticaal geplaatste machines................................ De machine voorbereiden voor installatie ................................................... 3.3.1 Meting van isolatieweerstand....................................................... 3.3.2 De transportvergrendeling uit elkaar halen .................................. 3.3.3 Koppelingstype ............................................................................ 3.3.4 Montage van de koppelingshelft .................................................. 3.3.4.1 Koppeling in balans brengen ................................... 3.3.4.2 Montage .................................................................. 3.3.5 Riemaandrijving ...........................................................................
20 20 20 21 21 21 22 22 22 23 23 23 23
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren
3.4
3.5
3.6
3.7
3.3.6 Afvoerstoppen ............................................................................. Installatie op betonnen fundering................................................................ 3.4.1 Levering ....................................................................................... 3.4.2 Algemene voorbereidingen.......................................................... 3.4.3 Voorbereiding van fundering ....................................................... 3.4.3.1 Voorbereiding van fundering en voegopeningen .... 3.4.3.2 Voorbereiding van funderingsbouten of vulplaten ... 3.4.4 Opheffen van machines............................................................... 3.4.5 Uitlijning ....................................................................................... 3.4.6 Voegen ........................................................................................ 3.4.7 Installatie en inspectie ................................................................. 3.4.7.1 Vastpennen van de machinepoten.......................... 3.4.7.2 Afdekkingen en insluitingen .................................... Installatie op stalen fundering ..................................................................... 3.5.1 Levering ....................................................................................... 3.5.2 Controle van fundering ................................................................ 3.5.3 Opheffen van machines............................................................... 3.5.4 Uitlijning ....................................................................................... 3.5.5 Installatie en inspectie ................................................................. 3.5.5.1 Vastpennen van de machinepoten.......................... 3.5.5.2 Afdekkingen en insluitingen .................................... 3.5.6 Installatie van machines met flenzen op stalen fundering ........... Uitlijning ...................................................................................................... 3.6.1 Algemeen .................................................................................... 3.6.2 Globaal egaliseren....................................................................... 3.6.3 Globaal stellen ............................................................................. 3.6.4 Correctie voor thermale uitzetting................................................ 3.6.4.1 Algemeen ................................................................ 3.6.4.2 Opwaartse thermale groei ....................................... 3.6.4.3 Axiale thermale groei .............................................. 3.6.5 Laatste uitlijning ........................................................................... 3.6.5.1 Algemeen ................................................................ 3.6.5.2 Vervorming van de koppelingshelften ..................... 3.6.5.3 Parallelle, hoek- en axiale uitlijning ......................... 3.6.5.4 Uitlijning................................................................... 3.6.5.5 Toegestane afwijking in de uitlijning........................ Behandeling na de installatie ......................................................................
23 24 24 24 25 25 25 27 27 27 27 28 28 28 28 28 28 28 29 29 29 29 30 30 30 31 33 33 33 33 34 34 34 35 35 36 37
Chapter 4 - Mechanische en elektrische verbindingen 4.1 4.2
3BFP 000 050 R0101 REV H
Algemeen.................................................................................................... Mechanische verbindingen ......................................................................... 4.2.1 Verbindingen voor koelingslucht.................................................. 4.2.2 Verbindingen voor koelwater ....................................................... 4.2.2.1 Lucht-op-waterkoelsystemen .................................. 4.2.2.2 Door water gekoelde frames ................................... 4.2.3 Olietoevoer voor buslagers.......................................................... 4.2.4 Verbinding van zuiverende luchtpijp ............................................ 4.2.5 Installatie van trillingsomzetters................................................... 4.2.6 Voorzieningen voor luchtspoeling................................................ 4.2.7 Toevoer olienevel voor rollager ...................................................
39 39 39 39 39 40 40 41 41 42 44
- ii
Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren
4.3
Elektrische verbindingen ............................................................................. 4.3.1 Algemene informatie .................................................................... 4.3.2 Veiligheid ..................................................................................... 4.3.3 Meting van isolatieweerstand....................................................... 4.3.4 Opties voor de hoofdterminaldoos ............................................... 4.3.4.1 Levering zonder centrale aansluiteenheid............... 4.3.5 Isolatie-afstanden van netspanningsverbindingen....................... 4.3.6 Netspanningskabels .................................................................... 4.3.7 Secundaire kabels voor glijringverbindingen ............................... 4.3.8 Hulpterminaldoos ......................................................................... 4.3.8.1 Verbinding van randapparaten en instrumenten. .... 4.3.8.2 Verbinding van een externe ventilatormotor............ 4.3.9 Aardeverbindingen....................................................................... 4.3.10 Eisen voor machines die worden gevoed door frequentieomzetters ..................................................................... 4.3.10.1 Hoofdkabel .............................................................. 4.3.10.2 Aarding van de hoofdkabel...................................... 4.3.10.3 Hulpkabels...............................................................
45 45 45 46 46 46 46 47 47 48 48 49 49 49 49 50 50
Chapter 5 - Ingebruikname en opstarten 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
5.6
5.7
iii -
Algemeen .................................................................................................... Controle van mechanische installatie.......................................................... Metingen van isolatieweerstand.................................................................. Controle van elektrische installatie.............................................................. Controle- en beschermingsapparatuur........................................................ 5.5.1 Algemeen..................................................................................... 5.5.2 Temperatuur van statorwinding ................................................... 5.5.2.1 Algemeen ................................................................ 5.5.2.2 Weerstandstemperatuurdetectors ........................... 5.5.2.3 Thermistors ............................................................. 5.5.3 Regeling van lagertemperatuur.................................................... 5.5.3.1 Algemeen ................................................................ 5.5.3.2 Weerstandstemperatuurdetectors ........................... 5.5.3.3 Thermistors ............................................................. 5.5.4 Beschermingsapparatuur............................................................. Eerste teststart ............................................................................................ 5.6.1 Algemeen..................................................................................... 5.6.2 Voorzorgsmaatregelen voor de eerste teststart........................... 5.6.3 Starten ......................................................................................... 5.6.3.1 Rotatierichting ......................................................... 5.6.3.2 Machines met glijringen starten............................... 5.6.3.3 Ex p-machines starten............................................. De machine voor de eerste keer starten ..................................................... 5.7.1 Toezicht tijdens de eerste start .................................................... 5.7.2 Controles tijdens het draaien van de machine............................. 5.7.3 Lagers .......................................................................................... 5.7.3.1 Machines met rollagers ........................................... 5.7.3.2 Machines met buslagers ......................................... 5.7.4 Trillingen ...................................................................................... 5.7.5 Temperatuurniveaus ....................................................................
51 51 51 52 52 52 53 53 53 53 53 53 53 54 54 54 54 54 55 55 56 56 56 56 57 57 57 58 59 59
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren
5.8
5.7.6 Hitte-uitwisselaars........................................................................ 59 5.7.7 Glijringen ..................................................................................... 60 Uitschakelen ............................................................................................... 60
Chapter 6 - Bediening 6.1 6.2 6.3 6.4
6.5 6.6
Algemeen.................................................................................................... Normale werkomstandigheden ................................................................... Aantal starten.............................................................................................. Toezicht ...................................................................................................... 6.4.1 Lagers.......................................................................................... 6.4.2 Trillingen ...................................................................................... 6.4.3 Temperaturen .............................................................................. 6.4.4 Hitte-uitwisselaar ......................................................................... 6.4.5 Glijringeenheid............................................................................. Nazorg ........................................................................................................ Afsluiten ......................................................................................................
61 61 61 62 62 62 62 63 63 63 63
Chapter 7 - Onderhoud 7.1 7.2 7.3
7.4
7.5
3BFP 000 050 R0101 REV H
Preventief onderhoud.................................................................................. Voorzorgsmaatregelen................................................................................ Onderhoudsprogramma.............................................................................. 7.3.1 Aanbevolen onderhoudsprogramma ........................................... 7.3.1.1 Algemene constructie.............................................. 7.3.1.2 Hoogspanningsverbinding....................................... 7.3.1.3 Stator en rotor ......................................................... 7.3.1.4 Reserveonderdelen ................................................ 7.3.1.5 Glijringeenheid ........................................................ 7.3.1.6 Smeersysteem en lagers ........................................ 7.3.1.7 Koelingssysteem ..................................................... Onderhoud van algemene constructies ...................................................... 7.4.1 De draaitorsie van alle bevestigingen.......................................... 7.4.3 Trillingen en geluiden .................................................................. 7.4.4 Trillingen van de lagerbehuizing .................................................. 7.4.4.1 Meetprocedures en operationele omstandigheden...................................................... 7.4.4.2 Classificatie volgens de ondersteuningsflexibiliteit .... 7.4.4.3 Evaluatie ................................................................. 7.4.7 Astrillingen ................................................................................... Onderhoud van lagers en smeersysteem ................................................... 7.5.1 Buslagers..................................................................................... 7.5.1.1 Oliepeil .................................................................... 7.5.1.2 Lagertemperatuur.................................................... 7.5.2 Smering van buslagers ................................................................ 7.5.2.1 Smeerolietemperatuur............................................. 7.5.2.2 Controle van het smeermiddel ................................ 7.5.2.3 Aanbevolen controlewaarden voor de smeerolie .... 7.5.2.4 Oliekwaliteiten ......................................................... 7.5.2.5 Olieverversingsschema voor minerale oliën............ 7.5.3 Rollagers .....................................................................................
64 65 66 68 68 69 69 70 70 70 71 72 72 73 73 74 74 75 76 76 77 77 77 77 77 78 78 79 79 80
- iv
Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren
7.6
7.7
7.8
7.9
7.5.3.1 Lagerconstructie ...................................................... 7.5.3.2 Lagerplaatje............................................................. 7.5.3.3 Intervals voor nieuwe smering................................. 7.5.3.4 Opnieuw smeren ..................................................... 7.5.3.5 Lagervet .................................................................. 7.5.3.6 Lageronderhoud ...................................................... 7.5.4 Controle van lagerisolatie en lagerisolatieweerstand................... 7.5.4.1 Procedure ................................................................ 7.5.4.2 Zuiverheid van lagerisolatie..................................... Onderhoud van stator- en rotorwindingen................................................... 7.6.1 Bepaalde veiligheidsvoorschriften voor windingsonderhoud ....... 7.6.2 De timing van het onderhoud....................................................... 7.6.3 De correcte werktemperatuur ...................................................... 7.6.4 Test voor isolatieweerstand ......................................................... 7.6.4.1 Omzetting van gemeten isolatieweerstandwaarden ....................................... 7.6.5.2 Algemene overwegingen ......................................... 7.6.5.3 Minimumwaarden voor isolatieweerstand ............... 7.6.5.4 Meting van isolatieweerstand van statorwinding ..... 7.6.5.5 Meting van isolatieweerstand van rotorwinding....... 7.6.6 Meting van isolatieweerstand voor randapparatuur ..................... 7.6.7 De polarisatie-index ..................................................................... 7.6.8 Overige onderhoudstaken ........................................................... Onderhoud van glijringen en borstelraderen............................................... 7.7.1 Glijringen onderhouden ............................................................... 7.7.1.1 Inactieve periode ..................................................... 7.7.1.2 Slijtage..................................................................... 7.7.2 Onderhoud van borstels .............................................................. 7.7.2.1 Borsteldruk .............................................................. Onderhoud van koeleenheden.................................................................... 7.8.1 Onderhoudsinstructies voor machines met open-luchtkoeling .... 7.8.1.1 Filters schoonmaken ............................................... 7.8.2 Onderhoudsinstructies voor lucht-op-water hitte-uitwisselaars.... 7.8.3 Onderhoudsinstructies voor lucht-op-lucht hitte-uitwisselaars..... 7.8.3.1 Luchtcirculatie ......................................................... 7.8.3.2 Schoonmaken ......................................................... 7.8.4 Onderhoud van externe ventilatormotoren .................................. Reparaties, ontmanteling en installatie .......................................................
80 80 80 81 82 83 83 84 85 86 86 87 88 88 88 89 90 90 92 92 93 93 93 93 94 94 94 94 95 95 96 96 96 97 97 98 98
Chapter 8 - Probleemoplossing 8.1
v-
Probleemoplossing...................................................................................... 99 8.1.1 Mechanische prestaties ............................................................. 100 8.1.2 Smeersysteem en lagers ........................................................... 101 8.1.2.1 Smeersysteem en rollagers................................... 101 8.1.2.2 Smeersysteem en buslagers ................................. 102 8.1.3 Thermale prestaties ................................................................... 104 8.1.3.1 Thermale prestaties, open luchtkoelingssysteem.. 104 8.1.3.2 Thermale prestaties, lucht-op-lucht koelingssysteem .................................................... 105
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren
8.1.3.3
8.2
8.3
8.4
8.5
Thermale prestaties, lucht-op-water koelingssysteem .................................................... 106 8.1.3.4 Thermale prestaties, ribgekoeld ............................ 107 Olielekkage van buslagers........................................................................ 108 8.2.1 Olie ............................................................................................ 108 8.2.2 Buslagers................................................................................... 109 8.2.3 Lagercontrole............................................................................. 109 8.2.4 Oliecontainer en -leidingen ........................................................ 110 8.2.5 Controle van de oliecontainer en -leidingen .............................. 110 8.2.6 Gebruik ...................................................................................... 110 8.2.7 Verbruikscontrole....................................................................... 112 Elektrische prestaties, besturing en bescherming .................................... 115 8.3.1 Beschermende ontkoppeling ..................................................... 115 8.3.2 Pt-100-weerstandstemperatuurdetectors .................................. 115 Glijringen en borstels ................................................................................ 117 8.4.1 Borstelslijtage ............................................................................ 117 8.4.2 Borstelvonken ............................................................................ 117 Thermale prestaties en koelingssysteem.................................................. 118
Chapter 9 - Levenscyclusservices voor motoren en generatoren 9.1
9.2
After Sales ................................................................................................ 9.1.1 Serviceproducten....................................................................... 9.1.2 Ondersteuning en garanties ...................................................... 9.1.3 Contactgegevens voor ABB Motors and Generators Service.... 9.1.4 Ondersteuning voor servicecentra............................................. 9.1.5 Contactgegevens voor After Sales ............................................ Reserve-onderdelen voor roterende elektrische machines ...................... 9.2.1 Algemene overwegingen voor reserve-onderdelen ................... 9.2.2 Periodieke vervanging van onderdelen ..................................... 9.2.3 Benodigde reserve-onderdelen ................................................. 9.2.4 Selectie van het meest geschikte pakket met reserve-onderdelen ................................................................... 9.2.5 Standaard aanbevolen reserve-onderdelen in verschillende sets ...................................................................... 9.2.5.1 Operationeel reserveonderdelen-pakket ............... 9.2.5.2 Aanbevolen reserveonderdelen-pakket ................ 9.2.5.3 Belangrijke reserve-onderdelen ............................ 9.2.5.4 Operationeel reserveonderdelen-pakket ............... 9.2.5.5 Aanbevolen reserveonderdelen-pakket ................ 9.2.5.6 Belangrijke reserve-onderdelen ............................ 9.2.5.7 Operationeel reserveonderdelen-pakket ............... 9.2.5.8 Aanbevolen reserveonderdelen-pakket ................ 9.2.5.9 Belangrijke reserve-onderdelen ............................ 9.2.6 Bestelinformatie .........................................................................
119 119 119 120 120 121 121 121 121 122 122 123 123 124 124 124 125 125 126 127 127 127
Chapter 10 - Recycling 10.1 10.2 10.3 10.4
3BFP 000 050 R0101 REV H
Inleiding..................................................................................................... Gemiddelde materiaalinhoud .................................................................... Recycling van verpakkingsmateriaal......................................................... Ontmanteling van de machine ..................................................................
128 128 128 129
- vi
Handleiding voor inductiemotoren en -generatoren
10.5 Scheiding van verschillende materialen.................................................... 129 10.5.1 Frame, lagerbehuizing, afdekkingen en ventilator ..................... 129 10.5.2 Componenten met elektrische isolatie ....................................... 129 10.5.3 Permanente magneten .............................................................. 130 10.5.4 Gevaarlijk afval .......................................................................... 130 10.5.5 Huisafval .................................................................................... 130 GEBRUIKSRAPPORT ......................................................................................... 131 Standaardpositie van platen................................................................................. 142 Standaard netspanningskabelverbindingen ......................................................... 144
vii -
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Chapter 1 Inleiding
1.1 Algemene informatie Deze gebruikershandleiding bevat informatie over het transport, de opslag, de installatie, de ingebruikname, de bediening en het onderhoud van roterende elektrische machines van ABB. Deze handleiding bevat informatie over alle aspecten van de bediening, het onderhoud en het beheren van de machine. Het wordt aanbevolen de inhoud van deze handleiding en andere documentatie die betrekking heeft op de machine zorgvuldig te bestuderen voordat u de machine bedient, zodat deze goed blijft werken en langer behouden zal blijven. N.B.:Een aantal klantspecifieke onderwerpen worden mogelijk niet in deze gebruikershandleiding behandeld. Er is aanvullende documentatie beschikbaar in de projectdocumentatie. De handelingen die in deze handleiding worden beschreven, mogen alleen worden uitgevoerd door bevoegd personeel met ervaring in vergelijkbare taken en dat door de gebruiker is geautoriseerd. Dit document en delen hiervan mogen niet worden gereproduceerd of gekopieerd zonder de nadrukkelijke schriftelijke toestemming van ABB en de inhoud hiervan mag niet worden verstrekt aan een derde partij of worden gebruikt voor niet-geautoriseerde doeleinden. ABB streeft er continu naar de kwaliteit van de informatie die in deze gebruikershandleiding wordt verstrekt te verbeteren en staat open voor suggesties. Voor contactinformatie, zie Hoofdstuk 9.1.5 Contactgegevens voor After Sales. N.B.:Deze instructies moeten worden gevolgd voor een veilige en correcte installatie, bediening en onderhoud van de machine. Deze instructies moeten onder de aandacht worden gebracht van iedereen die deze apparatuur installeert, bedient of onderhoudt. Wanneer deze instructies niet worden gevolgd, kan de garantie komen te vervallen.
1.2 Belangrijke opmerking De informatie in dit document is soms algemeen van aard en kan van toepassing zijn op verschillende machines van ABB. Wanneer de informatie in deze handleiding niet overeenkomt met de geleverde machine, moet de gebruiker zijn technische kennis aanwenden om een beslissing te nemen. Bij aanhoudende twijfel kunt u contact opnemen met ABB. De veiligheidsvoorschriften die in Veiligheidsinstructies aan het begin van de handleiding worden beschreven, moeten altijd in acht worden genomen. Veiligheid is afhankelijk van het bewustzijn, de zorg en voorzichtigheid van het bedienings- en onderhoudspersoneel. Hoewel het belangrijk is dat alle veiligheidsvoorschriften in acht worden genomen, is voorzichtigheid in de buurt van de machine essentieel. Wees altijd op uw hoede.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Inleiding - 1
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
N.B.:Om ongelukken te voorkomen, moeten de veiligheidsvoorschriften en de apparaten die op de installatielocatie nodig zijn in overeenstemming zijn met de instructies en richtlijnen voor veiligheid op de werkvloer. Dit is van toepassing op de algemene veiligheidsvoorschriften van het betreffende land, specifieke overeenkomsten die zijn opgesteld voor elke werkplaats, de veiligheidsinstructies in deze handleiding en aparte veiligheidsvoorschriften die met de machine zijn meegeleverd.
1.3 Beperking van aansprakelijkheid ABB zal in geen geval aansprakelijk zijn voor directe, indirecte, speciale, incidentele of gevolgschade van welke aard of soort dan ook die het gevolg is van het gebruik van dit document. ABB zal tevens niet aansprakelijk zijn voor incidentele of gevolgschade die het gevolg is van het gebruik van de software of hardware die in dit document worden beschreven. De verleende garantie dekt fabrieks- en materiaalfouten. De garantie dekt geen beschadiging van de machine, persoonlijk letsel of schade bij een derde partij die worden veroorzaakt door onjuiste opslag, incorrecte installatie of bediening van de machine. De garantievoorwaarden zijn gedetailleerder gedefinieerd volgens de algemene voorwaarden van Orgalime S2000.
N.B.:De verleende garantie is niet geldig indien de bedieningsvoorwaarden of de constructie van de machine zijn gewijzigd of reparatiewerkzaamheden aan de machine zijn uitgevoerd zonder schriftelijke toestemming vooraf van de ABB-fabriek die de machine heeft geleverd. N.B.:Plaatselijke verkoopkantoren van ABB hanteren mogelijk verschillende garantieinformatie die is gespecificeerd in de verkoopvoorwaarden, de algemene voorwaarden of de garantievoorwaarden. U vindt de contactgegevens op de achterkant van deze gebruikershandleiding. Vergeet niet het serienummer van de machine te noemen wanneer u specifieke machineproblemen bespreekt.
1.4 Documentatie 1.4.1 Documentatie van de machine Het wordt aanbevolen de documentatie van de machines aandachtig te bestuderen voordat u handelingen uitvoert. Deze handleiding en de veiligheidsvoorschriften worden bij elke machine geleverd en zijn in een plastic hoesje op het frame van de machine bevestigd. N.B.:De documentatie wordt geleverd aan de klant die de machine heeft besteld. Voor extra exemplaren van deze documenten kunt u contact opnemen met uw plaatselijke ABB-vestiging of de afdeling After Sales: Hoofdstuk 9.1.5 Contactgegevens voor After Sales.
2 - Inleiding
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Behalve met deze handleiding, wordt elke machine geleverd met een Tekening met afmetingen, een Elektrisch verbindingsdiagram en een Gegevensblad waarop het volgende wordt aangegeven: •
Bevestigings- en omtrekafmetingen van de machine
•
Machinegewicht en belasting van de fundering
•
Locatie van hefringen op de machine
•
Werking en locatie van accessoires
•
Vereisten voor lagerolie en smeermiddel
•
Hoofd- en hulpverbindingen
N.B.:Een aantal klantspecifieke onderwerpen worden mogelijk niet in deze gebruikershandleiding behandeld. Er is aanvullende documentatie beschikbaar in de projectdocumentatie. Indien de informatie van deze handleiding tegenstrijdig is aan de toegevoegde documentatie, gaat de toegevoegde documentatie voor.
1.4.2 Informatie die niet in de documentatie is opgenomen Deze gebruikershandleiding bevat geen informatie over apparatuur die gebruikt wordt voor starten, bescherming of snelheidscontrole. Deze informatie wordt in de gebruikershandleidingen van de respectievelijke apparaten behandeld.
1.4.3 Eenheden die in deze gebruikershandleiding worden gebruikt De meeteenheden die in deze gebruikershandleiding worden gebruikt, zijn gebaseerd op het SI-systeem (metrisch) en het US-systeem.
1.5 Identificatie van de machine 1.5.1 Serienummer van de machine Elke machine wordt geïdentificeerd met een 7-cijferig serienummer. Dit nummer is op het classificatieplaatje en het frame van de machine gedrukt. U moet het serienummer melden in alle correspondentie over een machine, aangezien dit de enige unieke informatie is die wordt gebruikt voor het identificeren van de betreffende machine.
1.5.2 Classificatieplaatje Een roestvrijstalen classificatieplaatje is op het frame van de machine bevestigd en mag niet worden verwijderd. Voor de locatie van het classificatieplaatje, zie Bijlage Standaardpositie van platen. Het classificatieplaatje bevat fabrieks-, identificatie-, elektrische en mechanische informatie, zie Figuur 1-1 Classificatieplaatje voor directe online machines die zijn vervaardigd volgens IEC (Ex-machine volgens de ATEX richtlijn).
3BFP 000 050 R0101 REV H
Inleiding - 3
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 1-1 Classificatieplaatje voor directe online machines die zijn vervaardigd volgens IEC (Ex-machine volgens de ATEX richtlijn)
Figure 1-2 Classificatieplaatje voor frequentieconverters die zijn vervaardigd volgens IEC
4 - Inleiding
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 1-3 Classificatieplaatje voor directe online machines die zijn vervaardigd volgens NEMA 1. Type 2. Productiejaar 3. Belasting 4. Verbindingstype 5. Isolatieklasse 6. Machinegewicht [kg] 7. Beschermingsgraad [IP-klasse] 8. Koelingstype [IC-code] 9. Bevestiging [IM-code] (IEC) 10. Aanvullende informatie 11. Fabrikant 12. Serienummer 13. Uitvoer [kW] of [HP] 14. Statorspanning [V] 15. Frequentie [Hz] 16. Rotatiesnelheid [rpm] 17. Statorstroom [A] 18. Stroomfactor [cosf] 19. CSA-keurmerk 20. Standaard 21. Aanwijzing voor vergrendelde rotor kVA/ HP (NEMA) 22. Omgevingstemperatuur [°C] (NEMA) 23. Onderhoudsfactor (NEMA)
3BFP 000 050 R0101 REV H
Inleiding - 5
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Chapter 2 Transport en uitpakken
2.1 Beschermende maatregelen voor transport 2.1.1 Algemeen De volgende beschermende maatregelen worden in de fabriek getroffen voordat de machine wordt geleverd. Dezelfde maatregelen moeten worden genomen wanneer de machine wordt verplaatst: •
Op sommige machines, en op alle machines met bus- of rollagers, zijn transportvergrendelingen bevestigd.
Volgende alinea met opsomteken voor lagertype: Wentellager •
Bal- en rollagers worden ingevet met een smeermiddel dat is aangegeven op de lagerplaat, die op het frame van de machine is bevestigd, zie voor meer informatie Hoofdstuk 2.1.2 Lagerplaatje.
Volgende alinea met opsomteken voor lagertype: Glijlager •
Buslagers worden in olie ondergedompeld die later wordt afgevoerd. Alle in- en afvoeropeningen voor de olie en de olieleidingen worden afgesloten. Dit biedt voldoende bescherming tegen roest.
Volgende alinea met opsomteken voor koelmethode: Lucht/waterkoeling •
Lucht-op-waterkoelsystemen laat men leeglopen en de in- en afvoeropeningen van het koelsysteem worden afgesloten.
•
Machinale metalen oppervlakken, zoals de schachtextensie, worden beschermd tegen roest met een antiroestlaag.
•
Om de machine goed te beschermen tegen water, zoutnevel, vocht, roest en trillingen tijdens het inladen, het transport over zee en het uitladen van de machine, moet de machine worden geleverd in een zeewaardige verpakking.
2.1.2 Lagerplaatje Er is een roestvrijstalen lagerplaatje op het frame van de machine bevestigd. Voor de locatie van het lagerplaatje, zie Bijlage Standaardpositie van platen. Het lagerplaatje geeft het type aan van de lagers en het smeermiddel dat moet worden gebruikt, zie Figuur 2-1 Lagerplaatje voor gesmeerde rollagers en Figuur 2-2 Lagerplaatje voor buslagers.
6 - Transport en uitpakken
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende figuur voor lagertype: Wentellager
Figure 2-1 Lagerplaatje voor gesmeerde rollagers 1.
Lagertype van D-einde
2.
Lagertype van ND-einde
3.
Smeringsinterval
4.
Hoeveelheid vet voor lager van D-einde
5.
Hoeveelheid vet voor lager van ND-einde
6.
Aanvullende informatie
7.
Het type smeermiddel dat door de fabriek wordt aangeleverd
Volgende figuur voor lagertype: Glijlager
Figure 2-2 Lagerplaatje voor buslagers
3BFP 000 050 R0101 REV H
Transport en uitpakken - 7
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
1.
Lagertype van D-einde
2.
Lagertype voor ND-einde
3.
Interval voor olievervanging
4.
Viscositeitsklasse
5.
Hoeveelheid olie voor lager van D-einde (zelfsmerend)
6.
Hoeveelheid olie voor lager van ND-einde (zelfsmerend)
7.
Smeermethode voor lager van D-einde. Olie-emulsie en –druk voor emulsiegesmeerde lagers
8.
Smeermethode voor lager van ND-einde. Oliestroom en –druk voor emulsiegesmeerde lagers
9.
Drijving van rotoreinde (axiale speling)
N.B.:De informatie op het lagerplaatje moet zonder uitzondering worden gevolgd. Als u dit niet doet, zal de garantie van de lagers komen te vervallen.
2.2 De machine heffen Voordat de machine wordt geheven, moet u ervoor zorgen dat geschikte hefapparatuur beschikbaar is en dat het personeel ervaring heeft met hefwerkzaamheden. Het gewicht van de machine staat aangegeven op het classificatieplaatje, de tekening met afmetingen en de pakbon. N.B.:Gebruik alleen de handvatten of hefringen die bestemd zijn voor het heffen van de gehele machine. Gebruik niet de kleine extra handvatten of hefringen. Deze zijn alleen bestemd voor onderhoudsdoeleinden. N.B.:Het zwaartepunt van machines met hetzelfde frame kan variëren wegens verschillende soorten uitvoer, bevestigingen en randapparatuur. N.B.:Controleer of de hefringen of de handvatten die in het machineframe zijn geïntegreerd onbeschadigd zijn voordat u de machine heft. Beschadigde handvatten of hefringen mogen niet worden gebruikt. N.B.:Hefringen moeten goed zijn aangedraaid voordat de machine wordt geheven. Indien nodig moet de positie van de hefring worden aangepast met geschikte afsluitringen. N.B.:Gebruik, wanneer u de machine van onderaf optilt, alleen de hefplaatsen die met de normmarkering ISO 7000-0625 zijn gemarkeerd. Zie Figuur 2-3 Hijs hiermarkering (ISO 7000-0625).
8 - Transport en uitpakken
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 2-3 Hijs hier-markering (ISO 7000-0625)
2.2.1 Een machine in een zeewaardige verpakking tillen De zeewaardige verpakking is normaal gesproken een houten kist die aan de binnenkant met een dunne laag papier is bekleed. De zeewaardige verpakking moet door een vorkheftruck worden geheven vanaf de onderkant of door een kraan met draagbanden. De posities van de draagbanden zijn op de verpakking getekend.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Transport en uitpakken - 9
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 2-4 Horizontaal en verticaal machines in zeewaardige kisten hijsen door via de oogbouten van de machine met hefkraan op te tillen.
2.2.2 Een machine op een pallet tillen Een machine die op een pallet is geplaatst, moet door een kraan worden getild met behulp van de hefringen op de machine, zie Figuur 2-5 Horizontaal en verticaal machines op pallets hijsen door via de oogbouten van de machine met hefkraan op te tillen. of door een vorkheftruck vanaf de onderkant van de pallet. De machine is met bouten op de pallet bevestigd.
10 - Transport en uitpakken
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 2-5 Horizontaal en verticaal machines op pallets hijsen door via de oogbouten van de machine met hefkraan op te tillen.
2.2.3 Een onverpakte machine heffen Er moet geschikte hefapparatuur worden gebruikt! De machine moet altijd door een kraan worden geheven met behulp van de hefringen op het machineframe, zie Figuur 2-6 Onverpakte machines heffen. De machine mag nooit door een vorkheftruck vanaf de onderkant of de poten van de machine worden getild.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Transport en uitpakken - 11
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 2-6 Onverpakte machines heffen
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Verticaal
2.3 Een verticaal geplaatste machine draaien Verticaal geplaatste machines moeten mogelijk in een horizontale positie worden gedraaid, bijvoorbeeld wanneer de lagers worden vervangen. Hetzelfde geldt voor horizontaal geplaatste machines. Dit wordt afgebeeld in Figuur 2-7 Machine met draaibare hefringen: heffen en draaien. Voorkom beschadiging van de lak of andere onderdelen tijdens deze procedure. Verwijder of installeer alleen de lagervergrendeling wanneer de machine in een verticale positie staat.
Figure 2-7 Machine met draaibare hefringen: heffen en draaien
12 - Transport en uitpakken
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
2.4 Controle bij ontvangst en uitpakken 2.4.1 Controle bij ontvangst De machine en de verpakking moeten direct bij ontvangst worden gecontroleerd. Elke beschadiging die tijdens het transport is veroorzaakt, moet onmiddellijk worden gefotografeerd en binnen een (1) week na ontvangst worden gerapporteerd om een claim in te kunnen dienen bij de transportverzekering. Het is daarom belangrijk dat bewijs van onzorgvuldige verwerking onmiddellijk wordt gecontroleerd en aan het transportbedrijf en de leverancier wordt gemeld. Gebruik de controlelijsten in Bijlage GEBRUIKSRAPPORT. Een machine die niet direct na ontvangst wordt geïnstalleerd, mag niet zonder toezicht of zonder voorzorgsmaatregelen worden opgeslagen. Voor meer informatie, zie Hoofdstuk 2.6 Opslag.
2.4.2 Controle bij uitpakken Plaats de machine zodanig dat deze de verwerking van andere goederen niet hindert en op een trillingsvrij oppervlak staat. Nadat de verpakking is verwijderd, moet u controleren of de machine niet beschadigd is en dat alle accessoires zijn meegeleverd. Vink de accessoires op de pakbon af. Als er sprake is van beschadiging of accessoires ontbreken, moet u dit fotograferen en de leverancier onmiddellijk op de hoogte stellen. Gebruik de controlelijsten in Bijlage GEBRUIKSRAPPORT. Voor de juiste recycling en verwijdering van het verpakkingsmateriaal, zie Hoofdstuk 10.3 Recycling van verpakkingsmateriaal.
2.5 Installatie-instructies voor hoofdterminaldoos en koelonderdelen Deze instructies moeten worden gevolgd wanneer de machine wordt afgeleverd met de losse hoofdcomponenten, zoals de hoofdterminaldoos of koelonderdelen. Raadpleeg de tekening met afmetingen in de projectdocumentatie voor de correcte posities van de onderdelen. Alle bouten, moeren en afsluitringen zijn meegeleverd. Alleen ervaren personeel mag de machine in elkaar zetten. Elektrisch actieve onderdelen, zoals statorkabels, mogen alleen door bevoegd personeel worden geïnstalleerd. De veiligheidsvoorschriften moeten altijd in acht worden genomen. Zie voor meer informatie Veiligheidsinstructies aan het begin van de handleiding. Deze instructies moeten nauwgezet worden gevolgd, anders garantievoorwaarden die in het koopcontract staan vermeld ongeldig.
zijn
de
2.5.1 Installatie van de hoofdterminaldoos De hoofdterminaldoos wordt bij de machine geleverd in een aparte doos/schuifverpakking. De installatie van de hoofdterminaldoos moet volgens deze richtlijnen worden uitgevoerd. 1.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Open de verpakking en til de hoofdterminaldoos met een geschikt hefapparaat (bijvoorbeeld een kraan) aan de hefringen.
Transport en uitpakken - 13
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
2.
Controleer of alle verbindingsonderdelen stof- en vuilvrij zijn.
3.
Leg de meegeleverde bouten en afsluitringen klaar voor installatie.
4.
Til de hoofdterminaldoos rechtstreeks op het machineframe op de positie waar deze moet worden aangesloten (zie de tekening met afmetingen in de projectdocumentatie).
5.
Alleen voor de NEMA-hoofdterminaldoos: trek de statorkabels door het plafondmembraan.
6.
Bevestig de hoofdterminaldoos met de schroeven die bij het machineframe zijn geleverd. Zorg ervoor dat de isolatie-afsluiting toegankelijk is via het verbindingsoppervlak van de machinebehuizing.
7.
Draai alle schroeven vast met max. 200 Nm. (zie Tabel 7-2 Algemene draaitorsies [Nm]).
Alleen voor de NEMA-hoofdterminaldoos: nadat u de hoofdterminaldoos mechanisch op de machinebehuizing hebt aangesloten, moeten de statorkabels op de terminals worden aangesloten: 1.
controleer de markeringen van de statorkabels en de terminals.
2.
Sluit de statorkabels aan op de corresponderende terminals volgens de kabelmarkeringen (U1, V1, W1 of L1, L2, L3). Zie het elektrische verbindingsdiagram voor meer informatie.
3.
Draai de vooraf geïnstalleerde schroeven vast met max. 80 Nm. (zie Bijlage Standaard netspanningskabelverbindingen).
2.5.2 Installatie van koelonderdelen Als het koelsysteem of onderdelen van het koelsysteem (bijvoorbeeld de geluidsdemper of het luchtkanaal) apart worden geleverd, moeten deze op locatie worden geïnstalleerd volgens de volgende instructies.
14 - Transport en uitpakken
1.
Open de verpakking van de koeler/koelonderdelen en til de onderdelen met een geschikt hefapparaat (bijvoorbeeld een kraan) aan de hefringen van de verpakking.
2.
Controleer of alle verbindingsonderdelen stof- en vuilvrij zijn.
3.
Controleer de correcte installatieposities op de tekening met afmetingen in de projectdocumentatie.
4.
Controleer of alle verbindingsonderdelen, bouten, afsluitringen en moeren zijn meegeleverd.
5.
Til het koelonderdeel naar de correcte positie en sluit het aan met de meegeleverde installatie-onderdelen. Controleer of alle afsluitingsonderdelen op de correcte locaties zijn geïnstalleerd.
6.
Draai alle schroeven vast met max. 80 Nm. (zie Tabel 7-2 Algemene draaitorsies [Nm]).
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
2.6 Opslag 2.6.1 Korte-termijnopslag (minder dan 2 maanden) De machine moet in een goede opslagruimte met een beheersbare omgeving worden opgeslagen. Een goed warenhuis of opslagruimte heeft: •
een stabiele temperatuur, bij voorkeur van 10ºC tot 50ºC. Als de anticondensatieverwarmingen zijn ingeschakeld en de temperatuur van de omgevingslucht hoger is dan 50ºC, moet u controleren of de machine niet oververhit is.
•
Lage relatieve luchtvochtigheid, bij voorkeur lager dan 75%. De temperatuur van de machine moet boven het dauwpunt worden gehouden om te voorkomen dat er condensatievocht in de machine terechtkomt. Als de machine is uitgerust met anticondensatieverwarmingen, moeten deze worden ingeschakeld. De werking van de anticondensatieverwarmingen moet periodiek worden gecontroleerd. Als de machine niet is uitgerust met anticondensatieverwarmingen, moet een andere verwarmingsmethode voor de machine worden gebruikt om te voorkomen dat er condensatievocht in de machine terechtkomt.
•
Een stabiele ondersteuning die vrij is van trillingen en schokken. Als u denkt dat er teveel trillingen zijn, moet u de machine isoleren door rubberen blokken onder de poten van de machine te plaatsen.
•
Lucht die wordt geventileerd, moet schoon en vrij van stof en corrosieve gassen zijn.
•
Bescherming tegen schadelijke insecten en ongedierte.
Als de machine buiten moet worden opgeslagen, mag deze nooit in de transportverpakking worden achtergelaten. In plaats hiervan moet de machine: •
Uit de plastic verpakking worden gehaald
•
Worden afgedekt om te voorkomen dat er regen in de machine terechtkomt. De afdekking moet ventilatie van de machine toelaten.
•
Worden geplaatst op ten minste 100 mm uiterst rigide ondersteuningen, zodat er geen vocht van onderen in de machine terecht kan komen.
•
Worden voorzien van een goede ventilatie. Als de machine in de transportverpakking wordt gelaten, moeten ventilatie-openingen in de verpakking worden gemaakt.
•
Worden beschermd tegen schadelijke insecten en ongedierte.
Gebruik de controlelijsten in Hoofdstuk 2 Opslag in Bijlage GEBRUIKSRAPPORT.
2.6.2 Lange-termijnopslag (meer dan 2 maanden) Behalve de maatregelen die zijn beschreven in het gedeelte over korte-termijn opslag, moeten de volgende maatregelen worden getroffen. Meet elke drie maanden de isolatieweerstand en –temperatuur van de windingen, zie Hoofdstuk 7.6 Onderhoud van stator- en rotorwindingen. Controleer elke drie maanden de conditie van de geverfde oppervlakken. Als er roest is ontstaan, moet u dit verwijderen en het oppervlak opnieuw verven.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Transport en uitpakken - 15
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Controleer elke drie maanden de conditie van de roestvrijstalen laag op lege metalen oppervlakken (bijvoorbeeld schachtextensies). Als er roest is ontstaan, moet u dit verwijderen met een fijne polijstdoek en de antiroestbehandeling opnieuw uitvoeren. Maak kleine ventilatie-openingen als de machine in een houten kist wordt opgeslagen. Laat geen water, insecten en ongedierte in de kist komen, zie Figuur 2-8 Ventilatieopeningen. Gebruik de controlelijsten in Hoofdstuk 2 Opslag in Bijlage GEBRUIKSRAPPORT.
Figure 2-8 Ventilatie-openingen
Volgende alinea met opsomteken voor koelmethode: Watermantel Machines met een watermantel als koelsysteem moeten worden gevuld met een mengsel van water en glycol met een minimum van 50% glycol. In plaats van glycol kan een andere, vergelijkbare vloeistof worden gebruikt. Zorg ervoor dat het vloeistofmengsel de opslagtemperatuur tolereert zonder te bevriezen. De openingen voor de in- en afvoer van de vloeistof moeten na het vullen worden afgesloten.
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Wentellager
2.6.3 Rollagers Tref de volgende maatregelen:
16 - Transport en uitpakken
•
Rollagers moeten tijdens de opslag goed zijn gesmeerd. U vindt de geschikte smeermiddelen in Hoofdstuk 2.1.2 Lagerplaatje.
•
Laat de rotor elke drie maanden tien omwentelingen maken om de lagers in goede conditie te houden. Verwijder een eventueel aanwezige transportvergrendeling tijdens het laten draaien van de rotor.
•
Machines kunnen een vergrendeling hebben om de lagers te beschermen tijdens het transport en de opslag. Controleer periodiek de lagervergrendeling. Draai de transportvergrendeling vast volgens het lagertype op de as, zie Tabel 2-4 Vastdraaien voor horizontale machines (gesmeerde schroef).
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
N.B.:Als de vergrendeling te vast wordt aangedraaid, zal de lager worden beschadigd. N.B.:Het lagertype dat wordt gebruikt, staat op het lagerplaatje vermeld, zie Hoofdstuk 2.1.2 Lagerplaatje, en de locatie van de lagers op de as op de tekening met afmetingen.
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Horizontaal Table 2-4. Vastdraaien voor horizontale machines (gesmeerde schroef)
Axiaal geplaatst lagertype
Vastdraaien [Nm]
Vastdraaien [pound foot]
6316
45
33
6317
50
37
6319
60
44
6322
120
90
6324
140
100
6326
160
120
6330
240
180
6334
300
220
6034
140
100
6038
160
120
6044
230
170
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Verticaal Table 2-5. Vastdraaien voor verticale machines (gesmeerde schroef)
3BFP 000 050 R0101 REV H
Axiaal geplaatst lagertype
Vastdraaien [Nm]
Vastdraaien [pound foot]
7317
30
22
7319
30
22
7322
60
44
7324
60
44
7326
90
66
7330
160
120
7334
350
260
Transport en uitpakken - 17
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Glijlager
2.6.6 Buslagers Tref de volgende maatregelen: •
Machines met buslagers worden geleverd zonder smeermiddel, zoals olie. U moet controleren of er op de binnenkant van de lagers een beschermende olielaag is aangebracht. Tectyl 511 of een andere vergelijkbare substantie moet in de lager worden gespoten via de vulopening indien de opslagperiode langer dan twee maanden is. De antiroestbehandeling moet elke zes maanden gedurende twee jaar worden herhaald. Als de opslagperiode langer dan twee jaar is, moet de lager uit elkaar worden gehaald en apart worden behandeld.
•
De lagers moeten worden geopend en alle onderdelen moeten na opslag en voor ingebruikname worden nagekeken. Roest moet worden verwijderd met een fijne polijstdoek. Als de schacht afdrukken heeft achtergelaten op de bekleding aan de onderkant, moet deze worden vervangen.
•
Machines met buslagers hebben een transportvergrendeling om de lagers te beschermen tijdens het transport en de opslag. Controleer periodiek de transportvergrendeling. Draai de transportvergrendeling vast volgens de axiaal geplaatste lager, zie Tabel 2-4 Vastdraaien voor horizontale machines (gesmeerde schroef).
N.B.:Als de vergrendeling te vast wordt aangedraaid, zal de lager worden beschadigd. Table 2-7. Vastdraaien (gesmeerde schroef). De axiaal geplaatste lager draagt de vergrendelingskracht.
Axiaal geplaatst lagertype
18 - Transport en uitpakken
Vastdraaien [Nm]
Vastdraaien [pound foot]
ZM_LB 7
100
74
EF_LB 9
250
180
EF_LB 11
300
220
EF_LB 14
600
440
EM_LB 14
600
440
EF_LB 18
900
670
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
2.6.8 Openingen Als er openingen zijn waar geen kabels door zijn getrokken naar terminaldozen of radkranzen die niet op de leidingen zijn aangesloten, moeten deze worden afgedicht. De koelers en de leidingen binnen de machine moeten worden gereinigd en gedroogd voordat ze worden afgedicht. U kunt de leidingen drogen door er warme en droge lucht door te blazen.
2.7 Inspecties, registratie De opslagperiode en het nemen van voorzorgsmaatregelen, inclusief data, moeten worden geregistreerd. Voor relevante controlelijsten, zie Bijlage GEBRUIKSRAPPORT.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Transport en uitpakken - 19
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Chapter 3 Installatie en uitlijning
3.1 Algemeen Een goede planning en voorbereiding bewerkstelligt een eenvoudige en correcte installatie en garandeert veilige werkomstandigheden en maximum toegankelijkheid.
Volgende alinea voor beschermingstype: Alle machines voor omgeving met verhoogd risico Standaarden met betrekking tot de aansluiting en het gebruik van elektrische apparaten in een gevaarlijke omgeving moeten in acht worden genomen, met name de nationale standaarden voor installatie (zie standaard IEC 60079-14). N.B.:Dit is algemeen, maar ook de plaatselijke veiligheidsvoorschriften moeten tijdens de installatie worden gevolgd. N.B.:Verzeker u er van dat de machine beschermd is wanneer er nabij gewerkt wordt. N.B.:Gebruik de machine niet als aarding bij het lassen.
3.2 Funderingsontwerp 3.2.1 Algemeen Het ontwerp van de fundering moet veilige werkomstandigheden met maximum toegankelijkheid bieden. Er moet voldoende ruimte rondom de machine worden vrijgehouden zodat onderhouds- en toezichtspersoneel er gemakkelijk bij kan komen. De koelingslucht moet ongehinderd naar en van de machine kunnen stromen. Voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen om te voorkomen dat andere machines of apparatuur die in de buurt staan de koelingslucht of de lagers verhitten. De fundering moet sterk, rigide, vlak en trillingsvrij zijn. U moet ook controleren of de machine resoneert met de fundering. Om geluidstrillingen te voorkomen, moet de natuurlijke frequentie van de fundering samen met de machine binnen een bereik van ±20% van de werkingssnelheidsfrequentie liggen. Een betonnen fundering heeft de voorkeur, maar een correct ontworpen stalen constructie is ook acceptabel. De verankering op de fundering, de toevoer van lucht, water, olie en kabelleidingen, maar ook de locatie van de voegopeningen moeten voor de constructie worden overwogen. De positie van de voegopeningen en de hoogte van de funderingen moeten overeenkomen met de afmetingen op de meegeleverde tekening. De fundering moet ruimte hebben voor vulplaten met een dikte van 2 mm onder de machine, zodat deze kan worden versteld en een vervangende machine in de toekomst kan worden geïnstalleerd. De hoogte van de machineschacht en de locatie van de fundering hebben een bepaalde productietolerantie, die wordt gecompenseerd met de vulplaat van 2 mm.
20 - Installatie en uitlijning
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
N.B.:De berekening en het ontwerp van de fundering is niet in de levering van ABB inbegrepen. De klant of een derde partij is hiervoor verantwoordelijk. Het voegen valt normaal gesproken ook buiten de levering en verantwoordelijkheid van ABB.
3.2.2 Krachten op de fundering De fundering en de bevestigingsbouten moeten worden afgemeten om een plotselinge mechanische torsie te weerstaan die ontstaat bij het starten van de machine of bij een kortsluiting. De kortsluitingskracht is een geleidelijk gedempte sinusgolf die van richting verandert. De grootte van deze krachten wordt vermeld op de tekening met afmetingen van de machine.
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Verticaal
3.2.3 Flenzen voor verticaal geplaatste machines Verticaal met flenzen geplaatste machines zijn uitgerust met een bevestigingsflens volgens de IEC-standaard 60072. De flens van de machine moet altijd tegenover de flens van de fundering worden geplaatst. Een bevestigingsadapter wordt aanbevolen om een eenvoudige koppelingsverbinding en inspectie tijdens de bediening mogelijk te maken.
3.3 De machine voorbereiden voor installatie Bereid de machine als volgt voor installatie voor: •
Meet de isolatieweerstand van de winding voordat u andere voorbereidingen treft zoals wordt beschreven in Hoofdstuk 3.3.1 Meting van isolatieweerstand.
•
Verwijder de transportvergrendeling wanneer dit nodig is. Bewaar deze voor toekomstig gebruik. Zie Hoofdstuk 3.3.2 De transportvergrendeling uit elkaar halen voor verdere instructies.
•
Controleer of het beschikbare smeermiddel overeenkomt met de specificatie op het lagerplaatje, zie Hoofdstuk 2.1.2 Lagerplaatje. U vindt meer aanbevolen smeermiddelen in Hoofdstuk 7.5.3.5 Lagervet.
Volgende alinea met opsomteken en opmerking voor lagertype: Glijlager •
Vul de buslagers met een geschikte olie. Voor geschikte oliën, zie Hoofdstuk 7.5.2.4 Oliekwaliteiten.
N.B.:Buslagers worden altijd geleverd zonder olie!
3BFP 000 050 R0101 REV H
•
Verwijder de antiroestlaag op de schachtextensie en de machinepoten met terpentine.
•
Installeer de koppelingshelft zoals wordt beschreven in Hoofdstuk 3.3.4 Montage van de koppelingshelft.
•
Controleer of de afvoerstoppen in het onderste gedeelte van de beide uiteinden van de machine in de geopende stand staan, zie Hoofdstuk 3.3.6 Afvoerstoppen.
Installatie en uitlijning - 21
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
3.3.1 Meting van isolatieweerstand Voordat een machine voor de eerste keer wordt opgestart, na een lange periode van inactiviteit of binnen het algemene onderhoudsschema, moet de isolatieweerstand van de machine worden gemeten. Dit geldt voor de windingen en alle randapparaten. Voor machines die zijn uitgerust met een glijring, moet ook de rotorwinding worden gemeten, zie Hoofdstuk 7.6.4 Test voor isolatieweerstand.
3.3.2 De transportvergrendeling uit elkaar halen Op sommige machines, en op alle machines met bus- of rollagers, zijn transportvergrendelingen bevestigd Voor machines met bus- of cylindrische rollagers is de transportvergrendeling een stalen balk die aan zowel het lagerscherm op het Deinde als op het uiteinde van de schachtextensie is bevestigd. De transportvergrendeling moet worden verwijderd voordat de machine wordt geïnstalleerd. De antiroestlaag moet van de schachtextensie worden verwijderd. Bewaar de vergrendeling voor toekomstig gebruik. N.B.:Om schade aan de lagers te voorkomen, moet de transportvergrendeling op de machine worden bevestigd wanneer deze wordt verplaatst, naar een andere locatie wordt gebracht of wordt opgeslagen. Zie Hoofdstuk 2.1 Beschermende maatregelen voor transport.
3.3.3 Koppelingstype Volgende alinea voor lagertype: Wentellager Machines met rollagers moeten worden bevestigd op de aangedreven machine met flexibele koppelingen, bijvoorbeeld pinkoppelingen of drijfkoppelingen. Als de op de as vergrendelde lager op het N-einde is bevestigd (zie tekening met afmetingen), moet u ervoor zorgen dat een constante vrije asbeweging mogelijk is tussen de koppelingshelften, zodat thermale expansie van de machine mogelijk is zonder de lagers te beschadigen. De verwachte axiale thermale uitzetting van de rotor kan worden berekend zoals is gedefinieerd in Hoofdstuk 3.6.4 Correctie voor thermale uitzetting.
Volgende alinea voor wijze van installeren: Verticaal Verticaal geplaatste machines kunnen zijn ontworpen voor het dragen van een belasting van de schacht van de aangedreven machine. Als dit het geval is, moeten de koppelingshelften worden vergrendeld, zodat deze niet richting de as glijden, door middel van een vergrendelingsplaat op het uiteinde van de schacht. N.B.:De machine is niet geschikt voor een band-, ketting- of raderverbinding, tenzij deze specifiek hiervoor is ontworpen. Hetzelfde geldt voor toepassingen met hoge axiale bewegingen.
Volgende alinea voor lagertype: Glijlager met axiale drijf De buslagerconstructie laat de rotor axiaal bewegen tussen de mechanische einddrijflimieten. Standaard lagers kunnen geen axiale krachten weerstaan van de aangedreven machine. Een axiale kracht van de belasting zal de lagers beschadigen.
22 - Installatie en uitlijning
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Daarom moeten alle axiale krachten worden uitgevoerd door de aangedreven machine en de koppeling moet van een beperkte axiale drijftype zijn.
3.3.4 Montage van de koppelingshelft 3.3.4.1 Koppeling in balans brengen De rotor wordt dynamisch in balans gebracht met een halve sleutel als standaard. De balansmethode is op het uiteinde van de schacht gedrukt: •
H = halve sleutel en
•
F = hele sleutel
De koppelingshelft moet respectievelijk in balans worden gebracht.
3.3.4.2 Montage De volgende instructies moeten worden gevolgd wanneer u de koppelingshelft monteert. •
Volg de algemene instructies van de fabrikant.
•
Het gewicht van de koppelingshelft kan aanzienlijk zijn. U moet mogelijk een hefapparaat gebruiken.
•
Verwijder de antiroestlaag van de schachtextensie en vergelijk de afmetingen van de extensie en de koppeling met de tekeningen. Controleer ook of de sleutelgaten in de koppeling en de schachtextensie schoon en egaal zijn.
•
Bedek de schachtextensie en de naafboor met een dunne laag olie om de montage van de koppelingshelft mogelijk te maken. Bedek nooit aaneengrenzende oppervlakken met molybdeen disulfide (Molykote) of vergelijkbare producten.
•
De koppeling moet worden bedekt met een beschermingskap.
N.B.:Om beschadiging aan de lagers te voorkomen, mag geen extra kracht op de lagers worden uitgeoefend wanneer u de koppelingshelft monteert.
3.3.5 Riemaandrijving Machines met riemaandrijvingen zijn altijd uitgerust met een cylindrische rollager in het D-einde. Als een riemaandrijving wordt gebruikt, moeten de aandrijving en de aangedreven katrollen correct zijn uitgelijnd. N.B.:U moet altijd de geschiktheid van de schachtuiteinde en de lagers voor de riemaandrijving controleren voordat u de machine gebruikt. Overschrijd nooit de radiale kracht die is aangegeven in de orderdefinities.
3.3.6 Afvoerstoppen De machines zijn in het onderste deel van de machine voorzien van aftappluggen. De aftapplug is zo geconstrueerd, dat deze het stof buiten de machine houdt en
3BFP 000 050 R0101 REV H
Installatie en uitlijning - 23
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
condenswater aftapt. De aftappluggen moeten altijd open zijn, d.w.z. de helft van de plug zit aan de binnenkant en de andere helft steekt naar buiten. De aftapplug wordt geopend door het uit het frame te trekken. Bij AMA/AMI 560-630-machines wordt de aftapplug (M12-schroef) 6 - 12 mm (0.2" - 0.5") geopend.
Volgende alinea voor wijze van installeren: Horizontaal Voor horizontaal geplaatste machines zijn twee afvoerstoppen geplaatst op beide uiteinden van de machine.
Volgende alinea voor wijze van installeren: Verticaal Voor verticaal geplaatste machines zijn twee afvoerstoppen geplaatst op het onderste scherm. De hoofdterminaldoos heeft één afvoerstop onderin de doos. Deze moet worden gesloten tijdens de bediening van de machine.
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Horizontaal met betonnen fundering
3.4 Installatie op betonnen fundering 3.4.1 Levering In de levering van de machine zijn normaal gesproken geen installatie, vulplaten, bevestigingsbouten, funderingsplaatset of enkele plaatset inbegrepen. Deze worden op speciale bestelling geleverd. Als er nieuwe bevestingingsgaten geboord moeten worden, neem dan contact op met ABB om geschiktheid te verzekeren.
3.4.2 Algemene voorbereidingen Voordat u begint met de installatie, moet u de volgende aspecten in acht nemen: •
Bewaar bladstaal als vulplaat voor de machine. Eventuele aanpassingen in de uitlijning vereisen vulplaten met een dikte van 1, 0,5, 0,2, 0,1 en 0,05 mm (40, 20, 8, 4 en 2 mil).
•
Bewaar een stoothamer, stelschroeven of hydraulische vijzels voor axiale en horizontale aanpassingen.
•
Bewaar draaischijfmeters, of bij voorkeur een laseroptische analisator, om de machine nauwkeurig en precies uit te lijnen.
•
Bewaar een eenvoudige hefboom voor het draaien van de rotor tijdens de uitlijning.
•
Bescherm buiteninstallaties tegen de zon en regen om meetfouten tijdens de installatie te voorkomen.
N.B.:Machines worden geleverd met stelschroeven voor verticale verstelling van elke poot.
24 - Installatie en uitlijning
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
3.4.3 Voorbereiding van fundering 3.4.3.1 Voorbereiding van fundering en voegopeningen Funderingsbouten of vulplaten worden gebruikt wanneer de machine in een betonnen fundering is verankerd. Houd rekening met de volgende aspecten wanneer u de fundering voorbereidt: •
Het bovenste gedeelte van de fundering moet worden schoongemaakt met een bezem of stofzuiger.
•
De wanden van de voegopeningen moeten ruwe oppervlakken hebben voor een goede grip. Om dezelfde reden moeten deze worden gereinigd en uitgespoeld, zodat ze vuil- en stofvrij blijven. Olie of smeermiddel moet worden verwijderd door deze van de betonnen oppervlakken af te schrapen.
•
De positie van de voegopeningen en de hoogte van de fundering moeten overeenkomen met de afmetingen op de meegeleverde tekening.
•
Bevestig een stalen draad aan de fundering om de middenlijn van de machine aan te geven. Markeer ook de axiale positie van de machine.
3.4.3.2 Voorbereiding van funderingsbouten of vulplaten Indien vulplaten en funderingsbouten zijn meegeleverd, zullen deze als aparte onderdelen zijn geleverd. Deze zullen op locatie worden gemonteerd. N.B.:Om te garanderen dat de funderingsbouten goed worden geplaatst op het beton, moeten ze ongeverfd en vuil- en stofvrij zijn.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Installatie en uitlijning - 25
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
ARTIKEL
ONDERDELEN
FORMAAT
1
PLAAT
70x200x440
AANTAL/SET [PCS]
2
BOUT
M36x500/45+100
8
3
RADKRANS
10x60x210
4
4
MOER
M36
5
STELSCHROEF
M24x60
8
6
BEVESTIGINGS-
M36x90/90
4
4
16
DE PAPIERPIN (ONDERDEEL 9) IS ALLEEN NODIG VOOR HET AANDRIJVINGSEINDE VAN DE MOTOR X) DE TAPE IS NIET INBEGREPEN. ANKERBOUT MOET IN DE FUNDERING WORDEN VASTGEZET FUNDERINGSBOUTEN WORDEN ALS LOSSE ONDERDELEN GELEVERD. EEN SET BEVAT ONDERDELEN VOOR EEN MACHINE (4 STUKS)
SCHROEF 7
SHM
2x170x250
4
8
STEUNPLAAT
25x100x180
4
9
SPITSE PIN
10x100
2
STELSCHROEF
M16x55
4
10
Figure 3-1 Standaard montage van funderingsbout Om de funderingsbout of vulplaatset te monteren, moet u de machine aan een kraan boven de vloer hangen. Volg de instructies, zie Figuur 3-1 Standaard montage van funderingsbout:
26 - Installatie en uitlijning
•
Reinig de onderdelen die zijn beschermd door een antiroestlaag met terpentine.
•
Schroef de gesmeerde stelschroeven in de funderingsbouten (onderdeel 5) of vulplaten.
•
Wikkel een laag tape rond het bovenste gedeelte van de ankerbouten (onderdeel 2) volgens Figuur 3-1 Standaard montage van funderingsbout. De tape zal voorkomen dat het bovenste gedeelte van de bout in het beton vast komt te zitten en zorgt ervoor dat de bout verder kan worden aangedraaid nadat het beton is gehard.
•
Plaats de ankerbout (onderdeel 2) in de funderingsplaten (onderdeel 1) of vulplaten, zodat de kop van de ankerbout 1...2 mm (40...80 mil) boven het bovenste oppervlak van de moeren is (onderdeel 4).
•
Plaats de ankerflens (onderdeel 3) en de onderste moer (onderdeel 4) op de ankerbouten (onderdeel 2). Plaats de ankerflens (onderdeel 3) en de bouten door ze te lassen en draai de moeren aan. Als er geen brug kan worden gemaakt, moet u de ankerflens tussen twee moeren vastdraaien.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
•
Nadat de funderingsplaten zijn gemonteerd, moet de machine worden geheven en boven de vloer worden gehangen. De poten van de machine, de zij- en onderoppervlakken en de ankerbouten moeten worden gereinigd met terpentine.
•
Bevestig de gemonteerde funderingsbouten of vulplaten onder de machinepoten met de bevestigingsbout (onderdeel 6) en afsluitringen (onderdeel 3). Centreer de bevestigingsbout (onderdeel 6) in de opening van de machine door papier, karton of tape om het bovenste gedeelte van de bout te wikkelen.
•
Plaats de vulplaat van 2 mm (onderdeel 7) tussen de poot en de plaat (onderdeel 1). Maak de plaat stevig vast aan de poot met de bevestigingsbout (onderdeel 6).
•
Plaats de stelplaat (onderdeel 8) onder de stelschroef (onderdeel 5).
•
Controleer of de ruimte tussen de plaat (onderdeel 1) en de ankerbouten (onderdeel 2) minimaal is. Als er beton via deze nauwe tussenruimte doordringt tot de moeren, kunnen deze niet meer worden aangedraaid.
N.B.:De tape en de stalen plaat zijn niet in de levering van de funderingsbouten inbegrepen.
3.4.4 Opheffen van machines De machine wordt voorzichtig opgeheven en op de fundering geplaatst. U kunt de machine horizontaal globaal uitlijnen met behulp van de eerder geplaatste stalen draad en de markering van de axiale locatie. U kunt de machine verticaal uitlijnen met de stelschroeven. De vereiste nauwkeurigheid van de positie ligt binnen 2 mm (80 mil).
3.4.5 Uitlijning De uitlijning wordt uitgevoerd zoals is beschreven in Hoofdstuk 3.6 Uitlijning.
3.4.6 Voegen Het voegen van de machine in de fundering is een zeer belangrijk onderdeel van de installatie. U moet de instructies van de voegmengselfabrikant strikt volgen. Gebruik hoogwaardige niet-krimpende voegmaterialen om problemen met de voeging in de toekomst te voorkomen. Scheuren in het voegmengsel of een slechte bevestiging op de betonnen fundering zijn niet aanvaardbaar.
3.4.7 Installatie en inspectie Nadat het beton is gehard, moet u de machine van de fundering heffen en de ankerbouten verder aandraaien. Zet de moeren vast door een verbindingstuk te bevestigen of ze met een drevel vast te slaan. Til de machine weer op de fundering en draai de bevestigingsbouten aan. Controleer de uitlijning om ervoor te zorgen dat de machine met de toegestane trilling zal werken. Indien nodig verstelt u de machine met vulplaten en voltooit u het vastpennen volgens de openingen in de poten aan het D-einde van de machine.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Installatie en uitlijning - 27
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
3.4.7.1 Vastpennen van de machinepoten De machine heeft één vastpenopening per poot aan het D-einde. Maak de openingen dieper door in de stalen fundering te boren. Maak de openingen daarna spits met een verwijdingsgereedschap. Plaats geschikte spitse pinnen in de openingen voor een exacte uitlijning en een eenvoudige herinstallatie wanneer de machine is verwijderd.
3.4.7.2 Afdekkingen en insluitingen Voltooi de installatie van de koppeling door beide koppelingshelften aan elkaar vast te maken volgens de instructies van de fabrikant. N.B.:De koppeling moet worden bedekt met een beschermingskap. Nadat de machine is opgeheven, uitgelijnd en de accessoires zijn geïnstalleerd, moet u zorgvuldig controleren of er geen gereedschappen of voorwerpen in de machine zijn achtergelaten. Verwijder ook stof of andere resten. Controleer of alle verzegelingsstrips intact zijn wanneer u de afdekkingen plaatst. Bewaar de uitlijningsen montage-accessoires transportvergrendelingen voor toekomstig gebruik.
samen
met
de
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Horizontaal stalen fundering
3.5 Installatie op stalen fundering 3.5.1 Levering In de levering van de machine zijn normaal gesproken geen installatie, vulplaten of bevestigingsbouten inbegrepen. Deze worden op speciale bestelling geleverd. Als er nieuwe bevestingingsgaten geboord moeten worden, neem dan contact op met ABB om geschiktheid te verzekeren.
3.5.2 Controle van fundering Voordat u de machine op de fundering tilt, moet u de volgende controles uitvoeren. •
Reinig de fundering zorgvuldig
•
De funderingen moeten plat en waterpas zijn binnen 0,1 mm (4,0 mil) of nauwkeuriger zijn.
•
De fundering moet vrij zijn van externe trillingen.
3.5.3 Opheffen van machines De machine wordt voorzichtig opgeheven en op de fundering geplaatst.
3.5.4 Uitlijning De uitlijning wordt uitgevoerd zoals is beschreven in Hoofdstuk 3.6 Uitlijning.
28 - Installatie en uitlijning
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
3.5.5 Installatie en inspectie 3.5.5.1 Vastpennen van de machinepoten De machine heeft één vastpenopening per poot aan het D-einde. Maak de openingen dieper door in de stalen fundering te boren. Maak de openingen daarna spits met een verwijdingsgereedschap. Plaats geschikte spitse pinnen in de openingen voor een exacte uitlijning en een eenvoudige herinstallatie wanneer de machine is verwijderd.
3.5.5.2 Afdekkingen en insluitingen Voltooi de installatie van de koppeling door beide koppelingshelften aan elkaar vast te maken volgens de instructies van de fabrikant. N.B.:De koppeling moet worden bedekt met een beschermingskap. Nadat de machine is opgeheven, uitgelijnd en de accessoires zijn geïnstalleerd, moet u zorgvuldig controleren of er geen gereedschappen of voorwerpen in de machine zijn achtergelaten. Verwijder ook stof of andere resten. Controleer of alle verzegelingsstrips intact zijn wanneer u de afdekkingen plaatst. Bewaar de uitlijningsen montage-accessoires transportvergrendelingen voor toekomstig gebruik.
samen
met
de
Volgende hoofdstuk alleen voor wijze van installeren: Verticaal
3.5.6 Installatie van machines met flenzen op stalen fundering Het doel van een bevestingsflens voor verticaal geplaatste machines is een eenvoudige installatie en koppeling mogelijk te maken, maar ook om de koppeling tijdens de bediening van de machine gemakkelijk te kunnen inspecteren. Om de ABBmachines te plaatsen, moeten de bevestigingsflenzen volgens de IEC-standaard zijn ontworpen. De bevestigingsflens is niet in de levering van ABB inbegrepen.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Installatie en uitlijning - 29
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 3-2 Bevestigingsflens De machine wordt opgeheven en op de bevestigingsflens bevestigingsbouten moeten licht worden aangedraaid.
geplaatst.
De
3.6 Uitlijning 3.6.1 Algemeen Voor een lange en goede levensduur van zowel de aandrijvende als de aangedreven machine, moeten de machines goed met elkaar worden uitgelijnd. Dit betekent dat de radiale en de hoekafwijking tussen de twee schachten van de machines minimaal moeten zijn. De uitlijning moet zeer zorgvuldig worden uitgevoerd, omdat uitlijningsfouten zullen leiden tot beschadiging van de lagers en de schacht. Voordat u begint met het uitlijnen, moeten de koppelingshelften zijn geïnstalleerd, zie Hoofdstuk 3.3.4 Montage van de koppelingshelft. De koppelingshelften van de aandrijvende en aangedreven machines moeten met bouten los aan elkaar worden bevestigd, zodat deze vrij ten opzichte van elkaar kunnen bewegen tijdens het uitlijnen. De volgende tekst beschrijft de installatie op zowel betonnen als stalen funderingen. Er zijn geen vulplaten nodig bij een betonnen fundering, indien de uitlijning en het voegen goed zijn uitgevoerd.
3.6.2 Globaal egaliseren Om de uitlijning en het plaatsen van vulplaten mogelijk te maken, zijn stelschroeven op de poten van de machine geplaatst, zie Figuur 3-3 Verticale positionering van machinepoot. De machine blijft op de stelschroeven staan. De machine moet op de vier poten (schroeven) staan op een vlak binnen 0,1 mm (4,0 mil) of beter. Indien dit niet het geval is, zal het frame van de machine worden verdraaid of verbogen, wat kan leiden tot beschadiging van de lagers of andere onderdelen. Controleer of de machine verticaal, horizontaal en axiaal waterpas staat. Verstel de machine door de vulplaten onder de vier poten te plaatsen. De horizontale stand van de machine wordt gecontroleerd met een waterpas.
30 - Installatie en uitlijning
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Machinepoot Vulplaat
Fundering
Bevestigingsbout
Stelschroef
Figure 3-3 Verticale positionering van machinepoot
3.6.3 Globaal stellen Om uitlijning in axiale en transversale richting mogelijk te maken, moet u de beugelplaten met de stelschroeven in de hoeken plaatsen, zie Figuur 3-4 Positionering van beugelplaten.
Figure 3-4 Positionering van beugelplaten De beugelplaten moeten tegen de rand van de funderingen worden geplaatst en worden bevestigd met expansiebouten, zie Figuur 3-5 De beugelplaat bevestigen. Verplaats de machine met behulp van de stelschroeven totdat de middenlijn van de schacht en de middenlijn van de aangedreven machine globaal zijn uitgelijnd en de gewenste afstand tussen de koppelingshelften is bereikt. Laat alle stelschroeven licht aangedraaid.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Installatie en uitlijning - 31
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
BEUGEL MET STELSCHROEF
EXPANSIEBOUT
Figure 3-5 De beugelplaat bevestigen N.B.:Figuur 3-5 De beugelplaat bevestigen toont een beugelplaat die op een betonnen fundering is bevestigd. Plaats een vergelijkbare beugelplaat op een stalen fundering.
De volgende paragraaf en figuur voor lagertype: Lagermof met axiale vlotter De buslager in het D-einde is uitgerust met een aanwijzer voor het werkcentrum, dat wordt gemarkerd met een groef in de schacht. Er zijn ook groeven aangebracht op de schacht voor mechanische einddrijflimiten van de rotor. De positie is juist als de punt van de de aanwijzer in het verlengde is van de machinaal gevormde werkcentrum groef op de schacht, zie Figuur 3-6 Markeringen op de schacht en de aanwijzer van het werkcentrum. Het werkcentrum is niet per se hetzelfde als het magnetische centrum, aangezien de ventilator de rotor vanuit het magnetische centrum kan aantrekken.
AANWIJZER
BUITENSTE VERZEGELRING
WERKCENTRUM
EINDDRIJFLIMIETEN VAN ROTOR
Figure 3-6 Markeringen op de schacht en de aanwijzer van het werkcentrum
32 - Installatie en uitlijning
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
3.6.4 Correctie voor thermale uitzetting 3.6.4.1 Algemeen Werktemperaturen hebben een aanzienlijke invloed op de uitlijning. Houd hier rekening mee tijdens het uitlijnen. De machinetemperatuur is lager tijdens het opheffen van de machine dan onder werkomstandigheden. Om deze reden zal het middelpunt van de schacht hoger zijn en verder verwijderd zijn van de poten tijdens het draaien van de machine dan tijdens inactiviteit. Het kan daarom noodzakelijk hittegecompenseerde uitlijning toe te passen, afhankelijk van de werkingstemperatuur van de aangedreven machine, het koppelingstype, de afstand tusssen machines, etc.
3.6.4.2 Opwaartse thermale groei De thermale groei van de afstand tussen de poten en het middelpunt van de schacht van de elektrische machine kan globaal worden berekend met de volgende formule: H = × T × Hwaar H=thermale groei[mm] =10 × 10-6 K-1 T=40 K H=schachthoogte [mm] N.B.:Houd rekening met de thermale groei van de aangedreven machine ten opzichte van de elektrische machine om de totale thermale groei te berekenen.
3.6.4.3 Axiale thermale groei U moet rekening houden met de thermale axiale groei als de axiale beweging van de lager aan het niet-aandrijvende einde is vergrendeld. Bekijk de tekening met afmetingen om te zien welk einde is vergrendeld. De verwachte axiale thermale groei van de rotor is proportioneel met de lengte van het statorframe en kan globaal worden berekend met de volgende formule: L = × T × Lwaar L=thermale groei[mm] =10 × 10-6 K-1 T=50 K (voor AMA, AMB, AMK, AMI), 80 K (voor AMH, HXR, M3BM, M3GM) L=framelengte [mm] N.B.:Zorg ervoor dat een constante vrije axiale beweging mogelijk is tussen de koppelingshelften (behalve rigide koppelingen), zodat de machineschacht thermaal kan groeien en de lagers daarbij niet worden beschadigd.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Installatie en uitlijning - 33
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
3.6.5 Laatste uitlijning 3.6.5.1 Algemeen De laatste uitlijning moet worden uitgevoerd met draaischijfmeters, hoewel er andere en nauwkeurigere meetapparatuur verkrijgbaar is. De reden voor het gebruik van draaischijfmeters in deze handleiding, is om een uitlijningsprocedure te bieden. N.B.:Metingen moeten pas worden genomen nadat de vulplaten goed zijn bevestigd en de bouten goed zijn aangedraaid. N.B.:De laatste uitlijningsmetingen moeten altijd voor toekomstige referentie worden genoteerd.
3.6.5.2 Vervorming van de koppelingshelften De uitlijningsprocedure wordt gestart door de vervorming van de koppelingshelften te meten. Met deze meting wordt aangetoond of er oneffenheden zijn in de schachteinde en/of koppelingshelften. De vervorming van de koppelingshelft ten opzichte van de lagerbehuizing van de machine moet worden gemeten. Plaats de meters volgens Figuur 3-7 De vervorming van de koppelingshelft meten. Controleer op deze manier ook de vervorming van de koppelingshelft van de aangedreven machine ten opzichte van de lagerbehuizing. U kunt een eenvoudige hefboom gebruiken om een rotor van een buslagermachine te draaien.
Volgende opmerking voor lagertype: Glijlagers N.B.:Buslagers moeten met olie worden gevuld voordat ze worden gedraaid. De toegestane vervorming is minder dan 0,02 mm (0,8 mil).
Figure 3-7 De vervorming van de koppelingshelft meten
34 - Installatie en uitlijning
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
3.6.5.3 Parallelle, hoek- en axiale uitlijning Nadat de machine is gepositioneerd, zoals wordt beschreven in Hoofdstuk 3.6.2 Globaal egaliseren en Hoofdstuk 3.6.3 Globaal stellen, kunt u met de laatste uitlijning beginnen. Deze stap moet zeer zorgvuldig worden uitgevoerd. Als u dit niet doet, kan dit resulteren in hevige trillingen en schade aan zowel de aandrijvende als de aangedreven machine. De uitlijning moet worden uitgevoerd volgens de aanbevelingen van de koppelingsfabrikant. Parallelle, hoek- en axiale uitlijning van de machine moet worden uitgevoerd. In een aantal publicaties worden aanbevelingen gedaan voor het uitlijnen van de koppeling, bijvoorbeeld in BS 3170:1972 "Flexibele koppelingen voor stroomtransmissie". In de praktijk mag de afwijking in de parallelle en hoekuitlijning niet groter zijn dan 0,05-0,10 mm en de afwijking in de axiale uitlijning niet groter dan 0,10 mm, zie Figuur 3-8 Definitie van foute uitlijning De corresponderende vervorming is 0,10-0,20 mm voor parallelle en hoekuitlijning.
parallelle uitlijning ∆r
Foute
Foute hoekuitlijning ∆bparallelle uitlijning ∆rparallelle uitlijning ∆r Foute hoekuitlijning ∆b
Foute axiale uitlijning ∆a
Figure 3-8 Definitie van foute uitlijning
3.6.5.4 Uitlijning De uitlijning van de machine moet volgens deze richtlijnen worden uitgevoerd. 1.
De machine moet op de stelschroeven staan.
2.
Draai de rotor en controleer de axiale einddrijving, zie Hoofdstuk 3.6.3 Globaal stellen.
Volgende opmerking voor lagertype: Glijlagers N.B.:Buslagers moeten met olie worden gevuld voordat ze worden gedraaid. 3.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Installeer de uitlijningsapparatuur. Als u meters gebruikt, kunt u de draaischijfmeter zodanig stellen, dat ongeveer de helft van de schaal in een willekeurige richting kan worden gebruikt. Controleer de rigiditeit van de meetbeugels om verzakking te voorkomen, zie Figuur 3-9 Uitlijning controleren met meters.
Installatie en uitlijning - 35
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 3-9 Uitlijning controleren met meters 4.
Meet en noteer de resultaten voor afwijkingen in de parallelle, hoek- en axiale uitlijning in vier verschillende posities: boven, onder, rechts en links, bijvoorbeeld elke 90°, terwijl beide schachten gelijktijdig worden gedraaid. Noteer de meetresultaten.
5.
Lijn de machine verticaal uit door de stelschroeven aan te draaien of door hydraulische hefbomen te gebruiken. Om de verticale uitlijning mogelijk te maken, zijn stelschroeven op de poten van de horizontale machine geplaatst, zie Figuur 3-3 Verticale positionering van machinepoot. De nauwkeurigheid van de uitlijning van de machine wordt soms beïnvloed door de thermale expansie van het frame, zie Hoofdstuk 3.6.4 Correctie voor thermale uitzetting.
6.
Meet de afstand tussen de onderkant van de machinepoten en de funderingsplaat. Maak passende solide blokjes of wiggen of leg vulplaten klaar.
7.
Plaats de solide blokken of vulplaten onder de machinepoten. Draai de stelschroeven los en draai de bevestigingsbouten vast.
8.
Controleer opnieuw de uitlijning. Breng waar nodig aanpassingen aan.
9.
Registreer de aanpassingen voor toekomstige controles.
10. Zet de moeren opnieuw vast door verbindingslassen of door ze met een drevel vast te slaan. 11. Pen de poten van de machine vast, zodat deze in de toekomst gemakkelijk opnieuw kan worden geïnstalleerd, zie Hoofdstuk 3.4.7.1 Vastpennen van de machinepoten.
3.6.5.5 Toegestane afwijking in de uitlijning Het is onmogelijk definitieve uitlijningstoleranties aan te geven, aangezien te veel factoren van invloed kunnen zijn. Te hoge toleranties zullen trillingen veroorzaken, wat kan leiden tot beschadigde lagers of andere beschadigingen. Het wordt daarom aanbevolen zo laag mogelijke toleranties toe te staan. De maximaal toegestane afwijkingen worden afgebeeld in Tabel 3-6 Aanbevolen toegestane afwijkingen in de uitlijning Voor definities van foute uitlijningen, zie Figuur 3-8 Definitie van foute uitlijning.
36 - Installatie en uitlijning
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
N.B.:Toleranties die door de koppelingsfabrikant worden aangegeven, betreffen toleranties voor de koppeling, niet voor de uitlijning van de aandrijvende/aangedreven machine. De toleranties die door de koppelingsfabrikant zijn opgegeven, moeten alleen als richtlijn worden gebruikt voor de uitlijning indien deze nauwer zijn dan de maximaal toegestane afwijkingen die worden afgebeeld in Tabel 3-6 Aanbevolen toegestane afwijkingen in de uitlijning. Table 3-6. Aanbevolen toegestane afwijkingen in de uitlijning Koppelingsinformatie
Toegestane afwijking in de uitlijning
Koppeling
Parallel
Hoek
Axiaal
r
b
a
0,02 mm
0,01 mm
0,02 mm
(0,8 mil)
(0,4 mil)
(0,8 mil)
0,05 mm
0,03 mm
0,05 mm
(2 mil)
(1 mil)
(2 mil)
0,10 mm
0,05 mm
0,10 mm
(4 mil)
(2 mil)
(4 mil)
0,02 mm
0,02 mm
0,02 mm
(0,8 mil)
(0,8 mil)
(0,8 mil)
0,05 mm
0,05 mm
0,05 mm
(2 mil)
(2 mil)
(2 mil)
0,10 mm
0,10 mm
0,10 mm
(4 mil)
(4 mil)
(4 mil)
Koppelingstype
Diameter 100 – 250 mm
Rigide flens
(4 – 10”) Raderen
Flexibel
250 – 500 mm
Rigide flens
(10 – 20”) Raderen
Flexibel
3.7 Behandeling na de installatie Als de machine voor langere tijd zal stilstaan nadat deze is geïnstalleerd, moeten dezelfde maatregelen als worden beschreven in Hoofdstuk 2.6.1 Korte-termijnopslag (minder dan 2 maanden) worden toegepast. Vergeet niet de schacht ten minste elke drie maanden tien omwentelingen te laten maken en vul de zelfsmerende lagers met olie. Als er sprake is van externe trillingen, moet de schachtkoppeling worden geopend en moeten geschikte rubberen blokken onder machinepoten worden geplaatst.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Installatie en uitlijning - 37
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende opmerking voor lagertype: Wentellager N.B.:Externe trillingen zullen de rollende oppervlakken van de lagers beschadigen en daardoor de levensduur van de lagers verkorten.
Volgende opmerking voor lagertype: Glijlager N.B.:Externe trillingen zullen de glijdende oppervlakken van de lagers beschadigen en daardoor de levensduur van de lagers verkorten.
38 - Installatie en uitlijning
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Chapter 4 Mechanische en elektrische verbindingen
4.1 Algemeen Mechanische en elektrische verbindingen worden na de installatie- en uitlijningsprocedures aangelegd. De mechanische verbindingen zijn onder andere de verbinding van luchtleidingen, waterleidingen en/of een olietoevoersysteem, waar van toepassing. De elektrische verbindingen zijn onder andere de verbinding van hoofd- en hulpkabels, aardingskabels en eventueel externe ventilatiemotoren. Raadpleeg de tekening met afmetingen, het verbindingsdiagram en het gegevensblad voor de benodigde handelingen. N.B.:U mag nooit extra installatiegaten of schroefdraden in het frame boren. Dit zou de machine kunnen beschadigen.
4.2 Mechanische verbindingen Volgende hoofdstuk voor koelmethode: Door kanalen geleide lucht
4.2.1 Verbindingen voor koelingslucht Machines die zijn bestemd voor het aan- en afvoeren van koelingslucht naar en van de machine met luchtslangen hebben verbindingsflenzen zoals wordt gespecificeerd op de tekening met afmetingen. Maak de luchtslangen schoon voordat u ze op de machine bevestigt en controleer of ze verstopt zijn. Verzegel de verbindingsstukken met geschikte pakkingen. Controleer de luchtleidingen op lekken nadat u ze hebt aangesloten.
Volgende hoofdstuk voor koelmethode: Lucht/waterkoeling, en watermantel
4.2.2 Verbindingen voor koelwater Volgende hoofdstuk voor koelmethode: Lucht/waterkoeling
4.2.2.1 Lucht-op-waterkoelsystemen Machines die zijn uitgerust met een lucht-op-water hitte-uitwisselaar hebben flenzen die zijn gespecificeerd in de standaarden DIN 633 of ANSI B 16.5. Verbind de flenzen en verzegel de verbindingsstukken met geschikte pakkingen. Voordat u de machine start, moet u het water aanzetten.
Volgende hoofdstuk voor koelmethode: Watermantel
3BFP 000 050 R0101 REV H
Mechanische en elektrische verbindingen - 39
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
4.2.2.2 Door water gekoelde frames De stalen watergekoelde frameconstructie mag alleen worden gebruikt met een waterverversingssysteem. De waterkoelingsflenzen zijn gemaakt volgens de specificaties van de klant en staan gedefinieerd op de tekening met afmetingen. Het koelwater circuleert in de leidingen die in het machineframe zijn geïntegreerd. Het materiaal van het frame en de leidingen is gemaakt van koolstofstaal volgens de standaard EN 10025: S235 JRG2, equivalent met DIN 17100 - RSt 37-2. Dit materiaal is gevoelig voor corrosie in zouthoudend en vuil water. De corrosieproducten en vervuilende afzetting kunnen de waterdoorvoer in de leidingen blokkeren. Daarom is het belangrijk puur en vuilvrij water in het koelsysteem te gebruiken. Standaardwaarden voor het koelwater dat in het koelingssysteem moet worden gebruikt: •
pH
7,0 – 9,0
•
Alkaliniteit (CaCO3)
> 1 mmol/kg
•
Chloride (Cl)
< 20 mg/kg
•
Sulfaat
< 100 mg/kg
•
KMnO4-concentratie
< 20 mg/kg
•
Al-concentratie
< 0,3 mg/kg
•
Mn-concentratie
< 0,05 mg/kg
In de meeste gevallen voldoet normaal kraanwater, dat voor huishoudelijke consumptie wordt gebruikt, aan deze eisen. Het koelwater moet ook worden gezuiverd met een middel dat het koelingssysteem beschermt tegen corrosie, vervuiling en, indien nodig, vorst. Alle materialen die in aanraking komen met het koelwater (pijpen, hitte-uitwisselaar, etc.) moeten worden overwogen wanneer een geschikte zuivering wordt gekozen. Aanbevolen zuivering: FabrikantASHLAND ProductRD-25 die geschikt is voor staal, koper, aluminium en veel andere materialen. Gebruik alleen geschikte en hoogwaardige verbindingsonderdelen en verzegelingen om de machine op het watercircuit aan te sluiten. Controleer de pijpen en verbindingsstukken op lekken nadat u ze hebt aangesloten.
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Glijlager
4.2.3 Olietoevoer voor buslagers Machines met een spoelsmeersysteem zijn van flenzen voor olieleidingen voorzien, en mogelijk ook met drukmeters en stroomindicators. Installeer alle benodigde olieleidingen en sluit de eenheden voor oliecirculatie aan. Installeer het olietoevoersysteem in de buurt van de machine op gelijke afstand tot elke lager. Voordat u de leidingen aan de lagers verbindt, dient u het olietoevoersysteem te testen door spoelolie erdoor te laten stromen. Verwijder en reinig hierna het oliefilter.
40 - Mechanische en elektrische verbindingen
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
De oliecontainer moet zo zijn geconstrueerd, dat van de container naar de lager geen druk in de olieterugvoerleidingen kan komen. Installeer en sluit de leidingen voor olietoevoer aan op de lagers. Installeer de afvoerleidingen voor olie met een minimale hoek van 15° onder de lagers. Deze hoek komt overeen met een helling van 250 - 300 mm/m (3 - 3½ inch/ft). Het oliepeil in de lager zal hoger worden als de helling van de leidingen te klein is; de olie zal te langzaam van de lager naar de oliecontainer stromen en dit kan in olielekkages of een verstoring van de oliestroom resulteren. N.B.:Boor geen gaten in het frame tijdens de installatie van de pijpen of andere apparatuur. Dit zou de machine ernstig kunnen beschadigen. Vul het olietoevoersysteem met geschikte olie die de juiste viscositeit heeft. Het juiste type olie en viscositeit is aangegeven op de tekening met afmetingen. Als u twijfelt of de olie helder genoeg is, kunt u een zeef van 0,01 mm (0,4 mil) gebruiken om ongewenste afzetting uit de olie te filteren. Zet de olietoevoer aan en controleer het oliecircuit op mogelijke lekken voordat u de machine start. Het normale oliepeil wordt verkregen wanneer de helft van het olievenstertje is gevuld. N.B.:De lagers worden geleverd zonder smeermiddel. N.B.:Als u de machine laat draaien zonder smeermiddel, zal dit direct resulteren in schade aan de lagers.
Volgend hoofdstuk voor wijze van beveiligen: Ex p
4.2.4 Verbinding van zuiverende luchtpijp De EEx p- of Ex p-machine is beschermd tegen explosies door druk. De machine is uitgerust met een controlesysteem, dat bestaat uit een luchtcontrole-eenheid en een ontluchtingsklep. Het systeem werkt met schone perslucht als beschermend gas. Voordat de machine wordt gestart, wordt deze gezuiverd om eventuele gevaarlijke gassen te verwijderen. Tijdens het draaien van de machine, wordt deze onder overdruk gehouden om gevaarlijke gassen buiten de machine te houden. De toevoer van de zuiverende perslucht is aangesloten op de flens op de luchtcontroleeenheid. De luchttoevoerdruk moet tussen 4 en 8 bar zijn. De vereiste stroomsnelheid tijdens het zuiveren en onder druk zetten is gespecificeerd op het Ex-certificaat. Voor meer gedetailleerde informatie over het controlesysteem, raadpleegt u de handleiding van de fabrikant.
4.2.5 Installatie van trillingsomzetters Als de geïnstalleerde trillingsomzetters uit het machineframe steken, dan zijn ze ongeïnstalleerd geleverd om beschadiging tijdens het transport te voorkomen. Ga als volgt te werk om vibratiedoorgevers te gebruiken:
3BFP 000 050 R0101 REV H
1.
Koppel de kabels van de vrijstaande vibratiedoorgevers los.
2.
Verwijder de beschermpluggen van de getapte montagegaten in het lagerschild van de machine.
Mechanische en elektrische verbindingen - 41
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
3.
Bescherm de montagevlakken met een geschikt corrosiewerend middel tegen roest.
4.
Monteer de vibratiedoorgevers op de getapte montagegaten. Het aandraaimoment hangt af van het gebruikte type doorgever:
•
PYM TRV18 : 10 Nm
•
PYM 330400_ : 3,3 Nm
•
PYM 330500_ : 4,5 Nm
5.
Sluit ten slotte de kabels aan op de vibratiedoorgever.
Het volgende hoofdstuk gaat over het beschermingstype: Ex e en Ex n
4.2.6 Voorzieningen voor luchtspoeling Afhankelijk van de Ex-classificatie is de motor mogelijk voorzien van luchtaansluitingen. Indien voorzieningen worden gebruikt dienen de aansluitingen zoals in onderstaande afbeelding te worden uitgevoerd. Zie voor meer informatie Vooraf ventileren aan het begin van de handleiding.
42 - Mechanische en elektrische verbindingen
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Aansluitingen voor AMA/AMI-machines
Figure 4-1 Aansluitingen voor AMA/AMI-machines •
Luchtinlaat: sluit maar op één kant van het frame aan, gebruik alle drie de aansluitingen.
•
Luchtuitlaat: sluit op één kant van de koeler aan.
Aansluitingen voor HXR-machines Luchtinlaat en luchtuitlaat moeten op de tegenovergestelde tegenovergestelde uiteinden van de motor worden aangesloten.
3BFP 000 050 R0101 REV H
zijde
en
de
Mechanische en elektrische verbindingen - 43
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 4-2 Aansluitingen voor luchtinlaat en luchtuitlaat voor HXR-machines
Het volgende hoofdstuk gaat over het lagertype: Rollager met olienevelsmering
4.2.7 Toevoer olienevel voor rollager Machines met olienevelsmering zijn van pijpaansluitingen voorzien. Sluit de eenheden voor oliecirculatie aan. Installeer het olietoevoersysteem naast de machine. Voordat u de leidingen aan de lagers verbindt, dient u het olietoevoersysteem te testen door spoelolie erdoor te laten stromen. Verwijder en reinig hierna het oliefilter. Installeer en sluit de toevoer- en afvoerleidingen voor olie aan op de lagers. N.B.:Boor tijdens de installatie van de leidingen of enig andere apparatuur geen gaten in het frame. Dit kan ernstige schade aan de machine veroorzaken. Vul het olietoevoersysteem met de juiste olie met de juiste viscositeit. In de maattekening worden het juiste type olie en viscositeit aangegeven. Als u niet zeker weet of de olie schoon is, gebruikt u een zeef van 0,01 mm (0,4 mil) om vuil uit de olie te filteren. Schakel de olietoevoer in en controleer het oliecircuit op mogelijke lekkages voordat u de machine start. N.B.:de lagers worden zonder smeermiddel geleverd. N.B.:activeer de machine niet zonder smeermiddel. Dit zal schade aan de lagers veroorzaken.
44 - Mechanische en elektrische verbindingen
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
4.3 Elektrische verbindingen 4.3.1 Algemene informatie De veiligheidsvoorschriften die in Veiligheidsinstructies aan het begin van de handleiding worden beschreven, moeten altijd in acht worden genomen. De elektrische installatie moet grondig worden gepland voordat u handelingen uitvoert. De verbindingsdiagrammen die bij de machine zijn geleverd, moeten goed worden bestudeerd voordat u met de installatie begint. Het is belangrijk om te controleren of de stroomspanning en de frequentie gelijk zijn aan de waarden die op het classificatieplaatje van de machine staan aangegeven. De netwerkspanning en frequentie moeten binnen de opgegeven limieten zijn volgens de toepasselijke standaard. Noteer de markeringen op het classificatieplaatje en het verbindingsdiagram in de terminaldoos. Voor aanvullende informatie, zie het gegevensblad met de machineprestaties. N.B.:Voordat u de machine installeert, is het belangrijk dat u controleert of de inkomende kabels zijn verwijderd van het stroomnetwerk en dat de kabels geaard zijn. N.B.:Controleer alle gegevens op het classificatieplaatje, met name de spanning en de windingverbinding.
Volgende alinea voor rotortype: Permanente magneet Machines zijn alleen bestemd voor variabele-snelheidsaandrijving, die wordt geleverd door frequentieomzetters. De frequentieomzetter moet zijn ontworpen voor gebruik in een permanente-magneetsynchrone machine. Als u niet zeker weet of de permanentemagneetsynchrone machine en de frequentieomzetter compatibel zijn, kunt u contact opnemen met de verkoopafdeling van ABB.
4.3.2 Veiligheid Elektrisch werk mag alleen worden uitgevoerd door bevoegd personeel. De volgende veiligheidsvoorschriften moeten worden toegepast: •
Haal alle stroom van de apparatuur, inclusief de randapparatuur.
•
Bescherm de apparatuur tegen inschakeling van de stroom.
•
Controleer of alle onderdelen zijn geïsoleerd van hun respectievelijke stroomvoorziening.
•
Verbind alle onderdelen met beschermende aarde en sluit de circuits.
•
Bedek actieve onderdelen in de omgeving of zet er barrières tegen.
•
Als het secundair circuit van de stroomtransformator wordt uitgebreid, zorg er dan voor dat er geen nullast is.
Volgende alinea met opsomteken voor rotortype: Rotor met permanente magneet •
3BFP 000 050 R0101 REV H
De permanente-magneetsynchrone machine produceert spanning wanneer de schacht roteert. Voorkom rotering van de schacht voordat u de terminaldoos opent. Open de onbeschermde terminals niet en raak ze niet aan terwijl de schacht van de machine roteert. Zie Veiligheidsinstructies aan het begin van de handleiding.
Mechanische en elektrische verbindingen - 45
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
4.3.3 Meting van isolatieweerstand Voordat een machine voor de eerste keer wordt opgestart, na een lange periode van inactiviteit of binnen het algemene onderhoudsschema, moet de isolatieweerstand van de machine worden gemeten, zie Hoofdstuk 7.6.4 Test voor isolatieweerstand.
4.3.4 Opties voor de hoofdterminaldoos De binnenkant van de hoofdterminalbox moet vrij zijn van vuil, vocht en vreemde voorwerpen. De doos zelf, kabelpakkingbussen en ongebruikte kabelopeningen moeten worden afgesloten, zodat er geen stof en water in kan komen. De hoofdterminaldoos is uitgerust met een afvoerstop in het onderste gedeelte van de doos. De stop moet altijd open zijn, bijvoorbeeld de helft van de stop in de machine en de andere helft buiten de machine, tijdens transport en opslag. Tijdens het draaien van de machine moet de stop gesloten zijn, maar moet deze af en toe worden geopend. Als de doos wordt gedraaid na de levering, moet de werking van de afvoerstop worden gecontroleerd en eventueel worden verplaatst in het onderste gedeelte van de doos. Sommige hoofdterminaldozen kunnen in stappen van 90 graden worden gedraaid. Voordat u de terminal draait, moet u controleren of de lengte van de kabels tussen de statorwinding en de terminaldoos lang genoeg is.
4.3.4.1 Levering zonder centrale aansluiteenheid Als de machine geleverd wordt zonder een centrale aansluiteenheid, dan moeten de stator verbindingskabels bedekt worden met een geaarde beveiligingsbehuizing vóór gereed maken voor bedrijf. De behuizing moet een gelijkwaardige of hogere omhullingsclassificatie en certificatie voor gevaarlijke ruimte hebben als de machine. Om een storing in de kabel te voorkomen, moeten de kabels die verbinden met de stator verkort worden zodat bewegingsruimte van de kabels minimaal is. De leverancier van de aanlsluitingsopstelling is er verantwoordelijk voor dat adequaat bevestigingsmateriaal voor de stator verbindingskabel wordt gebruikt. De stator verbindingskabel opstelling moet ruim zijn om oververhitting van de kabels te voorkomen. Stator verbindingskabels mogen geen scherpe hoeken raken. De minimale buigingsradius van stator verbingingskabels is 6 keer de diameter van de buitenzijde van de kabel.
4.3.5 Isolatie-afstanden van netspanningsverbindingen De verbindingen van de netspanningskabels moeten bestand zijn tegen hevige werkomstandigheden waarbij de isolators kunnen worden blootgesteld aan vuil, vochtigheid en stroomonderbrekingen. Om een duurzame en probleemloze werking te garanderen, is het belangrijk dat de lengte van de isolatie- en kruipafstanden voldoende is. De minimum isolatie- en kruipafstanden moeten gelijk zijn of de eisen overschrijden die zijn opgelegd door: •
Lokale eisen
•
Standaarden
•
Classificatievoorschriften
•
Classificatie voor gevaarlijke omgevingen.
46 - Mechanische en elektrische verbindingen
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
De isolatie- en kruipafstanden zijn van toepassing op zowel isolatie-afstanden tussen twee verschillende fasen als op isolatie-afstanden tussen een fase en de aarde. De luchtisolatie-afstand is de kortste afstand via de lucht tussen twee punten met verschillend elektrisch potentieel (spanning). De oppervlakkruipafstand is de kortste afstand via aaneengrenzende oppervlakken tussen twee punten met verschillend elektrisch potentieel (spanning).
4.3.6 Netspanningskabels De lengte van de invoerkabels moet voldoende zijn voor de maximum belasting en moet in overeenstemming zijn met de lokale standaarden. De kabelterminals moeten het juiste type en de juiste grootte zijn. U moet de verbinding met alle apparaten controleren. De netspanningskabelverbindingen moeten goed zijn vastgemaakt, zodat de machine betrouwbaar kan draaien. Voor meer informatie, zie Bijlage Standaard netspanningskabelverbindingen.
Volgende opmerking voor wijze van beveiligen: Alle soorten omgeving met verhoogd risico N.B.:Voor Ex-machines moeten de kabelpakkingbussen of kabelbussen voor spanningskabels Ex-gecertificeerd zijn. Pakkingbussen of bussen zijn niet bij de levering inbegrepen. N.B.:Voordat u de machine installeert, is het belangrijk dat u controleert of de inkomende kabels zijn verwijderd van het stroomnetwerk en dat de kabels geaard zijn. De statorterminals zijn gemarkeerd met de letters U, V en W volgens IEC 60034-8 of T1, T2 en T3 volgens NEMA MG-1. De neutrale terminal is gemarkeerd met N (IEC) of met T0 (NEMA). Het strippen, splitsen en isoleren van de hoge-spanningskabels moet worden uitgevoerd volgens de instructies van de kabelfabrikant. De kabels moeten worden ondersteund, zodat er geen druk wordt uitgeoefend op de busbalken in de terminaldoos. N.B.:Controleer de fasesequentie op het verbindingsdiagram.
Volgende alinea voor rotortype: Rotor met permanente magneet N.B.:Permanente-magneetsynchrone machines moeten worden bekabeld door middel van beschermde symmetrische kabels en kabelpakkingbussen met een binding van 360°(EMC-pakkingbussen).
Volgende alinea voor rotortype: Glijringen
4.3.7 Secundaire kabels voor glijringverbindingen De glijringbehuizing aan het niet-aandrijvende einde van de machine fungeert als een terminaldoos voor de secundaire kabels en heeft dezelfde bescherming als de machine. De kabels kunnen vanaf elke kant worden aangesloten. De verbinding wordt gemaakt met de rotorterminals op het afsluitingsplaatje, waarop zes kabellussen per fase
3BFP 000 050 R0101 REV H
Mechanische en elektrische verbindingen - 47
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
kunnen worden bevestigd. De terminals zijn gemarkeerd met K, L en M volgens IECpublicaties 60034-8. N.B.:Bestudeer het verbindingsdiagram van de machine aandachtig voordat u kabels gaat aansluiten.
4.3.8 Hulpterminaldoos Hulpterminaldozen zijn op het machineframe bevestigd volgens de accessoires en de behoeften van de klant. De posities staan afgebeeld op de tekening met afmetingen van de machine. De hulpterminaldozen zijn uitgerust met terminalblokken en kabelpakkingbussen, zie Figuur 4-3 Standaard hulpterminaldoos. De maximumgrootte van de geleiders is normaal gesproken beperkt tot 2,5 mm² (0,004 sq. in.) en de spanning is beperkt tot 750 V. De kabelpakkingbussen zijn geschikt voor kabels met een diameter van 10 – 16 mm.
Volgende opmerking voor wijze van beveiligen: Alle machines voor omgeving met verhoogd risico N.B.:Voor Ex-machines moeten de kabelpakkingbussen of kabelbussen voor spanningskabels Ex-gecertificeerd zijn. Pakkingbussen of bussen zijn niet bij de levering inbegrepen.
Figure 4-3 Standaard hulpterminaldoos
4.3.8.1 Verbinding van randapparaten en instrumenten. Sluit de instrumenten en randapparatuur aan volgens het verbindingsdiagram. N.B.:Bestudeer het verbindingsdiagram van de machine aandachtig voordat u kabels gaat aansluiten. De aansluiting en het functioneren van de accessoires moeten worden gecontroleerd voordat u de machine in gebruik neemt. N.B.:Label de terminals van de accessoires, die normaal gesproken onder spanning staan wanneer de machine is uitgeschakeld, overeenkomstig.
48 - Mechanische en elektrische verbindingen
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
4.3.8.2 Verbinding van een externe ventilatormotor De externe ventilatormotor is normaal gesproken een asynchrone drie-fasenmotor. Een verbindingsdoos bevindt zich doorgaans op het frame van de ventilatormotor. Het classificatieplaatje van de externe ventilatormotor geeft aan welke spanning en frequentie moeten worden gebruikt. De rotatierichting van de ventilator wordt aangegeven door een pijltje op de flens van de hoofdmachine. N.B.:Controleer de rotatierichting van de externe ventilatormotor (ventilator) voordat u de hoofdmachine start. Als de ventilatormotor in de verkeerde richting draait, moet de fasesequentie van de ventilatormotor worden gewijzigd.
4.3.9 Aardeverbindingen Het machineframe, de hoofdterminaldoos, de hulpterminaldoos en de randapparatuur moeten zijn aangesloten op een beschermende aarde. De aansluitingen op beschermende aarde en netvoeding moeten het machineframe beschermen tegen schadelijk of gevaarlijk elektrisch potentieel (spanning). N.B.:De aarding moet worden uitgevoerd volgens de lokale voorschriften voordat de machine wordt aangesloten op de netspanning. N.B.:De garantie dekt geen beschadiging van lagers die is veroorzaakt door onjuiste aarding of bekabeling. Markeer de machine en terminaldozen met aardesymbolen volgens de relevante nationale standaarden.
Volgende hoofdstuk voor uitvoering: Aandrijfeenheid met regelbaar toerental
4.3.10 Eisen voor machines die worden gevoed door frequentieomzetters In overeenstemming met de EMC-richtlijn (89/336/ EEC, zoals aangepast door 93/68/EEC), is het vereist dat een AC-machine die wordt gevoed door een frequentieomzetter wordt geïnstalleerd met beschermde kabels zoals hieronder wordt gespecificeerd. Voor informatie over andere equivalente kabels kunt u contact opnemen met uw plaatselijke ABB-vertegenwoordiger.
4.3.10.1 Hoofdkabel De belangrijkste voedingskabel tussen de machine en de frequentieomvormer moet een symmetrische drie-aderige afgeschermde kabel te zijn. Dit om te voldoen aan de emissiestralingsvoorschriften vastgelegd in de generieke emissienorm voor industriële omgeving, EN 50081-2. Voor meer informatie, zie de ABB-handleiding Grounding and cabling of the drive system (3AFY 61201998 REV C).
3BFP 000 050 R0101 REV H
Mechanische en elektrische verbindingen - 49
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
4.3.10.2 Aarding van de hoofdkabel De overeenstemming met de EMC-richtlijn vereist hoge-frequentie-aarding van de hoofdkabel. Dit wordt behaald door een aarding van 360°van de kabelbescherming op de kabelingangen in zowel de machine als de frequentieomzetter. De aarding van de machine wordt bijvoorbeeld geïmplementeerd door middel van de EMC ROX SYSTEM-kabelovergangen voor beschermde installaties. N.B.:Een hoge-frequentie-aarding van 360° van kabelingangen wordt tot stand gebracht om elektromagnetische storingen te onderdrukken. Bovendien moeten de kabelbeschermingen worden aangesloten op beschermende aarde (PE) om te voldoen aan de veiligheidsvoorschriften.
4.3.10.3 Hulpkabels De hulpkabels moeten worden beschermd om te voldoen aan de EMC-eisen. Speciale kabelpakkingbussen moeten worden gebruikt voor de hoge-frequentie-aarding van 360°van de kabelbeschermingen op de kabelingangen.
50 - Mechanische en elektrische verbindingen
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Chapter 5 Ingebruikname en opstarten
5.1 Algemeen Een gebruiksrapport is een essentieel hulpmiddel voor toekomstige service, onderhoud en probleemoplossing. De ingebruikname is niet voltooid voordat een acceptabel gebruiksrapport is opgesteld en gearchiveerd. Het gebruiksrapport moet beschikbaar zijn bij garantieverzoeken om een garantie voor de machine te verkrijgen. Voor contactinformatie, zie Hoofdstuk 9.1.5 Contactgegevens voor After Sales. U vindt het aanbevolen gebruiksrapport in Bijlage GEBRUIKSRAPPORT.
5.2 Controle van mechanische installatie Controleer de uitlijning van de machine voordat u deze in gebruik neemt: •
Lees het uitlijningsrapport door en zorg ervoor dat de machine nauwkeurig is uitgelijnd volgens de uitlijningsspecificaties van ABB in Hoofdstuk 3.6 Uitlijning
•
Het uitlijningsprotocol moet altijd worden opgenomen in het gebruiksrapport.
Controleer of de machine goed is verankerd in de fundering: •
Controleer of er scheuren in de fundering zijn en bekijk de algemene conditie van de fundering.
•
Controleer of de bevestigingsbouten strak zijn aangedraaid.
Aanvullende controles, wanneer van toepassing: •
Controleer of het smeersysteem in gebruik is genomen en actief is voordat de rotor wordt aangezet.
•
Indien mogelijk, moet u de rotor handmatig draaien en ervoor zorgen dat de rotor vrij draait en er geen abnormale geluiden te horen zijn.
•
Controleer de installatie van de hoofdterminaldoos en het koelingssysteem.
•
Controleer de aansluitingen van de olie- en koelwaterleidingen en controleer op lekkage terwijl de machine draait.
•
Controleer de druk en stroom voor de olie en het koelwater.
5.3 Metingen van isolatieweerstand Voordat een machine voor de eerste keer wordt opgestart, na een lange periode van inactiviteit of binnen het algemene onderhoudsschema, moet de isolatieweerstand van de machine worden gemeten, zie Hoofdstuk 7.6.4 Test voor isolatieweerstand.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Ingebruikname en opstarten - 51
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
5.4 Controle van elektrische installatie De stroomkabels kunnen permanent worden aangesloten op de terminals in de hoofdterminaldoos wanneer de isolatieweerstand van de stator is gemeten, zie Hoofdstuk 7.6.4 Test voor isolatieweerstand. Controleer de aansluiting van de stroomkabels: •
Controleer of de wielbouten van de kabel zijn afgesteld met het juiste draaikoppel.
•
Controleer of de stroomkabels goed zijn geleid.
•
Controleer of er geen druk op de stroomkabels is.
•
Controleer de aansluitingen van de randapparatuur.
N.B.:Als de machine wordt geleverd zonder een centrale aansluiteenheid, zie Hoofdstuk 4.3.4.1 Levering zonder centrale aansluiteenheid.
FVolgende opmerking voor wijze van beveiligen: Alle machines voor omgeving met verhoogd risico N.B.:Als een anticondensatieverwarming, zonder zelfregeling, onmiddellijk na het uitschakelen van de machine wordt aangezet, moet u maatregelen treffen om de temperatuur in de motor te regelen. De anticondensatieverwarmingen kunnen alleen werken in een temperatuurbeheerste omgeving.
5.5 Controle- en beschermingsapparatuur 5.5.1 Algemeen De machine is uitgerust met temperatuurdetectors die moeten worden aangesloten op een temperatuurcontrole- en beschermingssysteem. De locatie en het type, maar ook de instellingen voor deze detectors, vindt u op de tekening met afmetingen en het verbindingsdiagram van de machine. Het temperatuuralarmniveau voor weerstandtemperatuurdetectors (RTD, Pt-100) moet zo laag mogelijk worden ingesteld. Het niveau kan worden bepaald aan de hand van de testresultaten of de waargenomen werkingstemperatuur. Het temperatuuralarm kan 10K (20°F) hoger worden ingesteld dan de werkingstemperatuur van de machine tijdens maximale belasting op de hoogste omgevingstemperatuur. Als een twee-functie temperatuurcontrolesysteem wordt gebruikt, wordt het lagere niveau doorgaans gebruikt als een alarmniveau en de hogere temperatuur als een ontkoppelingsniveau. N.B.:Wanneer de machine wordt ontkoppeld, moet de oorzaak worden gevonden en geëlimineerd voordat de machine wordt herstart. Wanneer er sprake is van een alarm, moet u de oorzaak vinden en het probleem oplossen. Gebruik de handleiding voor probleemoplossing, zie Hoofdstuk 8.1 Probleemoplossing.
Volgende opmerking voor rotortype: Rotor met permanente magneet N.B.:Permanente-magneetsynchrone machines zijn uitgerust met Pt100weerstandselementen en/of thermistors. Het gebruik van deze beschermende elementen is verplicht om te voorkomen dat de machine wordt overbelast.
52 - Ingebruikname en opstarten
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
5.5.2 Temperatuur van statorwinding 5.5.2.1 Algemeen De statorwindingen zijn vervaardigd volgens temperatuurstijgingsklasse F, die een temperatuurgrens van 155°C heeft. Een hoge temperatuur zal de isolatie verouderen en de levensduur van de winding verkorten. Daarom moeten de temperatuurontkoppelings- en alarmniveaus voor de winding zorgvuldig worden overwogen.
5.5.2.2 Weerstandstemperatuurdetectors Aanbevolen maximum temperatuurinstellingen: Voor het bepalen van de temperatuurinstellingen, zie het verbindingsdiagram van de machine. Het wordt aanbevolen de methode toe te passen die wordt beschreven in Hoofdstuk 5.5.1 Algemeen wanneer u het temperatuuralarm instelt.
5.5.2.3 Thermistors Als de machine is uitgerust met thermistors (PTC), vindt u de werkingstemperatuur van de thermistors op het verbindingsdiagram. De bedieningsfunctie kan een alarm- of ontkoppelingssignaal zijn. Als de machine is uitgerust met zes thermistors, kunnen zowel alarm- en ontkoppelingssignalen respectievelijk worden gebruikt.
5.5.3 Regeling van lagertemperatuur 5.5.3.1 Algemeen De lagers kunnen zijn uitgerust met temperatuurdetectors voor het controleren van de lagertemperaturen. De viscositeit van het smeermiddel of de olie die wordt gebruikt zal lager worden als gevolg van de hogere temperatuur. Als de viscositeit onder een bepaalde grens komt, zal het niet meer mogelijk zijn dat zich smeermiddel vormt in de lagering zodat de lagering zal tekortschieten, het is mogelijk dat er als gevolg schade aan de as ontstaat. Als de machine is uitgerust met weerstandstemperatuurdetectors, moet de temperatuur van de lagers bij voorkeur constant worden gecontroleerd. Als de temperatuur van een lager onverwacht begint te stijgen, moet u de machine onmiddellijk uitschakelen, aangezien de temperatuurstijging een defecte lager kan aangeven.
5.5.3.2 Weerstandstemperatuurdetectors Aanbevolen maximum temperatuurinstellingen: Voor het bepalen van de temperatuurinstellingen, zie het verbindingsdiagram van de machine. Het wordt aanbevolen de methode toe te passen die wordt beschreven in Hoofdstuk 5.5.1 Algemeen wanneer u het temperatuuralarm instelt.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Ingebruikname en opstarten - 53
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
5.5.3.3 Thermistors Als de rollagers zijn uitgerust met thermistors (PTC), vindt u de werkingstemperatuur van de thermistors op het verbindingsdiagram. De bedieningsfunctie kan een alarm- of ontkoppelingssignaal zijn. Als de rollagers zijn uitgerust met twee thermistors, kunnen zowel alarm- en ontkoppelingssignalen respectievelijk worden gebruikt.
5.5.4 Beschermingsapparatuur De machine moet worden beschermd tegen verschillende storingen, fouten en overbelasting die de machine zouden kunnen beschadigen. De bescherming moet in overeenstemming zijn met de instructies en voorschriften voor elk land waar de machine wordt gebruikt. De parameterwaarden van de machine voor relaisinstellingen worden vermeld in het document “Prestatiegegevens van de machine” in de documentatie van de machine. N.B.:De machinefabrikant is niet verantwoordelijk voor het aanpassen van de beschermingsapparatuur op de locatie.
5.6 Eerste teststart 5.6.1 Algemeen De eerste teststart is een standaardprocedure nadat de installatie- en uitlijningsprocedure is voltooid, de mechanische en elektrische verbindingen zijn gemaakt, de procedure voor de ingebruikname is uitgevoerd en de beschermende apparaten actief zijn. N.B.:Indien mogelijk, wordt de eerste start gemaakt met ongekoppelde koppeling tussen de aandrijvende en aangedreven machine. De belasting op de machine moet in elk geval zo laag mogelijk zijn.
5.6.2 Voorzorgsmaatregelen voor de eerste teststart U moet de machine en de apparatuur visueel inspecteren voordat u de eerste teststart uitvoert. U moet controleren of alle noodzakelijke taken, controles en aanpassingen zijn uitgevoerd. Voor de teststart moeten de volgende controles en metingen zijn uitgevoerd: •
Als de koppelingshelft niet is gemonteerd, is de sleutel van de schachtextensie vergrendeld of verwijderd.
Volgende alinea met opsomteken voor lagertype: Glijlager •
De oliereservoirs voor de buslagers en mogelijke olietoevoersystemen zijn gevuld met de aanbevolen olie tot het correcte peil. Het olietoevoersysteem is ingeschakeld op.
Het volgende opsommingsteken gaat over het lagertype: rollager •
54 - Ingebruikname en opstarten
De rotor wordt met de hand gedraaid en er wordt gecontroleerd of de lagers geen abnormale geluiden produceren. Om een rotor met glijlagers te draaien is een eenvoudige hefarm nodig.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Het volgende opsommingsteken gaat over het lagertype: rollager met olienevel •
De olietoevoersystemen worden met aanbevolen olie tot het juiste peil gevuld. Het olietoevoersysteem wordt ingeschakeld.
Volgende alinea met opsomteken voor koelmethode: Lucht/waterkoeling •
Voor watergekoelde machines is het koelwater aangezet. Controleer of de flenzen en de koelingseenheid goed zijn vastgedraaid.
•
De bekabeling, kabels en busbalkverbindingen moeten worden vergeleken met het verbindingsdiagram.
•
De aardeverbindingen en aarde-apparaten moeten worden gecontroleerd.
•
De start-, controle-, beschermings- en alarmrelais van elk apparaat moet worden geïnspecteerd.
•
De isolatieweerstand van de windingen en andere apparatuur moet worden gecontroleerd.
•
De machinekappen zijn gemonteerd en de schachtafdichtingen zijn stevig geplaatst.
•
De machine en de omgeving zijn schoongemaakt.
Volgende alinea met opsomteken voor wijze van beveiligen: Ex p •
De Ex-machinebehuizing is gereinigd en onder druk gezet. Raadpleeg de instructies voor het reinigen en onder druk zetten van het systeem.
5.6.3 Starten De eerste start moet slechts een (1) seconde duren. Tijdens het starten wordt de rotatierichting van de machine gecontroleerd. De rotatierichting van mogelijke externe ventilatormotoren moet ook worden gecontroleerd. U moet ook controleren of de roterende onderdelen geen stationaire onderdelen raken. N.B.:Als de machine geen lager op de as heeft en de machine ongekoppeld wordt gestart, is het normaal dat de schacht axiaal beweegt voordat deze stabiliseert.
5.6.3.1 Rotatierichting Het doel van de eerste start is de rotatierichting van de machine te controleren. De machine moet in dezelfde richting draaien als met een pijl wordt aangegeven op het frame of de ventilatorkap. De rotatierichting van de externe ventilatormotor wordt aangegeven met een pijl vlakbij de ventilatormotor. De machine mag alleen werken in de aangegeven rotatierichting. De rotatierichting wordt aangegeven op het markeringsplaatje, zie Bijlage Standaardpositie van platen. Machines die geschikt zijn voor omgekeerde werking zijn gemarkeerd met een dubbele pijl op het classificatieplaatje en op het frame. Als de gewenste rotatierichting verschilt van de richting die op de machine wordt aangegeven, moeten de koelingsventilatoren, het binnen- en/of buitenkoelingscircuit en de stempel op het classificatieplaatje worden gewijzigd.
Volgende alinea NIET voor handleiding windturbines De roteerrichting kan veranderd worden door de stroomtoevoer fasen om te keren.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Ingebruikname en opstarten - 55
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende hoofdstuk voor rotortype: Glijringen
5.6.3.2 Machines met glijringen starten Machines met glijringen kunnen niet zonder een starter worden bediend. De starter is doorgaans een variabele weerstand die is aangesloten op elke rotorfase via de glijringen. De starter wordt geselecteerd volgens de vereiste starttorsie en –stroom. Starten wordt doorgaans uitgevoerd met nominale stroom en nominale torsie. Tijdens het starten wordt de weerstand van de starter verlaagd en wordt de torsiesnelheid verhoogd. De snelheid van de machine ligt altijd tussen de werkelijke torsiesnelheid en de synchrone snelheid. De machine mag tussen het stilstaan en de torsie, of stilstand tijdens het starten, niet werken. N.B.:Wanneer de machine wordt gestart zonder de aanpassingen van de volledige glijringinstallatie te controleren kan resulteren in ernstige schade! De verbindingen met de starter en zijn functies moeten ook worden gecontroleerd. N.B.:Het borstelheffende apparaat moet in de startstand staan voordat de machine wordt gestart.
Volgend hoofdstuk voor wijze van beveiligen: Ex p
5.6.3.3 Ex p-machines starten De Ex p machine behuizing is tegen explosie beveiligd indien de machine in bedrijf is doordat het onder druk wordt gezet. Voordat de machine onder druk wordt gezet, zal de behuizing met schone lucht worden gereinigd. U vindt gedetailleerde instructies voor het reinigen en onder druk zetten van de apparatuur in een aparte handleiding. Als er eventueel waarneembaar lucht onstnapt uit de behuizing van de machine, moeten de lekkende naden goed luchtdicht afgesloten worden. Het reinigings- en druksysteem moeten aan het startvergrendelingssyteem toegevoegd worden. Verbind de signalen van de alarm- en statusschakelaar van de eenheid met het centrale stroomonderbrekings controlesysteem Dit zorgt er voor dat het niet mogelijk is de machine te starten voordat het reinigingsproces voltooid is en de behuizing onder druk staat.
5.7 De machine voor de eerste keer starten Na een succesvolle eerste teststart moet de koppeling tussen de aandrijvende en aangedreven machine worden gekoppeld en kan de machine opnieuw worden opgestart.
5.7.1 Toezicht tijdens de eerste start Als u de machine voor de eerste keer start, moet u controleren of de machine naar verwachting functioneert. Het trillingsniveau, de temperatuur van de windingen en de lagers en overige apparatuur worden regelmatig gecontroleerd. Als de machine naar verwachting functioneert, kan de machine langere tijd worden gedraaid.
56 - Ingebruikname en opstarten
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Controleer de werkingsbelasting van de machine door de belastingsstroom te vergelijken met de waarde die is aangegeven op het classificatieplaatje van de machine. Registreer de temperatuurmetingen die door de temperatuurdetectors worden gegeven en die in de windingen en mogelijk in de lagers zijn geplaatst. Controleer de temperaturen regelmatig om er zeker van te zijn dat deze onder de limieten blijven. Een constante controle van de temperatuur wordt aanbevolen. N.B.:Als de weerstandstemperatuurdetector (RTD, Pt-100) of een equivalent niet beschikbaar is, moet de oppervlaktemperatuur van het lagergedeelte, indien mogelijk, worden gemeten. De lagertemperatuur is ongeveer 10°C hoger dan de oppervlaktemperatuur. Wanneer u afwijkingen in de verwachte normale werking opmerkt, bijvoorbeeld verhoogde temperaturen, geluiden of trillingen, moet u de machine uitschakelen en naar de oorzaak van de afwijkingen zoeken. Indien noodzakelijk, moet u de fabrikant van de machine raadplegen. N.B.:Koppel geen beschermende apparaten los tijdens het draaien van de machine of tijdens het zoeken naar een oorzaak van een onverwacht functioneren van de machine.
5.7.2 Controles tijdens het draaien van de machine Tijdens de eerste dagen dat de machine wordt gebruikt, is het belangrijk de machine nauwlettend in de gaten te houden voor het geval er wijzigingen optreden in de trillingsof temperatuurniveaus of abnormale geluiden klinken.
5.7.3 Lagers De roterende elektrische machines die door ABB zijn geproduceerd, zijn uitgerust met rol- of buslagers.
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Wentellager
5.7.3.1 Machines met rollagers Bij een nieuw geïnstalleerde machine of een machine die langer dan twee maanden buiten dienst is geweest moet er onmiddellijk na het opstarten nieuw smeermiddel in de lagers worden gespoten. Dit zorgt ervoor dat de lagers nieuw smeermiddel hebben en het smeerinterval geldig is. Nieuw smeermiddel moet worden ingespoten wanneer de machine draait en dit moet doorgaan totdat oud smeermiddel of overtollig nieuw smeermiddel wordt uitdrukt via het smeerkanaal onderin het lagerhuis (zie Afbeelding 5-1Voorbeeld van smeerkanaal door lagering van horizontale machine.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Ingebruikname en opstarten - 57
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 5-1 Voorbeeld van smeerkanaal door lagering van horizontale machine N.B.:Bij smeren bij het opstarten kan meerdere porties smeermiddel nodig zijn (3-10 keer de hoeveelheid vermeld op het smeerplaatje) N.B.:Het smeerinterval zal nooit groter zijn dan 12 maanden. Het type origineel gebruikt smeermiddel staat vermeld op het lagerplaatje op de machine. Goedgekeurde types smeermiddel staan vermeld in Hoofdstuk 7.5.3 Rollagers. N.B.:Smeermiddelen mogen niet worden vermengd! Een lager mag slechts één soort smeermiddel bevatten, geen mengsel van twee of meer smeermiddelen. De temperatuur van de lagers zal aanvankelijk stijgen vanwege het te veel aan smeermiddel. Na een paar uur wordt het overtollige smeermiddel via de smeerklep afgevoerd en zakt de temperatuur van het lager terug naar de normale bedrijfstemperatuur Meet indien beschikbaar en nadat de machine enkele uren heeft gedraaid, de trillingen of SPM-waarden van de SPM-nippels en noteer de waarden voor toekomstige referentie.
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Glijlager
5.7.3.2 Machines met buslagers Controleer of er geen roterende onderdelen tegen stationaire onderdelen wrijven. Controleer via het kijkvenstertje of het oliepeil in de lager correct is. Het correcte oliepeil is in het midden van het kijkvenstertje, maar zolang het oliepeil binnen het kijkvenstertje is, is het peil acceptabel. Controleer de temperatuur en het oliepeil van de lagers continu in het begin. Dit is met name belangrijk voor zelfsmerende lagers. Als de temperatuur van de lager plotseling stijgt, moet de machine onmiddellijk worden gestopt en moet de oorzaak van de
58 - Ingebruikname en opstarten
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
temperatuurstijging worden gevonden voordat de machine opnieuw wordt opgestart. Als er geen logische reden is gevonden naar aanleiding van de meetapparatuur, wordt het aanbevolen de lager te openen en de conditie te controleren. Als de machine onder de garantie valt, moet u altijd contact opnemen met de fabrikant voordat u actie onderneemt. Voor zelfsmerende lagers moet de oliering worden gecontroleerd via het kijkvenstertje bovenop de lager. Als de oliering niet draait, moet de machine onmiddellijk worden gestopt, aangezien een stilstaande oliering zal resulteren in een defecte lager. Voor emulsiegesmeerde machines wordt de olietoevoerdruk aangepast met de drukklep en opening. De normale toevoerdruk is 125 kPa ± 25 kPa (18 psi ± 4 psi). Dit levert de juiste oliestroom naar de lager op. Als u een hogere toevoerdruk gebruikt, heeft dit geen extra voordeel, maar kan dit wel lagerolielekkages als gevolg hebben. De snelheid van de oliestroom wordt ook aangegeven op de tekening met afmetingen. N.B.:Het smeersysteem moet zodanig worden geïnstalleerd dat de druk in de lager gelijk is aan die van de atmosferische (buiten) druk. Luchtdruk die in de lager komt via de invoer- of uitvoerolieleidingen zullen lagerolielekkages veroorzaken.
5.7.4 Trillingen Voor een uitgebreide beschrijving van trillingen, zie Hoofdstuk 7.4.3 Trillingen en geluiden.
5.7.5 Temperatuurniveaus De temperaturen van de lagers, statorwindingen en koelingslucht moeten worden gecontroleerd wanneer de machine draait. De temperatuur van de windingen en lagers is mogelijk niet stabiel na een aantal (4-8) uur wanneer de machine met volledige belasting draait. De temperatuur van de statorwinding is afhankelijk van de belasting van de machine. Als er geen volledige belasting kan worden verkregen tijdens of spoedig na de ingebruikname, moeten de huidige belasting en temperatuur worden genoteerd en in het gebruiksrapport worden opgenomen. Raadpleeg het hoofdaansluitschema voor de aanbevolen instellingen voor alarm- en uitschakelniveaus.
Volgende hoofdstuk voor type koeling: Luchtkoeling en lucht/waterkoeling
5.7.6 Hitte-uitwisselaars Controleer voordat u de machine start of de verbindingen goed vast zitten en er geen lekkage in het systeem is. Nadat u de machine een tijdje hebt laten draaien, moet u het koelingssysteem controleren. Controleer of de koelvloeistof, indien van toepassing, en de lucht zonder belemmering circuleren.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Ingebruikname en opstarten - 59
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende hoofdstuk voor rotortype: Glijringen
5.7.7 Glijringen Controleer of de borstels op de glijringen geen vonken afgeven.
5.8 Uitschakelen Het uitschakelen van de machine is afhankelijk van de toepassing, maar de hoofdrichtlijnen zijn: •
Verminder de belasting van de aangedreven apparatuur, indien van toepassing.
•
Open de hoofdstroomonderbreker.
•
Schakel eventuele anticondensatieverwarmingen in indien dit niet automatisch gebeurt.
Volgende alinea met opsomteken voor type koeling: Lucht/waterkoeling, en watermantel •
60 - Ingebruikname en opstarten
Bij watergekoelde machines moet u de koelwaterstroom uitzetten om de condensatievorming in de machine te voorkomen.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Chapter 6 Bediening
6.1 Algemeen Voor een probleemloze werking van de machine, moet deze zorgvuldig worden onderhouden en gecontroleerd. Voordat u de machine start, moet u altijd controleren of: •
De lagers zijn gesmeerd of met olie zijn gevuld tot het juiste peil volgens de technische specificaties van de fabrikant en de tekening met afmetingen.
•
Het koelingssysteem functioneert
•
De machinebehuizing is gereinigd en onder druk is gezet, indien van toepassing.
•
Er geen onderhoud gaande is.
•
Het personeel en de apparatuur voor de machine gereed zijn om de machine op te starten.
Voor meer informatie over de opstartprocedure, zie Hoofdstuk 5.6.3 Starten. Wanneer u afwijkingen in de verwachte normale werking opmerkt, bijvoorbeeld verhoogde temperaturen, geluiden of trillingen, moet u de machine uitschakelen en naar de oorzaak van de afwijkingen zoeken. Indien noodzakelijk, moet u de fabrikant van de machine raadplegen. N.B.:De machine kan hete oppervlakken hebben wanneer deze is belast.
Volgende opmerking voor rotortype: Rotor met permanente magneet N.B.:Overbelasting van de machine kan demagnetisering van de permanente magneten en schade aan de winding veroorzaken.
6.2 Normale werkomstandigheden De machines die door ABB zijn geproduceerd, zijn afzonderlijk ontworpen voor werking onder normale omstandigheden volgens de IEC- of NEMA-standaarden, klantspecificaties en interne ABB-standaarden. De werkomstandigheden, zoals maximum omgevingstemperatuur en maximum bedieningshoogte, zijn gespecificeerd op het gegevensblad in de projectdocumentatie. De fundering moet vrij zijn van externe trillingen en de omgevingslucht moet vrij zijn van stof, zout en corrosieve gassen of substanties. N.B.:De veiligheidsvoorschriften die in Veiligheidsinstructies aan het begin van de handleiding worden beschreven, moeten altijd in acht worden genomen.
6.3 Aantal starten Het aantal toegestane opeenvolgende starten van directe online machines is voornamelijk afhankelijk van de belastingskenmerken (torsiecurve versus rotatiesnelheid, traagheid), het machinetype en het ontwerp. Te veel en/of te zware
3BFP 000 050 R0101 REV H
Bediening - 61
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
starten veroorzaken abnormaal hoge temperaturen en druk op de machine, waardoor de levensduur van de machine sneller wordt verkort of zelfs leidt tot defecten. Voor informatie over de toegestane opeenvolgende of jaarlijkse starten, zie het gegevensblad of raadpleeg de fabrikant. U hebt de belastingskenmerken van de toepassing nodig om de startfrequentie te bepalen. Als richtlijn kunt u voor een standaardtoepassing een maximumaantal van 1000 starten per jaar aanhouden. Het aantal starts moet geteld worden en de termijn tussen onderhoudsbeurten moet gebasseerd worden op bijbehorende gebruiksuren, zie Hoofdstuk 7.3 Onderhoudsprogramma. N.B.:De veiligheidsvoorschriften die in Veiligheidsinstructies aan het begin van de handleiding worden beschreven, moeten altijd in acht worden genomen.
6.4 Toezicht Het bedieningspersoneel moet de machine regelmatig inspecteren. Dit betekent dat ze naar de machine en de randapparatuur moeten luisteren en eraan moeten voelen en ruiken om te bepalen wat de normale werking is. Het doel van de inspectie is om het personeel vertrouwd te laten raken met de apparatuur. Dit is essentieel om abnormale voorvallen op tijd te ontdekken en op te lossen. Het verschil tussen toezicht en onderhoud is nogal diffuus. Onder het normale toezicht valt het registreren van werkingsgegevens, zoals belasting, temperatuur en trillingen. Deze gegevens zijn een nuttige basis voor onderhoud en service. •
In de eerste periode waarin de machine wordt gebruikt (- 200 uur) moet het toezicht intensief zijn. Temperaturen van lagers en windingen, belasting, stroom, koeling, smering en trillingen moeten regelmatig worden gecontroleerd.
•
Tijdens de volgende periode (200 - 1000 uur) is eenmaal per dag controle voldoende. De resultaten van de inspecties moeten worden geregistreerd en bewaard voor toekomstig gebruik. De tijd tussen de inspecties kan worden verlengd indien de machine constant en stabiel werkt.
Voor relevante controlelijsten, zie Bijlage GEBRUIKSRAPPORT.
6.4.1 Lagers De temperatuur en smering van de lagers moeten nauwlettend worden gecontroleerd, zie Hoofdstuk 5.7.3 Lagers.
6.4.2 Trillingen De trillingsniveaus van de aandrijvende/aangedreven machine moet worden gecontroleerd, zie Hoofdstuk 7.4.4 Trillingen van de lagerbehuizing.
6.4.3 Temperaturen De temperaturen van de lagers, statorwindingen en koelingslucht moeten worden gecontroleerd wanneer de machine draait, zie Hoofdstuk 5.7.5 Temperatuurniveaus.
62 - Bediening
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende hoofdstuk voor type koeling: Luchtkoeling en lucht/waterkoeling
6.4.4 Hitte-uitwisselaar Controleer of de verbindingen goed vast zitten en of er geen lekkage in het systeem is. Controleer of de koelvloeistof, indien van toepassing, en de lucht zonder belemmering circuleren.
Volgende hoofdstuk voor rotortype: Glijringen
6.4.5 Glijringeenheid Let op slijtage van de koolstofborstels en vervang deze voordat de slijtagelimiet is bereikt. Controleer of de borstels geen vonken afgeven. Controleer of de oppervlakken van de glijringen glad zijn. Zo niet, dan moeten de glijringen glad worden gemaakt op een draaibank. Onder ideale omstandigheden zal een gelijkmatige laag van bruine patina (oxidatielaag) op de glijringen worden gevormd gedurende de eerste paar operatieve uren. Controleer of de glijringbehuizing goed vast zit. Water, smeer, olie of stof mogen niet in de behuizing terechtkomen.
6.5 Nazorg Onder de nazorg valt het registreren van werkingsgegevens, zoals belasting, temperatuur en trillingen. Deze gegevens zijn een nuttige basis voor onderhoud en service.
6.6 Afsluiten Wanneer de machine niet operatief is, moeten de anticondensatieverwarmingen worden ingeschakeld, waar van toepassing. Hiermee wordt condensatievorming in de machine voorkomen.
Volgende alinea voor koelmethode: Lucht/waterkoeling, en watermantel Voor machines met waterkoeling moet het watertoevoersysteem worden uitgeschakeld om condensatievorming in de machine te voorkomen. N.B.:Elektrische spanning kan worden aangesloten op de aansluiteenheid om het element te verwarmen.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Bediening - 63
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Chapter 7 Onderhoud
7.1 Preventief onderhoud Een roterende elektrische machine is vaak een belangrijk onderdeel van een grotere installatie en indien deze goed wordt gecontroleerd en onderhouden, zal deze betrouwbaar werken en een normale levensduur hebben. De doel van het onderhoud is dan ook: •
Garanderen dat de machine betrouwbaar zal werken zonder onvoorziene acties of interventies.
•
Servicehandelingen inschatten en plannen om inactiviteit te minimaliseren.
Het verschil tussen toezicht en onderhoud is nogal diffuus. Onder normale supervisie van bediening en onderhoud valt het registreren van werkingsgegevens, zoals belasting, temperatuur en trillingen, maar ook het controleren van de smering en het meten van de isolatieweerstanden. Na ingebruikname of onderhoud moet het toezicht intensief zijn. Temperaturen van lagers en windingen, belasting, stroom, koeling, smering en trillingen moeten regelmatig worden gecontroleerd. In dit hoofdstuk vindt u aanbevelingen voor het onderhoudsprogramma en werkinstructies voor het uitvoeren van eenvoudige onderhoudstaken. Lees deze instructies en aanbevelingen aandachtig en gebruik deze als basis wanneer u het onderhoudsprogramma plant. De onderhoudsaanbevelingen in dit hoofdstuk zijn geven het minimale onderhoud aan. Door de onderhouds- en controle-activiteiten intensiever uit te voeren, zal de betrouwbaarheid van de machine en de levensduur worden verbeterd. De gegevens die tijdens de controle en het onderhoud zijn verkregen zijn nuttig voor het inschatten en plannen van extra servicebeurten. Indien een aantal van deze gegevens aangeeft dat er sprake is van een afwijking, kunt u de handleiding voor probleemoplossing in Hoofdstuk 8 Probleemoplossing gebruiken om de oorzaak van het probleem te achterhalen. ABB adviseert het inzetten van experts bij het maken van onderhoudsprogramma's evenals bij het uitvoeren van het eigenlijke onderhoud en bij eventuele troubleshooting. ABB Motors and Generators Service helpt u graag bij deze kwesties. De contactgegevens van ABB After Sales staan vermeld in Hoofdstuk 9.1.3 Contactgegevens voor ABB Motors and Generators Service. Een essentieel onderdeel van het preventief onderhoud is het beschikbaar hebben van een selectie van geschikte reserveonderdelen. De beste manier om kritieke reserveonderdelen bij de hand te hebben, is om ze op voorraad te houden. Kant en klare pakketten met reserveonderdelen zijn verkrijgbaar bij ABB After Sales, zie Hoofdstuk 9.1.3 Contactgegevens voor ABB Motors and Generators Service.
64 - Onderhoud
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
7.2 Voorzorgsmaatregelen Voordat u aan elektrische apparatuur gaat werken, moet u algemene voorzorgsmaatregelen treffen en voldoen aan plaatselijke voorschriftem om letsel te voorkomen. Dit moet worden gedaan volgens de instructies van het beveiligingspersoneel. Personeel dat onderhoudswerkzaamheden uitvoert op elektrische apparatuur en installaties moeten hoog gekwalificeerd zijn. Het personeel moet opgeleid zijn in en bekend zijn met de specifieke onderhoudsprocedures en testen die vereist zijn voor roterende elektrische machines.
Volgende drie alinea's voor wijze van beveiligen: Alle machines voor omgeving met verhoogd risico Machines voor gevaarlijke omgevingen worden speciaal ontworpen om te voldoen aan officiële voorschriften betreffende explosiegevaar. Indien een motor onjuist wordt gebruikt, verkeerd wordt aangesloten of aangepast, hoe klein die aanpassing ook is, kan de betrouwbaarheid van de motor twijfelachtig zijn. Standaarden met betrekking tot de aansluiting en het gebruik van elektrische apparaten in een gevaarlijke omgeving moeten in acht worden genomen, met name de nationale standaarden voor installatie (zie de standaarden: IEC 60079-14, IEC 600017 en IEC 6007-19). Alleen bevoegd personeel dat bekend is met deze standaarden mag met dit type apparaat werken. Schakel de machine of de aangedreven apparatuur uit voordat u eraan gaat werken. Zorg ervoor dat er geen explosieve atmosfeer is terwijl het werk gaande is. Voor algemene veiligheidsinstructies, zie Veiligheidsinstructies aan het begin van de handleiding.
Volgende opmerking voor rotortype: Rotor met permanente magneet
N.B.:
De permanente-magneetsynchrone machine produceert spanning wanneer de schacht roteert. Voorkom rotering van de schacht voordat u de terminaldoos opent. Open de onbeschermde terminals niet en raak ze niet aan terwijl de schacht van de machine roteert. Volg de Veiligheidsinstructies aan het begin van de handleiding.
Volgende opmerking voor uitvoering: Aandrijfeenheid met regelbaar toerental N.B.:De terminals van een machine met frequentieomzetter kan van stroom worden voorzien, zelfs wanneer de machine stil staat.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 65
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
7.3 Onderhoudsprogramma In dit hoofdstuk wordt een aanbevolen onderhoudsprogramma beschreven voor ABBmachines. Het onderhoudsprogramma is van algemene aard en moet worden beschouwd als het minimale onderhoud. Onderhoud moet intensiever worden uitgevoerd wanneer plaatselijke omstandigheden dit vereisen of een zeer hoge betrouwbaarheid wenselijk is. Zelfs wanneer u dit onderhoudsprogramma volgt, is normale supervisie en observatie van de conditie van de machine vereist. Hoewel de onderstaande onderhoudsprogramma’s zijn aangepast aan de machine, kunnen deze verwijzingen naar accessoires bevatten die niet op alle machines van toepassing zijn. Het onderhoudsprogramma is gebaseerd op vier onderhoudsniveaus, die rouleren volgens werkingsuren. De hoeveelheid werk en inactiviteit variëren, zodat niveau 1 voornamelijk snelle visuele controles omvat en niveau 4 meer eisende metingen en vervanging. Meer informatie over de pakketten met reserve-onderdelen die geschikt zijn voor dit soort onderhoud vindt u in Hoofdstuk 9.2 Reserve-onderdelen voor roterende elektrische machines. U vindt de aanbevolen onderhoudsinterval in Tabel 7-2. De aanbevolen werkuren in dit hoofdstuk worden aangegeven als equivalente werkuren (Eq. h), die kunnen worden berekend aan de hand van de volgende formule:
Volgende alinea voor uitvoering: Aandrijfeenheid met regelbaar toerental Equivalente werkuren (Eq. h) = Werkelijke werkuren
Volgende alinea voor uitvoering: Aandrijving met vast toerental Equivalente werkuren (Eq. h) = Werkelijke werkuren + aantal starten x 20 Niveau 1 (L1) Niveau 1 of L1-onderhoud bestaat uit visuele controles en lichte onderhoudswerkzaamheden. Het doel van dit onderhoud is een snelle controle of er problemen beginnen te ontstaan voordat er zich fouten en ongeplande onderhoudsbeurten voordoen. Hierin wordt ook aangegeven welke onderhoudstaken moeten worden uitgevoerd tijdens de volgende inspectie. Het onderhoud kan worden geschat op ongeveer 4 - 8 uur, afhankelijk van het type en de installatie van de machine en de grondigheid van de inspecties. Gereedschappen die voor dit onderhoud kunnen worden gebruikt zijn normale onderhoudsgereedschappen, zoals sleutels en schroevendraaiers. De voorbereidingen bestaan uit het openen van de inspectiekappen.Het Operationeel reserveonderdelen-pakket moet ten minste aanwezig zijn voordat met dit onderhoud wordt gestart. Deze pakketten worden getoond in Hoofdstuk 9.2.5 Standaard aanbevolen reserve-onderdelen in verschillende sets. Het onderhoud op niveau 1 moet worden uitgevoerd na 4.000 equivalente werkuren of zes maanden na de ingebruikname. Als gevolg moet het onderhoud op niveau 1 jaarlijks halverwege tussen onderhoudsbeurten op niveau 2 worden uitgevoerd, zie Tabel 7-2. Niveau 2 (L2) Niveau 2 of L2-onderhoud bestaat voornamelijk uit inspecties en testen en lichte onderhoudswerkzaamheden. De doel van dit onderhoud is te ontdekken of er
66 - Onderhoud
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
problemen zijn in de werking van de machine en kleine reparaties uit te voeren zodat de werking van de machine niet wordt onderbroken. Het onderhoud kan worden geschat op ongeveer 8 -16 uur, afhankelijk van het type en de installatie van de machine en de hoeveelheid onderhoud die moet worden uitgevoerd. Gereedschappen die voor dit onderhoud kunnen worden gebruikt zijn normale onderhoudsgereedschappen, zoals een multimeter, torsiesleutel en een isolatieweerstandstester. De voorbereidingen bestaan uit het openen van de inspectiekappen en lagers, indien noodzakelijk.Reserveonderdelen die voor dit niveau van onderhoud bedoeld zijn, zijn bijgevoegd in het Operationeel reserveonderdelenpakket. Deze pakketten worden getoond in Hoofdstuk 9.2.5 Standaard aanbevolen reserve-onderdelen in verschillende sets. Het onderhoud op niveau 2 moet worden uitgevoerd na 8.000 equivalente werkuren of een jaar na de ingebruikname. Als gevolg moet het onderhoud op niveau 2 jaarlijks of na elke 8.000 equivalente werkuren worden uitgevoerd, zie Tabel 7-2. Niveau 3 (L3) Onderhoud op niveau 3 of L3 bestaat uit het uitvoeren van uitgebreide inspecties, testen en zwaardere onderhoudswerkzaamheden die het gevolg zijn van de onderhoudsbeurten op niveau 1 en 2. Het doel van dit onderhoud is de aangetroffen problemen te herstellen en versleten onderdelen te vervangen. Het onderhoud kan worden geschat op ongeveer 16 - 40 uur, afhankelijk van het type en de installatie van de machine en de hoeveelheid reparaties en vervangingen die moeten worden uitgevoerd. Gereedschappen voor dit onderhoud zijn dezelfde gereedschappen als voor niveau 2, een endoscoop en een oscilloscoop. De voorbereidingen bestaan uit het openen van de inspectiekappen, de lagers en de waterkoeler, indien noodzakelijk. Reserveonderdelen die voor dit niveau van onderhoud bedoeld zijn, zijn bijgevoegd in het Aanbevolen reserveonderdelen pakket. Deze pakketten worden getoond in Hoofdstuk 9.2.5 Standaard aanbevolen reserveonderdelen in verschillende sets. Het onderhoud op niveau 3 moet worden uitgevoerd na 24.000 equivalente werkuren of een jaar na drie tot vijf jaar. Wanneer onderhoud op niveau 3 wordt uitgevoerd, vervangt dit de geplande onderhoudsbeurten op niveau 1 of 2 en blijft de roulering hiervan ongewijzigd, zie Tabel 7-2. Niveau 4 (L4) Het onderhoud op niveau 4 bestaat uit uitgebreide inspecties en onderhoudswerkzaamheden. De doel van dit onderhoud is de machine weer betrouwbaar te laten werken. Het onderhoud kan worden geschat op ongeveer 40 - 80 uur, voornamelijk afhankelijk van de conditie van de machine en de vereiste herstellende werkzaamheden. Gereedschappen voor dit onderhoud zijn dezelfde gereedschappen als voor niveau 3 en de apparatuur voor het verwijderen van de rotor. De voorbereiding bestaat uit het openen van de inspectieluiken, lagers en de waterkoeler, indien van toepassing, en de demontage van de rotor. De hoeveelheid reserveonderdelen die nodig is voor dit niveau van onderhoud dient bepaald te worden vóór het onderhoud. De Aanbevolen reserveonderdelen zijn minstens nodig. De reserveonderdelen die bijgevoegd zijn in het hoofd
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 67
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
reserveonderdelen-pakket, verzekeren u van een snelle en succesvolle uitvoering van dit onderhoud. Het onderhoud op niveau 4 moet na elke 80.000 equivalente werkuren worden uitgevoerd. Wanneer onderhoud op niveau 4 wordt uitgevoerd, vervangt dit de geplande onderhoudsbeurten op niveau 1, 2 of 3 en blijft de roulering hiervan ongewijzigd, zie Tabel 7-2.
7.3.1 Aanbevolen onderhoudsprogramma Afkortingen die in het onderhoudsprogramma worden gebruikt: •
V = Visuele controle
•
C = Schoonmaken
•
D = Uit elkaar halen en monteren
•
R = Herstellen of vervangen
•
T = Testen en meten.
Niet alle opties zijn op alle machines van toepassing. Table 7-2. Onderhoudsintervals ONDERHOUDSINTERVAL In equivalente werkuren of periode, wat het eerste komt L1
Onderhouds-
L2
L3
4.000 Eq. h
8.000 Eq. h
12.000 Eq. h
16.000 Eq. h
24.000 Eq.h
L4 80.000 Eq.h
20.000 Eq. h
doel
28.000 Eq. h ½ jaar
Jaarlijks
3-5 jaar
Inspectie
Controle / test
7.3.1.1 Algemene constructie
Onderhoudsdoel Machinewerking
L1
L2
L3
L4
Controle / test
V/T
V/T
V/T
V/T
Installatie en fundering
V
V/T
V/T
V/T/D
Scheuren, roest, uitlijning
Buitenkant
V
V
V
V
Roest, lekkage, conditie
Bevestigingen
V
V/T
V/T
V/T
Draaitorsie van alle bevestigingen
Ankerbouten
V
V
V/T
V/T
Bevestiging, conditie
68 - Onderhoud
Starten, uitschakelen, trillingen meten, geen-belastingspunt
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
7.3.1.2 Hoogspanningsverbinding
Onderhoudsdoel
L1
L2
L3
L4
Controle / test
Hoogspanningsbekabeling
V
V/T
V/T
V/T/D
Slijtage, bevestiging
Hoogspanningsverbindingen
V
V/T
V/T
V/T/D
Oxidatie, bevestiging
Assecoires van de aansluitieenheid, d.w.z. afvlakcondensatoren, stroomonderbrekingsstopp ers en stroomtransformatoren
V
V
V
V
Algemene conditie
Kabelovergangen
V
V
V
V
Conditie van kabels die de machine ingaan en binnen de machine.
7.3.1.3 Stator en rotor
Onderhoudsdoel
L1
L2
L3
L4
Controle / test
Statorkern
V
V
V
V/C
Repareren, scheuren, lassen
Isolatie van statorwinding
V
V/T
V/T/C
V/T/C
Statorinductiespoel
V
V
V
V
Isolatiebeschadiging
Ondersteuningen voor statorinductiespoel
V
V
V
V
Isolatiebeschadiging
Wiggen voor statorgleuven
V
V
V
V
Beweging, draaitorsie
Terminalbalken van stator
V
V
V
V
Reparatie, isolatie
Instrumentatie
V
V
V
V
Conditie van kabels en kabelbindingen
Isolatie van rotorwinding
V
V/T
V/T/C
V/T/C
Rotorbalanceringsgewichten
V
V
V
V
Beweging
Schachtmiddelpunt
V
V
V
V
Scheur, corrosie
Verbindingen in rotor
V
V
V/T
V/T
Reparatie, algemene conditie
Aardeborstels
V
V
V
V
Werking en algemene conditie
Slijtage, vuil, isolatieweerstand, draai-isolatietest, (hoogspanningstest)
Slijtage, vuil, isolatieweerstand
N.B.:Het wordt afgeraden volledig ingesloten machines te ontmantelen en vaker dan elke 3-5 jaar (L3) intern te inspecteren.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 69
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
7.3.1.4 Reserveonderdelen Onderhoudsdoel
L1
L2
L3
L4
Controle / test
Pt-100 componenten (stator, koellucht, lager)
V
V/T
V/T
V/T
Weerstand
Anticondensatie verwarmingselement
V
V/T
V/T
V/T
Werking, isolatieweerstand
Encoders
V
V
V/T
V/T
Werking, algemene conditie, uitlijning
Reserve aanlsuiteenheden
V
V/T
V/T
V/T
conditie, aansluitingen, bedrading conditie
Volgende tabel voor rotortype: Glijringen
7.3.1.5 Glijringeenheid Onderhoudsdoel
L1
L2
L3
L4
Controle / test
Installatie
V
V/C
V/C
V/C
Installatie, isolatie
Borstelhouders
v
V/T
V/T
V/T
Uitlijning
Borstels
V
V/T
V/T
V/T
Boog, vrije ruimte
Glijringbekabeling
V
V
V
V
V/T
V/T
V/T
V/T
Slijtage, rondheid, patina
Borstelraderen
V
V/T
V/T
V/T
Isolatieweerstand
Pt-100-elementen
V
V/T
V/T
V/T
Weerstand
Anticondensatieverwarmingen
V
V/T
V/T
V/T
Werking, isolatieweerstand
Codeurs
V
V
V/t
V/T
Werking, algemene conditie, uitlijning
Hulpterminaldozen
V
V/T
V/T
V/T
Algemene conditie, terminals, conditie van bedrading
Glijringen
Slijtage, boog
7.3.1.6 Smeersysteem en lagers Volgende tabel voor lagertype: Wentellager Onderhoudsdoel
L1
L2
L3
L4
Controle / test
Lager tijdens werking
T
T
T/R
T/R
Algemene conditie, extra geluiden, trillingen
Overtollig smeermiddel
V
V/C
V/C
V/C
Conditie, spoeling, lediging van het vat voor overtollig smeermiddel
Opnieuw smeren
V
V/R
V/R
V/R
Volgens lagerplaatje
Afdichtingen
V
V/D
V/D
V/D
Lekkage
Lagerisolatie
V/C
V/C
V/C/T
V/C/T
70 - Onderhoud
Vuil op eindscherm, isolatieweerstand
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende tabel voor lagertype: Glijlager
Onderhoudsdoel
L1
L2
L3
L4
Controle / test
Installatie van lagers
V
V/T
V/T
V/T
Lagerschalen
V
V
V/T/D
V/T/D
Algemene conditie, slijtage
Afdichtingen en pakkingen
V
V
V/T/D
V/T/D
Lekkage
Lagerisolatie
V
V/T
V/T/D
V/T/D
Conditie, isolatieweerstand
Smeerleidingen
V
V
V/TD
V/T/D
Lekkage, werking
V/R
V/R
V/R
V/R
Oliering
V
V
V
V
Werking
Oliestroomregelaar
V
V/T
V/T
V/T/D
Werking
Olietank
V
V/C
V/C
V/C
Vuil, lekkage
Hefsysteem
V
V/T
V/T
V/T
Werking
Olie voor koeler / verwarming
T
T
T
T
Smeerolie
Reparatie, algemene conditie
Hoeveelheid, kwaliteit, stroom
Olietemperatuur
7.3.1.7 Koelingssysteem Volgende tabel voor type koeling: Convectielucht
Onderhoudsdoel
L1
Ventilator(en)
L2
L3
L4
Controle / test
V
V
V
V
V/C
V/C
V/C/R
V/C/R
Vuil, werking
Luchtwegen
V
V/C
V/C
V/C
Vuil, werking
Geluiddempend materiaal
V
V
V
V
Filters
Werking, conditie
Conditie
Volgende tabel voor type koeling: Luchtkoeling
Onderhoudsdoel
L1
L2
L3
L4
Controle / test
Ventilator(en)
V
V
V
V
Slangen
V
V/C
V/C
V/C
Vuil, werking
Leidingen
V
V/C
V/C
V/C
Vuil, werking
Plaatvinnen
V
V/C
V/C
V/C
Algemene conditie
Trillingsdempers
V
V
V
V
Conditie en profiel
Geluiddempend materiaal
V
V
V
V
Conditie
3BFP 000 050 R0101 REV H
Werking, conditie
Onderhoud - 71
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende tabel voor type koeling: Lucht/waterkoeling
Onderhoudsdoel
L1
L2
L3
L4
Controle / test
Hitte-uitwisselaar
V
V
V
V
Lekkage, werking, druktest
Ventilator
V
V
V
V
Werking, conditie
Slangen
V
V/C
V/C
V/C
Vuil, corrosie
Leidingen
V
V/C
V/C
V/C
Vuil, werking
Eindcases
V
V/C
V/C
V/C
Lekkage, conditie
Afdichtingen en pakkingen
V
V/C
V/C
V/C
Lekkage, conditie
Plaatvinnen
V
V/C
V/C
V/C
Algemene conditie
Trillingsdempers
V
V
V
V
Conditie en profiel
V/C
V/C
Conditie, activiteit
V/T
V/T
Werking
Beschermende anoden Waterstroomregelaar
V/T
V/T
7.4 Onderhoud van algemene constructies Om een lange levensduur voor de algemene constructie van de machine te garanderen, moet de buitenkant van de machine schoon worden gehouden en periodiek worden gecontroleerd op roest, lekkage en andere defecten. Vuil op de buitenkant van de machine stelt het frame bloot aan corrosie en kan de koeling van de machine beïnvloeden.
7.4.1 De draaitorsie van alle bevestigingen De draaitorsie van alle bevestigingen moet regelmatig worden gecontroleerd. Inspecteer met name de voegen, de ankerbouten en de rotoronderdelen, die altijd stevig vast moeten zitten. Als deze onderdelen los zitten, kan dit leiden tot plotselingen en ernstige schade aan de gehele machine. Algemene waarden voor draaitorsies vindt u in Tabel 7-2. Table 7-2. Algemene draaitorsies [Nm] Draaitorsie in Nm (pound-feet) Eigenschapsklasse 8.8 voor bouten Formaat
72 - Onderhoud
Geolied [Nm] Geolied [pound feet]
Droog [Nm]
Droog [pound feet]
M4
2.7
2.0
3.0
2.2
M5
5.0
3.7
5.5
4.1
M6
9
6.6
9.5
7.0
M8
22
12
24
18
M 10
44
32
46
34
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
M 12
75
55
80
59
M 14
120
88
130
96
M 16
180
130
200
150
M 20
360
270
390
290
M 24
610
450
660
490
M 27
900
660
980
720
M 30
1200
890
1300
960
M 36
2100
1500
2300
1700
M 39
2800
2100
3000
2200
M 42
3400
2500
3600
2700
M 48
5200
3800
5600
4100
N.B.:De waarden in Tabel 7-2 zijn algemeen en zijn niet van toepassing op verschillende onderdelen, zoals dioden, ondersteuning voor isolators, lagers, kabelterminals of stangbevestigingen, busstaafterminals, stroomonderbrekingsstoppers, condensators, stroomomzetters, gelijkrichter en thyristorbruggen of als een andere waarde in deze handleiding is opgegeven.
7.4.3 Trillingen en geluiden Hoge of toenemende trillingniveaus geven veranderingen in de conditie van de machine aan. Normale niveaus variëren aanzienlijk en zijn afhankelijk van de toepassing, het type en de basis van de machine. Enkele veel voorkomende redenen die hoge trilling- of geluidsniveaus veroorzaken, zijn: •
Uitlijning, zie Hoofdstuk 3 Installatie en uitlijning
•
Luchtopening, zie Hoofdstuk 3 Installatie en uitlijning
•
Slijtage of schade aan lagers
•
Trillingen van aangesloten machines, zie Hoofdstuk 3 Installatie en uitlijning
•
Losse bevestigingen of verankeringsbouten, zie Hoofdstuk 3 Installatie en uitlijning
•
Rotor uit balans
•
Koppeling.
7.4.4 Trillingen van de lagerbehuizing De volgende instructies zijn gebaseerd op ISO 10816-3 Mechanische trillingen Evaluatie van machinetrillingen door meting van niet-roterende onderdelen: Deel 3: Industriële machines met nominaal vermogen boven 15 kW en nominale snelheden tussen 120 r/min en 15000 r/min wanneer deze worden gemeten in de oorspronkelijke toestand.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 73
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
7.4.4.1 Meetprocedures en operationele omstandigheden Meetapparatuur De meetapparatuur zal breedband- r.m.s. trillingen kunnen meten met vlakke respons via een frequentiebereik van ten minste 10 Hz tot 1.000 Hz, in overeenstemming met de eisen van ISO 2954. Afhankelijk van de trillingscriteria zijn mogelijk metingen van de verplaatsing of snelheid of combinaties van deze vereist (zie ISO 10816-1). Voor machines met snelheden van bijna of lager dan 600 r/min zal de ondergrens van het vlakke respons frequentiebereik niet hoger zijn dan 2 Hz. Meetlocaties Metingen worden meestal op blootgestelde onderdelen van de machine uitgevoerd die normaal toegankelijk zijn. Men dient er voor te zorgen dat de metingen op redelijkere wijze de trilling van de lagerbehuizing vertegenwoordigen en geen enkele lokale resonanties of amplificatie omvatten. De locaties en richtingen van de trillingsmetingen moeten zo zijn, dat zij voldoende gevoeligheid bieden voor de dynamische krachten van de machine. Meestal vereist dit twee orthogonale, radiale meetlocaties op elke behuizing of bovendeel van het lager, zoals wordt getoond in Figuur 7-1 Meetpunten. De doorgevers kunnen in elke willekeurige hoek op de lagerbehuizingen worden geplaatst. Voor horizontaal gemonteerde machines hebben verticale en horizontale richtingen meestal de voorkeur. Bij verticale of hellende machines wordt de locatie met de maximale trillingsmeting gebruikt. In sommige gevallen wordt aanbevolen om ook in de axiale richting te meten. De specifieke locaties en richtingen worden met de metingen opgenomen. .
Figure 7-1 Meetpunten
7.4.4.2 Classificatie volgens de ondersteuningsflexibiliteit Twee omstandigheden worden gebruikt om classificeren in de gespecificeerde richtingen:
74 - Onderhoud
de
ondersteuningsflexibiliteit
te
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
•
rigide ondersteuningen
•
flexibele ondersteuningen
Deze ondersteuningscondities worden bepaald op basis van de relatie tussen de flexibiliteiten tussen de machine en de basis. Als de laagste natuurlijke frequentie van de combinatie machine en ondersteuningssysteem in de richting van de meting minstens 25% hoger is dan de voornaamste excitatiefrequentie (dit is in de meeste gevallen het toerental), dan wordt het ondersteuningssysteem in die richting als stijf beschouwd. Alle andere ondersteuningssystemen kunnen als flexibel worden beschouwd. Als de klasse van een machineondersteuningssysteem niet goed kan worden vastgesteld aan de hand van tekeningen en berekeningen, kan het middels een test worden bepaald. Grote en middelgrote elektrische machines met een lage snelheid hebben meestal stijve ondersteuningen.
7.4.4.3 Evaluatie ISO 10816-1 bevat een algemene beschrijving van de twee evaluatiecriteria die worden gebruikt om de trillingsmate te bepalen op verschillende machineklassen. Eén criterium overweegt de omvang van waargenomen breed-bandtrillingen. Het tweede criterium overweegt de wijzigingen in de omvang, of dit nu vergrotingen of verkleiningen zijn. Evaluatiezones De volgende evaluatiezones zijn gedefinieerd om een hoogwaardige meting van de trillingen toe te staan voor een bepaalde machine en richtlijnen te geven voor mogelijke acties. Zone A: de trillingen van net in gebruik genomen machines zouden normaal gesproken in deze zone vallen. Zone B: machines met trillingen binnen deze zone worden meestal voor onbeperkte langdurige werking als aanvaardbaar beschouwd. Zone C: machines met trillingen binnen deze zone worden meestal voor langdurige, doorlopende werking als onvoldoende beschouwd. Meestal kan de machine in deze conditie voor een beperkte periode in werking worden gesteld, totdat zich een redelijke kans voordoet voor een oplossing. Zone D: trillingswaarden binnen deze zone worden meestal als ernstig genoeg beschouwd om schade aan de machine te veroorzaken.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 75
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Table 7-5. Classificatie van ernstzones met betrekking tot trillingen voor grote machines met nominaal vermogen boven 300 kW en niet meer dan 50 MW; elektrische machines met ashoogte van H/315 mm of hoger Ondersteuningsklasse
Zonegrens
Middelbare snelheid [mm/s]
Stijf
A/B B/C C/D
2.3 4.5 7.1
Flexibel
A/B B/C C/D
3.5 7.1 11.0
Bedrijfslimieten Voor langdurige werking is het normaal om trillingslimieten tijdens werking vast te stellen. Deze limieten nemen de vorm aan van ALARMEN en UITSCHAKELINGEN. Tabel 7-6 toont de aanvankelijke ALARM- en UITSCHAKELINGS-waarden voor machines op basis van ervaring met gelijksoortige machines. Na een bepaalde periode wordt de basiswaarde op locatie gestabiliseerd en moet de ALARM-instelling overeenkomstig worden aangepast (zie ISO 100816-3). Table 7-6. Aanvankelijke ALARM en UITSCHAKELINGS-waarden voor trillingssnelheden voor trillingen van lagerbehuizingen in mm/s r.m.s. Ondersteuningsklasse
Begin-ALARM
UITSCHAKELING
[mm/s]
[mm/s]
Stijf
3.4
7.1
Flexible
5.3
11.0
N.B.:Deze waarden zijn standaardwaarden die kunnen worden aangepast als voor het type machine en toepassing aanvullende informatie beschikbaar is.
7.4.7 Astrillingen Voor relatieve astrillingen kunnen meer instructies worden gevonden in de normen ISO 7919-1:1996 Mechanische trillingen van niet heen en weer gaande machines Metingen op roterende assen en evaluatiecriteria: Deel 1: Algemene richtlijnen en Deel 3: Gekoppelde industriële machine. Begin-ALARM- en UITSCHAKELINGS-waarden voor astrillingen variëren tussen het type machine en hier moet naar gevraagd worden in de fabriek.
7.5 Onderhoud van lagers en smeersysteem In dit hoofdstuk worden de belangrijkste onderhoudstaken in de lagers en het smeersysteem beschreven.
76 - Onderhoud
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende hoofdstukken voor lagertype: Glijlager
7.5.1 Buslagers Onder normale werkomstandigheden vereisen buslagers zeer weinig onderhoud. Voor een betrouwbare werking, moet het oliepeil en de hoeveelheid olielekkage regelmatig worden gecontroleerd.
7.5.1.1 Oliepeil Het oliepeil van een zelfsmerende buslager moet regelmatig worden gecontroleerd. Het correcte oliepeil is in het midden van het kijkvenstertje, maar zolang het oliepeil binnen het kijkvenstertje is, is het peil acceptabel. Indien nodig, moet u bijvullen met geschikt smeermiddel, zie Hoofdstuk 7.5.2.4 Oliekwaliteiten. Het correcte oliepeil van een emulsiegesmeerde buslager is hetzelfde als voor zelfsmerende lager. In emulsiegesmeerde lagers kan het kijkvensterje worden vervangen door een olieuitvoerflens.
7.5.1.2 Lagertemperatuur De lagertemperaturen worden gemeten dor Pt-100-weerstandstemperatuurdetectors. Aangezien een temperatuurstijging boven de alarmlimiet kan worden veroorzaakt door verhoogde verliezen in de lager of door verminderde koelingscapaciteit, geeft dit vaak een probleem aan ergens in de machine of het smeersysteem en moet dit daarom nauwlettend in de gaten worden gehouden. De oorzaken van een abnormale lagertemperatuur variëren, maar voor een mogelijke oorzaak, zie Hoofdstuk 7.5.2 Smering van buslagers of Hoofdstuk 8.1.2 Smeersysteem en lagers. Als de temperatuurstijging wordt gevolgd door een stijging in de trillingsniveaus, kan het probleem ook worden veroorzaakt door de uitlijning van de machine, zie Hoofdstuk 3 Installatie en uitlijning of door een beschadiging in de lagerbussen, wat betekent dat de lager moet worden ontmanteld en gecontroleerd.
7.5.2 Smering van buslagers De machines zijn uitgerust met buslagers met zeer lange levensduur, mits de smering constant functioneert en het olietype en de oliekwaliteit overeenstemmen met de aanbevelingen van ABB en de instructies voor het verversen van de olie worden gevolgd.
7.5.2.1 Smeerolietemperatuur De correcte smeerolietemperatuur is essentieel om de lager op de correcte werktemperatuur te houden, waardoor voldoende wordt gesmeerd, en correcte viscositeit van de smeerolie. Voor machines die zijn uitgerust met een olietoevoersysteem, kan een slechte werking van de oliekoeler of –verhitter en een incorrecte oliestroom problemen met de olietemperatuur veroorzaken. Voor alle lagers moeten de kwaliteit en hoeveelheid van de olie worden gecontroleerd als er problemen
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 77
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
zijn met de temperatuur. Voor meer informatie, zie Hoofdstuk 7.5.2.3 Aanbevolen controlewaarden voor de smeerolie en Hoofdstuk 7.5.2.4 Oliekwaliteiten. N.B.:De minimale omgevingstemperatuur bij het starten (zonder olieverwarmer) bedraagt 0°C (32° F).
7.5.2.2 Controle van het smeermiddel Gedurende het eerste jaar van het gebruik, wordt het aanbevolen monsters van de smeerolie te nemen na ongeveer 1000, 2000 en 4000 werkuren. Het monster moet naar de oliefabrikant worden gestuurd voor analyse. Op basis van de resultaten is het mogelijk een geschikte olieverversingsinterval vast te stellen. Na de eerste olieverversing kan de olie worden geanaliseerd ongeveer halverwege en aan het einde van de interval.
7.5.2.3 Aanbevolen controlewaarden voor de smeerolie De smeerolie moet worden gecontroleerd op de volgende aspecten: •
Controleer de olie visueel op de kleur, troebelheid en afzetting in een testflacon. De olie moet helder of iets troebel zijn. De troebelheid mag niet zijn veroorzaakt door water.
•
De waterinhoud mag niet groter zijn dan 0,2%.
•
De oorspronkelijke viscositeit moet worden behouden met een tolerantie van ±15%.
•
De olie moet vrij zijn van resten en de zuiverheid moet voldoen aan ISO 4406 klasse 18/15 of NAS 1638 klasse 9.
•
Het aantal metalen onzuiverheden moet minder zijn dan 100 PPM. Een stijgende trend van de waarde betekent dat de lager verslijt.
•
Het totale zuuraantal (TAN) mag niet groter zijn dan 1 mg KOH per gram olie. De TAN-waarde is niet dezelfde als de TBN-waarde (Total Base Number).
•
Ruik aan de olie. Een sterke zure geur of brandgeur is niet acceptabel.
Een oliecontrole moet een paar dagen na de eerste teststart van de machine worden uitgevoerd, net voor de eerste olieverversing en opeenvolgend zoals vereist. Als de olie is vervangen na de ingebruikname van de machine, kan het weer worden gebruikt door slijtagedeeltje te verwijderen met een filter of centrifugering. In twijfelgevallen kunt u een oliemonster naar het laboratorium sturen om de viscositeit, het zuuraantal, de schuimneiging, etc. te laten bepalen.
78 - Onderhoud
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
7.5.2.4 Oliekwaliteiten De lagers zijn ontworpen voor een van de oliekwaliteiten die hieronder staan vermeld. De onderstaande oliën bevatten de volgende toegevoegde stoffen: •
Oxidatie- en roestremmer
•
Antischuimmiddel
•
Antislijtagemiddel
N.B.:Controleer de correcte oliekwaliteit op het lagerplaatje en de tekening met afmetingen.
ISO VG 22 Viscositeit 22 cSt op 40 °C
ISO VG 32 Viscositeit 32 cSt op 40 °C
ISO VG 46 Viscositeit 46 cSt op 40 °C
ISO VG 68 Viscositeit 68 cSt op 40 °C
ISO VG 100 Viscositeit 100 cSt op 40 °C
Milieuvriendelijke oliën: Aral
Vitam EHF 22
-
Vitam EHF 46
-
-
Mobil
-
-
-
Shell
-
Naturelle HF-E 32
Naturelle HF-E 46
Naturelle HF-E 68
-
Minerale oliën: Aral
Vitam GF 22
Vitam GF 32
Vitam GF 46
Vitam GF 68
Degol CL 100 T
BP
Energol CS 22
Energol CS 32
Energol CS 46
Castrol Chevron Esso
Shell Total
Energol CS 68 Energol CS 100
Hyspin AWS 22 Hyspin AWS 32 Hyspin AWS 46 Hyspin AWS 68 Texaco Rando HDZ 22 Nuto H 22
Klüber Mobil
EAL EAL Hydraulic Oil 32 Hydraulic Oil 46
Velocite Oil No. 10 Tellus S 22 Azolla ZS 22
Texaco Rando HDZ 32 Terrestic T 32 LAMORA HLP 32 DTE Oil Light Tellus S 32 Azolla ZS 32
Texaco Rando HDZ 46 Terrestic T 46 LAMORA HLP 46 DTE Oil Medium Tellus S 46 Azolla ZS 46
Texaco Rando HDZ 68 Terrestic T 68 LAMORA HLP 68 DTE Oil Heavy Medium Tellus S 68 Azolla ZS 68
Hyspin AWS 100 Texaco Rando HDZ 100 CRUCOLAN 100 DTE Oil Heavy Tellus S 100 Azolla ZS 100
7.5.2.5 Olieverversingsschema voor minerale oliën Voor zelfgesmeerde lagers worden reinigingsintervals met olieverversingen van ongeveer 8.000 werkuren aanbevolen en ongeveer 20.000 werkuren voor lagers met oliecirculatiesystemen. Kortere olieverversingsintervals zijn mogelijk noodzakelijk bij frequente starten, hoge olietemperaturen of extreem veel vervuiling wegens externe invloeden. Het juiste interval voor het verversen van olie is te vinden op de lagerplaat en de maattekening, Hoofdstuk 2.1.2 Lagerplaatje.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 79
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Wentellager
7.5.3 Rollagers 7.5.3.1 Lagerconstructie Onder normale werkomstandigheden vereisen rollagers weinig onderhoud. Voor een betrouwbare werking moeten de lagers regelmatig opnieuw worden gesmeerd met een hoogwaardig smeermiddel voor rollagers.
7.5.3.2 Lagerplaatje Alle machines hebben een lagerplaatje op het frame. Een lagerplaatje bevat lagerinformatie, zoals: •
Lagertype
•
Gebruikte smeermiddel
•
Interval voor opnieuw smeren, en
•
de hoeveelheid smeermiddel.
Voor meer informatie over het lagerplaatje, zie Hoofdstuk 2.1.2 Lagerplaatje. N.B.:Het is essentieel dat de informatie op het lagerplaatje wordt toegepast wanneer u de machine gebruikt en onderhoudt.
7.5.3.3 Intervals voor nieuwe smering Rollagers van elektrische machines moeten regelmatig opnieuw worden gesmeerd. De interval voor het opnieuw smeren vindt u op het lagerplaatje. N.B.:Ongeacht deze interval, moeten de lagers minstens eenmaal per jaar opnieuw worden gesmeerd. De intervals voor opnieuw smeren worden berekend voor een werktemperatuur van 70°C. Als de werktemperatuur lager of hoger is dan werd aangenomen, dan moet de interval worden aangepast. Een hogere werktemperatuur verkort de smeringsinterval. N.B.:Een stijging in de omgevingstemperatuur verhoogt de temperatuur van de lagers. De waarden voor de smeringsinterval moeten worden gehalveerd voor elke stijging van 15°C van de lagertemperatuur en kan worden verdubbeld voor eeen daling van 15°C. Smeerintervallen voor frequentieomvormerdrives Hoge toerentallen, bijvoorbeeld door toepassing van een frequentieomvormer, of lagere toerentallen onder zware belasting vereisen kortere smeerintervallen of een speciaal smeervet. Neem in dergelijke gevallen contact op met ABB Motors and Generators Service.
80 - Onderhoud
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
N.B.:De constructionele maximum snelheid van de machine mag niet worden overschreden. De geschiktheid van de lagers voor hoge snelheden moet worden gecontroleerd.
7.5.3.4 Opnieuw smeren Alle rollagers van roterende elektrische machines moeten opnieuw worden gesmeerd, zie Hoofdstuk 7.5.3.3 Intervals voor nieuwe smering. Het smeren kan handmatig worden gedaan of door middel van een automatisch systeem. In beide gevallen moet worden gecontroleerd of een geschikte hoeveelheid smeermiddel in de lager wordt gesmeerd op geschikte intervals. N.B.:Smeermiddel kan huidirritatie en oogontstekingen veroorzaken. Volg alle veiligheidsvoorschriften van de smeermiddelfabrikant. Handmatig de lagers opnieuw smeren Machines die geschikt zijn voor handmatige smering zijn uitgerust met smeernippels. Om te voorkomen dat er vuilresten in de lagers terechtkomt, moeten de smeernippels en de omgeving worden schoongemaakt voordat u begint met smeren. Handmatige smering terwijl de machine draait Smeren terwijl de machine draait: •
Controleer of het smeermiddel geschikt is.
•
Maak de smeernippels en het gebied eromheen schoon.
•
Controleer of het smeerkanaal geopend is. Indien een handvat beschikbaar is, opent u het kanaal.
•
Druk de opgegeven hoeveelheid en type smeermiddel in de lager.
•
Laat de machine 1 tot 2 uur draaien om er zeker van te zijn dat alle overtollige smeermiddel uit de lager wordt geduwd. De lagertemperatuur kan tijdelijk stijgen tijdens dit proces.
•
Indien een handvat beschikbaar is, sluit u het kanaal.
N.B.:Let op alle roterende onderdelen tijdens het smeren. Handmatig smeren terwijl de machine stil staat. Smeer de machine bij voorkeur wanneer de machine draait. Als dit niet mogelijk of gevaarlijk is, moet het smeren worden gedaan terwijl de machine stil staat. In dit geval:
3BFP 000 050 R0101 REV H
•
Controleer of het smeermiddel geschikt is.
•
Stop de machine.
•
Maak de smeernippels en het gebied eromheen schoon.
•
Controleer of het smeerkanaal geopend is. Indien een handvat beschikbaar is, opent u het kanaal.
•
Druk slechts de helft van de opgegeven hoeveelheid smeermiddel in de lager.
•
Laat de machine een paar minuten op volle snelheid draaien.
Onderhoud - 81
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
•
Stop de machine.
•
Nadat de machine is gestopt, drukt u de opgegeven hoeveelheid van het correcte smeermiddel in de lager.
•
Laat de machine 1 tot 2 uur draaien om er zeker van te zijn dat alle overtollige smeermiddel uit de lager wordt geduwd. De lagertemperatuur kan tijdelijk stijgen tijdens dit proces.
•
Indien een handvat beschikbaar is, sluit u het kanaal.
Automatisch opnieuw smeren Er zijn verschillende automatische smeersystemen op de markt. ABB beveelt echter alleen het gebruik aan van elektromechanische smeersystemen. De kwaliteit van het smeermiddel dat in de lager wordt aangebracht moet minstens eenmaal per jaar worden gecontroleerd: het smeermiddel moet eruitzien en aanvoelen als nieuw vet. Scheiding van de basisolie van de zeep is niet acceptabel. N.B.:Als een automatisch smeersysteem wordt gebruikt, moet u de hoeveelheid smeermiddel verdubbelen die is aangegeven op het lagerplaatje.
7.5.3.5 Lagervet Het is essentieel om een smeermiddel van goede kwaliteit en met de juiste basiszeep te gebruiken. Dit garandeert een lange en probleemloze levensduur van de lagers. Smeermiddel gebruikt voor het opnieuw smeren moet de volgende eigenschappen hebben: •
moet speciaal voor rollagers zijn
•
moet van goede kwaliteit zijn met een lithiumcomplex zeep en met minerale of PAO olie
•
een basisolieviscositeit van 100-160 cSt bij 40 °C (105 °F)
•
een NLGI-consistentieklasse tussen 1,5 en 3. Voor verticaal of in warme omstandigheden geplaatste machines wordt NLGI-klasse 2 of 3 aanbevolen
•
een continu temperatuurbereik tussen -30 °C (-20 °F) en tenminste 120 °C (250 °F).
Smeermiddel met de juiste eigenschappen is verkrijgbaar bij alle gerenommeerde fabrikanten van smeermiddelen. Als van merk smeermiddel wordt gewisseld en er vragen zijn over de compatibiliteit, raadpleeg dan de betreffende ABB-fabriek, zie Hoofdstuk 9.1.3 Contactgegevens voor Motors and Generators Service. N.B.:Smeermiddelen mogen niet worden vermengd! Een lager mag slechts één soort smeermiddel bevatten, geen mengsel van twee of meer smeermiddelen. N.B.:Smeermiddeladditieven worden aanbevolen. Er moet echter wel een schriftelijke garantie worden verkregen bij de smeermiddelproducent waarin staat dat de additieven de lagers niet beschadigen of de eigenschappen van het smeermiddel in het bereik van de bedrijfstemperatuur niet aantasten. Dit is met name belangrijk voor EP-additieven. N.B.:Smeermiddelen die EP-hulpstoffen bevatten, worden niet aanbevolen.
82 - Onderhoud
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Aanbevolen smeermiddel voor rollagers ABB adviseert het gebruik van elk van de volgende hoogwaardige smeermiddelen: Op basis van minerale olie: •
Esso Unirex N2, N3 (op lithiumcomplex basis)
Op basis van synthetische olie: •
Fag Arcanol Temp 110 (op lithiumcomplex basis)
•
Klüber Klüberplex BEM 41-132 (op speciale lithiumbasis)
•
Lubcon Turmogrease Li 802 EP (op lithiumbasis)
•
Mobil Mobilith SHC 100 (op lithiumcomplex basis)
•
Shell Gadus S5 V100 2 (op lithiumcomplex basis)
•
Total Multiplex S 2 A (op lithiumcomplex basis)
Nasmeringsintervallen voor smeermiddelen die aan andere dan de hierboven genoemde eigenschappen voldoen, moeten worden gehalveerd. Rollagervet voor extreme temperaturen Als de bedrijfstemperatuur van de lagers hoger is dan 100 °C (210 °F), dan kunt u bij de betreffende ABB-fabriek naar geschikte smeermiddelen informeren.
7.5.3.6 Lageronderhoud De levensduur van de lagers is waarschijnlijk korter dan die van de elektrische machine. Daarom moeten de lagers periodiek worden vervangen. Het onderhoud van de rollagers vereist speciale zorg, gereedschappen en installaties voor een lange levensduur van nieuwe lagers. Tijdens het onderhoud van de lagers moet u ervoor zorgen dat: •
Er geen vuil of vreemde materie in de lagers terechtkomt tijdens de gehele onderhoudsbeurt.
•
De lagers zijn schoongemaakt, gedroogd en voorgesmeerd met geschikte en hoogwaardige smeermiddel voor rollagers voordat u ze monteert.
•
De ontmanteling en bevestiging van de lagers beschadigt de lagers niet. De lagers moeten worden verwijderd met trekkers en worden geplaatst door middel van verhitting of met speciale gereedschappen.
Mochten de lagers vervangen moeten worden, neem dan contact op met ABB Motors and Generators Service. Zie de contactgegevens voor de Motors and Generators Service in Hoofdstuk 9.1.3 Contactgegevens voor ABB Motors and Generators Service.
7.5.4 Controle van lagerisolatie en lagerisolatieweerstand De controle van de lagerisolatieweerstand is een onderhoudstaak die primair in de fabriek wordt uitgevoerd tijdens de laatste montage en test. Deze taak moeten tijdens alle uitgebreide inspecties worden uitgevoerd. Een goede isolatie is noodzakelijk om de kans op circulerende lagerspanning te elimineren, die door de schachtspanning zou
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 83
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
kunnen worden opgewekt. De isolatie van de niet-aandrijvende lager verkort het pad van de lagerspanning, waardoor het risico op beschadiging van de lagers wordt geëlimineerd. Beide schachteinden mogen niet van het frame worden geïsoleerd, omdat een elektrische, zwevende schacht een onbekend elektrische potentiaal zou hebben in vergelijking met de omgeving en zou daarom de lagers kunnen beschadigen. Om het testen van de isolatie van de niet-aandrijvende lager echter gemakkelijker te maken, wordt de aandrijvende lager vaak ook geïsoleerd. Deze isolatie is kortgesloten door een aardekabel tijdens normale werking, zie Figuur 7-2 Aardekabel voor D-einde lager. N.B.:Niet alle machines zijn uitgerust met geïsoleerde lagers. N.B.:Machines met geïsoleerde lagers hebben een sticker waarop de geïsoleerde lager wordt aangegeven.
7.5.4.1 Procedure Voor machines met een geïsoleerde aandrijvende lager, moet de kortsluitende aardekabel in de aandrijvende lager worden verwijderd voordat de controle van de isolatieweerstand van de niet-aandrijvende lager wordt gestart. Als de aandrijvende lager niet is geïsoleerd, is het vereist om de isolatieweerstandtest voor de nietaandrijvende lager uit te voeren, de buslagers van het aandrijvende einde te verwijderen en de schacht op te tillen. Hierdoor is er geen elektrisch contact tussen de schacht en andere onderdelen, bijvoorbeeld het frame of de lagerbehuizing.
Figure 7-2 Aardekabel voor D-einde lager Voor alle machines moeten de optionele aardeborstel voor de schacht, de rotoraardeborstel en de koppeling (als deze is gemaakt van geleidend materiaal) worden verwijderd. Meet de isolatieweerstand van de schacht naar de aarde met niet meer dan 100 VDC, zie Figuur 7-3 De isolatieweerstand van een buslager meten en Figuur 7-4 De isolatieweerstand van een rollager meten. De meetpunten boven de lagerisolatie zijn in de figuren omcirkeld. De isolatieweerstand is acceptabel als de weerstandswaarde groter is dan 10 k.
84 - Onderhoud
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 7-3 De isolatieweerstand van een buslager meten
Figure 7-4 De isolatieweerstand van een rollager meten
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Wentellager
7.5.4.2 Zuiverheid van lagerisolatie De lagerisolaties zijn geïnstalleerd in de eindschermen. Om een afname van de isolatieweerstand te voorkomen die kan worden veroorzaakt door vreemde stoffen (zout, vuil) die op het isolatie-oppervlak aanzetten, moeten de zuiverheid van de lagerisolatie en de eindschermoppervlakken eromheen regelmatig worden gecontroleer en waar nodig worden schoongemaakt. Zie Figuur 7-5 Lagerisolatie en eindschermoppervlakken voor gedeelten die regelmatig moeten worden gecontroleerd en schoongemaakt. De gebieden zijn omcirkeld en de lagerisolatie is aangegeven met een pijl in de figuur.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 85
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 7-5 Lagerisolatie en eindschermoppervlakken
7.6 Onderhoud van stator- en rotorwindingen De windingen van roterende elektrische machines zijn onderhevig aan elektrische, mechanische en thermale druk. De windingen en isolatie verouderen geleidelijk en verslijten door deze soorten druk. Daarom is de levensduur van de machine vaak afhankelijk van de duurzaamheid van de isolatie. Veel schadelijke processen kunnen worden voorkomen of minstens worden vertraagd met het juiste onderhoud en regelmatige controles. Dit hoofdstuk bevat algemene instructies voor het uitvoeren van basisonderhoud en testen. In veel landen biedt ABB Service complete onderhoudspakketten, waarin uitgebreide testen zijn opgenomen. Voordat u onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische windingen gaat uitvoeren, moet u algemene voorzorgsmaatregelen treffen en de plaatselijke voorschriften om letsel te voorkomen. Zie Hoofdstuk 7.2 Voorzorgsmaatregelen voor meer informatie. Onafhankelijke test- en onderhoudsinstructies vindt u ook in de volgende interantionale standaarden: 1. IEEE Std. 43-2000, IEEE Aanbevolen praktijk voor het testen van de isolatieweerstand van roterende machines 2. IEEE Std. 432-1992, IEEE Handleiding voor het isolatie-onderhoud van roterende elektrische machines (5 pk tot minder dan 10.000 pk)
7.6.1 Bepaalde veiligheidsvoorschriften voor windingsonderhoud Een aantal gevaarlijke taken van het windingsonderhoud is: •
86 - Onderhoud
Verwerken van gevaarlijke oplosmiddelen, vernis en hars. Gevaarlijke substanties zijn nodig voor het reinigen en opnieuw lakken van windingen. Deze substanties kunnen gevaarlijk zijn als ze worden ingeademd, worden ingeslikt of in contact komen met de huid of andere organen. Raadpleeg een arts als een ongeluk zich voordoet.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
•
Werken met brandbare oplosmiddelen en vernis. Deze substanties moeten altijd door bevoegd personeel worden verwerkt en gebruikt en de veiligheidsvoorschriften moeten worden gevolgd.
•
Testen op hoogspanning (HV). Deze substanties moeten altijd door bevoegd personeel worden verwerkt en gebruikt en de veiligheidsvoorschriften moeten worden gevolgd.
Gevaarlijke substanties die in het onderhoud van de windingen worden gebruikt, zijn: •
Terpentine: oplosmiddel
•
1.1.1-trichloroethaan: oplosmiddel
•
Eindvernis: oplosmiddel en hars
•
Klevende hars: epoxyhars.
N.B.:Er zijn speciale instructies voor het verwerken van gevaarlijke substanties tijdens onderhoudswerkzaamheden. Deze instructies moeten worden gevolgd. Sommige algemene voorzorgsmaatregelen tijdens het onderhoud van de windingen zijn: •
Adem geen gassen in: zorg voor een goed luchtcirculatie op de werkvloer of gebruik mondmaskers.
•
Draag veiligheidskleding, zoals een bril, schoenen, helm, handschoenen en geschikte beschermende kleding om de huid te beschermen. Gebruik altijd een beschermende lotion.
•
Breng vernis met een spuitbus aan op de apparatuur, het frame van de machine en de windingen. De windingen moeten zijn geaard tijdens het spuiten.
•
Neem de nodige voorzorgsmaatregelen wanneer u werkt in een werkkuil en kleine ruimtes.
•
Alleen personeel dat is opgeleid voor hoogspanningswerk mag een spanningstest uitvoeren.
•
Rook, eet of drink niet op de werkvloer.
Voor een testrapport voor het onderhoud van de windingen, zie Bijlage GEBRUIKSRAPPORT.
7.6.2 De timing van het onderhoud Er zijn drie hoofdprincipes voor het plannen van het windingsonderhoud: •
Het onderhoud van de windingen moet worden gepland volgens het onderhoud van andere machines.
•
Het onderhoud moet alleen worden uitgevoerd wanneer het nodig is.
•
Belangrijke machines moeten vaker worden onderhouden dan de minder belangrijke. Dit is ook van toepassing op windingen die snel vervuild raken en op zware aandrijvingen.
N.B.:Als vuistregel moet een isolatieweerstandstest eenmaal per jaar worden uitgevoerd. Dit moet voldoende zijn voor de meeste machines in de meeste werkomstandigheden. Andere testen moeten alleen worden uitgevoerd wanneer er problemen optreden.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 87
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Een onderhoudsprogramma voor de gehele machine vindt u in Hoofdstuk 7.3 Onderhoudsprogramma. Dit onderhoudsprogramma moet echter worden aangepast aan de specifieke omstandigheden van de klant, bijvoorbeeld het onderhoud van overige machines en werkomstandigheden, zolang de aanbevolen onderhoudsintervals niet worden overschreden.
7.6.3 De correcte werktemperatuur De correcte temperatuur van de windingen wordt gehouden door de oppervlakken aan de buitenkant van de machine schoon te houden, het koelingssysteem correct te gebruiken en de temperatuur van het koelmiddel te controleren. Als het koelmiddel te koud is, kan er condensatievorming in de machine ontstaan. Dit kan de winding nat maken en de isolatieweerstand verslechteren.
Volgende alinea voor type koeling: Convectielucht Voor luchtgekoelde machines is het belangrijk om de zuiverheid van de luchtfilters in de gaten te houden. De schoonmaak- en verversingsinterval van de luchtfilters moet worden gepland volgens de lokale werkomgeving. De werktemperaturen van de stator moeten worden gecontroleerd door weerstandstemperatuurdetectors. Aanzienlijke temperatuurverschillen onder de detectors kan aangeven dat de windingen zijn beschadigd. Controleer of de wijzigingen niet worden veroorzaakt door het verplaatsen van het meetkanaal.
7.6.4 Test voor isolatieweerstand Tijdens algemene onderhoudswerkzaamheden en voordat een machine voor de eerste keer wordt opgestart of na een lange periode van inactiviteit moet de isolatieweerstand van de statorwindingen worden gemeten. De meting van de isolatieweerstand levert informatie over de vochtigheid en vervuiling van de isolatie. Op basis van deze informatie kunnen correcte reinigings- en droogacties worden bepaald. Voor nieuwe machines met droge windingen is de isolatieweerstand zeer hoog. De weerstand kan echter extreem laag zijn als de machine onderhevig is geweest aan verkeerde transport- en opslagomstandigheden en vochtigheid of als de machine verkeerd wordt bediend. N.B.:Windingen moeten direct na de meting kort worden geaard om elektrische schokken te voorkomen.
7.6.4.1 Omzetting van gemeten isolatieweerstandwaarden Om de gemeten isolatieweerstandwaarden te kunnen vergelijken, worden waarden op 40°C gezet. De werkelijke gemeten waarde wordt daarom omgezet naar een corresponderend 40°C-waarde met behulp van het volgende diagram. Het gebruik van dit diagram moet worden beperkt tot temperaturen die vrij dicht bij de standaardwaarde van 40°C liggen, omdat grote afwijkingen zouden kunnen resulteren in fouten.
88 - Onderhoud
3BFP 000 050 R0101 REV H
Coëfficiënt Kt voor isolatieweerstand
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Windingstemperatuur, graden Celsius °C Figure 7-6 Correlatie tussen de isolatieweerstand en de temperatuur R = Isolatieweerstandwaarde onder een specifieke temperatuur R40 = Equivalente isolatieweerstand onder 40°C R40 = k x R Voorbeeld: R = 30 M gemeten onder 20°C k = 0,25 R40 = 0,25 x 30 M = 7,5 M Table 7-5. Temperatuurwaarden in graden Celsius (ºC) en graden Fahrenheit (ºF) °C
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 110
°F
32
50
68
86
104 122 140 158 176 194 212 230
7.6.5.2 Algemene overwegingen De volgende overweging moet worden opgemerkt, voordat een beslissing wordt genomen over acties op basis van de isolatieweerstandtesten: •
3BFP 000 050 R0101 REV H
Als de gemeten waarde te laag wordt bevonden, moet de winding worden schoongemaakt en/of gedroogd. Als deze maatregelen niet voldoende zijn, moet hulp van een expert worden ingeroepen.
Onderhoud - 89
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
•
Machines die vermoedelijk een vochtprobleem hebben, moeten zorgvuldig worden gedroogd, onafhankelijk van de gemeten isolatieweerstandwaarde.
•
De isolatieweerstandwaarde zal afnemen wanneer de temperatuur van de windingen stijgt.
•
De weerstand wordt gehalveerd voor elke 10 ... 15 K temperatuurstijging.
N.B.:De isolatieweerstand die in het testrapport is aangegeven, is doorgaans aanzienlijk hoger dan de waarden die op locatie worden gemeten.
7.6.5.3 Minimumwaarden voor isolatieweerstand Criteria voor windingen in een normale conditie: Over het algemeen moeten de isolatieweerstandwaarden voor droge windingen de minimumwaarden aanzienlijk overschrijden. Het is onmogelijk definitieve waarden te geven, omdat de weerstand varieert afhankelijk van het machinetype en lokale omstandigheden. Bovendien wordt de isolatieweerstand beïnvloed door de leeftijd en het gebruik van de machine. Daarom kunnen de volgende waarden alleen worden beschouwd als richtlijnen. De isolatieweerstandlimieten, die hieronder worden gegeven, zijn geldig onder 40 °C en wanneer de testspanning 1 minuut of langer is toegepast. •
Rotor
Voor inductiemachines met gewonden rotoren: R(1-10 min onder 40 °C) > 5 M N.B.:Koolstof in glijringen en blootgestelde koperen oppervlakken verlagen de isolatieweerstandwaarden van de rotor. •
Stator
Voor nieuwe stators: R(1-10 min onder 40 °C) > 1000 M. Als de meetomstandigheden extreem warm en vochtig zijn, kunnen R-waarden (1-10 min onder 40 °C) boven 100 M worden geaccepteerd. Voor gebruikte stators: R(1-10 min onder 40 °C) > 100 M N.B.:Als de waarden die hier worden gegeven niet worden bereikt, moet de oorzaak van de lage isolatieweerstand worden achterhaald. Een lage isolatieweerstandwaarde wordt vaak veroorzaakt door te hoge vochtigheid en te veel vuil, hoewel de werkelijke isolatie intact is.
7.6.5.4 Meting van isolatieweerstand van statorwinding De isolatieweerstand wordt gemeten met een isolatieweerstandmeter. De testspanning is 1000 VDC. De testtijd is 1 minuut, waarna de isolatieweerstandwaarde wordt genoteerd. Voordat de isolatieweerstandtest wordt uitgevoerd, moeten de volgende handelingen worden uitgevoerd:
90 - Onderhoud
•
Controleer of de secundaire verbindingen van de stroomomzetters (CT's), inclusief de reservekernen, niet geopend zijn. Zie Figuur 7-7 Verbindingen van de statorwindingen voor metingen van de isolatieweerstand.
•
Controleer of alle voedingskabels zijn losgekoppeld.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
•
Controleer of het frame van de machine en de statorwindingen die niet zijn getest wel geaard zijn.
•
De windingstemperatuur wordt gemeten.
•
Alle weerstandtemperatuurdetectors zijn geaard.
•
Mogelijke aarding van spanningsomzetters (komt niet vaak voor) moet worden verwijderd.
De meting van de isolatieweerstand moet in een terminaldoos worden uitgevoerd. De test wordt doorgaans uitgevoerd op de gehele winding als een groep, waarbij de meter wordt aangesloten tussen het frame van de machine en de winding, zie Figuur 7-7 Verbindingen van de statorwindingen voor metingen van de isolatieweerstand. Het frame is geaard en de drie fasen van de statorwinding blijven aangesloten op het neutrale punt, zie Figuur 7-7 Verbindingen van de statorwindingen voor metingen van de isolatieweerstand. Als de gemeten isolatieweerstand van de gehele winding lager is dan is opgegeven en de fasewindingen gemakkelijk van elkaar kunnen worden losgehaald, kan elke fase ook apart worden gemeten. Dit is niet mogelijk voor alle machines. In deze meting wordt de tester aangesloten tussen het frame van de machine en een van de windingen. Het frame en de twee fasen die niet zijn gemeten, zijn geaard, zie Figuur 7-7 Verbindingen van de statorwindingen voor metingen van de isolatieweerstand. Wanneer fasen apart worden gemeten, moten alle sterpunten van het windingsysteem worden verwijderd. Als het sterpunt van het component niet kan worden verwijderd, moet net als in een standaard driefasen spanningomzetter het gehele component worden verwijderd.
a)
b)
M
c)
M
M
Figure 7-7 Verbindingen van de statorwindingen voor metingen van de isolatieweerstand a) Meting van isolatieweerstand voor sterverbonden winding b) Meting van isolatieweerstand voor driehoekverbonden winding c) Meting van isolatieweerstand voor één fase van de winding De 'M' geeft de isolatieweerstandsmeter aan. Na de meting van de isolatieweerstand moeten de windingsfasen kort worden geaard om ze te ontladen.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 91
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende hoofdstuk voor rotortype: Glijringen
7.6.5.5 Meting van isolatieweerstand van rotorwinding De isolatieweerstand van de rotorwinding wordt gemeten met een isolatieweerstandmeter. De testspanning van de rotorwindingen moet 1000 VDC zijn. Vereiste notities en metingen: •
Controleer of alle voedingskabels zijn losgekoppeld van de netvoeding.
•
Controleer of de verbindingskabels van de glijringeenheid van de stroombron zijn losgekoppeld.
•
Controleer of het frame van de machine en de statorwindingen zijn geaard.
•
De schacht is geaard.
•
De fasen van de rotorwindingen die niet zijn getest, zijn geaard. De rotorwinding kan intern worden aangesloten in een driehoeks- of sterverbinding. Als dit het geval is, is het niet mogelijk de fasen apart te meten.
•
De verbindingen van de koolstofborstel zijn in goede staat bevonden.
•
Het meetapparaat is gecontroleerd.
•
De statorwindingtemperaturen worden gemeten en overwogen als een referentiewaarde voor de rotorwindingtemperatuur.
De isolatieweerstandsmeter is aangesloten tussen de gehele rotorwinding en de schacht van de machine, zie Figuur 7-8 Meting van isolatieweerstand voor rotorwinding. Na de meting van de rotorwinding moeten de rotorwindingsfasen kort worden geaard om de windingen te ontladen.
M
Figure 7-8 Meting van isolatieweerstand voor rotorwinding In de bovenstaande figuur is de rotor sterverbonden.
7.6.6 Meting van isolatieweerstand voor randapparatuur Om de juiste werking van de beveiligingen en andere randapparatuur van de machine te verzekeren, kan hun conditie middels een isolatieweerstandstest worden vastgesteld. Deze procedure wordt gedetailleerd beschreven in Hoofdstuk 7.6 Onderhoud van stator- en rotorwindingen. De testspanning voor de ruimteverwarmer moet 500 VDC zijn en voor andere randapparatuur 100 VDC. De meting van de isolatieweerstand wordt niet aanbevolen voor Pt-100-detectors of naderingssensoren.
92 - Onderhoud
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
7.6.7 De polarisatie-index Voor de polarisatie-indextest wordt de isolatieweerstand gemeten nadat de spanning 15 seconden en 1 minuut is toegepast (of 1 minuut en 10 minuten). De polarisatieindextest is minder afhankelijk van de temperatuur dan de isolatieweerstand. Wanneer de windingstemperatuur lager is dan 50ºC, dan kan deze onafhankelijk van temperatuur worden beschouwd. Hoge temperaturen kunnen onvoorspelbare wijzigingen in de polarisatie-index veroorzaken. De test mag daarom niet worden gebruikt voor temperaturen boven 50ºC. Vuil en vochtigheid die zich in de winding ophopen, verminderen doorgaans de isolatieweerstand en de polarisatie-index, maar ook hun afhankelijkheid van temperatuur. Daarom wordt de lijn in Figuur 7-6 Correlatie tussen de isolatieweerstand en de temperatuur minder steil. Windingen met open kruipafstanden zijn zeer gevoelig voor de effecten van vuil en vochtigheid. Er zijn verschillende regels voor het bepalen van de laagst acceptabele waarde waarmee de machine veilig kan worden opgestart. Voor de polarisatie-index (PI) liggen de waarden doorgaans tussen 1 en 4. Waarden die dichtbij 1 liggen, geven aan dat de windingen vochtig en vuil zijn. De minimum PI-waarde voor klasse F statorwindingen is meer dan 2. N.B.:Als de isolatieweerstand van de winding in het bereik van enkele duizenden ligt van M, dan is de polarisatie-index geen nuttig criterium voor de conditie van de isolatie en kan deze worden genegeerd.
PI
R1 min R10 min or R15 s R1 min
7.6.8 Overige onderhoudstaken Doorgaans zijn windingen van ABB probleemloos en vereisen ze naast periodieke controle slechts incidentele reiniging en droging zoals hierboven wordt beschreven. Als er buitengewone omstandigheden zich voordoen en ander onderhoud wordt vereist, kunt u het beste professionele hulp inroepen. De afdeling After Sales van ABB is u graag van dienst bij uw vragen over het onderhoud van elektrische-machinewindingen. Voor contactinformatie, zie Hoofdstuk 9.1.5 Contactgegevens voor After Sales.
Volgende hoofdstukken voor rotortype: Glijringen
7.7 Onderhoud van glijringen en borstelraderen Een machine met glijringen zal alleen goed functioneren als de glijringen en de borstels worden gecontroleerd en regelmatig worden onderhouden.
7.7.1 Glijringen onderhouden De glijdende oppervlakken van de glijringen moeten glad en schoon worden gehouden. De glijringen moeten worden gecontroleerd en de oppervlakken van de isolatie moeten worden schoongemaakt. De slijtage van de borstels produceert kolenstof dat
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 93
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
gemakkelijk ophoopt op geleidingsbruggen over de isolatieoppervlakken. Elektrische ontladingen kunnen plaatsvinden tussen de glijringen en er kan een flits te zien zijn, wat leidt tot onderbreking van de machine. Het contactoppervlak van glijringen vormt een patina, of filmpje, samen met de borstels. De patina kan worden gezien als een gekleurd oppervlak. Dit is normaal gedrag en in veel gevallen gaan de borstels zelfs beter werken. De patina is dus geen fout en moet niet worden verwijderd.
7.7.1.1 Inactieve periode Wanneer een lange inactieve periode voor de machine begint, moeten de borstels worden opgetild. Tijdens transport, opslag, installatie of langere onderbrekingen, kunnen de glijdende oppervlakken van de glijringen dof of vuil worden, etc. Voordat u de machine weer opstart, moeten de glijdende oppervlakken worden gecontroleerd en schoongemaakt.
7.7.1.2 Slijtage In het geval dat de glijringen ruw of oneffen zijn geworden, moeten ze bezonken of gedraaid worden op een draaibank. De asymmetrie in de hele diameter van de ring moet minder da 1.0 mm bedragen, maar over een korte afstand is een maximun van 0.2 mm toegestaan. Nieuwe ringen moeten gemonteerd worden indien de glijringen versleten zijn of ernstige brandschade hebben. Meet de eccentriciteit van de glijrigen met een draaischijfmeter. Laat het meetpunt op de glijring liggen of op het buitenste oppervlak van een borstel. De hoogste en laagste waarden tijdens een draai van de schacht worden geregistreerd. Het verschil van de maximum- en minimumwaarden mag niet meer dan 1,0 mm zijn en plaatselijk niet meer dan 0,2 mm. Het verschil van de buitenste diameters van de twee glijringen zal bij voorkeur niet meer dan 2 mm zijn.
7.7.2 Onderhoud van borstels De borstels moeten worden gecontroleerd en de oppervlakken van de isolatie moeten worden schoongemaakt. De slijtage van de borstels produceert kolenstof dat gemakkelijk ophoopt op geleidingsbruggen over de isolatieoppervlakken. De kolenstof kan het beste worden verwijderd met een stofzuigende borstel.
7.7.2.1 Borsteldruk De borsteldruk moet gelijkmatig worden verspreid over het hele contactoppervlak. De borstel moet op de rondingen van de glijring passen. Borsteldruk is een van de belangrijkste factoren in de werking van de borstels. De druk moet 18-20 mN/mm2 (180-200 g/cm2) zijn. Gebruik een veerbalans om de borsteldruk te meten. Bevestig een veerbalans aan het uiteinde van de hefboom terwijl u op de borstel drukt en trek in een radiale richting totdat de druk net van de borstel is gehaald. Gebruik een stuk papier tussen de borstel en druk op de hefboom om te zien wanneer de druk wordt losgelaten, zie Figuur 7-9 Borsteldruk met veerbalans controleren.
94 - Onderhoud
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 7-9 Borsteldruk met veerbalans controleren
Volgende hoofdstukken voor type koeling: Convectielucht, lucht/waterkoeling en luchtkoeling
7.8 Onderhoud van koeleenheden De koeleenheden vereisen doorgaans zeer weinig onderhoud, maar het is raadzaam regelmatig hun conditie te controleren zodat ze probleemloos blijven werken. De conditie van geluiddempend materiaal in warmtewisselaars en in luchtdempers moet geregeld gecontroleerd worden. Als het dempend materiaal er verkruimeld uit ziet of al verkruimeld is, dan moet het materiaal worden vervangen en moeten alle losse deeltjes die mogelijk de luchtstroom hinderen, worden verwijderd uit de warmtewisselaar.
Volgende hoofdstuk voor type koeling: Convectielucht
7.8.1 Onderhoudsinstructies voor machines met open-luchtkoeling De koelingslucht wordt doorgaans gecirculeerd door een ventilator en/of de rotor. De ventilator kan op de schacht worden geïnstalleerd of door een aparte motor worden aangedreven. Een verbinding met externe luchtdruk is ook mogelijk. Afhankelijk van het machinemodel, kan de circulatie axiaal symmetrisch of asymmetrisch verlopen. De koelingslucht moet zo zuiver mogelijk zijn, omdat vuil dat in de machine terechtkomt besmetting kan veroorzaken en de efficiëntie van de koeling kan verminderen. De bovenste afdekkingen van de standaard weerbestendige machines worden geleverd met of zonder filters volgens de specificaties. Per speciale bestelling is de bovenste afdekking uitgerust met een differentiële drukschakelaar voor controle van de filterconditie.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 95
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Als de temperatuurdetectors voor de windingen of koelingslucht een abnormale temperatuur aantonen, moet het koelingssysteem worden gecontroleerd. De twee onderhoudstaken zijn de conditie van de luchtfilters controleren en te zorgen voor een goede luchtcirculatie in de machine. De binnenkant van de machine moet worden schoongemaakt en gecontroleerd tijdens inspecties of als er problemen optreden. Andere mogelijke oorzaken van slechte prestaties van het koelingssysteem kan een verhoogde omgevingstemperatuur of een hoge temperatuur van de aangevoerde lucht zijn. Bovendien kunnen verkeerde smering of defecte lagers leiden tot een hoge lagertemperatuur. Een schijnbaar hoge temperatuur kan ook worden veroorzaakt door een fout in het temperatuurmeetsysteem Hoofdstuk 8.3.2 Pt-100-weerstandstemperatuurdetectors.
7.8.1.1 Filters schoonmaken De filters moeten regelmatig worden schoongemaakt. De schoonmaakinterval is afhankelijk van de zuiverheid van de lucht in de omgeving. De filters moeten worden schoongemaakt wanneer de temperatuurdetectors in de winding een abnormale temperatuur aangeven of het alarmniveau naderen. Als een controlesysteem voor de differentiële druk van de filter wordt gebruikt, moeten de filters direct na een drukalarm worden vervangen. Het alarmniveau is zodanig dat 50% van het oppervlak van de luchtfilter wordt belemmerd. Het bedieningspersoneel moet ook de filters regelmatig inspecteren. Verwijder de luchtfilters voor het schoonmaken. Als de omgevingslucht zuiver genoeg is, kunnen de filters tijdens het draaien van de machine worden vervangen. Ze moeten regelmatig worden schoongemaakt door eerst de stroomopwaartse kant te stofzuigen en daarna de afvoerkant. Periodiek kunt u grondig schoonmaken met schoon water om het vuil te verwijderen dat niet met de stofzuiger kon worden weggehaald. Wanneer u dikke vetophopingen ziet, moeten de filters worden schoongemaakt met een schoonmaakmiddel. Deze oplossing moet grondig worden gespoeld voordat de filter weer wordt gebruikt. Plaats de luchtfilters in de goede richting. De pijlen op het luchtfilterframe geven de richting van de luchtstroming aan. Sommige filters kunnen in elke richting worden geïnstalleerd. Raadpleeg ook de informatie van de luchtfilterfabrikant.
Volgende hoofdstukken voor type koeling: Lucht/waterkoeling
7.8.2 Onderhoudsinstructies voor lucht-op-water hitte-uitwisselaars Als de temperatuurdetectors een normale werktemperatuur aangeven en de lekkagedetectors geen lekken aangeven, is er doorgaans geen extra controle nodig voor het koelingssysteem.
Volgende hoofdstukken voor type koeling: Luchtkoeling
7.8.3 Onderhoudsinstructies voor lucht-op-lucht hitte-uitwisselaars De koelingseenheid is op de machine geïnstalleerd. De luchtslangen in de hitteuitwisselaar zijn gemaakt van aluminium.
96 - Onderhoud
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
7.8.3.1 Luchtcirculatie De binnenlucht wordt doorgaans gecirculeerd door een ventilator en/of de rotor. De ventilator kan op de schacht worden geïnstalleerd of door een aparte motor worden aangedreven. Afhankelijk van het machinemodel, kan de circulatie axiaal symmetrisch of asymmetrisch verlopen. De buitenluchtstroming wordt doorgaans door een ventilator gemaakt, die op de schacht is geïnstalleerd of door een aparte motor wordt aangedreven. Een verbinding met externe luchtdruk is ook mogelijk.
Figure 7-10 Koelingsluchtstroom (standaard asymmetrische constructie) De machine kan zijn uitgerust met temperatuurdetector(s) voor het controleren van de interne koelingslucht. Als de temperatuurdetectors een normale werktemperatuur aangeven is er doorgaans geen extra controle nodig voor het koelingssysteem. Als de temperatuurdetectors een abnormale temperatuur aangeven of dichtbij het alarmniveau in de winding of in de koelingslucht, met het koelingssysteem worden gecontroleerd. Als de koelers moeten worden schoongemaakt, moet u de onderstaande instructies volgen.
7.8.3.2 Schoonmaken Het koeloppervlak en de slangen zullen uiteindelijk vuil worden. Deze vervuiling vermindert de koelingscapaciteit. De hitte-uitwisselaar moet daarom regelmatig worden schoongemaakt, wat per geval moet worden bekeken, afhankelijk van de eigenschappen van de koelingslucht. Tijdens de eerste periode van ingebruikname moet de hitte-uitwisselaar regelmatig worden gecontroleerd. Blaas perslucht in de hitte-uitwisselaar of maak deze schoon met een geschikte borstel. Gebruik geen stalen borstel in aluminium slangen. Dit zou de slangen kunnen beschadigen. Een zachte ronde koperen draadborstel kan hiervoor worden gebruikt.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Onderhoud - 97
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
7.8.4 Onderhoud van externe ventilatormotoren De externe ventilatormotoren zijn onderhoudsvrije eenheden. De lagers zijn bijvoorbeeld eenmalig gesmeerd en hoeven niet meer te worden gesmeerd. Een externe ventilatormotor als reserve-onderdeel wordt aanbevolen. Het onderhoud van de ventilatormotor wordt uitgevoerd volgens de handleiding van de motor.
7.9 Reparaties, ontmanteling en installatie Alle activiteiten in verband met reparaties, demontage en montage moeten worden uitgevoerd door opgeleid servicepersoneel. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met After Sales, zie Hoofdstuk 9.1.3 Contactgegevens voor ABB Motors and Generators Service.
Aanvullende opmerking voor beveiliging type: Alle machines voor gevaarlijke ruimtes N.B.:Machines in gevaarlijke ruimtes dienen alleen onderhouden te worden door reparatiewerkplaatsen die gequalificeerd en geautoriseerd zijn door ABB.
De volgende opmerking geldt voor het rotortype: permanente magneet N.B.:Neem altijd contact op met de ABB Motors and Generators Service voor aanvullende instructies wanneer u de synchrone machine met permanente magneet demonteert.
98 - Onderhoud
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Chapter 8 Probleemoplossing
8.1 Probleemoplossing Dit hoofdstuk is bedoeld als een hulp in het geval van een operationele storing aan een door ABB geleverde roterende elektrische machine. De troubleshooting-diagrammen hieronder kunnen helpen bij het opsporen en repareren van mechanische, elektrische en thermische problemen, en problemen in verband met het smeersysteem. De vermelde controles en corrigerende maatregelen moeten altijd worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. In geval van twijfel, neemt u contact op met de Motors and Generators Service van ABB voor aanvullende informatie of technische assistentie met betrekking tot troubleshooting en onderhoud.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Probleemoplossing - 99
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
8.1.1 Mechanische prestaties Probleemoplossing Mechanische prestaties
Geluid
Trillingen
Defect opgetreden
Mogelijke oorzaak Smeringsdefect
z
Controleer de kwaliteit en hoeveelheid van het smeermiddel en het functioneren van het smeersysteem.
z z z z
z
z
Verstevig de fundering volgens de instructies van ABB.
z
Fout bij wikkeling
Wikkelingen controleren
z
Netwerk extreem uit balans.
z
Vreemd materiaal, vocht of vuil in de machine.
Controleer of de netwerkbalans voldoet aan de eisen. Controleer en reinig de binnenkant van de machine, droog de windingen.
z z z z
z
z
Niet goed gebalanceerde of beschadigde ventilator(en). Defect koelingssysteem Foute uitlijning van de machine Rotor of schacht uit balans
Onvoldoende funderingssterkte.
z
z
z
Defecte koelingsventilator(en)
Controleer de conditie van de lager en vervang de lageronderdelen. Open en verstel de lager.
Defecte of incorrect gemonteerde koppeling.
z
z
Beschadigde lageronderdelen Foute montage van lagers
Controleer en repareer de ventilator(en). Inspecteer en repareer het koelingssysteem. Controleer de uitlijning van de machine. Balanceer de rotor opnieuw. Controleer de balans van de randapparatuur en het koppelingstype. Controleer de uitlijning en de functionering en het type van de koppeling. Controleer de functionering van de koppeling.
z z
z
Lagerdefect
Corrigerende actie
Er komen trillingen uit de randapparatuur. Er komt een axiale belasting uit de randapparatuur.
100 - Probleemoplossing
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
8.1.2 Smeersysteem en lagers Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Wentellager
8.1.2.1 Smeersysteem en rollagers Probleemoplossing Smeersysteem en rollagers Vetsmering
z z
z
Geluid of trilling in lager.
Lekkage van smeermiddel.
Hoge lagertemperatuur.
Defect opgetreden
Mogelijke oorzaak Onvoldoende smering.
z
Ongeschikte kwaliteit of viscositeit van smeermiddel. Extreme axiale krachten. Defecte koppeling of bevestiging
Controleer de koppeling, bevestiging en uitlijning.
z
Verminderde kwaliteit vanIncorrecte hersmeringsperiode
Raadpleeg de aanbevelingen van ABB en smeer opnieuw.
z z z z
Corrigerende actie
z
z z
Onvoldoende smeermiddel.
Normale werkomstandigheden
Controleer de conditie van de lager en voeg smeermiddel toe. Raadpleeg de aanbevelingen van ABB voor smeermiddelen en vervang het smeermiddel.
Raadpleeg de aanbevelingen van ABB voor de bediening en het smeren. Maak de lager schoon en voeg de juiste hoeveelheid smeermiddel toe.
Overtollige smering.
z
z
z
z
Lagerstroom
Controleer de lager en de isolatieconditie.
z
z
Volledig lagerdefect.
Vervang de lager.
z
z
Normale slijtage
Vervang versleten lageronderdelen.
Defecte temperatuurdetector.
Controleer het meetsysteem voor de lagertemperatuur.
z
Defecte instrumentatie. z
z
Defecte lagerafdichtingen.
Controleer de lagerafdichtingen en de kwaliteit van het smeermiddel.
Incorrect gemonteerde lager.
Vervang de lager en monteer op de juiste wijze.
z
Buitenste ring draait door ongebalanceerde belasting.
Balanceer de machine opnieuw, repareer het lagerboorgat en vervang de lager.
z
Geluid in lager door vervormd rolelement.
Vervang de lager.
z
Vreemd materiaal in de lager.
Reinig de lager, controleer de conditie van de afdichting en vervang de lager.
z z
Beschadigde lageronderdOnzuiverheden in het smeermiddel. Vervang het smeermiddel en controleer de conditie van de lager.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Probleemoplossing - 101
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Glijlager
8.1.2.2 Smeersysteem en buslagers Volgende grafiek voor lagertype: Zelfsmerend glijlager
Probleemoplossing Smeersysteem en buslagers. zelfsmering
z
z
Zichtbaar slechte oliekwaliteit.
z
Geluid of trilling in lager.
Olie in de machine
Olielekken
Hoge lagertemperatuur.
Defect opgetreden
z
z
Onvoldoende smering.
z
Ongeschikte oliekwaliteit.
Raadpleeg de aanbevelingen van ABB voor olie.
Oliekwaliteit is verminderd.
Reinig de lager en vervang de olie.
z
z
z
Laag oliepeil.
Incorrecte olievervangingsperiode. Defecte koppeling of Extreme axiale belasting. bevestiging
z
z
z
z
z
z
Foute uitlijning van de machine
z
Incorrect gemonteerde lager.
z z
z
z
Mogelijke oorzaak
z
Overtollige olie.
z
z
z
z
z
z
z
z
z
z
Olie-onzuiverheden Lagerstroom Beschadigde lagerbussen.
z
z
Defecte instrumentatie. z
z
Extern vacuüm. z
Interne overdruk.
z
z
102 - Probleemoplossing
z
Lijn de machine opnieuw uit. Controleer of de montage en aanpassingen van de lager correct zijn. Maak de lager schoon en voeg de juiste hoeveelheid smeermiddel toe. Vervang de olie, controleer de conditie van de lager en vervang de lagerbussen. Repareer de lagerisolatie en vervang de lagerbussen. Vervang de lageronderdelen.
Normale slijtage
Vervang de lagerbussen.
Operatieve snelheid is te laag. Defecte temperatuurdetector.
Controleer het operatieve snelheidsbereik van de lager. Controleer het meetsysteem voor de lagertemperatuur.
Roterende apparatuur in de buurt. Defect in drukcompensatie.
Beschadigde machine-afdichting.
z
Controleer de koppeling, bevestiging en uitlijning.
Volledig lagerdefect.
Beschadigde of versleten lagerafdichtingen.
z
Corrigerende actie Controleer de lager op lekkage en voeg olie toe.
Vervang de lagerafdichtingen. Controleer de drukniveaus en verplaats roterende apparatuur. Verwijder de oorzaak voor de interne overdruk. Vervang of repareer de machine-afdichting.
Slechte werking van oliering of –schijf.
Open de lager en pas de werking aan.
Vreemd materiaal in de lager.
Reinig de lager en controleer de conditie van de afdichting.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende grafiek voor lagertype: Glijlager met oliesmering
Probleemoplossing Smeersysteem en buslagers. emulsiesmering
Geluid of trilling in lager.
z
Zichtbaar slechte oliekwaliteit.
Olie in de machine
Olielekken
Hoge lagertemperatuur.
Defect opgetreden
z
z
z z
z
z
Mogelijke oorzaak Onvoldoende smering.
Controleer de oliepomp, oliereductieklep en oliefilter.
Olieviscositeit te hoog.
Controleer de olietemperatuur en het olietype.
z Ongeschikte oliekwaliteit.
z
Raadpleeg de aanbevelingen van ABB voor olie.
Temperatuur van olie-invoer is te hoog.
z
z
Oliekwaliteit is verminderd. z Extreme axiale belasting.
Corrigerende actie
Defecte oliestroom
Controleer het smeersysteem en pas de olietemperatuur aan.
Incorrecte olievervangingsperiode.
Reinig de lager en vervang de olie.
Defecte koppeling of bevestiging
Controleer de koppeling, bevestiging en uitlijning.
z
z
z
z
z
z
Foute uitlijning van de machine
Lijn de machine opnieuw uit.
z
z
Incorrect gemonteerde lager.
Controleer of de montage en aanpassingen van de lager correct zijn.
z
z
z
z
z
z
z z
z
Olie-onzuiverheden
Vervang de olie, controleer de conditie van de lager en vervang de lagerbussen.
Lagerstroom
Repareer de lagerisolatie en vervang de lagerbussen.
Volledig lagerdefect.
Vervang de lageronderdelen.
z
Normale slijtage
Vervang de lagerbussen.
z
Operatieve snelheid is te laag. Controleer het operatieve snelheidsbereik van de lager.
z
Beschadigde lagerbussen.
Defecte instrumentatie. z
Defecte temperatuurdetector.
Beschadigde of versleten lagerafdichtingen.
Controleer het meetsysteem voor de lagertemperatuur. Vervang de lagerafdichtingen.
z
Oliestroom is te hoog.
Foute instellingen voor regelaar.
z
Probleem in de terugkerende oliestroom.
Defecte olieleidingen.
Controleer de helling van de olieterugvoerpijp.
z
Extern vacuüm.
Roterende apparatuur in de buurt.
Controleer de drukniveaus en verplaats roterende apparatuur.
z
Interne overdruk.
Defect in drukcompensatie.
z
Beschadigde machine-afdichting.
Vervang of repareer de machine-afdichting.
Verkeerd gemonteerde of onderhouden smeerleidingen.
Controleer de pijpverbindingen en of het oliefilter goed vast zit.
z
z z
z Vreemd materiaal in de lager.
Controleer en corrigeer de oliestroom.
Verwijder de oorzaak voor de interne overdruk.
Reinig de lager en controleer de conditie van de afdichting.
N.B.:Voor olielekkage van buslagers, zie Hoofdstuk 8.2 Olielekkage van buslagers.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Probleemoplossing - 103
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
8.1.3 Thermale prestaties Volgende hoofdstuk voor type koeling: Convectielucht of door kanalen geleide lucht
8.1.3.1 Thermale prestaties, open luchtkoelingssysteem
Probleemoplossing Thermale prestaties openluchtkoelingssysteem
z
Hoge temperatuur van koelings
Hoge windingtemperatuur.
Defect opgetreden
z
Mogelijke oorzaak Hoge temperatuur van Omgevingstemperatuur is te hoog. aangevoerde lucht.
Corrigerende actie Verhoog de ventilatie om de omgevingstemperatuur te laten dalen.
z
z
Afgevoerde lucht wordt naar binnen gezogen.
Zorg voor voldoende lege ruimte rondom de machine.
z
z
Hittebron in de buurt.
Plaats hittebronnen verder weg en controleer de ventilatie.
z
z
De binnenkant van de machine is vuil.
Reinig de machine-onderdelen en luchtgaten.
z
z
Defecte koelingsinstallatie.
Inspecteer de conditie van de koelingsinstallatie en corrigeer de installatie.
Defecte luchtstroom.
z
z
De luchttoevoer is geblokkeerd.
Haal resten uit de luchttoevoer.
z
z
Luchtfilter is verstopt.
Reinig of vervang de luchtfilters.
z
z
Luchtstroom geblokkeerd
Maak luchtopeningen schoon en los oorzaak van blokkeren op.
z
z
z
z
z z
z
z z z
z
Beschadigde koelingsventilator(en).
Vervang de ventilator(en).
Ventilator draait in de verkeerde richting.
Vervang de ventilator(en) of wijzig de draairichting van de externe ventilator.
Overbelasting.
Controleer de machinebesturingen en elimineer overbelasting.
Controleer de systeeminstellingen.
Te hoge snelheid.
Controleer de werkelijke snelheid en raadpleeg de aanbevelingen van ABB voor snelheden.
Netwerk uit balans
Controleer of de netwerkbalans voldoet aan de eisen.
Defecte instrumentatie of meetsysteem.
Controleer de metingen, sensors en bedrading.
Fout bij wikkeling
Wikkelingen controleren
N.B.:Voor hoge lagertemperaturen, zie Tabel 8.1.2 Smeersysteem en lagers.
104 - Probleemoplossing
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende hoofdstuk voor type koeling: Luchtkoeling
8.1.3.2 Thermale prestaties, lucht-op-lucht koelingssysteem
Probleemoplossing Thermale prestaties. lucht-op-luchtkoelingssysteem
z z z
Hoge temperatuur van koelings
Hoge windingtemperatuur.
Defect opgetreden
z z
Lage prestaties van primair koelingscircuit.
z
z
z z
Corrigerende actie
Beschadigde koelingsventilator(en).
Vervang de ventilator(en).
Ventilator draait in de verkeerde richting.
Vervang de ventilator(en).
De binnenkant van de machine is vuil. Reinig de machine-onderdelen en luchtgaten. Luchtstroom geblokkeerd Maak luchtopeningen schoon en los oorzaak van blokkeren op.
z
z
z
Mogelijke oorzaak
Beschadigde externe ventilator. Vervang de ventilator. Lage prestaties van secundaire koelingscircuit.
Ventilator draait in de verkeerde richting.
Vervang de ventilator die op de schacht is bevestigd of corrigeer de werking van de externe ventilatormotor.
z
z
Lekkende koeler.
Repareer de koeler.
z
z
Luchtstroom geblokkeerd
Maak luchtopeningen schoon en los oorzaak van blokkeren op.
z
Omgevingstemperatuur is te hoog.
Verhoog de ventilatie om de omgevingstemperatuur te laten dalen.
z z z
z z
z z
Overbelasting. z
z z z
Hoge temperatuur van aangevoerde lucht.
z
Afgevoerde lucht wordt naar binnen gezogen.
Zorg voor voldoende lege ruimte rondom de koeler.
Hittebron in de buurt.
Plaats hittebronnen verder weg en controleer de ventilatie.
Controleer de systeeminstellingen.
Controleer de machinebesturingen en elimineer j p g overbelasting.g
Te hoge snelheid.
ABB voor snelheden.
Netwerk uit balans
Controleer of de netwerkbalans voldoet aan de eisen.
Defecte instrumentatie of meetsysteem.
Controleer de metingen, sensors en bedrading.
Te veel starten.
Laat de machine afkoelen voordat u deze opnieuw opstart.
Fout bij wikkeling
Wikkelingen controleren
N.B.:Voor hoge lagertemperaturen, zie Tabel 8.1.2 Smeersysteem en lagers.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Probleemoplossing - 105
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende hoofdstuk voor type koeling: Lucht/waterkoeling
8.1.3.3 Thermale prestaties, lucht-op-water koelingssysteem
Probleemoplossing Thermale prestaties lucht-op-waterkoelingssysteem
Hoge temperatuur van koelings
z
z
z
Alarm voor waterlekkage.
Hoge windingtemperatuur.
Defect opgetreden
Mogelijke oorzaak Beschadigde koelingsventilator. Lage prestaties van primair koelingscircuit.
z
Corrigerende actie Vervang de ventilator.
Vervang de ventilator die op de schacht is bevestigd of corrigeer de Ventilator draait in de verkeerde richting. werking van de externe ventilatormotor.
z
z
De binnenkant van de machine is vuil.
z
z
De koelmiddelleidingen zijn geblokkeerd. Open de koeler en reinig de leidingen.
z
z
z
z
z
z
z
z
Lucht in de koeler.
Ontlucht de koeler via de ontluchtingsschroef.
z
z
Noodluik van koeling is geopend.
Sluit het noodluik van de koeling.
z
z
z
z z
Lage prestaties van secundaire koelingscircuit.
Reinig de machine-onderdelen en luchtgaten.
Defecte koelmiddelpomp.
Controleer en repareer de pomp.
Foute instellingen voor stroomregelaar.
Controleer en corrigeer de koelmiddelstroom.
Lekkende koelerkopstuk.
Vervang het koelerkopstuk.
Temperatuur van de koelwaterinvoer is te hoog.
Wijzig de temperatuur van het koelwater.
Overbelasting.
Controleer de machinebesturingen en elimineer overbelasting.
Controleer de systeeminstellingen.
Netwerk uit balans
Controleer of de netwerkbalans voldoet aan de eisen.
Defecte instrumentatie of meetsysteem.
Controleer de metingen, sensors en bedrading.
z
Te veel starten.
Laat de machine afkoelen voordat u deze opnieuw opstart.
z
Fout bij wikkeling
Wikkelingen controleren
z
z
z
N.B.:Voor hoge lagertemperaturen, zie Tabel 8.1.2 Smeersysteem en lagers.
106 - Probleemoplossing
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende hoofdstuk voor type koeling: Met koelribben
8.1.3.4 Thermale prestaties, ribgekoeld
Probleemoplossing Thermale prestaties ribgekoeld
Hoge windingstemperatuur
Defect
Mogelijke oorzaak
Corrigerende actie
z
Overbelasting
z
Te hoge snelheid
Controleer werkelijke snelheid en aanbevelingen van ABB
z
Netwerk uit balans
Controleer of netwerkbalans aan eisen voldoet
z
Defecte instrumentatie of meetsysteem
Controleer metingen, sensors en bedrading
z
Te veel starten
Laat de machine afkoelen voordat u herstart
z
Windingsfout
Controleer de windingen
z
Vervuilde buitenkant van machine
Maak buitenkant van machine schoon
z
Luchtstroom is afgenomen
Verwijder obstakels. Zorg voor voldoende luchstroming, zie tekening met afmetingen van de machine.
Instelling controlesysteem
Controleer machinebesturingen, elimineer overbelasting
N.B.:Voor hoge lagertemperaturen, zie Hoofdstuk 8.1.2 Smeersysteem en lagers.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Probleemoplossing - 107
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende hoofdstukken voor lagertype: Glijlager
8.2 Olielekkage van buslagers De constructie van een buslager is zodanig dat het lastig is olielekkage helemaal te voorkomen en daarom moeten kleine hoeveelheden aan olielekkage worden getolereerd. Olielekkage kan echter ook optreden door andere oorzaken dan het lagerontwerp, zoals incorrecte olieviscositeit, overdruk in de lager, onderdruk buiten de lager of hoge trillingsniveaus in de lager. Als er te veel olie lekt, moet u het volgende controleren: •
controleer of de olie die is gebruikt voldoet aan de specificaties.
•
Draai de lagerbehuizingshelften en de labyrintafdichtingskap opnieuw aan. Dit is met name belangrijk als de machine al langere tijd stil staat.
•
Meet de trillingen van de lekkende lager in drie richtingen onder volledige belasting. Als het trillingsniveau hoog is, zit de lagerbehuizing mogelijk los genoeg om olie het afdichtingsmiddel tussen de behuizingshelften te laten wegspoelen.
•
Open de lager, reinig de oppervlakken en giet nieuw afdichtingsmidel tussen de lagerbehuizingshelften.
•
Controleer of er niets is dat een lage druk naast de lager kan veroorzaken. Een schacht of koppelingskap kan bijvoorbeeld zodanig zijn ontworpen dat deze een lage druk naast de lager zal veroorzaken.
•
Controleer of er geen overdruk in de lager is. Overdruk kan in de lager komen via de olie-afvoerleiding van de smeereenheid. Pas ontluchters of ventilatoren toe op de lagerbehuizing om de overdruk uit de lager te halen.
•
Bij een emulsiesmeersysteem moet u controleren of de helling van de olieafvoerleiding voldoende is.
Als overmatige olielekkage wordt geconstateerd nadat al het bovenstaande en onderstaande is gecontroleerd en geverifieerd, vult u het formulier Olielekkage RENK glijlagers in en stuurt u dit naar de lokale afdeling van Motors and Generators Service.
8.2.1 Olie Om de lagers naar verwachting te laten functioneren, moet de olie aan bepaalde criteria voldoen, zoals viscositeit en zuiverheid, zie Hoofdstuk 7.5.2.2 Controle van het smeermiddel en Hoofdstuk 7.5.2.3 Aanbevolen controlewaarden voor de smeerolie. Viscositeit De lagers zijn ontworpen voor gebruik met een olie met een bepaalde viscositeit, die wordt genoemd in de documentatie van de elektrische machine. Incorrecte viscositeit zal leiden tot smeerdefecten en mogelijke schade aan de lagers en de schacht.
108 - Probleemoplossing
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
8.2.2 Buslagers De buslagers die worden gebruikt in roterende elektrische machines zijn vaak 'standaard lagers' die in een aantal toepassingen worden gebruikt. Daarom is het lagerontwerp op zich doorgaans niet de oorzaak van lagerlekkages en moet de oorzaak elders gezocht worden. De lager bestaat echter uit verschillende onderdelen en de verbindingsstukken tussen de onderdelen kunnen lekken door een foute installatie of een gebrek aan afdichtingsmateriaal. Lagerbehuizing De lagerbehuizing bestaat uit een boven- en onderhelft die aan elkaar zijn verbonden. Bovendien zijn de labyrintafdichtingen op de lagerbehuizingsingang van de schacht geplaatst. Deze constructie is niet helemaal hermetisch en daarom moeten kleine lekkages worden getolereerd. Een tolereerbare hoeveelheid lekkage voor zelfsmerende lagers is zodanig dat de lager niet hoeft te worden bijgevuld tussen de olieverversingsintervals. De olie kan op twee manieren uit de lager lekken: •
Langs de labyrintafdichtingen.
•
Via de splitslijn van de lagerbehuizing.
Afdichtingsmiddel Om te voorkomen dat de olie uit de lager lekt via splitslijnen, wordt het afdichtingsmiddel op de splitslijnen aangebracht. ABB beveelt het afdichtingsmiddel Hylomar Blue Heavy aan. Curil T of een vergelijkbaar middel kan ook worden gebruikt.
8.2.3 Lagercontrole Wanneer u vermoedt dat de lekkage in de lagerbehuizing zelf is ontstaan, moet u de volgende stappen uitvoeren: 1.
Draai de lagerbehuizing opnieuw vast.
Dit is met namen belangrijk tijdens de ingebruikname van de machine of als de machine langere tijd stil staat, omdat de onderdelen mogelijk vast komen te zitten. Als de lagerbehuizingshelften niet stevig op elkaar vast zitten, kan de olie het afdichtingsmiddel van de splitslijn spoelen. Hierdoor zal een olielekkage ontstaan. 2.
Open de lagerbehuizing.
De lagerbehuizing kan worden geopend en u kunt nieuw afdichtingsmiddel op de splitslijnen gieten. Zorg ervoor dat er tijdens deze procedure geen vuil of vreemde materie in de lager terechtkomt. De splitslijnen moeten helemaal ontvet worden voordat een dunne laag afdichtingsmiddel wordt aangebracht.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Probleemoplossing - 109
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Glijlager met oliesmering
8.2.4 Oliecontainer en -leidingen Een aparte oliecontainer en -leidingen worden alleen gebruikt voor emulsiegesmeerde lagers. Oliecontainer De oliecontainer kan een aparte container zijn of in sommige gevallen de krukas van een dieselmotor. In beide gevallen moet de container zich ruim onder de lagers bevinden, zodat de olie vanuit de lager in de container kan stromen. De oliecontainer moet zodanig ontworpen zijn dat er geen druk in de olieleiding kan komen richting de lager. Olieleiding De functie van de olieleiding is om de olie met zo weinig mogelijk wrijving terug te laten stromen naar de olietank. Dit wordt normaal gesproken gedaan door een voldoende grote pijpdiameter te gebruiken, zodat de oliestroom in de terugkerende leiding niet sneller stroomt dan 0,15 m/s op basis van de doorsnede van de leiding. Installeer de olie-uitvoerpijpen neerwaarts vanaf de lagers met een minimumhoek van 15°, wat overeenkomt met een helling van 250 - 300 mm/m. De installatie van de leidingen moet zodanig worden uitgevoerd dat de bovengenoemde helling op alle punten van de leiding aanwezig is.
Volgend hoofdstuk voor wijze van installeren: Glijlager met oliesmering
8.2.5 Controle van de oliecontainer en -leidingen Wanneer u vermoedt dat de lekkage in de constructie van de oliecontainer of de olieleidingen is ontstaan, moet u de volgende stappen uitvoeren: Druk in oliecontainer De atmosferische druk in de oliecontainer moet worden gecontroleerd. De druk mag niet hoger zijn dan de druk buiten de lager. Als dit het geval is, moet u een ontluchter in de oliecontainer installeren. Olieleiding U moet controleren of de leiding een voldoende grote diameter heeft, niet verstopt is en dat de helling neerwaarts en door de hele olieleiding loopt.
8.2.6 Gebruik Oorzaken van lagerlekkages, behalve die bij de installatie zijn ontstaan, zijn soms gerelateerd aan het gebruik.
110 - Probleemoplossing
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Volgende alinea's voor lagertype: Glijlager met oliesmering Oliedruk De invoeroliedruk voor elke lager wordt berekend volgens de gewenste oliestroom en daarom moet de oliedruk worden aangepast tijdens de ingebruikname. De specifieke oliedrukwaarde voor elke machine moet worden gecontroleerd in de documentatie van de machine.
Volgende alinea voor lagertype: Zelfsmerend glijlager Oliepeil Het oliepeil van een zelfsmerende buslager moet regelmatig worden gecontroleerd, zie Hoofdstuk 7.5.1.1 Oliepeil. Olietemperatuur De correcte smeerolietemperatuur is essentieel om de lager op de correcte werktemperatuur te houden, waardoor voldoende wordt gesmeerd, en correcte viscositeit van de smeerolie, zie Hoofdstuk 7.5.2.1 Smeerolietemperatuur. Trillingen Alle machines zijn onderhevig aan en weerstaan trillingen. Heftige trillingen kunnen als gevolg hebben dat verschillende lageronderdelen anders dan verwacht functioneren. Zware trillingen kunnen verschillende fenomenen in de olielaag tussen de schacht en het witte metaal veroorzaken, maar dit zal zelden leiden tot olielekkages, eerder tot lagerdefecten. Zware trillingen kunnen veroorzaken dat de onderdelen van de lagerbehuizing vast komen te zitten of net los genoeg gaan zitten om olie op het splitsoppervlak te laten stromen tussen de bovenste en onderste lagerbehuizinghelften. De trillingen zullen veroorzaken dat de lagerbehuizingsonderdelen van elkaar af gaan bewegen. Dit kan een pompend effect als gevolg hebben, waardoor olie in en uit het splitsoppervlak zal worden gepompd. Dit zal uiteindelijk het afdichtingsmiddel verwijderen en lekkage in de lagers veroorzaken. Luchtdruk in de lager De lagerbehuizing is geen hermetisch compartement en daarom zal overdruk uit de lagerbehuizing ontsnappen via de labyrintafdichtingen. Bij het ontsnappen zal de lucht olienevel meebrengen wat lekkage in de lager veroorzaakt. Overdruk in de lager wordt doorgaans veroorzaakt door andere componenten dan de lager. De meestvoorkomende reden voor overdruk in de lager is overdruk in de olieleiding. Luchtdruk buiten de lager Vergelijkbaar met overdruk in de lager zal onderdruk buiten de lager de lucht uit de lager zuigen en hierbij olie meenemen. Dit leidt tot olielekkage in de lager.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Probleemoplossing - 111
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Onderdruk in de lager wordt doorgaans niet veroorzaakt door de lager zelf, maar door onderdelen buiten de lager. Onderdruk naast de lagerbehuizing wordt veroorzaakt door roterende onderdelen die de de lucht ernaast zodanig in beweging brengen dat een plaatselijke onderdruk wordt gevormd naast de uitgang van de lagerschacht.
8.2.7 Verbruikscontrole Olie De oliekwaliteit moet worden gecontroleerd.
De volgende paragraaf geldt voor het lagertype: glijlager met spoelsmering De invoerdruk van de olie moet worden gecontroleerd en overeenkomstig worden aangepast. De normale waarde voor de oliedruk is 125 kPa ± 25 kPa (1,25 bar ± 0,25 bar), maar de specifieke oliedrukwaarde voor elke machine moet worden gecontroleerd in de documentatie van de machine.
Volgende alinea's voor lagertype: Zelfsmerend glijlager Het oliepeil in de lager moet worden gecontroleerd. De temperatuur van de olie moet worden gecontroleerd. Een te hoge temperatuur zal leiden tot een verminderde viscositeit van de olie, waardoor deze gemakkelijker uit de lager kan ontsnappen. N.B.:Lagers met slechts één Pt-100-temperatuurdetector meten doorgaans de temperatuur van de lager en niet van olie. De olietemperatuur is ongeveer 10°C lager dan de lagertemperatuur.
De volgende paragraaf geldt voor het lagertype: glijlager met spoelsmering De normale inlaattemperatuur van olie is 45 °C (113 °F). Deze moet echter middels de documentatie die met de machine wordt meegeleverd worden gecontroleerd. Trillingen Trillingmetingen van de lagerbehuizingen moeten in drie richtingen worden genomen: axiaal, transversaal (horizontaal) en verticaal, zie Hoofdstuk 7.4.4 Trillingen van de lagerbehuizing. Luchtdruk in de lager De luchtdruk binnen en buiten de lagers moet worden gecontroleerd. Overdruk wordt, zoals hierboven beschreven, doorgaans veroorzaakt door overdruk in de olietank. De overdruk in de olietank wordt vervolgens overgebracht naar de lager via de olieleiding. De beste manier om de druk in een lager te meten is vanuit de olievulopening of het kijkvenstertje boven op de lager. Bij overdruk in de lager moeten de volgende maatregelen in deze volgorde worden genomen:
112 - Probleemoplossing
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
•
Plaats een ontluchter in de olietank, indien dit mogelijk is. Dit is geen geschikte methode voor dieselkrukassen.
•
Zorg ervoor dat de olieleiding onder het oliepeil in de olietank gaat. Dit is essentieel voor dieselkrukassen.
•
Maak een U-vormige watervergrendeling op de olieleiding.
•
Installeer een ontluchter bovenop de lagerbehuizing.
Luchtdruk buiten de lager De luchtdruk naast de uitgang van de schacht van de lagers moet worden gecontroleerd. Dit is met name belangrijk als de lager met een flens op de machine is geïnstalleerd in een kap of andere constructie die samen met de schacht een soort centrifigurende ventilator kan vormen. Flenslagers hebben twee kanalen tussen de lagerbehuizing en de flens, die normaal gesproken voldoende compenseren voor eventuele onderdruk vlakbij de uitgang van de schacht van de lagerbehuizing. Als er echter een zeer hoge onderdruk vlakbij dit gebied is, voldoen de twee kanalen mogelijk niet en wordt er extra lucht van binnenuit de lager gezogen. Dit zal met name kunnen gebeuren in buslagers met axiale stootpads, omdat de oliestroom in deze lagers groter is dan in radiale lagers. Als een hoge onderdruk wordt geconstateerd of vermoed, moet de lucht naast de uitgang van lagerbehuizingsschacht worden gemeten. Om te controleren of de onderdruk buiten de lager de lekkage heeft kunnen veroorzaken, moeten de druk buiten de lager (p0), in de lager (p2) en in het gebied tussen het eindscherm en de machineafdichting (p1) ook worden gemeten. Tijdens het meten (p1) moet de slang zo diep mogelijk worden ingebracht en moeten de kanalen tijdelijk worden afgesloten, zie Figuur 8-1 Controle van luchtdruk binnen en buiten een buslager.. Om de situatie te kunnen analiseren, moeten p1 en p2 worden vergeleken met p0, die vrij van storingen en turbulentie naast de machine moet worden gemeten. De volgende situaties kunnen voorkomen:
3BFP 000 050 R0101 REV H
•
p0 = p1 = p2. Als alle drukmetingen gelijk zijn, is de lekkage niet veroorzaakt door drukverschillen. Houd echter rekening met wat eerder over dieselmotoren is vermeld.
•
p2 > p1(= p0). Als de druk in de lager hoger is dan de druk aan de buitenkant, is er alleen een situatie met overdruk in de lager.
•
p2 (= p0) > p1. Als de druk buiten de lager lager is dan de druk elders, dan is er onderdruk naast de lager.
•
p2 > p0 > p1. Als alle drukmetingen verschillend zijn, dan is er een situatie waarin zowel overdruk in de lager als onderdruk buiten de lager is.
Probleemoplossing - 113
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Figure 8-1 Controle van luchtdruk binnen en buiten een buslager. Als een hoge onderdruk is geconstateerd in de machine, bijvoorbeeld tussen het eindscherm en de machine-afdichting, is de situatie lastig. Het is normaal gesproken zeer moeilijk om de machine-afdichting te verwijderen en opnieuw aan te brengen. N.B.:Er mag nooit een ontluchter worden geïnstalleerd om onderdruk in de lager op te lossen, aangezien dit de lekkage alleen maar zal verergeren.
114 - Probleemoplossing
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
8.3 Elektrische prestaties, besturing en bescherming De elektrische prestaties van een roterende, elektrische machine worden meestal door de conditie van de rotor- en statorwikkelingen gedefinieerd. Het onderhoud van de wikkelingen van de machine wordt beschreven in Hoofdstuk 7.6 Onderhoud van statoren rotorwindingen. In dit hoofdstuk wordt de aandacht gericht op het oplossen van problemen van de besturings- en beschermingssystemen.
8.3.1 Beschermende ontkoppeling De machine moet ook voor abnormale bedrijfscondities, zowel elektrisch als mechanisch, met alarmen en uitschakelingen worden beschermd. Sommige van deze beveiligingen kunnen worden gereset en de machine kan meteen opnieuw worden gestart zodra de storing is gedetecteerd. Voorbeelden van beveiligingen die meer onderzoek vereisen als zij een alarm of uitschakeling veroorzaken, zijn: •
Hoge temperatuur in lager, zie Hoofdstuk 7.5 Onderhoud van lagers en smeersysteem
•
Hoge temperatuur in wikkeling of in koellucht, zie Hoofdstuk 7.6 Onderhoud van stator- en rotorwindingen en Hoofdstuk 8.5 Thermale prestaties en koelingssysteem
•
Overstroom, stroom en spanning uit balans, overspanning
•
Trillingsbescherming, Hoofdstuk 7.4.3 Trillingen en geluiden.
8.3.2 Pt-100-weerstandstemperatuurdetectors Pt-100-weerstandstemperatuurdetectors zijn een essentieel onderdeel van het controle- en beschermingssysteem voor de machine. Deze worden gebruikt om temperaturen in de windingen, lagers en de koelingslucht te meten. De Pt-100-detector gebruikt een fijne platinum draad voor de temperatuurmeting, die kan worden beschadigd door bijvoorbeeld verkeerde behandeling of te veel trillingen. De volgende symptomen kunnen een probleem in een Pt-100-detector aangeven: •
Oneindige of nul weerstand via de detector.
•
Verlies van meetsignaal tijdens of na het opstarten.
•
Een aanzienlijk verschillende weerstandswaarde in één detector.
Als een Pt-100-fout wordt vermoed, moeten de resultaten altijd worden bevestigd in de verbindingsdoos door de weerstand op de detector te meten met de kabels losgekoppeld. De resultaten moeten worden geregistreerd. Voor de correcte meetstroom, zie de juiste Pt-100-detector. Voor weerstandswaarden op verschillende temperaturen, zie Tabel 8-3 Temperatuurwaarden voor Pt-100-elementen.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Probleemoplossing - 115
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Table 8-3. Temperatuurwaarden voor Pt-100-elementen.
PT100 TEMP TEMP PT100 TEMP TEMP PT100 TEMP TEMP °F RES : °C °F RES : °C °F RES : °C 32.00 127.07 70 158.00 153.58 140 284.00 100.00 0 35.60 127.84 72 161.60 154.32 142 287.60 100.78 2 39.20 128.60 74 165.20 155.07 144 291.20 101.56 4 42.80 129.37 76 168.80 155.82 146 294.80 102.34 6 46.40 130.13 78 172.40 156.57 148 298.40 103.12 8 50.00 130.89 80 176.00 157.31 150 302.00 103.90 10 53.60 131.66 82 179.60 158.06 152 305.60 104.68 12 57.20 132.42 84 183.20 158.81 154 309.20 105.46 14 60.80 133.18 86 186.80 159.55 156 312.80 106.24 16 64.40 133.94 88 190.40 160.30 158 316.40 107.02 18 68.00 134.70 90 194.00 161.04 160 320.00 107.79 20 71.60 135.46 92 197.60 161.79 162 323.60 108.57 22 75.20 136.22 94 201.20 162.53 164 327.20 109.35 24 78.80 136.98 96 204.80 163.27 166 330.80 110.12 26 82.40 137.74 98 208.40 164.02 168 334.40 110.90 28 86.00 138.50 100 212.00 164.76 170 338.00 111.67 30 89.60 139.26 102 215.60 165.50 172 341.60 112.45 32 93.20 140.02 104 219.20 166.24 174 345.20 113.22 34 96.80 140.77 106 222.80 166.98 176 348.80 113.99 36 114.77 38 100.40 141.53 108 226.40 167.72 178 352.40 115.54 40 104.00 142.29 110 230.00 168.46 180 356.00 116.31 42 107.60 143.04 112 233.60 169.20 182 359.60 117.08 44 111.20 143.80 114 237.20 169.94 184 363.20 117.85 46 114.80 144.55 116 240.80 170.58 186 366.80 118.62 48 118.40 145.31 118 244.40 171.42 188 370.40 119.40 50 122.00 146.06 120 248.00 172.16 190 374.00 120.16 52 125.60 146.81 122 251.60 172.90 192 377.60 120.93 54 129.20 147.57 124 255.20 173.63 194 381.20 121.70 56 132.80 148.32 126 258.80 174.37 196 384.80 122.47 58 136.40 149.07 128 262.40 175.10 198 388.40 123.24 60 140.00 149.83 130 266.00 175.84 200 392.00 124.01 62 143.60 150.57 132 269.60 176.57 202 395.60 124.77 64 147.20 151.33 134 273.20 177.31 204 399.20 125.54 66 150.80 152.04 136 276.80 178.04 206 402.80 126.31 68 154.40 152.83 138 280.40 178.78 208 406.40
116 - Probleemoplossing
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Er zijn twee mogelijke oplossingen voor een beschadiging in de stator Pt-100-detector. Als er operationele reservedetectors achterblijven in de statorkern, kunnen deze worden gebruikt. Als alle werkende standaard detectors in gebruik zijn, kan een nieuwe detector worden geplaatst in het windingeinde.
Volgende hoofdstuk voor rotortype: Glijringen
8.4 Glijringen en borstels 8.4.1 Borstelslijtage Als de borstels snel of ongelijkmatig verslijten, moeten de volgende punten in acht worden genomen: •
Ligt de borsteldruk binnen het opgegeven bereik? Zie Hoofdstuk 7.7.2.1 Borsteldruk.
•
Zijn alle gevlochten borstelkabels goed aangesloten?
•
Zijn de glijdende oppervlakken van de glijringen versleten?
•
Is het waarschijnlijk dat koolstofborstels olie of vocht hebben opgenomen?
•
Is de borstelkwaliteit volgens de machinespecificaties?
Altijd wanneer haalbaar: •
Controleer of de borstels in goede conditie zijn en dat ze vrij kunnen bewegen in de borstelhouders.
•
Controleer of de gevlochten borstelkabels in orde zijn en dat ze goed zijn aangesloten.
•
Verwijder kolenstof met een stofzuiger.
8.4.2 Borstelvonken Mogelijke vonken van de borstels kunt u observren door een venstertje in de glijringbehuizing. Vonken zijn vaak een indicatie van een gebrekkige werking. U moet direct maatregelen treffen om vonken te voorkomen. De oorzaak van de vonken zal worden opgelost en een ongestoorde werking zal worden hersteld. Mogelijke oorzaken van vonken:
3BFP 000 050 R0101 REV H
•
Gebrekkige belastingsconditie.
•
Borstels blijven in hun houders plakken.
•
Borstels zitten te los in hun houders.
•
Losse verbinding van borstelterminal.
•
Oneffen borstelonderlaag.
•
Incorrecte of onregelmatige borsteldruk.
•
De glijdende oppervlakken van de glijringen zijn versleten.
•
Het type koolstofborstels is niet acceptabel voor de werkomstandigheden.
•
Verkeerde uitlijning van de schachtkoppelingen.
•
De machine is niet in balans.
•
Versleten lagers leveren onregelmatige luchtgaten op.
Probleemoplossing - 117
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
8.5 Thermale prestaties en koelingssysteem Er zijn twee fundamentele oorzaken van een mogelijke temperatuurstijging in de machine: •
Het effect van het koelingssysteem is afgenomen.
•
De machine produceert te veel warmte.
Als de machinetemperatuur de normale waarden overschrijdt, moeten maatregelen worden genomen om te bepalen of een van de hierboven genoemde oorzaken de meest voor de hand liggende oorzaak is van een bepaald incident. N.B.:Te veel warmte kan worden veroorzaakt door een fout in de windingen of doordat het netwerk uit balans is. In deze gevallen zouden corrigerende handelingen in het koelingssysteem geen effect hebben of schadelijk zijn. Als de temperatuurdetectors voor de windingen of koelingslucht een abnormale temperatuur aantonen, moet het koelingssysteem worden gecontroleerd. Twee aparte onderhoudstaken beïnvloeden het koelingssysteem. De voor de hand liggende taak is ervoor te zorgen dat de hitte-uitwisselaar ongestoord en correct werkt. Deze taak wordt periodiek uitgevoerd door de hitte-uitwisselaar te reinigen en te controleren. De lucht-op-water stroom door de hitte-uitwisselaar moet ook worden gecontroleerd. Als de koeler is uitgerust met een externe ventilator, moet de werking hiervan ook worden gecontroleerd. De minder duidelijke, maar net zo belangrijk taak is ervoor te zorgen dat er een goede luchtcirculatie in de primaire koelingseenheid binnen de machine is. Deze taak kan worden uitgevoerd door de binnenkant van de machine te reinigen en te controleren tijdens inspecties of als er problemen optreden. Andere mogelijke oorzaken van slechte prestaties van de hitte-uitwisselaar kan een verhoogde omgevingstemperatuur, hoge luchttoevoer of watertemperatuur en lage lucht- of waterstroom zijn. Bovendien kunnen verkeerde smering of defecte lagers leiden tot een hoge lagertemperatuur. Een schijnbaar hoge temperatuur kan ook worden veroorzaakt door een fout in het temperatuurmeetsysteem Hoofdstuk 8.3.2 Pt-100weerstandstemperatuurdetectors.
118 - Probleemoplossing
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Chapter 9 Levenscyclusservices voor motoren en generatoren
9.1 After Sales Van installatie en inbedrijfstelling, via onderdelen en onderhoud, tot upgrades en vervangingen: ABB Motors and Generators Service verzorgt het voor u. Gebaseerd op 120 jaar ervaring in het bouwen van motoren en generatoren leveren wij diensten die operators helpen waarde toe te voegen en kosten te optimaliseren. Met het in deze markt breedste servicenetwerk wereldwijd en met gecertificeerde servicetechnici die klaar staan om reparaties op locatie of in erkende werkplaatsen uit te voeren, kunnen we verschillende service-opties aanbieden om aan uw behoeften te voldoen.
9.1.1 Serviceproducten Wij bieden de volgende services voor motoren en generatoren: •
Installatie en ingebruikname
•
Reserveonderdelen
•
Onderhoud
•
–
Preventief onderhoud
–
Proactief onderhoud
–
Conditiebewaking
Reparaties –
Op locatie en in werkplaats
–
Troubleshooting op afstand
–
Technische ondersteuning
•
Engineering en consultancy
•
Uitbreidingen, upgrades en inbouw achteraf
•
Vervangingen
•
Training
•
Service-overeenkomsten.
Voor meer informatie kunt u terecht op www.abb.com/motors&generators of kunt u contact opnemen met de lokale ABB Motors and Generators Service.
9.1.2 Ondersteuning en garanties Alle motoren en generatoren worden geleverd met fabrieksgarantie die defecten aan componenten, ontwerp, afwerking en fabricage dekt. Garantievoorwaarden en -periode zijn vastgelegd in de koopovereenkomst.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Levenscyclusservices voor motoren en generatoren - 119
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Garantieclaims worden meestal afgehandeld door het officiële ABB-verkoopkanaal van de machine. Een garantieclaim kan alleen schriftelijk worden ingediend en omvat ten minste: •
het serienummer van de machine
•
locatie van de machine
•
een zo gedetailleerd mogelijke beschrijving van het probleem
•
foto's, meetresultaten of rapporten die helpen het probleem vast te stellen
•
verwachtingen van de klant
•
contactgegevens van de klant.
Contactgegevens voor technische ondersteuning en garantie staan vermeld in het volgende hoofdstuk. Voor meer informatie kunt u terecht op www.abb.com/motors&generators.
9.1.3 Contactgegevens voor ABB Motors and Generators Service Vind uw lokale servicecontact op www.abb.com/motors&generators Neem contact op met het ABB Global Technical Support Center Finland: •
Telefonisch van 07:00 tot 17:00 (GMT +2): +358 10 22 11
•
24-uurs ondersteuningslijn: +358 10 22 219999
•
e-mail voor verkoop:
[email protected]
•
e-mail voor garantie en technische ondersteuning:
[email protected]
•
Fax: +358 10 22 22544
N.B.:Vermeld indien mogelijk het serienummer van de machine (zeven cijfers, te beginnen met 46#####) in uw e-mail ter referentie.
9.1.4 Ondersteuning voor servicecentra Service Center Support ondersteunt geautorizeerde Service Centra bij vragen over de mechanische constructie evenals elektromagnetische en isolatietechnische zaken.
120 - Levenscyclusservices voor motoren en generatoren
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
9.1.5 Contactgegevens voor After Sales U kunt contact opnemen met de afdeling After Sales via: •
Telefoon 7:00 – 17:00 uur (GMT +2):
+358 (0)10 22 11
•
24-Uurs Klantenservice:
+358 (0)10 22 27100
•
Fax:
+358 (0)10 22 22544
•
e-mail voor reserve-onderdelen:
[email protected]
•
e-mail voor service op locatie:
[email protected]
•
e-mail voor garanties en technische ondersteuning:
[email protected]
OPMERKING:Indien aanwezig, voeg aub het serienummer van de machine (zeven getallen startend met 45#####), toe aan uw emailbericht toe ter informatie.
9.2 Reserve-onderdelen voor roterende elektrische machines 9.2.1 Algemene overwegingen voor reserve-onderdelen De machines die door ABB zijn geproduceerd, zijn ontworpen en vervaardigd voor een jarenlange betrouwbare en probleemloze werking. Dit vereist echter dat de machines goed worden onderhouden en bediend. Onder dit onderhoud valt het vervangen van onderdelen die normale slijtage ondergaan. Bovenmatige slijtage is altijd een lastig te bepalen zaak. De slijtage van deze onderdelen is erg afhankelijk van de toepassing, de omstandigheden en bijzondere condities. Daarom moet de toestand van deze onderdelen regelmatig worden geïnspecteerd en moet er een voldoende aantal reserveonderdelen op voorraad worden gehouden. Deze onderdelen helpen om uitval van de machine tot een minimum te beperken indien nodig. De omvang van de voorraad wordt bepaald op basis van hoe kritiek de toepassing is, de beschikbaarheid van het betreffende onderdeel en de aanbevelingen van de fabrikant.
9.2.2 Periodieke vervanging van onderdelen Er is altijd sprake van mechanische slijtage wanneer twee bewegende oppervlakken met elkaar in contact komen. In elektrische machines treedt het grootste gedeelte van de mechanische slijtage op tussen de roterende schacht en de stationaire onderdelen. De lageronderdelen, zoals rollagers, lagerbussen en olieringen in buslagers zullen uiteindelijk slijten en moeten worden vervangen, zelfs als u ze regelmatig hebt gesmeerd. Andere slijtende onderdelen zijn verzegelingen die continu in contact zijn met de roterende schacht en borstels, borstelraderen en glijringen van de glijringeenheid. De bovengenoemde onderdelen vormen een uitgebreide, maar niet volledige, lijst van de mechanisch slijtende onderdelen. Deze onderdelen hebben een geschatte levensduur, maar zoals eerder vermeld, kan hun werkelijke duurzaamheid enorm
3BFP 000 050 R0101 REV H
Levenscyclusservices voor motoren en generatoren - 121
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
variëren. Om deze reden moeten minstens deze onderdelen op voorraad zijn. De vervanging van deze onderdelen, die normale slijtage ondergaan, wordt niet door de garantie gedekt.
9.2.3 Benodigde reserve-onderdelen Andersoortige slijtage treedt op als gevolg van hoge temperaturen, elektrische storingen en chemische reacties. Luchtfilters, die het binnenwerk van de machine beschermen tegen verontreiniging, worden zelf op den duur verzadigd met onzuiverheden en moeten worden vervangen om de goede werking van de koeleenheid en de continue bescherming van gevoelige machineonderdelen te garanderen. De elektrische windingen van de ABB-machines zijn goed beschermd tegen slijtage, maar dit geldt alleen als het juiste onderhoud en de juiste werkomstandigheden worden aangehouden. De correcte werkingstemperatuur mag niet worden overschreden en de windingen moeten regelmatig worden gereinigd. De winding kan ook onderhevig zijn aan versnelde slijtage door een aantal elektrische storingen. Er zijn temperatuurdetectors voor de statorwinding Pt-100 in de statorkerngleuven geplaatst. U kunt deze niet vervangen. ABB plaatst daarom reserve Pt-100-detectors in de statorkern. Deze detectors worden niet beschouwd als reguliere reserveonderdelen, omdat deze zijn bestemd voor vervanging wanneer een stator Pt-100element tijdens het gebruik defect raakt. Deze elementen kunnen echter ook worden gebruikt als de primaire detector defect raakt. Als het reserve-element niet werkt, kunt u Pt-100-elementen aan het einde van de statorwinding plaatsen.
9.2.4 Selectie van het meest geschikte pakket met reserve-onderdelen ABB biedt drie soorten gebruiksklare pakketten met reserve-onderdelen. Het personeel dat het beste op de hoogte is van de werkomstandigheden van de machine moet het meest geschikte pakket selecteren op basis van de kritikaliteit van de toepassing en de financiële risico’s van de duur van de inactiviteit en het productieverlies. Operationeel rerserveonderdelen-pakket voor gereedmaken en om bruikbaarheid te verzekeren: •
Dit zijn de meest essentiële reserve-onderdelen die altijd beschikbaar moeten zijn.
Aanbevolen reserveonderdelenpakket voor troubleshooting en bescherming tegen uitval: •
Deze onderdelen moeten beschikbaar zijn tijdens onderhoud op middellange termijn. Deze onderdelen maken ook snel herstel mogelijk in geval van storingen in de accessoires.
Belangrijke reserve-onderdelen waarmee reparatietijd kan worden verkort bij ernstige schade: •
Deze reserve-onderdelen worden aanbevolen wanneer de machine onderdeel is van een essentieel proces. Deze reserve-onderdelen maken een snelle reparatie mogelijk bij ernstige schade.
122 - Levenscyclusservices voor motoren en generatoren
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
9.2.5 Standaard aanbevolen reserve-onderdelen in verschillende sets Hieronder vindt u een algemene aanbeveling voor de gangbare reserveonderdelen voor verschillende pakketten. Voor een offerte voor specifieke onderdelen voor een specifieke machine neemt u contact op met ABB Motors and Generators Service. Hoewel ABB de pakketten met reserve-onderdelen op maat heeft gemaakt, kunnen deze verwijzingen naar accessoires bevatten die niet op alle machines van toepassing zijn.
De volgende hoofdstukken voor productserie: HXR
9.2.5.1 Operationeel reserveonderdelen-pakket Reserve-onderdeel
Aantal
Lager-RTD
1 stuk
Als alternatief voor machines met wentellagers Wentellagers
2 stuks
Alternatief voor machines met buslagers:
3BFP 000 050 R0101 REV H
Lagerbus voor DE
1 stuk
Lagerbus voor NDE
1 stuk
Lageroliering voor DE
1 stuk
Lageroliering voor NDE
1 stuk
Lagerlabyrintafdichtingen voor DE
2 stuks
Lagerlabyrintafdichtingen voor NDE
2 stuks
Levenscyclusservices voor motoren en generatoren - 123
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
9.2.5.2 Aanbevolen reserveonderdelen-pakket Reserve-onderdeel
Aantal
Operationeel reserveonderdelen-pakket
1 stuk
Ruimteverwarming
1 stuk
Stator Pt-100, retrofit kit
1 stuk
Steun- of doorvoerisolatoren
1 stuk
9.2.5.3 Belangrijke reserve-onderdelen Reserve-onderdeel
Aantal
Stator
1 stuk
Rotor
1 stuk
De volgende hoofdstukken voor productserie: AMA, AMB en AMI
9.2.5.4 Operationeel reserveonderdelen-pakket Reserve-onderdeel
Aantal
Luchtfilters (voor IPW24/IC01-machine)
1 set
Waterlekkagedetector (voor IP55/IC81Wmachine)
1 stuk
Lager-RTD
1 stuk
Als alternatief voor machines met wentellagers: Wentellagers
2 stuks
Alternatief voor machines met buslagers: Lagerbus voor DE
1 stuk
Lagerbus voor NDE
1 stuk
Lageroliering voor DE
1 stuk
Lageroliering voor NDE
1 stuk
Lagerlabyrintafdichtingen voor DE
2 stuks
Lagerlabyrintafdichtingen voor NDE
2 stuks
124 - Levenscyclusservices voor motoren en generatoren
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
9.2.5.5 Aanbevolen reserveonderdelen-pakket Reserve-onderdeel
Aantal
Operationeel reserveonderdelen-pakket
1 stuk
Ruimteverwarming
1 stuk
Stator Pt-100, retrofit kit
1 stuk
Waterkoelerelement en pakkingen
1 stuk
Steun- of doorvoerisolatoren
1 stuk
9.2.5.6 Belangrijke reserve-onderdelen
3BFP 000 050 R0101 REV H
Reserve-onderdeel
Aantal
Rotor
1 stuk
Stator
1 stuk
Levenscyclusservices voor motoren en generatoren - 125
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
De volgende hoofdstukken voor productserie: AMK
9.2.5.7 Operationeel reserveonderdelen-pakket Reserve-onderdeel
Aantal
Luchtfilters (voor IPW24/IC01-machine)
1 set
Luchtfilter voor koolstof in glijring
1 stuk
Borstels
1 set
Borstelhouder
1 set
Waterlekkagedetector (voor IP55/IC81Wmachine)
1 stuk
Lager-RTD
1 stuk
Alternatief voor machines met rollagers: Rollager
2 stuks
Alternatief voor machines met buslagers: Lagerbus voor DE
1 stuk
Lagerbus voor NDE
1 stuk
Lageroliering voor DE
1 stuk
Lageroliering voor NDE
1 stuk
Lagerlabyrintafdichtingen voor DE
2 stuks
Lagerlabyrintafdichtingen voor NDE
2 stuks
126 - Levenscyclusservices voor motoren en generatoren
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
9.2.5.8 Aanbevolen reserveonderdelen-pakket Reserve-onderdeel
Aantal
Operationeel reserveonderdelen-pakket
1 stuk
Ruimteverwarming
1 stuk
Ruimteverwarming voor glijringeenheid
1 stuk
Glijringeenheid
1 stuk
Stator Pt-100, retrofit kit
1 stuk
Drukschakelaar voor het controleren van de borstelstoffilter
1 stuk
Waterkoelerelement
1 stuk
Steun- of doorvoerisolatoren
1 stuk
9.2.5.9 Belangrijke reserve-onderdelen Reserve-onderdeel
Aantal
Rotor
1 stuk
Stator
1 stuk
9.2.6 Bestelinformatie Om een snelle en correcte bestelling en levering van reserveonderdelen mogelijk te maken, moet u het serienummer van de machine in kwestie kunnen doorgeven aan onze medewerkers van After Sales. Het serienummer staat vermeld op het typeplaatje bevestigd aan de machine of is op de machine gestempeld. Vermeld daarnaast ook specifieke en gedetailleerde informatie over de bestelde onderdelen. De contactgegevens van ABB Motors and Generators Service staan vermeld in Hoofdstuk 9.1.3 Contactgegevens voor ABB Motors and Generators Service
3BFP 000 050 R0101 REV H
Levenscyclusservices voor motoren en generatoren - 127
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Chapter 10 Recycling
10.1 Inleiding ABB is toegewijd aan ons milieubeleid. ABB streeft er continu naar onze producten milieuvriendelijker te maken door de resultaten van analyses op het gebied van herbruikbaarheid en levenscycli toe te passen. Producten, productieprocessen en zelfs logistiek zijn ontwikkeld voor een milieuvriendelijke toepassing. Het milieubeheersysteem van ABB, dat is gecertificeerd op ISO 14001, is het hulpmiddel voor het uitvoeren van ons milieubeleid. De volgende instructies zijn alleen bedoeld als aanbevelingen voor milieuvriendelijke verwijdering van machines. Het is de verantwoordelijkheid van de klant om de lokale voorschriften te volgen. Een aantal klantspecifieke onderwerpen worden mogelijk niet in deze gebruikershandleiding behandeld. Er is aanvullende documentatie beschikbaar in de projectdocumentatie.
10.2 Gemiddelde materiaalinhoud De gemiddelde materiaalinhoud die in de productie van de elektrische machine wordt gebruikt is als volgt: Inductiemachines met gietijzeren frame
Inductiemachines met modulair stalen frame
Staal
46 - 55 %
77 - 83 %
Koper
7 - 12 %
10 - 12 %
Gietijzer
35 - 45 %
1-5%
Aluminium
0-2%
0-1%
Plastic, rubber, isolatiematerialen, etc.
1-2%
1-2%
Roestvrijstaal
minder dan 1 %
minder dan 1 %
Overige
minder dan 1 %
minder dan 1 %
10.3 Recycling van verpakkingsmateriaal Zodra de machine is ontvangen, moet het verpakkingsmateriaal worden verwijderd.
128 - Recycling
•
Houten verpakkingsmateriaal kan worden verbrand.
•
Voor sommige landen is de verpakking voor zeetransport gemaakt van geïmpregneerd hout dat moet worden gerecycled volgens de plaatselijke voorschriften.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
•
Plastic materiaal rondom de machine kan worden gerecycled.
•
Eventueel antiroestmiddel op het machineoppervlak kan worden verwijderd met een schoonmaakmiddel op oliebasis en een poetsdoek. De doek moet worden weggegooid volgens de plaatselijke voorschriften.
10.4 Ontmanteling van de machine Het ontmantelen van de machine is een basisprocedure, aangezien deze in elkaar is gezet met bouten. Door het gewicht is het echter noodzakelijk dat een operator met ervaring in het verwerken van zware componenten dit uitvoert om gevaarlijke situaties te voorkomen.
10.5 Scheiding van verschillende materialen 10.5.1 Frame, lagerbehuizing, afdekkingen en ventilator Deze onderdelen zijn gemaakt van structureel staal dat kan worden gerecycled volgens de plaatselijke voorschriften. Alle randapparatuur, bekabeling en lagers moeten worden verwijderd voordat het materiaal wordt gesmolten.
10.5.2 Componenten met elektrische isolatie De stator en de rotor zijn de hoofdcomponenten, die elektrische isolatiematerialen bevatten. Er zijn echter hulpcomponenten die van vergelijkbare materialen zijn gemaakt en die daarom op dezelfde wijze moeten worden behandeld. Dit zijn verschillende isolators die worden gebruikt in de terminaldoos, velddynamo’s, spanningsen stroomomzetters, spanningskabels, instrumentatiedraden, stroomonderbrekingsstoppers en condensators. Sommige van deze componenten worden alleen gebruikt in synchrone machines en sommige worden alleen in een zeer beperkt aantal machines gebruikt. Al deze componenten zijn in een inerte fase zodra de machine is geproduceerd. Sommige componenten, met name de stator en de rotor, bevatten een aanzienlijke hoeveelheid koper die kan worden gescheiden in een afdoende hittebewerkingsproces, waarbij de organische bindmaterialen van de elektrische isolatie worden vergast. Om de gassen goed te laten branden, zal de oven een geschikte nabrandingseenheid bevatten. De volgende omstandigheden worden aanbevolen voor de hittebehandeling en voor de nabranding om de emissies van het proces te minimaliseren: Hittebehandeling Temperatuur :380-420°C (716...788°F) Duur:Nadat 90% van de doeltemperatuur is behaald zal het voorwerp minimaal vijf uur op deze temperatuur worden gehouden. Nabranding van de bindgassen Temperatuur:850-920°C (1562-1688°F)
3BFP 000 050 R0101 REV H
Recycling - 129
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Stroomsnelheid:De bindgassen zullen minimaal drie seconden in de brandkamer blijven hangen. N.B.:De emissie bestaat voornamelijk uit O2-, CO-, CO2-, NOx-, CxHy-gassen en microscopische deeltjes. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om het proces te laten voldoen aan de lokale wetgevingen. N.B.:De hittebehandeling en het onderhoud van de hittebehandelingsapparatuur vereisen speciale zorg om brand of explosies te voorkomen. Aangezien hiervoor verschillende installaties worden gebruikt, is het niet mogelijk voor ABB om gedetailleerde instructies te geven voor de hittebehandeling of de onderhoud van de hittebehandelingapparatuur. Deze aspecten moeten door de klant worden verzorgd.
10.5.3 Permanente magneten Als de permanente-magneetsynchrone machine in zijn geheel wordt gesmolten, hoeft er niets aan de permanente magneten te worden gedaan. Als de machine wordt ontmanteld voor een grondigere recycling en als de rotor daarna moet worden vervoerd, wordt het aanbevolen de permanente magneten te demagnetiseren. Het demagnetiseren wordt gedaan door de rotor in de oven te verhitten totdat de permanente magneten een temperatuur van +300 °C hebben bereikt. WAARSCHUWING:Magnetische storingsvelden, die worden veroorzaakt door een geopende of uit elkaar gehaalde permanente-magneetmachine of door een aparte rotor van een dergelijke machine, kunnen andere elektrische of elektromagnetische apparatuur en componenten storen, zoals pacemakers, creditcards en dergelijke.
10.5.4 Gevaarlijk afval De olie van het smeersysteem is gevaarlijk afval en moet volgens de plaatselijke voorschriften worden verwerkt.
10.5.5 Huisafval Alle isolatiemateriaal kan als huisafval worden verwerkt.
130 - Recycling
3BFP 000 050 R0101 REV H
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
GEBRUIKSRAPPORT Informatie classificatieplaatje: Serienummer Fabrikant:
ABB Oy
Adres:
Postbus 186 FIN-00381 HELSINKI FINLAND +358 (0) 10 22 11 +358 (0) 10 22 22544
Telefoon: Fax: Klant: Adres klant:
Contactpersoon: Telefoon: Mobiele telefoon: Fax: E-mail:
3BFP 000 050 R0101 REV H
Gebruiksrapport - 131
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
1 Transport Algemeen: Afleverdatum van de machine: Inspectiedatum en locatie: Handtekening van ontvanger: nee
ja,
door:
Pakbon:
nee
ja,
ontbrekende onderdelen:
Machine:
nee
ja,
welke soort:
Verpakking:
nee
ja,
welke soort:
Accessoires:
nee
ja,
welke soort:
Reserveonderdelen + gereedschappen:
nee
ja,
welke soort:
Inspectie van geopende verpakking: Beschadigingen:
Acties ondernomen naar aanleiding van beschadigingen: Gefotografeerd:
nee
ja,
datum:
Gemeld aan het transportbedrijf:
nee
ja,
aan wie:datum:
Gemeld aan de fabrikant:
nee
ja,
aan wie:datum:
Gemeld aan het verzekeringsbedrijf:
nee
ja,
aan wie:datum:
Transportmethode: Trein
Luchtvracht
Vrachtwagen
Post
Verzonden door M/S______
Overige:
Opmerkingen:
3BFP 000 050 R0101 REV H
Gebruiksrapport - 132
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
2 Opslag Algemeen: Opslag:
nee
ja, begin:____________einde:________________
Opslagtijd langer dan zes maanden:
nee
ja
Persoon verantwoordelijk voor opslag: Opslagruimte: binnen
buiten
in verpakking
beschermd met een waterdichte afdekking
Dagelijkse temperatuur: min/max.____ - ____ºC Vochtigheid:____% Opslagacties: Transportverpakking is geventileerd:
nee
ja
Externe verwarming/ventilator is gebruikt:
nee
ja,
type:____________________________________
Verwarmingen voor machineruimte zijn gebruikt:
nee
ja,
spanning:________________________________
Lagers zijn gespoeld:
nee
ja,
olietype:__________________________________
Lagerhulzen zijn verwijderd:
nee
ja,
datum:__________________________________
Antiroestlaag op schachteinde is gecontroleerd:
nee
ja,
type:___________________________________
Antiroestlaag op schachteinde is vernieuwd:
nee
ja,
datum:__________________________________
De rotor is elke twee maanden 10 keer omgewenteld:
nee
ja
Er zijn trillingen in de opslagruimte:
nee
ja,
__________mm/s, rms
Er zijn corrosieve gassen in de lucht:
nee
ja,
welke soort:_____________________________
Borstels zijn opgetild:
nee
ja
Machinedocumenten zijn bewaard en beschermd voor toekomstig gebruik:
nee
ja,
locatie:__________________________________
Opmerkingen:
3BFP 000 050 R0101 REV H
Gebruiksrapport - 133
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
3 Mechanische installatie Fundering is gecontroleerd volgens de machinetekening:
nee
ja,
Mogelijke funderingsankerbouten of platen zijn volgens de instructies bevestigd:
nee
ja
2 ____________ B ____________ 3 ____________ C ____________ 4 ____________ D ____________ Voor uitlijning van de koppeling moet u de waarden 1-4 of A-D gebruiken
D
1
A
C
A
C
3
Radiale uitlijning van koppeling
1
D
2 ____________ B ____________
4
3 ____________ C ____________
B
3
2 C
3
B
Hoekuitlijning van koppeling boven
A
D
1
A
4
2
C
4 ____________ D ____________
A
4
boven
1 ____________ A ____________
1
D 2
4
B
3
1
D 2
4
Velddynamo N-einde boven
N-einde boven
D-einde boven
Luchtgat is gemeten, indien van toepassing: Voor voetstuklagers, markeerwaarden 1-4, en voor geflenste lagers, waarden A-D 1 ____________ A ____________
tekeningnummer:__________________________
B
C
2 3
B
Axiale positie van de rotor: ET #1:__________mm, ET #2:__________mm Axiale afstand tussen schachteinden: __________mm Ondersteuningsafstand van rotor:
______m ______m Krukasdeflectie is gecontroleerd:
nee
ja
Spitse geleidende pinnen zijn gebruikt om de positie van de machine te vergrendelen na de uitlijning:
nee
ja
Funderingsbouten zijn vastgedraaid met torsiesleutel:
nee
ja, boutgrootte:__________torsie:__________Nm
Boutsmering:
droog
olie,
Koelwater:
nee
ja, hoeveelheid:
Pijpen voor koelingselement:
flexibel
Transportvergrendeling is verwijderd:
nee
ja
Rotor roteert zonder geluid of schrapen:
nee
ja
3BFP 000 050 R0101 REV H
MoS2 m3/s
rigide
Gebruiksrapport - 134
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
4 Smeringscontrole 4.1 Zelfsmering Lagerolie: De oliekwaliteit is volgens de aanbevelingen:
Fabrikant:__________________ Type:_______________________ nee
ja
Lagerolie is gevuld tot het aangegeven peil: Markeer het peil in het venstertje rechts Smeerringen draaien vrij:
Kijkvenstertje
nee
ja
4.2 Emulsiesmering Lagerolie:
Fabrikant:__________________ Type:______________________
De oliekwaliteit is volgens de aanbevelingen:
nee
ja
Smeerringen draaien vrij:
nee
ja
Emulsiesmering oliedruk:
___________kPa
Oliestroom:
___________liter/min
Rotatie van de pompen is gecontroleerd:
nee
ja
Stelpompen zijn gecontroleerd:
nee
ja, alarminstelling:_____kPa, instelling ontluchtingsklep:______kPa
Oliefilters zijn gecontroleerd:
nee
ja
4.3 Gesmeerde lagers: Smeermiddel: De smeermiddelkwaliteit is volgens de aanbevelingen op het lagerplaatje: De eerste smering is gedaan:
Fabrikant:__________________ Type:______________________ nee
ja
Datum:_______________ Hoeveelheid:________g
Opmerkingen:
3BFP 000 050 R0101 REV H
Gebruiksrapport - 135
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
5 Elektrische installatie Netwerkvariatie:
nee
ja, spanning:_____-_____V, frequentie:_____-____Hz
Werking ruimteverwarming:
nee
handmatig
Ruimteverwarming voor glijringeenheid:
nee
ja,
automatisch, bestuurd door:________
spanning:________V, stroom:____________W
5.1 Test voor isolatieweerstand Statorwinding (1 min., 1000 VDC):
_______M, getest door _____ kV, windingstemperatuur:ºC
Statorwinding (15 / 60 s. of 1 / 10 min.):
PI =_______, getest door _____ kV, windingstemperatuur:ºC
Rotorwinding (1 min.):
______M, getest door _____ kV, windingstemperatuur:ºC
Velddynamostator (1 min., 500 VDC):
______M, getest door _____ kV, windingstemperatuur:ºC
Ruimteverwarming:
__________M (500 VDC)
Detectortemperatuur:
__________M (100 VDC)
Lagerisolatie voor N-einde:
__________M (100 VDC)
5.2 Test voor accessoireweerstand Stator 1 Pt 100: Stator 2 Pt 100: Stator 3 Pt 100: Stator 4 Pt 100: Stator 5 Pt 100: Stator 6 Pt 100:
__________ __________ __________ __________ __________ __________
Lager Pt 100 D-einde: Lager Pt 100 N-end:
__________ __________
Luchttemperatuur 1 Pt 100: Luchttemperatuur 2 Pt 100:
__________ __________
Anticondensatieverwarming:
__________
Ruimteverwarmer voor gevaarlijke gebieden testen De weerstandstest kan niet worden gebruikt om de ruimteverwarmers te testen. Dit komt doordat de verwarmers op zelfbeperkende thermostaten zijn gebaseerd. In plaats daarvan worden de verwarmingsprestaties getest. Testvereisten:
3BFP 000 050 R0101 REV H
•
Stabiele toestand (minimaal één uur in bedrijf)
•
Omgevingstemperatuur +20 °C tot +25 °C
•
Netvoeding: 230 VAC
•
Gemeten stroomwaarde moet minimaal 0,1 A .... 0,9 A zijn
Gebruiksrapport - 136
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
6 Instellingen machinebescherming Ontkoppeling bovenspanning:
_______________A _________________ s
Directe ontkoppeling bovenspanning:
_______________A _________________ s
Instelling bovenspanning:
nee ja, instelling:
Instelling aardingsfout:
nee ja, instelling:
Instelling omgekeerde stroom:
nee ja, instelling:
Instelling voor differentiële beveiliging:
nee ja, instelling:
Trillingscontrole:
nee ja, alarm:_________mm/s, schakeling:_________mm/s
Temperatuurcontrole: - in statorwinding - in lager - in ______________________________
nee ja, alarm:__________ºC, schakeling:______________ºC nee ja, alarm:__________ºC, schakeling:______________ºC nee ja, alarm:__________ºC, schakeling:______________ºC
Overige beschermingseenheden:
nee ja, type:
3BFP 000 050 R0101 REV H
Gebruiksrapport - 137
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
7 Test 7.1 Eerste start (slechts een paar seconden) Opmerking: controleer of emulsiesmering is ingeschakeld! Rotatierichting (gezien vanaf D-einde):
Zijn er abnormale geluiden?
nee ja, van:
Met de klok mee
Tegen de klok in
7.2 Tweede start (ongekoppeld, indien mogelijk) Opmerking: controleer of emulsiesmering is ingeschakeld! Zijn er abnormale geluiden?
nee ja, van:
Trilt de machine abnormaal?
nee ja, waar/hoe:
Gemeten lagertrillingsniveau:
D-einde:__________ mm/s, rms; N-einde:_________ mm/s, rms
Draaiend:
machine draait OK machine stopt, waarom:
Controleschema en informatie Tijd
u:min
Lagertemperatuur
Lagertrillingsniveaus
Stator
Temperatuur van statorwinding
D-einde
N-einde D-einde mm/s
N-einde mm/s
Stroom
Stroom- VeldU factor dynamostroom
V
W
ºC
ºC
rms
A
cos
ºC
ºC
rms
A
ºC
0:00 0:05 0:10 0:15 0:20 Opmerkingen:
Waarnemingen:
3BFP 000 050 R0101 REV H
Gebruiksrapport - 138
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
8 Test (met belasting) Controleschema en informatie Tijd
Belas- Lagerting temperatuur
u:min %
Lagertrillingsniveaus
Stator
Temperatuur van statorwinding
Deinde
N-einde D-einde mm/s
N-einde mm/s
Stroom
U Stroom- Veldfactor dynamostroom
V
W
ºC
ºC
rms
A
cos
ºC
ºC
rms
A
ºC
0:00
Trillingsspectrum bijgevoegd:
nee ja
Acceleratietijd:
__________ s.
Temperatuur van koelingslucht:
Invoer: __________ ºC
Uitvoer:__________ ºC
Temperatuur van koelwater:
Invoer: __________ ºC
Uitvoer:__________ ºC
Opmerkingen:
3BFP 000 050 R0101 REV H
Gebruiksrapport - 139
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
9 Goedkeuring machine Machine goedgekeurd voor gebruik
Datum:
In gebruik genomen door: Goedgekeurd door:
3BFP 000 050 R0101 REV H
Gebruiksrapport - 140
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Faxvoorblad Datum: Aan:
ABB Oy Telefax: +358 (0) 10 22 22544
Van: Faxnummer: Telefoonnummer: E-mail: Aantal pagina’s:
1 + 9 + _________
Bericht:
3BFP 000 050 R0101 REV H
Gebruiksrapport - 141
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Standaardpositie van platen AMB, AMA, AMI
Deinde
N-einde
AMA, AMB
HXR Horizontaal geplaatst
Deinde
Neinde
HXR Verticaal geplaatst CLASSIFICATIEPLAATJE VAN DE MACHINE LAGERPLAATJE VAN DE MACHINE MARKERINGSPLAATJE VOOR ROTATIERICHTING N-einde
ROTATIERICHTING GEZIEN VANAF HET AANDRIJVINGSEINDE RICHTING DE MACHINE: Met de klok mee
Tegen de klok in Werking omkeren
Machine-einden: D-einde = aandrijvingseinde N-einde= niet-aandrijvend einde
D-einde
3BFP 000 050 R0101 REV H
Standaardpositie van platen - 142
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
3BFP 000 050 R0101 REV H
Standaardpositie van platen - 143
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
Standaard netspanningskabelverbindingen
VERBINDINGSSCHROEF M12 Schroef: M12-staal Zeshoekige moer: M12-staal Draaitorsie 55 Nm
VERBINDINGSSCHROEF Schroef M16-brons Zeshoekige moer: M12-koper Draaitorsie 40 Nm
RONDE-TERMINAL: DIN 46223 Schroef: M10-staal Vastdraaien tot een betrouwbare verbinding is verkregen
AARDINGSSCHROEF M12 Schroef: M12 AISI 316 Zeshoekige moer : AISI 316 Draaitorsie 55 Nm. Niet vastdraaien op de machine. Het wordt aanbevolen smeermiddel te gebruiken voor moeren met veersluiting.
3BFP 000 050 R0101 REV H
Standaard netspanningskabelverbindingen - 144
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
3BFP 000 050 R0101 REV H
Standaard netspanningskabelverbindingen - 145
Handleiding voor inductiemotoren en generatoren
3BFP 000 050 R0101 REV H
Standaard netspanningskabelverbindingen - 146
ABB Oy Motors and Generators P.O. Box 186 00381 Helsinki, Finland Phone: + 358 (0)10 2211 Fax: + 358 (0)10 22 22141 www.abb.com/motors&generators
3BFP 000 073 R0129 REV H
Neem contact op met ons