Handleiding riolering buitengebied
april 2005 Werkgroep Riolering West-Nederland
wRw Handleiding riolering buitengebied
2
april 2005
INHOUDSOPGAVE
blz.
1. INLEIDING 1.1. Algemeen 1.2. Probleem- en doelstelling 1.3. Toepassing 1.4. Globale aanpak en leeswijzer
1 1 1 1 2
2. WETTELIJK KADER 2.1. Wet milieubeheer 2.2. Lozingenbesluit open teelt en veehouderij 2.3. Besluit Glastuinbouw 2.4. Lozingenbesluit voor huishoudelijk afvalwater 2.5. Lozingenbesluit bodembescherming 2.6. Verbrede zorgplicht 2.7. Zakelijk recht 2.8. Conclusie wettelijk kader
3 3 4 4 5 5 5 5 5
3. INVENTARISATIE AFVALWATERHOEVEELHEDEN 3.1. Inleiding 3.2. Theoretische afvalwaterstromen buitengebied 3.2.1. Huishoudelijk afvalwater woningen en bedrijven 3.2.2. Bedrijfsmatig afvalwater 3.2.3. Rioolvreemd water 3.3. Geografisch geclusterde bedrijven 3.4. Toetsing theoretische afvalwaterstromen 3.5. Theoretische vuilvrachten 3.6. Conclusie inventarisatie afvalwaterhoeveelheden 3.7. Belang bepaling afvalwaterhoeveelheden
6 6 6 6 6 8 8 8 8 8 8
4. TECHNISCH ONTWERP NIEUW SYSTEEM 4.1. Inleiding 4.2. Belasting nieuw systeem 4.3. Soorten riolering buitengebied 4.4. Stelseltype en tracé 4.5. Leidingen en gebruikte materialen 4.6. Diameter leiding 4.7. Verblijftijd 4.8. Geboorde leidingen 4.9. Gemalen 4.10. Balkeerkleppen 4.11. Ontluchtingspunten 4.12. Lozingspunten bedrijven 4.13. Pompregiem 4.14. Telemetrie en sturing 4.15. Nooduitlaten 4.16. Ontvangend gebied 4.17. Conclusie technisch ontwerp nieuwe riolering in het buitengebied
10 10 10 10 11 12 12 12 13 13 14 14 15 16 16 17 17 17
5. TECHNISCH ONTWERP BESTAAND SYSTEEM 5.1. Inleiding 5.2. Capaciteit bestaande riolering 5.2.1. Verlagen belasting riolering 5.2.2. Vergroten capaciteit van bestaande riolering
18 18 18 18 19
wRw Handleiding riolering buitengebied
april 2005
5.3.
5.2.3. Beter benutten capaciteit bestaande riolering 5.2.4. Lozing water in geval van een calamiteit of tijdelijk exces aan water Samenvatting technisch ontwerp bestaand systeem
20 20 20
6. VAN PLAN TOT GEBRUIK; COMMUNICATIE EN HANDHAVING 6.1. Communicatie 6.2. Handhaving regelgeving 6.2.1. Inleiding handhaving 6.2.2. Handhaving Wvo 6.2.3. Handhaving Wm
22 22 23 23 23 24
7. BEHEERASPECTEN 7.1. Inleiding 7.2. Beheer gemalen 7.3. Beheer leidingstelsel 7.4. Beheer speciale constructies 7.5. Vervanging 7.6. Vastleggen gegevens
25 25 25 25 25 25 26
8. PRAKTIJKVOORBEELDEN 8.1. Inleiding 8.2. Madeweg, gemeente Westland 8.2.1. Historie en achtergronden 8.2.2. Beschrijving systeem 8.2.3. Ontwerp 8.2.4. Praktijk 8.2.5. Evaluatie project 8.2.6. Overige zaken 8.2.7. Literatuur 8.3. Oude Leedeweg, gemeente Pijnacker-Nootdorp 8.3.1. Historie en achtergrond 8.3.2. Situatieschets 8.3.3. Ontwerp 8.3.4. Praktijk 8.3.5. Literatuur 8.4. Tweede Tochtweg, gemeente Nieuwerkerk aan de IJssel 8.4.1. Beschrijving systeem 8.4.2. Ontwerp 8.4.3. praktijk
27 27 27 27 27 27 28 29 30 30 30 30 31 31 33 33 34 34 34 34
9. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 9.1. Algemeen 9.2. Wettelijk kader 9.3. Inventarisatie afvalwaterhoeveelheden 9.4. Technisch ontwerp nieuwe riolering in het buitengebied 9.5. Technisch ontwerp bestaand systeem 9.6. Communicatie en handhaving 9.7. Beheer
35 35 35 35 35 36 36 37
BEGRIPPENLIJST
38
LITERATUURLIJST
40
laatste bladzijde
40
wRw Handleiding riolering buitengebied
april 2005
bijlagen I Besluit Glastiunbouw II CIW Glastiunbouw III Voorbeeld zakelijk recht IV Stappenplan aanleg (druk)riolering buitengebied
wRw Handleiding riolering buitengebied
aantal bladzijden 1 1 2 1
april 2005
1. INLEIDING 1.1. Algemeen Het Hoogheemraadschap Delfland, optredend binnen de Werkgroep Riolering West Nederland, heeft per brief (d.d. 13 juli 2004 met kenmerk 465449) aan Witteveen+Bos opdracht gegeven tot het schrijven van een handleiding voor riolering in het buitengebied. Hierbij gaat het zowel om bestaande riolering met mogelijk onvoldoende capaciteit, als om nieuw aan te leggen systemen. 1.2. Probleem- en doelstelling In Nederland zijn nog veel woningen en bedrijven in het buitengebied niet aangesloten op de riolering. Het rijksbeleid is om alle ongezuiverde lozingen zo spoedig mogelijk te saneren. Dit kan door aanleg van IBA’s (individuele behandeling afvalwater), door het uitbreiden van de bestaande riolering of door het aanleggen van nieuwe riolering. Vaak is het aanleggen van riolering voor bedrijfsafvalwater de beste oplossing. Het bestaande probleem is tweeledig. Ten eerste is er op dit moment onvoldoende kennis over de afvalwaterstromen in het buitengebied (met name glastuinbouw) en ten tweede blijkt de huidige theorie die gebruikt wordt voor de dimensionering van drukriolering in de praktijk niet geheel te voldoen. Doel van voorliggend rapport is om een richtlijn te geven voor het ontwerp, aanleg en behere van riolering in het buitengebied. Gezien de speciale status van glastuinbouwgebieden (relatief veel afvalwater, met grote pieklasten) binnen het buitengebied, zal hier in het rapport meerdere keren specifiek op worden ingegaan. 1.3. Toepassing Dit rapport kan ter ondersteuning dienen van het schrijven van verschillende beleidsstukken. De meest voor de hand liggende zijn het aansluitplan of een rioleringsplan buitengebied in het GRP en de watertoets in het bestemmingsplan. Hieronder worden deze plannen toegelicht. Het aansluitplan Bij het aansluiten van buitengebied op de riolering dienen keuzen te worden gemaakt. De volgende stappen in het aansluitproces kunnen worden voorgesteld: 1. Vooroverleg tussen gemeente en waterkwaliteitsbeheerder. 2. Communicatie naar alle betrokkenen. 3. Inventariseren van de gegevens met betrekking tot de huidige situatie, maar ook de toekomstige situatie. 4. Clustervorming; het samenvoegen van woningen en bedrijven tot geografische clusters die op één rioolstreng lozen. 5. Actualisatie. De theoretische gegevens van punt 3 worden in de praktijk getoetst. 6. Afweging; voor welke percelen of bedrijven kan een gemeente ontheffing van de zorgplicht aanvragen. Na deze stappen wordt er overgegaan tot het definitief maken van het aansluitplan en de ontheffingsaanvraag. In de komende hoofdstukken zal informatie worden verstrekt, die als richtlijn kan dienen voor de genoemde stappen in het aansluitplan. Rioleringsplan buitengebied Het rioleringsplan buitengebied is een breder begrip dan een aansluitplan. Het kan een aansluitplan bevatten, maar ook een beheerplan riolering buitengebied of een verbeterplan bestaande riolering. Zowel beheer als verbetering bestaande riolering komt aan bod in dit rapport.
wRw Handleiding riolering buitengebied
1
april 2005
Watertoets / rioleringsplan nieuwbouw buitengebied De watertoets in het bestemmingsplan heeft een her-evaluatie van de waterstromen tot doel. Voor het verkrijgen van een wvo- en aansluitvergunning bij nieuwbouw in het buiengebied dient een rioleringsplan te worden opgesteld. 1.4. Globale aanpak en leeswijzer De aanpak die in dit rapport wordt voorgesteld, wordt in grote lijnen weerspiegeld in de indeling van het rapport. In hoofdstuk 2 wordt het wettelijk kader besproken, waarmee de randvoorwaarden en eisen duidelijk worden gesteld, waaraan riolering in het buitengebied dient te voldoen. Omdat implementatie van de wetgeving niet eenduidig is, geeft dit rapport tevens een (pragmatische) interpretatie van het wettelijke kader, waar de vervolgaanpak op zal worden gebaseerd. Grofweg gezegd kan er onderscheid worden gemaakt in buitengebieden mét en zonder bestaande riolering. In gebieden zonder bestaande riolering zal een nieuw riool moeten worden aangelegd. Dit rapport bevat dimensioneringsgrondslagen en technische aandachtspunten daarvoor in hoofdstuk 4. In gebieden met een bestaande riolering zal het in het algemeen gewenst zijn om de vrijkomende afvalwaterstromen op deze riolering te lozen. Hiertoe moet echter de capaciteit dan wel voldoende zijn. In dit rapport wordt hier als volgt mee omgegaan: - In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de vrijkomende afvalwaterstromen. Op basis van de hier opgenomen inschatting van kwaliteit en kwantiteit kan globaal worden bepaald of een bestaand riool al dan niet zal voldoen aan de gewenste capaciteit (c.q. kunnen deze gegevens worden gebruikt voor de dimensionering van een nieuw aan te leggen riool); - Veelal zal een bestaand riool niet voldoen aan de gewenste capaciteit of is het onzeker of dit het geval is. Hierom wordt in hoofdstuk 5 gekeken naar mogelijkheden om de capaciteit te verhogen, de beschikbare capaciteit beter te benutten door herverdeling van belastingen of de hoeveelheid te lozen water te verkleinen; - Communicatie en handhaving komt aan bod in hoofdstuk 6; - Hoofdstuk 7 gaat kort in op beheeraspecten. Het handhaven van de capaciteit van een (druk)riolering is afhankelijk van goed gebruik en onderhoud van dat riool; - In hoofdstuk 8 komen enkele praktijkvoorbeelden aan bod; - De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek worden in hoofdstuk 9 weergegeven.
wRw Handleiding riolering buitengebied
2
april 2005
2. WETTELIJK KADER 2.1. Wet milieubeheer Ingevolge artikel 10.33 Wet milieubeheer hebben gemeenten een wettelijke zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater binnen de grenzen van hun grondgebied. Hoewel dit niet expliciet staat genoemd, maken de toelichting op de wet en de parlementaire behandeling daarvan duidelijk dat het gaat om een regeling van de zorgplicht voor riolering. Met deze regeling is de primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten voor de rioleringszorg vastgelegd. De zorgplicht riolering omvat twee elementen: de aanleg van riolering en een adequaat beheer van deze voorzieningen. De rioleringszorg is gericht op het voorkomen of in hoge mate beperken van bodem-, grondwater- en oppervlaktewaterverontreiniging door de lozing van afvalwater. Gemeenten geven middels het verplichte Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), dat tot stand komt in overleg met Provincie en waterkwaliteitsbeheerder, invulling aan hun zorgplicht. In het GRP wordt onder andere bepaald waar wel en waar geen riolering zal worden aangelegd (aansluitplan). In het laatste geval is een ontheffing van de zorgplicht nodig. Met het oog op de buitengebieden van gemeenten is, vanwege de soms grote afstanden tussen de bebouwing, in de Wet milieubeheer bepaald dat een dergelijke ontheffing van de zorgplicht mogelijk is (art. 10.33 lid 2 Wm). De ontheffingsbevoegdheid is voorbehouden aan de provincies omdat die vanuit hun zorg voor de kwaliteit van het oppervlaktewater – in het algemeen gedelegeerd aan de waterkwaliteitsbeheerder – en hun taak op het gebied van natuur- en milieubescherming in staat zijn bovengemeentelijke belangen af te wegen. Om bij de invulling van de zorgplicht voldoende ruimte te geven aan de bovengenoemde afweging en recht te doen aan regionale en/of locatiespecifieke omstandigheden, zijn in de Wet milieubeheer geen geclausuleerde criteria voor ontheffing opgenomen. Doorgaans spelen bij de belangenafweging omtrent het al dan niet verstrekken van een ontheffing met name een rol het onderscheid tussen milieubeschermingsgebieden (zeer kwetsbaar, kwetsbaar en niet kwetsbaar gebied) en de aanlegkosten tegenover het milieuhygiënisch nut. De meeste provincies hanteren daarbij een systeem van omslagpunten; tot welk bedrag is de aanleg van riolering een beter alternatief dan de aanleg van een Individueel Behandelingssysteem voor Afvalwater (IBA). Waar geen riolering wordt aangelegd, is het treffen van andere voorzieningen – bijvoorbeeld in de vorm van een septictank of een andere IBA – noodzakelijk. Dit is een verantwoordelijkheid voor de individuele lozer, hetgeen voortvloeit uit diverse lozingenbesluiten, waarvan het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater en het Lozingenbesluit bodembescherming de meest relevante zijn (in casu is ook het besluit glastuinbouw en het lozingenbesluit open teelt en veehouderij relevant). Ook in het Bouwbesluit en de daarop gebaseerde Bouwverordening zijn daarvoor bepalingen opgenomen. Voor de aansluitverplichting dan wel de verplichting andere voorzieningen te treffen gold 1 januari 2005 als kritieke datum. Niet alle gemeenten voldoen hieraan. Financiering riolering buitengebied Bij de aanleg van riolering in het buitengebied moeten meestal relatief grote investeringen worden gedaan per aan te sluiten perceel. Op welke wijze de kosten van de rioleringsaanleg worden gedekt, is een gemeentelijke verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit haar zorgplicht. Waterkwaliteitsbeheerders zijn onder bepaalde voorwaarden en tot een bepaald niveau soms bereid bij te dragen in de kosten die gemeenten moeten maken. Verder is het niet ongebruikelijk dat gemeenten besluiten een eigen bijdrage van de individuele lozer te vragen. Zoals gezegd: indien geen riolering wordt aangelegd, heeft de lozer zelf de verantwoordelijkheid voor het saneren van zijn ongezuiverde lozing. Doorgaans is hier ook een financiële verantwoordelijkheid aan gekoppeld. Vaak zijn gemeenten of waterkwaliteitsbeheerders niettemin bereid een financiële bijdrage te leveren (met name bij extra inspanning bv. IBA klasse III ipv I) De te maken keuzen zijn uitgewerkt in het provinciaal beleid waarin, afhankelijk van de kosten en de kwetsbaarheid van gebied waarop wordt geloosd, een techniek (op hoofdlijnen) wordt voorgeschreven.
wRw Handleiding riolering buitengebied
3
april 2005
2.2. Lozingenbesluit open teelt en veehouderij Het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij is bedoeld om de waterkwaliteit van sloten, beken en plassen en andere oppervlaktewateren te verbeteren. Het is niet alleen geldig voor agrarische bedrijven, maar ook voor particulieren. Het Lozingenbesluit heeft tot doel het vermijden van hoge concentratiepieken van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het oppervlaktewater. 2.3. Besluit Glastuinbouw In 2002 is het Besluit Glastuinbouw gepubliceerd (VROM, 2002). In januari 2004 is er een wijziging op het Besluit Glastuinbouw in werking getreden (VROM, 2004). In deze besluiten wordt specifiek ingegaan op glastuinbouw. In bijlage III van het Besluit wordt ingegaan op lozingen van glastuinbouw op riolering in het buitengebied. Er kunnen in principe vier situaties worden onderscheiden: 1 1. Nieuwe glastuinbouwbedrijven 2. Bestaande glastuinbouwgebieden die nog niet voorzien zijn van riolering 3. Bestaande glastuinbouwgebieden met een riolering met onvoldoende capaciteit. 4. Bestaande glastuinbouwgebieden met een riolering met voldoende capaciteit. De aanleg van riolering behoort tot de standaard infrastructuur van nieuw te ontwikkelen gebieden. Bij nieuw aangelegde riolering is het beleid dat in geen geval afvalwater mag worden geloosd op het oppervlaktewater. In bestaande gebieden zonder riolering of met een riolering met onvoldoende capaciteit wordt in de huidige situatie het overtollige water (onder voorwaarden) geloosd op het oppervlaktewater. Bij bestaande glastuinbouwgebieden, die niet zijn voorzien van riolering wordt er gekeken of de aanleg van een riolering of het toepassen van een alternatieve maatregel te prefereren is. Wordt er voor een alternatieve maatregel gekozen dan moet de gemeente daarbij wel aantonen dat: - De alternatieve oplossing een acceptabel milieurendement oplevert; - De jaarlijkse lasten van het alternatief lager liggen dan de aanleg van riolering; - Het alternatief in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder tot stand is gekomen. In het Besluit Glastuinbouw (2002) worden 19 stromen genoemd die in principe op de riolering mogen worden aangesloten (zie bijlage I). In 1998 heeft het CIW een aanbeveling gedaan voor de verwerking van deze afvalwaterstromen. Hierbij werden iets andere afvalwaterstromen gedefinieerd (zie bijlage II). Met name huishoudelijk afvalwater wordt apart genoemd. Aangezien de CIW aanbeveling geen juridische waarde heeft, zal er voor de eenduidigheid worden uitgegaan van de onderverdeling van het Besluit Glastuinbouw. Van belang is dat de CIW de afvalwaterstroom in drie clusters heeft verdeeld naar vervuilingsgraad (cluster 1 is het meest vervuilend). In (provinciaal) beleid wordt vaak aan deze clusters gerefereerd. Hierbij wordt in bestaand gebied minimaal geprobeerd cluster 1 en 2 op de riolering aan te sluiten. Ook komt de aanbeveling van de CIW om 75% van cluster 3 af te voeren vaak in het beleid voor. Afstandscriterium In principe dienen alle bedrijven die binnen het afstandscriterium van 10 meter per 0,1 ha glasoppervlak vallen (minimum van 40 meter) te worden aangesloten. Buffering Door de waterkwaliteitsbeheerder kan een glastuinbouwbedrijf worden verplicht om een buffer aan te leggen met een maximale grootte van 50 m3/ha glasoppervlak. Deze eis kan alleen gesteld worden op het moment dat er reeds riolering in het gebied aanwezig is.
1
Onder nieuwe glastuinbouwbedrijven wordt verstaan bedrijven ontwikkeld vanaf 1 november 1994
wRw Handleiding riolering buitengebied
4
april 2005
2.4. Lozingenbesluit voor huishoudelijk afvalwater Dit besluit geldt voor huishoudens en bedrijven. Op grond hiervan diende het pand vóór 1 maart 1998 te zijn aangemeld bij de waterkwaliteitsbeheerder in het woongebied. Aan de hand van de melding wordt bekeken welke maatregelen van toepassing zijn. Indien het pand minder dan 40 meter van een mogelijke rioolaansluiting is gelegen dan dient het pand te worden aangesloten. Is de afstand groter dan 40 meter dan kan als alternatief onder normale omstandigheden (geen kwetsbaar gebied) een septic tank van 6 m3 of een gelijkwaardig alternatief worden aangelegd (de gemeente dient wel ontheffing van de zorgplicht te hebben). 2.5. Lozingenbesluit bodembescherming Het Lozingenbesluit bodembescherming regelt het directe lozen van vloeistoffen in de bodem. Hierbij kan het gaan om huishoudelijk afvalwater, koelwater en overige vloeistoffen. In principe is het (ongezuiverd) lozen van alle vloeistoffen op de bodem verboden. Een uitzondering kan worden gemaakt als de afstand tot de bestaande riolering, bij een bestaande lozer, groter is dan 40 meter. De wet schrijft voor huishoudelijk afvalwater ten minste het gebruik van een septic tank van 6 m3 voor, gevolgd door een infiltratievoorziening. 2.6. Verbrede zorgplicht In de “Notitie afvalwater buitengebied” (VROM, 2002), een brief van de toenmalige minister van VROM aan de Tweede Kamer werd de term “integrale planmatige aanpak” gebezigd. Deze aanpak wordt vaak als de “verbrede zorgplicht” aangeduid. De verbrede zorgplicht biedt de mogelijkheid aan gemeenten om doelmatiger de afvalwaterproblematiek aan te pakken door de bij de problematiek betrokken overheden de mogelijkheid te bieden om in nog niet gerioleerde gebieden te kiezen voor het individueel zuiveren van afvalwater. Hierbij neemt de overheid de zorg van de burger voor het saneren van de ongezuiverde lozing over. Sanering kan vervolgens onder regie van de gemeente planmatig worden uitgevoerd. In augustus 2004 is door het ministerie van VROM de handreiking afvalwater buitengebied uitgebracht. Deze handreiking heeft in principe alleen betrekking op de sanering van het huishoudelijke afvalwater in het buitengebied, maar raadt ook aan de bedrijfsmatige afvalwaterlozingen in de beschouwing mee te nemen. In de handreiking worden de ideeën van het Rijk ten aanzien van de praktische toepassing van de verbrede zorgplicht nader uitgewerkt. In de handreiking afvalwater buitengebied wordt nieuwe regelgeving voor de lozing van afvalwater vanuit huishoudens aangekondigd. De huidig geldende besluiten zullen worden samengevat in één besluit. 2.7. Zakelijk recht Tijdens de aanleg en het beheer van riolering in het buitengebied zal er geregeld zakelijk recht moeten worden gevestigd, bijvoorbeeld als het tracé van een nieuwe leiding over particulier terrein loopt. In bijlage III is een voorbeeld opgenomen hoe de afhandeling van deze procedure zou kunnen zijn. 2.8. Conclusie wettelijk kader De wet streeft ernaar niet of nauwelijks verontreinigd afvalwater af te voeren naar het oppervlakte water en het vervuilde water via riolering naar de RWZI af te voeren. Voor het buitengebied is er wel de mogelijkheid om, als de aanleg van riolering niet doelmatig is, alternatieve maatregelen te nemen zoals Individuele Behandeling Afvalwater. Het wettelijke kader is voor de glastuinbouw moeilijk te hanteren onder meer vanwege de verschillen tussen glastuinbouwbedrijven onderling en de sterk variërende orde van grootte van de afvalwaterstromen. De aanbevelingen door de CIW en het Besluit Glastuinbouw sluiten niet volledig op elkaar aan. Hierbij dient het onderscheid duidelijk te zijn dat de CIW aanbevelingen doet, en dat het Besluit Glastuinbouw een verplichting is.
wRw Handleiding riolering buitengebied
5
april 2005
3. INVENTARISATIE AFVALWATERHOEVEELHEDEN 3.1. Inleiding Voordat een nieuw systeem kan worden ontworpen, of voordat maatregelen aan een bestaand systeem kunnen worden getroffen, dient er bekend te zijn wat de maatgevende afvalwaterstromen zullen zijn. Bij een nieuw systeem gebeurt dat aan de hand van twee stappen, bij bestaand gebied volgt nog een derde stap: 1. Bepalen theoretische afvalwaterstromen; 2. Clusteren bedrijven; 3. Controle theoretische afvalwaterstromen door veldbezoek. 3.2. Theoretische afvalwaterstromen buitengebied De afvalwaterstromen in het buitengebied wijken af van de stromen in de bebouwde kom in die zin dat er in principe geen regenwater op het systeem wordt geloosd (met uitzondering van neerslag op vervuilde oppervlakten). Eigenlijk zijn er daarom in theorie maar twee stromen: huishoudelijk afvalwater en bedrijfsmatig afvalwater. Van belang bij de afvalwaterstromen zijn met name het jaarlijkse volume, het piekvolume en de verdeling van de piekvolumina over de dag. Het jaarlijkse volume dient zonder problemen getransporteerd te kunnen worden, maar ook het piekvolume dient te kunnen worden vervoerd zonder problemen. 3.2.1. Huishoudelijk afvalwater woningen en bedrijven Zowel uit woningen als bedrijven wordt huishoudelijk afvalwater geloosd. Oorspronkelijk werd vaak alleen het afvalwater uit woningen geloosd op de riolering. De schattingen van het geloosde huishoudelijk afvalwater variëren in de literatuur tussen 206 m3/ha/jaar en 219 m3/ha/jaar. Voor de lozing van huishoudelijk afvalwater van glastuinbouwbedrijven wordt het kengetal 55 m3/ha/jaar gebruikt in de literatuur (Witteveen+Bos, 1996). In het plukseizoen kan deze laatste stroom aanmerkelijk groter zijn dan in het teeltseizoen wanneer er minder werknemers aanwezig zijn. Dit is echter met name van belang bij een systeem waarin alleen huishoudelijk- en bedrijfsafvalwater wordt afgevoerd. 3.2.2. Bedrijfsmatig afvalwater Glastuinbouw Om inzicht te verkrijgen in de afvalwaterstromen van glastuinbouwbedrijven is er een literatuurstudie uitgevoerd. De verschillende afvalwaterstromen worden in twee publicaties omschreven. De commissie integraal waterbeheer deelde het bedrijfsafvalwater van de glastuinbouw in, in dertien deelstromen (CIW, 1998) zoals beschreven in bijlage I. In het Besluit Glastuinbouw (2002) is in bijlage 3 een lijst opgenomen van afvalwaterstromen, die al dan niet onder bepaalde voorwaarden op het riool mogen worden geloosd (zie ook paragraaf 2.3 van dit rapport). In de verschillende onderzoeken wordt vaak een grote variatie in lozingen gevonden. Met name het af te voeren kwelwater varieert per locatie. In 2003 heeft Witteveen+Bos in opdracht van Hoogheemraadschap Delfland een rekenmodel opgesteld ter bepaling van afvalwaterstromen in bestaand glastuinbouwgebied (Witteveen+Bos, 2003). Dit model is gestoeld op het rapport “Bureau-studie afvalwaterstroom en rioleringscapaciteit glastuinbouw” (VEK adviesgroep en Witteveen+Bos, 1994) en op bedrijfsbezoeken en enquêtes. Gemiddeld genomen wordt met het model een afvalwaterstroom van 0,8 tot 1,2 m3/h/ha berekend bij een 24-uurs buffering van het afvalwater. In nieuwe gebieden wordt er van uitgegaan dat door schaalvergroting en verbeterde recirculatietechnieken een afvalwaterstroom van 0,2 – 0,5 m3/h/ha kan worden bereikt. Echter in de praktijk is het niet zeker of op dit moment die reductie wordt gehaald. Bij een groot achterland kunnen de hoofdleidingen gedimensioneerd worden met een kleinere veiligheidsmarge. Hierdoor kan de kans op stankoverlast en extra onderhoud worden gereduceerd. Door seizoensinvloeden kunnen de verblijftijden erg groot worden. Door de kans van samenloop van het leegpompen van buffers van de aangesloten bedrijven te schatten en door een bepaalde kans op een
wRw Handleiding riolering buitengebied
6
april 2005
aanbod groter dan de maximale capaciteit van de riolering te accepteren (buffers kunnen minder snel geleegd worden) kan een nieuwe maatgevende afvalwaterstroom worden berekend. Uit analyses van meetwaarden en gedetailleerde inventarisaties (o.a. gemeenten Berkel en Rodenrijs, Westland en Amstelveen) is gebleken dat de afvalwaterstroom ten gevolge van glastuinbouw in hoofdleidingen en awzi’s in veel gevallen beperkt blijft tot 0,5 - 0,8 m3/h/ha indien het glasoppervlak van het achterland groter is dan 50 ha. In de geanalyseerde gebieden is er sprake van afvalwaterbuffering van 1 tot 3 dagen op de bedrijven en een gelimiteerde lediging van de afvalwaterbuffers. Van belang zijn verder de invloeden van kwel en de buffercapaciteit van het afvalwatertransportsysteem (bijvoorbeeld afvoer via een gemengd stelsel). Om deze redenen dient er altijd een nader onderzoek plaats te vinden. In het pilot-project Riolering Madeweg e.o. (van der Boom 1998) bleek dat het spoelen van groenten, in dit geval radijs, een zeer grote invloed kan hebben op het totaal geloosde volume én op het dagpiekdebiet. Een trend die bij dit pilot-project wèl te zien is, is dat de bereidwilligheid voor recirculatie en “good housekeeping” aan het toenemen was. Hieruit volgt de conclusie dat de “uiteindelijk te lozen reststroom vanuit zo’n bedrijf nog (aanzienlijk) kan worden verminderd” (WRB 1998). Bij een inventarisatie van het bedrijfsafvalwater in de Oranjepolder (Haskoning, 1999) bleek dat het drainagewater van één bedrijf een grote invloed kan hebben op de afvalwaterstroom van een heel gebied (bijna 50 hectare glasoppervlak). Er wordt afgeraden een verfijningslag naar teelttype te maken vanwege het wisselende karakter van teeltmethode (substraat- of grondteelt) en van het verbouwde gewas binnen één bedrijf. Overige bedrijfsmatige lozers In de Leidraad Riolering (module B2000) worden de volgende kengetallen genoemd voor bedrijfsmatige lozers: Soort industrie
Brouwerij Suikerfabriek Melkfabriek Aardappelmeelfabriek Melk(rund)veehouderij Landbouwloonbedrijf
per 3
1 m bier 1 ton bieten 1 m3 melk 1 ton aardappelen bedrijf bedrijf
Waterverbruik m3
Afvalwaterlozing m3
20 10 à 20 5à6 20 0,5 (m3/dag)
15 10 à 20 5à6 20 0,1 (piek per uur) 3 – 5 (m3/uur gesteld maximum door beheerder)
In de literatuur zijn verder weinig gegevens te vinden over bedrijfsmatige lozers. Bij het aansluiten van een bedrijf zullen specifiek ervaringsgetallen dienen te worden opgevraagd. Ook zijn er in module B2000 enkele kengetallen gegeven voor bijzondere bebouwing (tabel 4 bijlage): Type bijzondere bebouwing [-]
Belastinggrondslag [-]
Maatgevende belasting [l/h]
Hotels Restaurants Cafés Laboratoria Internaten Ziekenhuizen Bejaardencentrum Kazernes en gevangenissen Scholen ‘droge’ bedrijven en industrieen
bed werknemer werknemer werknemer bed patiënt bewoner+personeel bewoner leerling werknemer
10 – 40 50 25 25 15 30 15 15 2à3 6
wRw Handleiding riolering buitengebied
7
april 2005
Type bijzondere bebouwing [-]
Belastinggrondslag [-]
Maatgevende belasting [l/h]
recreatieparken of vakantiebungalows campings, jachthavens etc
bewoner
10
kampeerder
5
3.2.3. Rioolvreemd water Zoals reeds aangegeven blijken theorie en praktijk niet altijd overeen te komen. Vaak is er te zien dat tijdens neerslag regenwater het stelsel instroomt. Dit komt vaak doordat dak- of kasoppervlak is aangesloten op de riolering. Ook is het mogelijk dat grondwater infiltreert in een stuk vrijverval riolering (van een cluster bedrijven bijvoorbeeld). Tot slot komt het voor dat door een hoge buitenwaterstand water over (nood)overlaten het stelsel instroomt. Dit hemel- of oppervlaktewater hoort niet in de riolering van het buitengebied en wordt daarom ook wel rioolvreemd water genoemd. In de ontwerpfase wordt er normaliter vanuit gegaan dat er geen rioolvreemd water op de riolering is aangesloten. 3.3. Geografisch geclusterde bedrijven Aan de hand van de theoretische afvalwater stromen kunnen bedrijven (en met name glastuinbouwbedrijven) worden ingedeeld in clusters. Het vormen van clusters is bedoeld om een aantal woningen en/of bedrijven op een geografisch logische wijze te groeperen en van één rioleringsstreng te voorzien. Voordeel hiervan is dat tegen de laagst maatschappelijke kosten kan worden gewerkt. Verder kan op eenvoudige wijze prioriteit worden gesteld aan de uitvoering en het gefaseerd uitvoeren van de werken (WRB 2004). Per cluster kan worden bekeken of het aanleggen van riolering aan te bevelen is. 3.4. Toetsing theoretische afvalwaterstromen In een bestaande situatie, waarbij bedrijven op de riolering dienen te worden aangesloten, kunnen bij de betreffende bedrijven de theoretische afvalwaterstromen worden getoetst. Hierbij dient er rekening mee te worden gehouden dat de vraag niet enkel bij de lozer dient te worden gelegd. Tijdens een bezoek op locatie kan samen met de lozer de afvalwaterstroom in beeld worden gebracht. Dit is echter slechts een controle op de inventarisatie en biedt geen garantie op de correctheid van de waarden. De betrouwbaarheid van de verkregen gegevens blijft grotendeels afhankelijk van de gebruiker. Het geven van goede voorlichting kan de resultaten van de toetsing verbeteren. 3.5. Theoretische vuilvrachten Voor de vuilvracht in het afvalwater in het buitengebied zijn vrijwel alleen maar theoretische waarden beschikbaar. In het geval van glastuinbouw variëren deze waarden sterk per gewas. In het eindrapport “Aansluiting glastuinbouw op de riolering en zuivering” (Witteveen+Bos, 1996) is een gemiddelde jaarvracht berekend van vier onderzochte glastuinbouw gebieden. De gemiddelde stikstoflozing varieerde van 78 tot 161 kg N/ha. De Commissie Integraal Waterbeheer geeft in het rapport “Aansluiten glastuinbouw op bestaande rioleringssystemen” (CIW, 1998) in bijlage 3 een overzicht van theoretische vrachten in de glastuinbouw, zowel qua nutriënten als qua bestrijdingsmiddelen. 3.6. Conclusie inventarisatie afvalwaterhoeveelheden Uit de inventarisatie van de afvalwaterhoeveelheden wordt globaal duidelijk hoeveel afvalwater er geproduceerd wordt en welke kwaliteit dat afvalwater heeft. Deze geïnventariseerde hoeveelheden dienen vervolgens vertaald te worden naar systeembelastingen, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen gemiddelde (zowel jaar- als daggemiddelde) belasting en piekbelasting. Bij de piekbelasting dient tevens duidelijk te worden hoelang en op welk tijdstip deze plaatsvindt. 3.7. Belang bepaling afvalwaterhoeveelheden Kennis van de afvalwaterstromen verhoogt de kans dat het rioolstelsel tegen zo laag mogelijke kosten zo optimaal mogelijk kan worden benut. Er zijn echter enkele redenen waarom het nut van het nauwkeurig bepalen van afvalwaterstromen kan worden betwijfeld:
wRw Handleiding riolering buitengebied
8
april 2005
-
-
-
De nauwkeurigheid van de inventarisatie hangt niet alleen af van de ervaring van de uitvoerder, maar ook van de medewerking van een groep mensen, die direct belang hebben bij de resultaten (de lozers); De afvalwaterstroom kan in de tijd significant veranderen, bijvoorbeeld als tuinders van gewas of methode wisselen; Als er reeds riolering ligt, is het normaal gesproken het meest kosteneffectief om de leidingen zo optimaal mogelijk te gebruiken met sturing en buffering; Is het zeker dat alle lozers aansluiten? Is het zeker dat lozers ook daadwerkelijk alles lozen wat ze moeten lozen? Met name als er per m3 water dient te worden betaald zal de verleiding groot zijn om op het oppervlaktewater te lozen. Is de betaling per vast bedrag, dan is er geen motivatie om door middel van hergebruik de afvalwaterstromen terug te dringen; Een striktere handhaving op lozingen op oppervlaktewater kan soms leiden tot meer afvalwater richting de riolering, maar kan ook leiden tot minder afvalwater omdat er meer wordt gerecirculeerd.
Toch dient er inzicht te zijn in de afvalwaterstroom, aangezien er ten opzichte van iets moet worden gedimensioneerd. Gezien het belang dat een (relatief) juiste bepaling van de belasting met zich meebrengt, is een risico-analyse op zijn plaats. In deze analyse wordt ingegaan op de kans op wijzigingen in de aannamen en de gevolgen daarvan voor de belasting op het stelsel. Op deze manier kunnen de onzekerheden goed in beeld worden gebracht.
wRw Handleiding riolering buitengebied
9
april 2005
4. TECHNISCH ONTWERP NIEUW SYSTEEM 4.1. Inleiding Voordat kan worden overgegaan tot het vastleggen van de uitgangspunten van het technische ontwerp van de (mechanische) riolering, dient eerst de maatgevende belasting op het stelsel te worden vastgesteld. Daarna dient er een keuze te worden gemaakt over het soort aan te leggen riolering, het stelseltype, de te gebruiken materialen, het tracé en de mechanische onderdelen. Dit hoofdstuk zal niet diepgaand ingaan op elk aspect van het ontwerp van riolering in het buitengebied, maar dient te worden gebruikt als een aanvulling op module B2000 van de Leidraad Riolering (hoofdstuk 4). In bijlage IV wordt een voorbeeld gegeven van een mogelijk te volgen stappenplan. 4.2. Belasting nieuw systeem Bij het ontwerpen van een nieuw systeem dient in principe de gehele volgorde van hoofdstuk 3 uit dit rapport te worden aangehouden. In nog onbebouwd glastuinbouwgebied kan worden uitgegaan van de lasten berekend met het in hoofdstuk 3 genoemde rekenmodel (Witteveen+Bos, 2003). Er werd verondersteld dat dit een overschatting van het debiet zou geven en in enkele rapporten wordt er daarom aanbevolen 0,2-0,5 m3/h/ha te nemen. In de praktijk zijn er echter signalen dat de verwachtte reductie van afvalwaterstromen (nog) niet wordt bereikt. Vooralsnog wordt er daarom aangeraden te dimensioneren met een belasting van 1,0 m3/h/ha. Voordeel van een “overdimensionering” is de mogelijkheid van uitbreiding van het systeem in de toekomst. Er dient niet te worden gedimensioneerd op pieklasten. Het “afvlakken” van het afvalwateraanbod is dan ook een belangrijk punt (WRB, 2003). Het uitgangspunt van 1 m3/h/ha is een 24 uurs buffering van het afvalwater. In het kader van de aansluitvergunning kan zowel de gemeente als het waterschap afspraken maken met lozers over de maximale hoeveelheden te lozen afvalwater. In dat geval dient de lozer zelf, indien nodig, afvalwater te bufferen of te recirculeren. 4.3. Soorten riolering buitengebied In het buitengebied is de meeste riolering als mechanische riolering (druk- of vacuümriolering) aangelegd. Tevens is het mogelijk om riolering onder vrijverval aan te leggen. Op sommige plaatsen in Nederland is mechanische riolering uitgevoerd als lucht-persriool. De ervaringen met dit systeem zijn wisselend. Het voordeel is dat er minder H2S vorming plaatsvindt, maar in de praktijk blijkt het erg storingsgevoelig. Voor een lucht-persriool is nog geen landelijk geaccepteerde betrouwbare dimensioneringsmethode. Een vrijverval systeem is in het buitengebied vaak niet de meest voor de hand liggende optie vanwege: - Problemen met vervuiling in de periferie; - Door de vaak lange transportafstanden zijn er veel tussengemalen nodig om te voorkomen dat de riolen erg diep komen te liggen; - Een vrijverval systeem is minder flexibel zowel in de horizontale als de verticale richting (denk aan het kruisen van een watergang). Enkele systemen in het buitengebied zijn aangelegd als vacuümriolering. Voordeel van dit systeem is minder gevoeligheid voor H2S-vorming in vergelijking met drukriolering. Nadelig is dat met een vacuumgemaal maximaal een opvoerhoogte van 8 à 9 meter kan worden gehaald (veel tussengemalen of een relatief lage capaciteit van de leidingen) en dat vacuümsystemen in combinatie met afvalwater niet altijd betrouwbaar zijn gebleken. Vacuüm riolering vereist veel onderhoud en wordt daarom in Nederland niet of nauwelijks meer toegepast. Voor het resterende deel van het rapport zal er, tenzij anders vermeld, worden ingegaan op drukriolering. Vanwege de andere eisen aan vrijverval riolering wordt hier niet verder op ingegaan.
wRw Handleiding riolering buitengebied
10
april 2005
4.4. Stelseltype en tracé Bij het bepalen van het tracé van de drukriolering dient er een keuze te worden gemaakt tussen een centraal of een cascade systeem (zie afbeelding 4.1). Het voordeel van een centraal systeem ligt in de bedrijfszekerheid. Het falen van een gemaal heeft slechts invloed op de op deze pompunit aangesloten woningen of bedrijven. Bij een cascade persleiding zal het falen van één van de opvoergemalen het gehele achterliggende gebied treffen. De keuze voor een cascade systeem kan voorkomen bij extreme persleidinglengten, waarbij opvoerhoogten dermate ver oplopen dat opnieuw verpompen noodzakelijk is, of bij uitbreidingen van bestaande systemen, in principe wordt een cascade systeem echter afgeraden. Het tracé van de persleiding wordt normaliter bepaald door de bestaande wegen of het wegenplan, de maaiveldhoogten en de maximale verblijftijd. Het lozingspunt is vaak de meest variabele keuze in het ontwerp. Er dient aandacht aan te worden besteed in verband met stankoverlast en aantasting door H2S. Hierbij speelt de verwachte hoeveelheid bedrijfsafvalwater uit de glastuinbouw een rol aangezien dit water de vorming van H2S kan tegengaan. Hier mag echter in het ontwerp geen rekening mee worden gehouden.
Centrale persleiding
Lozingspunt Rioolgemaal
Cascade persleiding
Afbeelding 4.1. centraal persleiding systeem en een cascade persleiding systeem (naar “basisopleiding Riolering”, Module 2). Houdt bij de tracékeuze nabij watergangen en waterkeringen rekening met de keur van de desbetreffende waterkwaliteitsbeheerder. Voor het werken nabij waterkeringen en watergangen is een keurvergunning nodig. In het algemeen is het niet toegestaan om in lengterichting van een waterkering leidingen aan te leggen. Bij kruisingen van watergangen / waterkeringen zijn per type watergang (boezem,
wRw Handleiding riolering buitengebied
11
april 2005
polder, kanalen, en overig) verschillende eisen. In het bijzonder nabij veenkades zijn er nieuwe richtlijnen. In het geval van een waterkering is een sterkteberekening van de persleiding vereist om aan te tonen dat er geen schade kan optreden. Ook aan riolering in de bermen van wegen kunnen door de beheerder aanvullende eisen (bijvoorbeeld sterkteberekeningen) worden gesteld. In het kader van de tracékeuze dient er reeds aandacht te worden besteed aan deze aspecten. 4.5. Leidingen en gebruikte materialen De persleiding van drukriolering is over het algemeen van kunststof (PVC of HDPE). Aandachtspunten bij het kiezen van het materiaal en bij de daaropvolgende berekeningen zijn, naast de kosten en de specifieke materiaaleigenschappen, de wandruwheid en de stijfheid. Veelal worden betonnen pompputten toegepast. Op plaatsen met een zettingsgevoelige grondslag en op moeilijk bereikbare locaties worden ook kunststof pompputten toegepast. Wandruwheid De wandruwheid beïnvloedt het dynamische energieverlies en daarmee direct het benodigde pompvermogen. Bij het doorrekenen van het systeem dient de wandruwheid geschat te worden. Van belang hierbij is de constatering dat de gekozen wandruwheid momentaan is. De wandruwheid wordt namelijk sterk beïnvloed door met name de vervuilingsgraad van de leiding en het al dan niet aanwezig zijn van een biofilmlaag. Wordt de wandruwheid te klein ingeschat, dan zal de pomp niet het benodigde debiet kunnen verpompen. Wordt de wandruwheid te groot geschat, dan is de weerstand in de leiding in werkelijkheid lager en kan de pomp een te groot debiet gaan leveren, met als mogelijk gevolg schade aan de pomp door bijvoorbeeld cavitatie of trillingen. De robuustheid van het systeem is bij normaal ontwerp dusdanig dat de wandruwheid beter aan de hoge kant kan worden geschat. De te nemen wandruwheid wordt vaak voorgeschreven uit ervaringswaarden. Dit hangt over het algemeen ook af van het geprefereerde onderhoudsregiem. In de Leidraad Riolering module B2000 worden hydraulische wandruwheden van k-Nikuradse aanbevolen van 0,25 mm voor HDPE en 0,10 voor PVC. Gebruik van deze waarden dient met de nodige voorzichtigheid te gebeuren. Er wordt aangeraden deze waarden alleen te gebruiken als de monitoring van het systeem dusdanig goed is dat een verandering in de wandruwheid vroeg kan worden gedetecteerd en snel kan worden verholpen (schoonmaken leiding). Indien het systeem robuuster (minder kans op storingen) dient te worden aangelegd wordt er aangeraden voor alle kunststoffen een wandruwheid van 1,0 mm te nemen. 4.6. Diameter leiding Voor de hydraulische capaciteit is de binnendiameter van een leiding maatgevend. Hierbij dient er vanzelfsprekend rekening mee te worden gehouden dat bij kunststof leidingen meestal de buitendiameter wordt vermeld (bijvoorbeeld PVC 90) en vaak niet de benodigde drukklasse. Er wordt aangeraden om bij de keuze voor een robuust systeem de effectieve binnendiameter op te zoeken (afhankelijk van de drukklasse die is gekocht / bepaald) in de specificaties van de leverancier, en dit desgewenst naar beneden af te ronden. Dit in verband met bijvoorbeeld de biofilm. In het buitengebied wordt gewerkt met een minimum buitendiameter van 50 millimeter. Bij glastuinbouw wordt, vanwege de relatief grote afvalwaterstromen, vaak met diameters van 90 millimeter en groter gerekend. De diameterkeuze is van groot belang voor het functioneren van het ontwerp. Een te kleine diameter kan de aangeboden afvalwaterstromen niet verwerken. Bij een te grote diameter worden de stroomsnelheden te klein (kleiner dan 0,70 m/s), waardoor er bezinking kan optreden. 4.7. Verblijftijd Het is van essentieel belang dat de verblijftijd van het water in het stelsel niet te lang wordt. Als richtlijn wordt er gesteld dat het water niet langer dan enige uren in het persleidingensysteem verblijft (module B2000 Leidraad Riolering). Uit de praktijk is echter bekend dat onder ongunstige condities (hoge temperaturen) het aanrottingsproces zich zeer snel kan voltrekken (denk aan een orde van grootte van een half uur). In situaties waarin bekend is dat er afvalwater met hoge temperaturen wordt geloosd, is het
wRw Handleiding riolering buitengebied
12
april 2005
raadzaam rekening te houden met extra maatregelen op het lozingspunt om stank- c.q. aantastingsproblemen te voorkomen. Mogelijke verbeteringsmaatregelen maatregelen op het lozingspunt zijn: - Ontgassing in combinatie met geforceerde ventilatie; - Eventueel afgasbehandeling (koolfilter); - Afgas via een schoorsteen lozen op grotere hoogte (circa 5 tot 10 m). Uiteraard is het beter de ontwikkeling van anaërobe condities te voorkomen. Het kritieke punt in dit verband ligt meestal ’s nacht als er relatief weinig geloosd wordt. Als in de vroege ochtend de afvalwaterproductie weer op gang komt, ontstaan er juist dan problemen op het lozingspunt. Eventueel kan het stelsel in de nachtelijk uren worden doorgespoeld met “schoonwater” of bedrijfsafvalwater uit de buffers van de glastuinbouw. 4.8. Geboorde leidingen Naast de standaard aanlegmethode van leidingen is het ook mogelijk leidingen te boren. Vanzelfsprekend is het grote voordeel van boren het ongemoeid laten van het maaiveld. Dit maakt deze methode met name interessant voor bestaande gebieden of nieuwe transportleidingen. Vooral bij het kruisen van wegen en watergangen scheelt dit in de kosten. Vanwege de aard van het boren zijn de hoeken die gemaakt worden zeer geleidelijk. Nadeel hiervan is dat er geen duidelijke locatie aan te wijzen is waar gasbellen zich zullen verzamelen. 4.9. Gemalen Bij het aanleggen van mechanische riolering dient er veel aandacht te worden geschonken aan het ontwerp van de gemalen. Een onzorgvuldig ontwerp zal op den duur veel problemen veroorzaken. Handreikingen voor het ontwerp van een gemaal zijn te vinden in de Leidraad Riolering module B2000 paragraaf 5. Aanvullend hierop kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt: - In de module worden hydraulische wandruwheden van k-Nikuradse aanbevolen van 0,25 mm voor HDPE en 0,10 voor PVC. Gebruik van deze waarden dient met de nodige voorzichtigheid te gebeuren (zie hiervoor paragraaf 4.5); - Er wordt vaak weinig aandacht besteed aan de dimensionering van de pompkelder. Naast de aanwezige pendelberging in verband met de schakelfrequentie van de pompen (die wellicht vergroot moet worden om rekening te houden met de extra vrijkomende afvalwaterstromen), dient bij de dimensionering van de (grotere) pompkelder terdege rekening te worden gehouden met bezinking. Door het aanbrengen van stroomprofielen kan het effect van bezinking op de pendelberging worden verkleind; - Voor de juiste aanstroming zijn drie algemene zaken van belang: 1. De pomp moet goed aangestroomd worden; 2. Er mogen geen dode zones in de zuigkelder optreden waardoor sediment kan ophopen; 3. Er mag geen lucht worden aangezogen. Dit laatste heeft te maken met de locatie van de aanvoer van rioolwater en de laagst optredende waterstand. Er wordt aangeraden tenminste 20 centimeter te laten tussen de onderkant aanzuigmond en het uitslagpeil van de pomp. - Bij bepaalde combinaties van pompen en leidingen is er kans op waterslag. Hiervoor kunnen in het gemaal maatregelen worden getroffen (in de praktijk niet of heel slecht ontwerp); - Bij de keuze van de pompen moet rekening worden gehouden met de andere pompen die op dezelfde leiding lozen. De ene pomp mag de andere niet ‘wegdrukken’. Om dit te berekenen zijn computerprogramma’s ontwikkeld. Drukrioleringspompputten worden standaard door de pompenleverancier geleverd en door deze partij bij betonleveranciers geproduceerd. Alle pompputten zijn voorzien van stroomprofielen en kunnen met tussenringen op juiste diepte worden gesteld.) Op dit moment wordt er door de stichtingen RIONED en STOWA een methode ontwikkeld om storingsgegevens van de afvalwaterketen in één standaard uitwisselingsformaat te kunnen registreren (verwacht eind 2005). Dit maakt uitwisseling tussen de verschillende beheerders makkelijker en maakt het verbeteren van de bedrijfsvoering van de afvalwaterketen mogelijk.
wRw Handleiding riolering buitengebied
13
april 2005
4.10. Balkeerkleppen De voetbocht van de afvoerleiding in de pompput van een drukrioleringssysteem is voorzien van een balkeerklep. Deze dienen er voor te zorgen dat de persleiding niet leegloopt. Problemen met lekkende terugslagkleppen komen soms voor. Het controleren van de werking van de balkeerkleppen behoort tot de standaard bij een routinematig onderhoud. 4.11. Ontluchtingspunten Een van de grootste redenen van energieverlies is soms te vinden in lucht- of gasbellen die zich in de drukriolering bevinden. Lucht is lichter dan water en stijgt daarom zo ver mogelijk op. In een volledig vlakke buis zal de lucht zich aan de bovenkant van de leiding verzamelen in een dunne laag en zo weinig invloed hebben op het energieverlies (iets hogere snelheden door verkleinen doorstroomhoogte, maar ook een iets lagere gemiddelde wrijving). Zijn er hoeken in het verticale vlak in het systeem dan kan zich daar een luchtbel vormen. Het directe energieverlies is gelijk aan de dikte van de luchtbel. Vaak wordt dan ook gesteld dat luchtinsluiting wordt veroorzaakt door een fout ontwerp (met name scherpe hoeken), terwijl alleen de invloed van de luchtinsluiting (het energieverlies) hierdoor wordt bepaald. Oorzaken luchtinsluiting Luchtinsluiting wordt vaak veroorzaakt door het aanzuigen van lucht door de pomp. Zeer belangrijk bij het ontwerpen van het gemaal is dan ook de diepte van de zuigmond onder de waterspiegel bij het uitslagpeil (minimaal 20 centimeter). Verder kan lucht- of gasvorming bijvoorbeeld optreden door aanrotting (te lange verblijftijd), aanzuigen van lucht bij ontluchters of ketels en aanvoer van rioolwater boven de waterspiegel waardoor kleine luchtbelletjes het water in de pompput worden “ingeslagen”. Om dit laatste te voorkomen kan de aanstroomleiding in de pompput onder uitslagpeil binnenkomen. Dit kan echter door het minder beluchten van het water weer aanleiding geven tot H2S vorming. Een alternatief is om het water tangentiaal te laten binnenkomen (tegen de wand aan laten stromen, maar dan wel grotendeels parallel aan de wand). Onderzoek moet nog uitwijzen wat de meest optimale oplossing is. Tot slot dient te worden voorkomen dat leidingen aan de benedenstroomse kant leegstromen. Bij het opnieuw vullen van de leiding kan dit insluiting van lucht veroorzaken. Ontluchten Lucht kan in principe op drie manieren uit een persleiding verwijderd worden: 1. Door het met het water mee te voeren (doorspoelen) 2. Door het door de leiding te duwen met een foampig (kunststof prop die door de leiding wordt geperst) 3. Door de lucht de mogelijkheid te geven lokaal uit de leiding te ontsnappen (ontluchtingspunten). Bij kleinere persleidingen van een drukriolering worden ontluchters weinig toegepast. Men gaat er van uit dat de gasbellen door de hoge leidingsnelheden wel worden meegevoerd. Of dit ook daadwerkelijk gebeurt, hangt af van de gehaalde watersnelheden en de tijdspanne waarin deze snelheden worden gehaald. Hieraan behoort ook in het ontwerp aandacht te worden besteed (geen scherpe hoeken in de leidingen). Bij grotere leidingen dienen altijd ontluchtingspunten te worden meegenomen in het ontwerp. Doorspoelen lucht Het is mogelijk door een hoge watersnelheid de lucht het systeem uit te spoelen. Tegenwoordig wordt daarom, als standaard procedure, na aanleg vaak met een grote pomp het resterende gas uit de leiding gedrukt. Bij kleine diameters wordt doorspoelen (bij normaal gebruik) als vervanging van ontluchters ingezet. Het is niet altijd mogelijk om met een grotere pomp een leiding te ontluchten, het probleem hierbij is namelijk dat de druk ook toeneemt en dat moet passen binnen de drukklasse van het systeem.
wRw Handleiding riolering buitengebied
14
april 2005
Op dit moment wordt onderzoek naar doorspoelen gedaan door de TU Delft in samenwerking met het WL. De eerste resultaten echter indiceren dat de benodigde watersnelheden vaak relatief hoog zijn en langere tijd dienen te worden gehandhaafd. Het is zeer de vraag of dit in het buitengebied realiseerbaar is, tijdens normaal gebruik, vanwege het gebrek aan buffering van water. Wegdrukken lucht door een foampig Een relatief zekere manier om luchtbellen te verwijderen is door de leiding te reinigen met een foampig. Hierbij worden, naast het reinigen van de wanden van de leiding, luchtbellen het systeem uitgedrukt. Ontluchtingspunten Een ontluchtingspunt is een punt waar, al dan niet automatisch, ongewenst lucht uit een persleiding kan worden verwijderd. De locatie van een mogelijke luchtbel is echter vaak lastig te voorspellen waardoor ontluchtingspunten verkeerd kunnen worden geplaatst. Bij iedere hoek van meer dan 20 graden (in het verticale vlak) in het systeem dienen ontluchtingspunten te worden geplaatst tenzij het zeker is dat eerdere ontluchters reeds al het gas uit de leiding hebben verwijderd. Biogas kan in zo’n situatie echter wel weer een probleem vormen. Als belangrijke reden om bij grotere persleidingen ontluchters toe te passen, wordt het voorkomen van waterslag vaak genoemd. Dit is gedeeltelijk correct aangezien luchtzakken ervoor kunnen zorgen dat waterkolommen te snel afremmen waardoor waterslag ontstaat. Echter indien de ontluchter verkeerd gedimensioneerd is, kan juist waterslag worden veroorzaakt wanneer een luchtbel snel verwijderd wordt en de twee waterfronten ter plaatse van de ontluchter tegen elkaar botsen. In het bovengenoemde onderzoek van de TU Delft en het WL bleek dat bij een hoek van 10 graden de locatie van een luchtbel niet meer te voorspellen was (Lubbers, 2004). Automatische besturing van de ontluchting is risicovol gebleken. Bij automatische ontluchting is geen menselijk ingrijpen vereist, maar door de plaats van ontluchters is het vaak zo dat zich snel vet en vuil ophopen, waardoor het functioneren terugloopt. Sommige ontluchters moeten meer dan één maal per week worden schoongemaakt. Ook kan door het niet goed sluiten van de ontluchter juist lucht worden aangezogen. Dit gebeurt alleen wanneer ze verkeerd (te hoog) geplaatst zijn. Vanwege de minder goede ervaringen is het aanleggen van (automatische) ontluchtingspunten niet de normale praktijk meer. Conclusie luchtinsluiting Als het op luchtinsluiting in persleidingen aankomt geldt dat voorkomen beter is dan genezen. - Dimensioneer de pompput dusdanig dat er geen lucht het water wordt ingeslagen door een te hoog binnenkomende bovenstroomse leiding; - Stel het uitslagpunt van de pomp minstens 20 centimeter onder de zuigmond; - Voorkom dat de benedenstroomse kant van de persleiding onder vrij verval kan leeglopen Ondanks deze maatregelen dient het energieverbruik van de leiding gemonitord te worden. Is er een significante toename van dit gebruik dan zal getracht moeten worden om de luchtinsluiting te verhelpen. De meest betrouwbare methode hiervoor is het gebruik van een foampig. 4.12. Lozingspunten bedrijven Ten aanzien van de pompputten van de aangesloten bedrijven en woningen valt op te merken dat het in principe wordt afgeraden om meerdere bedrijven te clusteren op één pompput. Dit om te voorkomen dat het ene bedrijf last heeft van een niet-optimaal lozingspatroon van het andere bedrijf. Vaak blijkt het lastig na te gaan welk bedrijf zich niet aan de afspraken houdt. De keuze tussen één pompput of twee aparte pompputten voor het scheiden van huishoudelijk en bedrijfsmatig afvalwater is een keuze die valt onder de strategische keuze voor sturing.
wRw Handleiding riolering buitengebied
15
april 2005
Ten aanzien van de buffering bij glastuinbouw heeft het bevoegd gezag (waterschap) de mogelijkheid een buffercapaciteit van 50 m3/ha glasoppervlak te eisen. Door buffering kan de piekbelasting op het systeem sterk worden gereduceerd. Ook kan er worden gekozen op welk tijdstip het afvalwater wordt geloosd op het stelsel. Het op elkaar afstemmen van de lozingen van de verschillende bedrijven kan door middel van sturing, bijvoorbeeld door middel van telemetrie of vaste lozingstijden (time slots). 4.13. Pompregiem Een van de uitgangspunten bij het ontwerp van een drukrioleringssysteem is dat pieklasten worden afgevlakt. Er dient te worden voorkomen dat alle aangesloten bedrijven en woningen op hetzelfde moment hun afvalwater lozen. Er zijn vele alternatieven te bedenken om dit voor elkaar te krijgen zoals: - Afspraken met de lozers (lozer x mag lozen tussen 12:00 uur en 15:00 uur); - Tijdssloten (geforceerde afspraak, x minuten per uur mag y m3/uur worden geloosd); - Sturing (centraal of lokaal). 4.14. Telemetrie en sturing Bij nieuw aan te leggen drukriolering in het buitengebied is het van belang een helder en beheerbaar stelsel te ontwerpen. Doelstellingen dienen te zijn: 1. Storingen worden centraal gemeld en dienen, afhankelijk van de ernst van de storing, binnen enkele uren verholpen te kunnen worden; 2. De capaciteit van de riolering dient zoveel mogelijk te worden gebruikt gedurende de gehele dag. Lage stroomsnelheden (kleiner dan 0,7 m/s) dienen te worden voorkomen; 3. Er dient duidelijkheid te zijn over de juridische verantwoordelijkheden. Storingen worden centraal gemeld en dienen, afhankelijk van de ernst van de storing, binnen enkele uren verholpen kunnen worden Enkele termen uit deze zin worden toegelicht: Storingen: onder storingen worden alle situaties beschouwd waarin de pomp niet goed meer functioneert of waarin het onduidelijk is of de pomp nog goed functioneert. Een storing kan dus bijvoorbeeld ook optreden als een pomp te lang actief is, of als de waterstand in de pompput te lang hoog is. Centraal: storingen worden via een onderkast bij de pomp doorgegeven aan de storingsmelder in de hoofdkast. De hoofdkast is aangesloten op de centrale signalering bij de rioolbeheerder. Storingen worden direct gesignaleerd. Ernst van de storing: of er direct gereageerd wordt op de storing hangt af van de soort melding en de locatie van de melding. Binnen enkele uren: een storing zal vaak samengaan met een noodoverstorting op oppervlaktewater of het optreden van wateroverlast bij de gebruiker. Dit dient beide voorkomen te worden. De capaciteit van de riolering dient zoveel mogelijk te worden gebruikt gedurende de gehele dag. Lage stroomsnelheden dienen te worden voorkomen. De huishoudelijke afvalwaterstoom is niet gedurende de gehele dag even groot. Gedurende de nacht wordt er aanzienlijk minder geloosd. Dit houdt in dat er gedurende die uren er capaciteit over is voor andere doeleinden zoals het leegpompen van buffervoorzieningen. Bijkomend voordeel van het leegpompen van buffervoorzieningen is dat er niet meer hoeft te worden doorgespoeld met schoon water om te lange verblijftijden te voorkomen. Er dient duidelijkheid te zijn over de juridische verantwoordelijkheden. Onder dit punt valt een heel scala aan onderwerpen. Van belang is dat zowel de gebruiker als de beheerder weten welke rechten en plichten ze hebben, zowel tijdens normaal gebruik als in geval van calamiteiten.
wRw Handleiding riolering buitengebied
16
april 2005
4.15. Nooduitlaten Het aanbrengen van nooduitlaten in het systeem is in principe verboden, tenzij in tijdelijke situaties vergund door de waterkwaliteitsbeheerder. Een nooduitlaat wordt aangebracht om in geval van een calamiteit (bijvoorbeeld het falen van een gemaal) het negatieve effect van de resulterende lozing te minimaliseren door zelf de locatie van de lozing te kiezen. Ondanks dat het in principe verboden is wordt aangeraden toch een locatie te kiezen voor een uitlaat tijdens calamiteiten. Het is immers altijd te prefereren zelf de locatie van een lozing te kiezen dan om dit aan het systeem over te laten met alle mogelijke rampzalige gevolgen. De locatie van een noodoverlaat wordt (in overleg) door de waterkwaliteitsbeheerder bepaald 4.16. Ontvangend gebied Het nieuw aangelegde systeem zamelt afvalwater, voert het af en loost het. Dit kan gebeuren op een afvalwaterzuiveringsinstallatie, maar ook op een achterliggend (druk)rioolsysteem. Het is van belang te controleren of het achterliggende systeem het extra aanbod van afvalwater aankan. Speciale aandacht dient te worden besteed aan de situatie tijdens neerslag. Voorkomen dient te worden dat het afvalwater na lozing direct op het oppervlaktewater terechtkomt via een overstort van het gemengde rioolstelsel. Dus bij voorkeur het lozingspunt van een drukrioleringssysteem niet nabij een bestaande overstort aanleggen. 4.17. Conclusie technisch ontwerp nieuwe riolering in het buitengebied Op grond van de praktijkervaring met mechanische riolering (voornamelijk drukriolering) dient bij een nieuw ontwerp expliciet rekening te worden gehouden met de volgende zaken: - Het voorkomen van lucht(gas)insluitingen in het systeem (niet bij vacuümsysteem). Dit heeft een belangrijke capaciteitsreductie, en daarmee een energie-inefficiëntie tot gevolg; - Keuze van de wandruwheid. Als wordt uitgegaan van lage wandruwheden volgens opgave fabrikant, kan dit inhouden dat, om het systeem op zijn ontwerppunt te laten functioneren, regelmatig onderhoud noodzakelijk is (b.v. schoonmaken van de leiding); - De aanleg van automatische storingsmelding is eenvoudig realiseerbaar, met de huidige mogelijkheden van telecommunicatie. De in het verleden vaak gebruikte signalering met de ‘rode lamp’ bleek in de praktijk als meldingsysteem te gevoelig voor vandalisme en resulteerde vaak in een te trage afhandeling; - Het verzorgen van een regelmatige analyse van telemetriegegevens. Door regelmatig een analyse van de storingen en draaiuren te maken en daarmee de capaciteit van het systeem te volgen, kan preventief onderhoud worden gepleegd. Bij het constateren van een verhoogd energieverbruik kan door het reinigen met een foampig zowel aangroei aan de wand als luchtinsluiting verholpen worden; - Bij het ontwerp dient er rekening te worden gehouden met het gebied dat de afvalwaterstroom ontvangt.
wRw Handleiding riolering buitengebied
17
april 2005
5. TECHNISCH ONTWERP BESTAAND SYSTEEM 5.1. Inleiding Onder een bestaand systeem wordt riolering verstaan die reeds is aangelegd, maar waar extra op geloosd zal gaan worden, hetzij door verandering van de lozingen van de aangesloten bedrijven, hetzij door het aansluiten van nieuwe bedrijven. Vaak is de bestaande riolering gedimensioneerd op de huishoudelijke afvalwaterlozing. Veel drukrioleringssystemen zijn in de afgelopen jaren uitgebreid. Er zijn extra gemalen tussen geplaatst, maar ook zijn bestaande stelsel vergroot. Controle van de capaciteit van het systeem heeft daarbij veelal niet plaatsgevonden, waardoor met name bij verlengen van bestaand systemen de gemalen veraf gelegen van de lozingspunten onvoldoende capaciteit halen.
5.2. Capaciteit bestaande riolering De capaciteit van een bestaand stelsel blijkt vaak significant af te wijken van de capaciteit in de praktijk [Westland Energie Services b.v., 2000]. Vaak blijkt dit samen te hangen met aannamen ten aanzien van de wandruwheid, luchtinsluitingen of met pompslijtage. Vooral pompen die op een aanzienlijke afstand van het lozingspunt zijn geplaatst, geven in de praktijk een lager debiet dan het theoretisch bepaalde debiet. Door de Werkgroep Riolering Buitengebied (2003) is geconcludeerd dat als een persleiding goed is aangelegd, de praktische capaciteit 80% van de theoretische capaciteit is. 5.2.1. Verlagen belasting riolering Indien de capaciteit van de bestaande riolering onvoldoende blijkt, is het in eerste instantie van belang om naar de bron van dit water te kijken. In principe zijn er gespreide lozingen en pieklozingen. Het kan zijn dat het volume dat jaarlijks kan worden verwerkt meer dan voldoende is, maar dat een stelsel de pieklozingen niet aankan. Het kan ook zijn dat ook het jaarlijkse volume niet verwerkt kan worden, ook al is dat geheel gelijkmatig verspreid. De belasting kan verlaagd worden door bronmaatregelen. Deze maatregelen gaan uit van het beperken van het gebruik en het bevorderen van hergebruik van water en het saneren van de restlozing. Enkele voorbeelden zijn: 1. Verkleinen pieklozingen: - Bouwen buffer; - Het verlengen van de ledigingstijd van de buffervoorzieningen. 2. Verkleinen jaarhoeveelheden bedrijfsmatige lozingen, bijvoorbeeld:
-
Verlagen waterverbruik door (verbeterde) recirculatie; Veranderen van geteeld gewas; Veranderen van soort teelt (grondteelt naar substraatteelt), met name in kwelgebieden; Het verminderen van kwel door bijvoorbeeld kwelschermen; Het lokaal zuiveren van (een gedeelte van) het afvalwater.
Tevens is het zo, dat op dit moment bij glastuinbouw vaak wordt geëist dat 75% van de afvalwaterstroom uit cluster 3 (zie hoofdstuk 2) wordt gezuiverd. Het isoleren en lozen van een deel van het water uit die cluster kan de belasting aanzienlijk verlagen. 3. Verkleinen hoeveelheid rioolvreemd water
Regenwater dient niet te worden geloosd op de drukriolering, tenzij hier om speciale redenen toestemming voor is verleend. Tijdens regen blijkt echter vaak dat er wel degelijk regenwater verpompt wordt. Foutieve aansluitingen kunnen worden opgespoord en het aangesloten verhard oppervlak kan weer worden afgekoppeld. Indien er twijfels zijn over de kwaliteit van het afstromende water dient dit te worden nagegaan bij de fungerende waterkwaliteitsbeheerder. Verontreinigd regenwater dient in sommige uiterste gevallen naar de riolering te worden afgevoerd, bij voorkeur volstaat een lokale zuivering. Piekbelastingen van regenwater ontregelen het rioleringssysteem.
wRw Handleiding riolering buitengebied
18
april 2005
De exacte locatie van de foutieve aansluitingen is bijvoorbeeld te bepalen door (zie ook Leidraad Riolering, module C2300): 1. Rookgasonderzoek. De rook zal op de aangesloten verharde oppervlakten uit het systeem komen; 2. Gekleurde vloeistof toevoeren per regenpijp; 3. Draaitijdstippen van de individuele pompen. Het nemen van bronmaatregelen verdient de voorkeur boven het aanpassen van het rioolstelsel. 5.2.2. Vergroten capaciteit van bestaande riolering Het vergroten van de capaciteit van bestaande riolering is vaak een dure operatie. De meest gebruikte opties zijn (zie bijvoorbeeld Westland, 2004): 1. Vergroten pompcapaciteiten bestaande gemalen; 2. Vergroten diameters in het systeem; 3. Aanleggen van nieuwe leidingen; 4. Het plaatsen van “booster” of opvoergemaal (cascade persleiding); 5. Schoonmaken persleiding. 1. Vergroten pompcapaciteit bestaande gemalen Om meer water te verpompen kan de capaciteit van de gemalen worden aangepast. Dit is een optie als de capaciteit van de achterliggende persleidingen niet beperkend werkt. Er moet wel rekening gehouden worden met de invloed van het vergroten van één pompcapaciteit op de pompcapaciteit van eventuele andere gemalen die op dat gedeelte van de riolering lozen. Het kan zijn dat een pomp wordt “weggedrukt” door het vergroten van het vermogen van een tweede pomp. Deze oplossing levert in de praktijk slechts een beperkte capaciteitswinst op. 2. Vergroten diameters in het systeem
Het vergroten van de diameters in het systeem verkleint de hydraulische weerstand. De aangesloten gemalen kunnen een groter debiet verpompen met hetzelfde vermogen. Hierbij is het zaak te voorkomen dat de pompen buiten hun pompcurve moeten functioneren. Dit kan trillingen en cavitatie veroorzaken. 3. Aanleggen nieuwe persleidingen
In plaats van het vervangen van de persleidingen door een grotere persleiding kan, als er voldoende ruimte aanwezig is, overwogen worden om een tweede persleiding aan te leggen. 4. Het plaatsen van een booster en opvoergemaal
Om de weerstand te verlagen is het ook mogelijk om een opvoer- of boostergemaal te plaatsen (zie bijvoorbeeld Witteveen+Bos, 1996). In feite geeft dit voor het systeem een vergelijkbaar effect als het vergroten van de diameters. Wel is deze optie vaak goedkoper en wordt er een extra mogelijkheid ter buffering en/of sturing geschapen. Nadeel is de afgenomen bedrijfszekerheid vanwege het mogelijke falen van het gemaal. Het verschil tussen een boostergemaal en een opvoergemaal ligt in het feit dat bij een opvoergemaal de pompkelder onder atmosferische druk ligt, terwijl een boostergemaal energie toevoegt aan de voorhandenzijnde energie in de aankomende leiding (zowel snelheid als waterdruk). Het nadeel van een boostergemaal is het feit dat door de mindere beluchting eerder H2S-vorming kan optreden. 5. Schoonmaken + ontluchten
Door een leiding schoon te maken en / of te ontluchten zal het energieverhang over een leiding normaliter afnemen. De capaciteit van de betreffende leiding zal, in combinatie met dezelfde pomp, groter worden.
wRw Handleiding riolering buitengebied
19
april 2005
Bij het vergroten van de capaciteit van de bestaande riolering dient er rekening te worden gehouden met de capaciteit van de achterliggende RWZI en, indien van toepassing, de ontvangende vrijverval riolering. Als het regent kan de capaciteit van het vrijvervalsysteem ook onvoldoende zijn. De lozing van water uit het drukrioleringssysteem kan daardoor aanleiding zijn tot een overstort van het ontvangende stelsel. 5.2.3. Beter benutten capaciteit bestaande riolering Vaak wordt er in, plaats van het vergroten van de capaciteit van het systeem, getracht de werking van het systeem te optimaliseren. Hierbij kan gedacht worden aan het vergroten van het dagpiekdebiet tot het maximum of het benutten van de resterende beschikbare capaciteit gedurende een deel van de dag. Vergroten maximum debiet Het kan zijn dat de riolering is gedimensioneerd op grotere afvalwaterstromen dan er op dit moment worden verwerkt. Er is overcapaciteit en die kan normaliter zonder veel problemen worden benut. Het maximum debiet van een drukrioleringssysteem wordt bereikt op het moment dat alle pompen gelijktijdig draaien. Hoe verder de pompen van het lozingspunt afliggen hoe lager de capaciteit van de pomp (toename weerstand). Het is daarom belangrijk bij het ontwerp goed te kijken naar de kans op samenloop van pompen en te beoordelen of een systeem na een langdurige stroomstoring binnen korte tijd het afvalwater verpompt kan krijgen. Hiervoor zijn rekenprogramma’s beschikbaar. Beter benutten tijdelijke overcapaciteiten De riolering in het buitengebied is oorspronkelijk veelal aangelegd voor het afvoeren van het huishoudelijke afvalwater van de woningen. Met name in de nachtelijke uren is het debiet van deze afvalwaterstroom relatief klein. Er is op dat moment een overcapaciteit in het systeem beschikbaar. Dit betekent dat er ruimte beschikbaar is voor andere (bedrijfsmatige) lozingen. Hiervoor is noodzakelijk: - Buffering; - Sturing. Ten aanzien van de buffering heeft het bevoegd gezag (het waterschap) bij een glastuinbouwbedrijf de mogelijkheid een buffercapaciteit van 50 m3/ha te eisen. Door buffering kan de piekbelasting op het systeem sterk worden gereduceerd. Ook kan er worden gekozen op welk moment het afvalwater zal worden geloosd op het stelsel. Het op elkaar afstemmen van de lozingen van de verschillende bedrijven kan door middel van sturing, bijvoorbeeld door middel van telemetrie of vaste lozingstijden (time slots). 5.2.4. Lozing water in geval van een calamiteit of tijdelijk exces aan water Zelfs met sturing en buffering kan het voorkomen dat de aangeboden hoeveelheid afvalwater de capaciteit van de riolering overtreft, bijvoorbeeld door massaal spuien bij een gebrek aan regenval. In zo’n geval gelden enkele overwegingen: - Het overtollige water dient te worden geloosd daar waar het negatieve effect zo klein mogelijk is - Het lozen van het water dient gecontroleerd te gebeuren - De veroorzaker van de lozing dient de negatieve gevolgen te accepteren. Deze punten kunnen in de praktijk strijdig zijn met elkaar. Er wordt aangeraden om in een glastuinbouwgebied, als dit mogelijk is, het overtollige water lokaal (bij de tuinder) over te storten, aangezien daar het relatief schone water van cluster 3 nog gescheiden kan zijn van het zwaarder verontreinigde afvalwater. Is cluster 3 niet meer afzonderlijk te lozen (reeds gemengd met andere afvalwaterstromen) dan wordt aangeraden het water te lozen bij de veroorzaker van het probleem. Bijvoorbeeld bij een te groot aanbod dienen de tuinders het overtollige water zelf te bufferen of te verwerken. 5.3. Samenvatting technisch ontwerp bestaand systeem Met bestaande systemen van mechanische riolering ontstaan in de praktijk voornamelijk de volgende typen problemen:
wRw Handleiding riolering buitengebied
20
april 2005
-
-
Toename van de hydraulische belasting, hetzij door toename van reguliere lozingen (bijvoorbeeld In de loop der jaren uitgevoerde uitbreidingen en aanpassingen aan het systeem), hetzij door een toename van rioolvreemd water (i.c. neerslag); Afname van de hydraulische capaciteit.
Het merkbare resultaat van beide ontwikkelingen is onder meer een oplopende storingsfrequentie van de gemalen, toenemend energieverbruik en / of een toename van de meldingsfrequentie van gebruikers. Het is van belang deze twee zaken (toename belasting vs. afname capaciteit) te onderscheiden. Indien dit niet gebeurt ontstaat het risico dat er maatregelen worden genomen (capaciteitsuitbreiding) terwijl daarmee de oorzaak van het probleem niet wordt weggenomen. Het vaststellen van de oorzaak van een geconstateerde toename van de hydraulische belasting is lastig. Zeker indien er geen of nauwelijks meetgegevens voorhanden zijn, is het vaak moeilijk éénduidig de oorzaak vast te stellen. Het gaat dan om: - Wijzigingen in bedrijfsvoering van individuele lozers; - Toename foutieve aansluitingen, met name het aansluiten van regenpijpen bij verbouwingen op het perceel zijn hier debet aan. Dit is veelal goed te constateren doordat tijdens neerslag veel hoogwaterstoringen in de gemalen zich voordoen. In beide gevallen zit er weinig anders op dan perceel voor perceel controles uit te voeren, gekoppeld aan (herhaalde) voorlichting van de gebruikers. Indien er problemen met een bestaand systeem zijn en er is geen sprake van een significante toename van de hydraulische belasting, dan moet worden gekeken naar de hydraulische capaciteit. Als gevolg van de onderstaande oorzaken kan de capaciteit van een systeem in de loop van de tijd afnemen: - Slijtage pompen; - Luchtinsluitingen in de leidingen; - Ontstaan van scaling: Als regel is er een redelijke ervaring met het in schatten van de ´standtijd (leeftijd)´ van een pomp in een bestaand systeem. De twee andere oorzaken zijn lastiger te traceren. Het schoonmaken van een leiding gevolgd door een periode van monitoring kan uitsluitsel geven over de invloed van luchtinsluitingen. Als dit de oorzaak is dan zal de leiding direct na het schoonmaken perfect werken om vrij snel daarna (binnen enkele dagen) weer een afnemende capaciteit laten zien. Indien de leiding na het schoonmaken pas na langere tijd een afnemende capaciteit vertoont dan is scaling de meest waarschijnlijke oorzaak. Vaak, maar niet altijd, is dat laatste ook wel te constateren door het effluent na afloop van de reiniging te inspecteren. Bij herontwerp van bestaande riolering dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met datgene wat is opgemerkt in hoofdstuk 4 (nieuwe systemen).
wRw Handleiding riolering buitengebied
21
april 2005
6. VAN PLAN TOT GEBRUIK; COMMUNICATIE EN HANDHAVING 6.1. Communicatie Communicatie is een essentieel onderdeel in het traject dat moet leiden tot de aanleg van, of de verbetering van, riolering in het buitengebied. Het doel van informatie en communicatie is in dit geval: Het stroomlijnen van het aanlegtraject en het optimaliseren van het gebruik van de riolering in de toekomst. Gedurende het traject van ontwerp en aanleg dient er draagvlak te zijn voor het project, zowel onder de gebruikers als onder de verschillende (overheids)instanties. Communicatie is een belangrijk middel om dit draagvlak te creëren Wanneer het stelsel eenmaal is aangelegd dient er verstandig gebruik van te worden gemaakt om operationele problemen te voorkomen. Met name in systemen waar de lozingen niet door middel van een tijdsslot of RTC zijn geregeld is dit van groot belang. In de onderstaande paragrafen worden, aan de hand van verschillende stappen in de ontwerp en uitvoeringsfase, aanbevelingen gedaan ten aanzien van de communicatie en handhaving. Ontwerp fase en concept aansluitplan Tot de riolering is aangelegd is de gemeente meestal de instantie met het initiatief (in sommige gevallen ligt het initiatief bij een aannemer). In de beginfase van het ontwerptraject moet de gemeente de gebruikers en de waterkwaliteitsbeheerder informeren over het voornemen om een rioleringsplan te maken. Hoewel de waterkwaliteitsbeheerder pas als de riolering is aangelegd bevoegdheid tot handhaving krijgt (lozers moeten dan aansluiten op de riolering, Wvo-vergunning voor lozen op oppervlaktewater kan worden ingetrokken), kan het wel adviserend optreden. De gebruikers dienen in dit stadium te worden ingelicht dat er plannen zijn om riolering aan te leggen. Een bewonersbrief en een algemene informatieavond zijn hiervoor de meest geëigende middelen. In veel gevallen zal de gebruiker hier voor de eerste maal geconfronteerd worden met een eigen bijdrage in de aanlegkosten. Tijdens de ontwerpfase blijkt het voor glastuinbouwgebieden vaak noodzakelijk om buffers op de bedrijven en/of centrale sturing van de lozingen op te nemen in het ontwerp. De gemeente kan echter niet afdwingen dat de gebruikers ook daadwerkelijk de noodzakelijke investering doen. De waterkwaliteitsbeheerder heeft geen middelen om vóór de aanleg van de riolering een buffervoorziening of sturingsmechanisme af te dwingen. De waterkwaliteitsbeheerder kan niet anticiperen op een toekomstige verwachting. Pas na aanleg van de riolering kan de waterkwaliteitsbeheerder dit verordenen. Dit wordt geregeld in voorschrift 1 van bijlage 3 uit het Besluit Glastuinbouw. Dit voorschrift regelt welke afvalwaterstromen mogen worden geloosd op het openbaar riool en onder welke voorwaarden dit is toegestaan. Dit voorschrift gaat alleen op bij de aanwezigheid van een riool. De gemeente kan wel, in het kader van de vangnetregeling (zie paragraaf 6.2), eisen stellen aan de maximale grootte van de lozingen. Aan het einde van de ontwerpfase zijn de aan te sluiten woningen en bedrijven in clusters ingedeeld, is er globaal bekend waar de riolering ligt en is het concept aansluitplan voltooid. Nadat het concept aansluitplan voltooid is, dient de gemeente dit voor te leggen aan de betreffende lozers (bijvoorbeeld door een voorlichtingsavond). Het plan dient ook als uitgangspunt voor de verdere afspraken met de waterkwaliteitsbeheerder. De gebruikers dienen te worden ingelicht over hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de lozingen op de riolering. Ook moet de rol van de gemeente en de waterkwaliteitsbeheerder duidelijk uiteengezet worden. Definitief aansluitplan In het aansluitplan staat in grote lijnen beschreven waar en hoe riolering zal worden aangelegd. ook zijn er voorlopige kostenramingen aanwezig. Qua kosten en tijd is het vaak te prefereren de riolering en de buffers gelijktijdig aan te leggen. Door een goede communicatie kunnen de gebruikers worden doordrongen van de voordelen van vroegtijdig investeren.
wRw Handleiding riolering buitengebied
22
april 2005
Actualisatie gegevens en detailplan De volgende stap is om de beschikbare gegevens te actualiseren / verifiëren. Het einddoel van deze fase is een concreet bestek (detailplan). Deze stap speelt met name in gebieden met veel glastuinbouw of grotere bedrijfsmatige lozingen een grote rol. Alle bedrijven dienen te worden bezocht om de geschatte waterstromen te verifiëren (zie ook hoofdstuk 3). In principe voert de gemeente deze bezoeken uit. Uit praktische overwegingen geeft de waterkwaliteitsbeheerder echter vaak (technische) ondersteuning. Per tuinbouwbedrijf dient de grootte van de benodigde buffer in deze fase bepaald te worden aan de hand van een volume balans (al het water wat niet direct geloosd kan worden door lozingsbeperkingen dient gebufferd te worden). Het maximum wat hierbij te eisen is, is 50 m3/ha (op basis van het besluit Glastuinbouw). Naast de directe interactie met de gebruiker tijdens het bedrijfsbezoek voor de inventarisatie van de afvalwaterhoeveelheden dienen door de gemeente de mogelijke aanvullende eisen en de methode van handhaving gecommuniceerd te worden aan de gebruiker Hierbij kan de waterkwaliteitbeheerder assisteren. Het uiteindelijke detailplan kan per cluster worden besproken. De gebruikers krijgen duidelijkheid over wat er van hun precies verwacht wordt. Aanleg Nadat een nieuw systeem is ontworpen, of nadat er aanpassingen aan een bestaand systeem zijn voorgesteld kan het traject worden ingegaan van realisatie en gebruik. Gedurende de aanleg dienen de verschillende belangengroepen op de hoogte te worden gehouden van de stand van zaken en de planning. Dit kan door de verschillende media, bijvoorbeeld brieven of een website. Gebruik Tijdens de gebruiksfase van riolering in het buitengebied dient geregeld bij de gebruiker te worden benadrukt hoe de riolering dient te worden gebruikt. Dit kan bijvoorbeeld door een informatiebrief eventueel verwijzend naar een internet pagina. Het dient benadrukt te worden dat (schoon) verhard oppervlak niet op mechanische riolering mag worden aangesloten. 6.2.
Handhaving regelgeving
6.2.1. Inleiding handhaving Handhaving is het door toezicht en het toepassen van bestuursrechtelijke, strafrechtelijke of privaatrechtelijke middelen bereiken dat de algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften worden nageleefd (definitie van de Raad voor het Openbaar Bestuur, 1998). Tegenwoordig wordt onder handhaving vaak verstaan (Infomil 2000) “het door communicatie, stimulering en toezicht bewerkstelligen en zonodig met bestuursrechtelijke, strafrechtelijke of civielrechtelijke middelen afdwingen, dat de regels van de milieuwetgeving worden nageleefd”2 De handhaving begint wanneer de riolering is aangelegd. 6.2.2. Handhaving Wvo Voor lozingen van afvalwater op oppervlaktewater is de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) van belang. De provincie, als beheerder van het oppervlaktewater (behalve Rijkswateren) is belast met de handhaving van deze wet. De verantwoordelijkheid van deze handhaving is onder normale omstandigheden overgedragen aan de betreffende waterkwaliteitsbeheerder. Het instrument van de handhaving ligt in artikel 1, lid 1 van de Wvo waarin het verboden is zonder vergunning, met behulp van een werk afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen (in welke vorm ook) in oppervlaktewater te brengen. De waterkwaliteitsbeheerder handhaaft op het lozen zonder vergunning. Voor glastuinbouw, akkerbouw en veeteelt gelden voorts AMvB’s waarop gehandhaafd kan worden. De waterkwaliteitsbeheerder kan aansluiten op de riolering niet afdwingen. Voor huishoudelijk afvalwater geldt de AMvB lozingen huishoudelijk afvalwater, die stelt dat lozers moeten aansluiten als er riolering binnen
2
J. Mooiman, De praktijk van het toezicht op de Milieuwetgeving, in: Handhaving van milieuwetten, Eindhoven 1990, p.1.
wRw Handleiding riolering buitengebied
23
april 2005
40 m aanwezig is. Als ze dat niet doen, zijn deze lozingen illegaal en kunnen door de handhavers worden aangepakt (deze lozers hebben dus geen vergunning omdat dit via een AMvB is geregeld).
In het rapport “Handhaving Wvo” geschreven door het CIW (2000) wordt een voorbeeld toezichtsplan buitengebied verstrekt. Tevens worden aanbevelingen gedaan ten aanzien van de te volgen route voor handhaving. 6.2.3. Handhaving Wm Naast de handhaving op de Wvo kan er ook handhaving op basis van de Wm plaatsvinden. Op grond van de Wet Milieubeheer heeft de gemeente het gezag te handhaven op goed gebruik van de riolering. Bij Wvo-vergunningsplichtige lozingen wordt in de Wm-vergunning of Wm-ontheffing ten aanzien van het afvalwater alleen de bescherming van het rioolstelsel geregeld. Op de lozing vanuit niet-inrichtingen, waarvoor het lozingsverbod is opgeheven (bijvoorbeeld huishoudelijk afvalwater of bedrijfsafvalwater van glastuinbouw), is via het ‘Besluit lozingsvoorschriften nietinrichtingen’ een aantal voorschriften van toepassing (Infomil 2000). Daarnaast biedt dit besluit ook de mogelijkheid een nadere eis te stellen aan een lozing op basis van de vangnetbepaling. Hierin staat onder andere omschreven dat door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid de doelmatige werking van het rioolstelsel of het achterliggende zuiveringswerk niet mag belemmeren. Tevens is de gemeente vaak het bevoegde gezag ten aanzien van lozingen op de bodem. Mogelijke overtredingen van het lozingenbesluit bodembescherming worden door de waterkwaliteitsbeheerder aan de gemeente gemeld.
wRw Handleiding riolering buitengebied
24
april 2005
7. BEHEERASPECTEN 7.1. Inleiding Riolering in het buitengebied dient, net als riolering in stedelijk gebied, goed beheerd te worden om zijn werking te garanderen. In dit hoofdstuk is het beheer opgedeeld in drie delen: beheer gemalen, beheer leidingstelsel en beheer overige constructies. Vanwege de relatie tussen beheer en vervanging zal hier ook op worden ingegaan. In dit hoofdstuk zal geen kostenindicatie worden gegeven aangezien dit sterk regio en conjunctuurgevoelig is. 7.2. Beheer gemalen In december 2004 is er een nieuwe module van de Leidraad Riolering uitgekomen over het beheer van gemalen. In deze module wordt ingegaan op de verschillende aspecten van beheer. Voor normaal gebruik kan deze module worden aangehouden. Wel ontbreekt in de ogen van Witteveen+Bos een aanbeveling met betrekking tot storingsanalyse. Hiervoor wordt verwezen naar het proefschrift van Hans Korving (2004). Uit een regelmatige storingsanalyse kan een trendbreuk in de storingsfrequentie blijken (bijvoorbeeld: normaliter treedt 3 maal per jaar een storing op, nu 3 keer per maand). Als de frequentie van storingen groter wordt kan dit erop duiden dat een onderdeel van het gemaal aan vervanging of onderhoud toe is. Hiermee kunnen vroegtijdig onnodige problemen worden voorkomen. In de praktijk wordt nog te vaak het probleem verholpen zonder dat de oorzaak van het probleem is achterhaald (correctief in plaats van preventief onderhoud). 7.3. Beheer leidingstelsel In de praktijk blijkt vaak dat de capaciteit van een leidingstelsel kleiner is dan de theoretische capaciteit. Dit kan liggen aan een kleinere gemaalcapaciteit (slijtage), maar kan ook veroorzaakt worden door een hogere weerstand in de leidingen. Het beheer van een leidingstelsel is dan ook van eminent belang. Hierbij wordt niet alleen gedacht aan regelmatige reiniging (bijvoorbeeld jaarlijks met een foampig), maar ook aan de signalering van problemen. Het registreren en analyseren van debietgegevens in het stelsel kan in een vroeg stadium problemen als scaling (het aangroeien van een harde laag aan de binnenkant van de leiding) detecteren. Door op tijd in te grijpen dalen de kosten van de ingreep en worden capaciteitsproblemen voorkomen. Door veel beheerders wordt veelal jaarlijks met behulp van een sterke pomp het stelsel doorgespoten tegen luchtinsluiting en bezinking. Het gebruik van een foampig is een betrouwbaarder alternatief. 7.4. Beheer speciale constructies Onder speciale constructies wordt hier verstaan: - Balkeerkleppen; - Lozingspunten; - Ontluchters. Balkeerkleppen worden veelal gezien als onderdeel van het voorliggende gemaal en dienen regelmatig (één of tweemaal per jaar) bij inspectie en controle van de installatie te worden onderzocht op een goede werking. Het lozingspunt dient regelmatig gecontroleerd te worden op H2S-aantasting (betonnen put). In veel gevallen wordt de betonnen put van een lozingspunt vervangen (of wordt een extra put met een korte extra leiding aangelegd) door een PVC put met een kort stukje PVC leiding. Het lozingspunt dient bij voorkeur onder water uit te komen. 7.5. Vervanging Planmatige vervanging is een onderdeel van goed beheer, maar ook incidentele vervangingen zijn niet te voorkomen. Een schatting voor de te verwachten levensduur van de onderdelen van de riolering is lastig te geven aangezien die sterk afhangt van bijvoorbeeld het onderhoudsprogramma en het gebruik. Belangrijk is om een vervanging niet te lang uit te stellen. Het telkens uitvoeren van reparaties om grote
wRw Handleiding riolering buitengebied
25
april 2005
uitgaven te voorkomen is vaak duurder dan op tijd de beslissing om te vervangen te nemen. De te verwachten levensduur van kunststof leidingen en putten is nog onbekend. Gerekend kan worden met ongeveer 60 jaar. Betonnen leidingen en putten hebben vaak een kortere levensduur in verband met aantasting. De elektrotechnische en mechanische delen van een drukrioolsysteem gaan tussen de 1020 jaar mee. 7.6. Vastleggen gegevens Een zeer belangrijk onderdeel van het beheer is het vastleggen van de basisgegevens. Er dient exact bekend te zijn wat waar ligt. Dit voorkomt fouten in beheer en extra kosten die gemaakt moeten worden voor een herinventarisatie. Dit is met name belangrijk bij het in beheer nemen van nieuwe werken. Door een goede inventarisatie bij de oplevering kan er voorkomen worden dat de rioolbeheerder moet opdraaien voor kosten die gemaakt zijn door de aannemer.
wRw Handleiding riolering buitengebied
26
april 2005
8. PRAKTIJKVOORBEELDEN 8.1. Inleiding In dit hoofdstuk zullen drie praktijkvoorbeelden van het aansluiten van buitengebied worden gepresenteerd. Dit gebeurt in twee gevallen aan de hand van verslagen van interviews met beheerders. Het betreft hier de projecten “aansluiting glastuinbouw op riolering Madeweg” in de gemeente Westland en “Oude Leedeweg” in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De verslagen zijn niet op (technisch) gebied aangepast en betreffen dus uitsluitend de zienswijze van de betreffende beheerder. Het derde project is geëvalueerd aan de hand van een enquête bij de beheerder. Hier gaat het om de aansluiting van de “2e Tochtweg” in de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. De literatuurverwijzingen binnen dit hoofdstuk zijn overgenomen uit de verslagen. De literatuurlijsten van de verslagen zijn te vinden in paragraaf 8.2.7 en 8.3.5. 8.2.
Madeweg, gemeente Westland
8.2.1. Historie en achtergronden Reeds in 1997, nog vóór de politieke discussies omtrent riolering van bedrijfsafvalwater in het buitengebied, hebben de toenmalige 7 Westlandse gemeenten, het Hoogheemraadschap Delfland (HHD), Westland Energie en Haskoning het probleem geïdentificeerd van vervuiling door het oppervlaktewater door lozingen vanuit de glastuinbouw. Tegelijkertijd werd ook de specifieke problematiek onderkend dat er vaak sprake is van bestaande riolen, die zijn aangelegd en gedimensioneerd op huishoudelijk afvalwater en daarom op het eerste gezicht niet geschikt zijn voor het afvoeren van bedrijfsafvalwater. Gezamenlijk met WLTO zijn de genoemde partijen vervolgens gestart met een studie naar een uit te voeren praktijkproef. Doelstelling van de praktijkproef was om aan te tonen dat het bestaande (kleine) drukriool voldoende kon worden geoptimaliseerd om lozingen van bedrijfsafvalwater te kunnen opvangen. Voor de proef is de Madeweg in Monster geselecteerd. Belangrijke criteria hierbij waren: - Er is sprake van een lange streng met vertakkingen (maximale lengte 1900 m); - Er is sprake van zowel bedrijven als woningen; - Er is sprake van een grote verscheidenheid in bedrijven. Hierdoor is de Madeweg een soort “worst case”: als het hier lukt, dan moet het in andere gevallen ook lukken. Met het aansluiten op het riool is gestart in 2000, en het systeem is operationeel sinds 2002. 8.2.2. Beschrijving systeem Er is sprake van een persleiding met enkele tientallen gemaaltjes. Intussen zijn er 13 bedrijven geheel aangesloten (cluster 1, 2 en 3) en 10 bedrijven gedeeltelijk aangesloten (alleen clusters 1 en 2). Van deze 10 bedrijven zijn 6 bedrijven volle-grondteeltbedrijven (met veel kwelwater) en 4 zijn aangesloten op een Centraal Afvoer Drainage systeem (CAD-systeem), waarbij een aantal tuinders hun bedrijfsafvalwater gezamenlijk lozen op een afvoerende sloot. 8.2.3. Ontwerp Technische aspecten Per tuinder is gekozen voor een aansluiting op het riool. Er was reeds sprake van een pompputje met een pompje dat huishoudelijk afvalwater uit de woning en de bedrijfsruimte op het riool afvoert. Het afvalwater uit de bestaande buffer wordt, met een pompje, ook naar dit putje geleid. Enkele gedachten hierbij waren: - Doelstelling van het project was om de afvoercapaciteit van het bestaande drukriool te optimaliseren, gebruik makend van buffers en telemetrie; - Er is voor gekozen om vanuit de buffer niet rechtstreeks op het riool te lozen, hoewel dat technisch eenvoudiger zou zijn geweest (er hoeft dan bij het lozen vanuit de buffer geen rekening te worden
wRw Handleiding riolering buitengebied
27
april 2005
-
-
-
gehouden met de beperkte capaciteit van het pompputje). De reden hiervoor is dat de eigendomsverhoudingen helderder zijn in de gekozen opzet; De buffer is voorzien van een overstort, zodat wanneer het water niet naar het riool kan worden afgevoerd, afvoer naar het oppervlaktewater mogelijk is. Overstort wordt gemonitord en gelogd; Ten behoeve van lozing op het riool moet een buffer worden “aangemeld” op het besturingssysteem. De centrale besturing zorgt er dan voor dat de buffer op het riool wordt geleegd (binnen enkele dagen); Er is gekozen voor twee verschillende besturingssystemen, die op elkaar moeten kunnen aansluiten: een systeem van ITT Flygt en een systeem van Westland Energie. De sturing is onderling verschillend (bijvoorbeeld: op debiet versus op druk, communicatie via gsm versus via modulaties op de laagspanningskabel). Hiervoor is gekozen vanuit het “worst case” principe: als dit werkt, dan moet het met een éénduidig systeem zeker werken; Voor de dimensionering is een lozingshoeveelheid aangehouden van 0,5 m3/ha.uur, gemiddeld over 24 uur.
Juridische aspecten Financiering Voor de financiering is een afweging gemaakt tussen het profijtbeginsel en het solidariteitsbeginsel. Het profijtbeginsel is erop gericht alle kosten zoveel mogelijk te verhalen op degene die het directe voordeel heeft (“de vervuiler betaalt”). Bij toepassing van het solidariteitsbeginsel worden de kosten gezien als “zuivere” gemeenschapvoorzieningen en dienen deze ten laste te komen van de gehele gemeenschap. In principe was er een voorkeur van de gemeente voor toepassing van het profijtbeginsel. Er was echter sprake van een hoog afbreukrisico (wanneer niet volledig wordt voldaan aan alle randvoorwaarden kan de betreffende verordening onverbindend worden verklaard) en hoge uitvoeringskosten. Om die reden is gekozen voor toepassing van het solidariteitsbeginsel (zie [3] voor nadere toelichting). Eigendomsgrens De pomp en de leidingen vóór de pompput zijn eigendom van bedrijfseigenaar, pompput en riool zijn eigendom van de gemeente. Dit borduurt voort op de bestaande eigendomsverhoudingen en zakelijk recht. Er is om technische redenen overwogen om de buffer rechtstreeks op het persriool aan te sluiten. In dat geval zou de eigendomsgrens echter minder duidelijk zijn. Enkele mogelijkheden zijn dan (ter illustratie): de aansluiting op het persriool, de eigendomsgrens van het terrein of de pomp in de buffer. Buffer Hoewel er, op basis van het Besluit Glastuinbouw, geëist mag worden dat er ten behoeve van lozing op het riool een separate buffer moet zijn, met een capaciteit van 50 m3 per ha, is dat in het proefproject niet afgedwongen. Er is dus gebruik gemaakt van de reeds aanwezige drainage- en circulatiebuffer. Hiervoor is gekozen om de kosten voor de deelnemende tuinders te beperken en zo het draagvlak te vergroten. 8.2.4. Praktijk Technische aspecten De volgende technische zaken komen aan de orde: - De meeste tuinders maken gebruik van assimilatieverlichting; verlichting op basis van laagwaardige stroom. Met name bij telemetriecommunicatie via de laagspanningskabels kan dit verstoringen opleveren op de besturing en meetgegevens; - Één van beide gebruikte telemetriesystemen blijkt niet alle gegevens voldoende te “loggen”. Gegevens ouder dan een bepaalde periode worden “ingedikt” en zijn dan niet meer bruikbaar voor bijvoorbeeld trendanalyse. Bij het ontwerpen van nieuwe systemen zal hiervoor een eis worden geformuleerd;
wRw Handleiding riolering buitengebied
28
april 2005
-
-
-
-
-
-
De capaciteit van de leiding blijkt minder dan 50% te zijn van de theoretisch berekende waarde (zie ook [4]). Aangezien de hoofdleiding voorafgaand aan de capaciteitsmeting is gereinigd, wordt verwacht dat de oorzaak van de capaciteitsvermindering te vinden moet zijn in luchtinsluiting (bij brugkruisingen en/of vernauwingen in de leiding (ten gevolge van samendrukking); Uit het uitgevoerde capaciteitsonderzoek [4] blijkt ook dat er nog veel verhard oppervlak op het riool is aangesloten (vergelijking van neerslagmetingen met draai-uren van pompen). Het feit dat dit ontdekt kan worden is een extra voordeel van telemetriesystemen; Niveaumetingen in de buffer zijn pas beschikbaar wanneer een buffer is “aangemeld” voor lozing op het riool. Hierdoor kan niet worden nagegaan of er wel overstort plaatsvindt op momenten dat de buffer niet is aangemeld. Voor volgende projecten zal de niveaumeting continu waarden doorgeven aan het centrale systeem (dus ongeacht of de buffer wel of niet is “aangemeld”); De pompjes in het huidige systeem zijn bijna alle al van rond 1984 en zullen worden vervangen. Hierbij zal de opvoerhoogte van de nieuwe pompjes variëren (vooraan in de leiding moet een hogere druk kunnen worden geleverd dan achteraan). Ook in de besturing zal, ten behoeve van de prioritering van pompjes, rekening worden gehouden met de locatie van de pompjes; De pompjes in de Madeweg zijn voor dit proefproject reeds vervangen. Hierbij is geen variatie in opvoerhoogte toegepast; Er zijn geen technische problemen (cavitatie, trillingen, aantasting) geconstateerd aan de huidige pompjes. Verwacht wordt dat aantasting door H2S minder zal worden wanneer meer bedrijfsafvalwater wordt geloosd, doordat het huishoudelijk afvalwater wordt geneutraliseerd door het aërobe bedrijfsafvalwater; De bestaande sturingskasten per gemaal zijn gemoderniseerd.
Organisatorisch / administratief / juridisch De technische en juridische oplossingen zoals ze voor dit project zijn gekozen, zijn in een langdurig proces tot stand gekomen. Het benodigde overleg om draagvlak te verkrijgen heeft veel tijd gekost. Waarschijnlijk vanwege de kosten is er sprake van scepsis bij aan te sluiten tuinders. Dit uit zich bijvoorbeeld in het feit dat er nauwelijks wordt geloosd op het riool middels de nieuwe aansluitingen: in de warme en droge zomer van 2003 is er slechts door één tuinder éénmaal (geregistreerd) geloosd op het riool. Er bestaat het sterke vermoeden dat door de tuinders in deze periode wel is geloosd op het oppervlaktewater. De motivatie daarvoor is onduidelijk (mogelijk: besparing op rioolheffing, max. EUR 500,-- per jaar). De jaarlijkse beheerkosten van het systeem zijn EUR 25,-- per pomp per jaar (voor de storingsdienst, dus exclusief reparatie, maar incl. onderhoud aan de software). Deze kosten zullen naar verwachting dalen voor grotere systemen. 8.2.5. Evaluatie project Het project evaluerend, komt dhr. Luijben op de volgende conclusies: - Het systeem is technisch geslaagd te noemen, ook voor wat betreft telemetrie (dit werd vooraf als grootste knelpunt gezien); - Men is positief over het effect van telemetrie. Belangrijkste voordelen: ⋅ Aansluitingen van verhard oppervlak kunnen eenvoudiger worden opgespoord; ⋅ Storingsdetectie is sterk vereenvoudigd (huidige storingsdetectie: visueel waarnemen van storingslampjes op besturingskastjes). - Doordat het systeem nog maar nauwelijks wordt gebruikt, zijn er nog maar weinig gegevens over de doelmatigheid van het systeem; - De effecten op de kwaliteit van het oppervlaktewater zijn nog onbekend. Er is weliswaar een monsterpunt voorzien, maar de analyseresultaten daarvan zijn nog onbekend; - Ten opzichte van de, in het verleden, uitgevoerde onderzoeken blijkt de lozing op het riool beduidend minder te zijn dan verwacht. Onduidelijk is nog of dit te danken is aan verbeterde bedrijfsvoering door tuinders (meer recirculatie, minder lozing) of dat er toch op het oppervlaktewater wordt geloosd;
wRw Handleiding riolering buitengebied
29
april 2005
-
-
-
Verwacht wordt dat, door het toepassen van recirculatie en de optredende schaalvergroting in de sector, de lozingshoeveelheden verder zullen afnemen. Dit zet de noodzaak van dergelijke projecten verder onder druk. Wanneer de capaciteit van het riool meer zal worden uitgenut, zal dit ten koste gaan van de flexibiliteit. Afvoer van huishoudelijk afvalwater moet ten allen tijde gewaarborgd blijven. In dit project is deze kritische toestand nog niet opgetreden. In het Westland is sprake van ca. 2000 verschillende glastuinbouwbedrijven. Deze zijn alle onderling verschillend en dhr. Luijben verwacht dan ook dat de aansluiting van elk individueel bedrijf separate aandacht behoeft op zaken als: ⋅ Toepassing van assimilatieverlichting in relatie tot te gebruiken communicatielijnen voor telemetrie; ⋅ Lozingsregime; ⋅ Aansluiting van hemelwater.
8.2.6. Overige zaken De volgende zaken komen nog aan de orde: - Wat is de daadwerkelijke vervuilingsbijdrage van het bedrijfsafvalwater van tuinders? Er is (theoretisch) onderzoek naar nutriëntenbelasting gedaan door Aquaterra Nova (dhr. Wubben). Er is telefonisch contact opgenomen met dhr. Wubben: Gedurende ca. 5 jaar zijn metingen verricht aan de draai-uren van lozingspompen, gecombineerd met periodieke kwaliteitsmetingen. De draai-uren zijn in die 5 jaar afgenomen met ca. 60%-70%, de gehaltes zijn in die tijd met ca. 20% - 30% gedaald. De schatting van Aquaterra Nova over de stikstofbelasting is een factor 10 lager dan de schattingen van het hoogheemraadschap van Delfland (uit begin jaren ’90, het is onduidelijk of deze schattingen thans ook nog worden gehanteerd). - De conclusie was dat de vervuilingbijdrage beperkt zou zijn, maar deze conclusie wordt niet door iedereen gedeeld. - Hoe moet er worden omgegaan met cluster-3 afvalwater uit grondteeltbedrijven met kwel en inzijging? Hier is nog geen duidelijk standpunt over. - Zijn er voornemens om in het bestemmingsplan te sturen op substraatteelt in plaats van grondteelt (met name in kwelgebieden)? Nog niet. - Is er al zicht op de validiteit van de door HHD ontwikkelde rekenmethodiek ter bepaling van de hoeveelheid afvalwater voor glastuinbouwbedrijven? Nog niet. - Vervuiling van het riool komt bijvoorbeeld voor bij potgrondbedrijven en door waswater van radijzen et cetera. Er is dan veel zwevende stof. Voor deze bedrijven zou een zandvang-installatie vóór de rioolaansluiting moeten worden opgenomen. Dat is in het project Madeweg nog niet gebeurd. 8.2.7. Literatuur [1] Haskoning, Pilotproject Glastuinbouw Madeweg, voorstel wijze van aansluiten bedrijfsafvalwater en centrale besturing, januari 1999 [2] Westland Energie Services BV, de Westlandse gemeenten, Haskoning, ITT Flygt en v.d. Waal&Partners, Aansluiting glastuinbouw op bestaande persriolering, functioneel ontwerp van een beheer- en besturingssysteem voor bestaande persriolering. Lokatie: Cluster Claes de Wijckerlaan; Madepolder te Monster, 23 juni 2000 [3] Vereniging van Nederlands Gemeenten, Notitie met betrekking tot rioolrechten Westlandse gemeenten, concept 09-10-2003 [4] Royal Haskoning, Pilotproject Madeweg Monster, Indicatie praktische afvoerfactor drukriolering, 20 maart 2003 8.3.
Oude Leedeweg, gemeente Pijnacker-Nootdorp
8.3.1. Historie en achtergrond In 2001 is de gemeente Pijnacker-Nootdorp gestart met het proefproject Oude Leedeweg. Doelstelling is om al het afvalwater op de huidige drukriolering af te kunnen voeren, met behulp van buffers en te-
wRw Handleiding riolering buitengebied
30
april 2005
lemetrie. De Oude Leedeweg is geselecteerd vanwege de lengte van de rioolstreng en het aantal bedrijven dat erop moet lozen. Als het hier lukt, moet het bij overige rioolstrengen ook mogelijk zijn. In de huidige situatie is wel cluster 1 en cluster 2 water aangesloten, maar nog geen cluster 3 water. 8.3.2. Situatieschets Er is sprake van 7 km persleiding, waarop 120 gemaaltjes lozen. Het is een rioolstelsel uit de jaren ’80, met een diameter variërend van 75 mm tot 90 mm. Er is sprake van ca. 150 woningen (die grotendeels reeds zijn aangesloten voor het huishoudelijk afvalwater) en ca. 40 glastuinbouwbedrijven met een gezamenlijk glasareaal van ca. 33 ha. 8.3.3. Ontwerp Het ontwerp is nog in ontwikkeling. De gemeente is voornemens om in het eerste kwartaal van 2005 te gaan aanbesteden voor aanleg en onderhoud van het systeem. Technische aspecten De gemeente is begonnen met het vaststellen van de (theoretische) capaciteit van het riool (berekening) en dit te vergelijken met de vrijkomende afvalwaterhoeveelheden. Voor de bepaling van de hoeveelheden is een enquête gehouden bij glastuinbouwbedrijven. Deze enquête levert slechts beperkt bruikbare informatie op (10 van de 59 geënquêteerde bedrijven geven lozingshoeveelheden op, en de vraag is hoe betrouwbaar deze gegevens zijn). Uiteindelijk is voor de de lozingshoeveelheden uitgegaan van een 0,5 m3/ha.h. Vergelijking van de theoretisch beschikbare capaciteit en de theoretisch benodigde capaciteit levert op dat de capaciteit nét voldoende is (met toepassing van zwaardere pompen kan de daghoeveelheid in 23 uur worden geloosd). Besloten is om zwaardere pompen toe te passen en een telemetriesysteem aan te leggen, zodat de lozingen zo goed mogelijk gespreid kunnen worden. Aansluiting van de buffers op het riool vindt plaats conform onderstaande figuur (uit [2]). Hierin zijn P1 en P2 pompjes, Q1 en Q2 debietmeters, N1 een niveaumeter en E1 en E2 besturingskasten voor respectievelijk P1 en P2.
wRw Handleiding riolering buitengebied
31
april 2005
Er is een 5-tal leveranciers voor telemetriesystemen benaderd om de mogelijkheden aan te geven voor hun telemetriesysteem met een kostenindicatie. Hierbij zijn de volgende eisen gesteld [2]: - Communicatie op locatie draadloos of via (eigen) voedingskabel; - Telefoonverbinding(en) naar centrale post via gsm of GPRS; - Locale intelligentie t.b.v. coördinatie; - Gegevens draaiuren van de pompen op centrale post; - Schakelfrequentie op centrale post; - Stroom/energieopname op centrale post; - Op afstand in- en uitschakelen; - Mogelijkheid voor aansluiten en opnemen regenmeter in besturing. De verkregen informatie (en de mate van uitwerking) was nog onvoldoende voor een definitieve beoordeling, en aanbevolen is om breder in de markt een aanvraag uit te zetten. Administratief / juridisch Het vestigen van zakelijk recht en het aangaan van privaatrechterlijke overeenkomsten vergt de nodige aandacht. Er is gekozen voor een systeem zoals aangegeven op bovenstaande figuur. Alle onderdelen, met uitzondering van de buffertank en de leidingen, zullen in beheer en onderhoud zijn bij de gemeente. Tuinders worden verplicht om een buffer aan te leggen. Wanneer er echter een drainagebuffer aanwezig is, en deze kan worden gebruikt t.b.v. spreiding van lozingen, zal de gemeente niet afdwingen dat er een separate buffer hiervoor in de plaats wordt aangelegd. Financiële aspecten De totale geraamde kosten voor het Oude-Leede project bedragen ca. EUR 800.000,--. Voor geheel Pijnacker-Nootdorp zouden de kosten ca. het tienvoudige hiervan bedragen. Voor de financiering wordt
wRw Handleiding riolering buitengebied
32
april 2005
gedacht aan het harmoniseren met regelingen van de gemeente Westland3 (hierover is regelmatig overleg tussen beide gemeenten). 8.3.4. Praktijk Hoewel het systeem nog niet is gerealiseerd, heeft men wel relevante ervaringen opgedaan. Deze zijn hieronder samengevat. Risico’s De volgende risico’s worden als een bedreiging gezien voor het slagen van het project: - De capaciteit van de leiding en de vrijkomende afvalwaterstromen zijn theoretisch bepaald. Het is de vraag of de werkelijkheid overeenkomt met de theorie. Dit is met name de vraag bij bedrijven met kwelwater; - Een aantal bedrijven heeft last van kwelwater dat onder de kade van de watergang doorkomt. Feitelijk is dit geen bedrijfsprobleem of rioolprobleem, maar een onderhoudsprobleem voor de watergang. Dit kwelwater heeft een aanzienlijk volume en zou het rioolsysteem daarmee onevenredig belasten; - Het systeem stelt hoge eisen aan de telemetrie (immers het rioleringssysteem moet optimaal worden benut om alle water te kunnen afvoeren); - Er is een trend waarneembaar dat er steeds minder wordt geloosd (interne recirculatie). Het is voorstelbaar dat binnen een (relatief) korte tijd na aanleg er zo weinig op het riool wordt geloosd dat de kosten niet meer op de bedrijven kunnen worden afgewenteld. Tijdstraject De gemeente Pijnacker-Nootdorp is het traject verkennend gestart, met o.a. een enquête onder de glastuinbouwbedrijven. Vanwege de relatieve onbekendheid met de materie heeft het tijdstraject langer geduurd dan gepland. Er is een risico dat dit ten koste gaat van het benodigde draagvlak bij de tuinders. Onderhoud Er is nog weinig te zeggen over het te verwachten onderhoud. Men is voornemens om ook het onderhoud uit te besteden. In het algemeen bestaat het onderhoud van persrioleringen binnen de gemeente het 1x per 3 jaar reinigen met een foampig. Hierbij wordt een bruinige, koekige aanslag verwijderd (nog niet onderzocht in een laboratorium). Na reiniging neemt de capaciteit toe (dit blijkt uit de verminderde hoeveelheid overstorten). Wijze van aanbesteding De bedragen voor leveranties van pompen en telemetriesystemen zijn zo groot dat ze, conform EUregelgeving, mogelijk Europees moeten worden aanbesteed. Het vaststellen van de selectiecriteria op dusdanige wijze dat de beste leverancier oplevert is een belangrijk aandachtspunt. De aanbesteding is thans in voorbereiding. 8.3.5. Literatuur [1] [2] [3]
3
Oranjewoud, Rioleringsplan Oude Leede, documentnr. 6310-16379, juli 2001 Oranjewoud, Drukriolering Pijnacker-Nootdorp, advisering telemetriesystemen, projectnr. 138439, 27 februari 2004 Oranjewoud, Drukriolering Pijnacker-Nootdorp, advisering pompfabrikaten, projectnr. 138439, 27 februari 2004
Zie het verslag over de case Madeweg
wRw Handleiding riolering buitengebied
33
april 2005
8.4.
Tweede Tochtweg, gemeente Nieuwerkerk aan de IJssel
8.4.1. Beschrijving systeem Het afvalwater van woningen en bedrijven langs de tweede Tochtweg van de gemeente Nieuwerkerk aan de IJssel (1e gedeelte nummers 40 tot en met 147) wordt door middel van een drukrioleringssysteem afgevoerd via persleidingen op het vrijverval rioolstelsel in de IJssellaan. Het gebied is een mengeling van glastuinbouwbedrijven, andere bedrijven en particuliere woningen. Er komt zowel huishoudelijk als bedrijfsafvalwater vrij. In het totaal sluiten 38 pompunits (28 woningen en 10 bedrijven) op dit systeem aan. In de toekomst wordt het systeem uitgebreid naar 116 pompunits, waardoor het theoretische debiet toeneemt van 6,7 m3/h (huidige situatie) tot 21,8 m3/h. 8.4.2. Ontwerp Technische aspecten Doelstelling van het project was het verbeteren van de waterkwaliteit. Per tuinder is gekozen voor twee aansluitingen op het riool. De overige percelen hebben één aansluiting. Als ontwerpnorm voor de afvalwaterhoeveelheden in het glastuinbouwgebied 2e tochtweg is aangehouden: - 1,2 m3/h/ha voor een periode van 48 uur in een maatgevende cyclus van 7 dagen. - Uitgangspunt hierbij is een maximale buffer op particulier terrein van 60 m3/ha glas (het plan is gemaakt voor het uitbrengen van het Besluit Glastuinbouw) De riolering is uitgevoerd als drukriolering. Voor de woningen en de bedrijven zijn aparte minigemalen geplaatst. De minigemalen bestaan uit: - versnijdende pomp MP 3068.170 met waaier 212 c.q. 210 respectievelijk 1,7 kW en 2,4 kW van Flygt; - pompput beton 80*80*130 cm; - gietijzeren putrand, ingebouwd leidingwerk roestvrijstaal; - apparatuurkast DRF voorzien van schakelautomaat ALS-MacLON De leidingen bestaan uit HDPE SDR 13,6. De diameters variëren van 63 tot 110 mm. In het systeem is geen nooduitlaat opgenomen. 8.4.3. praktijk Het project is ongeveer 2 jaar geleden uitgevoerd. Inmiddels zijn alle percelen daadwerkelijk op de riolering aangesloten en de lozingen op oppervlaktewater zijn beëindigd. Technische aspecten De sturing op het systeem is nog niet aangebracht, daarom zijn er weinig gegevens over het lozingsdebiet en het functioneren van het systeem. In de praktijk treden er weinig problemen op. Er blijken bedrijven te zijn die soms de vooraf aangegeven lozingsdebieten overschrijden waardoor er overlast optreedt. In die gevallen adviseert de gemeente tot nog toe om de pomp uit te zetten en op een later tijdstip met een kleiner debiet te lozen. De verwachting is dat wanneer de sturing wordt geïnstalleerd er meer duidelijkheid zal komen over waar precies de problemen zich voordoen en wat/wie de oorzaak is. Het beheer en het onderhoud van het stelsel geeft voor zover bekend geen noemenswaardig ander beeld dan wat gangbaar is voor drukriolering. Er zijn geen gegevens bekend over het optreden van luchtinsluitingen, scaling etc.
wRw Handleiding riolering buitengebied
34
april 2005
9. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 9.1. Algemeen Dit rapport geeft een handreiking voor het ontwerp, of de verbetering van drukriolering in het buitengebied. Gezien de aard van het rapport is het geven van een algemene conclusie niet mogelijk. In de onderstaande paragrafen worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het rapport aangehaald. 9.2. Wettelijk kader De wet streeft ernaar niet of nauwelijks verontreinigd afvalwater af te voeren naar het oppervlaktewater, maar het vervuilde water via de riolering naar de RWZI af te voeren. Voor het buitengebied is er de mogelijkheid om, als de aanleg van riolering niet kosteneffectief is, alternatieve maatregelen te gebruiken zoals Individuele Behandeling Afvalwater (IBA). Het wettelijke kader is voor de glastuinbouw moeilijk te hanteren onder meer vanwege de verschillen tussen glastuinbouwbedrijven onderling en de orde van grootte van de afvalwaterstromen, die sterk varieert. De aanbevelingen door de CIW en het Besluit Glastuinbouw sluiten niet volledig op elkaar aan. Hierbij dient het onderscheid duidelijk te zijn dat de CIW aanbevelingen doet, en dat het Besluit Glastuinbouw een verplichting is. 9.3. Inventarisatie afvalwaterhoeveelheden Om tot een ontwerp voor riolering in het buitengebied te komen moet er een beeld zijn van de afvalwaterstroom die verwerkt moet worden. Uit een volledige inventarisatie (literatuuronderzoek en bij een bestaand systeem locatieonderzoek) van de afvalwaterhoeveelheden wordt globaal duidelijk hoeveel afvalwater er geproduceerd wordt en welke kwaliteit dat afvalwater heeft. Deze geïnventariseerde hoeveelheden dienen vervolgens vertaald te worden naar systeembelastingen, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen gemiddelde (zowel jaarals daggemiddelde) belasting en piekbelasting. Bij de piekbelasting dient tevens duidelijk te worden hoelang en op welk tijdstip deze plaatsvindt. De resultaten van de inventarisatie moeten worden gezien als een indicatie. Deze indicatie kan wel worden gebruikt als uitgangspunt voor een ontwerp. 9.4. Technisch ontwerp nieuwe riolering in het buitengebied In het buitengebied is het aanleggen van vrijverval riolering vaak niet kosteneffectief. In dit rapport is alleen ingegaan op mechanische riolering en dan met name drukriolering. In aanvulling op de Leidraad Riolering module B2000 wordt er aangeraden bij een nieuw ontwerp expliciet rekening te houden met de volgende zaken: - Het voorkomen van lucht(gas)insluitingen in het systeem. Dit heeft een belangrijke capaciteitsreductie, en daarmee een energie-inefficiëntie tot gevolg; - Keuze van de wandruwheid. Als wordt uitgegaan van lage wandruwheden volgens opgave fabrikant kan dit inhouden dat er om het systeem op zijn ontwerppunt te laten functioneren er regelmatig onderhoud noodzakelijk is (b.v. schoonmaken van de leiding); - De aanleg van automatische storingsmelding. Met de huidige mogelijkheden van telecommunicatie is dit eenvoudig realiseerbaar. De in het verleden vaak gebruikte signalering met de ‘rode lamp’ bleek in de praktijk als meldingsysteem te gevoelig voor vandalisme en resulteerde vaak in een te trage afhandeling; - Het verzorgen van een regelmatige analyse van telemetriegegevens. Door regelmatig een analyse van de storingen te maken, de capaciteit van het systeem te volgen, kan onderhoud op maat worden gepleegd. Bij het constateren van een verhoogd energieverbruik kan door het reinigen met een foampig zowel aangroei aan de wand als luchtinsluiting verholpen worden; - Bij het ontwerp dient er rekening te worden gehouden met het gebied dat de afvalwaterstroom ontvangt.
wRw Handleiding riolering buitengebied
35
april 2005
9.5. Technisch ontwerp bestaand systeem Met bestaande systemen van mechanische riolering ontstaan in de praktijk voornamelijk de volgende typen problemen: - Toename van de hydraulische belasting, hetzij door toename van reguliere lozingen hetzij door een toename van rioolvreemd water (i.c. neerslag); - Afname van de hydraulische capaciteit. Het merkbare resultaat van beide ontwikkelingen is onder meer een oplopende storingsfrequentie van de gemalen, toenemend energieverbruik en / of een toename van de meldingsfrequentie van gebruikers. Het is van belang deze twee zaken (toename belasting vs. afname capaciteit) te onderscheiden. Indien dit niet gebeurd ontstaat het risico dat er maatregelen worden genomen (capaciteitsuitbreiding) terwijl daarmee de oorzaak van het probleem niet wordt weggenomen. Het vaststellen van oorzaak van een geconstateerde toename van de hydraulische belasting is lastig. Zeker indien er geen of nauwelijks meetgegevens voorhanden zijn is het vaak moeilijk éénduidig de oorzaak vast te stellen. Het gaat dan om: - Wijzigingen in bedrijfsvoering van individuele lozers; - Toename foutieve aansluitingen, met name het aansluiten van regenpijpen bij verbouwingen op het perceel zijn hier debet aan. In beide gevallen zit er weinig anders op dan perceel voor perceel controles uit te voeren, gekoppeld aan (herhaalde) voorlichting van de gebruikers. Indien er problemen met een bestaand systeem zijn, en er is geen sprake van een significante toename van de hydraulische belasting, dan moet worden gekeken naar de hydraulische capaciteit. Als gevolg van de volgende oorzaken kan de capaciteit van een systeem in de loop van de tijd afnemen: - Slijtage pompen; - Luchtinsluitingen in de leidingen; - Ontstaan van scaling. Als regel is er een redelijke ervaring met het in schatten van de ´standtijd (leeftijd)´ van een pomp in een bestaand systeem. De twee andere oorzaken zijn lastiger te traceren. Het schoonmaken van een leiding gevolgd door een periode van monitoring kan uitsluitsel geven over de invloed van luchtinsluitingen. Als dit de oorzaak is dan zal de leiding direct na het schoonmaken perfect werken om vrij snel (binnen enkele dagen) weer een afnemende capaciteit laten zien. Indien de leiding na het schoonmaken pas na langere tijd een afnemende capaciteit vertoont dan is scaling de meest waarschijnlijke oorzaak. Vaak, maar niet altijd, is dat laatste ook wel te constateren door het effluent na afloop van de reiniging te inspecteren. Bij herontwerp van bestaande riolering dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met datgene wat is opgemerkt in hoofdstuk 4 (nieuwe systemen). 9.6. Communicatie en handhaving Gedurende het gehele ontwerp en aanlegtraject dient er duidelijkheid te zijn over alle aspecten van het nieuwe (of aangepaste) systeem voor zowel de gebruikers als alle betrokken instanties. Door een goede voorlichting kan er draagvlak voor het project worden gecreëerd. Door communicatie kan de lozer tot goed gebruik van het systeem worden aangezet. Indien de lozer zich, ondanks de communicatie, niet aan de regels houdt dan heeft zowel de gemeente als de waterkwaliteitbeheerder (na aanleg systeem) instrumentarium (Wvo en Wm) om dit goed gebruik te handhaven.
wRw Handleiding riolering buitengebied
36
april 2005
9.7. Beheer Riolering in het buitengebied dient, net als riolering in stedelijk gebied, goed beheerd te worden om zijn werking te garanderen. Planmatig beheer is te prefereren boven incidenteel beheer.
wRw Handleiding riolering buitengebied
37
april 2005
BEGRIPPENLIJST Aansluitplan (buitengebied) Plan waarin de noodzaak van het al dan niet rioleren van ongerioleerde panden in het buitengebied in beeld wordt gebracht Afkoppelen van verhard oppervlak De neerslag van verharde oppervlakken op andere wijze dan naar de riolering afvoeren (naar het oppervlaktewater of naar de bodem). Afvalwatersysteem Het totaal van riolering, gemalen en zuiveringsinstallatie voor de inzameling, afvoer en verwerking van afvalwater. Berging Deel van de inhoud van het rioolstelsel waarin water tijdelijk kan worden opgeslagen ter beperking van de overstortingsfrequentie en de overstortende watervolumen. Buitengebied deel van een gemeente dat buiten de bebouwde kom ligt Clustervorming Het vormen van logische aansluitclusters Droogweerafvoer (DWA) De hoeveelheid afvalwater en lekwater die per tijdseenheid in de riolering wordt ingezameld tijdens droog weer. Foampig Een foampig is een van hoogwaardige foam gemaakte cilinder die wordt gebruikt bij het schoonmaken van een (HDPE-)buis. Gemengd rioolstelsel Een systeem van leidingen, putten, gemalen en overstorten waarin afvalwater en neerslag gezamenlijk worden ingezameld en afgevoerd. Gescheiden rioolstelsel Een systeem van leidingen, putten, gemalen en overstorten waarin afvalwater en neerslag separaat worden ingezameld en afgevoerd. IBA-systeem (systeem voor de Individuele Behandeling van Afvalwater) Een systeem voor de behandeling van afvalwater dat bij afzonderlijke woningen of bedrijven toegepast wordt. Logisch aansluitcluster Een groep woningen of percelen in het buitengebied die dichtbij elkaar ligt en daardoor eenvoudig tegelijkertijd op de riolering aangesloten kan worden. Mechanische riolering Rioleringssysteem waar water niet onder vrijverval, maar onder mechanische (onder)druk door het systeem wordt gepompt. Pompovercapaciteit Het deel van de pompcapaciteit dat beschikbaar is voor de afvoer van neerslag. Real-time-control (RTC) Besturingssysteem waarbij tijdens het afvoerproces actuele meetwaarden gebruikt worden voor het instellen van regelaars in het afvoersysteem. Riolering Het gehele systeem benodigd voor inzamelen en transporteren van rioolwater. Hiertoe behoren: huisen kolkaansluitingen, het rioolnet, de gemalen en de transportleidingen. Rioolvreemd water Water in een rioleringssysteem dat eigenlijk niet afgevoerd behoort te worden (lekwater in vrijverval systemen, regenwater in mechanische systemen) RWZI Rioolwaterzuiveringsinrichting, een inrichting waar het rioolwater wordt ontdaan van een groot deel van de verontreinigingen.
wRw Handleiding riolering buitengebied
38
april 2005
Scaling Het vormen van afzettingen van zouten op de buiswand Septictank put waarin goot- en rioolwater door rotting gereinigd wordt Telemetrie De communicatie tussen apparatuur in het veld die vast is opgesteld met een centrale computer. Terugslagklep Klep die een vloeistof, gas e.d. slechts in één richting doorlaat. Verblijftijd De tijd die het water in (een deel van het rioleringssyteem verblijft. Verhard oppervlak Het totaal van de verharde oppervlakken (daken en verhardingen) die op de riolering afwateren. Vrijvervalriolering Een rioolstelsel waarbij het rioolwater door de zwaartekracht wordt afgevoerd. Vuilemissie De hoeveelheid stoffen die tijdens een overstorting met het overstortende water uit de riolering op het oppervlaktewater wordt geloosd. Wandruwheid De hydraulische ruwheid van de wanden van het rioleringssysteem. Watertoets instrument dat ruimtelijke plannen toetst op de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water in Nederland meer ruimte te geven.
wRw Handleiding riolering buitengebied
39
april 2005
LITERATUURLIJST
van der Boom, Pilot-project riolering Madeweg en omstreken, 1998. CIW / CUWCO, Aansluiten glastuinbouw op bestaande rioleringssystemen, Den Haag, 1998. Haskoning, Inventarisatie bedrijfsafvalwater gedeelte oranjepolder, Goes, 1999. Hans Korving, Probabilistic assessment of the performance of combined sewer systems. ISBN 909018056-7, proefschrift TU Delft, 2004. Lubbers, C., F.H.L.R. Clemens, Air and gas pockets in sewerage pressure mains, 4th International conference on sewer processes and networks, conference proceedings, Madeira, Portugal, 2004. Stichting RIONED, Leidraad Riolering, 2004. VEK adviesgroep, Volumestroom afvalwater vanuit de glastuinbouw in relatie tot de capaciteit van de gemeentelijke riolering (Landelijk beeld), ’s Gravenzande, 1994. Ministerie van VROM, Notitie afvalwater buitengebied, Den Haag, 2002. Ministerie van VROM, Handreiking afvalwater buitengebied, Den Haag, 2004. Gemeente Westland, Aanleg riolering buitengebied, technisch aansluitplan, 2004. Westland Energie Services b.v., Aansluiting Glastuinbouw op Riolering, Poeldijk, 2000. Witteveen+Bos, Rekenmodel capaciteit rioolstelsel glastuinbouwgebied, Deventer, 2003. Witteveen+Bos, Aansluiting glastuinbouw op riolering en zuivering, Eindrapport, Deventer, 1996. WRB (werkgroep riolering buitengebied), Pilotproject aansluiting glastuinbouw op bestaande riolering, een case-study in de gemeente Monster (Made), 1998. WRB (werkgroep riolering buitengebied), Werkgroep Riolering Buitengebied, Bouwstenen voor de planvorming, 2003. WRB (werkgroep riolering buitengebied), Riolering buitengebied, eindrapport werkgroep riolering buitengebied, 2004.
wRw Handleiding riolering buitengebied
40
april 2005
BIJLAGE I
Besluit Glastuinbouw
In het besluit Glastuinbouw worden 19 waterstromen genoemd die op de riolering mogen worden aangesloten: 1. Bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard; 2. Spoelwater van filters van een waterdoseringsinstallatie; 3. Terugspoelwater van een ontijzeringsinstallatie; 4. Spoelwater van ionenwisselaars; 5. Afvalwater dat bloemvoorbehandelingsmiddelen uitsluitend op basis van actief chloor bevat; 6. Uitlek- en percolatiewater van substraatafval; 7. Door bedrijfsactiviteiten verontreinigd drainagewater (onder voorwaarden); 8. Spuiwater (onder voorwaarden); 9. Drainwater (onder voorwaarden); 10. Ketelspuiwater; 11. Afvalwater afkomstig van het spuiten of schrobben van vloeren, niet zijnde vloeren van ruimten waar bestrijdingsmiddelen worden aangemaakt (onder voorwaarden); 12. Afvalwater afkomstig van het wassen van in de kas geteelde groenteproducten (onder voorwaarden); 13. Reinigingswater van leidingen, druppelaars en slangen die onderdeel uitmaken van het systeem waar waarmee voedingswater aan het gewas wordt toegediend; 14. Spoelwater van fusten (onder voorwaarden); 15. Condenswater van stoomleidingen en condenswater van verwarmingsketels; 16. Afvalwater afkomstig van het reinigen van de buitenkant van de kas, mits uitsluitend schermmiddelen en reinigingsmiddelen zijn toegepast die niet schadelijk zijn voor de goede werking van zuiveringstechnische werken; 17. Condenswater van warmtekrachtinstallaties met een gehalte aan minerale olie die niet hoger is dan 20 mg/l; 18. Afvalwater afkomstig van het bij opkweekbedrijven doorspoelen van substraatblokken die bestemd zijn voor de opkweek van uitgangsmateriaal; 19. Ander afvalwater waarbij de ontdoener aantoont aan het Wvo-bevoegd gezag dat het afvalwater geen restanten van bestrijdingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en voor de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken bevat.
BIJLAGE II
CIW Glastuinbouw
In 1998 heeft het CIW de afvalwaterstomen uit de tuinbouw onderverdeeld in drie clusters: Cluster 1: - Huishoudelijk afvalwater. Cluster 2: - Spoelwater van filters van een waterdoseringsinstallatie; - Terugspoelwater van een ontijzeringsinstallatie; - Spoelwater van ionenwisselaars; - Water dat bloemvoorbehandelingsmiddelen bevat; - Uitlek- en percolatiewater van substraatafval. Cluster 3: - Spuiwater; - Door bedrijfsactiviteiten verontreinigd drainagewater (evt. vermengd met kwelwater); - Ketelspuiwater; - Water afkomstig van het spuiten en schrobben van vloeren; - Water afkomstig van het wassen van groenteproducten; - Condenswater van stoomleidingen en verwarmingsketels; - Water afkomstig van het reinigen van de buitenkant van de kas. Het CIW raadt aan het afvalwater van de eerste twee clusters bij aansluiting volledig via de riolering af te voeren. Het afvalwater van cluster 3 dient zoveel mogelijk via de riolering te worden afgevoerd, met dien verstande dat bestaande bedrijvencomplexen op jaarbasis tenminste 75% van de totale hoeveelheid op de riolering moeten kunnen lozen. Bij nieuwe tuinbouwbedrijven dient 100% van het afvalwater van cluster 3 naar de riolering te worden afgevoerd. De aanbevelingen uit de notitie zijn veelal overgenomen in het beleid van de provincies.
BIJLAGE III
Voorbeeld zakelijk recht
Procedures vestigen zakelijk recht (recht van opstal) t.b.v. leggen ondergrondse leidingen op particulier eigendom. Nederland wordt intensief gebruikt. Men moet tijdens de projectvoorbereiding voor het leggen van leidingen rekening houden met de bestaande situatie zoals wegen, bruggen, bestaande kabels en leidingen enz. Voor een leiding van A naar B kan niet zo maar een lijn op tekening worden gezet. Bovendien brengen toekomstige ontwikkelingen een bepaald ruimtebeslag met zich mee. Het is dus belangrijk dat vooraf een doelmatige tracébepaling bekeken wordt en dat er vanaf het begin de wettelijke en administratieve aspecten erbij betrokken moeten worden. Dit kan kostenbesparend zijn en latere tracéwijzigingen voorkomen. Tijdens het vestigen van een recht van opstal voor het leggen van ondergrondse leidingen op particulier eigendom moeten procedures gevolgd worden om het recht van opstal en de bijkomende schadevergoedingen voor grondeigenaren en grondgebruikers te regelen. Hieronder volgt een opsomming van werkzaamheden die (beschreven vanuit een adviseur) uitgevoerd worden voor het vestigen van een recht van opstal. a.
Overleg met de opdrachtgever. Er wordt contact gelegd met de afdeling grondzaken/juridische zaken van de betreffende opdrachtgever voor het vaststellen van de standaardformulieren die nodig zijn voor vestigen van een zakelijk recht. Veelal zijn de standaardformulieren al bij de opdrachtgever aanwezig door eerder gebruik. De standaardformulieren houden de volgende documenten in: 1. De overeenkomst De overeenkomst van recht van opstal als bedoeld in boek 5 titel 8 van het Burgerlijk Wetboek. De overeenkomst wordt afgesloten met de grondeigenaar / erfpachter. 2. Algemene bepalingen. De algemene bepalingen kunnen eventueel opgenomen worden in de overeenkomst. 3. Schaderapport voor eigenaar. De eigenaar heeft recht op een schadevergoeding voor het leggen van een leiding t.b.v. derden door zijn eigendom. Hij heeft recht op een zakelijk recht vergoeding, en als hij ook gebruiker is van het perceel medewerkersvergoeding, gewassen- en structuurschadevergoeding. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoedingen kan de tarievenlijst van het LTO/gasunie gehanteerd worden. 4. Gebruikersverklaring voor grondgebruiker. Deze verklaring is voor een pachter, huurder of gebruiker van een perceel. In deze gebruikersverklaring verklaren de partijen dat zij zich houden aan de inhoud van de overeenkomst die wordt afgesloten met de grondeigenaar. 5. Schaderapport voor grondgebruiker. De grondgebruiker heeft recht op een gewassen- en structuurschadevergoeding alsmede een medewerkersvergoeding. 6. Kadastrale schets. Een kadastrale schets meestal schaal 1 : 1000 op A4 met daarop aangegeven de belastbare strook wordt als bijlage toegevoegd aan de overeenkomst.
b.
Aanvragen van kadastrale kaarten. De kadastrale tekeningen kunnen worden aangevraagd bij het Kadaster en Openbare registers. Deze kadastrale kaarten vermelden de kadastrale grenzen en perceelnummers. Met behulp van deze kadastrale tekeningen wordt een kadastrale schets gemaakt van elk perceel en voor elke grondeigenaar/pachter etc. Mogelijk dat de opdrachtgever beschikt over een digitale kadastrale kaart.
c.
Verzamelen van de kadastrale eigendom gegevens.
Er kan on-line worden verbonden met het kadaster. Na een selectie op perceelnummer/sectienummer worden de eigenaren van de betreffende percelen opgevraagd. Hiervan wordt een verzamellijst gemaakt. d.
Contactopname met grondeigenaren en zakelijk gerechtigden door de opdrachtgever. Het eerste contact met de eigenaren vindt meestal plaats door de opdrachtgever middels een brief, waarin de voorgenomen plannen uiteengezet worden. In de brief wordt tevens de hoop uitgesproken dat de eigenaren aan de betrokken partijen zoals opdrachtgevers, adviseurs, landmeters, e.d. de toegang tot hun eigendom niet zullen ontzeggen. Een informatieavond zou georganiseerd kunnen worden.
e.
1e Gesprekken met grondeigenaren door adviseur. In het eerste gesprek wordt er een oriënterend gesprek gevoerd met de grondeigenaren om het trace/doel te bespreken. De standaard documenten zoals vermeld in punt b. worden in het kort besproken. De eigendom gegevens van het perceel afkomstig van het kadaster worden gecontroleerd op volledigheid en juistheid. De vraag wordt gesteld of het perceel verpacht of verhuurt wordt. De standaard documenten worden achtergelaten om de eigenaar de gelegenheid te geven deze door te nemen.
f.
1e Gesprekken met grondgebruikers door adviseur. Nadat de grondeigenaar te kennen heeft gegeven dat hij zijn perceel verpacht of verhuurt wordt er tevens een oriënterend gesprek gevoerd met grondgebruikers om het tracé/doel te bespreken.
g.
Gereedmaken van de standaard documenten. Na overleg met de grondeigenaren en grondgebruikers worden de standaard documenten opgemaakt. De lengte en breedte van de belaste strook alsmede voor de werkstrook wordt bepaald en in de documenten verwerkt.
h.
2e Gesprekken met grondeigenaren en grondgebruikers door adviseur. Een aantal weken later zal er een tweede gesprek plaats vinden voor ondertekening van de documenten. Het schaderapport zal besproken worden. Meerdere gesprekken zijn soms nodig.
i.
Overdracht contracten aan opdrachtgever. Na ondertekening wordt van de documenten een kopie gemaakt voor het archief. De originele documenten en een overzichtslijst per eigenaar worden overgedragen aan de opdrachtgever. Deze zorgt dat er bij de notaris een akte wordt opgemaakt van de overeenkomst en dat het schadebedrag op tijd wordt uitgekeerd aan de grondeigenaren en grondgebruikers.
Geen overeenstemming met grondeigenaren / grondgebruikers Indien grondeigenaren / grondgebruikers niet wensen mee te werken aan het vestigen van opstalrechten wordt een alternatief voor het gekozen tracé aan de opdrachtgever voorgelegd. Als er geen alternatief mogelijk is dan zal de belemmering privaatrecht uitkomst bieden. Dit volgens een complexe gedoogplichtprocedure.
BIJLAGE IV
Stappenplan aanleg (druk)riolering buitengebied
Onderstaand stappenplan geeft in grote lijnen een mogelijke volgorde aan die kan worden aangehouden tijdens de fasen van ontwerp tot aanleg van nieuwe riolering in het buitengebied. A. Voorbereiding 1. Startoverleg tussen projectleider en opdrachtgever over tijdsplanning, vaststellen stoppunten in kader van kwaliteitsborging en coördinator opstalrechten. 2. Voorverkenning actualisatie bestaande situatietekening / fotorapportage. B. Werkzaamheden voorontwerp 1. Verzamelen van kabel- en leidinggegevens. 2. Verzamelen kadastrale gegevens. Witteveen+Bos heeft on-line verbinding met kadaster. 3. Aan de hand van deze gegevens kan er een schetsontwerp opgesteld worden. Dit zal aan de gemeente worden voorgelegd. Op basis van schetsontwerp zal een kostenraming voor de uitvoeringskosten worden gemaakt. 4. Opstellen globale uitvoeringsplanning. Eventuele tussentijdse rapportage richting de gemeente. 5. Voorlichtingsavond bewoners. Aan de hand van de verzamelde gegevens m.b.t. voorbereiding kan een voorlichtingsavond georganiseerd worden voor bewoners van de aan te sluiten panden. Bewoners krijgen een uitnodigings- en informatiebrief waarin evt. eigen bijdrage in vermeld staat. C. Werkzaamheden besteksgereed maken 1. Eventueel overleg met kabels- en leidingbeheerders. Planning en werkwijze zal besproken worden. Tevens zal bekeken worden of de door de kabels- en leidingbeheerders verstrekte gegevens juist en actueel zijn. 2. Overleg met waterschap en eventueel met provincie en Rijkswaterstaat. 3. Indien er geen ruimte in openbaar grondgebied is door b.v. kabels- en leidingen, bomen, verhardingen etc. zal er een tracé gekozen moeten worden door particulier grondgebied. Met grondeigenaar moet dan een recht van opstal geregeld worden. 4. Overleg met bewoners van de aan te sluiten percelen om te informeren over hun specifieke lozingssituatie. 5. Gedetailleerde inventarisatie bestaande situatie. 6. Vervaardiging definitief ontwerp en bestek. 7. Eventueel bijstelling uitvoeringsplanning. 8. Opstellen besteksbegroting. 9. Aanvragen van vergunningen. 10. Eventueel uitvoeren van landmetingen (selectief), asfaltboringen. D. Ondersteuning inlichtingen, aanbesteding en gunning. E. Aanwijs tracé / pompputten aan aannemer. Toezicht op het werk.