Alle resultaten samen leiden tot de conclusie dat de NIO ook bij PROleerlingen voldoende begrips- en predictieve validiteit bezit. Het bij sommige practici levende gevoel dat de NIO en vergelijkbare (klassikale) intelligentietests voor gebruik bij PROleerlingen minder geschikt zijn, wordt althans voor wat de NIO betreft door Nederlandse Intelligentietest het huidige empirische onderzoekvoor Onderwijsniveau krachtig weersproken.
Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau Btu_NioCahierPRO_DRUK2.indd 1
& PRO
H. van Dijk
Het doel van het in dit NIO-cahier gepresenteerde onderzoek was om te bepalen of de NIO ook nog goed meet binnen het intelligentiebereik van PROleerlingen, van wie de gemiddelde intelligentie zo’n 30 IQ-punten lager ligt dan die van de algemene normgroep waarvan het gemiddelde per definitie 100 is. Het onderzoek werd gedaan naar aanleiding van vragen hierover uit de praktijk. Om de vraag te beantwoorden, zijn de NIO-prestaties vergeleken met de scores op de EMT van Brus en Voeten en met de scores op de Cito-schoolvorderingentoetsen voor begrijpend lezen, spelling en rekenen.
Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau
NIO & PRO Bestelnummer: 02 701 AA
17-06-2008 13:09:16
NIO en PRO Is de NIO even goed in staat PRO-leerlingen te identificeren als schoolvorderingentoetsen? Begripsvaliditeit en predictieve validiteit van de NIO bij PRO-leerlingen
H. van Dijk
NIO-cahier 1 juni 2008
Boom test uitgevers
© 2008, H. van Dijk, p/a Boom test uitgevers, Amsterdam Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Ontwerp omslag: Philip Stroomberg, Amsterdam Verzorging binnenwerk: H&R Communicatieve Vormgeving, Purmerend Druk: A-D Druk, Zeist
Bestelnummer: 02 701 AA
www.boomtestuitgevers.nl
[email protected]
VOORWOORD
Het doel van het in dit NIO-cahier gepresenteerde onderzoek was om te bepalen of de NIO ook nog goed meet binnen het intelligentiebereik van PRO-leerlingen, van wie de gemiddelde intelligentie zo’n 30 IQ-punten lager ligt dan die van de algemene normgroep waarvan het gemiddelde per definitie 100 is. Het onderzoek werd gedaan naar aanleiding van vragen hierover uit de praktijk. Om de vraag te beantwoorden, zijn de NIO-prestaties vergeleken met de scores op de EMT van Brus en Voeten en met de scores op de Cito-schoolvorderingentoetsen voor begrijpend lezen, spelling en rekenen. Uit de totale steekproef van 1.500 leerlingen zijn bij 284 leerlingen de prestaties op de NIO en de vier bovengenoemde toetsen vergeleken. In 75% van de gevallen is er overeenkomst in identificatie van PRO en niet-PRO-leerlingen. Dit percentage komt in grote lijnen overeen met dat van soortgelijke onderzoeken zoals beschreven in de NIO-handleiding. Ook met twee andere intelligentietests zijn vergelijkbare resultaten gevonden. Deze resultaten duiden op voldoende predictieve validiteit van de NIO bij PRO-leerlingen in het voorspellen van leerachterstand. Vervolgens worden de resultaten beschreven van relatieonderzoek bij de Cito-schoolvorderingentoetsen voor technisch lezen, begrijpend lezen, spelling en rekenen en NIO-intelligentie. Leerlingen die door de NIO en de schoolvorderingentoetsen als PRO geïdentificeerd worden, blijken een leerachterstand te hebben van ten minste drie jaar en blijken een NIOintelligentie te hebben van (afgerond) 73. Leerlingen die als VMBO-leerlingen - al dan niet met een LWOO-indicatie - worden geïdentificeerd, hebben een leerachterstand van ongeveer anderhalf jaar en een gemiddelde NIO-intelligentie van (afgerond) 90. Als laatste worden de resultaten van correlatieonderzoek genoemd. De correlatie tussen NIO-intelligentie en niveau-indeling is .77 en die tussen NIO en technisch lezen .10, begrijpend lezen .46, spelling .26 en rekenen .68. Deze correlaties komen in grote lijnen overeen met die beschreven in de Handleiding van de NIO en zijn ook bij andere intelligentietests gevonden.
6
nio en pro
Bovenstaande resultaten leiden tot de conclusie dat de NIO ook bij PRO-leerlingen voldoende begrips- en predictieve validiteit bezit. Als de NIO immers niet meer betrouwbaar en valide zou meten bij een gemiddelde intelligentie van 70 en een leerachterstand van gemiddeld drie jaar, dan zouden genoemde voorspelde verbanden tussen NIO-intelligentie en leerachterstanden niet zijn gevonden. Het bij sommige practici levende gevoel dat de NIO en vergelijkbare (klassikale) intelligentietests voor gebruik bij PRO-leerlingen minder geschikt zijn, wordt althans voor wat de NIO betreft door het huidige empirische onderzoek krachtig weersproken.
INLEIDING
Enkele jaren na het verschijnen van de Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijs niveau (NIO; Van Dijk & Tellegen, 2004) zijn onderzoeken verricht naar de predictieve validiteit van de NIO bij allochtone leerlingen (Tellegen, 2008; Van Bebber, 2006; Van Dijk, 2006). De gebruiksmogelijkheden van de NIO bij dyslectische leerlingen zijn onderzocht door Van Dijk (2008). In dit eerste NIO-cahier NIO en PRO worden de resultaten van onderzoek naar de begripsvaliditeit en predictieve validiteit van de NIO bij de identificatie van praktijkonderwijsleerlingen beschreven. De NIO is vooral bedoeld om behulpzaam te zijn bij een juiste keuze van het niveau van vervolgonderwijs van leerlingen van groep acht van het basisonderwijs en leerlingen van het speciaal onderwijs. Daarnaast kan de NIO ook worden afgenomen bij leerlingen van de eerste drie klassen van het voortgezet onderwijs. Binnen deze doelgroepen is er een speciale categorie die extra aandacht behoeft. Dit zijn de leerlingen die voor zorgonderwijs binnen praktijkonderwijs (PRO) of leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) in aanmerking komen. LWOO is bedoeld voor leerlingen die op zichzelf wel een regulier diploma in een van de leerwegen van het voortgezet middelbaar beroepsonderwijs (VMBO) kunnen halen, maar dit niet kunnen zonder substantiële extra zorg. Hoewel in formele zin LWOO geen niveauaanduiding is, heeft LWOO in het algemeen betrekking op leerlingen die door de school als speciale zorgklas worden aangeduid. Dit zijn meestal leerlingen van het laagste VMBO-niveau: de basisberoepsgerichte leerweg (BBL). Het is qua didactiek een speciale klas en bestaat uit leerlingen met een zorgbeschikking. Daarnaast kunnen er in reguliere VMBO-klassen ook een of enkele zorgleerlingen zitten. PRO is bedoeld voor leerlingen die - ook met extra zorg - géén regulier diploma in een van de leerwegen kunnen halen en die het best gediend zijn met onderwijs in de eerste fase van het voortgezet onderwijs dat hen direct toeleidt naar de arbeidsmarkt. Leerlingen zijn toelaatbaar tot PRO of LWOO als de leerachterstand op enkele schoolvakken, intelligentie en/of sociaal-emotionele problematiek aan bepaalde, later omschreven criteria voldoen. Hoewel de criteria nevenschikkend zijn, moge duidelijk zijn dat leerachterstand meestal het meeste gewicht in de schaal legt. Zonder ernstige leerachterstand (anderhalf jaar of meer) zal een leerling in het algemeen niet aangemeld worden voor extra zorgonderwijs.
8
nio en pro
Zoals opgemerkt, kunnen potentiële LWOO- en PRO-leerlingen met de NIO-test worden geïdentificeerd. Om nu te kunnen bepalen of de NIO ook betrouwbaar en valide meet binnen het intelligentiegebied van LWOO- en PRO-leerlingen, van wie de intelligentiegemiddelden zo’n 15 (LWOO) à 30 (PRO) IQ-punten beneden die van de normgroep met een intelligentie van 100 liggen, worden in dit onderzoek NIO-prestaties afgezet tegen de prestaties op de vakken taal en rekenen, gemeten met (Cito-)schoolvorderingentoetsen. De gebruikte schoolvorderingentoetsen uit het Cito-leerlingvolgsysteem op het gebied van taal (begrijpend lezen en spelling) en rekenen zijn genormeerd voor eind groep vijf of eind groep zes van de basisschool. Het blijkt dat leerlingen die voor LWOO in aanmerking komen zo’n anderhalf jaar of meer leerachterstand hebben op belangrijke schoolvakken en leerlingen voor PRO zo’n drie jaar of meer. Als leerlingen gemiddeld halverwege groep acht getoetst worden, dan kan met dergelijke normen het best een achterstand van anderhalf jaar of meer vastgesteld worden: van midden groep acht tot eind groep zes is 15 onderwijsmaanden (globaal anderhalf jaar). In dit onderzoek fungeert de mate van achterstand op de vakken taal en rekenen als hét criterium van leerachterstand. Bestaat er in dit - restricted range - gebied van vorderingen een relatie met NIO-intelligentie, dan is dit een bevestiging van het bestaan van begripsvaliditeit (correlatie met schoolvorderingentoetsen) en gelijktijdige predictieve validiteit (NIO-intelligentie voorspelt welke leerlingen qua schoolvorderingen een bepaalde achterstand hebben en eventueel voor PRO of LWOO in aanmerking komen). De vragen die in dit onderzoek centraal staan, luiden: 1. Worden de meeste leerlingen die PRO-geïndiceerd zijn door de schoolvorderingentoetsen ook PRO-geïndiceerd door de NIO? 2. Is er een goede, eenduidig te interpreteren relatie tussen leerachterstand en NIO-gemiddelden? 3. Is de correlatie tussen leerachterstandsmaten en NIO substantieel en volgens verwachting?
METHODE
Leerlingen Ongeveer 1.500 leerlingen van groep acht van basisscholen in de provincie Groningen deden in de jaren 2005, 2006 en 2007 mee aan een niveaukeuzeonderzoek. De meeste van deze leerlingen werden getest in de maanden januari en april. De leerlingen werden getest met het oog op passend niveau van vervolgonderwijs en om te bepalen of er extra leerhulp in PRO of LWOO nodig zou zijn. Alleen potentiële VMBO-leerlingen deden aan het onderzoek mee. Op basis van de resultaten op de NIO en de vier schoolvorderingentoetsen worden de leerlingen in vier groepen ingedeeld: 1. Leerlingen met NIO-IQ PRO en vorderingen PRO (N = 106); 2. Leerlingen met NIO-IQ PRO en vorderingen ten minste LWOO (N = 36); 3. Leerlingen met NIO-IQ ten minste LWOO en vorderingen PRO (N = 36); 4. Uit de overblijvende leerlingen werden at random 106 leerlingen getrokken met NIOIQ én vorderingen ten minste LWOO.
Instrumenten, leerachterstandsmaten en criteria voor de indeling in PRO en VMBO (al dan niet met LWOO) Prestaties op de vier schoolvakken zijn door middel van de volgende toetsen bepaald: • Technisch lezen: Een-Minuut-Test (EMT: Brus & Voeten, 1997); • Begrijpend lezen: Toetsen Begrijpend Lezen (TBL: Staphorsius & Krom, 1998); • Spelling: Schaal Vorderingen in Spellingvaardigheid (SVS: Bosch et al., 1995); • Rekenen: Rekenen-Wiskunde 1 en 2 (Janssen et al., 1998). Van de drie laatstgenoemde Cito-toetsen worden de normen voor eind groep vijf of eind groep zes gebruikt. Intelligentie is bepaald met behulp van de NIO. De NIO meet door middel van drie verbale subtests, twee rekenkundige subtests en één ruimtelijke subtests de intelligentie (NIO-IQ). Het NIO-IQ heeft een gemiddelde van 100 en een standaarddeviatie van 15 en is genormeerd voor leerlingen van PRO- tot en met VWO-niveau. Leerachterstand (LA) wordt bepaald door middel van de volgende formule: LA = 1 - (DLE/DL)
10
nio en pro
DL: didactische leeftijd. Van groep drie tot en met groep acht volgt een leerling jaarlijks 10 onderwijsmaanden (september tot en met juni; vakanties worden niet meegerekend). Als een leerling bijvoorbeeld wordt getest in januari van groep acht dan is de DL van deze leerling 55. DLE: didactisch leeftijdsequivalent. Het DLE geeft het niveau aan dat een leerling op een bepaald moment heeft bereikt en wordt bepaald aan de hand van scores op toetsen. Als een leerling zich op een niveau halverwege groep zeven bevindt, dan heeft deze leerling een DLE van 45. Nadere informatie over de criteria voor PRO en LWOO zijn te vinden in de brochure van het Ministerie van OC&W (2002). Een voorbeeld: wanneer een leerling een DLE heeft van 45 (niveau januari groep zeven) en een DL van 60 (eind groep acht), dan heeft deze leerling een leerachterstand (LA) van 0,25. Een leerling met een DLE van 30 en een DL van 60 heeft een LA van 0,50 en een leerling met een DLE van 15 en een DL van 60 heeft een LA van 0,75. Hieronder volgen de grenzen van IQ en leerachterstand voor toelating tot PRO en LWOO. Aan beide criteria van intelligentie en vorderingen moet zijn voldaan (in dit onderzoek is geen rekening gehouden met eventuele sociaal-emotionele problematiek en overwegingen van pedagogisch-didactische aard). • NIO-IQ groter dan 90: VMBO zonder LWOO; • NIO-IQ 75 t/m 90: VMBO met LWOO; • NIO-IQ 55-60 t/m 80: PRO. De eerste twee categorieën worden in dit onderzoek samengevoegd tot LWOO(IQ). Leerlingen in deze categorie hebben een NIO-IQ op ten minste LWOO-niveau. Het intelligentiegebied 75-80 vertoont een overlap tussen PRO en LWOO. Of de leerling bij PRO of LWOO wordt ingedeeld, zal in het algemeen afhangen van de mate van leerachterstand (LA). In dit onderzoek beslist de diagnostiekcommissie van de toelatende school hier in eerste instantie over. • LA 0 t/m 0,24: geen recht op extra zorgonderwijs; • LA 0,25 t/m 0,49: LWOO-indicatie; • LA 0,50 t/m 1,00: PRO-indicatie. De eerste twee categorieën worden samengevoegd tot LWOO(LA). De LA van leerlingen in deze categorie bedraagt hooguit 0,49. Anders gezegd: de leerlingen in deze categorie komen qua LA niet voor PRO in aanmerking.
methode
11
In dit onderzoek worden PRO-leerlingen vergeleken met VMBO-leerlingen, al dan niet met een LWOO-indicatie. De LA wordt bepaald op de schoolvakken technisch lezen, begrijpend lezen, spelling en rekenen. Een indicatie wordt toegekend als op twee van de vier vakken aan het criterium wordt voldaan, met uitzondering van de combinatie technisch lezen en spelling. Om de overeenstemming te kunnen bepalen tussen indeling in PRO en VMBO, al dan niet met LWOO volgt de volgende groepsindeling: • PRO(IQ)PRO(LA): NIO-IQ is PRO en LA is PRO; • PRO(IQ)LWOO(LA): NIO-IQ is PRO en LA is hooguit LWOO; • LWOO(IQ)PRO(LA): NIO-IQ is ten minste LWOO en LA is PRO; • LWOO(IQ)LWOO(LA): NIO-IQ is ten minste LWOO en LA is hooguit LWOO.
RESULTATEN
De overeenstemming tussen PRO-geïndiceerd zijn volgens de NIO en PRO-geïndiceerd zijn volgens de schoolvorderingentoetsen In tabel 1 wordt de indeling in PRO en (ten minste) LWOO volgens de NIO vergeleken met de indeling in leerachterstanden (LA) volgens de schoolvorderingentoetsen. Tabel 1. Overeenstemming tussen NIO-IQ en leerachterstand (LA) NIO-IQ LA
PRO
(ten minste) LWOO
PRO
106
36
(hooguit) LWOO
36
106
Van het totale aantal leerlingen dat in dit onderzoek werd betrokken (N = 284) worden 212 goed ingedeeld: dat is 75%. Dit betekent dat de NIO goed in staat is leerlingen die op PRO-vorderingenniveau functioneren te onderscheiden van leerlingen die op ten minste LWOO-niveau functioneren. Anders gezegd: de NIO is ook in staat bij relatief zwak presterende PRO-leerlingen te ‘voorspellen’ tot welke taal- en rekenprestaties ze in staat zijn. Uit eerder onderzoek met de NIO (Van Dijk & Tellegen, 2004, blz. 44) blijkt dat op basis van het NIO-advies 41% van de leerlingen juist wordt ingedeeld bij zeven schoolniveaus. Bij drie groepen (samengevoegde niveaus: PRO/LWOO/BBL; KBL/GTL; HAVO/VWO) is het percentage ‘juist ingedeeld’ 68% en bij een tweedeling in niveaus (op de grens BBL/ KBL) wordt dit zelfs 82%. Van jaargang 2005, een subgroep van de in dit onderzoek gebruikte steekproef, is het percentage overeenstemming tussen het advies van de basisschool en de uiteindelijke plaatsing in PRO en VMBO 72%. Uit onderzoek met de Instaptoets Voortgezet Onderwijs (IVO: Lubbers, Verweij & De Groot, 2004, blz. 26) blijkt dat wanneer enkel en alleen op basis van intelligentiescores van de IVO wordt geplaatst, 56% tot 75% van de leerlingen juist wordt ingedeeld. Van de leerlingen met een IQ kleiner dan 90 wordt 75% geplaatst in BBL (het laagste niveau in het VMBO) en 25% hoger. NDT-IQ en leerachterstand samen komen in 87% van de gevallen overeen met het advies van de directeur van de basisschool (Nederlandse Differentiatie Testserie: Van Hoorn, Van der Kamp & Den Brinker, 2004, blz. 105 en 106).
resultaten
13
De overeenstemming zoals die blijkt uit tabel 1 is dus grosso modo even hoog als die van vergelijkbare onderzoeken met de NIO en van vergelijkbare onderzoeken met andere tests. De relatie tussen NIO-gemiddelden en leerachterstand In tabel 2 staan de gemiddelde NIO-IQ’s en leerachterstanden (LA’s) van de vier hierboven beschreven combinatiegroepen. Tabel 2. Gemiddelde NIO-IQ en leerachterstanden (LA’s) voor vier combinatiegroepen Groepsindeling
N
Groep 1:
106
PRO(IQ)PRO(LA) Groep 2:
LA-begrijpend LA-spelling
LA-rekenen
(sd)
lezen
lezen
72.6
0,44
0,64
0,45
0,57
0,27
0,46
0,24
0,43
0,50
0,56
0,41
0,40
0,28
0,34
0,26
0,30
73.0 (5.8)
36
LWOO(IQ)PRO(LA) Groep 4:
LA-technisch
(5.9) 36
PRO(IQ)LWOO(LA) Groep 3:
NIO-IQ
87.6 (5.9)
106
LWOO(IQ)LWOO(LA)
90.7 (7.6)
Bijlage 1: significantieniveaus van groepsverschillen.
Eerst een opmerking over de NIO-gemiddelden van de vier groepen. De NIO-gemiddelden van de beide PRO-geïndiceerde groepen van (afgerond) 73 zijn hoger dan de PRO-gemiddelden van de normeringsgroepen zoals vermeld in de Handleiding van de NIO (Van Dijk & Tellegen, 2004, blz. 40). De in de Handleiding gevonden gemiddelden van (afgerond) 70, 68 en 68 voor respectievelijk eerste, tweede en derde klas PRO-leerlingen hebben betrekking op leerlingen afkomstig van het regulier (basis) onderwijs én het speciaal (basis)onderwijs. Aannemelijk is dat PRO-leerlingen afkomstig van het speciaal basisonderwijs een lagere gemiddelde intelligentie hebben dan PRO-leerlingen afkomstig van het regulier basisonderwijs. Het in tabel 2 beschreven gemiddelde heeft betrekking op PRO-geïndiceerde leerlingen die afkomstig zijn van het regulier basisonderwijs. Hoewel de groepen 1 en 2 in tabel 2 dezelfde gemiddelde NIO-intelligentie hebben, verschillen ze in schoolprestaties. Groep 2 bestaat uit ‘overachievers’ en hoewel de verschillen tussen beide groepen op alle vier de vakken significant zijn, zijn ze het grootst op de drie verbale vakken. Uit de literatuur is bekend dat er leerlingen zijn met een (zeer) zwakke intelligentie die toch goed kunnen leren lezen (Blomert, 2005).
14
nio en pro
De groepen 1 en 3 in bovenstaande tabel verschillen aanzienlijk in intelligentie, scoren bij de vorderingen min of meer gelijk op technisch lezen en spelling, doch nadere inspectie leert dat ze significant wel verschillen bij begrijpend lezen en rekenen. Het is niet onaannemelijk dat binnen groep 3 een aanzienlijk aantal dyslectische leerlingen voorkomt. Volgens de dyslexie-discrepantieformule, die echter niet onomstreden is, blijven dyslectische leerlingen vooral achter bij het leren lezen (en spellen), ondanks een goede (normale) intelligentie (Blomert, 2005). Zie Van Dijk (2008) over de relatie NIOintelligentie en dyslexie. De groepen 1 en 4 in de tabel verschillen volgens verwachting op alle vier de schoolvakken significant. De groepen 2 en 3 zijn echte discrepantiegroepen: intelligentie en vorderingen gaan in tegengestelde richting. Er zijn vooral grote verschillen bij technisch lezen en spelling. Groep 2 bestaat uit leerlingen die ondanks een zwakke intelligentie goed hebben leren lezen (en spellen). Groep 3 bestaat o.a. uit leerlingen die ondanks een goede intelligentie niet of nauwelijks hebben leren lezen (en spellen). Een LA van 0,50 bij technisch lezen en 0,56 bij begrijpend lezen zoals bij groep 3 in de tabel duidt op een achterstand van ten minste drie jaar. Anders gezegd: leerlingen van groep acht van de basisschool lezen gemiddeld op het niveau van groep vijf van de basisschool. Een vergelijking van groep 2 (de ‘overachievers’) met de groep 4 (zij scoren volgens verwachting) laat zien dat ze min of meer gelijk scoren bij technisch lezen en spellen en toch tamelijk grote verschillen laten zien bij begrijpend lezen en rekenen. Een vergelijking van groep 3 en 4, ten slotte, laat vooral grote verschillen zien bij de verbale vakken. Er zijn leerlingen met een (zeer) zwakke intelligentie die in bepaalde gevallen goed kunnen leren lezen en spellen en er zijn (dyslectische) leerlingen met een goede intelligentie die grote moeite hebben met het leren lezen en spellen (Blomert, 2005). Deze twee bevindingen zullen er toe leiden dat de overeenkomst in het aanwijzen van leerlingen die voor PRO of LWOO in aanmerking komen, in een aantal gevallen niet lukt. Met andere woorden: een gedeelte van de ‘missers’ in de indeling (zie tabel 1) is te wijten aan het feit dat technisch lezen en spellen een rol spelen bij de toewijzing aan een vorm van zorgonderwijs. Van deze vakken is bekend dat ze een tamelijk geringe correlatie vertonen met intelligentie, wat in het hiernavolgende ook zal worden aangetoond. Anders gezegd: als alleen begrijpend lezen en rekenen - naast intelligentie - een rol zouden spelen bij de toewijzing aan een vorm van zorgonderwijs, dan zou het percentage overeenstemming in tabel 1 groter zijn. In tabel 2 is te zien dat de leerachterstand (LA) van groep 1 (PRO/PRO met een NIO-IQ van 72.6) gemiddeld 0,53 (0,44+0,64+0,45+0,57)/4 is en dat de LA van groep 4 (LWOO/
resultaten
15
LWOO met een NIO-IQ van 90.7) 0,30 (0,28+0,34+0,26+0,30)/4 is. De groepen 1 en 4 zijn zowel qua intelligentie als qua vorderingen consistent ingedeeld en het is dus aannemelijk dat deze groepen de niveaus van PRO en (ten minste) LWOO goed weergeven. Een LA van 0,53 duidt op een achterstand van meer dan drie jaar en een LA van 0,30 op een achterstand van meer dan anderhalf jaar. Dit komt overeen met de resultaten van Van Dijk (2001), die een relatie vond tussen IQ en leerachterstand, die zich laat vertalen in de volgende vuistregel: een verlies van 10 intelligentiepunten gaat globaal gepaard met een leerachterstand van 1 jaar.
De correlaties tussen NIO en leerachterstandsmaten In tabel 3 staan de correlaties tussen groepsindeling, NIO-IQ en leerachterstanden op de vier schoolvakken technisch lezen, begrijpend lezen, spelling en rekenen. Tabel 3. Correlaties tussen groepsindeling, NIO-IQ en leerachterstanden op vier schoolvakken (N = 284) Technisch lezen
Begrijpend lezen
Spelling
Rekenen
Groepsindeling
.23**
.52**
.37**
.70**
NIO-IQ
.10
.46**
.26**
.68**
Groepsindeling .77**
** p < .01
Groepsindeling (zie ook tabel 2) correleert significant met leerachterstand op alle vakken. NIO-IQ correleert niet significant met technisch lezen, wel significant maar niet erg hoog met spelling, redelijk hoog met begrijpend lezen en hoog met rekenen. Uit eerdere relatieonderzoeken van de NIO met onder andere de Cito-eindtoets blijken correlaties van .63 tot .67 met taal en van .72 met rekenen. Bij een vergelijkbare onderzoeksgroep als hier beschreven, zijn de correlaties tussen NIO en technisch lezen .26, begrijpend lezen .58, spelling .35 en rekenen .62 (Van Dijk & Tellegen, 2004, blz. 53-63). Bij 162 leerlingen van BBL-, KBL- Theoretisch- en Theoretisch/HAVO-niveau zijn bij de IVO correlaties gevonden met technisch lezen van .08, met begrijpend lezen van .53, met spelling van .21 en met rekenen van .45 (Lubbers et al., 2004, blz. 31). Met betrekking tot de samenhang tussen NIO-totaal en het onderwijsniveau binnen het voortgezet onderwijs zijn hoge correlaties gevonden: tussen .77 en .80 bij diverse groepen leerlingen (Van Dijk & Tellegen, 2004, blz. 66). Hiermee is de correlatie tussen NIO en groepsindeling van .77 in tabel 3 vergelijkbaar.
SA MENVAT TING EN DISCUSSIE
Het doel van dit onderzoek was om te bepalen of de NIO ook nog goed meet binnen het intelligentiebereik van PRO-leerlingen, van wie de gemiddelde intelligentie zo’n 30 IQpunten lager ligt dan die van de algemene normgroep waarvan het gemiddelde per definitie 100 is. Daartoe worden de NIO-prestaties vergeleken met de scores op de EMT van Brus en Voeten en scores op de Cito-schoolvorderingentoetsen voor begrijpend lezen, spelling en rekenen. Van laatstgenoemde drie toetsen zijn de normen van eind groep vijf en eind groep zes gebruikt omdat die bij uitstek geschikt zijn om leerachterstanden van anderhalf jaar en meer te meten. Uit de totale steekproef van 1.500 leerlingen zijn bij 284 leerlingen de prestaties op de NIO en de vier toetsen vergeleken. In 75% van de gevallen is er overeenkomst in identificatie van PRO en niet-PRO-leerlingen. Er wordt een verklaring gegeven voor de bevinding dat er een minderheid van leerlingen is die ondanks een lage intelligentie toch goed heeft leren lezen en dat er ook leerlingen zijn die met een goede intelligentie nauwelijks hebben leren lezen (hier zal dyslexie vaak een rol spelen). Het percentage van 75 komt in grote lijnen overeen met dat van soortgelijke onderzoeken zoals beschreven in de NIO-handleiding. Ook met twee andere intelligentietests zijn vergelijkbare resultaten gevonden. Deze resultaten duiden op voldoende predictieve validiteit van de NIO bij PRO-leerlingen in het voorspellen van leerachterstand, waarbij test- en criteriumresultaten gelijktijdig zijn verzameld. Daarna worden de resultaten beschreven van relatieonderzoek bij de schoolvorderingentoetsen voor technisch lezen, begrijpend lezen, spelling en rekenen en NIO-intelligentie. Leerlingen die door de NIO en de schoolvorderingentoetsen als PRO geïdentificeerd worden, blijken een leerachterstand te hebben van ten minste drie jaar en een NIO-intelligentie van (afgerond) 73. Het gaat hier om PRO-leerlingen van het regulier basisonderwijs. De verwachting wordt uitgesproken dat PRO-leerlingen die van het speciaal basisonderwijs komen gemiddeld iets lager op de NIO (en vergelijkbare intelligentietests) zullen scoren. Leerlingen die als VMBO-leerlingen - al dan niet met een LWOO-indicatie - worden geïdentificeerd, hebben een leerachterstand van ongeveer anderhalf jaar en een gemiddelde NIO-intelligentie van (afgerond) 90. Deze resultaten over de relatie van NIOintelligentie en leerachterstand komen overeen met die gevonden in eerder soortgelijk
samenvatting en discussie
17
onderzoek. Een op basis van vroeger onderzoek geformuleerde vuistregel over de relatie tussen intelligentie en leerachterstanden wordt bevestigd: een verlies van 10 intelligentiepunten komt globaal overeen met 1 jaar leerachterstand. Als laatste worden de resultaten van correlatieonderzoek genoemd. De correlatie tussen NIO-intelligentie en niveau-indeling is .77 en die tussen NIO en technisch lezen .10, begrijpend lezen .46, spelling .26 en rekenen .68. Deze correlaties komen in grote lijnen overeen met die beschreven in de Handleiding van de NIO en zijn ook bij andere intelligentietests gevonden. Bovenstaande resultaten leiden tot de conclusie dat de NIO ook bij PRO-leerlingen voldoende begrips- en predictieve validiteit bezit. Als de NIO immers niet meer goed (betrouwbaar en valide) zou meten bij een gemiddelde intelligentie van (afgerond) 70 en een leerachterstand van gemiddeld drie jaar, dan zouden genoemde voorspelde verbanden tussen NIO-intelligentie en leerachterstanden - door middel van percentage overeenstemming, samenhang in gemiddelde NIO-intelligentie en achterstandsmaten, en correlatie tussen NIO-intelligentie en vorderingenmaten - niet zijn gevonden. Het bij sommige practici levende gevoel dat de NIO en vergelijkbare (klassikale) intelligentietests voor gebruik bij PRO-leerlingen minder geschikt zijn, wordt althans voor wat de NIO betreft door het huidige empirische onderzoek krachtig weersproken.
18
nio en pro
Bijlage 1. Significantie(niveaus) van groepsvergelijkingen (t-toetsen) bij de resultaten van tabel 2 PRO/PRO(1)
IQ
Technisch lezen
Begrijpen lezen
Spelling
Rekenen
ns
**
**
**
**
**
ns
*
ns
**
**
**
**
**
**
**
**
*
**
ns
**
ns
**
ns
**
*
**
**
**
**
vs PRO/LWOO(2) PRO/PRO(1) vs LWOO/PRO(3) PRO/PRO(1) vs LWOO/LWOO(4) PRO/LWOO(2) vs LWOO/PRO(3) PRO/LWOO(2) vs LWOO/LWOO(4) LWOO/PRO(3) vs LWOO/LWOO(4) * p < .05; **p < .01; ns = niet significant
LITER ATUUR
Blomert, L. (2005). Dyslexie in Nederland. Amsterdam: Nieuwezijds. Bosch, L. Van den, Gillijns, P., Krom, R. & Moelands, F. (1995). Schaal Vorderingen in Spellingvaardigheid. Arnhem: Cito. Brus, B.Th. & Voeten, M.J.M. (1997). Een-Minuut-Test. Lisse: Swets & Zeitlinger. Janssen, J., Bokhove, J. & Kramer, J.M. (1998). Rekenen-Wiskunde 1 en 2. Arnhem: Cito. Lubbers, W.J., Verweij, A.C. & De Groot, R. (2004). Instaptoets Voortgezet Onderwijs (IVO: internetversie). Doornspijk: Intertestservice. OC&W (2002). Wat scholen voor VO moeten weten over indicatiestelling praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs in het schooljaar 2002-2003. Ministerie van OC&W. Staphorsius, G. & Krom, R. (1998). Toetsen Begrijpend lezen. Arnhem: Cito. Tellegen, P.J. (2008). De NIO en allochtone achtergrond. Toelichting op de correctie. Groningen: RUG; Amsterdam: Boom test uitgevers (in voorbereiding). Van Bebber, J. (2006). Allochtonen en ongelijke kansen in het onderwijs. Groningen: RUG. Van Dijk, A.A. (2006). Predictieve validiteit van de NIO bij allochtone leerlingen in het voortgezet onderwijs. Groningen: RUG; Amsterdam: Boom test uitgevers (in voorbereiding). Van Dijk, H. (2001). Intelligentie, leerachterstand en persoonlijkheid bij de toelating tot praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs in het schooljaar 1999/2000. Groningen: GIVO Stichting. Van Dijk, H. (2008). NIO en Dyslexie. Onderzoek naar de toepasbaarheid van de NIO bij dyslectische leerlingen. Amsterdam: Boom test uitgevers. Van Dijk, H. & Tellegen, P.J. (2004). NIO. Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau. Amsterdam: Boom test uitgevers. Van Hoorn, W., Van der Kamp, L. & Den Brinker, W. (2004). Nederlandse Differentiatie Testserie. Amsterdam: Harcourt Test Publishers.
Alle resultaten samen leiden tot de conclusie dat de NIO ook bij PROleerlingen voldoende begrips- en predictieve validiteit bezit. Het bij sommige practici levende gevoel dat de NIO en vergelijkbare (klassikale) intelligentietests voor gebruik bij PROleerlingen minder geschikt zijn, wordt althans voor wat de NIO betreft door Nederlandse Intelligentietest het huidige empirische onderzoekvoor Onderwijsniveau krachtig weersproken.
Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau Btu_NioCahierPRO_DRUK2.indd 1
& PRO
H. van Dijk
Het doel van het in dit NIO-cahier gepresenteerde onderzoek was om te bepalen of de NIO ook nog goed meet binnen het intelligentiebereik van PROleerlingen, van wie de gemiddelde intelligentie zo’n 30 IQ-punten lager ligt dan die van de algemene normgroep waarvan het gemiddelde per definitie 100 is. Het onderzoek werd gedaan naar aanleiding van vragen hierover uit de praktijk. Om de vraag te beantwoorden, zijn de NIO-prestaties vergeleken met de scores op de EMT van Brus en Voeten en met de scores op de Cito-schoolvorderingentoetsen voor begrijpend lezen, spelling en rekenen.
Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau
NIO & PRO Bestelnummer: 02 701 AA
17-06-2008 13:09:16