V VERSLAGEN
MEDEDELINGEN
E N
GROOTSCHALIGE ENQUÊTE NAAR HET MIDDELENGEBRUIK IN HET ANTWERPSE STUDENTENMILIEU: METHODOLOGIE, ONDERZOEKSRESULTATEN EN AANKNOPINGSPUNTEN VOOR EEN PREVENTIEVE AANPAK Guido Van Hal *, Bob Vermerght **, Frederik Swennen ***, Elke Van Bogaert +, Ilse Bernaert ++, Roeland Keersmaekers +++, Johan Rosiers °
Over alcohol- en ander middelengebruik in middelbare scholen, is in Vlaanderen reeds heel wat bekend via de zgn. ‘Leerlingenbevraging’ van de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD). Over deze problematiek in het hoger onderwijs, zijn echter zo goed als geen gegevens beschikbaar. In 2005 werd binnen de Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen (AUHA) een enquête over middelengebruik gehouden via het intranet. Deze enquête bereikte meer dan 5.500 studenten. De resultaten tonen aan dat er geen groot probleem is qua middelengebruik maar dat er toch een aantal indicaties zijn van risicogebruik, vooral wat alcohol betreft en in veel mindere mate wat cannabis betreft. Problemen met andere drugs dan
cannabis komen eerder zelden voor maar verdienen ook de nodige aandacht. De bedoeling is om aan de hand van de resultaten van deze enquête, te komen tot een alcohol- en drugsbeleidsplan voor de AUHA. 1. INLEIDING 1.1. Onderwijsbeleid inzake middelengebruik Drugsmisbruik blijft een breed maatschappelijk probleem, ook binnen het hoger universitair en niet-universitair onderwijs. Aan preventie van drugsmisbruik moet dan ook een belangrijke plaats toekomen, enerzijds in het onderwijsprogramma, anderzijds in het onderwijsbeleid.
(*)
Docent, Universiteit Antwerpen, Universitair Wetenschappelijk Instituut voor Drugproblemen (**) Em. Prof. dr., Universiteit Antwerpen, Universitair Wetenschappelijk Instituut voor Drugproblemen (***) Hoofddocent, Universiteit Antwerpen, Universitair Wetenschappelijk Instituut voor Drugproblemen (+) Preventiewerker, Vereniging Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg Antwerpen/Altox (++) Stafmedewerker preventie, Vereniging voor Alcoholen andere Drugproblemen (+++) Consulent Drugbeleid, Stedelijk Overleg Drugs Antwerpen (°) Wetenschappelijk onderzoeker, Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen T. O . R . B .
76
2006-07/1
Om de hoger onderwijsinstellingen te motiveren om een onderwijs- en beleidsplan uit te werken rond preventie en bewaking van drugsmisbruik, werd een samenwerkingsverband aangegaan tussen het Universitair Wetenschappelijk Instituut voor Drugproblemen (UWiD), de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD), het Stedelijk Overleg Drugs Antwerpen (SODA) en de Vereniging Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg Antwerpen (VAGGA/Altox). Door op een planmatige en gestructureerde wijze om te gaan met het drugsthema, kan men het gebruik ervan binnen de (wettelijk) aanvaardbare perken houden. Bovendien kan ook efficiënt worden opgetreden in geval van normoverschrijding.
JAARGANG
Verslagen en mededelingen
Elke onderwijsinstelling heeft een eigen visie en eigen aandachtspunten inzake drugsmisbruik. Toch is het mogelijk een algemeen basispatroon naar voor te brengen voor een onderwijs- en beleidsplan. De uitgangspunten daarvan zijn de volgende.
atie Universiteit en Hogescholen Universiteit Antwerpen (AUHA). De AUHA bestaat uit de Universiteit Antwerpen, de Plantijnhogeschool, de Hogere Zeevaartschool, de Karel de Grote Hogeschool en de Hogeschool Antwerpen.
Op de eerste plaats dient meer aandacht te gaan naar preventie en hulpverlening dan naar repressie en sancties. Preventiemaatregelen moeten middelengericht, persoonsgericht en milieugericht zijn. Met een persoonsgerichte strategie bereikt men bv. sensibilisatie rond de problematiek. Dit kan via postercampagnes, maar ook via advertenties in personeels- en studententijdschriften. De nadruk wordt hierbij gelegd op de individuele verantwoordelijkheid. Er wordt gestreefd naar een lineair verband tussen kennis, attitude en gedrag.
De start van dit project was de idee om een drugsbeleidsplan voor de Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen (AUHA) op te stellen. Binnen SODA werd hiertoe eind 2003 de thematische werkgroep ‘Een alcohol- en drugbeleid in het hoger onderwijs’ opgericht. De verdere uitwerking van het drugsbeleidsplan zal ook via deze werkgroep gebeuren, waarbij een fundamentele taak weggelegd is voor VAGGA/Altox als initiator en ondersteunende instantie naar preventie-initiatieven binnen het Antwerpse werkveld.
Ten tweede is het van het belang dat het beleidsplan alle niveaus en geledingen van de instelling bestrijkt. Hierbij geldt als bijzonderheid dat de studentenpopulatie van de hoger onderwijsinstellingen meerderjarig is. Op elk niveau en voor elke geleding dienen de verantwoordelijkheden te worden vastgelegd en kan de wijze worden bepaald waarop zal worden opgetreden.
2. METHODOLOGIE 2.1. Het begin Op de vergaderingen van deze werkgroep bleek dat om invulling te geven aan het drugbeleidsplan, eerst nood was aan wetenschappelijke evidentie. Er werd besloten om een wetenschappelijke enquête te houden bij de studenten van de AUHA. Er was echter geen instrument beschikbaar. Bovendien zijn er een aantal specifieke kenmerken, die maken dat een dergelijke bevraging bij studenten toch van een ander (moeilijker) niveau is dan een bevraging over hetzelfde onderwerp in het middelbaar onderwijs. Zo zijn studenten veel moeilijker bereikbaar dan middelbare scholieren. Tot dan toe was er in Vlaanderen ook nog nooit een uitgebreide bevraging over dit onderwerp gebeurd in het hoger onderwijs. Het was dan ook maar de vraag of de AUHA zich ging wagen aan zulk onderzoek, met alle bijhorende risico’s. Niemand kon echter vooraf voorspellen wat de resultaten zouden uitwijzen.
Een beleidsplan inzake drugsmisbruik volstaat op de derde plaats niet. Er moet ook aandacht gaan naar vorming, zowel in het curriculum van de opleidingen als in vormingsactiviteiten buiten curriculum voor alle geledingen. Zo werd in de vernieuwde artsenopleiding aan de Universiteit Antwerpen b.v. een module rond verslaving ingevoerd; ook wordt een manama uitgewerkt. Daarnaast wordt het personeel rond drugsmisbruik gevormd, o.m. via informatieavonden. 1.2. Evidence based karakter van preventie Drugspreventie mag geen nattevingerwerk zijn. Het “evidence based” karakter van preventie betekent dat preventie gesteund moet zijn op wetenschappelijk bewijsmateriaal over de problematiek en over de effectiviteit van de aanpak ervan.
Daarnaast is er ook een geregeld weerkerend logistiek probleem bij wetenschappelijk onderzoek: het kost geld. Men heeft nood aan de geschikte knowhow maar ook aan de nodige ‘menskracht’ voor de voorbereiding van het onderzoek, het doornemen van de wetenschappelijke literatuur, de data-invoer, de analyses, de rapportering, …
Met het oog op een effectief onderwijs- en beleidsplan binnen de hoger onderwijsinstellingen moeten daarom de effecten van drugsmisbruik worden nagegaan op de prestaties van alle geledingen (beheersen van stresssituaties, werkritme, studieresultaten e.d.m.). Bovendien dient aandacht te gaan naar de samenhang en wederzijdse beïnvloeding tussen drugsmisbruik en psychische stoornissen zoals depressies en angststoornissen.
2.2. De kerngroep Om aan al deze problemen tegemoet te komen, werd een inter-organisationele en multidisciplinaire kerngroep opgericht. Inter-organisationeel, want bestaande uit medewerkers van de Universiteit Antwerpen/UWID, de VAD, het SODA en VAGGA/Altox. De kerngroep was ook multidisciplinair samengesteld: een filosofe-stafmede-
Daarom is een pilootproject opgestart aan de AssociT. O . R . B .
77
2006-07/1
Een grootschalig onderzoek naar drugsmisbruik binnen het hoger onderwijs ontbrak tot nu toe.
JAARGANG
Verslagen en mededelingen
werker preventie, een sociaal pedagoog-consulent drugbeleid, een socioloog-stafmedewerker studie en onderzoek, een klinisch psycholoog-preventiewerker en een medisch socioloog-onderzoeker.
lijst via het Blackboardsysteem beschikbaar gesteld. De vragenlijst peilde o.a. naar het middelengebruik, het vóórkomen van typisch geachte uitingen van middelengebruik (binge drinken, medicatiegebruik tijdens examens, …) en het verband tussen de vrijetijdsbesteding en de netwerken waarin studenten zich bevinden enerzijds, en het middelengebruik anderzijds.
2.3. De enquête Binnen deze kerngroep werd op de eerste plaats een instrument ontwikkeld. Hierbij kon in grote mate een beroep worden gedaan op de knowhow van VAD. Er werd hierbij vooral vertrokken van bestaande, gevalideerde vragen(batterijen). Daarnaast bleek het echter noodzakelijk om toch ook nieuwe vragen, specifiek voor de doelgroep, te introduceren. In totaal telde de uiteindelijke vragenlijst een 150-tal vragen. Eind 2004 kon de vragenlijst worden gepretest bij 10 studenten, waardoor nog enkele nuttige aanpassingen konden worden doorgevoerd.
2.5. Werving van respondenten Om aan de studenten te laten weten dat er een enquête beschikbaar was op Blackboard waarvan we graag hadden dat ze ze invulden, werd een hele bekendmakingsstrategie op poten gezet: - Er werden speciale affiches uitgehangen met slogans om de aandacht te trekken: ‘Slik jij een pil of een bol zomaar voor de lol?’, ‘Drink jij ook water tegen de kater?’, ‘Liep jij ooit een blauwtje omwille van een blowtje?’. - Er werden flyers verdeeld in de studentenrestaurants. - Er was een steeds weerkerende boodschap op de monitoren die op strategische plaatsen zijn gehangen op de Universiteit Antwerpen. - Er verscheen een boodschap in het studentenmagazine ‘Dwars’ (Universiteit Antwerpen). - Leden van de kerngroep gingen spreken op studentenbijeenkomsten. - De studenten van de Universiteit Antwerpen kregen een persoonlijke e-mail. - Er verscheen vooraf een artikel over het onderzoek in een Vlaamse krant.
2.4. Blackboard In het academiejaar 2004-2005, telde de AUHA 27.210 studenten. Binnen de AUHA bestaat een in principe voor alle studenten beschikbaar intranet: de elektronische leeromgeving Blackboard. Dankzij de technische ondersteuning vanuit de Universiteit Antwerpen, kon op dit systeem een beroep worden gedaan om de enquête voor alle studenten van de AUHA beschikbaar te maken. Het benutten van een systeem als Blackboard voor het uitvoeren van een enquêteonderzoek, heeft duidelijke voordelen: - In principe worden alle studenten bereikt en is er ook geen probleem van foutieve adressen. - De enquêtes moeten niet worden gedrukt, wat een enorme besparing betekent aan druk- en verzendkosten. - Er dient geen data-invoer te gebeuren, aangezien de respondenten dit zelf doen. Dit betekent een enorme besparing, zowel wat kosten als wat tijd betreft. - Fouten bij de data-invoer zijn per definitie niet mogelijk en er moet dus ook geen controle gebeuren op foutieve data-invoer.
Via elk van de bovengenoemde informatiedragers, werden de website-adressen bekendgemaakt waarop de studenten van de verschillende instellingen binnen de AUHA terecht konden voor het invullen van de enquête. Om het voor de studenten extra aantrekkelijk te maken om deel te nemen, werd de nadruk gelegd op het feit dat hun mening werd gevraagd over alcohol en andere drugs en werden er een 50-tal prijzen voorzien, waaronder een vliegtuigreis. Deze prijzen werden verloot onder diegenen die de enquête ingevuld hadden teruggestuurd. Om de drempel voor het invullen van een enquête met een gevoelig onderwerp als druggebruik zo laag mogelijk te houden, werd al het mogelijke gedaan om de anonieme verwerking van de gegevens te waarborgen. Bij het openen van de enquête op Blackboard, kregen de studenten een garantieverklaring van anonieme gegevensverwerking te zien, ondertekend door de rector van de Universiteit Antwerpen.
Het gebruiken van Blackboard zorgde echter voor een andere aanpak: - Naast het uittesten van de enquête-zelf, diende ook de procedure via Blackboard te worden uitgetest. - De studenten moesten duidelijk op de hoogte worden gebracht van het feit dat ze een elektronische vragenlijst via Blackboard konden invullen. Een tiental studenten vulde de enquête op Blackboard in als proefstudent. Door hun opmerkingen konden nog enkele verbeteringen worden aangebracht aan het proces via Blackboard. Tussen 14 februari en 28 maart 2005 werd de definitieve vragen-
2.6. Leeronderzoek
T. O . R . B .
78
2006-07/1
In totaal werd de enquête door 7.813 studenten geopend en werden er 5.530 enquêtes ingevuld terug-
JAARGANG
Verslagen en mededelingen
gestuurd. Dat komt neer op een respons van ingevulde enquêtes van 20,3 % van alle studenten. Dit overtrof alle verwachtingen.
bruikersvriendelijkheid te bewijzen. - Hoe wordt het instrument zelf beoordeeld? Zijn de vragen duidelijk? Hoe wordt de omvang van de enquête ervaren?
Parallel met dit onderzoeksproject werd een zgn. ‘Leeronderzoek’ opgezet binnen de Faculteit PSW (Politieke en Sociale Wetenschappen) van de Universiteit Antwerpen. Het Leeronderzoek (LOZ) is een vak dat loopt over het tweede semester van de eerste licentie en het eerste semester van de tweede licentie PSW. De bedoeling is dat de studenten ervaring opdoen met een ‘echt’ onderzoek. De studenten van het LOZ deden een literatuurstudie, eerste analyse van de enquêtegegevens en maakten ook een rapport, dat op 17 maart 2006 publiek werd voorgesteld. De groep bestond uit 8 studenten.
De ‘wetenschappelijke lijn’ loopt doorheen de opleiding geneeskunde en heeft als bedoeling dat een groepje van twee studenten wordt gekoppeld aan een onderzoeksgroep, in dit geval de Vakgroep Epidemiologie en Sociale Geneeskunde van de Universiteit Antwerpen, om gedurende verschillende jaren mee onderzoek uit te voeren. De kerngroep heeft verder de duidelijke intentie om bij een herhaling van het onderzoek het concept en de methodiek open te stellen voor andere hogescholen en universiteiten.
Diepgaandere analyses werden door de kerngroep uitgevoerd. Zo werd van de groep van 5.530 respondenten, een gecorrigeerde, aselecte, gestratificeerde steekproef getrokken van 1.501 studenten. Hierdoor kunnen de resultaten representatief worden gemaakt voor de AUHA-studentenpopulatie.
3. RESULTATEN 3.1. Middelengebruik onder studenten 3.1.1. Alcohol
De representatieve steekproef werd getrokken op basis van drie criteria: - geslacht; - leeftijd; - onderwijsinstelling.
De overgrote meerderheid van de studenten (97,0 %) heeft ooit alcohol gedronken. Meer dan negen op de tien studenten gebruikte ook het afgelopen jaar alcohol. Op basis van deze cijfers stellen dat de Antwerpse studenten zware drinkers zijn, is evenwel onjuist. Ten eerste duidt het feit dat iemand de afgelopen twaalf maanden alcohol heeft gedronken op zich uiteraard niet op een problematisch drinkpatroon. Ten tweede ligt het aandeel laatstejaarsgebruikers van alcohol ongeveer even hoog als in de volwassen bevolking in Vlaanderen (1).
Eind 2005 waren de analyses van de representatieve steekproef afgerond. Uiteindelijk zullen de analyses voor het eindrapport verder door de kerngroep worden uitgevoerd, gerapporteerd en gepresenteerd in het najaar van 2006. Rekening houdend met de resultaten uit de enquête, zal dan ook ruim aandacht worden besteed aan voorstellen voor het opzetten van een alcohol- en drugbeleid in de deelnemende onderwijsinstellingen.
Ongeveer een tiende van de mannelijke studentenpopulatie vertoont gezondheidsrisico’s tengevolge van het alcoholgebruik. In de vrouwelijke studentenpopulatie ligt dat aandeel beduidend lager. Een zeer belangrijk aspect in problematisch alcoholgebruik is het zogenaamde binge drinking. Binge drinking wordt gedefinieerd als het drinken van minstens zes glazen tijdens één drinkgelegenheid. Er is een sterk verband tussen binge drinking en problematisch alcoholgebruik: hoe frequenter binge drinking zich voordoet, hoe hoger het risico op problematisch gebruik. Een derde van de studentenpopulatie geeft aan minder dan één keer per maand aan binge drinking te doen.
2.7. De toekomst Een aantal vragen omtrent de ‘procedure’ blijft nog onbeantwoord. Daarom werd beroep gedaan op de ‘wetenschappelijke lijn’ van de faculteit Geneeskunde van de Universiteit Antwerpen. Hierdoor konden twee studenten worden aangetrokken die een aantal van deze vragen verder kunnen onderzoeken. Het gaat b.v. om volgende vragen: - Hoe evalueren de studenten de ganse procedure van bekendmaking? Zijn er initiatieven die hen meer zouden aanspreken? - Hoe wordt de afname van de enquête via Blackboard ervaren? Zijn er veel studenten die tijdens het invullen afhaken en zo ja, waarom? Ook voor het systeem Blackboard was de enquête een ernstige test. Niet in het minst omdat het systeem in principe niet is opgezet voor omvangrijke enquêtes zoals deze maar ook om zijn penetratiegraad en geT. O . R . B .
79
2006-07/1
(1)
JAARGANG
Uit de resultaten van de gezondheidsenquête 2004 van het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid blijkt dat in Vlaanderen 92,4 % van de 18-25-jarigen het afgelopen jaar alcohol dronk.
Verslagen en mededelingen
Eén op de vijf doet het gemiddeld eens per maand, ongeveer één op de zes studenten doet het op wekelijkse basis. Een restfractie (1,1 %) doet (bijna) dagelijks aan binge drinking. Geëxtrapoleerd naar de hele studentenpopulatie van de AUHA gaat dit over ongeveer 300 studenten. Zie hiervoor ook de bijlage onder 1.
Bij diegenen die wel nadelen ondervinden, komt dat vooral neer op het langer gebruiken van cannabis dan men van plan was en het zonder succes willen minderen of stoppen van het cannabisgebruik. Een honderdtal studenten worstelt met een complexe problematiek tengevolge van hun cannabisgebruik. Niet verrassend maar wel opvallend is dat er een duidelijk verband bestaat tussen de frequentie van cannabisgebruik en de kans op een zwaardere problematiek tengevolge van dit gebruik.
Er is geen verband tussen leeftijd en alcoholgebruik. Dit wil zeggen dat we geen stijging of daling in het alcoholgebruik vaststellen met het vorderen van de leeftijd. Wat wel een rol speelt in de ontwikkeling van stijgend gebruik tot zelfs probleemgebruik is de beginleeftijd. Voor alle bevraagde alcoholische dranken (bier, wijn, aperitief, sterke drank) toont het onderzoek een verband tussen beginleeftijd en gebruiksfrequentie aan: hoe vroeger men begint te drinken, hoe frequenter het actuele alcoholgebruik. Het vastgestelde verband tussen beginleeftijd en problematisch alcoholgebruik is dan ook niet verrassend. Het onderzoek toont aan dat hoe jonger men begint te drinken, hoe meer kans men heeft op een actueel drankprobleem.
Er is geen verband tussen leeftijd en frequentie van cannabisgebruik. Er is wel een verband tussen beginleeftijd en actuele gebruiksfrequentie. Hoe vroeger men begint met cannabisgebruik, hoe frequenter het huidige gebruik. Hierbij aanleunend is er ook een verband tussen beginleeftijd en problematisch cannabisgebruik aantoonbaar. Hoe vroeger het begingebruik van cannabis, hoe groter de kans op problematisch cannabisgebruik. Dit laatste sluit aan bij bevindingen in verschillende internationale onderzoeken (2) waarin de impact van de beginleeftijd op later problematisch cannabisgebruik eveneens wordt aangetoond.
3.1.2. Medicatie
3.1.4. Andere illegale drugs
Een grote meerderheid (87,0 %) van de studenten heeft ooit medicatie gebruikt. Tijdens het laatste jaar gebruikte zeven op de tien studenten één of ander medicijn. Het medicatiegebruik betreft voornamelijk pijnstillers (70,4 %). Merkelijk minder studenten gebruikten het voorbije jaar kalmeer- en slaapmiddelen (5,9 %) en stimulerende medicatie (3,1 %). Regelmatig gebruik van sedatieve medicatie is veeleer zeldzaam bij studenten. Toch zijn er naar schatting zowat 150 Antwerpse studenten die het hele jaar door dagelijks deze medicatie nemen. Het gebruik van stimulerende medicatie situeert zich vooral in examenperiodes. Van de totale Antwerpse studentenpopulatie nemen ongeveer 400 studenten tijdens examenperiodes dagelijks stimulerende medicatie.
Studenten gebruiken andere illegale drugs dan cannabis veeleer uitzonderlijk. Het laatstejaarsgebruik van amfetamines, xtc en cocaïne ligt tussen 2,3 % en 3,3 %. Het gaat in hoofdzaak om occasioneel gebruik. Regelmatig gebruik van xtc, zijnde met een regelmaat van minstens één keer per week, is onbestaande in de studentenpopulatie. Ook regelmatig gebruik van cocaïne is veeleer een marginaal gegeven. Toch zijn er in de Antwerpse studentenpopulatie enkelingen die in het academiejaar en/of tijdens de vakantieperiode wekelijks cocaïne gebruiken. Frequent gebruik komt iets vaker voor bij amfetamines. Al naargelang de periode van het jaar zijn er tussen de vijftig en negentig studenten die minstens één keer per week amfetamines gebruiken. Van de studenten die het voorgaande jaar minstens één van de producten xtc, amfetamines en cocaïne gebruikten, vertonen er meer dan negen op tien risicokenmerken. Bijna de helft heeft een beperkt risico
3.1.3. Cannabis Bijna de helft van de studenten (47,4 %) gebruikte ooit cannabis. Iets meer dan één op de vijf studenten deed dat het afgelopen jaar. Het merendeel van de studenten gebruikt cannabis veeleer occasioneel. In het academiejaar en in vakantieperiodes gebruikt bijna één op de vier laatstejaarsgebruikers minstens één keer per week cannabis. De meeste studenten beperken of stoppen hun cannabisgebruik in de examenperiodes. Toch zijn er in totaal naar schatting zo’n 350 studenten die elke dag cannabis gebruiken, zowel tijdens het academiejaar als in de examenperiodes als in de vakantieperiodes.
(2)
T. O . R . B .
80
2006-07/1
Twee derde van de studenten die het laatste jaar cannabis gebruikten, ondervindt daar geen nadelen van.
JAARGANG
C. SPOONER, (1999), “Causes and correlates of adolescent drug abuse and implications for treatment”. Drug and Alcohol Review, 18 (456-475). S.E. BAUMEISTER, & P. TOSSMANN, (2005) “Association between early onset of cigarette, alcohol and cannabis use and later drug use paterns: an analysis of a survey in european metropolises”. European Addiction Research 11 (92-98).
Verslagen en mededelingen
op drugmisbruik, een derde een redelijk risico en één op de zeven een sterk verhoogd risico op drugmisbruik. Volgende 10 risicokenmerken worden hiervoor in aanmerking genomen:
4. AANKNOPINGSPUNTEN
VOOR EEN PREVENTIEVE AANPAK
4.1. Blijvende aandacht voor legale middelen De onderzoeksresultaten tonen een zeer hoge prevalentie van alcohol- en medicatiegebruik. Daarna volgen het gebruik van tabak, cannabis en andere illegale middelen. Preventiewerk moet aldus blijvend aandacht besteden aan alcohol en medicatie. De publieke opinie en de media focussen al te vaak op de illegale middelen. Het problematische gebruik van alcohol en medicatie wordt echter zwaar onderschat. Het is een belangrijke taak van het preventiewerk om de legale middelen onder de aandacht te houden. Immers, het vroeg reageren op het gebruik van alcohol en medicatie is even belangrijk als het tijdig interveniëren bij gebruik van illegale middelen.
- Meer dan één drug tegelijkertijd gebruiken. - Niet altijd kunnen stoppen met druggebruik wanneer men wil. - Blackouts of flash-backs hebben gehad als gevolg van druggebruik. - Zich soms slecht of schuldig voelen over zijn druggebruik. - Partner of ouders die soms klagen over het druggebruik. - Het verwaarlozen van de familie omwille van het druggebruik. - Betrokken zijn geweest bij illegale activiteiten om drugs te verkrijgen. - Ontwenningsverschijnselen hebben ervaren (zich ziek voelen) wanneer men gestopt was met inname van drugs. - Medische problemen hebben ten gevolge van druggebruik (geheugenverlies, hepatitis, stuipen, bloedingen, …). - Gebruik van andere drugs dan die nodig voor medische redenen.
De risico’s van alcoholgebruik en binge drinking in het bijzonder situeren zich op verschillende vlakken. Op korte termijn situeren de risico’s zich voornamelijk op het vlak van intoxicatie en veiligheid. Eén op de zeven studenten geeft aan het voorbije jaar onder invloed met de wagen te hebben gereden. Op lange termijn zien we vooral een negatieve invloed op de gezondheid en de omgeving van de gebruiker. Voor sommige studenten hangt het alcoholgebruik samen met verminderde studieprestaties. Buitenlandse onderzoeken tonen aan dat een hoog alcoholgebruik en frequent binge drinking het risico op het missen van colleges en het oplopen van achterstand in het werk sterk verhogen (3). Onze onderzoeksresultaten tonen aan dat alcoholgebruik deel uitmaakt van het studentenleven maar het is van groot preventief belang te benadrukken dat binge drinking of frequent drinken geen ‘normale’ verschijnselen zijn noch mogen worden.
Als geen enkel van de 10 risicokenmerken van toepassing is, is er geen sprake van problemen. Bij 1-2 kenmerken spreken we van een laag risico op problemen. Bij 3-5 kenmerken van een redelijk risico op problemen en bij 6-10 kenmerken van een hoog risico op problemen. Ondanks de duidelijke indicaties op probleemgebruik voor een beperkt deel van de studenten, blijken de meeste van hen ervan uit te gaan dat zij hun gebruik zonder problemen kunnen stopzetten. Dat kan erop wijzen dat een aantal van de gebruikers de impact van het gebruik onderschat.
4.2. Inspelen op studieaspiraties Opvallend is enerzijds dat het gebruik van alcohol, cannabis en andere illegale drugs zeer sterk terugvalt tijdens examenperiodes. De gebruiksfrequentie van deze middelen ligt veel hoger tijdens de vakantieperiodes en het academiejaar. De prestatiedruk in de examens zet velen ertoe aan om het middelengebruik tijdelijk te verminderen of te stoppen. Zie hiervoor punt 2. in de bijlage.
3.1.5. Poly- en combigebruik Een kleine minderheid van de studenten stelt risicovol gedrag door het gebruik van verschillende middelen tegelijkertijd. Binge drinking is een ‘trigger’ voor problematisch alcoholgebruik. Maar binge drinking hangt ook samen met andere uitingen van problematisch middelengebruik. Bij een kleine groep van studenten wordt de problematiek van frequent binge drinking verzwaard door het frequent gebruiken van illegale drugs. Studenten die andere illegale drugs dan cannabis gebruiken, kampen in mindere of meerdere mate met problemen tengevolge van dit gebruik. Acht op de tien studenten die de hoogste risicoscores vertonen, geven aan verschillende middelen tezelfdertijd te hebben gebruikt. Dit combigebruik is een zeer sterke predictor van problematisch gebruik.
T. O . R . B .
81
2006-07/1
(3)
JAARGANG
D.A. DAWSON, B.F. GRANT & W.J. RUAN (2005), “The association between stress and drinking: modifying effects of gender and vulnerability”. Alcohol and Alcoholism, Vol. 40 nr. 5 (453-460). L.C. PARK & C. GRANT (2005), “Determinants of positive and negative consequences of alcohol consumptions in college students: alcohol use, gender, and psychological characteristics”. Addictive Behaviors, 30 (755-765).
Verslagen en mededelingen
Ook in buitenlandse onderzoeken zien we dat het zich stellen van maatschappelijk gewaardeerde persoonlijke doelen, zoals bijvoorbeeld hoge studieaspiraties en daaraan gelieerde rolverplichtingen, een invloed heeft op de frequentie van middelengebruik (4).
Ondanks het feit dat de beginleeftijd van middelengebruik zich voor de aanvang van hogere studies situeert, kan het hoger onderwijs een cruciale taak opnemen in het verhogen van deze beginleeftijd. Hogescholen en universiteiten leiden immers tal van toekomstige intermediairen op. Deze tussenpersonen zijn in hun latere werksituatie belangrijke pionnen in het preventief werken rond alcohol en andere drugs naar jongeren. Leerkrachten kunnen bijvoorbeeld door het werken aan sociale vaardigheden, aan waarden en normen rond druggebruik en door hun voorbeeldfunctie jongeren aanzetten en ondersteunen bij het uitstellen van het eerste middelengebruik. Door het thema ‘middelengebruik’ op te nemen in het studiecurriculum van toekomstige onderwijzers, jeugdwerkers, welzijnswerkers en hulpverleners dragen hogescholen en universiteiten bij aan de sensibilisatie en bewustwording rond middelengebruik. Overigens geven vier op de tien studenten in onze bevraging aan meer aandacht voor de alcohol- en drugthematiek in het studiecurriculum te appreciëren.
Anderzijds valt op dat het gebruik en de gebruiksfrequentie van sedatieve en vooral van stimulerende medicatie sterk toeneemt tijdens de examenperiode. Het cliché dat studenten stimulerende medicatie gebruiken om beter en langer te kunnen studeren, lijkt voor een beperkte groep studenten op te gaan. We stellen ook vast dat de gebruiksfrequentie van slaapen kalmeermiddelen hoger ligt naargelang studenten meer begonnen studiejaren achter de rug hebben. Dit zou kunnen wijzen op het medicinaal onderdrukken van onrust bij sterkere prestatiedruk in hogere jaren of bij (herhaald) bissen. De verschillen in gebruiksfrequentie doorheen het jaar wijzen op een aanwezig besef van het belang van de studie. Studieaspiraties werken voor het merendeel van de studenten als een regulerende factor en doen het alcohol- en illegaal druggebruik afnemen in periodes waarin er gepresteerd moet worden. Deze wetenschap biedt het preventiewerk een interessant kader voor preventieve boodschappen naar de studentenpopulatie.
4.4. Nabijheid van hulp Problemen met middelengebruik zijn in de context van het hoger onderwijs minder zichtbaar dan in het lager of secundair onderwijs. Het feit dat de leerkracht in het lager en secundair onderwijs een directer contact heeft met de individuele leerling is daaraan niet vreemd. Hij of zij vervult een belangrijke signaalfunctie. Uit onze bevraging blijkt dat het missen van lessen sterk gelinkt is aan binge drinking maar in welke mate slaagt een docent erin dit op te merken? Toch blijft het belangrijk om studenten die dreigen af te glijden naar problematisch middelengebruik zichtbaar te krijgen en aan te spreken.
4.3. Uitstellen van beginleeftijd Zowel onze onderzoeksresultaten als verschillende internationale onderzoeken (5) tonen een duidelijk verband tussen de beginleeftijd en de kans op problematisch middelengebruik. Deze wetenschappelijke evidentie geeft richting aan het preventiewerk. Het uitstellen van de beginleeftijd moet een belangrijke plaats krijgen in de preventieve aanpak van middelenmisbruik. Zowel initiatieven op het gebied van wetgeving als interventies in de omgeving van en naar de jongeren kunnen een bijdrage leveren.
(5)
L. LECCI, M.G. MACLEAN & N. CROTEAU (2002), “Personal goals as predictors of college student drinking motives, alcohol use and related problems”. Journal of Studies on Alcohol, Vol. 63 nr. 5 (620-630). A. BOYS, J. MARSDEN, J. FOUNTAIN, P. GRIFFITHS, G. STILWELL, & J. STRANG (1999), “What influences young people’s use of dugs? A qualitative study of decision making”. Drugs: education, prevention and policy, Vol. 6 nr. 3 (373-387). T. PITKÄNEN, A. LYYRA & L. PULKKINEN (2005), “Age of onset of drinking and the use of alcohol in adulthood: a follow-up study from age 8-42 for females and males”. Addiction, Vol. 100 nr. 5 (652-661).
Eén op de vijf van alle studenten die onze vragenlijst invulde, kreeg het voorbije jaar van iemand een opmerking over zijn/haar alcohol- en druggebruik. Deze vaststelling wijst op het belang van ‘peers’ in het corrigeren van gedrag. Studenten spreken elkaar aan op hun gedrag. Het preventiewerk kan studenten hierin ondersteunen door het aanbieden van objectieve informatie en gerichte doorverwijsadressen. Met de steun van ‘peers’ komt hulp zeer nabij.
T. O . R . B .
82
2006-07/1
(4)
Hierbij is de nabijheid en zichtbaarheid van hulpverlening een belangrijk aandachtspunt. In Antwerpen is hiertoe reeds een mooie aanzet genomen met de oprichting van Psynet. Psynet is een functioneel samenwerkingsverband tussen alle studentenbegeleiders en psychologen die actief zijn binnen de Antwerpse instellingen voor hoger onderwijs of de v.z.w.’s sociale voorzieningen en externe psychotherapeuten en/of centra voor geestelijke gezondheidszorg. Door het netwerk dat aldus ontstaat, kan de student snel en efficiënt worden geholpen en kan ervaring sneller worden doorgegeven.
JAARGANG
Verslagen en mededelingen
Aangezien hogescholen en universiteiten tal van toekomstige intermediairen vormen, is aandacht voor middelengebruik in het studiecurriculum gewenst. Door de uitwerking van een eigen alcohol- en drugbeleid kunnen de onderwijsinstellingen zelfs een zeer duidelijk signaal geven. Het komende jaar hopen we samen met de verschillende hogescholen en de universiteit in Antwerpen alvast enkele gerichte preventie-initiatieven voor studenten te realiseren.
4.5. De hogeschool of universiteit als voorbeeld Door een eigen alcohol- en drugbeleid uit te werken, kan een hogeschool of universiteit een duidelijk signaal geven: het laat toe het eigen standpunt ten aanzien van drugs en druggebruik duidelijk te maken en te anticiperen op mogelijke problemen met alcoholof ander druggebruik bij studenten. Een degelijk alcohol- en drugbeleid omvat verschillende pijlers. Een algemeen gedragen visie die het standpunt tegenover alcohol en andere drugs en de doelstellingen van het beleid weergeeft, vormt de basis. Deze visie is het fundament voor regels, interventieprocedures, interne en externe hulpverlening en tot slot vorming en voorlichting. De concrete uitwerking van een alcohol- en drugbeleid is binnen elke setting zeer specifiek. De eigenheid van elke hogeschool en universiteit bepaalt de klemtonen in het beleid.
6. BIJLAGE:
GRAFIEKEN VAN ENKELE VOORNAME RESULTATEN
6.1. Binge drinking Grafiek 1: Hoe vaak minstens 6 glazen per gelegenheid gedronken? Hoe vaak minstens 6 glazen per gelegenheid gedronken?
Ons onderzoek biedt een aantal waardevolle aanknopingspunten voor het opstellen van een beleid binnen de Antwerpse hogescholen en de universiteit. De onderzoeksresultaten vormen het vertrekpunt voor verdere besprekingen in de werkgroep ‘Een alcoholen drugbeleid in het hoger onderwijs’. Met deze werkgroep willen we het komende jaar een aantal gemeenschappelijke preventie-initiatieven uitwerken. Dit project geniet alvast de ondersteuning van de voorzitter van de AUHA.
34.2
35.0 28.2
30.0 25.0
19.6
20.0
17.0
15.0 10.0 5.0
1.1
0.0
nooit
minder dan maandelijks
maandelijks
wekelijks
dagelijks of bijna dagelijks
5. CONCLUSIE Het overgrote deel van de Antwerpse studentenpopulatie wordt niet gekenmerkt door een opvallend hoog of problematisch middelengebruik. Toch zijn er aanwijzingen dat in het studentenleven problematisch middelengebruik om de hoek loert. Een vrij aanzienlijk deel van de studenten kampt met symptomen van problematisch alcoholgebruik. Vooral het vrij algemeen voorkomend binge drinking is sterk risicoverhogend. Enkele honderden studenten waaronder de dagelijkse cannabisgebruikers en de polydruggebruikers, vormen een ernstige risicogroep die preventief en curatief bereikt moet worden.
6.2. Gebruiksfrequenties van bier, cannabis en stimulerende medicatie naargelang de periode (enkel laatstejaarsgebruikers) Grafiek 2: Bier
BIER
50.0
46.8 43.9
45.0 40.0
38.0
35.0 30.0 25.0
19.1
20.0
16.8
17.2
16.5
15.0
Op basis van de onderzoeksresultaten kunnen we klemtonen leggen in de preventieve aanpak van middelenmisbruik bij studenten. De hoge prevalentie van alcohol- en medicatiegebruik vraagt om een blijvende aandacht voor de legale middelen. De vaststelling dat studieaspiraties een regulerend effect hebben op het middelengebruik biedt interessante aanknopingspunten voor preventie-initiatieven. Een kleine groep studenten die dreigt af te glijden naar problematisch middelengebruik toont de noodzaak aan van een laagdrempelig hulpverleningsaanbod voor studenten, waarbij de medestudenten een belangrijke rol kunnen spelen.
10.0
10.0
5.3
5.0
15.5
15.2
Niet
T. O . R . B .
2006-07/1
6.4
0.6
Academiejaar
JAARGANG
14.6
4.7
4.2
0.0
83
15.3
10.0
1x/maand
Examenperiodes
>1x/mnd;<1x/wk
1x/week
Vakantieperiodes >1x/wk;>1x/dag
dagelijks
Verslagen en mededelingen
Grafiek 3: Cannabis 70
CANNABIS 65.9
60 50 40
35.3
31.7
30
24.4
20
15.8
13.1
12.8
9.8
8.2
10
6.4
7.6
6.1
8.5
11.6
14.3
14.3
8.8
5.5
0 Academiejaar Niet
1x/maand
Examenperiodes >1x/mnd;<1x/wk
1x/week
Vakantieperiodes >1x/wk;>1x/dag
dagelijks
Grafiek 4: Stimulerende medicatie STIMULERENDE MEDICATIE 100.0 90.0 80.0
88.4 79.1
70.0 60.0
51.2
50.0 40.0 30.0 10.0
23.3
7.0
2.3
0.0
0.0
4.7
Academiejaar Niet
1x/maand
7.0
9.3
7.0
4.7
4.7
Examenperiodes
>1x/mnd;<1x/wk
1x/week
4.7
4.7
0.0
0.0
2.3
Vakantieperiodes >1x/wk;>1x/dag
dagelijks
T. O . R . B .
84
2006-07/1
20.0
JAARGANG