donderdag 13 december 2012 / € 4,Jaargang 136 nummer 50
BP
Greenpeace Van milieuhelden tot ‘milieucriminelen’
De nieuwe ideologische veren van Lodewijk Asscher
Maarten Doorman over Peak Oil en kunst
De bankencrisis is voorbij en IJsland bloeit weer
Met Dominicus reis je verder! Leon Peterse en Joke Petri – Indonesië ISBN 978 90 257 5224 8 340 blz. € 19,95 Inge Jansen – China ISBN 978 90 257 4968 2 528 blz. € 29,95
Teake Zuidema – New York ISBN 978 90 257 5085 5 272 blz. € 16,95
Frans W. Stoks – Berlijn ISBN 978 90 257 5186 9 256 blz. € 16,95
‘De vernieuwde Dominicus is overzichtelijk, helder en zeer informatief; een aanrader als je echt iets meer over je bestemming wilt weten.’ – REISBOEKHANDEL A LA CARTE, AMSTERDAM www.dominicus.info www.facebook.com/dominicusreisgidsen
In dit nummer
De PvdA is de sociaaldemocratie voorbij
14
26 IJsland herrijst uit de economische en sociale chaos
Maarten Doorman over olie en de utopische kracht van kunst
Het aantal donateurs slinkt, de media zijn kritisch – Greenpeace moet zichzelf opnieuw uitvinden 18 32
12 Bezuinigen Den Haag voert economisch symboolbeleid. Met alleen bezuinigen keer je de crisis niet Joost Ramaer 14 Pvda De sociaal-democraten zijn niet meer links, niet rechts, ze willen boven de partijen staan. Werkt dat? Merijn Oudenampsen
Cover
18 Greenpeace De onttovering van een actiegroep, of: hoe een milieuorganisatie aan haar eigen succes ten onder dreigde te gaan Bram Logger & Roos Menkhorst 26 IJsland De potten-en-pannenrevolutie is geslaagd: het IJslandse volk schrijft zelf de nieuwe grondwet Hans Wetzels 30 estland Zonder volkswoede wist de regering van Estland krimp om te zetten in economische groei, middels ‘a poor man’s coping strategy’ Eefje Rammeloo
Essay
32 tweede wereldoorlog Historicus Bart van der Boom maakt omstanders al te onwetend. Dat is een typisch symptoom van deze tijd Evelien Gans & Remco Ensel
Het verschil tussen daders, slachtoffers en omstanders in WOII wordt steeds meer weggepoetst 36 Kunst en olie De wereld gaat aan verspilling ten onder. Als er nog een toekomst voor de mens zou bestaan, moeten we dan niet naar de kunstenaars luisteren om te begrijpen hoe die eruit zou kunnen zien? Maarten Doorman 42 fotografie Everything Was Moving (Londen) belicht de jaren zestig en zeventig op een andere manier. Flower power met een rauw randje Hinde Haest 44 simon mcburney Hoe breng je die good old, maar ietwat versteende, Zauberflöte weer tot leven? Door te improviseren, en na te denken! Max Arian Kroniek van kunst & cultuur 46 Film Seven Psychopaths, Muziek Soundgarden, Kunst Anselm Kiefer, Televisie Teledocs en Langs de Leeuw, Muziektheater Happy End
36
Dichters & Denkers
50 P.C. Hooft Piet Gerbrandy 53 Nanne tepper 1962-2012 Kees ’t Hart 54 Boerenoorlog Rob Hartmans 55 Thomas mann vertaald Wil Rouleaux 56 Ben lerner Lynn Berger 62 jeroen willems (1962-2012) Meesteracteur met uitstraling, kennis en energie Loek Zonneveld
Columns ‘Het is winter of zomer, droog of nat, koud of warm. Toch?’ 10 Media Chris van der Heijden 7 H.J.A. Hofland, 8 Economie Paul Tang, 57 Marja Pruis, 61 Perquin, 61 Opheffer
Rubrieken
5 Commentaar, 6 In de Wereld, 6 Joep Bertrams, 7 Bitcaves, 8 Anone, 9 Gorilla, 11 In Den Haag, 49 Kijken Rudi Fuchs, 59 Post, 60 Sciencepalooza, 60 Cryptogram
Omslagfoto Sean Gallup / Getty Images – Rainbow Warrior III
13.12.12 De Groene Amsterdammer 3
B AC H KO O R H O L L A N D BW V 2 4 8 J S B AC H
WE I H NAC H T S O RAT O R I U M 22 DECEMBER 2012 - 19.15 UUR - PIETERSKERK - LEIDEN
BACHKO OR HOLL AND O NDER LEIDING VAN GIJS LEENAARS I N SAMENWERKING MET HET C ONCERTGEB OUW KAMERORKEST S OLISTEN: S OPRAAN – KATHERINE MANLEY M EZZOSOPRAAN – ESTHER KUIPER T ENOR – ANDREAS POST BAS-BARITON – HENK NEVEN KAARTEN ZIJN TE RESERVEREN VIA:
WWW.BACHKO ORHOLLAND.NL/PRO GRAMMA
Commentaar
Tegen de gelijkschakeling Alsof het Nederlands Uitgeversverbond en niet hoofdredacteur Xandra Schutte en haar redactie voortaan beslist wat de inhoud van De Groene Amsterdammer zal zijn. Wat een onbestaanbaar idee is in de Nederlandse pers dreigt wel in het omroepbestel te gebeuren. Bij monde van de liberale staatssecretaris Sander Dekker (ocw) stelt het kabinet voor de npo de regie over de Nederlandse omroep te geven en de omroepverenigingen zelf die zeggenschap te ontnemen. De npo, een select gezelschap van managers, maakt dan uit wat ‘kwalitatief goede programma’s voor een breed publiek zijn’, zoals Dekker het formuleert. Dat stelt allesbehalve gerust. De dreigende verbanning van het vpro-programma Tegenlicht naar de randen van de nacht laat zien dat het beleid van managers geen vanzelfsprekende verbetering van de kwaliteit impliceert. Die ingreep is een exemplarisch voorbeeld van de tendens om documentaires en andere programma’s voor een kleiner publiek naar de marges van de zendtijd te drukken. De net managers hebben daarover het laatste woord, niet de omroepen zelf. Het kabinet wil de dominantie van deze functionarissen verder vergroten. Dat doet vrezen dat het officieel beleden doel van ‘een kwalitatief hoogwaardig media-aanbod’ eerder humbug is om de ingreep politiek te verkopen dan een doordacht streven. Dat vermoeden wordt versterkt door de opheffing van het Mediafonds, financier van prijswinnende documentaire- en dramaproducties, en de bezuiniging van driehonderd miljoen op het budget, maatregelen waarmee het verlangen naar kwaliteit zich niet laat rijmen. Het Nederlandse mediabeleid berust al langer op een hardnekkige vergissing. Dat is het misverstand dat nu het zuilenstelsel ineen is gestort individuen ook geen behoefte meer hebben om zich met gelijkgestemden te verenigen en de eigen levensbeschouwelijke opvat-
ting in het publieke domein tot uitdrukking te brengen. Het tegendeel is eerder het geval. In de veelvormige en veelkleurige samenleving van nu is die behoefte waarschijnlijk groter dan ooit, al zal de onderlinge band tegenwoordig eerder schuilen in een intuïtieve verwantschap op basis van levensstijl dan in een gedeelde religieuze of ideologische overtuiging. Vanouds geven kranten, weekbladen en omroepen kleur aan die pluriforme publieke sfeer. Voorwaarde is dat de redacties en omroepverenigingen in een zekere autonomie kunnen opereren, zonder directe bemoeienis van uitgevers of een centrale omroepdirectie. Bij de publieke omroep is deze autonomie juist gaandeweg afgebroken. De omroepen verloren eerst hun eigen avond, later hun eigen net, om plaats te maken voor een gecentraliseerd systeem waarin de uniformerende wil van de netmanagers wet is. Hun eigen profiel werd allengs onduidelijker, met als gevolg dat zij veeleer met bijzaken als gidsen en cadeautjes voor nieuwe tientjesleden om nieuwe aanwas concurreerden dan met hun programma’s. Een afspiegeling van de maatschappelijke diversiteit is het bestel nu niet meer, eerder een gestold geheel van omroepen die de herinnering oproepen aan een niet meer bestaande samenleving. Het alternatief voor deze doodlopende weg is een bestel dat recht doet aan de moderne pluriformiteit. Zo’n bestel moet soepel en met creativiteit kunnen reageren op de veranderende maatschappelijke verhoudingen en is daarom allesbehalve gebaat bij een centralistisch bestuur dat de ene omroep inwisselbaar maakt met de andere. Dat betekent dat de omroepverenigingen eerder meer dan minder over zichzelf te zeggen moeten krijgen. Het kabinetsbeleid gaat juist de andere kant uit, richting uniformering en gelijkschakeling. Marcel ten Hooven beeld milo
13.12.12 De Groene Amsterdammer 5
In de Wereld Strijd om Roemeens goud
Sindsdien is er een patstelling: de beurs genoteerde goudcorporatie staat te popelen om de resterende schatten uit de grond te halen, maar ngo’s proberen de verstrekking van de nodige vergunningen te blokkeren, vooralsnog met succes. Grootste breekpunt is het milieu: de gevolgen van moderne mijnbouw kunnen, mede door het gebruik van cyanide, desastreus zijn voor het cultuurhistorisch waardevolle landschap. Tussen slepende rechtszaken door wedijveren beide partijen om de minstens zo belangrijke sympathie van het volk en politici. ‘Met dit referendum wil Gabriel Resources aantonen draagvlak te hebben. Maar hoe kunnen mensen objectief zijn als ze werkloos zijn en voortdurend geïndoctrineerd worden?’ Raluca, die actie voert namens de ngo ReGeneration, doelt op het omvangrijke propagandaoffensief van de corporatie. En op het feit dat families uit hun huis worden gekocht, waardoor Rosia Montana is verworden tot een spookstadje. ‘Wij bieden mensen een baan en een huis met stromend water’, werpt een woordvoerder van de corporatie tegen. ‘De mijn zal de lokale economie een enorme boost geven.’ Hoewel de vrouw van premier Ponta – wiens coalitie zondag als winnaar uit de verkiezingsbus kwam – bekend staat als een fervent tegen-
joep bertrams
Boekarest – ‘Dit was een ondemocratisch referendum.’ Raluca Dan is zich bewust van de contradictio in terminis, maar ze weet zeker dat ze de waarheid spreekt. ‘Het is niet meer dan een vernuftig trucje om het Roemeense volk te bespelen. Wij weten dat ze de zaak volgens de wet nooit kunnen winnen.’ ‘Ze’ staat in dit geval voor het bedrijf Gabriel Resources. ‘De zaak’ voor een poging van deze Canadese onderneming om de grootste goudmijn van Europa te exploiteren. Maar liefst driehonderd ton goud en zestienhonderd ton zilver ligt er onder de heuvels rond het Transsylvaanse mijndorpje Rosia Montana. Afgelopen zondag mochten bewoners van de regio stemmen over het al dan niet delven van het kostbare edel metaal. Van de magere veertig procent die kwam opdagen, was een ruime meerderheid voor. Het referendum is niet bindend – en door de lage opkomst zelfs ongeldig – maar vormt een nieuw hoofdstuk in de langdurige strijd om de bodemschatten van Rosia Montana. Eeuwenlang werd hier op kleine schaal goud gedolven, maar tijdens het communisme werden de mijnen genationaliseerd. In de jaren negentig verkocht de overheid een aandeel van tachtig procent aan de Canadese investeerders.
6 De Groene Amsterdammer 13.12.12
stander van het project wordt gevreesd dat Roemenië zal zwichten voor het grote geld. ‘Geld dat we voor tachtig procent aan het buitenland verliezen’, denkt een inwoner uit Rosia Montana. ‘Welk land doet de eigendommen van haar inwoners nou in de uitverkoop?’ Lies Kombrink
Aboriginals in het Australische archief Canberra – ‘Weer iets nieuws’, grinnikt de Aussie-schoonmaker die de woonkamer binnenkomt. Op de vloer van het doorreisappartement dat normaliter gehuurd wordt door ambtenaren en anderen met zaken in de hoofdstad liggen matrassen, afkomstig uit een van de drie eenpersoonsslaapkamers. Op een ervan zit Pansy, een Aboriginal-oudste uit het noordwesten van Australië wier taal ik bestudeer en vastleg. Naast haar worden familieleden wakker. De groep is in Canberra om in het archief van het Instituut voor Aboriginal Studies de honderden foto’s en opnamen door te spitten die onderzoekers van familie en voorouders hebben verzameld. Ik heb Pansy de afgelopen week een aantal keer in het archief bezocht, turend naar een lichtbak of intensief luisterend naar een opname. Maar vandaag wil ze de stad zien. We rijden langs het parlement. ‘Kan altijd nog’, zegt Pansy en ze stelt de ene na de andere vraag over de bomen langs de snelweg. Steeds meer groepen Aboriginals bezoeken de archieven. En dankzij hun vastberadenheid groeien de academische wereld en de belangen van de traditionele gemeenschappen langzaam naar elkaar toe. Geen onderzoeksvoorstel over Aboriginals krijgt in Australië nog goedkeuring zonder duidelijk geformuleerd nut voor de gemeenschap in kwestie. Terug in het appartement. Ik wil de documentaire We Still Live Here (2010) laten zien, over een gemeenschap van Noord-Amerikaanse indianen van wie de oorspronkelijke taal generaties terug de nek is omgedraaid in de banken van de lokale missionarisschool. De camera volgt Jessie Little Doe Baird, die vastberaden is om de taal terug te brengen. Ze studeert taalwetenschap, schrijft lessen op basis van zeventiende-eeuwse documenten en doceert in de indianengemeenschap. Haar dochter is de eerste in een eeuw die het Wampanoag spreekt als moedertaal. Pansy is enthousiast. Zij spreekt haar taal, het Ungarinyin, vloeiend, maar haar kinderen is het op kostscholen afgeleerd. Pansy’s schoondochter heeft gedurende de week kopieën gemaakt van ieder mogelijk document en zal vanaf volgend jaar in de lokale school taallessen beginnen. Ze heeft de gedrevenheid van Jessie Little. De laatste jaren dat ik Pansy bezocht had ik de film
Nederland stuurt twee Patriot-raketeenheden met 360 man personeel naar Turkije om te helpen tegen mogelijke luchtaanvallen uit Syrië. De Duitsers doen hetzelfde met vierhonderd man. Ankara heeft de Navo om deze hulp gevraagd. In juni is door de Syriërs ergens in het grensgebied een Turks vliegtuig neergeschoten. Sindsdien is de toestand in Syrië niet gekalmeerd. Turkije is sinds 1952 een trouw bondgenoot van de Navo, het heeft in de gevaarlijkste tijd van de Koude Oorlog Thor-rakettten op zijn grondgebied toegelaten. Er is voldoende rechtvaardiging om aan het verzoek gevolg te geven. Bovendien draagt Turkije waarschijnlijk bij tot het containment van de Syrische burgeroorlog, wat op zichzelf al een grote politieke zelfbeheersing vraagt. De voortdurende stroom van vluchtelingen werkt ontwrichtend op de Turkse samenleving en maakt dus de verleiding tot ingrijpen groter. Opnieuw een Navo-lid dat betrokken raakt bij een gewapend conflict in het Midden-Oosten? Dat vergroot de kans op westelijke betrokkenheid bij de volgende eindeloze nachtmerrie. Zolang de Patriots alleen een defensief doel dienen, is onze hulp gerechtvaardigd.
Niettemin komt door deze hulp opnieuw de vraag aan de orde hoe en in welke mate Nederland zich militair in internationale conflicten moet laten betrekken. Tot vorig jaar hadden we als lid van de European Union Force nog 86 soldaten in de buurt van Sarajevo. We doen krachtig mee aan de bescherming van koopvaardijschepen tegen Somalische piraten, met af en toe een opzienbarend succes. Allemaal in orde. Maar in de afgelopen jaren zijn de rampen en uitzichtloze situaties van onze militaire buitenlandse politiek op de achtergrond geraakt. Ten onrechte. De manier waarop we in de catastrofe van de oorlog in Irak terecht zijn gekomen hoort nu tot het terrein van de historici (die er nog niet veel werk van gemaakt hebben, maar misschien is er een opzienbarende dissertatie in voorbereiding). Maar onze aanwezigheid in Afghanistan betekent nog volop politieke verantwoordelijkheid. De nationale aandacht wordt nu volledig in beslag genomen door het voetbalgeweld met de tragische gevolgen, de jokkentjes en vergissingen van de minister-president en volgende week is het weer de crisis. Intussen zijn sinds ongeveer een jaar zo’n vijfhonderd Nederlandse militairen in Kunduz bezig Afghanen op te leiden tot politieagent. Ze mogen zelf niet aan gevechtshandelingen deelnemen, ze worden beschermd door Duitse soldaten. Die zullen geleidelijk worden teruggetrokken. In
voortdurend bij me, maar er was nooit gelegenheid om hem aan de hele groep te laten zien. Geen beeld. Na enkele minuten blijkt dat het vele schuren in mijn tas de dvd onspeelbaar heeft gemaakt. ‘Ach, komt de volgende keer wel’, zegt Pansy terwijl ik beschaamd taalopnamen voor haar schoondochter kopieer. Zolang de zorg voor het archiefmateriaal gelijke tred houdt met Pansy’s geduld en het enthousiasme van haar kinderen en kleinkinderen is er alle tijd. Stef Spronck
Dochter dictator leidt Koreaanse presidentsrace Seoul – ‘De first lady van een dictatuur in het presidentiële huis betekent dat we een koningin krijgen die een familie en partij vertegenwoordigt die Korea uitverkocht aan kolonisator Japan.’ De opgewonden frontvrouw van de kleine Verenigde Progressieve Partij maakt zelf geen enkele kans op het presidentschap, maar wrijft het foute verleden van de
2014 moet de hele missie beëindigd zijn. Onze militaire missie, eerst in Uruzgan en nu in Kunduz, is onderdeel van de grote Amerikaanse operatie die een paar maanden na 11 september 2001 onder president George W. Bush is begonnen, en die, zoals het er nu uitziet, door president Obama in 2014 zal worden beëindigd. Vorig jaar is eindelijk Osama bin Laden in het grensgebied met Pakistan door speciale troepen gedood. Intussen hebben meer dan tien jaar ervaring geleerd dat de Afghanen de grilligste, meest verrassende bondgenoten zijn, in dusdanige mate dat het ieder militair Ik beveel de voorstellingsverministers mogen overtreft. Hennis en De Russen hadTimmerden al eerder deze mans het ervaring opgeboek van daan en zijn ten Dixon aan slotte bij gebrek aan vooruitzicht op de overwinning vertrokken. Daarna is gebleken dat de Amerikanen van deze ervaring niets geleerd hebben. Niemand kan zich er een voorstelling van maken in welke staat de westelijke bondgenoten in 2014 het land zullen achterlaten. Wel zou het voor ons langzamerhand duidelijk moeten zijn dat we in de jaren van onze aanwezigheid in Afghanistan in grote trekken de uitvoerders zijn geweest van Washingtons wisselende strategieën, waarvan er geen enkele tot het beoogde resultaat heeft geleid.
De militaire geschiedenis is rijk aan enorme mislukkingen en daarover bestaat een uitgebreide literatuur. Het grootste deel daarvan heeft een beschrijvend karakter. Ik ken één boek waarvan de schrijver dieper op de zaken ingaat: On the Psychology of Military Incompetence, van de Britse psycholoog Norman Dixon, verschenen in 1976. Hij analyseert een aantal historische militaire mislukkingen, van de Krimoorlog tot de nederlaag van de Geallieerden bij Arnhem in 1944, die voor de Randstad de inleiding tot de hongerwinter was. Dixon beweert niet dat alle militaire leiders per slot van rekening een psychologisch mankement hebben. Maar in het militaire denken komen vaak patronen voor die een ramp waarschijnlijker maken. Autoritaire inslag, met als gevolg vervormde informatie die weer cumulatief werkt, ten slotte in die mate dat de catastrofe zich traag maar onvermijdelijk voltrekt. Als lid van de Navo heeft Nederland zijn militaire verplichtingen. De recente geschiedenis leert dat we twee keer nagenoeg kritiekloos het leiderschap van Washington hebben gevolgd. Onze verplichtingen duren voort, het risico van de militaire incompetentie blijft bestaan, maar het karakter van de oorlog is radicaal veranderd. Bovendien hebben we een nieuw kabinet. Ik beveel de ministers Hennis en Timmermans het boek van Dixon aan. Desnoods mogen ze het van me lenen.
Drones Niet alleen de VS maar ook Groot-Brittannië voert steeds meer drone-aanvallen uit op Afghanistan. Ondanks protesten is de prognose voor 2013 een verdubbeling van de Britse aanvallen. 244 211 89 46 166 29
2012
2009 2008 206
tot oktober
182 112
73
2010 Bron: The Bureau of Investigative Journalism
2011 Groot-Brittannië VS Afgevuurde raketten in Afghanistan
BITCAVES
H.J.A. Hofland Militaire incompetentie
13.12.12 De Groene Amsterdammer 7
Economie Paul Tang Turbulentie ‘De euro heeft zichzelf inmiddels meer dan voldoende bewezen, al zijn er in Europa maar weinig politici die dit hardop durven te zeggen.’ Die conclusie trok Wim Boonstra, hoofdeconoom van de Rabobank, in een terugblik op het roerige jaar 2008, waarin sommige banken omvielen maar de euro overeind bleef. Hij had dit beter niet hardop kunnen zeggen. Ter verdediging van Boonstra: hij zal niet de enige econoom zijn geweest die die conclusie trok. De euro is door menig econoom ondersteund als een middel om oorlog te voorkomen: de eenheidsmunt zou een ondoordringbare verdedigingswal tegen de financiële markten opwerpen en zou zorgen voor stabiele wisselkoersen en daarmee voor groei van handel en investeringen binnen de Europese grenzen. Eerdere pogingen tot stabiele wisselkoersen zijn ondermijnd door speculatieve en succesvolle aanvallen van handelaren op financiële markten. Het zijn die aanvallen geweest waardoor het Engelse pond noodgedwongen in 1992 het Europese Monetair Stelsel heeft moeten verlaten. De Europese Monetaire Unie moest het pleit definitief beslechten door wis-
selkoersen eens en voor altijd vast te klinken en door een eenheidsmunt te introduceren. Vlak voor de entree van de euro kreeg de econoom Robert Mundell voor zijn werk over ‘optimal currency area’ de Nobelprijs voor economie. Maar de eurozone is niet ‘optimal’; de verschillen tussen de West-Europese en Zuid-Europese leden zijn groot. Terwijl in Duitsland en Nederland de lonen in de pas met productiviteit lopen, zijn in Italië en Spanje de stijgende loonkosten door een dalende wisselkoers gecompenseerd, tot de entree van de euro. Daarna zijn deze verschillen een tijd gemaskeerd, door een lagere rente voor en aantrekkende investeringen in Zuid-Europese landen. Maar de kredietcrisis heeft de verschillen genadeloos blootgelegd. Het gevolg is dat Italië en Spanje onder vuur van de financiële markten liggen (terwijl Portugal en Ierland al bezweken zijn). De speculatie dat de landen niet de schulden kunnen voldoen, leidt tot een oplopende rente zodat de landen inderdaad niet de schulden kunnen voldoen. Alleen al de kans dat de serieuze technocraat Monti voortijdig vertrekt en de slinkse politicus Berlusconi opnieuw premier wordt, doet de rente flink stijgen. De euro heeft inmiddels meer dan voldoende bewezen dat de financiële markten nog niet in toom te houden zijn. De financiële turbulentie is in 2012 vele malen groter dan in 1992.
Daarom kwamen Herman Van Rompuy en José Manuel Barroso met een blauwdruk voor een ‘echte economische en monetaire unie’, in een poging om gaten in de verdedigingswal te dichten. Het belangrijkste voorstel is de bankunie. Hiermee moet een einde komen aan het wankele evenwicht van landen en banken die elkaar kunnen laten omvallen. Dat betekent dat er Europese middelen moeten zijn om wankelende banken te ondersteunen en dus ook dat er Europees toezicht op die banken moet komen. Een omstreden voorstel is een oordeel van de Europese Commissie U en ik over nationale hopen begrotingen en van harte contracten tussen dat Mario de Commissie en Monti een lidstaat over aanblijft hervormingen als ontslagrecht en pensioenstelsel. Daarmee worden zo duidelijk bevoegdheden van Den Haag aan Brussel overgedragen dat zelfs onze ministerpresident dat niet langer kan ontkennen. Het verlies aan bevoegdheden is omstreden ook omdat Brussel wordt gezien als bolwerk van bureaucraten, met een gebrek aan democratische legitimatie. Maar de keuze is niet tussen het Europese Brussel en de nationale parlementen. De laatsten hebben legitimiteit maar geen soevereiniteit. Niet als landen onder vuur van de
financiële markten liggen. De keuze is tussen het half bureaucratische, half democratische Brussel en financiële centra als Londen en Wall Street. Wie zijn het die nationale overheden en parlementen ter verantwoording roepen en die ter goed- of afkeuring de rente laten dalen of stijgen? We kennen geen namen en gezichten. We kennen alleen het stereotiepe beeld van jonge, strak geklede, haastige, door geld gedreven mannen en vrouwen die de financiële centra bevolken. Maar het is duidelijk dat Herman en José Manuel meer publieke verantwoording moeten afleggen dan de toch anonieme handelaren in Londen en Wall Street. En het is duidelijk dat een goede verdedigingswal de soevereiniteit van nationale parlementen deels herstelt. Ja, dat betekent ook dat de Italiaanse kiezers wederom Berlusconi in het parlement en zelfs als premier kunnen kiezen. De Italiaanse kiezers moeten het democratische recht hebben om zich gruwelijk te vergissen. Democratische legitimiteit is niet hetzelfde als een verstandige uitslag. Dat kan zolang Berlusconi of andere bandietenpolitici niet de verdedigingswal ondermijnen door zich van afspraken en contracten met de Europese Commissie niets aan te trekken. Met dank aan Herman en José Manuel. Maar u en ik hopen van harte dat Mario Monti aanblijft en zich kandidaat stelt.
familie Park en de conservatieven er nog even flink in tijdens het eerste presidentsdebat. De huidige race om het leiderschap van ZuidKorea voor de komende vijf jaar is een tweestrijd tussen Park Geun-hye, de conservatieve dochter van voormalig dictator Park Chung-hee, en de democraat Moon Jae-in, die in de jaren zeventig door vader Park meermalen gevangen werd gezet vanwege zijn protest tegen de regering. In april wonnen de conservatieven al een meerderheid in het parlement, ondanks de vele racistische, frauduleuze en seksistische blunders de afgelopen jaren. Gelet op Park Geun-hye’s voorsprong in de peilingen is de kans aanwezig dat volgende week Zuid-Korea’s eerste vrouwelijke president wordt gekozen. Vooral de oudere Koreanen zijn verheugd over de komst van de dochter van de in 1979 vermoorde Park Chung-hee, die een economisch wonder verrichtte. De snelle industrialisatie van het land onder zijn bewind zorgde ervoor dat die ouderen niet langer meer restjes rijst van vorige week hoefden te eten, maar iedere dag een warm bord vol hadden. Dat mensenrechten grof werden geschonden en dissidenten werden 8 De Groene Amsterdammer 13.12.12
doodgemarteld is voor hen een onbeduidend bijverschijnsel. Zo kan het dat er onlangs een museum ter ere van Park werd geopend. Jongere generaties rillen van het idee van Park Geun-hye als president. Opgegroeid in relatief welvarende tijden willen zij af van duur onderwijs en een extreem competitieve banenmarkt. Zij willen eerlijke kansen door de ijzeren macht van gigantische conglomeraten te beteugelen. Zij hebben geen boodschap aan een schim uit een geschiedenis die nóg minder vrij was – van wie de beloftes door critici worden weerlegd met het argument dat ze vastgeketend zit aan de regerende oude elite, die zoals de kansloze presidentskandidate al zei hun weldadige positie hebben te danken aan een fout verleden. Het voornaamste verweer van de conservatieven is dat zij degenen zijn die geld in het laatje hebben gebracht – einde discussie. Het maakt niet eens zo veel uit dat ze geen goed weerwoord hebben – de ouderen zijn overtuigd en vertellen het hun kinderen en kleinkinderen: vroeger hadden we honger en nu niet meer, stem op Park. Bas Verbeek
Het gat van Mangaung Johannesburg – Om de hoek was een grote, met water gevulde krater in het asfalt ontstaan. Dat zie je veel in Johannesburg: gaten en waterstromen die niet het gevolg zijn van de zomerregens maar van gesprongen leidingen. Het was een gevaarlijk monster, dat gat. Maar gerepareerd werd het niet. Op een dag plaatste iemand er een kartonnen bord in met een pijl naar het moddergat en een woord: Mangaung. Mangaung is de nieuwe naam van de gemeente waar de oude hoofdstad van de Boerenrepubliek Oranje Vrijstaat, Bloemfontein, tegenwoordig onder valt. Het is ook de stad waar volgende week de anc-conferentie plaatsvindt, waarbij de partij een nieuwe leider gaat kiezen. Vijf jaar geleden gebeurde dat in Polokwane en was Jacob Zuma de triomfator na een spektakel dat volledig uit de hand liep met woedende, dansende en schreeuwende afgevaardigden. Mangaung staat vergelijkbare chaotische taferelen te wachten, want de gemoederen zijn de afgelopen maanden hoog opgelopen binnen het anc. Waar het om gaat is de vraag of de partij wederom voor Zuma zal kiezen, of dat zich te elfder ure nog een serieuze tegenkandidaat aandient. Als Zuma wordt herkozen betekent dat dat hij nog vijf jaar anc-leider blijft en zodoende de voornaamste presidentskandidaat is voor de nationale verkiezingen van 2014. De kans is dus groot dat Zuma nog tot 2019 president blijft. Voor zijn tegenstanders, die Zuma zien als de ‘meest waardeloze president in de geschiedenis van het anc’, is dat een nachtmerriescenario. Voor hen heeft Zuma zich als leider vooral bewezen door een gebrek aan daadkracht, als de man die het te druk heeft met veelwijverij en het toedekken van corruptieschandalen en die het land
maar wat heeft laten aanmodderen, waardoor de economie nu op z’n gat ligt en stakingen en gewelddadig protest aan de orde van de dag zijn. Maar Zuma is een uiterst gehaaide tacticus die op kabinets- en provincieniveau waarschijnlijk genoeg stromannen en -vrouwen om zich heen heeft verzameld om een nieuwe termijn veilig te stellen, ook al werd de campagne op provincieniveau getekend door fraude, geweld en intimidatie. Mangaung wordt een nieuw moddergat met wederom schreeuwende, dansende en woedende partijleden. Er zullen politieke afrekeningen plaatsvinden en de reputatie van het anc zal weer schade oplopen. Het zal de partij net zo vergaan als die krater in de weg. Fred de Vries
Het Italië van de Taviani-broers Rome – Je zou het bijna over het hoofd zien nu Silvio Berlusconi al weer beeldvullend op het Italiaanse podium staat, maar er bestaat nog een ander Italië. Het Italië van twee stokoude maestro’s van de grote Italiaanse cinema die in stilte en praktisch zonder budget een wonder hebben volbracht. Vittorio (83) en Paolo (81) Taviani, hebben op hoogbejaarde leeftijd een film gemaakt waar aanvankelijk niemand brood in zag. Caesar Must Die heet hij en
draait vanaf donderdag in de Nederlandse bioscopen. Het is een docufilm opgenomen in de Romeinse gevangenis Rebibbia tijdens de repetities voor Shakespeare’s Julius Caesar met topzware criminelen als acteurs. Niemand in Italië zag de film zitten, tot hij in februari de Gouden Beer van Berlijn won, tot ieders verrassing. Want de Taviani-broers mogen dan internationaal bewierookt zijn voor meesterwerken als Padre Padrone (1977), La notte di San Lorenzo (1982) en Kaos (1984), voor dit project kregen ze nauwelijks geld los. Twee bejaarden die iets willen doen met gevangenen en Shakespeare – dat tartte werkelijk alle wetten van de hedendaagse tv- en filmindustrie. Toch zijn de Taviani’s hun film gaan draaien, min of meer op eigen kosten. Met het geschoten materiaal hebben ze aangeklopt bij alle filmfondsen die Italië te bieden heeft, van de publieke tot die van Berlusconi, maar ze werden overal afgewimpeld. Troppo noioso, te saai, luidde het algemene oordeel. Uiteindelijk kreeg regisseur Nanni Moretti (59), het hedendaagse boegbeeld van de Italiaanse auteursfilm, het materiaal van de broers onder ogen. En hij was meteen verkocht. Hij dook met de Taviani’s in de montagezaal en zorgde ervoor dat de film met het keurmerk van zijn productiemaatschappij Sacher Film in distributie kwam. En dat hielp. Caesar Must Die was net op tijd af voor het Berlijnse filmfesti-
13.12.12 De Groene Amsterdammer 9
Media Chris van der Heijden Het weer weer Afgelopen vrijdag zouden we met vrienden eten in Den Haag. Maar de woensdag voorafgaand aan de afspraak viel er al roet in dat eten. Het KNMI gaf een weerswaarschuwing af. Hierop stuurden onze vrienden een mailtje. Zullen we het uitstellen, het schijnt slecht weer te worden. Mijn Spaanse vrouw pareerde dit met de opmerking dat het in Nederland altijd slecht weer is en dat een beetje meer of minder niet uitmaakt. Ik stelde voor de zaak nog even in beraad te houden. Vrijdagochtend moesten wij beiden vroeg de deur uit. Het begon op dat moment net een beetje te sneeuwen. ‘Als dat sneeuw is’, zei mijn vrouw. Ze had gelijk, in Spanje hebben we wel anders meegemaakt, een week lang opgesloten in een Andalusisch dorp bijvoorbeeld, een meter sneeuw voor de deur, slechte verwarming, nauwelijks eten, veel dekens en meer drank. En ook ikzelf herinner me uit mijn jeugd wel andere hoeveelheden dan de paar centimeter van die ochtend. Niets aan de hand dus. Te zien aan het parkeerterrein van
de plek waar ik die dag moest zijn, was ik een van de weinigen die daar zo over dacht. Waar het gewoonlijk bomvol is, stonden nauwelijks auto’s en ook het gebouw was opmerkelijk leeg. Leeg was de weg ernaartoe, leger nog de weg toen ik ’s middags terugreed. Bovendien was het opgehouden met sneeuwen. Kortom, er was geen enkele reden onze Haagse afspraak te verzetten. En ziedaar, zelden zijn we zo snel richting residentie gereden, zelden ook zag ik de wegen in de Randstad zo leeg, schoon en zwart. ’s Avonds op de terugweg was hetzelfde het geval. Dank voor de fout, KNMI, dacht ik steeds weer. Als er één ding objectief is, zo denken we gewoonlijk, dan is het wel het weer. Mijn historiografisch geweten Loe de Jong zei het, schrijvend over zijn eigen subjectiviteit, ooit als volgt. ‘Wie een geschiedenis van bezet Nederland zou willen schrijven waarin louter “objectieve” termen zouden voorkomen, zou zich, vrezen wij, moeten beperken tot het aspect van de weersomstandigheden.’ Het is een visie waarmee eenvoudig in te stemmen valt. Regen kun je meten, sneeuw ook en over temperatuur is geen meningsverschil mogelijk. Het is winter of zomer, droog of nat, koud of warm. Toch? Als ik me goed herinner was het Maarten ’t Hart die me ooit vertelde dat hij zelden of nooit de verwarming
val, keerde daarna terug naar Italië waar hij een bescheiden bioscoopsucces werd en is nu ook nog geselecteerd als Italiaanse Oscar-inzending voor de beste buitenlandse film. En dat allemaal op een slof en een halve voetbalschoen gemaakt. ‘Dit is absoluut niet mijn verdienste, noch die van Italië. Dit is alleen en uitsluitend de verdienste van de Taviani’s’, zei Moretti toen hij de film na de triomf in Berlijn presenteerde voor een zaal vol hotemetoten en de president van de republiek Giorgio Napolitano. Naast hem stonden de broers, de ogen bescheiden op hun schoenen gericht. Zonen van een ander Italië, dat straks misschien niet eens gaat stemmen. Anne Branbergen
Verbod op naaktlopen in Californië San Francisco – Het is een bekend verschijnsel in San Francisco: naakte mannen die wijdbeens op een terras een kopje koffie drinken. Vooral in de homowijk Castro struikel je erover. Maar vanaf februari is dit voorbij: dan gaat het verbod op naaktheid in de publieke 10 De Groene Amsterdammer 13.12.12
aan zette. Kou, zei hij, is een volstrekt subjectief fenomeen. Ik moest daar destijds (en nog steeds) om lachen maar helemaal ongelijk heeft hij niet. Ik merk het in ons gezin. Als ik het om te stikken vind, begint het volgens de Spaanse tak ‘net lekker’ te worden. Voortdurend gedraai aan de thermostaatknop is het gevolg. Maar al is het moeilijk te ontkennen dat de weer- of temperatuur ervaring een zekere subjectiviteit kent, dat wil nog niet zeggen dat ‘het weer’ net zo subjectief en dus veranderlijk of manipuleerbaar is als, zeg, liefde of smaak. De media hebben Een vlok er geen invloed wordt een op; het enige wat berg en ze kunnen doen is een beetje erover berichten. vertraging Was het maar nationale zo simpel. We stilstand leven in een totaal gemediatiseerde cultuur. Dat betekent dat het beeld van de dingen belangrijker is dan de dingen zelf, zienswijze belangrijker is dan zijnswijze, weergave sterker dan werkelijkheid. Hoewel je kunt volhouden dat het in zekere zin altijd zo geweest is, kun je niet ontkennen, denk ik, dat die mediatisering tegenwoordig sterker is dan ooit. Een in dit verband relevant bewijs is dat je het weer ervaart lang voordat je het voelt, ja zelfs nog voordat het er
ruimte in, waarvoor de gemeenteraad afgelopen week definitief groen licht heeft gegeven. En dus vlogen er wéér kledingstukken door het gemeentehuis. De raadsleden waren in de aanloop van de stemming al verschillende keren geconfronteerd met strippende activisten en hadden voor de stemming extra politie ingehuurd. De agenten stonden klaar met witte lakens. Zodra de nudisten hun broek lieten zakken, gooiden ze die lakens over ze heen om ze als spartelende spookverschijningen af te voeren. Nudistenactivist Mitch Hightower bereidt nu een rechtszaak voor tegen de stad. Hij meent dat het naaktverbod een aantasting is van de vrijheid van meningsuiting. Bovendien valt naaktheid volgens hem niet onder obsceen gedrag zoals beschreven in de Californische wet. ‘Nude is not lewd’ – naakt is niet obsceen – is de protestslogan van de nakende activisten. Een van hen deelde in het gemeentehuis foto’s uit van Michelangelo’s David, ter illustratie van de schoonheid en onschuld van het naakte lichaam. Scott Wiener, het Democratische gemeenteraadslid dat het naaktverbod in het leven heeft geroepen, vindt het tonen van geslachtsdelen wel degelijk aanstootgevend. Hij beroept zich
is. De woensdag voorafgaand aan de vrijdag was het in ons hoofd al bitter winter terwijl het buiten nog volop herfst was. En donderdag met zes uur zonneschijn idem dito. De media, belangrijkste drager van de gemediatiseerde cultuur, bespelen die beeldvorming niet alleen zo sterk omdat het hun broodwinning is, ze doen het ook omdat ze in een moordende concurrentiepositie zitten. Gevolg is permanente overdrijving. Overdrijven zij niet, dan doet een ander het wel en wat een ander doet in een markt met veel vraag betekent verlies voor jou. Overdrijven moet bovendien omdat mediacultuur bijna onvermijdelijk dramacultuur betekent. Anders dan feiten kunnen beelden tot in het belachelijke opgeblazen worden. Aldus wordt slecht slechter en groot groter, wordt een vlok een berg en een beetje vertraging nationale stilstand. Dit alles (mediatisering, concurrentie én drama) wordt nog eens in de hand gewerkt doordat we leven in een verantwoordings- of afrekencultuur. Zeker sinds de tsunami van acht jaar geleden is de angst voor een te voorzichtige inschatting van het weer dermate sterk dat geen verantwoordelijke instantie risico’s durft te nemen. Aldus gaan we van ramp naar ramp – ook in tijden van alomtegenwoordige voorspoed en gemak. Het gedoe heeft één voordeel: hebben we meteen iets te doen.
op klachten van bewoners in zijn district Castro. ‘Deze wet gaat echt over het tonen van genitaliën’, aldus Wiener. ‘Ik ben er niet op uit om mensen te laten arresteren met bouwvakkers decolleté of bikini.’ Volgens Hightower is Wieners voorstel een teken van vertrutting en sluimerende homo fobie in de stad. ‘San Francisco heeft de reputatie onconventioneel te zijn. Daar blijft weinig van over. Terwijl andere staten het homohuwelijk invoeren, wordt hier alles wat afwijkt in de ban gedaan.’ Hightower verkiest nu een agressieve strategie. Afgelopen week hing hij in Castro posters op waarin hij Scott Wiener vergelijkt met Dan White, het raadslid in San Francisco dat de homoseksuele politicus Harvey Milk vermoordde. ‘In 1978 vermoordde Dan White Harvey Milk. In 2012 vermoordt Wiener naaktheid, tolerantie en de idealen van Harvey Milk’, zo staat er op. Hightowers advocaat zegt in een reactie: ‘Vrijheid van meningsuiting, en vrijheid in het algemeen, kan alleen blijven bestaan als moedige San Franciscanen als Mitch Hightower bereid zijn het publieke debat aan te gaan.’ EVA DE VALK
In Den Haag Vlieden
Sinds de eurocrisis zijn in Europa twee krachten aan het werk: die van de vlucht naar voren, Europa in, en een middelpuntvliedende kracht, uit Europa weg. Laat vlieden nou toch ook vluchten betekenen. Door Aukje van Roessel Beeld Milo
Ter voorbereiding van de top in Brussel over de toekomst van de Europese Unie hield de Tweede Kamer een hoorzitting. Hoogleraren en universitair docenten, bankmannen en een vrouw van de vakcentrale, een europarlementariër en een ambassadeur – een achttiental mensen verduidelijkte een paar uur lang de eigen ideeën, voorkeur, harde kritiek of huiver over wat deze dagen in Brussel wordt besloten. Zoals gewoonlijk had je de indruk dat de Kamerleden vooral hoorden wat ze wilden horen, van standpunt zouden ze echt niet meer veranderen. Dat is meestal het geval bij hoorzittingen in het parlement, maar als het over de toekomst van Europa gaat, wringt dat meer dan anders. Waarschijnlijk omdat, meer dan bij bijvoorbeeld het verkorten van de duur van de werkloosheidsuitkering, je het gevoel hebt dat zowel de voor- én tegenstanders van meer Europese integratie als de kritische weifelaars uiteindelijk geen idee hebben wat de daadwerkelijke gevolgen zijn van hun standpunten en beslissingen. Of is dat poneren in de discussie over de EU ook al een oordeel over het Europese project zelf? Een van de hoogleraren, Wim Voermans van de Universiteit Leiden, vindt dat door de pogingen de euro overeind te houden, wij – landen en burgers – de EU in worden gezogen. Hoe kunnen we de regie in handen houden, vroeg hij zich bezorgd af. Sinds de eurocrisis zijn in Europa twee krachten aan het werk, die van de vlucht naar voren, Europa in, waar Voermans op doelde, en een middelpuntvliedende kracht, eruit weg. Laat vlieden nou toch ook vluchten betekenen. Vluchten én de regie houden, dat wringt echter. Voeg dat bij de fouten die in het verleden zijn gemaakt bij de invoering van de euro, waarvan we nu de wrange vruchten plukken, en het is eigenlijk een wonder dat de scepsis over de EU niet nog veel groter is. Of zijn velen murw? Wat praten over de toekomst van de EU zo ingewikkeld en daarmee soms zo frustrerend maakt, is dat de argumenten voor of tegen verdere integratie vaak van totaal verschillende orde zijn. Juist dat werd tijdens de hoorzitting weer eens duidelijk. Een bankman zoomde in op de economische welvaart die de Europese samenwerking heeft gebracht en de veranderende wereld waarin een enkel Europees land volgens hem niet meer kan concurreren met grootheden als China of Brazilië. Een hoogleraar vloog binnen via het staatsrecht en zette vraagtekens bij het overdragen van bevoegdheden naar Europa op het terrein van belastinginning en de uitgave van belastinggelden. Volgens hem staat de Nederlandse grondwet die overdracht niet toe. De vakbondsvrouw vroeg aandacht voor de ontbrekende sociale pijler in het Europese stappenplan dat de regeringsleiders en staatshoofden op de top bespreken. Nu eurolanden niet meer kunnen concurreren met hun munt doen ze dat volgens haar op hun sociale arrangementen. Een land zonder minimumloon, zoals
Duitsland, heeft dan een sterke concurrentie positie, maar werknemers zijn daar de dupe van. Een volgende hoogleraar waarschuwde ervoor bij de Bankenunie niet dezelfde fout te maken als bij de introductie van de euro. Dus niet opnieuw eerst een datum prikken voor de invoering van de Bankenunie en daarna pas praktische zaken gaan regelen zoals het kunnen verkrijgen van goede informatie over banken en het krachtig kunnen ingrijpen als er problemen zijn. Nog weer een andere genodigde sprak over de illusies waarop Europa is gebouwd. Europa heeft volgens hem geen demos, is niet één volk dat samen wil werken in een politieke unie. Dat laatste is volgens hem echter wel de bestemming waar Europa stap voor stap naartoe op weg is. Hij vindt dat vvd en cda liegen, omdat ze dat ontkennen. De economie, het staatsrecht, het denken over democratie en letterlijke grenzen aan solidariteit, de praktische haken en ogen bij verdere integratie – het buitelt allemaal over en door elkaar heen. Wie niet gelooft in Europese solidariteit omdat hij geen Europees volk ziet, heeft geen oor voor de argumenten vanuit de wereld van de economie. Wie inzoomt op geld en handel vindt beschouwingen over democratie en staatsrecht hinderlijk. Binnen sommige hoofdstukken wordt dan ook nog verschillend gedacht. Want moet je nu bijvoorbeeld wel of niet een plan B hebben waarin je rekening houdt met het uittreden uit de euro van een van de huidige eurolanden? Ja, zegt de ene hoogleraar, anders wordt het een chaos als het onverhoopt zo ver komt. Nee, zegt de andere, een plan B is juist de dood in de pot, want dan stel je de financiële markten niet gerust en blijven ze speculeren. In de Nederlandse politiek voert het geld-enhandel-argument de boventoon. Zolang je binnen dat kader blijft, valt prima te discussiëren, ook al gaat het ook dan vaak fel, over de praktische uitwerking van verdere integratie. Moet het bankentoezicht nu voor alle banken gelden of alleen voor de grote? Maar zodra iemand laat merken te twijfelen over de vraag of inwoners van Europa zich wel één volk voelen dat bereid is met elkaar solidair te zijn, stuit hij op weerstand. Dan worden er wenkbrauwen gefronst en kan die persoon de vraag voorgelegd krijgen of hij ineens pvv’er is geworden. Burgers zijn in Europa wel vaker hinderlijk gevonden, denk aan het chagrijn over het nee tegen de Europese grondwet. Nu de eurocrisis dwingt tot veel verder gaand handelen dan in die grondwet werd voorzien, wordt de cruciale onderliggende vraag of burgers méér Europa ook dragen opnieuw het liefst uit de weg gegaan. Dat versterkt het beeld dat we Europa worden ingezogen, het beeld van de regieloze vlucht voorwaarts. Terwijl méér Europa juist vergt dat burgers zich daarmee verbonden weten, dat ze willens en wetens soevereiniteit afdragen aan Brussel en dat ze zich één volk voelen. 13.12.12 De Groene Amsterdammer 11
Felix Kalkman / HH
Nederland hervormt nauwelijks
De politiek voert economisch symboolbeleid
Het schrikbewind van de austerians
Nederland blijft maar bezuinigen terwijl de economie krimpt. Rutte II negeert waarschuwingen en voorstellen van kritische economen. De business case voor meer conducteurs en perronwachten. ‘Deze agenda is zooo 2007.’ Door Joost Ramaer
Laatst reisde ik met de trein vanuit Zwolle terug naar Amsterdam. De rit verliep comfortabel, probleemloos en in vrijwel totale afzondering. De weinige passagiers kozen hun zitplaatsen op maximale afstand van elkaar. Ook tijdens de overstap in Hilversum verspreidden zij zich over de doodstille en verlaten perrons. Een conducteur vertoonde zich niet, net zo min trouwens als eerder die dag op de heenreis, in een tjokvolle spitstrein. Wel is er cameratoezicht in de treinstellen, zo vertellen de borden met de NS-huisregels in de gangpaden. Het trein12 De Groene Amsterdammer 13.12.12
personeel heeft geen toegang tot de beelden, zo vermeldt de begeleidende tekst. Kennelijk vond iemand dat geruststellend klinken. Politiek en politici zijn zo dominant aanwezig in het nieuws dat je snel vergeet hoe ver de overheid zich uit de publieke ruimte heeft teruggetrokken, en hoe sterk wij ons gedrag daarop hebben aangepast. Soms passeren er berichten, over een conducteur of treinreiziger die is gemolesteerd zonder dat iemand ingreep. Zou het geen idee zijn, in de week waarin wij massaal de doodgetrapte grensrechter Richard
Nieuwenhuizen herdenken, een deel van het verloren terrein te heroveren met meer zichtbaar aanwezige conducteurs en perronwachten? Altijd minstens met z’n tweeën, zodat ze er nooit alleen voorstaan? Fitte vijftigers en zestigers zijn geknipt voor dat werk: geduld, wijsheid en levenservaring helpen in de omgang met lastige passanten. Natuurlijk zouden al die extra NS’ers veel geld kosten. Maar we zouden ook twee vliegen in één klap slaan: én een veiliger en meer gastvrije publieke ruimte, én extra werkgelegenheid. Ook voor de ouderen, die de komende jaren langer zullen moeten doorwerken maar juist steeds moeilijker aan zinvol betaald werk komen. Het zijn dit soort noties die je mist in het debat over de crisis in Nederland. Maandag stelde De Nederlandsche Bank haar vooruitzichten naar beneden bij. De Nederlandse economie zal dit jaar krimpen met één in plaats van 0,6 procent, en volgend jaar met 0,6 procent, in plaats van de eerder verwachte groei met datzelfde minimale percentage. Groeien doet de economie pas weer in 2014, maar dan zal het bruto binnenlands product volgens dnb nog steeds 1,7 procent lager uitkomen dan in 2008. Nederland presteert daarmee beduidend slechter dan Duitsland, België en Frankrijk, merkt dnb-directeur Job Swank op in NRC Handelsblad. En welke conclusie trekt Swank? Nederland moet ‘alles op alles zetten’ om het begrotingstekort alsnog te reduceren tot de drie procent van het bbp die in de eurozone als maximum geldt, de grens die door alle euro landen al jaren met voeten wordt getreden. ‘Dat betekent dus extra ombuigen of bezuinigingen naar voren halen.’ Nederland blijft geregeerd worden door austerians. De term is afgeleid van austerity, de Engelse benaming voor een economisch beleid dat op een crisis voornamelijk reageert met sanering van de publieke financiën. In zijn eerder dit jaar verschenen boek End This Depression Now! verbaast de Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar Paul Krugman zich over de moderne herrijzenis van de austerians, ofschoon uitvoerig is komen vast te staan dat hun aanpak de Grote Depressie vanaf 1929 heeft verdiept en verergerd. vvd, cda, pvda, d66, GroenLinks, ChristenUnie en sgp – ook in Nederland heeft een historisch unieke monstercoalitie van links tot rechts zich op zulk beleid vastgelegd. sp en pvv zijn de enige dissidenten. Het regeerakkoord van Rutte I, het Catshuis-akkoord, het Kunduz-akkoord en het regeerakkoord van Rutte II kozen hoofdzakelijk voor steeds verdere bezuinigingen en – vooral – lastenverzwaringen op de korte termijn, met gelijktijdige veronachtzaming van de noodzakelijke hervormingen die de Nederlandse economie op de lange termijn gezonder moeten maken. Met voorbijgaan aan de adviezen van een groeiend koor van economen en instituten als Centraal Planbureau, Internationaal Monetair Fonds en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.
Tot dat koor behoren Bas Jacobs en Ivo Arnold van de Erasmus Universiteit Rotterdam en Lans Bovenberg van de Universiteit van Tilburg. Rutte II zette eindelijk stappen in de goede richting, zo erkennen zij alle drie. Het nieuwe kabinet sleutelt aan de woningmarkt, de arbeidsmarkt, de pensioenen en de almaar stijgende kosten van de gezondheidszorg. Maar het blijft een politiek van te laat en te weinig. ‘Dit is zooo de agenda van 2007’, verzucht Jacobs. ‘Wij roepen al vijftien jaar dat er in die dossiers knopen moeten worden doorgehakt.’ Arnold stoort zich net als Jacobs aan de eenzijdige focus op het ‘cyclische’ begrotingstekort: ‘Nederland is en blijft financieel een van de meest solide eurostaten. Neem liever maat regelen die de overheidsfinanciën op de middellange termijn écht sterk verbeteren.’ nederland heeft vooral een ‘balansprobleem’, zo stelden de drie economen in een serie artikelen in hun vakblad ESB, op hun blogs en de opiniepagina’s van de kranten: hoge schulden waar te weinig bezittingen tegenover staan. Onze gezamenlijke hypotheeklast behoort tot de hoogste ter wereld, afgezet tegen de omvang van de bevolking. Oorzaak is de fiscale subsidiëring van het eigen woningbezit via de hypotheekrenteaftrek, die de Britten niet voor niets al in de jaren tachtig geleidelijk afschaften, tijdens een oplopende conjunctuur. Nu de waarde van onze woningen daalt, komen steeds meer hypotheken ‘onder water’ te staan. Overheden en centrale banken houden de rente extreem laag, in de hoop dat consumenten en bedrijven geld blijven lenen en zo de bestedingen op peil houden. Dat doen zij slechts mondjesmaat en de commerciële banken zijn ook niet bepaald scheutig met goedkope kredieten – die hebben zo hun eigen problemen. Bovendien treft de lage rente particuliere spaarders en pensioenfondsen. Consumenten en pensioenfondsen proberen daarom te ‘ontschulden’, door extra te sparen, af te lossen op hypotheken, pensioenpremies te verhogen en pensioenen te verlagen. Dat geld spenderen zij niet, waardoor bedrijven hun omzet zien verminderen en hetzelfde gaan doen: contanten hamsteren in afwachting van betere tijden. Ook de banken delen in de misère. De hypotheken vormen hun grootste balanspost, en die financieren zij met de spaartegoeden van hun klanten. Tussen die twee gaapt een groeiend gat, mede door de lage rente. Voeg daarbij de steeds strengere kapitaal eisen aan banken en pensioenfondsen, om een nieuw systeemfalen als in 2008 te voorkomen, en het beeld is compleet: iedereen ontschuldt vooral. ‘Waarom moet de overheid dat dan ook doen?’ vraagt Bas Jacobs zich vertwijfeld af. ‘De koopkracht krimpt voor het vierde jaar achtereen, cumulatief met zo’n vier procent’, constateerde hij eind september in ESB. Dat komt vooral door de lastenverzwaringen onder Rutte, bij elkaar 16,75 miljard euro voor de periode 2011-2013. De bestedingen van Nederlandse
consumenten blijven gelijk, terwijl die van de overheid volgend jaar afnemen met 0,75 procent. Ondanks 4,25 procent meer export en 3,25 procent meer investeringen van bedrijven groeit ons bbp daardoor in 2013 slechts ‘met een magere 0,75 procent’, schreef hij toen, voordat dnb haar groeiramingen verder naar beneden bijstelde. ‘Zowel consumenten als bedrijven zijn vooral bezig met het verminderen van hun financiële risico’s’, constateert Arnold. ‘Dan moet de overheid juist zorgen voor een investeringsimpuls.’ Verdere bezuinigingen en lastenverzwaringen werken averechts in zo’n klimaat, als gevolg van wat economen ‘uitverdieneffecten’ noemen. Lagere bestedingen leiden bijvoorbeeld tot lagere belastinginkomsten, die de beoogde opbrengst van de publieke kortingen weer grotendeels tenietdoen. Het Kunduz-akkoord mikte op dertien miljard euro ‘saldoverbetering’ van publieke inkomsten en uitgaven in 2015. Door de uitverdieneffecten bleef daar slechts vijf miljard van over, zo betoogden Jacobs en Bovenberg in ESB van 11 mei. Rutte II wil vooralsnog niet extra gaan bezuinigen, zoals Swank van dnb adviseert. Maar wat de kritische economen blijven missen is een integrale visie op de Nederlandse
Dit kabinet toont ‘onvoldoende oog voor het op orde brengen van de financiële architectuur’
economie. Ook dit kabinet toont ‘onvoldoende oog voor het op orde brengen van de finan ciële architectuur’, stelden Jacobs en Bovenberg begin november op het economenblog MeJudice. Tegenover de hoge hypotheekschuld staan veel hogere pensioenbesparingen. Bovenberg en zijn Amsterdamse collega-hoogleraar Arnoud Boot lanceerden een plan om de pensioenfondsen de hypotheken van de banken te laten overnemen, zonder de pensioenen verder aan te tasten. Bas Jacobs behoort tot de ondertekenaars van een economenvoorstel om de Nederlandse woningmarkt weer op gang te brengen, door zowel het eigenwoningbezit als de huurmarkt aan te pakken. De Vereniging Eigen Huis en woningcorporatiekoepel Aedes presenteerden een vergelijkbaar plan. Waarom neemt de politiek die voorstellen niet gewoon over? Jacobs pleit ervoor met de opbrengst van de afbouw van de hypotheekrenteaftrek de belasting op arbeid te verlagen, zodat bedrijven weer mensen aannemen. Dan dalen de werkloosheid én de WW-uitkeringen, een bezuiniging die wel ten goede komt aan de economie. Rutte II verlaagt de ontslagvergoedingen, en de duur en hoogte van de WW-uitkering. Dat is goed, maar
maak ook oudere werknemers minder duur – schaf bijvoorbeeld automatische periodieken af. ‘De loonstructuur is het grootste probleem van de Nederlandse arbeidsmarkt’, vindt Jacobs. ‘De overheid zou de kansen moeten vergroten voor ouderen om werk te vinden.’ Hetzelfde geldt voor de kosten van de gezondheidszorg – het moeilijkste van de grote dossiers, denkt Jacobs. Het kabinetsplan om de hogere inkomens drastisch hogere zorgpremies te laten betalen, sneuvelde op een volksopstand onder de vvd-aanhang. Maar volgens Jacobs is een correctie op de solidariteit in de zorg onvermijdelijk. ‘Solidariteit bestaat bij de gratie van uitsluiting’, zegt hij. ‘Je kunt niet solidair zijn met iedereen. Dan wordt het systeem onbetaalbaar, en brokkelt het politieke draagvlak af.’ Het kabinet zal de burgers moeten leren wennen aan een eigen bijdrage naar draagkracht in de zorgkosten, linksom of rechtsom. ‘Wie meer zelf kan betalen, zal meer moeten betalen. Als de zorgkosten doorgroeien op het huidige niveau maken ze in 2050 27 procent van het bbp uit, tweeënhalf keer zo veel als nu.’ Het dossier dat het meest opzichtig blijft liggen is dat van de banken. Nooit waren bankiers zo impopulair, maar de politiek benut die kans niet. De Verenigde Staten dwongen hun banken fors af te schrijven op toxic assets zoals rommelhypotheken. De eurozone liet dat na. De Nederlandse banken hebben voor tientallen miljarden aan leegstaande kantoren op hun balansen staan. Tot dusver nemen zij hun verliezen niet. ‘De politiek voert te veel symboolbeleid’, vindt Jacobs. ‘Hogere bank- en transactiebelastingen, en een bankierseed. Maar wat moeten we nou met die banken? Zijn ze te groot? Moeten we het zakenbankieren afscheiden van sparen en kredietverlening?’ Ja, concludeerden Engeland en de VS. Beide landen voerden nieuwe wetten in van die strekking. Maandag presenteerden zij het sluitstuk van deze strengere aanpak. Dreigen hun wereldwijd opererende grootbanken ooit opnieuw om te vallen, dan komen hun moederholdings onder curatele van de toezichthouders die zullen zorgen voor een ordelijke liquidatie. De topmanagers zullen dan worden ontslagen en de rekening zal worden verhaald op de aandeel- en obligatiehouders van die banken, niet op overheden en belastingbetalers, zoals in 2008 en 2009 gebeurde. Sinds maandag zijn multinationale grootbanken niet langer too big to fail. Nooit eerder besloten de belangrijkste bancaire toezichthouders op aarde tot zo’n nauwe samenwerking. De VS en het Verenigd Koninkrijk herbergen twaalf van de 28 global systemically important financial institutions oftewel GSifi’s die de wereld telt. Hun nieuwe aanpak zal daarom vanzelf de maatstaf worden voor het bankentoezicht elders. Nederland hoeft die alleen maar over te nemen. Wat let de austerians? Plannen te over, die ruim baan maken voor nieuwe conducteurs. 13.12.12 De Groene Amsterdammer 13
Wat wil de PvdA?
De politiek van het mindere kwaad De nieuwe PvdA is niet links, niet rechts, maar centristisch. Puttend uit de politieke filosofie van John Rawls en het Britse voorbeeld van Blue Labour probeert zij boven de partijen te staan. Tevergeefs. Door Merijn Oudenampsen Beeld Milo
Wat is er toch aan de hand met de ideologische veren van de pvda? Na te zijn afgeschud onder Kok zouden ze er nu door Samsom en Spekman weer opgeplakt zijn. Dat klinkt niet als een solide constructie. Een andere lezing, zoals verwoord door Paul Kalma, is dat de pvda nog steeds het aanzien heeft van een geplukte kip. Het is een pragmatische partij zonder inspiratie, zonder visie, zonder ideologie. Aan beide perspectieven mankeert iets. Ze gaan ervan uit dat de pvda óf sociaal-democratisch óf geheel post-ideologisch is. Er is nog een andere optie. Die houdt in dat de pvda sinds de jaren negentig geen sociaal-democratische partij meer is. Als principieel ‘centristische’ partij stelt ze haar ideologie samen uit verschillende elementen, net als de Democraten in de Verenigde Staten en Labour in Groot-Brittannië. Veelzeggend zijn de overeenkomsten tussen de voorbije Amerikaanse en Nederlandse verkiezingsstrijd. Een mogelijke overwinning van het andere kamp werd geschetst in inktzwarte, apocalyptische tinten. Volgens filmheld Chuck Norris zou na een herverkiezing van Obama duizend jaar duisternis invallen. Het Democratische kamp voorspelde een terugkeer naar het stenen tijdperk als Romney zou winnen. In Nederland betoogde de vvd dat we onder socialistische leiding zouden afglijden naar een soort Griekenland aan de Noordzee. De pvda voerde campagne als antigif voor ‘rechts rotbeleid’ van de vvd. De verbetenheid in de campagnes is opmerkelijk. Het concrete beleid van de kemphanen verschilt veel minder dan de retoriek doet vermoeden. Waar komt dat door? Het is niet de rechterzijde die een beweging naar het midden heeft gemaakt. Zowel het Republikeinse als het vvd-establishment staat al jaren onder druk om een scherpere koers te varen. De oorzaak ligt vooral bij het progressieve kamp. Dat is sterk naar rechts opgeschoven. Elk geloof in de verwerkelijking van een progressieve agenda lijkt opgegeven. In 2008 was een stem op 14 De Groene Amsterdammer 13.12.12
Obama nog een stem tegen de inperking van het lobbycircuit en de schendingen van burgerrechten onder Bush, en vóór het reguleren van de financiële sector en bestrijding van de oplopende sociale ongelijkheid. Dit jaar was een stem voor Obama vooral een stem tegen Romney. De politiek van hoop en verandering waarmee Obama het Witte Huis veroverde, is ingeruild voor een politiek van het mindere kwaad. Met een vriend als Obama, constateren progressieve critici cynisch, heb je vijanden nodig om nog enigszins het idee van vriendschap overeind te houden. Bij de pvda is het niet veel anders. De sociaal-democratische visie op de crisis, gebaseerd op het dictum van Keynes – the boom, not the slump, is the time for austerity – is verlaten. De verontwaardiging over het ‘kapot bezuinigen van de economie’ is ingeslikt. En dat net nu de economische cijfers die kritiek onderstrepen. Van de agenda van daadwerkelijke sociale veranderingen rest enkel nog de belofte om de scherpste kantjes van het beleid van de tegenstander af te vijlen. Wat Bart Tromp in de jaren negentig de kern van de sociaal-democratische agenda noemde – versterking van het publieke domein en het in stand houden van een brede verzorging sstaat (ook al zou dat ingrepen vergen) – lijkt vergeten. De centristische politiek waartoe de pvda zich heeft bekeerd, komt mooi tot uiting in de nieuwe partijslogan. ‘Sterk & Sociaal’, heette het eerst nog stellig. Inmiddels getuigt het motto van een relatieve politiek: ‘Sterker & Socialer’. De pvda presenteert zich niet langer als links. Zij is enkel minder rechts dan rechts. De partij
Afstand doen van het neoliberalisme en de Derde Weg lijkt inmiddels bijna een soort zuiveringsritueel
is, kortom, trouw gebleven aan de revolutie van de Derde Weg, die een politiek voorbij links en rechts beloofde. Een goed voorbeeld van dit type politiek is de toespraak die Lodewijk Asscher, inmiddels vicepremier, eind oktober hield in Amsterdam. Het was de zogenaamde Preek van de Leek, gehouden op een vrij belangrijk moment, vlak voor de vaststelling van het regeerakkoord. De zaal zat vol met journalisten, en niet zonder reden. De verwachting was dat hier een strategische lijn zou worden uitgezet. Asscher stelde niet teleur. Door Vrij Nederland werd de preek prompt uitgeroepen tot de ideologische basis van het nieuwe kabinet. In het begin van zijn preek stelde Asscher: ‘Ik geloof niet in tina.’ Voor de niet-ingewijden: tina is een afkorting van There Is No Alternative, een gevleugelde uitspraak van Margaret Thatcher waarmee zij het neoliberalisme en het marktmechanisme heilig verklaarde. Van dat geloof nam Asscher in zijn preek de nodige afstand. Tot zo ver niets opzienbarends. Afstand doen van het neoliberalisme en de Derde Weg lijkt inmiddels bijna een soort zuiveringsritueel. Sommigen, zoals Wouter Bos, nemen niet eens de moeite om dat op geloofwaardige wijze te doen. Kort nadat hij afscheid had genomen van het neoliberalisme ontpopte hij zich als partner bij kpmg tot een groot voorstander van marktwerking in de zorg. Bij Lodewijk Asscher is echter iets anders gaande. Hij formuleerde in zijn preek wel degelijk een duidelijk alternatief voor het marktmechanisme. Dat komt alleen uit onverwachte hoek. Zijn preek was een overwegend liberaalconservatief pleidooi, waarin op belangrijke punten gebroken werd met de sociaal-democratische traditie. De kern van Asschers betoog is te herleiden tot twee elementen die logischerwijs uit elkaar voortvloeien. Het eerste is een herformulering van het solidariteitsbegrip. Het tweede is de aankondiging van een terugtredende overheid. De sociale gevolgen daarvan moeten opgevangen worden door de goede werken van de burgers. Laten we bij het solidariteitsbegrip beginnen. Stel, we zijn gesluierd door onwetendheid. We weten niet of we arm of rijk zijn, of we een begunstigde of ondergeschikte positie innemen. Wat voor maatschappij zou dan onze voorkeur hebben? Dit gedachtenexperiment van de liberale rechtsfilosoof John Rawls stelde Asscher centraal in zijn herformulering van het solidariteitsbegrip. Rawls’ filosofie borduurt in feite voort op de ‘categorische imperatief ’ van Kant. Kant gebruikte dat beroemde begrip om te stellen dat er een universele morele leidraad is: namelijk op die wijze te handelen, zoals je wenst dat iedereen zou handelen. Net als Kant veronderstelt Rawls dat er een ruimte is vanwaar belangeloos gedacht kan worden, een universele rationaliteit. De rawlsiaanse blind-
doek is een voorwaarde voor het betreden van deze ruimte. Het voorkomt dat mensen vanuit hun eigen belangen en maatschappelijke positie denken. De linkse kritiek op een dergelijke liberale positie ligt voor de hand. De vrij droge en misschien wat botte reactie, van Karl Marx tot Pierre Bourdieu en Chantal Mouffe, is dat zo’n buitenpositie simpelweg niet bestaat. Het bewustzijn van individuen, volgens de klassieke formulering van Marx, wordt bepaald door hun ‘maatschappelijk zijn’, oftewel door de sociale verhoudingen. Dit gaat meestal vergezeld van het inzicht dat de bovenliggende partij over meer middelen beschikt om haar bewustzijn leidend te maken. Een dergelijke, wat paranoïde kijk op de wereld wordt onderschreven door een aantal nieuwe studies over de inkomensverdeling in de Verenigde Staten. In een fascinerend onderzoek heeft de gedragseconoom Dan Ariely geprobeerd Rawls’ sluier van onwetendheid te operationaliseren. De uitkomsten waren onthutsend. Ariely vroeg 5522 respondenten naar wat zij als de ideale welvaartsverdeling zien, als zij hun eigen maatschappelijke positie en belangen buiten beschouwing zouden laten. Wat blijkt? Ruim 93 procent van de Democraten en ruim negentig procent van de Republikeinen heeft een voorkeur voor een model met een gelijkere welvaartsverdeling dan Zweden. De studie eindigde met de enigszins naïeve aanbeveling dat politici beter uit kunnen gaan van de filosofie van Rawls in plaats van hun gangbare ideologie. Dan zou de door bijna iedereen gewenste rationele optie, een gelijkere samenleving, binnen handbereik komen te liggen. Het grappige is dat deze studie tegelijkertijd de relevantie van Rawls én van de linkse kritiek op hem aantoont. Want wat is de werkelijke betekenis van deze utopische denkwereld? Als het erop aankomt worden mensen zó beïnvloed door hun omgeving dat zij stemmen op partijen die een veel ongelijkere samenleving nastreven. De filosofie van Rawls is echter een instrument dat op verschillende wijzen ingezet kan worden. Soms op wijzen waar John Rawls zelf grote problemen mee zou hebben. In Nederland was het de pvda-econoom Paul de Beer die de filosofie van Rawls in de jaren negentig gebruikte om voor een modernisering van het sociaal-democratische gedachtegoed te pleiten. De rol van de staat in het egaliseren van de inkomensverdeling moest beperkt worden. Ook de keynesiaanse nadruk op overheids investeringen in crisistijd werd losgelaten. Het enige wat de overheid vanuit dit rawlsiaanse perspectief zou moeten doen, is zorg dragen 13.12.12 De Groene Amsterdammer 15
Oskar Fischinger Pionier abstracte animatiefilm & videoclip Is er verband tussen kleur en klank? Zeker voor Oskar Fischinger (1900-1967), de grondlegger en pionier van de abstracte animatiefilm en voorloper van de videoclip. ARTTRA neemt u mee naar spectaculaire experimenten met projectie, kleur, muziek en animatie in het EYE Filminstituut Nederland. Speciaal voor lezers van de Groene Amsterdammer een ARTTRA rondleiding! Data: donderdag 10 en 24 januari en 21 februari 2013 Tijd: 16.30 -17.30 uur Begin: ingang tentoonstelling Kosten: € 10,00 exclusief entreebewijs, MJK gratis Aanmelden bij www.arttra.nl bij SPECIALS
Boek direct via: www.arttra.nl of bel voor meer info 020-6259303 ARTTRA cultureel organisatiebureau is in 1985 opgericht door kunsthistorici met als doel kunst en cultuur onder de aandacht te brengen bij bedrijven en instellingen. Door jarenlange expertise heeft ARTTRA een exclusief samenwerkingsverband met het EYE Filminstituut, het Van Gogh Museum, Rijksmuseum, Rembrandthuis, de Hermitage en Huis Marseille.
ARTTRA cultureel organisatiebureau www.arttra.nl
voor een zo goed mogelijk minimuminkomen. Daarmee plaatste Paul de Beer zich op één lijn met de politiek van New Labour. Onder leiding van Tony Blair kreeg de markt meer ruimte en groeide de inkomensongelijkheid. Zoals Blair het in 2010 verwoordde in een interview met Wouter Bos: ‘Het interesseert me niet hoeveel iemand verdient, zolang ik kinderarmoede maar kan bestrijden.’ Zo werd de politieke filosofie van Rawls de grondslag voor de door de Derde Weg bepleite synthese tussen markt en staat. Op dezelfde manier lijkt zij nu het fundament te kunnen vormen voor de nieuwe regering van pvda en vvd. In een interview met Trouw in november zinspeelde Paul de Beer al op die mogelijkheid. En het zal wel geen toeval zijn dat ook in Asschers preek Rawls prominent figureerde. Enige originaliteit kan Asscher daarbij niet worden ontzegd. Voor hem is het gedachtenexperiment van Rawls vooral een persoonlijke opgave. Waar het om gaat, is dat we ons kunnen verplaatsen in de mensen die het minder hebben. ‘Verplaats je in anderen, bekommer je om anderen’, zo preekt Asscher. ‘Wees niet onverschillig en accepteer het onacceptabele niet. Er is altijd een alternatief! Begin nabij, het hoeft niet de armoede in de Derde Wereld te zijn, het hoeft niet meteen de vrede in het Midden-Oosten te zijn. Ook jouw Lazarus ligt waarschijnlijk gewoon voor je deur, woont naast je, heeft kinderen op de school van jouw kinderen, winkelt in dezelfde supermarkt.’ Asschers alternatief voor het neoliberalisme van Thatcher is een bijna christelijke visie op het zelfzorgend vermogen van de burger. Dit is een opvallende breuk met de sociaal-democratische traditie. Volgens de socioloog Kees Schuyt maakt het solidariteitsbegrip de kern uit van de verzorgingsstaat. Bij Lodewijk Asscher is het juist het recept voor haar verdere desintegratie. De burger moet volgens Asscher niet langer naar de overheid kijken, maar de dingen zelf ter hand nemen: ‘Wees niet onverschillig. Jij kunt een verschil maken. Doe dat dan ook. Verwacht niet dat een ander het oplost. Een politicus, een held of een godheid. Je kan niet van de politiek verwachten dat zij alles oplost. Je verwachtingen zijn dan niet reëel én je houdt ook op je af te vragen welke rol je zelf kunt spelen.’ De reden die Asscher hiervoor geeft, is dat de verzorgingsstaat verder ingekrompen moet worden. En passant bekritiseert Asscher de neiging ‘het bestaande met hand en tand te verdedigen’ en vast te houden aan verworven rechten. Alweer wordt hier afstand genomen van de sociaal-democratische positie, verwoord door Nobelprijs winnende prominenten als Paul Krugman, Joseph Stiglitz en Jeffrey Sachs. Zij stellen dat in tijden van crisis de overheid juist extra dient te investeren en sociale voorzieningen in stand moet houden. Dit om te voorkomen dat de effectieve vraag instort en de crisis zich verder verdiept, zoals in Nederland is gebeurd. Wat de vice-premier in zijn preek aan het kanaliseren was, zijn de door hem bewonderde
Burgers moeten zelf initiatief nemen, de bibliotheek runnen, zodat de overheid verder kan snijden in het budget
ideeën van Maurice Glasman. Glasman is een Labour-baron en een controversieel denker. Na zijn oproepen tot het sluiten van de Britse grenzen en het opnemen van de islamofobe voetbalhooligans van de English Defence League (edl) in de rangen van Labour, is Glasman in ongenade gevallen. Zijn invloedrijke positie als naaste adviseur van Ed Miliband heeft hij verloren. Maar zijn ideeën leven voort. Onder de noemer Blue Labour heeft Glasman een eigen variant ontwikkeld op de Big Society-formule van de regerende Conservatieven. Beide Britse partijen grijpen daarbij terug op een christelijk geïnspireerd gemeenschapsdenken. De teneur van deze theorieën is dat zowel de staat als de markt als ordeningsprincipe tekortkomingen kent. Als nieuwe toevoeging wordt daarom de gemeenschap naar voren geschoven, niet op de laatste plaats om de sociale kosten van een terugtredende overheid op te vangen. Burgers moeten zelf initiatief nemen, de bibliotheek gaan runnen of het bloemenperk bijhouden, zodat de overheid verder kan snijden in het budget. Dit beleid is in Engeland niet onomstreden. Critici zien er een cynische truc in om verdere bezuinigingen te kunnen verkopen als een vorm van empowerment van het maatschappelijk middenveld. Weer anderen wijzen op de problematische impact van het nieuwe beleid op kansarme groepen en vrouwen. Zij moeten in toenemende mate weer de traditionele mantelzorg op zich nemen. Het is dit beleid dat nu ook in Nederland naar voren wordt geschoven onder de vrolijke noemer ‘doe-democratie’. De Derde Weg was een synthese tussen de sociaal-democratie en het neoliberalisme. De door Rawls geïnspireerde koers die Lodewijk Asscher voorstelt, is een nieuwe synthese. Daarbij wordt een conservatief gemeenschapsdenken als nieuw ingrediënt toegevoegd aan de eerdere synthese. De pvda smeedt haar ideologie dus samen uit tegengestelde denksystemen, om zo een metaideologie te vormen. We zien hier de rawlsiaanse buitenpositie weer terugkomen: het idee dat er boven de partijen uitgestegen kan worden, en de belofte van een technocratische, universele rationaliteit. Deze techniek staat internationaal bekend
‘Wees niet onverschillig en accepteer het onacceptabele niet. Er is altijd een alternatief!’
als triangulation. De belangrijkste adviseur van Bill Clinton, Dick Morris, introduceerde de term om de strategie voor zijn herverkiezing te beschrijven. Op advies van Morris omarmde Clinton cruciale beleidspunten van zijn tegenstanders. Zo verklaarde hij op fameuze wijze in zijn State of the Union Address uit 1996, dat de tijd van big government voorbij was. Triangulation werkt als volgt. Stel je een driehoek voor waarbij de onderste uiteinden de posities van links en rechts voorstellen. De kunst is om je in de bovenste punt van de driehoek te manoeuvreren en zo boven de partijen uit te stijgen. Voorbij links en rechts dus. Door posities van de tegenstander in de eigen ideologie te verwerken, isoleer je jezelf voor kritiek op deze punten en neem je de tegenstander de wind uit de zeilen. Het is deze strategie – inmiddels bipartisanship geheten – die Obama structureel toepast, en die Labour al sinds Blair aanwendt onder de noemer van het ‘radicale midden’. Het is een vorm van denken die de pvda zich volledig eigen heeft gemaakt. Samsom won er de verkiezingen mee. Hij plaatste zich boven de partijen, als het redelijk formulerende alternatief tussen links (sp) en rechts (vvd) in. Sam soms claim to fame – zijn straatcoach-avontuur – was gebaseerd op een vergelijkbare strategie. Omarm de rechts-populistische nadruk op de superioriteit van de inzichten van de man op straat ten opzichte van de vervreemde beleidsmakers en sociale wetenschappers, en positioneer jezelf op vernuftige wijze in het midden van de twee kampen in het integratiedebat. Op hetzelfde type driehoeksdenken zijn de economische analyses van de pvda gebaseerd. Neem het advies van Flip de Kam, hoogleraar economie en belangrijk partij-adviseur, in de pvda-publicatie Een linkse begroting. De Kam schetst twee kampen in de economie: de zogenoemde monetaristen die pleiten voor harde bezuinigingen, en de neo-keynesianen, die juist een expansief beleid voorstaan. Na uitgebreid zijn beklag te doen over het gebrek aan objectieve macro-economische wetenschap houdt De Kam netjes het midden aan. Zie hier de intellectuele verwatering van de pvda. Dit type centrisme, zo heeft Paul Krugman gesteld, is feitelijk een irrationele vorm van denken. Het gaat ervan uit dat objectiviteit voortkomt uit het slaan van bruggen tussen tegengestelde denksystemen, zonder de interne consistentie van die systemen te doorgronden. ‘Als je alleen buiten wil spelen met mooi weer, dan word je nooit een goede voetballer’, stelde Asscher in zijn preek, verwijzend naar de noodzaak van verantwoordelijkheid nemen in crisistijd. Een waarheid als een koe. Maar een voetballer die zich boven de partijen stelt, zonder tegenstanders, heeft evenmin goede vooruitzichten. Het probleem van de formule van het mindere kwaad, zoals Hannah Arendt stelde, is tenslotte dat men al snel vergeet dat het nog steeds een kwaad betreft. 13.12.12 De Groene Amsterdammer 17
De onttovering van Greenpeace
De strijd van de regenboogkrijgers Greenpeace was de succesvolste actiegroep van ons land. Acties waren gewaagd, origineel en innovatief. Ruim dertig jaar na de oprichting in Nederland slinkt het aantal donateurs en is de organisatie minder zichtbaar in de media. ‘Misschien is het tijd Greenpeace Nederland op te heffen en een nieuwe organisatie te starten; formerly known as…’
Op een winderige ochtend dit najaar stapt een Duitse Greenpeace-actievoerder in een levensecht ijsbeerpak. Zeker twintig Greenpeace-activisten staan klaar bij het Shell-pomp station langs de A2 bij Breukelen. Het is donker, zes uur ’s ochtends. Greenpeace voert actie tegen boringen van de oliemaatschappij in het Noordpoolgebied. De benzinepistolen zijn met stevige fietssloten onklaar gemaakt. Ook zijn er linten gespannen met daarop geprint: ‘Bescherm de Noordpool’. De politie is al gearriveerd en heeft de uitvoegstrook naar het tankstation afgesloten. De actie verloopt gemoedelijk. De agenten zien van een afstandje hoe de vrijwilligers hun spandoeken te voorschijn halen. De cameravrouw van Greenpeace legt alles vast. Campagneleider Rolf Schipper belt met radiopresentator Giel Beelen, hij is live in de uitzending op 3FM. Er zijn inmiddels al 53 benzinestations bezet, vertelt hij. In het hele land voeren vrijwilligers actie. Greenpeace heeft via allerlei wegen geprobeerd Shell over te halen niet te beginnen met de boringen in het Noordpoolgebied. Omdat ze geen gehoor geven, zit er nu maar één ding op, legt Schipper uit. En dat is actievoeren. Even later doet hij zijn verhaal nog een keer, nu voor de camera van RTV Utrecht. De ijsbeer is het klapstuk van de actie. De jongen en het meisje die erin zitten worden begeleid door een man met een microfoontje. Via een klein televisiescherm in het pak kunnen de twee zich oriënteren. De ijsbeer loopt over het asfalt tussen de pompen. ‘Nu langzaam gaan zitten’, instrueert de regisseur. ‘Hoofd een beetje omhoog. Ja, mooi. Houden zo!’ Een actievoerder trekt het lint nog even recht, zodat de tekst en het logo van Greenpeace goed in beeld zijn. De fotograaf loopt met zijn camera achter de ijsbeer aan. De man met het microfoontje 18 De Groene Amsterdammer 13.12.12
vervolgt: ‘Nu staan jullie langzaam op en steek je de neus in de benzinepistolen. Alsof je eraan ruikt.’ De ijsbeer doet wat hem gevraagd wordt. De camera blijft klikken. ‘Fantastisch!’ roept de instructeur uit. Even later zitten de twintig actievoerders in een loods in Amsterdam-Noord. Daar bereidt de milieuorganisatie haar acties voor en wordt nagepraat. Rubberboten, overalls, laarzen en gasmaskers, alles is hier te vinden. De vrijwilligers hebben zich verzameld rond de computer waarop wordt gekeken hoe de actie het heeft ‘gedaan’. Een vrijwilliger leest een bericht voor van Nu.nl. Er wordt druk vertaald. Een groot deel van de activisten is namelijk Duits. Voor deze actie waren heel veel mensen nodig, legt een medewerker uit. De stemming is vrolijk: ondanks achttien arrestaties zijn er door het hele land toch bijna zeventig pompstations bezet. In de jaren tachtig waren het de beelden van door harpoenen bedreigde walvissen met donkere ogen die de hele wereld over gingen. Ook de zeehondjes, gered door een verfspuit, waren het nieuws van de dag. Door de acties van Greenpeace werd een wereldwijd verbod op zeehondenjacht ingesteld. De campagne tegen het dumpen van kernafval leverde ook succes op. Tijdens een van Greenpeace’s meest spectaculaire acties is te zien hoe actievoerder Gijs Thieme in een rubberbootje het dumpen van de kernafvalvaten probeert te voorkomen. Terwijl de vaten in zee worden gegooid, vaart Thieme zo dicht mogelijk bij het Nederlandse afvalschip. Een van de vaten valt boven op zijn bootje. De actievoerder wordt gelanceerd en belandt in het zeewater. ‘Stop met het dumpen van die vaten’, klinkt het vanaf actieschip de Sirius. ‘Kijk nou wat er gebeurt! Stop onmiddellijk! Zijn jullie gek geworden! Moeten er dan eerst doden vallen?’ In 1983 komt er – mede door alle media-
Sean Gallup / Getty Images
Door Bram Logger en Roos Menkhorst
aandacht voor de actie – een verbod op het dumpen van vaten met radioactief afval in zee. Greenpeace was in de jaren tachtig een club waar je bij wilde horen. Kinderen sloegen maar wat graag hun spaarpot stuk voor de internatonale milieuorganisatie. Vrijwel alle media omarmden de acties van Greenpeace zonder enige aarzeling. Een promofilmpje uit de jaren tachtig van de televisiezender Veronica laat dat zien: ‘Help mee. Houd Greenpeace op zee.’ De zender kondigt aan met een ‘twaalf uur durend televisiegebeuren’ actie te zullen voeren voor Greenpeace: ‘Geef en geef veel.’ Martini Gotje, ooit bemanningslid van de Rainbow Warrior – het schip dat in 1985 door een aanslag van de Franse geheime dienst tot zinken werd gebracht – vertelt vanuit zijn huis op het Nieuw-Zeelandse Waiheke Island via Skype: ‘Met de Sirius lagen wij tijdens die bene-
De Rainbow Warrior III
fietdag van Veronica in de buurt van de scheepswerf in Amsterdam-Noord. Al snel begon het geld binnen te rollen. Ik geloof dat we ’s avonds tien miljoen gulden hadden opgehaald. Een van de campaigners had er duidelijk de pest over in. Wat is er nou? vroeg ik. “Het is te veel geld. Dit is niet goed voor de organisatie”, zei hij. Toen begreep ik dat niet, later wel.’
Sterk merk De Save the Artic-campagne was Greenpeace’s trots van dit jaar. Sylvia Borren, sinds 2011 directeur van Greenpeace Nederland, sloot zich afgelopen zomer vier uur op in de directiekamer op het hoofdkantoor van Shell. In een campagne filmpje is te zien hoe Borren een verklaring aflegt als de nieuwe directeur van de multinational: ‘Mijn eerste besluit als directeur van Shell is simpel en doeltreffend: geen boringen op de
Noordpool.’ Een paar uur later wordt de deur doormidden gezaagd en moet Borren vertrekken. In het kader van dezelfde campagne was het televisieprogramma Rappers in de sneeuw op rtl5 te zien, waarin vier Nederlandse rappers zich druk maken om de olievervuiling die ze te zien krijgen. Als ze langs een olieveld rijden zegt er een: ‘Wat de fuck is dit man? De ondergang van de wereld, nigger.’ De eerste aflevering trok 277.000 kijkers. Met de Save the Artic-campagne haalde Greenpeace dit jaar via de website in Nederland 134.000 digitale handtekeningen op tegen olieboringen in Alaska. In 1995 lukte het nog om vijfhonderdduizend handtekeningen – op schrift – te verzamelen tegen de Franse atoomproeven bij Mururoa. De acties van Greenpeace Nederland zijn de afgelopen jaren minder zichtbaar en niet meer
zo spectaculair als in de eerste decennia. Ludiek, zou je ze beter kunnen noemen. Nog steeds is Greenpeace een sterk merk. Het logo is bijna net zo bekend als dat van multinationals als Coca-Cola en McDonald’s. Maar waar Greenpeace in de jaren tachtig en negentig een ster was in het bedenken van innovatieve acties en aansprekende slogans heeft de organisatie in Nederland moeite om de rol van populaire luis in de pels vast te houden. De Greenpeaceacties van de afgelopen jaren worden meer bekritiseerd, en journalisten nemen cijfers en rapporten van Greenpeace niet meer vanzelfsprekend voor waar aan. In politiek Den Haag oefent Greenpeace nauwelijks invloed uit op het beleid. Andere, kleinere milieuorganisaties vinden Greenpeace arrogant en niet goed in staat tot samenwerking en overleg. Mensen uit het 13.12.12 De Groene Amsterdammer 19
Nederlandse bedrijfsleven noemen de organisatie star en te streng in haar eisen. In de Duurzame top-100 die dagblad Trouw samenstelt belandde directeur Sylvia Borren dit jaar helemaal onderaan, op plaats 100. De donateurs blijven opzeggen: op het hoogtepunt in 1991 stonden 830.000 mensen geregistreerd als Greenpeace-donateur. Dit jaar zijn er nog 466.000 over. Al tien jaar daalt de aanhang gestaag. Op de vraag waarom zoveel donateurs vertrokken, reageert Greenpeace Nederland vrij laconiek: leuk is het niet, maar Greenpeace heeft nog steeds veel aanhangers. Sommigen maken dan wel geen geld over, maar een kleine dertienduizend vrienden op Facebook is ook wat waard: één muisklik en je bent tegen de boringen van Shell. Financieel blijven de gevolgen binnen de perken. De overgebleven donateurs geven gemiddeld meer geld. Na aftrek van de kosten die de organisatie maakt voor het werven van donateurs hield Greenpeace Nederland in 2011 ruim 18,5 miljoen euro over, precies zoveel als in 2002, toen nog 707.000 donateurs geld overmaakten. Gecorrigeerd voor de inflatie heeft Greenpeace nu zestien procent minder te besteden dan in 2002. Er zijn meer grote natuur- en milieuclubs die het nu zwaar hebben. Milieu als thema is ingewikkelder geworden. De acties voor foto genieke dieren als walvissen en zeehonden hebben plaatsgemaakt voor discussies over abstracte zaken als uitstootnormen, vangstquota, Europese richtlijnen en emissierechten. Daarnaast zijn er steeds meer spelers bij gekomen. Begin jaren negentig was de aanhang van Greenpeace Nederland bijna net zo groot als de achterban van 34 kleine milieuorganisaties samen. In 2011 zijn de kleinere milieuorganisaties het aantal donateurs van Greenpeace Nederland ruimschoots voorbij gegaan (zie grafiek). Met elkaar
– inmiddels 106 clubs – kunnen zij rekenen op een achterban van 1,8 miljoen donateurs. Tal van kleinere organisaties richten zich op populaire deelonderwerpen binnen het milieuthema. Wakker Dier (ruim 25.000 donateurs) was dit jaar bijvoorbeeld succesvol met de ‘plofkip’. En Sea Shepherd voert al jaren specifiek actie tegen de walvisjacht. Greenpeace was jarenlang dé milieu organisatie van ons land. Politicoloog HeinAnton van der Heijden, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, doet al jaren onderzoek naar de beweging. Hij vertelt over het succes van de organisatie: ‘Ze werkten veel commerciëler dan in die tijd gebruikelijk was voor maatschappelijke bewegingen.’ Met het feilloze gevoel voor het voeren van een pr-campagne onderscheidde Greenpeace zich in haar eerste jaren sterk van andere milieugroepen. Van der Heijden: ‘Greenpeace werkt nog steeds zo, maar de maatschappij is veranderd. En de verschillende milieuorganisaties zijn meer op Greenpeace gaan lijken.’ De rol die Greenpeace inneemt is niet meer vanzelfsprekend die van voortrekker. Hoe ga je, als eens de meest succesvolle milieuorganisatie, om met dit veranderende krachtenveld? En hoe word je weer die spraakmakende club die acties organiseerde waar iedereen kippenvel van kreeg? Hoe blijf je effectief? Voor ons onderzoek spraken we dertig mensen: (ex)-medewerkers, mensen uit het bedrijfsleven, politici, wetenschappers en bestuurders van andere milieu organisaties. Greenpeace is ‘onttoverd’. Zo noemt Boris van der Ham het verwaterde imago van de milieuorganisatie. Van der Ham was van 2002 tot 2012 Kamerlid voor d66. Acht jaar was hij woordvoerder milieu, in die tijd had hij regelmatig contact met de milieuorganisatie. ‘Voordat ik echt iets met hen te maken kreeg stond
Greenpeace International
invloed kreeg op het beleid van GPI. Daar kwam bij dat GPN en GPI een kantoor deelden in het Astoria-gebouw aan de Amsterdamse Keizersgracht, wat de macht van de Nederlandse tak binnen Greenpeace International volgens sommigen nog verder vergrootte. De samenwerking verliep stroef. In 2003 werd besloten om niet langer samen in hetzelfde kantoor te blijven zitten. Greenpeace Nederland verhuisde naar een hippe locatie aan het IJ, Greenpeace International naar een anoniem kantoorpand in Slotervaart. Formeel vanwege een aflopend huurcontract, de brandveiligheid, of de hoge kosten – de verklaringen lopen uiteen. Nadat Sylvia Borren in 2010 directeur was geworden van Greenpeace Nederland zijn de banden met GPI weer aangehaald. Er was dit jaar sprake van dat Greenpeace Nederland en Greenpeace International in 2014 weer een gezamenlijk kantoor zouden betrekken. Dat gaat echter niet door. Greenpeace Nederland verhuist wel, naar een nog te verbouwen loods op de NDSM-werf in Amsterdam-Noord.
Greenpeace Nederland (GPN) maakt deel uit van Greenpeace International (GPI), waar 42 landen bij aangesloten zijn. GPI beheert onder meer de schepen van Greenpeace. Op het hoogtepunt waren dit er zeven. Inmiddels zijn er drie over. De internationale koepel werd in 1989 opgetuigd door de actievoerders van het eerste uur om alle losse landenorganisaties die her en der ontstonden samen te smeden tot één club. De landen moesten naar draagkracht een deel van hun inkomsten afdragen aan Greenpeace International. Greenpeace Nederland staat jaarlijks eenderde van haar inkomsten af aan International. Als een van de rijkste afdelingen voelde Greenpeace Nederland er weinig voor de inkomsten te moeten delen met andere, minder kapitaalkrachtige Greenpeace-kantoren. Aan internationale acties wilde GPN wel meedoen, maar alleen als ze zelf mocht bepalen waar die dan over zouden gaan. Dat wekte wrevel bij andere landen, die vonden dat Nederland op basis van een goed gevulde bankrekening te veel 20 De Groene Amsterdammer 13.12.12
Greenpeace voor mij gelijk aan honderd procent integer. Een hoog Walt Disney-gehalte. Niemand is tegen Greenpeace, ze komen tenslotte op voor dingen die intrinsiek goed zijn. Maar na tien jaar in de politiek kan ik zeggen: dat is niet waar. Ook Greenpeace heeft enorme tekort komingen; ze manipuleren en ze overdrijven om hun case te maken. Die zelfgekozen Walt Disney-achtige uitstraling hebben ze voor mij niet kunnen waarmaken. Het is alsof je Disneyland binnenloopt en Mickey Mouse ziet staan. Maar om het hoekje doet Mickey zijn hoofd af. In het pak zit een wat verpieterde man die een sigaret rookt. Zo is het ook met Greenpeace, ze zijn het allebei.’
Beeldvorming is alles Nienke Hoekstra ging in 2006 en 2007 mee als medic en deckhand op het Greenpeace-schip de Esperanza. Met een bemanning van 36 mensen, waaronder een campagneteam, een cameraploeg en vrijwilligers, ging Hoekstra op zoek naar de Japanse walvisjagers. Het was een van de meest indrukwekkende ervaringen uit haar leven. Ze vertelt: ‘Je bent zo dicht bij die walvissen. Ze schieten als een zilveren vlek langs, ze duiken, wentelen en kijken je nog even diep in de ogen, met van die vriendelijke ogen. Ik heb gezien hoe zo’n Japans schip uiteindelijk een walvis te pakken kreeg: ze harpoeneren, maar dan is hij nog niet dood. Ze trekken hem dan naar het schip en schieten hem door zijn kop. Een keer lukte dat niet: ze hebben toen de walvis ondersteboven gehangen. Net zo lang tot hij verdronk. Z’n darmen hingen er al half uit. Vreselijk, wel drie kwartier hing hij daar te spartelen.’ Greenpeace kan in zo’n geval niet zo veel doen, vertelt Hoekstra. Ze zijn er vooral om vast te leggen: de wereld moet zien dat dit soort jacht nog steeds voorkomt, dat is het doel. Hoekstra: ‘Alles wat Greenpeace in zo’n actie doet, hangt samen met publiciteit. Zonder publiciteit heeft een actie eigenlijk niet zo veel zin. Je wilt tenslotte een zo groot mogelijk publiek bereiken. Aan het reguleren van deze publiciteit wordt dan ook veel aandacht besteed.’ Een Greenpeace-actie is pas geslaagd als die is opgepikt door kranten, radio en televisie. Een archiefdocument uit 2005 over een spaarlampenactie laat het belang van media-aandacht voor de organisatie goed zien. Het document is te vinden in de Greenpeace-archieven, onder gebracht bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (iisg) in Amsterdam. ‘Spaarlampencampagne voor media geslaagd indien: Minimaal 2 landelijke tv en 3 landelijke radio Minimaal 2 keer in landelijke krant met foto Minimaal 2 regionale radio en 1 regionale tv Minimaal 6 regionale en lokale kranten met foto Minimaal 5 tijdschriften doelgroep (bijvoorbeeld roddel-, kinder- en woonbladen)’ Greenpeace-medewerkers geven zelf het grote belang van media-aandacht niet graag toe. ‘Het gaat om het doel, niet om de actie op zich,
melijk overdrijft als het gaat over de giftigheid van het speelgoed.
Kees van de Veen / HH
Van milieuhelden naar milieucriminelen
Groningen, 28
en het doel is een beter milieu’, klinkt het dan. Maar toenmalig directeur Hans van Rooij zei in een interview in 1994 in Het Parool nog onomwonden: ‘Greenpeace is voor haar voortbestaan afhankelijk van een goede pers en een gunstig gestemd publiek. Als een actie niet in de pers wordt vermeld, heeft ze eigenlijk niet plaats gevonden.’ Maar juist bij pers en publiek heeft Greenpeace het nu moeilijk. Uit een analyse van berichtgeving in landelijke dagbladen blijkt dat sinds begin deze eeuw minder wordt geschreven over de milieuorganisatie (zie grafiek). De media-aandacht die er de laatste jaren wél is, is bovendien vaker negatief. Ex-medewerker Ike Teuling, tot dit jaar nog werkzaam bij Greenpeace, zegt: ‘Je kunt zien dat journalisten actiemoe zijn. Als je ze vertelt over een actie vragen ze: “Deden jullie dat vijf jaar geleden niet ook al?” Greenpeace ketent mensen vast aan hekken en hangt in schoorstenen, dat is een beetje het clichébeeld.’ Campagnedirecteur Joris Thijssen ziet dit ook: ‘Dat we in bootjes varen weet iedereen inmiddels wel. Je moet dus op zoek naar andere manieren. Hoe kan ik nou gewaagd en met humor onverwacht uit de hoek komen? Die vraag moet je jezelf stellen.’ Thijssen noemt de bezetting van de directiekamer van Shell een voorbeeld van een geslaagde en innovatieve actie, al werd die niet heel breed opgepikt. De campagnedirecteur ziet verder geen groot probleem als het gaat om de positie en de rol van Greenpeace Nederland: ‘In de tien jaar dat ik bij Greenpeace werk is er niet veel veranderd. We hadden een sterke naam en dat is nog steeds zo.’ Het bekende merk is er nog steeds, en misschien is de werkwijze ook wel hetzelfde gebleven. Maar hoe de media reageren op de campagnes van de groene actiegroep, dat is radicaal
augustus. IJsberen veranderd. De afgelopen van Greenpeace jaren kwam Greenpeace protesteren bij de steeds vaker negatief in het Shell-pomp aan de nieuws, terwijl begin jaren Europaweg negentig de persberichten van de organisatie soms letterlijk werden overgenomen. Alleen al het feit dat Greenpeace een nieuwe campagne begon, was al nieuws. Zo staat er bijvoorbeeld in een nieuwsbericht van het AD uit 1994: ‘Greenpeace heeft een nieuw doelwit in haar strijd voor een schoner milieu: papier.’ In de jaren negentig schreef De Telegraaf zelden kritisch over Greenpeace. Maar in 2008, na een actie waarbij Greenpeace rotsblokken in zee gooide om een natuurgebied te beschermen, begon de krant een hetze tegen de belangengroep: ‘Greenpeace is weg kwijt; van gerespecteerde milieuclub naar criminele organisatie’. Na een poging van Greenpeace om een kerntransport te blokkeren kopte de grootste krant van Nederland in 2010: ‘Greenpeace: van zeehondjes naar terrorisme’. Bij Greenpeace Nederland nemen ze de actiejournalistiek van een krant als De Telegraaf inmiddels niet meer zo serieus. Zo zegt Ike Teuling: ‘De Telegraaf opende met onze actie tegen het kerntransport. Dat was natuurlijk niet goed voor Greenpeace, maar het was ook niet de eerste keer: linkse hobby’s bashen, dat doen rechtse media wel vaker.’ Maar ook ‘linkse’ media berichtten de laatste jaren steeds kritischer over de belangen organisatie. Zo publiceerde de Volkskrant onder de kop ‘Greenpeace is de weg kwijt’ een artikel waarin wordt gesteld dat de organisatie in een identiteitscrisis is beland: ze doen niets meer voor de zeehondjes, maar ze voeren wel actie tegen giftige weekmakers in kinderspeelgoed. In het artikel worden deskundigen aan het woord gelaten die vertellen dat de organisatie schro-
Een cruciaal omslagpunt was de Brent Sparactie in 1995. Shell wilde het afgedankte platform voor olieopslag op de Noordzee laten afzinken naar de zeebodem. Greenpeace voerde actie. De beelden van de rubberbootjes op de golven rond het roestige gevaarte en de actievoerders die het platform bezetten gingen de hele wereld over. Automobilisten boycotten Shell-pompen, de media namen gretig de door Greenpeace verstrekte informatie over. En daar ging het mis. Want waar Greenpeace repte over 5500 ton olieresten, bleek later, na onderzoek van een onafhankelijk Noors bureau, dat er maximaal honderd ton was achtergebleven. Greenpeace had de hoeveelheid afval met een factor 55 overdreven. Niet doelbewust overigens, de fout was bij het nemen van het monster al gemaakt. En eigenlijk was het Greenpeace ook niet om die hoeveelheid olie te doen; het ging de milieuorganisatie om de precedentwerking. Hoeveel afgedankte platforms zouden er na de Brent Spar wel niet in zee gedumpt worden? ‘De zee is geen afvalbak’, was de simpele slogan waarin Greenpeace de actie rond de Brent Spar samenvatte. Maar studies hadden ook uitgewezen dat het ontmantelen van het platform aan land, zoals uiteindelijk gebeurde, mogelijk meer milieu risico’s opleverde dan afzinken. Na de fout met de meetgegevens keken journalisten kritischer naar de campagneslogans waarmee Greenpeace ingewikkelde milieuproblemen vaak vereenvoudigt. Haar onvoorwaardelijke geloofwaardigheid was Greenpeace na de Brent Spar kwijt. Boris van der Ham vertelt dat politici de laatste jaren steeds vaker de schouders ophaalden als Greenpeace met een persbericht kwam: zijn de cijfers van Greenpeace? Dan moeten ze met een korrel zout worden genomen, was meestal de reactie. Na de rotsblokkenactie (2008, zie kader) wilde regeringspartij cda, onder druk van een woeste visserijlobby, goededoelen loterijen verbieden om nog geld te schenken aan Greenpeace, dat tien procent van zijn inkomsten van de Postcodeloterij krijgt. Ook dreigde het cda met het ontnemen van de zogeheten Anbistatus, die schenkingen aan goede doelen fiscaal aantrekkelijk maakt. Een paar jaar later riep de pvv zelfs op om Greenpeace het land uit te zetten. Dat naar buiten gebrachte cijfers moeten kloppen, is sinds het trauma van de Brent Spar een heilig principe bij Greenpeace. De organisatie is sindsdien voortdurend op haar hoede. Vroeger was het bearing witness-principe de belangrijkste Greenpeace-methode: de wereld moest met eigen ogen zien hoe jonge zeehonden werden gedood vanwege hun vacht. Nu is onderzoek steeds belangrijker voor de organisatie. Greenpeace doet zelf onderzoek, onder meer op de eigen afdeling aan de Universiteit in Exeter, Engeland. Maar het overgrote deel van de 13.12.12 De Groene Amsterdammer 21
onderzoeken besteedt de organisatie uit aan verschillende onderzoeksbureaus. Ex-medewerker Ike Teuling zegt daarover: ‘Het is jammer, het meeste onderzoek laten we door onderzoeks bureaus doen omdat het dan als geloofwaardiger wordt gezien.’ Framing, het plaatsen van een onderwerp in een bepaalde context, is een methode waar de milieuorganisatie veel en succesvol gebruik van maakt. Shell wilde de Brent Spar laten ‘afzinken’, Greenpeace had het consequent over ‘dum-
pen’, wat een negatievere lading heeft en eerder geassocieerd wordt met iets illegaals. Jaren later was het andersom. Toen liet Greenpeace rotsblokken in zee ‘afzinken’, terwijl de visserijlobby toen sprak over ‘dumpen’. In het nieuws is te zien dat Greenpeace de laatste jaren steeds vaker zelf wordt geplaatst in het frame van een organisatie die overdrijft, mensen bang maakt en selectief omgaat met de feiten. Publicist Jaffe Vink struikelde bijvoorbeeld over het veelvuldige gebruik van het
Bekende acties van Greenpeace Nederland de laatste tien jaar
centrale in Borssele. Vermomd als baanwerkers groeven activisten een kuil onder het spoor. Daarin moest een kistje met een ballon worden geplaatst, die te voorschijn zou komen als de trein met kernafval passeerde. Maar de actievoerders werden opgepakt. De mislukte actie had nooit zo veel aandacht gekregen als De Telegraaf geen lucht had gekregen van de zaak. De krant schreef dat Nederland ‘ontsnapt was aan een kernramp’. Dagenlang werd in de media gediscussieerd over de risico’s van het graven van een kuil onder het spoor. Pas dit jaar werd bekend dat politie en justitie al die tijd wisten dat het gegraaf van Greenpeace helemaal niet gevaarlijk was. Apple Store (april 2012) – Actie in de nieuwe Apple Store op het Leidseplein in Amsterdam. De actievoerders lieten in de winkel honderden zwarte ballonnen op, die een zwarte schaduw moesten werpen op het witte Apple-interieur. De donkere wolk stond symbool voor de vervuiling die Apple volgens de milieuorganisatie veroorzaakt door zijn datacentra voor het grootste deel op kolenstroom te laten draaien. Megatrawler Margiris (zomer 2012) – Greenpeace-actievoerders hielden de trawler Margiris tegen in de haven van IJmuiden. De ‘drijvende visfabriek’ zou naar Australië gaan om op horsmakreel te vissen. Met een aantal dagen vertraging vertrok het schip alsnog. Toen het eenmaal in Australië was aangekomen, hielden Greenpeace Nederland en Greenpeace Australië het schip opnieuw tegen. Naar aanleiding van de Greenpeace-actie scherpte het Australische parlement de wetgeving aan en werd een verbod uitgevaardigd op het vissen met megatrawlers als de Margiris in Australische wateren. Gif in kleding van Zara (2012) – Onlangs bracht Greenpeace een rapport uit waaruit bleek dat modemerk Zara kleding verkoopt die gevaarlijke chemicaliën bevat. Alle door Greenpeace onderzochte kledingmerken – twintig in totaal – blijken kleding te produceren die hormoonverstorend is. Daarbij is Zara het enige merk waar ook amines werden aangetroffen: deze stoffen zijn mogelijk kankerverwekkend en mogen in Europa niet worden gebruikt. Ruim een week later volgde het bericht op de site van Greenpeace: ‘Zucces: Zara zegt “nee” tegen gif!’ De modeketen beloofde dat zijn leveranciers uiterlijk in 2020 geen gifstoffen meer zullen lozen.
De milieuminister meldt zich (2002) – In het kabinet-Balkenende I was voor het eerst sinds jaren geen plek voor een minister van Milieu. Greenpeace vaardigde bij de installatie van het kabinet op Paleis Huis ten Bosch een eigen ‘milieuminister’ af. De LPF kwam met een aantal in Den Haag onbekende ministers in de regering. Mede daardoor wist de strak in het pak gestoken Greenpeace-actievoerder Joris Thijssen de bewaking te omzeilen. Halverwege de oprijlaan naar het paleis rolde hij een spandoek uit: ‘De milieuminister meldt zich’, waarna hij in de kraag gevat werd. Greenlight District (oktober 2006) – De Amsterdamse Wallen kleurden een dag groen in plaats van rood. Onder de noemer Greenlight District spoorde Greenpeace voorbijgangers aan om vaker een spaarlamp in te draaien, in plaats van een gloeilamp. Ook op andere plekken werd actie gevoerd. Het uiteindelijke doel was om een miljoen spaarlampen te verspreiden onder het publiek. Rotsblokken (12 augustus 2008) – Actievoerders van Greenpeace Duitsland stortten tussen de twee en drie ton wegende rotsblokken in de Noordzee, om het gebied ten noordoosten van Groningen te beschermen tegen bodemvisserij. De actie kreeg in Nederland lof, maar de visserijverenigingen reageerden woest, omdat de rotsblokken de visnetten zouden beschadigen, en hun schepen konden omslaan. Kolencentrale Essent (winter 2010) – Actie tegen de bouw van de Essent-kolencentrale in het Groningse Eemshaven. Elf klimmers installeerden in de vrieskou boven in de bouwkranen op honderd meter hoogte een ‘klimmerskamp’. Daar hingen zij een spandoek op en verbleven zij twee nachten. De eis van Greenpeace was dat Essent zou stoppen met de bouw. Kolencentrale Nuon (2010) – Actie tegen de bouw van een nieuwe kolencentrale door Nuon, onder meer door een persiflage te maken op een spotje van Nuon. In het oorspronkelijke filmpje legt Nuon de nadruk op het groene en duurzame karakter van het bedrijf. Greenpeace bestrijdt dit en vraagt de kijker het filmpje te delen. In 2011 werd bekend dat het bedrijf zijn plannen voor een nieuwe centrale voorlopig had uitgesteld. Kerntransport (2011) – Actie tegen een transport met nucleair afval van de kern 22 De Groene Amsterdammer 13.12.12
woord ‘gif ’ door Greenpeace. In zijn boek Het gifschip analyseert hij de berichtgeving over het schip Probo Koala, dat door het Nederlandse bedrijf Trafigura naar Ivoorkust werd gestuurd om een lading giftige stoffen te dumpen. Greenpeace wist via persberichten het taalgebruik in de kranten te beïnvloeden door veelvuldig het woord ‘gif ’ te gebruiken. Het ‘gifschip’ vervoerde een ‘giftige lading’ van ‘extreem giftig afval’ die door ‘gifchauffeurs’ naar een ‘gifbelt’ werden gebracht, wat leidde tot een ‘gifdrama’. Greenpeace en de Ivoriaanse regering stellen dat er zestien doden vielen doordat giftige dampen werden ingeademd. Volgens Vink wás er helemaal geen gif, maar vervoerde de Probo Koala alleen een stinkende en bijtende substantie. Hoe het werkelijk zat? Vorige maand betaalde Trafigura een miljoen euro als schikking aan het Openbaar Ministerie. Dat het afval nooit zo gedumpt had mogen worden staat vast. Of, en hoeveel doden er door het afval vielen, valt nooit te achterhalen. Op één terrein bedient Greenpeace zich van precies dezelfde tactieken als klimaatsceptici die klimaatverandering ontkennen, zegt Wim Soetaert, hoogleraar biotechnologie aan de Universiteit van Gent én Greenpeace-donateur. ‘In het debat over genetisch gemodificeerde organismen (gmo) zaait Greenpeace op alle mogelijke manieren twijfel. Ze citeren en recyclen niet-wetenschappelijke rapporten die aantoonbaar onjuistheden bevatten.’ Waarom Greenpeace dat zou doen? ‘Omdat ze nu eenmaal lang geleden het standpunt hebben ingenomen dat ze radicaal tegen genetisch gemodificeerde gewassen zijn. En nu kunnen ze niet meer terug, ze zijn opgesloten in hun eigen strategie. Op basis van feiten kunnen ze dit debat niet winnen, dus zaaien ze twijfel: ze eisen een risico van nul, maar dat is op geen enkel terrein mogelijk.’ Uit een projectvoorstel voor een gmo-actie tegen Campina (Archief iisg, 2005) wordt de werkwijze van Greenpeace om Campina ‘om’ te krijgen als volgt omschreven: ‘Door kleinere en grotere “schandalen” rondom gentech te belichten en in de criminele sfeer te trekken, wordt publiek wantrouwen opgewekt rondom het thema genetische manipulatie. Gentech wordt weer fout!’ Begin jaren negentig waren journalisten nog wel eens geneigd Greenpeace in een artikel op te voeren als onafhankelijke milieudeskundige, de laatste jaren gebeurt dat zelden. Informatie van Greenpeace is steeds vaker verdacht. Door te overdrijven en een negatieve context te creëren heeft Greenpeace de belangrijkste kwaliteit van een milieuorganisatie, haar geloofwaardigheid, op het spel gezet.
Tafelvoetbal en actieposters Greenpeace Nederland heeft haar kantoor op de bovenste twee verdiepingen van een oud pakhuis aan het IJ. Op de begane grond zit het restaurant Fifteen. Een verdieping daarboven huist het kledingmerk Gstar, een bedrijf waar Greenpeace meerdere acties tegen heeft gevoerd van-
die gasten moeten geen subsidie meer krijgen, en de minister die zegt: ik ga er werk van maken, ze krijgen geen cent meer. Dan sturen wij weer een mailtje: jongens, kom eens koffie drinken, dan leggen we uit dat we helemaal geen geld van jullie krijgen. Dat vinden we dan wel grappig. Maar in het najaar ging het een stapje verder, want ze kunnen wel wat doen aan onze Anbi-status, waarmee mensen fiscaal gunstig kunnen doneren.’ Directeur Sylvia Borren zoekt de verklaring voor het Greenpeace-bashen bij Gandhi: ‘Die heeft ooit gezegd: eerst negeren ze je, dan lachen ze je uit, dan worden ze boos en dan win je. En als je zo kijkt, dan zitten we nu in de fase: ze worden boos.’ Maar die Gandhi-vergelijking gaat voor Greenpeace Nederland niet op. De organisatie werd in de beginjaren allesbehalve genegeerd. Na de oprichting in 1978 groeide Greenpeace Nederland razendsnel: Nederland sloot de milieuclub zonder enige aarzeling in de armen.
Bas Beentjes / Greenpeace / HH
wege het gebruik van gif in hun kleding. In het kantoor van de milieuorganisatie vallen bezoekers meteen in de sfeer van een actiegroep: spandoeken en overal het bekende groene logo. Gele tonnen met ‘kernafval’ dienen als tafel en aan de muur hangen visnetten. In de kantine zitten zo’n twintig Greenpeacemedewerkers naar een doventolk te kijken. Greenpeace heeft een dove medewerker aangenomen op de afdeling mobilisatie. Daarom is er voor iedereen die mee wil doen een cursus gebarentaal. Op maandag wordt er gezamenlijk geluncht. Actievoerders, fondsenwervers en prexperts nemen hun papieren boterhamzakjes en broodtrommels mee naar de kantine. Uit een grote pan kan iedereen een kom auberginesoep opscheppen. Er wordt een Skype-verbinding met Australië gelegd. Onder luid gejuich projecteert de beamer Pavel Klinckhamers op de muur, die in Port Lincoln de Nederlandse ‘super trawler’ Margiris probeert tegen te houden, een door Greenpeace Nederland geïnitieerde actie. Een campaigner die na een half jaar voor Greenpeace Brazilië te hebben gewerkt terug is, krijgt een warm welkom thuis. Na de lunch wordt er een potje getafelvoetbald. Zijn ze bij Greenpeace bezorgd over alle kritiek die in de media over de organisatie wordt uitgestort? Hoe denken ze over de dalende donateursaantallen? Campagnedirecteur Joris Thijssen, die in 2002 furore maakte door als ‘milieuminister’ bij de kabinetspresentatie op Paleis Huis ten Bosch op te duiken (zie kader), vertelt: ‘Natuurlijk is het een issue. Ik spreek liever namens een miljoen mensen dan namens een half miljoen mensen. En ik heb liever wat meer geld te besteden dan wat minder. Maar er zijn ook een half miljoen mensen – onze donateurs – die zeggen: de milieuvervuiling gaat maar door en door, en er is tenminste één club
Het groeide en het groeide maar 7 juli 2011. Actie tegen een transport met nucleair afval van de kerncentrale in Borssele
die er iets aan probeert te doen, en dat is Greenpeace.’ En dat een traditionele middenpartij als het cda zelfs dreigt om maatregelen te nemen die Greenpeace financieel raken? Thijssen: ‘Het was wel hevig, vorig najaar hoe dat ging. Het is natuurlijk wel eens eerder gezegd. Als wij een rechtszaak winnen, horen we regelmatig in de Kamer: het is een schande,
Aanhang milieubeweging Greenpeace Wereld Natuurfonds Natuurmonumenten Overige 2,000,000
1,500,000
1,000,000
500,000
19
92 19 93 19 94 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12
0
Het eerste Greenpeace Nederland-kantoor zat op een verdieping in de Govert Flinckstraat in de Amsterdamse buurt de Pijp. Al snel verhuisde de afdeling naar een pand op het Damrak. Daar kwamen dagelijks mensen langs om zich als vrijwilliger aan te bieden. Medeoprichter Art Van Remundt – nu werkzaam als trainer in schapen drijven – vertelt: ‘Zeehonden, walvissen en nucleair afval. Dat waren onze thema’s. Maar ik kan niet zeggen dat we verder een beleid hadden opgezet. Nee, we deden wat op dat moment nodig was. Eigenlijk was iedereen betrokken bij alles: van het onderhouden van het schip tot het doen van acties en het te woord staan van de pers.’ Door een puzzelactie werd Greenpeace Nederland in een keer een factor van belang. Van Remundt: ‘Het Algemeen Dagblad had een puzzelcampagne voor ons georganiseerd. Het antwoord moest op een briefkaart worden geschreven, daar moest dan een rijksdaalder bij worden geplakt om Greenpeace te ondersteunen. Het betekende voor ons dat we elke week veertigduizend gulden kregen bijgeschreven. Met die actie was de Nederlandse Greenpeace-tak meteen de rijkste; het geld stroomde met bakken binnen.’ ‘Het groeide en het groeide maar’, zegt Van Remundt. ‘Er moest een secretaresse komen, campagneleiders en een hoofd personeelszaken. Je krijgt verkokering en het wordt allemaal heel duur. Als je te weinig geld hebt om te doen wat je moet doen, zorgt iedereen er wel voor dat hij zijn bijdrage levert, maar op het moment dat er meer geld binnenkomt dan je nodig hebt krijg je een soort desintegratie. Het gaat opeens over salarissen, pensioenen, functieomschrijvingen en werktijden. Het is logisch dat het gebeurt, maar je ontwikkelt wel een bureaucratie. Je 13.12.12 De Groene Amsterdammer 23
Greenpeace-factsheet
Greenpeace, waarvan 113 bij Greenpeace Nederland (87 fte). Greenpeace heeft momenteel drie schepen: de Esperanza, de Arctic Sunrise en de Rainbow Warrior III, het nieuwste schip; de bouw kostte 23 miljoen euro. Wereldwijd heeft Greenpeace zo’n 2,9 miljoen donateurs, waarvan momenteel 466.000 uit Nederland. Greenpeace Nederland is op Duitsland na de grootste afdeling. Wereldwijd had Greenpeace 241 miljoen euro aan inkomsten in 2011. De kosten van fondsenwerving waren 77 miljoen euro. Greenpeace Nederland haalde vorig jaar 23 miljoen euro op, en gaf vier miljoen euro uit aan fondsenwerving. Zo’n vijfhonderd vrijwilligers zijn actief voor Greenpeace Nederland, waaronder actievoerders, maar ook voorlichters. De personeelslasten van Greenpeace Nederland bedroegen in 2011 zes miljoen euro. Sylvia Borren verdient als directeur van Greenpeace Nederland 107.500 euro per jaar. Het salaris van Kumi Naidoo, directeur van GPI, bedraagt 125.000 euro.
krijgt een heel gewone organisatie zoals bijna alle organisaties. Met het verschil dat Greenpeace kon profiteren van wat er in het verleden was geweest. Er was een populariteit waar je aan kon blijven refereren.’ ‘Sommige mensen noemen de organisatie een multinational. Ik vind dat zelf natuurlijk overdreven, maar er staat wel een structuur die is opgebouwd als een multinational’, zegt Martini Gotje, oud-stuurman van de eerste Rainbow Warrior. ‘Sinds de aanslag door de Franse geheime dienst in 1985 is de organisatie explosief gegroeid. Dat opende heel veel deuren en mogelijkheden naar andere campagnes. Er ontstond ook automatisch een gevoel van “het moet wel heel goed zijn wat we doen”. Maar met dat geld komt ook een stuk verantwoordelijk-
heid. Ik hield altijd het beeld in mijn hoofd van de schoolkinderen die met hun spaarpot naar de boot kwamen. Daarvoor werd geld nooit over de balk gesmeten, ieder dubbeltje werd wel tien keer omgedraaid voor we het konden uitgeven. Als dat geld opeens in grote stromen binnenkomt, verandert er toch wel een klein beetje iets.’
Greenpeace wordt in 1971 opgericht in Canada, waar een groep actievoerders protesteert tegen atoomproeven op het eiland Amchitka, voor de kust van Alaska. In de begindagen heeft de organisatie een mystieke en spirituele achtergrond. Ze laat zich inspireren door een indianenmythe over de rainbow warriors: als de aarde aan vervuiling en uitbuiting ten onder zou gaan, zouden deze mythische regenboog krijgers de wereld redden. De wortels liggen bij de Quakers, een vrijzinnig geloofsgenootschap dat onder meer strijdt voor verzoening, vrede en gerechtigheid. Het op de Quakers-traditie gebaseerde bearing witness-principe ligt nog steeds ten grondslag aan het werk van Greenpeace: de organisatie gaat als plaatsvervanger van het publiek naar de plek van een milieuschandaal en legt daarvan in het openbaar getuigenis af. Greenpeace Nederland wordt opgericht in 1978. Greenpeace is momenteel actief in 42 landen. Er werken wereldwijd 2731 mensen voor
175 175
Concurrentie en identiteit Door de toegenomen inkomsten kon Greenpeace steeds meer onderwerpen bestrijken. Naast de campagnes voor walvissen en zeehonden kwamen er in de loop der jaren onder meer ontbossing, giftige stoffen, genetisch gemodificeerde gewassen, overbevissing, klimaatverandering en olieboringen bij. Doordat Greenpeace
Greenpeace en de media positief neutraal negatief Greenpeace enzesdeverschillende media positief neutraal negatief Aantal artikelen in kranten waarin Greenpeace minimaal vijf keer wordt genoemd
150 150 125 125 100 100 75 75 50 50 25 25 19 19 90 90 19 19 91 91 19 19 92 92 19 19 93 93 19 19 94 9 4 19 19 95 9 5 19 19 96 9 6 19 19 97 9 7 19 19 98 9 8 19 19 99 9 9 20 2 0000 0 20 2 01 00 20 2 1 0200 2 20 2 0300 3 20 2 0400 20 2 4 0500 20 2 5 0600 6 20 2 07 00 20 2 7 0800 20 2 8 0900 9 20 2 10 01 0 20 2 11 01 20 2 1 12 01 2
0 0
24 De Groene Amsterdammer 13.12.12
invloedrijker werd, verbreedde de organisatie zich steeds meer tot een actie- én een lobbyclub. Met als onvermijdelijk gevolg dat het ijzersterke imago van stoere actievoerdersclub langzaam begon te verschuiven. In de jaren negentig werd het bovendien steeds drukker op de goededoelenmarkt. Het aantal organisaties dat streed om de donaties van consumenten groeide. Door de toegenomen concurrentie en de druk op fondsenwerving werd Greenpeace gedwongen zichzelf een duidelijk profiel aan te meten: volstrekt onafhankelijk, en geen compromissen op milieu, dat is wat ze willen uitstralen. Eind jaren negentig besloot Greenpeace daarom principieel geen geld meer aan te nemen van bedrijven, om iedere schijn van belangenverstrengeling weg te nemen. Elke eenmanszaak die wel eens 25 gulden overmaakte, kreeg een brief waarin Greenpeace stelde het geld niet aan te kunnen nemen. Nog altijd ziet Greenpeace het als haar rol om streng te zijn: het is de functie die de actieclub heeft in het samenspel van verschillende milieuorganisaties, vertelt directeur Borren. Collega-ngo’s hebben wel eens moeite met die strenge opstelling. Eelco Leemans, directeur van Stichting de Noordzee, een organisatie die zich inzet voor het behoud van de Noordzee, herkent deze houding: ‘Greenpeace schuift vrijwel nooit aan bij een overleg met ambtenaren. Ik denk dat ze hun onafhankelijkheid niet willen verliezen, maar dit maakt het wel lastig om met ze te overleggen.’ Greenpeace wil geen deel uitmaken van onderhandelingen tussen organisaties, ze willen geen ‘voorgekookte dealtjes’ sluiten met Tweede-Kamerleden en mensen uit het bedrijfsleven. De actieclub bewaakt voortdurend het imago van onafhankelijke organisatie. In politiek Den Haag, waar onderhandelen en compromissen sluiten aan de orde van de dag is, krijgt Greenpeace daardoor weinig voet aan de grond, vertellen ingewijden. In 1995 kregen de actievoerders nog de steun van veel partijen in de strijd tegen de mogelijke dumping van de Brent Spar. pvda- en d66-leden tankten niet meer bij Shell, het cda diende een motie in tegen de minister van Verkeer en Waterstaat omdat die niet snel genoeg had opgetreden tegen de plannen van Shell. Nu is Greenpeace’s invloed is niet meer zo groot, zegt oud-Kamerlid Boris van der Ham. ‘Andere organisaties willen wel met je meedenken, en dan zijn er binnen een bepaalde marge afspraken te maken. Bij Greenpeace kan dat niet. Je zit gewoon de hele tijd met een folder te praten. Neem kernenergie. Ik ben er ook geen groot voorstander van. Maar met Greenpeace valt er gewoon niet zonder emoties over te praten. Er wordt onmiddellijk gegild, de ergste scenario’s worden erbij gehaald. Zoals dat een kerncentrale en het afval over tienduizend jaar nog net zo schadelijk zijn als nu. Dat is gewoon niet waar. Dat weten ze ook, maar in de beeldvorming gebruiken ze het wel.’ Greenpeace mag dan Diederik Samsom voortgebracht hebben, ook van andere Haagse
bronnen horen we dat de organisatie in de politiek nauwelijks invloed heeft. Samsom is al ruim tien jaar weg en ‘veel te eigenwijs’ om zijn oren nog naar Greenpeace te laten hangen. ‘Hun lobby is niet effectief ’, horen we van iemand die de lobbywereld van de ngo’s goed kent: ‘Je merkt dat ze de weg vaak niet zo goed weten in Den Haag. Ze weten niet bij welk Kamerlid of bij welke ambtenaar ze terecht kunnen met hun praatje. Ze hebben soms wel invloed op het stellen van Kamervragen. Maar dit leidt meestal niet tot een verandering van beleid, het is hooguit een één-tweetje met de media. Daarbij hebben Greenpeacers last van een grote mate van ongeduld. Zo concludeerde een Greenpeace-medewerker ooit al na één gesprek met een ambtenaar: “Dit gaat niet werken. Ze willen niet.”’
heb ik vijf posities geregeld waarop mensen tijdelijk heen en weer kunnen naar de kantoren die ik noemde.’
En nu verder
Consultants van Bureau Berenschot adviseerden Greenpeace in 2006 om zich wat opener op te stellen. ‘Wij signaleren dat de organisatie naar binnen gekeerd is, en slechts moeizaam reageert op signalen en impulsen vanuit de buitenwereld. We typeren dat als een ambivalente houding ten opzichte van de buitenwereld. (…) Greenpeace Nederland is intern gericht, terwijl de organisatie voor het succesvol uitvoeren van haar doelstellingen (…) met beide benen in de buitenwereld moet staan.’ Het Berenschot-rapport is te vinden in de Greenpeace-archieven in het iisg in Amsterdam. Uit het archief (dat loopt tot 2006) komt een beeld naar voren van een organisatie die worstelt met haar eigen rol. Intern waren er vaak grote meningsverschillen over de te varen koers en werd het werkklimaat regelmatig als verzuurd omschreven. Uit de stukken – onder meer e-mailwisselingen en rapporten van adviesbureaus – blijkt dat er veel discussie was over hoe het tij kon worden gekeerd. Actievoeren op minder onderwerpen, een andere organisatiestructuur, meer internationale samenwerking zijn plannen die in de loop van de tijd voorbij komen. Dat het beter en anders moest was zo’n beetje het enige waar de medewerkers van Greenpeace Nederland het over eens waren. Op een van de archiefstukken is met pen in de kantlijn gekrabbeld: ‘Misschien is het tijd Greenpeace Nederland op te heffen en een nieuwe organisatie te starten; formerly known as…’ Dat de energie te veel in de eigen organisatie gaat zitten, is een gevaar dat bij iedere ngo op de loer ligt, zegt arbeidsjurist Gerrard Boot. Hij was van 2001 tot 2008 bestuurslid bij Greenpeace Nederland. ‘Bij een commercieel bedrijf werken mensen die winst als doel hebben. Natuurlijk willen ze ook trots zijn op hun organisatie en willen ze prettig werken, maar als het commerciële resultaat gehaald wordt, is het doel bereikt en daar hebben ze vrede mee. Zo’n organisatie is makkelijk aan te sturen. Bij ngo’s is het doel veel abstracter, dat leidt veel sneller tot ontevredenheid. De mensen die er werken zijn veel kritischer, hun motivatie putten ze uit iets anders
Gerard Til / HH
Naar binnen gekeerd
Amsterdam, 30
juni. Real life Barbie dan commerciële doelstelbij een actie tegen lingen. Ze willen kunnen Mattel. Greenpeace meepraten, maar de orgavraagt de producent nisatie moet ook efficiënt niet langer tropisch hardhout te gebruigeleid worden. Dat is wel ken voor de Barbieeens lastig.’ verpakkingen Onder de leiding van Liesbeth van Tongeren, directeur van 2003-2010, waren conflicten nog aan de orde van de dag. Hoe is dat nu? Sylvia Borren, directeur sinds 2011, reageert: ‘Toen ik werd overgehaald om directeur te worden wilde ik dat natuurlijk weten. Het antwoord was dat er in het verleden wel hobbels te nemen waren geweest, maar dat het er nu goed voor stond. Dat is nu ook mijn ervaring. En ja, mensen met een passie hebben sterke meningen en zijn eigenwijs. Ik vind dat zelf heel leuk en heel goed.’ Sylvia Borren heeft de lijn gekozen dat Greenpeace Nederland zich meer moet inzetten voor campagnes in ontwikkelingslanden. De directeur heeft uit haar tijd bij Oxfam een goede band overgehouden met directeur Kumi Naidoo van Greenpeace International. De afgelopen twee jaar sprak Greenpeace Nederland haar reserves aan om geld vrij te maken voor Greenpeace-kantoren in opkomende economieën. ‘Ik vind het leuk en spannend om te zien dat Kumi met Greenpeace wil veranderen’, zegt ze. ‘Wij doen daar van harte aan mee. We zeggen: de milieustrijden worden op verschillende delen van de wereld gevoerd, en we moeten ervoor zorgen dat we onszelf goed uitrusten op de plekken waar dat moet. Vanuit Greenpeace Nederland moeten we beter worden in samenwerking met landen als China, Brazilië en India. Dit jaar
De keuze om meer te investeren in de Derde Wereld maakt een eind aan een ander intern strijdpunt bij Greenpeace. In de jaren negentig klaagde de harde kern van activisten dat Greenpeace met acties in het Westen vooral bezig was het milieu van de rijksten op aarde te redden, terwijl in arme landen de milieuproblemen eigenlijk groter waren. Maar de acties in het Westen bezorgden Greenpeace wel een ijzersterke merknaam, met bijbehorende inkomstenstroom. De vier rijkste Greenpeace-kantoren (Duitsland, Nederland, de Verenigde Staten en Zwitserland) brachten in 2011 samen bijna net zo veel inkomsten in het laatje als de andere 24 samen. In het Westen zichtbaar blijven is voor Greenpeace dus van groot financieel belang. Jarenlang worstelde Greenpeace met de vraag hoe de organisatie zichzelf kon blijven ondanks de enorme groei. Maar die groei gaf uiteindelijk zelf het antwoord: Greenpeace is als merknaam te groot geworden om te laten varen. Opheffen en opnieuw beginnen, zoals een medewerker voorstelde, zou kapitaalvernietiging zijn. Het imago wordt zorgvuldig bewaakt: geen compromissen op milieu en harde acties waar het moet. Dat is wat Greenpeace wil uitstralen, ook als dat ten koste gaat van invloed in de politiek en het bedrijfsleven. Na de Brent Spar is het Greenpeace Nederland alleen niet gelukt haar geloofwaardigheid bij de media en het grote publiek terug te winnen. Het is niet meer die sympathieke Gideonsbende, zoals Greenpeace zichzelf graag ziet. Dat er anno 2012 een twaalf uur durende televisieuitzending wordt georganiseerd voor Greenpeace is haast ondenkbaar. Greenpeace blijft op dezelfde voet doorgaan. Er wordt weliswaar inmiddels gebruikgemaakt van social media en geavanceerde actietechnieken, maar het idee is hetzelfde: de aandacht van het publiek trekken met spectaculaire acties en schokkende onderzoeksresultaten, en zo bedrijven en regeringen dwingen tot een duurzaam beleid. In Nederland lijkt de methode alleen uitgewerkt: de media wantrouwen de informatie van de organisatie, en ze zijn actiemoe. In een intern stuk merkt een Greenpeace-medewerker op: ‘Het is alsof een profvoetballer zegt: “Ik moet veranderen, want ik word ouder en strammer, en ik ben niet goed genoeg meer.” Maar hij doet niets anders dan nog harder trainen en zal telkens weer ontdekken, tot zijn eigen frustratie, dat hij niet meer zo goed kan voetballen.’ Dit artikel werd mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van het Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten 13.12.12 De Groene Amsterdammer 25
Het succes van de IJslandse revolutie
‘Je kunt IJsland niet met Griekenland vergelijken’ Na het instorten van de financiële sector in 2008 ging het IJslandse volk met potten en pannen de straat op om het aftreden van de regering te eisen. Bankiers kwamen voor de rechter en er kwam een nieuwe grondwet. Hoe staat het anno 2012? Door Hans Wetzels
‘In januari 2009 stond dit plein vol met mensen. Duizenden mensen. Ik stond voor dit beeld. Het beeld van onze nationale held Jón Sigurdsson. Hij bevocht de Denen, ik bevocht mijn landgenoten.’ Hördur Torfason is een trots man. Ooit was hij de eerste IJslander die openlijk uitkwam voor zijn homoseksuele geaardheid. Na doodsbedreigingen moest hij het land ontvluchten. Nu is hij het gezicht van de volksrevolutie die de machtige IJslandse elite op de knieën kreeg. Torfason recht zijn rug in de snijdende wind die inmiddels over het Austurvöllurplein in de hoofdstad Reykjavik raast. Net als toen, begin 2009, staat hij recht tegenover het in 1881 opgetrokken IJslandse parlementsgebouw, de Althingi. Na de ineenstorting van de IJslandse financiële sector in 2008 was Torfason de grote
organisator van de burgerprotesten die de regering van de rechts-liberale premier Geir Haarde van de Onafhankelijkheidspartij uiteindelijk tot aftreden dwongen: ‘Maar tegenwoordig hou ik me op afstand. Mijn eisen zijn ingewilligd. De toenmalige regering is afgetreden en de top van de Centrale Bank is opgestapt. Er werden nieuwe verkiezingen gehouden en sinds mei 2009 hebben we een linkse regering. We leven in een democratie en nu is het tijd om de huidige politici de kans te geven hun werk te doen.’ Steingrímur Sigfússon is vice-premier en minister van Industrie en Innovatie sinds zijn Links-Groene partij, samen met de sociaaldemocraten van huidig premier Jóhanna Sigurdardóttir, na de verkiezingen van mei 2009 de macht overnam. Hij heeft ondertus-
DANIEL ROSENTHAL / Laif / HH
Moderne geothermische centrale in Hellisheidi. IJslands goedkope energie trekt energieintensieve industrieën zoals de aluminiumindustrie
26 De Groene Amsterdammer 13.12.12
sen een kleine dertig jaar politieke ervaring en wordt door velen gezien als de machtigste man van IJsland op dit moment. Na de potten-enpannenrevolutie van 2009 zag hij zijn kans schoon om de traditionele hegemonie van de Blauwe Hand, zoals de toen al jaren onafgebroken regerende Onafhankelijkheidspartij in de wandelgangen genoemd werd, te doorbreken: ‘Ik leverde al jaren kritiek op het heersende liberale beleid. Maar nu konden we eindelijk écht aan de slag. Om dingen in perspectief te plaatsen moet je je de enorme schaal realiseren van hetgeen in IJsland heeft plaatsgevonden. We verloren binnen een paar dagen 85 procent van de bancaire sector. Een valutacrisis volgde. We kregen ook nog een sociale en politieke crisis cadeau. Onze taak toen we aan de macht kwamen, in eerste instantie als een minderheids kabinet van 1 februari tot 10 mei 2009, was om de economie te redden, een bankroet te voorkomen en IJsland uit de gevarenzone te trekken. En dat alles moest gebeuren onder druk van de enorme schuld die inmiddels was opgebouwd.’ Terwijl de puinhopen van wat ooit een bloeiende economie was nog rookten, werd de heropbouw van het land verbluffend krachtdadig uitgevoerd. De economie heeft zich sneller dan verwacht hersteld van de enorme klappen die
‘Wij hebben dat economische wonder als regering niet bewerkstelligd, dat hebben de IJslanders zelf gedaan’
ze te verwerken heeft gehad en de leningen die IJsland kreeg van het Internationaal Monetair Fonds (imf) worden vervroegd terugbetaald. Dat verleidde premier Sigurdardóttir zelfs tot de uitspraak dat IJsland een voorbeeld zou kunnen vormen voor andere crisislanden op het Europese vasteland. Sigfússon geeft echter toe dat de zaken niet zo simpel liggen: ‘Je kunt IJsland niet zomaar met Griekenland vergelijken. We hebben gelukkig genoeg natuurlijke bronnen waarmee we onze concurrentiepositie konden verbeteren na het devalueren van de kroon. De sectoren die min of meer instortten waren financiële sectoren. De bouwindustrie kreeg een zware klap aangezien die oververhit was. Andere economische sectoren waren in de jaren van hoogconjunctuur weggedrukt en hadden moeite om met de banken te concurreren. Voor bijvoorbeeld de hightech-industrie en de visindustrie was het moeilijk om hoogopgeleide, talentvolle mensen te vinden omdat de banken veel meer konden betalen. Dat is nu natuurlijk wel anders. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van een financiële bubble economy naar de echte industrie. Dat is goed, want het zorgt voor de nodige diversificatie van de economie. Maar wij hebben dat economische wonder als regering niet bewerkstelligd, dat hebben de
IJslanders zelf gedaan. Hetzelfde geldt voor het beschermen van de binnenlandse kredieten. De vorige regering introduceerde de noodwet die het mogelijk maakte om de gevallen banken te splitsen en zo het spaargeld van IJslanders wel te beschermen en buitenlandse investeringen niet. Dat was noodzakelijk om een totale meltdown te voorkomen. Maar de rest moesten wij doen. En er moet nog steeds veel gebeuren. IJsland is nog niet uit de crisis.’ In de jaren voorafgaand aan 2008 draaide de economie van het eiland op volle toeren. Met de in 2001 door de Onafhankelijkheidspartij geliberaliseerde financiële sector als aanjager. Door hoge rentes kon buitenlands kapitaal het land in gelokt worden, dat vervolgens weer als lening uitgezet werd bij consumenten. Banken leenden bij elkaar om risico’s op andere leningen af te dekken. Het was een dolgedraaide machinerie, zo vertelt voormalig protestleider Hördur Torfason: ‘In 2006 en 2007 werd het echt te gek. Ik vroeg mensen waarom ze in hemelsnaam kochten wat ze kochten, hoe ze aan dat geld kwamen voor dure kleren, tweede auto’s, zomerhuizen. Van de bank, was steevast het antwoord.’ Het gevolg was een piramidespel dat torenhoge winsten voor de banken, een almaar groeiende economie voor IJsland en een voor consumenten oneindig lijkende voorraad besteedbaar kapitaal opleverde, legt de in IJsland wonende Duitse ondernemer Alexander Schwarz uit: ‘Het was volkomen belachelijk. In een doodgewone boekwinkel in het centrum hebben ze nog steeds de duurste krukken van de Duitse meubelfabrikant Vitra staan. Dat zijn krukken van vijfhonderd euro per stuk. In een boekwinkel!’ Wie in 2012 door de straten van Reykjavik loopt ziet niets meer terug wat doet herinneren aan een land dat vier jaar geleden aan de rand van de afgrond stond. Niets doet denken aan de razendsnelle ineenstorting van de drie grootste IJslandse spaarbanken, de paniek en protesten in de straten van Reykjavik en de val van de regering daaropvolgend. Róbert Bjarnason is directeur van de in 2009 opgerichte burgerrechtenorganisatie Citizens Foundation en kan zich de angst in het land gedurende de laatste maanden van 2008 nog goed herinneren: ‘Dit is een eiland. Mensen waren bang dat de schepen vanaf het vasteland met de noodzakelijke levensmiddelen niet meer hier naartoe zouden komen omdat onze munt niks meer waard was. Toen de banken in elkaar stortten ging mijn grootvader met een zwarte vuilniszak naar de bank en eiste al zijn geld op. Veel ouderen waren doodsbang. Dat duurde maar kort. Maar daarna kwam er een hoop woede los. Die woede was heel divers, vanuit zowel de linkse als de rechtse hoek. Mensen protesteerden drie maanden lang tot de regering in januari 2009 aftrad. Iedereen was boos over hoe dit had kunnen gebeuren.’ De roep om hervormingen was zo luid dat de IJslanders besloten om een compleet nieuwe grondwet op te stellen. Een grondwet die, verrassend genoeg, door de IJslandse burgers zelf
is opgesteld en afgelopen oktober na een volksreferendum over de uiteindelijke tekst ter goedkeuring aan het parlement is voorgelegd. Drie comités van willekeurig gekozen IJslanders hebben twee jaar lang aan de grondwetsvoorstellen geschreven. Via Facebook heeft de bevolking van IJsland vervolgens haar goed- of afkeuring erover uitgesproken. Silja Bára Ómarsdóttir, als politiek wetenschapper verbonden aan de Universiteit van IJsland, schreef als lid van een van de grondwettelijke comités mee: ‘In oktober 2010 vond de Nationale Vergadering plaats. De voorstellen waar de Nationale Vergadering mee aankwam, werden de basis voor de wetsvoorstellen die door de grondwettelijke comités zijn uitgewerkt. We hebben het opstellen van de nieuwe grondwet zo transparant mogelijk gehouden. Het hele document ligt nu ter goedkeuring bij het parlement. Het grote verschil met de oude grondwet is dat het nieuwe document niet alleen op politieke en burgerrechten ingaat, maar ook economische en sociale rechten behandelt en daarbij bijvoorbeeld milieuproblematiek aankaart. Verder wordt in de nieuwe grondwet uiteengezet dat er een referendum onder de bevolking nodig is om lid te worden van internationale organisaties als de Europese Unie.’ Ondanks een economische chaos, een in eerste instantie terughoudend imf en harde Nederlandse en Britse veroordelingen van het linkse beleid is het staatsbudget van IJsland inmiddels op orde gebracht door fikse lastenverhogingen en door de introductie van een progressief belastingsysteem. IJsland heeft zijn verzorgingsstaat intact kunnen laten, de werkloosheid in kunnen perken en de binnenlandse consumptieve bestedingen redelijk op peil gehouden. Er is inmiddels een speciaal aanklager aangesteld om te onderzoeken of de bankiers crimineel hebben gehandeld of niet. En de economie groeit weer. Zelfs het imf is enthousiast over de wonderlijke economische heropstanding van de eilandstaat en voorziet dit jaar een groei van 2,4 procent. ‘IJslands volharding in de uitvoering van zijn programma, de beslissing om de verliezen van de banken op de schuldeisers af te wentelen in plaats van op de belastingbetaler en de bescherming van de sociale welvaartsstaat, die de werkloosheid onder controle hield, heeft het eiland op weg naar de redding gezet’, zo is te lezen in een in augustus gepubliceerd rapport. Toch is er ook veel kritiek op de regering. De belastingverhogingen treffen vooral hogere inkomens en bedrijven en houden daarom buitenlandse investeringen in IJsland tegen, zegt Haraldur Birgisson van de IJslandse Kamer van Koophandel. Hij bladert door een powerpointpresentatie: ‘Zie je die grafiek? We moeten meer economische groei genereren, anders kunnen we over een paar jaar onze schulden niet meer betalen. Ons handelstekort is op dit moment te groot. Na de crisis heeft de regering er alles aan gedaan om kapitaal in het land te houden, door verregaande capital control-maatregelen. Buitenlanders mogen wel investeren in IJsland, 13.12.12 De Groene Amsterdammer 27
De door aardwarmte verwarmde spa Blue Lagoon is een van de grootste toeristentrekkers van IJsland. Hij ligt strategisch perfect, tussen de hoofdstad Reykjavik en de internationale luchthaven Keflavík. De spa zit zelfs tijdens de snel kouder wordende herfstmaanden nog vol met toeristen. Grimur Saemundsen speelt als ceo van de Blue Lagoon en als vice-voorzitter van de IJslandse Werkgeversassociatie een belangrijke rol in de IJslandse zakenwereld. Hij is tevreden over hoe de zaken gaan voor zijn Blue Lagoon: ‘Onze bezoekersaantallen lopen gestaag op. De toeristensector van IJsland is de laatste jaren gegroeid en haalt ondertussen meer dan twintig procent van alle buitenlandse kapitaal het land binnen. Ik begrijp dan ook niet wat meneer Birgisson bedoelt met zijn opmerking dat toerisme niet genoeg oplevert voor de economie. Maar waar hij wel degelijk gelijk in heeft is dat deze linkse regering de crisis misbruikt voor andere doelen dan alleen het bestrijden van de gevolgen van die crisis. Ik begrijp niet dat het bedrijfs leven moet boeten voor de fouten die de banken
gemaakt hebben. Dit is geen pragmatische politiek meer, dit is ideologie.’ Zijn kritiek wordt breed gedeeld door vooraanstaande spelers binnen de IJslandse zakenwereld. Saemundsen: ‘Ik begrijp ook wel dat de verzorgingsstaat beschermd moest worden. Dat in de aanpak van een crisis als deze de lage inkomens en sociale voorzieningen ontzien moeten worden. Wie kan daar tegen zijn? Maar Sigfússon zit al langer in de politiek dan vandaag. Hij heeft de crisis misbruikt om de macht te grijpen.’ Zittend vice-premier Sigfússon moet lachen om de aantijgingen vanuit de zakenwereld aan het adres van zijn coalitieregering: ‘De Onafhankelijkheidspartij was heel blij dat wij degenen waren die hun puinhopen mochten opruimen. Maar om onze crisisaanpak een ideologisch project te noemen? Zij hebben de banken geprivatiseerd, zij gaven de banken uit handen aan individuele groepen, aan rijke families. Wou je beweren dat dat geen ideologie is? Zij hebben IJsland praktisch geruïneerd uit naam van dit neoliberale experiment. Als socialist en als groene politicus had ik maar beperkte ruimte voor ideologie. Ik moest een crisis oplossen, pragmatisch zijn. Ik was bijvoorbeeld nooit een fan van het imf. Maar ik heb gemerkt dat ze veel flexibeler kunnen zijn dan ik dacht. We introduceerden een belasting voor rijke families, we verhoogden de belasting op bedrijfswinsten en de belasting op tabak en alcohol. We hebben een boel gedaan. Om een lening te krijgen moet je zo’n imf laten zien dat je niet met de boeken gaat knoeien en de problemen zult aanpakken. De politieke rechterflank stelde dat we de economie om zeep zouden helpen. Daar bleken ze toch mooi ongelijk in te hebben.’ Het kan echter verkeren in de politiek, want ondanks de gunstige cijfers en de lovende woorden van het imf blijkt uit recente peilingen dat de Onafhankelijkheidspartij aan een Reykjavik, Austur Vollurplein. Zakenopmars bezig is. De bezuilieden tijdens nigingen raken volgens lunchpauze critici te veel mensen en de IJslandse media laten zich kritisch uit over het gevoerde beleid. En als links-progressief al na één regeringstermijn de macht weer uit handen moet geven, kan een terugkeer van de Blauwe Hand een bedreiging vormen voor de net nieuw geschreven grondwet van IJsland, waarschuwt Silja Bára Ómarsdóttir: ‘De huidige regering moet de grondwet goedkeuren. Maar vervolgens moet exact hetzelfde document ook door de nieuwe machthebbers goedgekeurd worden om effectief te worden.’
Betekent dit dat de potten-en-pannenrevolutie voor niets is geweest? ‘Nee’, zegt Róbert Bjarnason van burgerrechtenorganisatie Citizens Foundation stellig, ondanks zijn scepsis wat betreft de flexibiliteit van een eventuele nieuwe, rechts-liberalere regering: ‘De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat onze activiteiten meer steun krijgen uit de linkse hoek. Maar het nieuwe sociale contract had het doel om de verzorgingsstaat te beschermen en de zwaarste lasten op de sterkste schouders te leggen. Nou, die verzorgingsstaat is er nog gewoon en voor de middenklasse is de belasting uiteindelijk niet zo heel v eel gestegen. Daarbij denk ik persoonlijk dat de macht zo dicht mogelijk bij de stemmers moet liggen. En daar hebben we goede stappen in gezet met nieuwe vormen van participatie en directere besluitvormingsroutes. Er is nu op politiek niveau een ideologische strijd gaande over de richting van IJsland in de toekomst. Maar het voornaamste gevolg van de crisis en de revolutie is eigenlijk dat mensen weer met politiek bezig zijn. Politici en bedrijven komen nu echt niet meer weg met dingen waar eerder niemand in IJsland zich voor interesseerde.’ Het begrip revolutie moet je volgens Bjarnason dan ook relativeren. Net als de hernieuwde
Paul van Riel / HH
maar de winst mag IJsland vervolgens maar heel beperkt verlaten. Er is op dit moment naar schatting zeshonderd miljard kroon aan buitenlands geld opgesloten in IJsland. De opties hiervoor zijn heel beperkt, want je kunt je geld op een IJslandse rekening laten staan tegen heel lage rente of investeren in gunstigere staatsobligaties. De staat financiert zichzelf zo op een bijzonder lucratieve manier. Veel buitenlandse bedrijven die IJslandse kronen bezaten hebben in staatsobligaties geïnvesteerd. Dus veel van deze investeringen in IJsland zijn eigenlijk gedwongen, ze zijn niet gebaseerd op een analyse van de reële investeringsmogelijkheden.’ Een tweede probleem is volgens Birgisson dat de regering te ver is doorgeschoten in de nieuwe, progressieve belastingwetgeving en de afgelopen jaren te veel maatregelen heeft geïntroduceerd die het belastingsysteem onnodig compliceren: ‘Er zijn mensen binnen de IJslandse zakenwereld die ervan overtuigd zijn dat het hier niet meer draait om het aanpakken van de crisis, maar om een ideologisch project. Als je economie moet groeien, dan moet je de mensen die daadwerkelijk investeren niet al te erg belasten. Daarbij worden verschillende maatregelen, zoals de nieuwe belasting op rijkdom, die in eerste instantie tijdelijk zouden zijn, steeds verlengd. Veel mensen die geraakt worden door deze belasting, die vrij hoog is, hadden hier gezien de crisissituatie geen problemen mee. Toen de regering de noodmaatregelen met een paar jaar verlengde begon men toch wantrouwig te worden. Maar dat neemt niet weg dat de huidige regering uitstekend werk heeft verricht in het onderhandelen met het imf en het voorkomen van een faillissement van IJsland. Het probleem is dat we als land op dit moment geen plan voor de toekomst hebben. Daar leveren traditionele sectoren als de visserij en relatief nieuwe sectoren als toerisme simpelweg niet genoeg economische groei voor op.’
opmars van de Onafhankelijkheidspartij die het land volgens haar linkse critici juist in de crisis heeft gestort: ‘Sommige mensen blijven nu eenmaal conservatief denken, anderen progressief. Weet je, sommige mensen wilden na de crash een directe democratie invoeren en alle partijpolitiek afschaffen. Ik persoonlijk werd daar een beetje bang van. Dan moet iedereen stemmen over alles, hoe krijg je dat voor elkaar? Daarbij, als je geld hebt, kun je zo’n systeem makkelijk corrumperen. We zien wel wat de toekomst brengt, maar politici hebben we gewoon nodig. Of ze nu links of rechts zijn. Belangrijkste is dat het IJslandse volk zich nu eindelijk weer oprecht bekommert om politiek en samenleving.’ 13.12.12 De Groene Amsterdammer 29
De groei van Estland
‘A poor man’s coping strategy’ Hoe gaat een economie binnen twee jaar van bijna vijftien procent krimp naar 8,3 procent groei? De regering van Estland kreeg het voor elkaar: met een flinke portie geluk, maar zónder massale volkswoede. Door Eefje Rammeloo Buiten lopen de Esten met verbeten gezichten door de regen, binnen zet Karsten Staehr snelle, grote stappen door de Eesti Pank, de nationale bank. Hoewel de hoogleraar economie hier maar een paar uur per week doorbrengt, weet hij prima zijn weg te vinden door de wirwar van gangen, kamers en zaaltjes. Zeven gebouwen zijn samengevoegd tot één eclectisch historisch monument. In het voorbijgaan laat Staehr de zaal zien waar de onafhankelijkheid van Estland werd uitgeroepen. In de bibliotheek, waar wij plaatsnemen, begint hij te vertellen over de achtbaan waar het land de afgelopen jaren doorheen ging. Terwijl de hele eurozone krampachtig probeerde de crisis te beteugelen, groeide de Estse economie in 2011 met 8,3 procent. Vijf keer zo veel als het Europese gemiddelde. Maar voor die groei moesten de Esten maatregelen doorstaan die West-Europeanen al lang de straat op hadden gejaagd. Staehr, een Deen die al jaren in Estland woont en doceert aan de universiteit van Tallinn, wordt de laatste maanden door heel Europa uitgenodigd om te vertellen over de wonderbaarlijke genezing van het land, dat net als de andere eurolanden werd aangestoken door het virus van de financiële crisis dat eind 2008 overwaaide uit de Verenigde Staten. Vóór die crisis was de economische situatie in Estland uit de hand gelopen. ‘Things became wild’, aldus Staehr. Op het moment, begin deze eeuw, dat bekend werd dat Estland mocht toetreden tot de EU werd het een ‘veilig’ land. Buitenlandse banken wilden met alle plezier geld uitlenen aan Estse banken, die het geld weer doorleenden aan Estse consumenten. ‘Het ging zelfs zo ver dat banken een brief stuurden: of je geïnteresseerd was in een lening. Ze hadden alvast een afspraak voor je gemaakt, of je vrijdagochtend tussen 10.00 en 10.30 uur langs wilde komen om erover te praten.’ Zo’n vijf jaar later, vlak voor de financiële crisis toesloeg, leenden Estse huishoudens en bedrijven flink: van hun totale inkomen bestond zo’n vijftien procent uit buitenlands geld. Vóór hun lidmaatschap van de Europese Unie leenden de 30 De Groene Amsterdammer 13.12.12
Esten nauwelijks, en mede daardoor was de overheidsschuld met 4,5 procent naar Europese begrippen nog steeds ongekend laag. Zoals overal ter wereld sloeg het noodlot eind 2008 ongenadig toe. Opeens moest de schuld worden terugbetaald. Maar Estland wilde de euro, en daarvoor mocht het begrotingstekort niet hoger zijn dan drie procent van het bnp. Als de overheid niets zou doen zou dat tekort oplopen tot tien procent, vertelt Staehr. De Estse overheid zorgde vervolgens voor haar eigen double whammy. De kleine Estse markt is afhankelijk van buitenlandse vraag naar exportproducten, veelal halffabrikaten voor ictbedrijven. Door de crisis was de vraag naar die producten afgenomen; de regering besloot op grote schaal te bezuinigen. Staehr: ‘Waar andere landen de crisis probeerden te verzachten, door de mensen geld in hun zakken te steken door bijvoorbeeld de belastingen te verlagen en stimuleringsmaatregelen door te voeren, besloot onze regering alles te doen wat ze kon om het begrotingstekort niet boven de drie procent uit te laten komen.’ Salarissen van overheidspersoneel werden verlaagd met tien tot zelfs 25 procent, mensen werden ontslagen en de belastingen gingen omhoog. Maar niet zonder resultaat: het tekort lag in 2009 zelfs onder de twee procent. Estland mocht toetreden tot de eurozone. Staehr verheft zijn stem: ‘Het enge was dat de economie dat jaar kromp met 14,1 procent. Hoe de regering de bevolking er toch van overtuigde dat de eurozone het paradijs was? Goede vraag, ik heb het antwoord nog niet gevonden.’ De werkloosheid, die begin 2008 nog op 4,2 procent lag, liep namelijk op tot 11,4 procent een jaar later. Begin 2010 zat zelfs 19,8 procent van de beroepsbevolking zonder baan. Maar de regering had het ervoor over, want zonder deze maatregelen zou het begrotingstekort negen of tien procent zijn geweest. Wat er gebeurde was ‘historisch’, zegt Staehr. Tegenwoordig nodigen ze hem in het buitenland graag uit om, naar eigen zeggen, de Grieken op hun nummer te zetten. Want als Estland het kan, waarom Griekenland dan niet?
Onder al dat gejuich gaat een hoop leed schuil. De Nederlander Piet Boerefijn begon op het dieptepunt van de crisis een voedselbank in Tallinn. ‘Iedereen had een lening, maar bij alle Esten is het salaris achteruit gegaan. In de bijstand krijg je tegenwoordig 77 euro per maand, terwijl de prijzen gelijk zijn aan die in WestEuropa. Wie zijn baan kwijtraakt, zit dus goed in de problemen.’ Boerefijn woont al twintig jaar in Tallinn. In de loods waar hij de voedsel pakketten samenstelt is het koud. Her en der staan bakken die druppels water uit het lekkende dak opvangen. Het is een goedkope locatie, maar hij voldoet. Estland is het armste land van de eurozone en een voedselbank zou hier nooit werken, was het commentaar dat Boerefijn in eerste instantie kreeg. ‘Mensen hebben geen eten over, en als ze eten over hebben, dan geven ze het aan vrienden of familie.’ Twee jaar later is deze loods in Tallinn slechts één van de tien locaties in het land waar voedselbanken zijn gevestigd. Hier verdeelt Boerefijn wekelijks met tientallen vrijwilligers zo’n 750 voedselpakketten. De verwarming in de loods staat niet aan. Boerefijn en zijn vaste medewerkster zitten met hun jassen aan te werken. En nu is het pas oktober. Boerefijn wijst opzij: ‘Afgelopen winter zat ze met een bontjas achter haar bureau.’ Vanaf 1 januari 2013 gaat de toch al hoge energieprijs met dertig procent omhoog, vertelt hij. Wat
‘Er is maar één uitweg uit de crisis: hard werken. Staken en Duitse vlaggen verbranden zet geen zoden aan de dijk’ betekent dat komende winter veel mensen in de kou en in het donker zullen zitten. En ook dat het brood duurder wordt: de bakker bakt zijn brood in een elektrische oven. Het lijkt een wonder dat de Esten dit allemaal hebben laten gebeuren zónder in protest de straat op te gaan. De regering van premier Andrus Ansip, die de spijkerharde crisismaatregelen trof, werd vorig jaar nota bene herkozen. ‘De Esten zijn kritisch, maar ook pragmatisch’, zegt Boerefijn. ‘Er is maar één uitweg uit de crisis en dat is hard werken. Natuurlijk zijn ze het niet eens met de bijdrage die zij, als armste land van de eurozone, moeten leveren om de Grieken te helpen.’ Maar Boerefijn verwoordt hoe de Esten erover denken: ‘Staken en Duitse vlaggen verbranden zet geen zoden aan de dijk.’ Karsten Staehr vertelde hoe hij met zijn Estse vrouw op de bank naar het nieuws zat te kijken. ‘Ze vroeg zich af waarom de Grieken de boel in Athene aan het vernielen waren. Ja, ze wist wel dat het was omdat ze moesten hervormen en zo. Maar wat had het voor zin om dingen kapot te maken?’
Inderdaad leken de maatregelen die de Estse regering nam te werken. Hoewel de Esten geen geld meer hadden om uit te geven, kwam de economie er in razend tempo bovenop. De reden is tweeledig en draagt evenveel geluk als wijsheid in zich. De regering besloot over te gaan tot interne devaluatie: meer produceren voor lagere salarissen. Daardoor werd Estland als exportland aantrekkelijker. Tot zo ver de wijsheid. De tweede reden van het miraculeuze herstel ligt bij de handels partners. Zweden en Finland waren ook getroffen door de recessie, maar lang niet zo zwaar als andere Europese landen. Zweden, inmiddels de belangrijkste handelspartner, herstelde snel. Rusland, de op twee na belangrijkste afnemer van Estse producten, volgde. Finland deed langer over het herstel, maar in de tussentijd lieten Finse bedrijven hun productie voor minder geld in Estland uitvoeren. ‘Het was een poor man’s coping strategy’, zegt Staehr. ‘Ook in de toeristische sector: Finnen die normaal een korte vakantie naar Zuid-Europa boekten, bleven nu dichter bij huis en namen de boot voor een weekendtrip naar Tallinn.’ Van 14,1 procent krimp in 2009 ging Estland naar 8,3 procent groei in 2011. Niet geheel op eigen kracht dus. Toen het land in 2011 de euro kreeg, was het verzoek om de kroon in te wisselen al twee keer afgewezen wegens een te hoog inflatieniveau.
Het was de prijs die het land betaalde voor zijn booming economie. De wens van de liberale regering van premier Ansip om toe te treden tot de eurozone was diepgeworteld, en toen de crisis begon zag hij zijn kans. Door bezuinigingen moest niet alleen de staatsschuld maar ook de inflatie omlaag. Het plan van Ansip en zijn minister van Financiën lukte, maar tegen welke prijs? De Esten die je ernaar vraagt, mompelen wat voor zich uit. Nee, het gaat helemaal niet goed met hun land, zeggen ze. Salarissen zijn belachelijk laag. Ze vinden het lastig om rond te komen. Maar, zo zegt een man in een winkel centrum die in zijn lunchpauze een broodje eet: ‘Of ons geld nou naar Brussel of naar Moskou gaat, het is één pot nat.’ Journalist Mikk Salu schreef voor Postimees, de grootste krant van Estland, veel over de economie en politiek in zijn land. Het zit niet in het karakter van de Esten om fel te reageren op zulk onrecht, zegt hij. ‘Ze hebben zich neergelegd bij deze schaduwkant van de EU. Estland heeft bij toetreding beloofd trouw te blijven in goede én in slechte tijden.’ Dat het land pas op het feestje mag komen nu alleen nog de rekening betaald moet worden, wordt op de koop toe genomen. ‘Bedenk wel’, zegt Salu, ‘dat de Esten geen decennia van voorspoed achter zich hebben liggen zoals de meeste andere eurolanden. In 1995 was het gemiddelde salaris nog 25 euro per maand. In 2007 was dat bijna negenhonderd
euro. Het verleden leeft hier nog. Bovendien zijn de maatregelen eerlijk verdeeld. Iedereen ging erop achteruit: van de ambtenarentop tot de leraren. Er was een gevoel van solidariteit, en er waren geen winnaars of verliezers.’ Salu wijst er daarnaast op dat toen de regering vorig jaar herkozen werd de economie weer aan de beterende hand was. Toch is het de vraag hoe lang dat vertrouwen in de regering nog stand houdt. Tot ieders ontzetting werd onlangs voor het eerst gestaakt in Estland: door artsen die schoon genoeg hebben van de kortingen op hun salaris. Velen zouden zelfs overwegen hun geluk in het buitenland te beproeven nu ze van hun loon nauwelijks meer rond kunnen komen. Karsten Staehr laat zien hoe de groeicijfers van de Estse economie aan het afzwakken zijn. Sinds het hoogtepunt in het najaar van 2009 dalen de cijfers. Natuurlijk zou men in WestEuropa nog steeds dolgelukkig zijn met 3,7 procent groei in het eerste kwartaal ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. Maar Staehr fronst zijn voorhoofd bij de ‘dramatische vertraging’ van de groei. In het tweede kwartaal van dit jaar was die nog maar 2,7 procent, hoewel de economie de laatste maanden weer lijkt aan te trekken. ‘De Russische markt is ons lichtpuntje dit jaar. Het zou leuk zijn als er wat meer gebeurde in Europa. Maar dan praat ik natuurlijk als econoom. Wij spreken de vraagtekens altijd wat luider uit dan de uitroeptekens.’
Simon Dawson / Bloomberg / Getty Images
Tallinn
13.12.12 De Groene Amsterdammer 31
Essay Nivellering in de geschiedschrijving
Wij weten iets van hun lot Het gelijkstellen van daders, omstanders en slachtoffers tijdens de Tweede Wereldoorlog is een trend geworden. Volgens Bart van der Boom kunnen we ‘gewone Nederlanders’ niet aanwrijven dat ze hun joodse medeburgers niet genoeg geholpen hebben. Ze wisten immers niet wat er met hen ging gebeuren. Klopt deze redenering? Door Evelien Gans en Remco Ensel
Het boek van de historicus Bart van der Boom ‘Wij weten niets van hun lot’: Gewone Nederlanders en de Holocaust past in een huidige trend binnen de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog en met name die over de shoah (holocaust). Een trend van nivelleren, van bestaande verschillen verkleinen in positie, gevoelens en motieven tussen daders, omstanders en slachtoffers. Van der Boom heeft op grond van oorlogsdagboeken een transparant opgebouwde studie geschreven over een belangwekkende kwestie: wat wist men wanneer van de jodenvernietiging? Daarbij richt hij zich vooral op de ‘omstanders’. Waarom? Volgens hem zijn zij steeds meer tot medeplichtig aan de jodenvervolging gemaakt. Juist omdat de holocaust, zegt Van der Boom, als lakmoestest voor alles geldt, ligt het al snel voor de hand om passiviteit en accommodatie inzake de jodenvervolging te interpreteren als onverschilligheid en instemming. Maar ‘het is nogal wat om over onze grootouders te zeggen dat ze het wel prima vonden dat hun joodse buren werden vermoord’. Dit is Van der Booms karikaturale vertaling van wat hij in zijn boek de ‘mythe van de schuldige omstander’ noemt, en die wil hij weerleggen. Zijn belangrijkste stelling luidt dat ‘gewone Nederlanders’ niets van de ‘essentie’ van het lot van de joden wisten, dat wil zeggen van hun onmiddellijke vernietiging na aankomst in de kampen. Welk geschiedbeeld bestempelt Bart van der Boom tot mythe en wie stelt hij ervoor verantwoordelijk? Volgens hem hebben historici in heel Europa, ook in Nederland, de visie omarmd dat de ‘Europese maatschappij de Duitse bezetting aan[greep] om van haar joden af te komen’. In de door hem veronderstelde mythe zijn ‘gewone Nederlanders’ lafaards en halve antisemieten, en hebben zij zich onverschillig, zelfs instemmend tegenover de jodenvervolging opgesteld, zo ze al niet regelrecht medeplichtig waren. Deze mythe zou tot stand gebracht zijn door een bont palet van journalisten, columnisten, historici en andere onderzoekers: Arnold Heertje, Joël Cahen, Gerard Mulder, Paul Scheffer, Ian Buruma, Sylvain Ephimenco, Max van Weezel, Chris Lorenz, Theo van Gogh, Sytze van der Zee, Max Arian, Dienke Hondius, Wichtert ten Have, Johannes Houwink ten Cate, Nanda van der Zee, Ad van Liempt, Bob Moore, Rolf Wolfswinkel, wijlen Dick van Galen Last, Frank Bovenkerk, Geert Mak, Ed van Thijn. Op niemand gaat Van der Boom werkelijk in. Zij dienen, getooid met losse citaten, als beeldvormers die hij vervolgens als eenzame beeldenstormer te lijf gaat. Ies Vuijsje vormt de uitzondering: hij dient als kop van Jut – en tevens als contrapunt. In Tegen beter weten in (2006) stelt Vuijsje dat de autoriteiten (van regering in Londen tot de Joodse Raad) hun kennis van de jodenvernietiging moedwillig verzwegen, en 32 De Groene Amsterdammer 13.12.12
Amsterdam, f ebruari 1941. De politie sluit tijdens de eerste razzia’s op de Kloveniersburgwal de Jodenbuurt af
ook dat veel Nederlandse burgers, joden en niet-joden, dagboekschrijvers en verzetsmensen, ‘het’ wisten dan wel konden weten, maar verdrongen. Vuijsje spreekt van de mythe van ‘het niet geweten hebben’. Van der Boom doet precies het omgekeerde, en concludeert: men wist ‘het’ niet. Complexiteit en gelaagdheid verdwijnen zo uit zicht. Om te beginnen wil Van der Boom iets laten zien wat al lang vaststaat, namelijk dat verreweg de meeste Nederlanders geen harde bewijzen hadden van een bij voorbaat vaststaande massale vernietiging. In de tweede plaats, en dat is het meest fundamentele probleem, wil hij zo proberen aan te tonen dat, áls niet-joden en joden van de vernietiging hadden geweten zij adequater hadden gehandeld. Dit is een onverdedigbare vorm van geschiedschrijving volgens de lijn ‘wat zou er gebeurd zijn indien…’ Maar Van der Boom heeft deze what if-redenering nodig om de conclusie te trekken dat er dus geen reden is om ‘gewone Nederlanders’ aan te wrijven dat ze hun joodse medeburgers niet genoeg geholpen hebben. Ze wisten immers niet dat die massaal zouden worden afgeslacht? Hij heeft daar ook een ander discutabel uitgangspunt voor nodig: namelijk het terugbrengen van de holocaust tot de daadwerkelijke uitroeiing in de gaskamers. Alles wat daaraan vooraf ging – de anti-joodse verordeningen, het isolement, de razzia’s, de deportaties – telt in deze benadering niet mee. De titel van het boek ‘Wij weten niets van hun lot’ is ontleend aan een dagboekfragment van Etty Hillesum, bekend vanwege de dagboeken die zij bijhield tot ze, in september 1943, vanaf Westerbork naar Auschwitz werd gedeporteerd. Voorafgaand hieraan schrijft Hillesum: ‘Reeds honderdduizend van onze rasgenoten uit Holland zwoegen onder een onbekende hemel of liggen te rotten in een onbekende aarde.’ Hillesum lijkt hier van twee mogelijkheden uit te gaan: zware dwangarbeid of dood. Onduidelijk is of ze bij dat laatste alleen denkt aan creperen ten gevolge van dwangarbeid, of aan moord. Voor Van der Boom is dat wél duidelijk. Hij benadrukt twee andere uitspraken van Hillesum. Het ene moment schrijft ze: ‘Ze zijn uit op onze vernietiging’; het andere moment vraagt ze zich af welke boeken ze mee zal nemen. Van der Boom lost de tegenstrijdigheid van de twee opmerkingen op door te concluderen dat Etty Hillesum – net als alle andere ‘gewone Nederlanders’ – dacht dat de joden aan zware dwangarbeid onderworpen zouden worden, waaraan ze uiteindelijk zouden bezwijken. Maar dat de meeste joden na aankomst onmiddellijk vergast zouden worden, wist niemand – vandaar dat Hillesum boeken wilde meenemen. Van der Boom vermeldt niet het fragment waarin Hillesum schrijft dat de joden in Westerbork elkaar ‘aardige dingen’ vertellen, namelijk ‘dat ze in Waarom waren D.land worden ingemetseld of met gifgassen uitgeroeid’. Ze noemt het onverstandig elkaar er zoveel ‘dergelijke verhaaltjes’ te vertellen. Ook deze joden die wél tekst is multi-interpretabel: er schuilt zowel ironie in en de wens het hoofd koel te houden onderdoken? als angst, ongeloof en bezwering. En waarom Van dit soort tegenstrijdigheden wemelt waren er nog het in het dagboek van Hillesum, en in dat veel meer niet- van talloze andere joodse en niet-joodse dagboekschrijvers. Bij het doen van uitspraken joden bij deze over ‘gewone Nederlanders’ (is dat dezelfde onderduik categorie als ‘omstanders’? Van der Boom komt niet met een definitie) zijn zeer kritische betrokken?
Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
kanttekeningen te maken. De schrijvers zijn geen ‘gewone’ Nederlanders, want de meeste Nederlanders hielden geen dagboek bij. Van de duizenden dagboeken heeft Van der Boom er 164 uitgekozen. Daarvan zijn er 53 door joden geschreven, disproportioneel veel naar verhouding tot het aantal van hen dat in Nederland leefde. De argumenten die Van der Boom noemt waarom hij toch algemene conclusies kan trekken (zoals dat de dagboekschrijvers het niet alleen over zichzelf hebben, en hij er ook algemene stemmingsberichten bij betrekt) zijn niet overtuigend. De representativiteit van Van der Booms bronnen is ook twijfelachtig omdat hij de joden in Nederland na mei 1940 onder de toch al onduidelijke noemer ‘gewone Nederlanders’ vat. In mei 1940 voltrekt zich een golf zelfmoorden onder joden. Vanaf juli 1940 volgen de anti-joodse maatregelen elkaar in razendsnel tempo op, twee jaar later starten de deportaties.
Hoezo: gewone Nederlanders? Voor hen betekent de jodenvervolging iets totaal anders dan voor hun niet-joodse medeburgers; dus schreven ze er in een dagboek altijd over. Zoals er niet-joden waren die er niet of nauwelijks over schreven. Het is een van de vele voorbeelden waarin Van der Boom nivelleert. Ten slotte trekt Van der Boom zich niets aan van in wetenschappelijke kring bekende kanttekeningen bij het gebruik van dagboeken voor onderzoek. Dagboeken vormen een rijke bron. Maar ze verhullen net zo veel als ze onthullen. Een dagboek kan voor de schrijver dienen om zichzelf op een zelfverkozen manier te presenteren. Veel dagboeken kenmerken zich door meerduidigheid – zie bijvoorbeeld de verschillende stemmen in Hillesums dagboek. Van der Boom schrijft echter dat hij zich, 13.12.12 De Groene Amsterdammer 33
juist als historicus, ‘een dergelijke strengheid’ niet veroorloven kan. Bij het lezen van oorlogsdagboeken krijgt hij het gevoel een ‘echte persoon (…) met echte gevoelens en echte overtuigingen’ te leren kennen. In het Historisch Nieuwsblad (24 april 2012) betoogt hij, verrassenderwijs, dat daden multi-interpretabel zijn, gedachten niet. Hoewel bepaalde gevoelens, overwegingen en informatie te pijnlijk zijn om op te schrijven, en andere ter troost of bemoediging dienen, negeert Van der Boom de impact van psychologische factoren. Ook bij Van der Boom komt een niet-joodse dagboekschrijver voor die aanvankelijk de verhalen over het lot van de joden ‘te schokkend’ vindt om op te schrijven. ‘Ontkenning’ komt in Van der Booms vocabulaire echter niet voor. Verdringing is voor hem een onwerkbaar begrip – een ‘omstreden psychoanalytische theorie’. Waarom zou men trouwens hoeven te verdringen wat men niet wist? ‘Weten’ staat voor hem gelijk aan onweerlegbaar gedocumenteerde kennis. In dit geval over de gaskamers – en die was er niet. Of slechts bij heel weinigen. Zijn betoog dat termen als ‘vernietiging’ en ‘uitroeiing’ destijds niet letterlijk maar vooral als metafoor begrepen werden, snijdt geen hout. Net als het begrip ‘massamoord’ (De Waarheid) of ‘een zekere dood’ (De Geus) en de talloze andere aanduidingen die ook in de dagboeken worden genoemd, verbloemen ze weinig. In een niet door Van der Boom gebruikt dagboekfragment schrijft dichteres M. Vasalis, geciteerd in de biografie van Maaike Meijer (2011): ‘Nacht aan nacht gaan gezinnen met baby’s, bepakt met zware rückzakken, eenzame kinderen van 15 jaar uit hun huis hun zekere dood tegemoet. Vernederd, en klein als luizen lopen we door de stad. Niemand doet iets om deze reeks moorden te verhinderen.’ De wijze waarop ‘de moord’ plaatsvond bleef in dit citaat in nevelen gehuld. Elders niet. Van der Boom citeert dagboekfragmenten waarin de schrijvers wel degelijk van actieve moord uitgaan: de joden worden ‘zeker’ ‘vergast’ of ‘neergemaaid’, noteert de een; de ander heeft op de bbc gehoord dat er in Polen sinds 1939 een miljoen joden zijn doodgeschoten, of heeft het over ‘gaswagens’. Voor Van der Boom geven hun twijfels de doorslag. Wanneer Van der Boom het niet over ‘gewone Nederlanders’ maar over niet-joden en joden heeft, is dat vooral ter benadrukking van de overeenkomsten in hun situatie, niet de verschillen. In zijn analyse vond het merendeel van de ‘niet-joodse gewone Nederlanders’ de jodenvervolging ‘afschuwelijk’, maar ging men niet tot actie over uit machteloosheid, ingewortelde gehoorzaamheid, behoedzaamheid vanwege het risico voor alle partijen (was voor de joden dwangarbeid niet te prefereren boven vreselijke straffen voor zowel onderduikers als onderduikgevers die volgden op ontdekking?) en vooral: gebrek aan kennis over de massamoord. Wat betreft de joden gaat Van der Booms aandacht vooral uit naar hen die wel konden maar niet wilden onderduiken. Zij zouden voor deze passieve houding min of meer dezelfde redenen gehad hebben als hun niet-joodse tegenvoeters. Met ook hier voorop de overweging dat een arbeidskamp met kans op overleven wellicht de voorkeur verdiende boven het gevaar na ontdekking als strafgeval gedeporteerd te worden, met de bekende dodelijke afloop (Mauthausen). Ook dit is een geval van nivellering. De situatie van joden en niet-joden was cruciaal verschillend, alleen al omdat joden per definitie moesten kiezen: onderduiken, of niet. Niet-joden waren niet gedwongen om te kiezen. Het is een contrast dat Van der Boom slechts in het voorbijgaan vermeldt. Joden moesten bovendien kiezen tussen twee kwaden: onderduiken, opgesloten zitten dus, afhankelijk van derden, meestal gescheiden van dierbaren, met angst voor ontdekking – ofwel zich op laten halen met alle gevreesde maar onzekere gevolgen van dien. Daarbij kwam de pijnlijke beslissing eigen kinderen achter te laten bij derden of (groot)ouders en andere familieleden alleen op transport te laten gaan. Tot slot beschikte het merendeel van de joden niet over genoeg geld en niet-joodse connecties om überhaupt te overwegen onder te duiken. Van deze grote groep heeft nauwelijks iemand een dagboek bijgehouden – ze valt dan ook buiten het bestek van ‘Wij weten niets van hun lot’. Van der Boom benadrukt vooral de overeenkomsten tussen joden en niet-joden, omdat hij de lezer ervan wil doordringen dat, als zoveel joden al aarzelden onder te duiken het niet vreemd is dat niet-joden ook zo 34 De Groene Amsterdammer 13.12.12
hun twijfels hadden. Hij gebruikt op die manier de joden als legitimatie. Maar waarom waren er eigenlijk zoveel joden die wél onderdoken (zo’n 28.000)? En waarom waren er nog veel meer niet-joden bij deze onderduik betrokken? Waren deze laatsten dan geen ‘gewone Nederlanders’? Waren zij helderziend, of achtten zij ook zonder kennis van gaskamers de situatie dreigend genoeg om in te grijpen? Kortom, het passief en actief verzet van zowel joden als niet-joden komen er in Van der Booms boek bekaaid van af. Van der Boom beroept zich regelmatig op Het is Loe de Jong . Die verwoordde al decennia eerder in Koninkrijk dat men zich niet had verwonderlijk gerealiseerd dat de joden in de gaskamers dat Van der zouden verdwijnen. Van der Boom vermeldt Boom het dat De Jong de mogelijkheid openliet dat antisemitisme men niet zo geïnteresseerd was in hun lot, en bij menigeen ‘een gebrek aan solidariteit’, onder de zelfs een ‘negatieve instelling’ tegenover joden Nederlanders signaleerde. Maar De Jong ging wel wat verniet als der dan dat. Hij schreef dat angst ‘een belangserieuze factor rijke, vermoedelijk de belangrijkste bijdrage’ aan de passiviteit onder de niet-joodse behandelt bevolking had geleverd, maar dat bovendien diegenen die tot illegale hulp bereid waren, terugdeinsden voor het herbergen van joodse onderduikers. ‘Afkeer van joden speelde daar vaak een rol in’, aldus De Jong. Onder de kop ‘Antisemitisme’ stond hij ook stil bij het scala aan negatieve gevoelens dat steeds meer terrein won, zoals vanaf 1942 in de illegale pers vastgelegd. Het groeiende antisemitisme was voor De Jong een gegeven: ‘Naarmate de joden scherper vervolgd werden en naarmate er minder joden over waren, nam het antisemitisme toe.’ Het is op z’n minst verwonderlijk dat Van der Boom het antisemitisme onder de Nederlandse bevolking niet als een serieuze factor behandelt, terwijl het toch bij heel wat van zijn dagboekschrijvers opduikt. Gynaecologe Jetje Stroink haatte de Duitsers ‘als de pest’, maar een terugkerend refrein bij haar luidt: ‘Dol op de joden zijn we nu bepaald niet’. Niet iemand om een joodse onderduiker in huis te nemen, denkt de lezer. Zo niet Van der Boom. Hem gaat het erom te constateren dat ‘afkeer van joden én van jodenvervolging’ samengingen. Een andere dagboekschrijfster, mevrouw Sikking-Ladenius, haalt achtergelaten spullen uit joodse woningen. Niettemin vindt ze de jodendeportaties ‘verschrikkelijk’, en vraagt zij zich af wat de joden aangedaan zal worden in Polen. ‘Het zijn toch ook menschen (al worden het nooit onze vrienden)’, schrijft ze. ‘Ze kunnen ze toch in een wijk doen.’ Van der Boom spreekt hier van opportunisme en ‘segregatie’ – niet van antisemitisme. Van der Boom blijkt zich niet verdiept te hebben in antisemitisme. Hij past daarmee in een Nederlandse traditie waarin nauwelijks historisch onderzoek gedaan is naar het antisemitisme van eigen bodem. Veel verder dan te constateren dat in vooroorlogs Nederland antisemitisme een mild maar wijdverbreid verschijnsel was, komt Van der Boom niet. Dat het ‘passieve antisemitisme’ van bijvoorbeeld de dames Stroink en Sikking bijdroeg aan hun passieve houding tegenover de jodenvervolging is voor hem ondergeschikt. Door te laten zien dat tijdens de bezetting ‘afkeer van joden’ een ‘afkeer van Duitsers en jodenvervolging’ niet in de weg stond, probeert hij het verschijnsel te neutraliseren. Nu zou het volstrekt onjuist zijn om te beweren dat antisemitisme de belangrijkste reden was dat Nederlanders niet in groten getale hun joodse medeburgers hielpen. De belangrijkste oorzaak dat er hier zoveel meer joden zijn gedeporteerd dan in Frankrijk en België is het ideologisch zeer gemotiveerd en virulent antisemitisch SS’-regime in Nederland. Zwaarwegende factoren waren ook legalisme en gehoorzaamheid van regering, bestuur, ambtenarij en bevolking, niet-joodse en joodse, inclusief de Joodse Raad. Niettemin is men in het Nederlands historisch onderzoek meestal geneigd om van de weeromstuit de impact van het Nederlands antisemitisme als irrelevant terzijde te schuiven. Van
der Boom is hier een treffend voorbeeld van. Dat het antisemitisme tijdens de bezetting toenam, bagatelliseert hij. Na de bevrijding barstte het gegroeide antisemitisme naar buiten. Kranten berichtten er meteen in 1945 over, brochures en ingezonden brieven werden geschreven, de verwensing ‘ze zijn vergeten je te vergassen’ raakte in zwang. De onder zoeker die het antisemitisme van na de bevrijding betrekt in zijn analyse is minder geneigd het Nederlands antisemitisme tijdens de oorlog te negeren. In het Historisch Nieuwsblad erkent Van Der Boom dat als het antisemitisme na de bevrijding ‘een dominant sentiment’ zou zijn geweest dit tegen zijn these zou pleiten. Maar volgens hem is de opleving van antisemitisme niet afdoende bewezen. Zijn indruk is dat het precies andersom is. ‘Omdat de veronderstelling is dat men de joden tijdens de oorlog in de steek liet, denken we dat men na de oorlog geneigd was de slachtoffers negatief te bejegenen.’ Zo zet Van der Boom de geschiedenis naar zijn eigen hand. Van der Boom gaat ver in zijn streven aan te tonen dat onder de meeste joden gehoorzaamheid troef was. In zijn boek en in interviews verwijst hij naar drie joodse dagboekschrijvers die noteren dat joden makkelijk uit Westerbork konden vluchten. In grote meerderheid deden zij dit niet. Slechts 210 gevangenen ontsnapten. Een cruciaal maar door Van der Boom niet genoemd argument tegen vluchten, waren de strenge represaillemaatregelen. Op 11 februari 1943 legde kampcommandant Gemmeker vast in zijn Lagerbefehl Nr. 3 dat na een geslaagde vlucht tien bewoners van de barak waarin de vluchteling was ondergebracht op ‘straftransport’ gesteld zouden worden. Dat gold zonder meer voor familieleden, die de nazi’s dus in feite in gijzeling hadden. Deze strafmaatregel zorgde natuurlijk voor een duivels dilemma. Dat wat Van der Boom onder de noemer ‘gehoorzaamheid’ schaart, kan even goed, zo niet beter, opgevat worden als ‘verantwoordelijkheidsgevoel’ of ‘verbondenheid’. Niet van de represailles reppen, betekent een ernstige omissie. Tot slot twee conclusies. Allereerst is Van der Booms opvatting over ‘kennis’ en ‘weten’ zeer problematisch. Wanneer dagboekschrijvers noteren dat de joden een vreselijk lot te wachten staat, is hem dat niet genoeg. Dit terwijl er geen ooggetuigen waren, geen foto’s, geen film, en er genoeg reden was voor aarzeling en ontkenning ten aanzien van iets wat zo moeilijk viel te geloven. Van der Boom schrijft echter dat het toch eigenlijk ging om een ‘op zichzelf simpele gedachte – de joden worden niet aan het werk gezet maar bij aankomst gedood’. Zo oppervlakkig als hij het besef van systematische uitroeiing reduceert tot een ‘simpele gedachte’, zo speculatief oppert hij dat, hadden omstanders, en ook medeplichtigen als politieagenten, spoorwegpersoneel en ambtenaren bij de bevolkingsregisters ‘het’ geweten, zij zich minder passief zouden hebben opgesteld. ‘Ik vraag me af ’, zei hij in het Historisch Nieuwsblad (mei 2012) ‘of zij net zo hadden gehoorzaamd als de Duitsers hadden gevraagd: “Kunt u een lijst met namen maken? Dan gaan we die mensen vergassen.” Dat geldt ook voor de Joodse Raad.’ Uit dit citaat maar ook uit Van der Booms boek spreekt een cirkelredenering: had men kennis gehad, dan had men gehandeld – aangezien men niet gehandeld heeft, had men geen kennis. Alsof informatie zonder meer tot handelen leidt. Alsof er geen niet-joden waren die joden te hulp kwamen, omdat ze de jodenvervolging die zich voor hun ogen afspeelde ‘afschuwelijk’ genoeg vonden. In de tweede plaats: Van der Boom verwachtte, zo zei hij in NRC Handelsblad (24 april 2012), ‘flinke kritiek op zijn conclusies’. Die kwam er niet – er verschenen bijna alleen lovende recensies; hij won zelfs de Grote Geschiedenisprijs 2012. Daaruit blijkt dat Van der Booms nivellerende aanpak van slachtoffers en omstanders aanslaat. Dat is niet zo verwonderlijk omdat zijn boek past in een al langer bestaand landschap van nivellering. Daarbij heeft Chris van der Heijden met zijn zowel geprezen als verguisde Grijs verleden (2001) de toon gezet. Van der Heijden gaat veel verder dan Van der Boom door een schakering van ‘grijs’ te schetsen waarin ook verschillen tussen daders en slachtoffers verbleken. In zijn latere publicaties Joodse NSB’ers (2006) en Israël: Een onherstelbare vergissing (2008) ging Van der Heijden nog een stapje verder door in praktijk te brengen wat men in Duitsland kortweg aanduidt als Täter-Opfer-
Umkehr. Een handvol joodse nsb’ers diende als bewijs dat joden ook ‘fout’ konden zijn, en dat Mussert, die hen korte tijd de hand boven het hoofd hield, niet een ‘echte’ antisemiet was. Israël was een ‘onherstelbare vergissing’ onder meer omdat het ten koste van de Palestijnen werd opgericht terwijl de shoah toch al voorbij was. In zijn dissertatie Dat nooit meer (2011) ten slotte schreef Van der Heijden dat de holocaust de internationale gemeenschap had ‘opgezadeld’ met de morele plicht al het mogelijke te doen om herhaling te voorkomen. Van der Heijden is niet de enige die van mening is dat de shoah een te centrale plaats inneemt in geschiedschrijving, herdenking en publieke moraal. Weinigen lijken te beseffen dat de jodenvervolging decennialang een ondergeschoven kind was. Meteen na 1945 werd er al geschamperd dat de joden niet moesten denken dat ze de enigen waren die geleden hadden. Juist vanaf de periode dat de shoah in de jaren tachtig steeds meer center stage kwam, zijn de tegengeluiden sterk in kracht toegenomen. Zeker het laatste decennium is nivellering van daders, omstanders en slachtoffers tot een trend uitgegroeid. Het televisieprogramma Andere tijden zond op 1 april 2012 een programma uit over vier mannen op het snijvlak van collaboratie. Zonder verder commentaar werden interview fragmenten uitgezonden van een politieagent die joden had weggehaald, een hulpmachinist op een deportatietrein, een joodse jurist die in Westerbork deportatielijsten had bijgehouden, en een marechaussee die in Westerbork had gediend. Blijkbaar maakte het voor de programma makers geen verschil dat een van de geïnterviewden een joodse gevangene was, per definitie bedreigd met deportatie. Ook een heikel thema als joods verraad mag zich in een toegenomen belangstelling verheugen, bijvoorbeeld als substantieel onderdeel in het boek Vogelvrij (2010) van Sytze van der Zee en in het veelvuldig opgevoerde toneelstuk over Ans van Dijk, ‘de joodse verraadster’, geschreven door Helmert Woudenberg. Van der Boom op zijn beurt betitelt de holocaust als ‘een donderwolk’ die ‘een schaduw over de hele Nederlandse geschiedenis’ werpt, en voor een algemeen onbehagen zorgt. Als dat al zo is, dan vormt een rechtlijnige redenering die motieven en gevoelens van omstanders en slachtoffers tegen elkaar wegstreept een onbevredigend antwoord. Dat de enige negatieve reacties op Van der Booms boek van joodse kant kwamen, is uiteraard niet toevallig. In ‘Wij weten niets van hun lot’ wordt het joods perspectief geweld aangedaan en gereduceerd tot gehoorzaamheid en In ‘Wij angst voor straf. Zelfmoord, apathie, verdrinweten niets ging tellen in Van der Booms verhaal slechts mee in zoverre ze als bewijs kunnen dienen van hun lot’ voor of men ‘het’ wist. wordt het Waar liggen de grenzen tussen daders, joods omstanders, slachtoffers? Wanneer kan men spreken van verzet? De enthousiaste ontperspectief vangst van het boek van Van der Boom wijst geweld naar de behoefte aan een eenduidig antwoord aangedaan op complexe vragen over inzicht, schuld en verantwoordelijkheid. De affaire rond het gedicht over de Waffen SS’er afgelopen 4 mei liet zien dat velen vinden, zoals blijkt uit artikelen, ingezonden brieven en reacties op het internet, dat de joodse stem te veel domineert in de publieke herinnering met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog. Het jongste incident vond plaats in Geffen, waar men verzoening wilde aanbrengen door een gedenkteken op te richten met daarop ook de namen van tijdens de oorlog vermoorde joden en ter plekke gesneuvelde Duitse Wehrmachtsoldaten. Het past moeiteloos in de strijd over hoe er 65 jaar na dato in Nederland naar de jodenvervolging gekeken moet worden. De afloop daarvan is nog onduidelijk. De wethouder van Geffen moest in ieder geval beteuterd concluderen dat de tijd anno 2012 voor ‘verzoening’ nog niet rijp is. Evelien Gans (Universiteit van Amsterdam) en Remco Ensel (Radboud Universiteit Nijmegen) zijn beiden als onderzoeker verbonden aan het Niod. De noten bij dit essay zijn te vinden op groene.nl 13.12.12 De Groene Amsterdammer 35
Olie, kunst en het derde para
Planet Eart Hoe kunnen we nadenken over zoiets onbeheersbaars als een nabije toekomst? Wat stellen we ons voor bij een opgebruikte wereld? Bij Joep van Lieshout, Michelangelo Pistoletto en andere kunstenaars kunnen we inspiratie opdoen. Door Maarten Doorman
Otto Snoek / HH
Alles in de Emiraten is het grootst, het mooist, het duurst. En net als de nieuwe megasteden in China en Zuidoost-Azië leeft zich daar een bouwdrift uit die zijn weerga niet kent. Wolkenkrabbers groeien soms bijna zichtbaar met een verdieping per dag, aan de betonnen skeletten klevende hijskranen lijken elkaar op te tillen tot in de hemel. Wanneer het donker wordt, floepen de schijnwerpers aan en lijkt het verre gezoem, geklop en geratel alleen maar luider te worden. Langs veel wegen in Abu Dhabi en Dubai liggen fris groene taluds, het gras kort gemaaid. Op geregelde afstand staan daar palmboompjes en planten met prachtige bloemen. In het Paleis van de Emiraten in Abu Dhabi, luttele jaren geleden voor drie miljard dollar neergezet, hangen uit Thailand afkomstige, een ton wegende handgeknoopte wandtapijten, het restaurant gebruikt per jaar vijf kilo aan eetbaar goud om de desserts te decoreren en op het meer dan een kilometer lange privé-strand ligt fijn wit zand uit Algerije, omdat geen enkele van de talloze soorten zand uit deze streek zacht genoeg was voor de tere voetzolen van de vrouwen van de sjeik. In Dubai bevindt zich het onlangs voltooide, hoogste gebouw op aarde, de Burj Khalifa (828 meter). Het gebruikt een miljoen liter water per dag. Bezoekers mogen tot het observation desk op de 124ste verdieping, nog gelegen onder de hoogste nachtclub (op de 143ste) en de hoogste moskee (op de 158ste) ter wereld. Maar ook hier, ergens net over de helft, op zo’n vier-, vijfhonderd
36 De Groene Amsterdammer 13.12.12
Rotterdam, Churchillplein. Atelier Van Lieshout, Cascade, acht meter hoog
dijs
h is blue meter boven de grond, heb je al een uitzicht dat iets onaards krijgt zo gauw je het tempo beseft waarin alle rijkdommen om je heen uit het zand verrijzen. Wat is hier gaande? Wat zijn eigenlijk de sweeping views below, zoals de website van het gebouw ze noemt, welk uitzicht opent zich als je je overgeeft aan de uitnodiging van het vluchtcentrum op aarde uit David Bowie’s Space Oddity: ‘Now it’s time to leave the capsule if you dare’. Wat wordt vanaf deze afstand zichtbaar? Om te beginnen valt dan op hoe kwetsbaar daar beneden alles is. Overal schemert het zand doorheen. Aan de ene kant ligt weliswaar de blauwe zee, en ergens diep onder je voeten schittert de grootste fontein ter wereld, maar verder zindert overal rondom de onverschillige woestijn. Ook bebouwd en gecultiveerd terrein wordt op afstand zandkleurig, de hele bewoonde wereld hier lijkt een dun korstje, een roofje op de onmetelijke huid van de planeet. En dan komt er een moment waarop je je afvraagt wat er gebeurt als opeens de olie ophoudt te vloeien. Het is immers louter de olie die dit rusteloos kapitalisme doet bloeien en al deze beplanting en bebouwing opstuwt. Wat blijft er zonder oliestroom over van het goudgeklater, het menselijk gewoel, de handel, het toerisme, de langs zoevende Ferrari’s en Lamborghini’s, de shopping malls met de allerlaatste mode van Gucci, Gaultier, Armani en Prada? De overheid en toonaangevende leden van de families die het in de Emiraten voor het zeggen hebben worden zich steeds meer bewust van de afhankelijkheid van één inkomstenbron, terwijl sommigen zich ongelukkig voelen onder het materialisme van deze booming economy. ‘Misschien moeten we het beste kankerziekenhuis ter wereld hier neerzetten’, zei een succesvol lid van zo’n vooraanstaande familie mij, ‘of we kopen een universiteit als Harvard.’ Het is ook een reden voor de voortvarende aanpak van de toerisme-industrie met hemelhoge hotels, pretparken, een racecircuit, een skipiste van 22.500 vierkante meter en shopping malls. De meest spectaculaire uiting van die aanpak is misschien wel de bouw van het museumeiland Saadiyat, pal voor de kust van Abu Dhabi. Hier verrijzen naast het Nationaal Museum, naast een enorm theater en naast een onder water gebouwd maritiem museum spectaculaire dependances van het Louvre (gebouwd door Jean Nouvel) en het Guggenheim (door John Gehry). Een verrassende gedachte: dat westerse kunst een antwoord zou kunnen zijn op een tekortschietend, door aardolie aangejaagd kapitalisme. Het Nationaal Museum op Saadiyat komt er vanuit het gevoel dat de Emiraten een natie zonder wortels zijn. Een halve eeuw geleden was alles woestijn, Abu Dhabi een vissersdorp van
niets. Op een muur voor het nieuwe museum staat: ‘A country is not measured by the size of its area on the map. A country is truly measured by its heritage and culture.’ Wat vele westerse landen met cultuur en erfgoed een lange negentiende eeuw gestalte probeerden te geven in de vorm van een natie, pogen de Emiraten hier in no time uit de grond te stampen. Wat erfgoed en cultuur hier echter zijn, is niet zo duidelijk. Het is niet waarschijnlijk dat er dan aan olie wordt gedacht. Mannelijke Emirati gaan in het weekend soms samen naar de woestijn en zitten daar op zoek naar een gedeeld verleden tussen de kamelen rond het vuur. Wat is hun erfgoed, welke waarden delen zij in dit land met zo weinig verleden en met een toekomst die zo luidruchtig en glanzend in hun heden vorm krijgt?
schaarser, terwijl de vraag blijft toenemen, wat enorme economische en dus ook sociale gevolgen zal hebben. Hoewel de totale productie van fossiele brandstoffen in de wereld sinds 2006 afneemt, situeren veel wetenschappers Peak Oil later, ergens tussen 2010 en 2030. Menigeen die tot zich door laat dringen wat dit voor de nabije toekomst betekent, zint op manieren om deze problemen op de publieke agenda te krijgen. Hoe kun je vat krijgen op zo’n groot probleem zonder te vervallen in de clichés van politieke discussies of in een wirwar van wetenschappelijk moeilijk te duiden materiaal, waar belanghebbenden precies uit weten te pikken wat in hun straatje past, zoals menige controverse over global warming het afgelopen decennium heeft laten zien. Kunnen we de pro-
Zou niet ook het Schone, dus de kunst, een bijdrage kunnen en wie weet zelfs moeten leveren aan het politieke discours? Wie denkt dat de wereld van de Verenigde Arabische Emiraten ver van onze westerse maatschappij af staat heeft gelijk, alleen niet zo vanzelfsprekend als hij meent. Want onze leefwereld en welvaart drijven misschien niet zo opzichtig, maar nauwelijks minder, op kolen, gas en olie. Zij worden op niet goed te bevatten schaal aangewend voor verwarming in de industrie, in de voedselproductie en -bereiding, voor alle mogelijke grondstoffen en materialen en om onze persoonlijke leefomgeving op een goede, niet te koude (of warme) temperatuur te houden. Slechts weinig voorwerpen uit onze leefomgeving zijn vrij van fossiele brandstoffen en vrijwel elke economische activiteit valt er in meer of mindere mate op terug. Deze brandstoffen zullen door wereldwijde bevolkings- en welvaartsgroei tamelijk snel uitgeput raken en de consequenties daarvan vallen niet goed te overzien. Ook de grootschalige problemen die uit gebruik van die brandstoffen voortvloeien lijken iets onbeheersbaars te krijgen. Steeds vaker duikt in gesprekken hierover Peak Oil op, het inzicht dat de opbrengst van een gas- of olieveld een bepaalde stijgende curve volgt, waarna de opbrengst afneemt totdat de kosten van de winning van de grondstof niet meer opwegen tegen de opbrengst. Het veld is dan uitgeput. Gaandeweg bleek de klokvormige curve een goede beschrijving te zijn voor meerdere olievelden tegelijk, voor de olieproductie van landen en zelfs, zo menen veel deskundigen inmiddels, voor de wereldwijde winning van fossiele brandstoffen. Na de overvloed van deze goedkope brandstoffen vindt een omslag plaats. Ze worden
blemen van onze aarde dan niet op een andere manier bekijken, van wat verder af, vanuit een minder gebruikelijk perspectief, van buiten de capsule waarin wij onze voorgeschreven baan volgen? Maar stel dat je vanaf een grotere afstand, vanuit een nieuwe gezichtshoek probeert te observeren, zoals Bowie’s denkbeeldige astronaut van Space Oddity, dan wordt het de vraag hoe je die beelden vertaalt, of het wat oplevert, wat je kunt doen aan het verre gewoel: ‘Planet Earth is blue and there’s nothing I can do.’ We hebben zoveel analyses over een steeds warmer wordende aarde, over een uit zijn balans rakende atmosfeer, over de uitputting van grondstoffen, zoveel rapporten en boeken en artikelen. Hoe zouden de idealen eruit moeten zien die richting geven aan een ontsnapping uit de rampscenario’s van al die rapporten, boeken en artikelen? De wetenschap is hier terughoudend, en politici roeren zich pas als hun carrière voorbij is, zoals bleek bij Al Gore’s An Inconvenient Truth (2006). Dus hoe kunnen we nadenken over zoiets groots en onbeheersbaars als een nabije toekomst voor de hele wereld? Wie gelooft in duurzaamheid, beperking van de groei en in wereldvrede heeft te weinig in handen om de ongewisse toekomst het hoofd te bieden, zoals de politieke praktijk maar al te vaak laat zien. Ideologische en morele opvattingen zijn kennelijk niet meer krachtig genoeg om het politieke discours te beheersen en te beïnvloeden. Zou daarom, in plaats van de klassieke, platoonse idealen van het Ware (kennis, wetenschap) en het Goede (politiek, moraal) niet ook het Schone, dus de 13.12.12 De Groene Amsterdammer 37
kunst hier een bijdrage kunnen en wie weet zelfs moeten leveren? Kunstenaars zijn vanouds op zoek naar een andere wereld of proberen, zeker sinds de Romantiek, te laten zien dat onze wereld meer is dan we denken. Een kunstenaar geeft niet alleen, in de woorden Coleridge, ‘the charm of novelty to things of everyday’, hij brengt ook de verbeelding op gang. Niet losgezongen als een droom, maar vertrekkend uit het concrete, zoals de beroemde dichtregels van William Blake het ooit samenvatten: To see a World in a Grain of Sand And a Heaven in a Wild Flower Hold Infinity in the palm of your hand And Eternity in an hour. Die opvatting van het kunstenaarschap en het besef dat de wereld er vanuit een onverwacht of vreemd perspectief anders uitziet, geeft de kunsten iets utopisch. Waar de utopie zo onder verdenking is komen te staan, na een eeuw van door ideologieën gevoede catastrofes en misdaden, grijpen kunstenaars de laatste jaren wereldwijd zulke mogelijkheden weer aan, wars van het postmoderne wantrouwen jegens de grote verhalen. Niet om nieuwe politieke systemen te propageren, eerder om te onderzoeken hoe de wereld anders gedacht kan worden. Het gaat niet om eenvoudig idealisme, laat staan om propaganda. De Belgische kunstenaar Koen Vanmechelen bijvoorbeeld stelt met The Cosmopolitan Chicken Project eerder dingen aan de orde dan iets te betogen. In dit project probeert hij als kunstenaar uiteen lopende kippenrassen uit verschillende landen met elkaar te kruisen, om een hybride, kosmopolitische kip te scheppen. Hiermee overschrijdt hij allerlei grenzen, tussen landen, tussen kunst en wetenschap, natuur en kunst, en allerlei normen die wij hebben over natuurlijke identiteiten, en over wie wij (of de kip) werkelijk zouden zijn. Dat gebeurt ook in het Nederlandse project Designers & Artists 4 Genomics, waar jonge kunstenaars en designers in samenwerking met wetenschappers met levend materiaal experimenteren. Zo probeert Jalila Essaidi een kogelwerende menselijke huid te ontwikkelen met spinnenzijde van een transgene zijderups, terwijl Maurizio Montalti in dit project als kunstenaar aan een schimmel werkt die plastic afbreekt om er vervolgens met gist biobrandstof van te maken. Deze voorbeelden tonen hoe kunstenaars, omdat zij minder gebukt gaan onder regelgeving en morele schema’s,
Michelangelo Pistoletto bij zijn Third Paradise-teken in de Londense Serpentine Gallery, juli 2011 38 De Groene Amsterdammer 13.12.12
verder kunnen gaan dan de aan cognitieve, morele, juridische en sociale regels gebonden wetenschappers. En hoe ze tegelijk op een symbolisch en experimenteel vlak discussies los maken die anders minder voor de hand hadden gelegen. In die zin is het werk van avl belangrijk, de werkplaats en studio rond Joep van Lieshout. Zijn werk bestaat uit mobiele woonunits, beelden die vaak tegelijk design of gebruiksvoorwerp zijn, meubels, schetsen en modellen voor utopische of dystopische samenlevingsvormen. Steeds vaker lijkt dit oeuvre op een beeldende manier na te denken over een toekomst waarin de broze, complexe samenleving van nu plaats heeft gemaakt voor een nieuwe, hardere, zowel rationele als mythische tijd, waarin mensen net zo goed brandstof of industrieel materiaal kunnen zijn en waarin primitieve samenlevings vormen terugkeren en menselijke individualiteit en de klassieke verhouding tussen cultuur en natuur zijn opgeheven. Het project The Technocrat (2003-2004) experimenteert met een toekomstige samenleving van duizend leden. Op een zo rationeel mogelijke manier wordt een gesloten kringloop ontworpen van goedkoop voedsel, menselijk leven en faecaliën. Een totalitaire levensvorm
organiseert menselijk geluk met alcohol en een volkomen gecontroleerd systeem van voedingsen afvalstoffen. Dit project wordt tastbaar in polyester sculpturen, zoals een biovergister, een unisex urinoir, en tanks voor alcoholproductie en -distributie. Het werk van avl schetst een denkbeeldige episode in de niet al te verre toekomst, zeg na Peak Oil. Het project Slave City (sinds 2005) heeft nog veel weg van een enorm concentratiekamp, al heet het anders. In deze dystopie werken tweehonderdduizend ‘participanten’ zeven uur per dag in de landbouw en zeven uur per dag in de telecommunicatie, waaronder een ‘klantenservice’. De hele gemeenschap functio neert weer als een ver doorgevoerd, gerationaliseerd ecologisch systeem. Het ‘welkomstcentrum’ spreekt al historisch uiterst beladen boekdelen over het karakter van deze samenleving. Voor de arbeid ongeschikte ouderen worden er namelijk gerecycled in een biogasinstallatie, de minder slimme mensen worden verwerkt in een vleesverwerkingsfabriek. Het is een sinister systeem van totaal hergebruik, een karikatuur van een tot het uiterste doorgevoerde duurzaamheid met in zijn abstractie soms een bizar gevoel voor humor. Zo levert Van Lieshout commentaar op de
Het derde paradijs is slechts te bereiken wanneer de mens begrijpt dat hij als een tuinman moet zijn voor deze ruimte
Rune Hellestad / Corbis / HH
zielloze consumptiemaatschappij en op vaak gehoorde voorstellen voor duurzaamheid, biologisch voedsel en verantwoord ondernemen die een oplossing zouden moeten bieden. In een interview met Hans den Hartog Jager voor Oog Magazine (november 2008) zei hij: ‘Het is natuurlijk duidelijk dat als we zo doorgaan met de wereld ons een apocalyptische toekomst te wachten staat. We plegen enorme roofbouw op de wereld; de olie raakt op, steeds grotere delen van de wereld gaan steeds meer consumeren. Als dat nog even doorgaat, is alles op, en omdat niemand dan nog wil inleveren, gaan we elkaar dan de hersens inslaan. Maar daar wil ik niet over moraliseren. Ik maak er kunst over.’ Neem de tentoonstelling Agricola Novus (voorjaar 2012) in het Brabantse Heeswijk, waarin werd gefantaseerd over de nieuwe boer in een toekomstige, weer tribaal georganiseerde en wie weet zelfs authentiekere samenleving. In zo’n maatschappij moeten mensen zichzelf kunnen verdedigen, en worden nieuwe rituelen nodig om groepen mensen met elkaar te verbinden, nadat de huidige, veilige en keurig geordende maatschappij uit elkaar gevallen is. Op dertien hectare platteland stonden verdedigingsinstallaties, dierenverblijven en godenbeelden voor offerplaatsen om een mogelijke toekomst zichtbaar te maken. Zulk werk dwingt je je bewust te worden van de onmogelijkheid om als samenleving afscheid te nemen van rituelen, van de dreiging van geweld en van onze exploitatie van de natuur – en van onszelf. Het werk van avl heeft iets onbehaaglijks. Dat kunnen we niet zeggen van het werk van de Italiaanse kunstenaar Michelangelo Pistoletto (1933). Pistoletto is een van de grondleggers van de arte povera, de kunstbeweging die eind jaren zestig verzet aantekende tegen kunst als individuele uitdrukking van de kunstenaar, en tegen de elitaire, commerciële rol van de kunst in de twintigste eeuw. Arte povera verwierp de maatschappelijke en economische structuren en in die kritiek bediende ze zich vaak van armzalig materiaal, afval, gevonden voorwerpen. Pistoletto combineerde bijvoorbeeld lompen met klassieke Italiaanse sculptuur in zijn inmiddels klassieke Venere degli stracci (Venus met lompen, 1967). Een replica van een Venusbeeld staat hier tegenover een even hoge berg oude kleren; de naaktheid van een lange esthetische traditie tegenover het afval van de huidige wereld, verleden tegenover heden, rijkdom tegenover armoede, kunst tegenover werkelijkheid. Het vroege werk van Pistoletto doet misschien nog niet altijd de kritiek op het klassieke kunstenaarsideaal vermoeden, die vanaf de arte povera een grondtoon werd, want het bestond deels uit zelfportretten. Maar Pistoletto schilderde die realistische zelfportretten op monochrome, spiegelende oppervlaktes. Die spiegel maakte de beschouwer zichtbaar en trok hem en de echte wereld het werk in. Zulke interactie tussen toeschouwer, wereld en kunstwerk spreekt ook uit zijn videokunst, en uit zijn performances
op straat, en loopt vooruit op Pistoletto’s verdere betrokkenheid bij de wereld om hem heen. ‘De kunstenaar’, zo zei hij in een interview met Patrick Simonin op France 3 in oktober 2011, ‘is voor de spiegel niet meer alleen.’ De kunst gaat de straat op. Pistoletto’s houding vertegenwoordigt de klassieke avant-garde-idealen die het onderscheid tussen kunst en het gewone leven wilden opheffen en de kunst een rol probeerden toe te bedelen in het veranderen van de maatschappij. In 1996 richtte Pistoletto Cittadelarte op. De naam is een contaminatie van ‘citadel’ (citadella) en ‘stad van de kunst’ (città dell’arte), een veilige burcht voor de kunst die tegelijk een open stad is, te midden van de samenleving. Het gaat om een groots kunstproject dat gevestigd is in en rondom een voormalige textielfabriek bij de geboorteplaats van Pistoletto, het tussen Turijn en Milaan gelegen stadje Biella. Het is een artistiek laboratorium, waar kunst op alle mogelijke manieren contact zoekt met pogingen tot maatschappelijke verandering in de vorm van design, mode, tuinarchitectuur, filosofie en uiteenlopende publicaties en manifestaties op het gebied van onderwijs, economie, voedsel en politiek. Een werkplaats voor kunstenaars die wel iets weg heeft van wat jaren later in Rotterdam Ateliers Van Lieshout werd, zij het met minder bravoure en op idealistischer leest geschoeid. In zijn eraan voorafgaande manifest Progetto Arte (1994) stelde Pistoletto dat het tijd werd dat kunstenaars hun maatschappelijke verantwoordelijkheid serieus namen en ‘banden aan gingen knopen met alle andere menselijke activiteiten, van economie tot politiek, van wetenschap tot godsdienst, van onderwijs tot gedrag’. Veel van Pistoletto’s zowel artistieke als maatschappelijke ideeën werden ten slotte geformuleerd in zijn project The Third Paradise. In de inleiding van het gelijknamige boek uit 2010 beweert hij dat we op een kruispunt in de geschiedenis staan, namelijk dat van ‘an epoch-making transition which is growing increasingly dramatic’. Pistoletto zegt zich al tientallen jaren te hebben gewijd aan ’the responsible transformation of society through the generative function of art’ en probeert met dit project kunst maatschappelijk relevant te maken. In zijn boek geeft hij twee voorbeelden uit de lange geschiedenis van uitstervende soorten om een tamelijk apocalyptisch toekomstbeeld voor de mens te illustreren. Het eerste voorbeeld is een vorm van natuurlijk uitsterven, namelijk dat van de ammonieten, spiraalvormige schelpdieren uit het laat-Paleozoïcum. Deze weekdieren waren overal ter wereld aanwezig en verdwenen zo’n 65 miljoen geleden plotseling van de aardbodem. Of dat te danken is aan oververzadiging van de natuurlijke leefomgeving, zoals Pistoletto suggereert, is de vraag, maar de zichtbaarheid van de roodachtige fossielen in geologische lagen overal op aarde is voor hem een goede illustratie van wat natuurlijke overbevolking teweegbrengt: radicale ondergang. Vervolgens noemt hij een vorm van men-
selijk uitsterven die te wijten is aan cultuur of liever zelfs: technologie. De beroemde beelden op Paaseiland, symbolen van religie en politieke macht, aldus Pistoletto, waren de oorzaak van de ontbossing van dit kleine, geïsoleerde eiland, waarna de natuurlijke hulpbronnen verdwenen en de oorspronkelijke mens op het eiland ten onder ging. Ook op dit verhaal van ontbossing valt het nodige af te dingen, want de decimering (niet het uitsterven) van de bevolking in de negentiende eeuw had meer met slavenhandel en ziektes van buiten te maken. En het verdwijnen van de bossen was eerder te wijten aan de vraatzucht van een bepaald soort rat dan aan het oprichten van de beroemde afgodsbeelden. Maar beide voorbeelden geven aan waar het Pistoletto om te doen is: volgens hem is er in de lange geschiedenis van de aarde een natuurlijke loop der dingen en een proces van beschaving en techniek. Historisch gezien volgen die twee ontwikkelingen elkaar op. Waar de aarde eerst op een natuurlijke manier bewoond werd en een zeker ecologisch evenwicht bewaarde, ondanks catastrofes als de grote ammonietensterfte, werd die balans gaandeweg in een tweede fase van de mensheid radicaal verstoord. Het gaat dan in de eerste plaats om de opkomst van de techniek en de industriële revolutie vanaf de achttiende eeuw, en deze kunstmatige vooruitgang leidde uiteindelijk tot de huidige overbevolking en uitputting van onze planeet. Wanneer we ons niet willen neerleggen bij deze suïcidale gang van zaken zullen we ons een derde fase of periode moeten voorstellen, bij Pistoletto Third Paradise geheten. Dat is een utopische toekomst die het beste van de twee eerdere periodes (of historische ruimtes) verenigt in een meer humane, duurzame synthese. Hij vangt die gedachte in een beeld dat een variatie is op het oneindigheidsteken uit de wiskunde, de liggende acht. Deze acht omsluit twee (historische) ruimtes en Pistoletto’s nieuwe symbool is een soort liggende acht met drie lussen. De lijn loopt ook hier oneindig door, maar omsluit nu drie gebieden of tijdperken. Als kunstenaar geeft hij deze figuur op allerlei manieren vorm: als landschapskunst, in brood, met performances van menselijke figuren, in metalen sculptuur, als op de grond geplaatste vazen, op zijn spiegelportretten, als tuinarchitectuur of als schets. Eén cirkel omsluit het verre verleden, ‘the time when the human being was totally integrated with nature, while the other circle can be identified with the second phase of the past, the one in which humanity disintegrated itself from nature in a process that has led to the artificial World in which we live today’. De derde cirkel is die van onze mogelijke toekomst, het derde paradijs, dat slechts te bereiken is wanneer de mens begrijpt dat hij als een tuinman moet zijn voor deze ruimte. Deze cirkel ligt tussen de natuurlijke en de kunstmatige cirkel en wordt door hun ‘energie’ geladen. De kunst was, zo stelde Pistoletto op de TEDx van 26 mei 2012 in Milaan, volkomen autonoom 13.12.12 De Groene Amsterdammer 39
Boeken van uitgeverij Conserve voor onder de kerstboom Babs Assink De iconen van het NOS Achtuurjournaal 12 persoonlijke verhalen met full color foto’s van Stefan Heijdendael, 160 pag. € 17,99
Feike ter Velde Alles is geloven! Het leven in een notendop, vanaf de Hongerwinter tot 30 jaar Evangelische Omroep Verhalen, 234 pag., € 17,99
Kees Uittenhout Gouden handel, roman over de slavernij, van Middelburg naar Afrika tot in Suriname en Curaçao 432 pag. € 24,99
Jeroen Leinders Tula – Verloren vrijheid Filmeditie roman over slavenopstand op Curaçao 2e druk, in april komt film met oa Jeroen Krabbé, Danny Glover en overleden acteur Jeroen Willems 192 pag. € 17,99
Maartje van der Maas Corrrupt Congo Roman over jonge vrouwelijke kapitein die voor de EU wordt uitgezonden naar Congo, spanning en romantiek, 256 pag. € 17,99
Hilde Berger De waanzinnige liefde van Alma Mahler en Oskar Kokoschka Roman met werk van Kokoschka, meeslepend boek, vertaald door Henk ten Berge, 220 pagina’s, € 19,99
Verkrijgbaar in de boekhandel of door rechtstreeks portvrij te bestellen bij uitgeverij Conserve, postbus 74, 1870 AB Schoorl of
[email protected] en bespaar zo 3 euro. www.conserve.nl
Michelangelo Pistoletto, Venus of the Rags, 1967, 1974. Marmer en textiel
zo enorm aanwezige gebouwen en andere manifestaties van cultuur in de Verenigde Arabische Emiraten. Op hun plaats in een prachtig landschap, in een rijke geschiedenis, in een esthetisch en sociaal systeem van complexe betekenissen. En je beseft ook dat die perkjes je uitnodigen anders naar onze planeet te kijken, vanuit een ongebruikelijk perspectief, als dat van David Bowie’s in de ruimte zwevende astronaut Major Tom: ‘And I’m floating in a most peculiar way/ And the stars look very different today.’ Bowie ontleende deze blik aan de vervreemdende ervaring die Stanley Kubricks 2001. A Space Odyssey het jaar tevoren bij hem gewekt had. In Kubricks visioen
hirshhorn.si.edu
geworden en had volledige vrijheid. Maar totale vrijheid heeft als contragewicht verantwoordelijkheid nodig. Die uitspraak laat zien wat Pistoletto is: een beeldend denker. Het beeld van de balans overtuigt, terwijl je, als je even doordenkt over de tegenstelling tussen autonomie en verantwoordelijkheid, moet vaststellen dat het hier eigenlijk om de klassieke avant-garde-opvatting gaat dat de kunst zich dient te verzetten tegen het estheticisme van de bourgeoisie, tegen een elitaire houding die zich geen rekenschap wil geven van wat er in de samenleving speelt. Pistoletto’s cultuurkritiek past bovendien in een lange traditie. Sinds Rousseau hebben honderden wijsgeren en schrijvers de verdorvenheid van technische vooruitgang, industrialisatie, verstedelijking en de platheid van de consumptiecultuur aan de kaak gesteld en geconfronteerd met een verlangen naar authenticiteit. Als filosofie is het denken van Pistoletto sympathiek, tegelijk is het ook een gang met open deuren. We kunnen hem daarom beter niet zien als een baanbrekend diagnosticus van onze cultuur, maar eerder als maker van beelden die ons iets over de toekomst willen zeggen. Kunst, zo zei hij in dezelfde TEDx-lezing, brengt ons dynamische visioenen. Bij een lunch in juli 2012 vertelde hij mij dat we het teken van Third Paradise moeten opvatten als een ‘sign to give direction’. Kunstwerken waren eind vorige eeuw, aldus Pistoletto, nog steeds een ‘personal sign’, een middel tot zelfexpressie, en dat idee moeten we achter ons laten. Maar verwijst zijn teken niet louter naar de utopie van Third Paradise, opperde ik, die of heel vaag en onrealistisch is, of zo gauw je hem concreet invult onvermijdelijk leidt tot nieuwe ellende die we ons van vorige utopieën nog heel goed herinneren? Op dat moment viel de zon door het raam en automatisch zette de kunstenaar zijn witte hoed op. ‘If you have a place, it is no utopia anymore’, zei de meester met grote stelligheid, waarschijnlijk verwijzend naar zijn Cittadelarte in Biella. Het project in Biella zelf is geen utopie, maar een plaats, zoals andere manifestaties van het Third Paradise-teken plaats innemen of plaats zijn en aldus zeggen: kijk, je kunt iets doen dat anders is en wel hier, nu. Het is met zorg gemaakt, en al slaat het nergens op, het is een begin. Planet Earth is blue and there is something you can do. Het blijft natuurlijk wel de vraag in hoeverre zo’n teken of kunstwerk de verbeelding stimuleert en je kunt erover twisten of Joep van Lieshout die verbeelding van de toekomst niet meer aan het werk zet. Neem diens Cascade, de in 2010 op het Rotterdamse Churchillplein geplaatste, meer dan acht meter hoge sculptuur: achttien van polyester gemaakte olievaten vormen hier een zwarte toren, een soort waterval van levensgrote tonnen, waarop half vloeibare mensachtige gestalten zijn te zien, omhoog reikend of wegzakkend in dramatische poses. Houden zij de olievaten bijeen of is de olie hun houvast? Kruipen ze naar beneden druipend omhoog, als een soort Sisyphus?
‘If you have a place, it is no utopia anymore’, zei de meester met grote stelligheid Het beeld, dat volgens de kunstenaar deels geïnspireerd is op de barokke, zeventiendeeeuwse Pestzuil in Wenen, is een ambivalent bouwwerk, het soort ongemakkelijke maar tegelijk ook grappig ogende sculptuur waarop avl patent lijkt te hebben. Vanwege de petrochemische industrie van de Rotterdamse haven is het in deze stad zeer op zijn plaats, al had het evenzeer in Dubai of Abu Dhabi kunnen staan als dubbelzinnig commentaar op de wereld er omheen. Het overtuigt omdat je niet weet of het kritiek is op een van olie doordrenkte cultuur, een waarschuwing voor Peak Oil, een ode aan de petrochemische industrie, milde slapstick, geëngageerd commentaar op de havenarbeiders van de stad en de ‘werkers’ in de olie-industrie, ironische reflectie op de heldenverering van klassieke standbeelden op pleinen en boulevards, een uiting van wanhoop over de toekomst, een provocatie van het publiek en de burgerlijke goede smaak of wellicht dit alles tegelijk. Zet dat de verbeelding aan het werk of niet? Maar zulks gaat ook op bij Pistoletto, al vereist dat misschien iets meer ontvankelijkheid. De drie door heggetjes omgeven cirkelvormige perken in de tuin van Villa Piazzo bij Biella mogen op het eerste gezicht wat onbenullig ogen, je beseft toch dat ze hier goed op hun plaats zijn, werkelijk, veel werkelijker dan de
walst een ruimteschip door de ruimte en inderdaad: Planet Earth is blue. Kubricks Space Odyssey eindigt in een verre psychedelische toekomst, ergens in de ruimte, en begint in een even ver verleden op aarde, waar apen mens lijken te worden omdat er één een stok oppakt en daarmee tekeer gaat. Maar het echte begin van de film bestaat uit een legendarisch openingsbeeld: dat van de aarde die boven de maan opkomt, terwijl daarboven in dezelfde lijn de zon weer oprijst. Dit alles bij muziek van Richard Strauss, Also sprach Zarathustra, waarmee Kubrick vast naar Friedrich Nietzsche’s gelijknamige boek verwijst, het boek dat de Uebermensch verkondigt, de mens die zichzelf ontstijgt in een volgende periode van de beschaving. Drie cirkels in elkaars verlengde, en de middelste is de aarde. ‘Planet Earth is blue’ is de ingekorte, nog niet gepubliceerde versie van een essay dat werd geschreven in opdracht van Stichting Third Paradise. Third Paradise is een samen werkingsproject tussen de culturele sector, bedrijfsleven, wetenschap en rijksoverheid. Doel is met kunst en cultuur een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke dialoog over de transitie naar de biobased economy. thirdparadise.nl,
[email protected] 13.12.12 De Groene Amsterdammer 41
Historische fotografie
Met een rauw randje De Londense Barbican Art Gallery toont in de expositie Everything Was Moving aan de hand van historische foto’s de jaren zestig en zeventig op een andere manier. Door Hinde Haest De sixties en seventies zijn terug. Hoofdbandjes, drukgebloemde leggings en Harry Potter-brilletjes bezaaiden afgelopen zomer de festivalterreinen; een beetje interieur is niet af zonder de industriële hanglamp of een ander retro accessoire. Maar wie afgaand op de tentoonstellingstitel Everything Was Moving een dartele hipsterbedoening denkt aan te treffen in het betonnen cultuurpaleis dat de Barbican Art Gallery in Londen huisvest, komt van een koude kermis thuis. Geen Volkswagenbusjes en Woodstock-taferelen, maar de ontstellende wereld van Zuid-Afrika onder apartheid (David Goldblatt), de Amerikaanse Civil Rights Movement (Bruce Davidson), de Culturele Revolutie in China (Li Zhensheng), amerikanisering in Japan (Shomei Tomatsu) en jeugdig pan-Afrikanisme in socialistisch Mali (Malick Sidibé). De tentoonstelling verheft de jaren zestig uit hun nostalgische curiositeitsstatus en beoogt een ‘rehistorisering’ van de zo modieuze analoge vintage print. De authentieke voorgangers van apps als Instagram, die de hedendaagse snapshot van een digitale sepiawash voorzien, getuigen namelijk van belangrijke sociaal-politieke ontwikkelingen op het wereldtoneel van de jaren zestig en zeventig. Aan de hand van de oeuvres van twaalf gerenommeerde westerse en nietwesterse fotografen, sommige beroemd, andere nog onontdekt, ontvouwt zich de wereldgeschiedenis zoals zij deze destijds, ver van het Londen van The Beatles, meemaakten. Ambitieus? Zeker. Volgens Adrian Searle van The Guardian maken de omvang en diversiteit van de werken enige samenhang zelfs onmogelijk. Wat kunnen twaalf persoonlijke belevingen afkomstig van over de hele wereld ons vertellen over de sixties? Welke historische waarheid schuilt er in vierhonderd individuele artistieke uitingen? Het bevragen van de status en functie van de fotografie is relevant in ons digitale tijdperk, waar foto’s via mobiele telefoons en sociale media razendsnel wereldwijd worden verspreid, en in Project X Haren en de London Riots zelfs de basis vormden voor grootschalige arrestaties. Beeldmateriaal van zulke jeugdige rebellie, lichtjaren weg van vrijheidsvieringen à la Woodstock, illustreert een hedendaagse drang naar visuele profilering in een veranderende wereld, maar bevestigt ook de macht van de fotografie als publiek eigendom. Wat dat betreft zijn de jaren zestig eigenlijk nooit weggeweest. 42 De Groene Amsterdammer 13.12.12
Toegegeven, deze tentoonstelling is hard werken. Maar wie zich niet laat intimideren door een overdaad aan schijnbaar willekeurige anekdotes en openstaat voor verrassende verbanden betreedt een aangrijpende wereld in beweging. Zo’n vierhonderd schitterende foto’s voorzien de facultatieve flowerpower van de jaren zestig en zeventig van een rauw randje. Zo zien we het dagelijkse spitsuur in Johannesburg. Een stroom oldtimers rijdt richting de blanke buitenwijken van Johannesburg; een horde voetgangers beweegt zich in tegenovergestelde richting naar Westgate Station, om daar op de trein naar de sloppenwijk Soweto te stappen. Zij zijn allen zwart. De symboliek is onontkoombaar, maar het is vooral de vanzelfsprekendheid waarmee de Zuid-Afrikaner van de jaren zestig zich in dit gênante schouwspel voortbeweegt die de foto’s van David Goldblatt schrijnend maakt. Vanuit een persoonlijk engagement met het gefotografeerde zegt Goldblatt over zijn werkwijze: ‘I need to grasp something of what a man is and is becoming in all the particularity of himself and his bricks and bit of earth and of his place, and to contain all this in a photograph.’ Goldblatt portretteerde onder anderen mijnwerkers en inwoners van Soweto in hun habitat, maar fotografeerde ook de vervreemdende aanwezigheid van zwarte dienstverleners in het blanke dorp Boksburg. Zij staan verongelijkt te kijken naar de schaars geklede blondines van de Miss Lovely Legs Competition. De foto articuleert op subtiele wijze de groteske banaliteit van alledaagse raciale verhoudingen in Boksburg ten tijde van apartheid. De aandacht voor de ontnuchterende alledaagse esthetiek van David Goldblatt en zijn tijdgenoten in Everything Was Moving komt voort uit een antipathie tegen het grote en simplistische statement. Allen kennen we begrippen als apartheid, Koude Oorlog, Hiroshima, Culturele Revolutie, die de jaren zestig en zeventig typeerden. Maar waar de jongeren van nu deze gebeurtenissen slechts als schoolboekabstracties begrijpen, als de vakjes van een politiek ganzenbord waar de helden en de boeven hun machtsspelletjes speelden, schetst de Barbican het mondaine decorum van een veranderend wereldtoneel. De destijds omstreden ‘autofotografie’ leverde adembenemende beelden op van de zelfkant van gefragmenteerde samenlevingen. Zo reed de blanke Amerikaan Bruce David-
son in 1961 mee met de anti-segregatie Freedom Ride van Montgomery, Alabama, naar Jackson, Mississippi, en fotografeerde de honende blanke mannen vanuit het busraampje. Hij schreef: ‘I start off as an outsider, usually photographing other outsiders, then, at some point, I step over a line and become an insider. I don’t do detached observation.’ Ook geboren insiders als de zwarte Zuid-Afrikaan Ernest Cole documenteerden de wereld om zich heen van dichtbij, soms met gevaar voor eigen leven. Waar de blanke David Goldblatt vrijelijk rondfotografeerde in zowel zwart als blank Zuid-Afrika legde Ernest Cole, na zich te hebben laten herclassificeren van ‘zwart’ tot ‘gekleurd’, vast hoe het was om als zwarte te leven onder apartheid. In Penny baas, Please haalt een blanke man in het voorbijgaan uit naar het gezicht van een zwarte bedeljongen; even later berooft een zwarte gang een blanke voorbijganger. De foto’s hangen naast elkaar en vervullen de bezoeker van verontwaardiging. Maar op wie men zijn woede precies moet richten blijft onduidelijk; wie is hier nu de slechterik? Verrassend is het relatief onbekende werk van Graciela Iturbude, de enige vrouwelijke en Latijns-Amerikaanse fotograaf in de expositie. Een engelachtige vrouw van het nomadische Seri-volk draagt met wapperend haar en omgeven door ruisende rokken kordaat een
Egglestons kleurgebruik werd vulgair gevonden, en zijn alledaagse thematiek betekenisloos radio door de Sonorawoestijn. Het poëtisch surrealisme biedt een welkome adempauze van de raciale spanningen van giganten als Goldblatt en Davidson. Tezelfdertijd verbreedt haar werk de thematiek van de omringende werken; ook voor de inheemse bevolking van Mexico was de strijd om gelijke rechten een dagelijkse realiteit. De opmars van de fotografie als een medium voor persoonlijke expressie is kenmerkend voor de zogenaamde naoorlogse ‘Me Generation’, maar lijkt ook de enige zinnige manier om een tijd te verbeelden waarin de populaire leuze ‘the personal is political’ haar oorsprong vond. Het oeuvre van de Chinese fotograaf Li Zhensheng belichaamt de invloed van politieke systemen op het persoonlijke leven van de fotograaf als participerend individu. Zijn streven naar een carrière als filmmaker werd verhinderd door een communistisch partijdecreet dat hem en zijn medestudenten beval zich om te scholen tot fotojournalist. In opdracht van de Heilongjiang Daily fotografeerde hij massabijeenkomsten in Harbin en de openbare verkettering van provinciale partijambtenaren, landeigenaren en monniken ten tijde van de Culturele Revolutie. Van de overgebleven foto’s op elk rolletje fotografeerde Zhensheng steevast zichzelf,
een procedure die resulteerde in een tweezijdige serie portretten; aan de ene kant documenteert zijn oeuvre de revolutionaire mensenmassa’s, anderzijds herintroduceren de door de jaren heen steeds terugkerende zelfportretten het individu in de massa. Zhensheng werd zelf voor ‘heropvoeding’ naar rurale werkkamppen in Acheng en Bayan gestuurd. De zware beproevingen leverden zeldzaam en door Zhensheng lang verborgen gehouden documentatiemateriaal op van het leven in de strafkampen, en verstilde zwart-witbeelden van zuiveringsacties in een afgelegen sneeuwlandschap.
2012 David Goldblatt / Courtesy of the photographer and Goodman Gallery, Johannesburg
David Goldblatt, Saturday Morning at the Hypermarket: Semi-final of the Miss Lovely Legs Competition, 1979-1980
Behalve de urgente documentairefotografie van Cole en Zhensheng wordt in de tentoonstelling ook de volwassenwording van de fotografie als moderne kunstvorm verkend. Zo deden de Amerikaanse William Eggleston en de Duitse Sigmar Polke afstand van de objectiviteitsclaim inherent aan de fotojournalistiek van bijvoorbeeld Robert Capa en Margaret Bourke-White voor Times en Life, en gebruikten de fotografie als een medium voor zelfexpressie. In de jaren zestig openden ook kunstmusea huiverig hun deuren voor het medium, maar Egglestons kleurrijke detailstudies van het Mississippistraatbeeld in MoMA werden in 1967 door kunstcriticus Hilton Kramer afgedaan als ‘perfectly banal, perhaps (…) perfectly boring, certainly’. The New York Times typeerde de show als ‘the most hated show of the year’. Egglestons kleurgebruik werd vulgair gevonden, en zijn alledaagse thematiek betekenisloos. Nog radicaler was het late werk van Sigmar Polke. Niet voor niets vooral bekend als schilder bewerkte hij onder invloed van opium en andere mind altering substances zijn foto’s van een berengevecht in Afghanistan in zijn badkuip met chemische middelen. Zijn serie Der Bärenkampf, waarin drie honden een beer vellen, is in de loop van de tijd symbool komen te staan voor de moedjahedien-guerrilla tegen de sovjetinvasie in Afghanistan in 1979, die te boek zou komen te staan als The Bear Trap. Maar de ingrijpende esthetische manipulatie van het materiaal suggereert dat Polke zich niet bepaald bekommerde om de waarheidsgetrouwe weergave van een historische gebeurtenis. Dat esthetische manipulatie de historische legitimiteit van een foto niet in de weg staat bewijst de Maliaan Malick Sidibé. Als enige studiofotograaf in de tentoonstelling vertegenwoordigen zijn geënsceneerde portretten van Bamakoise jongeren, uit-
gedost met uitbundige overhemden, grote zonnebrillen en de beweeglijke benen in wijde pijpen gestoken, een generatie die zeer zelf bewust haar eigen identiteit vormgaf. Poserend met lp-hoesjes van The Beatles en James Brown zetten zij zich af tegen het traditionele keurslijf dat zij ontgroeid waren. Sidibé’s beweeglijke beelden voorzien Everything Was Moving van de geanticipeerde dosis flowerpower, maar dan als een op straffe van vervolging gevoerd protest tegen Moussa Traoré’s militaire dictatuur. Door middel van spertijd en een verbod op minirokjes en wijde pijpen poogde zijn regime de jeugd hernieuwde traditionele waarden bij te brengen. Verenigd in zo’n 250 ondergrondse ‘Grins’, of clubs, met namen als The Temptations, The Rolling Stones, The Beatles en The Soul Brothers, luisterde de jeugd van Bamako heimelijk naar James Brown en de Amerikaanse radio. Zij waren zich zeer bewust van de Black Power-beweging en andere politieke ontwikkelingen op het wereldtoneel van de jaren zestig. Door middel van de fotografie identificeerden zij zich met hun Afrikaanse en Amerikaanse broeders, die duizenden kilometers verderop zo treffend door Davidson, Cole en Goldblatt
werden gefotografeerd. Sidibé’s foto’s verbeelden een postkoloniale zoektocht naar nieuwe wortels, met als gemeenschappelijke deler de jeugdige uiting van een steeds kosmopolitischer moderniteit. Zijn oeuvre vormt de swingende pendant van dat van Davidson en andere fotografen in de tentoonstelling, die allen een strijd vastlegden die wereldwijd werd gevoerd en gefotografeerd. Het contrast tussen de twaalf fotografen illustreert de subjectiviteit van de fotografie als historisch document, en bevestigt de hypothese van curator Kate Bush: ‘Photography does not merely illustrate the world, it articulates it.’ Is anno 2012 de tijd rijp om de persoonlijke ervaringen van David Goldblatt en zijn tijdgenoten tot universeel erfgoed uit te roepen, en het onderscheid tussen documentairefotografie en kunst te laten varen? Of heeft meneer Searle gelijk, en moet ook deze tentoonstelling, net als Egglestons show in 1967, worden afgedaan als niet meer dan een oppervlakkig staaltje curatorisch deconstructivisme? Everything Was Moving. Photography from the 60s and 70s. Tot 13 januari 2013, Barbican Art Gallery, Londen 13.12.12 De Groene Amsterdammer 43
Eva Vermandel
De nieuwe opvoering van Die Zauberflöte bij De Nederlandse Opera is een gigantisch succes: bij het publiek, bij de kritiek, muzikaal zowel als theatraal. Dat is zeker geen vanzelfsprekendheid, hoeveel men ook al bij voorbaat van de Britse regisseur Simon McBurney mocht verwachten. Mozarts opera uit 1791 wordt mee slepend gespeeld en prachtig gezongen, en is heel eenvoudig vormgegeven: een lege ruimte, grijze kleren, soms zeer simpele, maar geraffineerd toegepaste middelen, projecties en geluiden die ter plekke zichtbaar worden gecreëerd. Eindelijk een voorstelling van Die Zauberflöte waar alle personages mensen zijn, die verlangen naar een betere wereld, die twijfelen en die veranderingen doormaken. Als ik Simon McBurney spreek in een kleedkamer vol grijze, in Roemenië vervaardigde herenpakken is het vlak voor de première van Die Zauberflöte en hij werkt nog hard door met de zangers om de voorstelling levend en beweeglijk te maken. Hij houdt tijdens ons gesprek zijn eeuwige baseballpet op en praat met een mengsel van lange, nadenkende stiltes en snelle associaties, glimlacht soms verlegen bij mijn complimenten of lacht er keihard om. Hij zegt dat hij niets wil weten van de manier waarop zo’n klassiek werk in de theatergeschiedenis is verstard. Het liefst wil hij vanuit het nulpunt beginnen, want, zegt hij: ‘Net als de stukken van Shakespeare werden ook de opera’s van Mozart speciaal geschreven voor de mensen die ze opvoerden. Shakespeare schreef sommige rollen voor de acteur Will Kempe en die heeft waarschijnlijk ook een deel van de tekst zelf gecreëerd. Hetzelfde geldt voor Die Zauberflöte. Tekstschrijver Emanuel Schikaneder was de theaterdirecteur en speelde zelf de rol van de vogelhandelaar Papageno. Ook de andere librettist, Karl Ludwig Giesecke, speelde in de opera mee. Dat betekent dat zo’n stuk oorspronkelijk heel veranderbaar was, vloeibaar als het ware, en een beweeglijke structuur had. De moeilijkheid voor ons is dat zo’n opera uit 1791 via de negentiende en de twintigste eeuw tot ons is gekomen in de 21ste eeuw. Door de tijd is het als gestolde lava hard geworden, verstard. Iedereen denkt precies te weten hoe het moet worden gespeeld. Maar
Simon McBurney: ‘Het enige wat ons als maatschappij echt bindt is kunst’
De lege ruimtes van regisseur Simon McBurney
‘Het gaat om één vraag: is het levend?’ Simon McBurney regisseerde een Zauberflöte met herkenbare mensen op zoek naar een betere wereld, die een veranderingsproces ondergaan. ‘Het theater herinnert ons eraan dat we niet alleen zijn.’ Door Max Arian 44 De Groene Amsterdammer 13.12.12
zo’n stuk is oorspronkelijk nooit bedoeld voor de eeuwigheid. Ik denk dat Mozart zelf stom verbaasd was geweest als hij geweten had dat we het nu nog altijd spelen. Hij kreeg gewoon een opdracht, zoals zo vaak, en die voerde hij zo goed mogelijk uit. Wat er later aan geschiedenis over zo’n werk heen is gekomen, dat zul je allemaal op de een of andere manier moeten vergeten. Van die bevriezing moet je jezelf bevrijden.’ Door, zoals u, het stuk te beginnen in een volstrekt lege toneelruimte? ‘Ja, en door je af te vragen wat de intentie van de makers is geweest, wat ze bedoelden, waar ze het over hadden. Van deze drie kunstenaars, Mozart, Schikaneder en Giesecke, wil ik het meeste vertrouwen geven aan Mozart, de componist, die ik zie als een zeer intelligente man, die in dat jaar – overigens ook het jaar van zijn dood – werkte op de toppen van zijn kunnen. Ik werk nooit vanuit een concept vooraf, maar wel vanuit een aantal vragen. Het is belangrijk de goede vragen te stellen, zoals: waarom zingen ze eigenlijk en wat zingen ze? En waarom is er muziek en wat voor muziek?’ Zijn daarom in uw voorstelling de musici van het orkest steeds zichtbaar en is er daarom zoveel interactie tussen de zangers en de musici? ‘Natuurlijk. Dit stuk gaat over muziek. Het belangrijkste personage, dat de meeste macht heeft, is de fluit, de toverfluit! Het gaat over een magische fluit en dus over de manier waarop muziek mensen kan veranderen en ze kan helpen te overleven. Maar misschien gaat het nog verder en geloofde Mozart dat muziek mensen
‘Ik denk dat de mensen aan het einde van de achttiende eeuw een zeer nauwe relatie hebben gehad met Die Zauberflöte’
ook in werkelijkheid kan veranderen. Volgens mij gaat deze opera over mensen die een veranderingsproces ondergaan. Hoe verander je de geest van mensen? Hoe kunnen wij ons ontwikkelen en betere en interessantere mensen worden? Dat zijn allemaal vragen die thuishoren in de Verlichting en aan het eind van de achttiende eeuw aan de orde waren. Je kunt natuurlijk met argumenten komen en op de logica vertrouwen, maar misschien kan, op een dieper niveau, muziek daar ook een rol bij spelen.’ Is dat een conclusie die tijdens het werken bij u opkwam, of dacht u dat al vooraf? ‘Wat ik vooraf dacht weet ik eigenlijk niet precies meer. Maar een van de vragen waar ik van uitging was of deze Zauberflöte alleen maar een stukje Weens gebak was, alleen maar
bedoeld voor het vermaak, of dat het iets meer is. Is het alleen maar iets oppervlakkigs of zijn er ook andere lagen die je tijdens het werken bloot zou kunnen leggen?’ Bij de repetitie die ik zag, bleken het geen mythische figuren te zijn, maar echte, herkenbare menselijke wezens. ‘Precies! Dat is precies wat ik wilde bereiken! Het gaat om mensen die op zoek zijn naar een betere wereld, ook hun leider Sarastro is op zoek naar iets nieuws.’ Hij deed mij aan de Oost-Duitse toneel schrijver en dichter Heiner Müller denken en zijn tempelgemeenschap in die grijze pakken aan Oost-Europese politici, misschien een bijeenkomst van zo’n communistische schrijvers vereniging. ‘Ik vind het prachtig dat het u daaraan doet denken, maar zo specifiek ben ik helemaal niet. Het zijn in elk geval mensen die op zoek zijn naar een betere wereld. Daarom zegt Sarastro ook aan het begin van de tweede helft tegen de zaal: “We bevinden ons in tijden van crisis.” Dat hebben we zelf ingevoegd, maar het was al impliciet aanwezig in de tekst. Hij spreekt dan tot iedereen, tot de mensen op het toneel even goed als tegen de mensen in de zaal. Daardoor ontstaat er een relatie met het publiek. Ik denk dat de mensen aan het einde van de achttiende eeuw een zeer nauwe relatie hebben gehad met dit stuk. Nu is het vaak heel erg ver weg en ik wil het dichter bij het publiek brengen: door de grenzen tussen orkest en publiek, tussen de zangers en het orkest en tussen de zangers en het publiek zo veel mogelijk weg te nemen, zodat alles zich afspeelt in dezelfde ruimte.’ Door er herkenbare mensen van te maken slaagt u er ook goed in alle verschillende elementen – komische, sprookjesachtige, filosofische, mystieke – op één lijn te krijgen. ‘Ik werk nooit vanuit een idee dat ik vooropstel of een concept. Ik probeer te werken met wat er al aanwezig is en dan groeit daar iets uit. Improviseren geldt als lastig wanneer het om opera gaat. Maar dat is nu eenmaal de manier waarop ik werk. Ik heb de neiging dingen open te laten. Als ik begin ben ik heel goed voorbereid en heb ik een hele hoop ideeën. Die proberen we uit en dan beginnen we daar iets van te maken.’ Het is in deze voorstelling alsof het theater opnieuw wordt uitgevonden: de lege ruimte, een paar geprojecteerde woorden, een bewegend platform dat soms zelf een personage lijkt met eigen emoties, de mimespelers die met witte papiertjes een zwerm vogels met hun vleugels laten klapperen. Maar misschien is het gemakkelijker het beweeglijk te houden als je met zo’n simpel uitgangspunt begint. ‘In het theater gaat het tenslotte maar om één vraag: is het levend? Het is de fundamentele vraag hoe je iets tot leven kunt brengen. Dat blijft moeilijk tot het laatste moment, daarom blijven we er ook aan werken, deze zangers zijn daartoe bereid en ze hebben er plezier in. Ook het technisch team is hier ongelooflijk goed.
Omdat ik als regisseur vaak met muziek werk was me al vaak gevraagd opera’s te regisseren, maar het is Pierre Audi die me ertoe heeft overgehaald om in 2010 A Dog’s Heart van de Russische componist Raskatov te regisseren, naar het boek van de sovjet-Russische schrijver Boelgakov. Die voorstelling gaan we nu ook met grotendeels dezelfde mensen in de Scala in Milaan doen. Ik ben goed bekend met de Russische literatuur en het voordeel van die opera was dat het in een heel speciale tijd en plaats speelde. Die Zauberflöte speelt veel meer in een mythische tijd en op een mythische plek, dat moet je veel meer zelf invullen. Ik kende Pierre Audi nog uit zijn Londense tijd in het Almeida-theater, waar we optraden met mijn groep Complicite, die we dertig jaar geleden hebben opgericht. Sinds die tijd zijn we bevriend. Overigens heb ik midden jaren tachtig al eens met veel succes in de Kleine Komedie in Amsterdam opgetreden, met een stuk dat A Minute Too Late heette. Het was heel grappig, het ging over de dood van mijn vader. In Engeland hebben mensen nogal veel moeite met de dood. Nu vroeg Pierre Audi me een nieuwe productie van Die Zauberflöte te maken, omdat volgens hem zijn eigen productie uit 1995 met de decors van Karel Appel zijn tijd had gehad. Ik heb die trouwens niet gezien. Ik moest mijn eigen weg in het stuk vinden. Ik hoop dat er in deze tijden van bezuinigingen niet gekort wordt op het budget van deze heel speciale plek. Veel mensen zullen zeggen dat een operagebouw er alleen maar voor een elite is, maar het gaat om meer. Het enige wat ons als maatschappij echt bindt is kunst, kunst in een heel brede definitie. Mensen die in kleine groepen samen wonen, zingen en dansen met elkaar. In onze maatschappij heb je daar verschillende lijnen voor nodig. Voor de oude Grieken was theater een vorm van openbaar debat en in zekere zin is het dat nog steeds. Natuurlijk hebben we nu ook televisie, film, internet. Maar waarom gaan mensen in Engeland vaker naar toneel dan naar voetbal en zijn er meer theaters dan ooit? Omdat theater iets is wat in werkelijkheid gebeurt en het is eigenlijk jouw verbeelding als toeschouwer die de gebeurtenis creëert. Als u aan Heiner Müller denkt als u Sarastro ziet, projecteert u iets op deze voorstellingen, en als zestienhonderd mensen samenkomen is er sprake van een collectieve projectie. Ook al reageert ieder individu anders, je voelt als je samen lacht dat je niet eenzaam bent, dat je iets met elkaar ervaart. Het theater herinnert ons eraan dat we niet alleen zijn, dat we elkaar nodig hebben en dat we alleen door samen te werken ons kunnen ontwikkelen en overleven.’ Die Zauberflöte van DNO en Complicite: met het Nederlands Kamerorkest onder muzikale leiding van Marc Albrecht, regie Simon McBurney, decor Michael Levine, beweging Josie Daxter, nog t/m 30 december in het Muziektheater, Amsterdam. dno.nl 13.12.12 De Groene Amsterdammer 45
Kroniek van kunst&cultuur Nee, deze film wérkt niet. FILM En dat is frustrerend. Seven Want zoveel pluspunten. Psychopaths Die fabuleuze titel. Oude rotten in het vak Christopher Walken en Harry Dean Stanton naast de jonge Sam Rockwell. En de veelbelovende, van oorsprong Ierse regisseur Martin McDonagh die ook als toneelschrijver bekendstaat. Een paar jaar geleden maakte hij het prachtige In Bruges, over twee sluip moordenaars op vakantie in België. Maar zijn nieuwe film haalt dat niveau niet. Waar in In Bruges ijzeren discipline in de vertelvorm voorop staat, daar overheerst chaos in Seven Psychopaths. Misschien is dat illustratief voor een crisis bij de maker zelf betreffende dit project. De film gaat over een Ierse regisseur in Hollywood, ‘Martin’ (Colin Farrell), die zonder veel succes probeert een film te schrijven over ‘zeven psychopaten’. Hierin wordt hij bijgestaan door een enthousiaste vriend Billy (Rockwell) die samen met Hans (Walken) voor de kost zorgt door in Los Angeles bij rijke bewoners honden te stelen en die vervolgens tegen betaling aan hun dankbare baasjes terug te bezorgen. Maar dan jatten Billy en Hans het hondje van de gangster Charlie (Woody Harrelson). Seven Psychopaths voelt overdreven zelf bewust en daardoor gedateerd aan. De teksten zijn slim en snappy genoeg, maar het is alsof de geest van vernieuwing die Quentin Tarantino al begin jaren negentig bracht nog steeds te nadrukkelijk op de achtergrond aanwezig is. Immers, zelfs Tarantino liet het spelen met genre en de mix van realisme en fictie achter zich na Reservoir Dogs en Pulp Fiction. Interessant genoeg is er net als bij Tarantino ook in de film van McDonagh een mooie, homo-erotische subtekst, in de relatie tussen Martin en Billy, maar die wordt niet overtuigend uitgewerkt. Wat overblijft is een bij vlagen interessante raamvertelling over het maken van een film en een bizarre nevenverhaallijn over wraak. En het kijken naar twee van de beste acteurs van hun generatie: naast Christopher Walken ook Harry Dean Stanton, bekend van onder meer Wim Wenders’ Paris, Texas (1984). In een van de psychopaatverhalen die Martin schrijft achtervolgt Stanton, een Quaker, de moordenaar van zijn dochter. In het verhaal denkt de moordenaar aan de wraak van de oude, zoals het een Quaker betaamt in het zwart geklede Stanton te ontsnappen door zich van het leven te beroven. Blijkbaar beland je dan in een hemel waar niemand je kan vinden – behalve zij die zélf ook zelfmoord plegen. Zoveel haat en wraak zit er dus ook in Stanton. Dit deel van de film werkt prachtig. Dat geldt ook voor vrijwel alle scènes met Walken. Zijn vertolking is soms geniaal, omdat 46 De Groene Amsterdammer 13.12.12
hij de grens met zelfparodie lijkt op te zoeken. Dat betekent dat Walken soms simpelweg de rol van Walken speelt, van de acteur die in zijn rollen van The Deer Hunter (1978) tot True Romance (1993) een eigen stijl heeft ontwikkeld: intens, gevoelvol spel gevolgd door waanzinnige episodes van psychotisch gedrag. In Seven Psychopaths past dit mooi, juist omdat de film zichzelf als belangrijkste onderwerp heeft. Walken en Stanton in topvorm zijn evenwel niet genoeg om de film te redden. Dat zou met de tijdgeest te maken kunnen hebben. Toevallig zag ik recent de neo noir The Killers (1964) van Don Siegel opnieuw, over twee huurmoordenaars die vraagtekens zetten bij hun laatste opdracht. Een film zonder een zweem van parodie of ironie of humor. Harde mannen in een hard, cynisch verhaal over geld en seks. Op de een of andere manier komt deze stijl of benadering relevanter over dan die van McDonagh. Meer authentiek. En actueel. GAWIE KEYSER Te zien vanaf 13 december
nog redelijk geslaagde project Audioslave met gitarist Tom Morello kreeg navolging van drie soloplaten, waarvan vooral de laatste (Scream uit 2009) voor nogal wat gefronste wenkbrauwen zorgde. Niet alleen vanwege de keuze voor producer (Timbaland), genre (elektropop en r&b) en nummers (zwak), maar ook door de zware make-uplaag die de voormalige rockzanger op zijn gezicht had aangebracht voor de hoesfoto’s. Cornell en bling bling, het bleek geen gelukkige combinatie. Een stijgende lijn kent zijn carrière dus niet, maar de nieuwe plaat van Soundgarden maakt voor nu wel een einde aan de dalende trend. Het songmateriaal op King Animal is verrassend sterk en met het juiste pit gebracht. De groep gaat eigenlijk gewoon verder waar ze eindigden
Robuuste terugblik Seattleband Soundgarden staat bekend als een van de vier grote grungebands, maar is eigenlijk altijd een buitenbeentje geweest. De band tekende in 1988 als eerste groep uit de scene voor een groot label, maar werd in 1994 pas echt bekend met vierde plaat Superunknown. Pas bij dat album ontdeed de band zich van het eerder opgelegde stempel van hardrock- of metalband. Ze speelden begin jaren negentig ook met Faith No More als voorprogramma van Guns n’ Roses, op dat moment met Metallica de grootste gitaarband ter wereld. Karakteristiek bleef daarna het betere riffwerk, met een link naar Led Zeppelin en Black Sabbath, dat goed paste bij de granieten loeistem van frontman Chris Cornell. De grote populariteitsgolf die Nirvana’s Nevermind destijds veroorzaakte bij de hele grungescene heeft Soundgarden uiteindelijk de minste schade bezorgd. Geen zelfmoorden, geen drugs- en drankexcessen, geen bandcrises. Na album nummer vijf, Down On the Upside uit 1996, hield de band ermee op. Gewoon bijna, vanwege artistieke meningsverschillen. ‘Don’t know where I’m going, I just keep on rowing, I just keep on pulling that rope’ is de openingszin van het laatste nummer op de nieuwe Soundgarden-plaat King Animal. Die lijkt ook echt van toepassing op de loopbaan van Cornell. Na Soundgarden viel hij wel op als muzikant die niet op de makkelijkste manier zijn eigen weg probeerde te vinden (op zich altijd te prijzen), maar zijn platen werden er niet beter op. Het POPMUZIEK Soundgarden
Anselm Kiefer / courtesy Gagosian Gallery
Crisis bij de maker
Entertainment One Benelux Universal
Boven: Christopher Walken als Hans in Seven Psychopaths Links: Soundgarden Onder: Anselm Kiefer, Morgenthau Plan, 2012. 47,8 x 16,2 x 14,4 m., Gagosian Gallery
en dat kan ook best, zo blijkt. Traag slepende rockers als Blood on the Valley Floor en Rowing en stevige rockers als Non-State Actor of Attrition doen het nog steeds erg goed. Iedereen lijkt in zijn element en Cornells stem als een misthoorn heeft aan kracht en volume niets ingeboet. Wan-
neer de band op z’n lichtst klinkt, zoals op Black Saturday of Halfway There, lijkt hij ook het minst geïnspireerd. Verder is de halfslachtige Black Hole Sun-kopie Bones of Birds niet al te overtuigend, maar daaromheen blijft genoeg kwaliteit over. Soundgarden blikt niet terug met een film (Pearl Jam) of een luxe albumheruitgave (Nirvana), maar met een robuuste plaat die klinkt alsof het weer 1996 is. PAUL CLAASEN Soundgarden, King Animal, Label: Universal
Niet te tillen De twee galeristen wisten tot een klein half jaar vóór de opening half oktober niet dat ze beiden hun nieuwe mega-locaties aan de rand van Parijs zouden inwijden met werk van dezelfde kunstenaar. Toch had alleen al Rijksmuseum-directeur Wim Pijbes hun kunnen vertellen dat je van een onberekenbare vedette als Anselm Kiefer alles kunt verwachten. Pijbes moest zich vorig jaar in de meest bizarre verbale bochten wringen om te verklaren waarom Kiefer de uitnodiging om zich te laten inspireren door de Nachtwacht bleek te hebben gebruikt om Rembrandt met een kolossaal werk volkomen te negeren. In dit geval bezwoer galerist Thaddaeus Ropac dat hij ‘heel relaxed’ was over de verrassing Kiefer te moeten delen met concurrent Larry Gagosian. Dat beet elkaar helemaal niet want, zei hij, bij hem was geheel ander nieuw werk van de kunstenaar te zien en de extra media-aandacht was alleen maar gunstig, óók voor het gebied in Parijs waar de nieuwe locaties zijn gevestigd. Die locaties zijn inderdaad opmerkelijk. Want waarom kiest Ropac, die al een fikse galeKUNST Anselm Kiefer
rie heeft in Le Marais, waar de meeste galeries huizen, voor Pantin, een verre buitenwijk die ondanks de kantoren van Hermès, Gucci en Chanel maar niet attractief wil worden? Nog verder naar het noordoosten zit Gagosian op het terrein van luchthaven Le Bourget, vanaf de metro een wandeling van twintig minuten door een troosteloos industriegebied. Maar wie spreekt hier van de metro? Le Bourget is de perfecte landingsplaats voor privé-vliegtuigen, en die brengen de grootclientèle waar het bij beide grootgaleristen werkelijk om draait. Groot is het modewoord. De verbouwde hangar (Gagosian) en verwarmingsketelfabriek (Ropac) zijn groot, de namen van de betreffende architecten zijn groot (Jean Nouvel; Buttazzoni & Associés), de faam van de kunstenaar is groot en zijn kunstwerken zijn materieel en immaterieel volledig op dit alles toegesneden. Voor Gagosian heeft de in 1945 in Duitsland geboren Kiefer zoals zo vaak gekozen voor een thema dat naar de Duitse geschiedenis verwijst: het ‘Morgenthau Plan’. Een reusachtige, vijf meter hoge kooi waarin op een zanderige ondergrond slordig dooreen gehusselde hopen gedroogde korenhalmen liggen, verwijst naar het idee van de voormalige Amerikaanse minister van Financiën Henry Morgenthau om het verslagen Duitsland na de Tweede Wereld oorlog in een pre-industriële, agrarische staat te veranderen. Een monsterlijk, wraakzuchtig idee natuurlijk, en de kunstenaar lijkt het alsnog te willen bezweren met een theatrale, persoonlijke symboliek: een loden boek, een slang van terracotta en een stenen trog staan voor lucht, vuur en water. Maar dat is niet alles: iedere korenaar is met de hand met goud beschilderd, ‘alsof het schilderijen zijn’, heeft Kiefer toegelicht. Ongelooflijk veel werk, maar het doet niet wat het beoogt, leven blazen in een dode massa. Waarom niet? Diezelfde vraag komt op bij Ropac. Het thema hier is niet te tillen: ‘Die Ungeborenen’. En ook nu weer de van Kiefer overbekende wagneriaanse dramatiek, referenties aan mythen, rituelen, de gnosis, alchemie, de poëzie van Paul Celan, alles ondergebracht in sculpturen en schilderijen die bijna bezwijken onder het gewicht van de dikke lagen verf, glas, aarde, gips, takken, vliegtuigvleugels, weegschalen, wasachtige foetussen, zaden, gedroogde zonnebloemen en wat de kunstenaar nog meer nodig leek om zijn onderwerp oneindige diepte te geven. Het werkt niet. Je blijft maar haken aan die materiële overdaad, die complexe kieferiaanse symboliek waarvoor, om de bezoeker en koper behulpzaam te zijn, de galerie een Kieferglossarium heeft samengesteld. Alleen in schilderijen met woeste bloemenvelden die zich met geweld lijken te hebben ontrukt aan een rauwe, duistere grond, zie je waar Kiefer toe in staat is als hij ophoudt Kiefer te zijn die Kiefers maakt. ANNA TILROE Anselm Kiefer in Parijs, tot 26 januari 2013 in de Gagosian Gallery en tot 27 januari in Galerie Thaddaeus Ropac (Paris Pantin) 13.12.12 De Groene Amsterdammer 47
Zelfkant en rookworst
geitenwollen sok, zegt er een, en inderdaad onderscheidt weinig hen van welzijnswerkers. Ten slotte geen Teledoc maar televisie over televisie. De Vara liet een documentaire over Paul de Leeuw maken. Zelf vond hij hem ‘confronterend’ en dat is voorstelbaar. Niet alleen vanwege onaangename behandeling van medewerkers (meestal later afgekust), ook vanwege toenemende twijfel aan eigen kunnen, versterkt door tegenvallende kijkcijfers. De Vara kon niet vermoeden dat in de draaitijd (vorig seizoen) een breuk dreigde tussen coryfee en omroep – goed voor de spanningsboog van de film. De Leeuw voelt zich onheus bejegend door ‘zijn’ club, onder meer door Van Nieuwkerks DWDD en Sonja Barends advies daarin om een jaar rust te nemen. Hij wil breken voor de Vara met hem breekt, maar blijft. Ik ben nooit fan geweest, al zie ik het unieke talent. Bekeek een mij aangeraden aflevering van het lopende Langs de Leeuw. Een studio vol vrouwen verkleed als mannen en andersom. De presentator in een jurk. Lachen! Dan blijkt het een thema-uitzending over kinderen die in een verkeerd lichaam zijn geboren. Indrukwekkend door de respectvolle en geestige manier waarop met gasten en onderwerp wordt omgegaan. De Leeuw is soms briljant en een held. WALTER VAN DER KOOI Langs de Leeuw, zaterdags, Nederland 1, 20.30 uur. Robert Oey, Gesneuveld, Human, Uitzending gemist. Leo de Boer, Ik wil mijn geld terug, Ikon, 17 december, Nederland 2, 20.25 uur. Cees Overgaauw, De entertainer, Vara, 29 december, Nederland 1, 22.00 uur. Yan Ting Yuen, Het geheim van de Hema, VPRO, 7 januari, Nederland 2, 20.25 uur. Roy Dames, De sekspolitie, NCRV, 14 januari, Nederland 2, 20.25 uur
‘Ach schei uit, ’t is maar muziek’ MUZIEKTHEATER Happy End
Componist en bandleider Willem Breuker (19442010) zei in 1973 tegen Ischa Meijer over zijn muziek: ‘Verschuilen, dat is er niet bij, dat heb je al genoeg in toneel gezelschappen en sym phonie-orkesten. Het improviseren, het spelen, ’t praten met elkaar, ’t vechten met elkaar. ’t Laten rinkelen, tricks, valkuilen, de hele klerezooi. Zo zit die muziek in elkaar, daarom bestaat die muziek, daarom leeft die muziek.’ Een jaar later werd het Willem Breuker Kollektief opgericht. En nu, twee jaar na de dood van de oprichter, zijn ze op afscheidstournee. Met een avond die
Thomas Huisman
Na Robert Oeys GesneuTELEViSIE veld, over nabestaanden Teledocs en van in Afghanistan omgeLangs de Leeuw komen militairen (al uitgezonden), volgen nog drie nieuwe Teledocs. Leo de Boer verspeelde bijna spaargeld door Icesavebegeerte en helemaal door beleggen. Zijn film Ik wil mijn geld terug is een biecht omdat ook voor zijn minderjarige zoon beheerd geld verdween. Hij bezoekt betrokkenen, van goudhandelaar via lotgenoot tot vermogende Occupy-aanhanger. Hij zoekt zowel een manier om het verlorene terug te verdienen als inzicht in hebzucht en de werking van kapitalisme. Incidenteel een aardige scène, maar het heeft iets ergerlijks. Vooral omdat hij zijn zoon tot hoofdpersoon maakt terwijl die puber noch weet van geërfd geld dat hij tegoed heeft, noch van het verdampen daarvan, noch van de opzet van de film – terwijl hij blijkens homevideo’s er al vroeg een bloedhekel aan had door vader gefilmd te worden. Yan Ting Yuen volgt de Hema-top in tijden van gedwongen expansie: van Hollands naar wereldwijd. Kijkje achter de schermen, van filiaal tot ceo – leuk voor Hema-adepten die zien dat het management ‘gewoner’ wil lijken dan in vergelijkbare bedrijven en dat de Parijse Hema geen rookworst en jurk verkoopt – maar het haalt niet het niveau van een gemiddelde Tegenlicht-aflevering. Dan is het achter de schermen van De sekspolitie gek genoeg ontroerender. Roy Dames, specialist in zelfkant en rafelrand, volgt Haagse rechercheurs die mensenhandel en gedwongen prostitutie bestrijden. Moeilijk, omdat een deel van de vrouwen uit vrije wil werkt en omdat vrouwen die gedwongen zijn dat uit angst zelden toegeven. Maar ook door de recente complicatie dat valse meldingen worden gedaan door vrouwen die slachtofferschap als opstap naar een verblijfstitel ontdekt hebben. Je ziet hun sisyfusarbeid, maar krijgt bewondering voor volharding en mededogen – buikige middelbare mannen (en een kanjer van een vrouw) tussen schaars geklede meiden. Ik voel me een
Happy End, Willem Breuker Kollektief 48 De Groene Amsterdammer 13.12.12
Happy End heet. Volgens spreekstalmeesteres Loes Luca een titel die ligt tussen het stuk van Weill & Brecht uit 1929 dat die naam draagt én het einde van een Thaise massage. Dus ergens in dat oneindige muzikale en gelukzalige universum waar Willem Breuker nog moet zwerven. Zoals-ie door deze allemachtig prachtige avond zwerft, bijna onzichtbaar, af en toe in beeld opduikend, altijd onderwerp van de verhalen. Tot-ie tegen het eind van de avond op bewaard gebleven beelden en muziek echt het voortouw neemt en iedereen zwijgt en rug-zaal met ons méé kijkt naar hoe breed en groots en magnifiek zijn muzikaal register was. Zo’n veertig jaar Nederlands muziektheater ligt in Breukers ensemble opgetast en er is in deze voorstelling (regie: Matthijs Rümke) een keigoeie vorm gevonden om ons daar ruim twee uur van te laten genieten. Het podium is vanzelfsprekend door het Kollektief ingelijfd, er kunnen nog net twee vertellers/performers bij, de al genoemde Loes Luca en Peter Bolhuis. Er hangen zes schermen voor teksten en beelden (Pieter Verhoeff) waarmee we niet alleen met reuzenstappen door de geschiedenis banjeren, maar waarop ook sur place ruimte wordt gemaakt voor intieme, zorgvuldig gemaakte portretten van de musici en hun relatie met (‘ach schei uit, ’t is maar muziek’) Maestro-Dikkedeur-Dictator-Breuker. Want een collectief als dit Kollektief bij mekaar houden doe je niet met boter & suiker en fijn democratisch stemmen over de line-up (wat dat woord betekent legt Loes Luca nog één keer uit) van het optreden. Vergis u overigens niet. Happy End is geen nostalgische queeste door het muzikale landvan-ooit. De avond wordt nergens sentimenteel. En behalve een topconcert is het ook nog eens een theatraal essay over de betekenis van Breuker & Trawanten voor wat hij consequent ‘Mensenmuziek’ noemde, ‘geïmproviseerde rare afwijkende muziek van mensen die nergens bij horen’, vol echo’s uit de jazz, met veel nieuw hedendaags repertoire, ontstaan in samenwerking met toonaangevende musici en performers, regisseurs en tekstschrijvers. Een aantal van die zielsverwanten leverde teksten voor de avond (of retourneerde taal van Breuker, zoals de eindeloze zin zonder leestekens die Vera Beths ooit van hem ontving) en dat materiaal is getoonzet door Bernard Hunnekink (trombone/tuba, man van het eerste uur) en levert gave kleine opera’s en mini-musicals op. En tegen het eind wordt er nog even een spotlicht gezet op het feit dat Breuker op afstand een van ’s werelds grootste kenners was over de Rooie-Reuzen-samenwerking tussen Kurt Weill, Hans Eisler en Bertolt Brecht. Het levert een verstilde apotheose op, waar de musici vervolgens met breukeriaanse schwung en ogenschijnlijk gemak nog eens ruimschoots overheen denderen. Topavond! LOEK ZONNEVELD Happy End, 13 december, Schouwburg Amstelveen, tournee tot 29 december. Inlichtingen willembreukerkollektief.nl
Rijksmuseum, Amsterdam
Rembrandt, Het jagertje, circa 1650. Ets, 12,9 x 15,7 cm.
Kijken
Diemen in de bergen Het jagertje op Rembrandts ets Het jagertje is pas op het laatst getekend. Eerst was Rembrandt bezig met de evenwichten in het landschap. Door Rudi Fuchs Linksonder in de hoek van Rembrandts wonderbaarlijke etsje Het jagertje zien we een koppel eenden drijven. Daar is het water van een sloot. Wat daar groeit, achter de eenden, is dus riet. Rembrandt heeft de stengels (compact maar onregelmatig tegen elkaar) met stevige, losse hand getekend. Vergeleken met andere passages in de ets lijken de korte, scherpe lijnen daar ook wat zwarter gedrukt – net als trouwens het hobbelige talud rechts, waarop een schrale boom staat met bovenin summier aangeduid gebladerte. Daar fladderen ook twee vogels. Het is een schamel, slordig boompje maar wel krachtig gekrast, onderin vooral waar we een afgeknotte tweede stam zien – of een stomp waaruit een hoekige, spitse tak laag naar links uitsteekt. In het midden begint het slingerende pad door de polder. Wat traditioneel Het jagertje heet, komt daar aanlopen. De twee onrustige honden blijven vlak bij hem. De stok die hij over zijn schouder draagt diende om konijnen uit hun hol te jagen die dan door de snelle honden werden nagejaagd en gevangen. Dat jagertje met zijn stevige schaduw, in
een omgeving van verder lichte, bevende en buigzame lijnen, is strak en zwart aangezet en zorgvuldig getekend. De hele voorgrond van het landschap is met die typisch losse hand van Rembrandt geëtst – tastend gekrabbeld met een wirwar van lijntjes die echter zodanig suggestief zijn dat ze de passages wit een krachtige vorm geven. Links van de wandelaar zien we hoe maar een paar ragfijne, slingerende lijnen een lichte glooiing in het land teweegbrengen. Wat hoger zien we twee figuurtjes. Daarvoor ontwaren we een rij van korte, staande lijntjes. Die zijn het vervolg, denk ik, van het wat onstuimiger riet verder op de voorgrond. Vandaar loopt, langs de berm van de weg, de sloot de diepte in. Maar laten we dan, waartoe het landschap uitnodigt, onze blik dwalen van het hogere land links naar de vlakkere weilanden rechts die ook een stuk lager liggen – achter, als het ware, de zwarte passage met boom en takken die hier als een repoussoir de laagte van het land erachter articuleert. Links daarentegen begint, vanaf de rietgroepen en een grazig stuk berm, het land gelijk op te lopen, te zwellen bijna. Rechts zakt het land naar de bocht van een rivier tot waar het helemaal rechts weer omhoog loopt. Waar het gladde water van de rivier begint, wordt aangegeven door een laag hek, links van het jagertje ter hoogte van zijn schouder. Aan de overkant van het water ligt tussen bomen een boerderij met schuren. Aan deze kant, aan de bocht, zien we huizen en de kerk van een dorp. Dat is Diemen, hebben ze uitgevonden. Daar op die horizon bij het water, voorbij het lage land van wit papier, is die zwak golvende strook ets-
In dat geduldige proces van maken was er ineens plaats voor ook een figuurtje
werk weer dichter, verfijnder en vooral ook grijzer. De mooi opgetaste bergen daarachter zijn weer lichter weergegeven. Ze zijn veel verder weg en zijn sowieso een fantasie – zoals de hele ets een uitgewogen arrangement is van allerlei motieven die Rembrandt in schetsboekjes bewaard had. Ik heb nu nog maar oppervlakkig naar details gekeken en het landschap zo gelezen en begon te zien hoe het in scène is gezet. Die mise-enscène ontvouwt zich rondom de figuur van het jagertje, hoewel dat er eerst niet was. Ik zie Rembrandt met de scherpe naald over het etsplaatje gebogen in opperste concentratie. Terwijl hij bezig was, omstreeks 1650, zag hij, toen hij het land vanaf de rietbossen links (en de eenden) eerst had laten oplopen, dat er rechts die stugge boom moest komen, omdat daarachter het land lager moest liggen. Het moest immers bij de rivier gaan uitkomen. Inmiddels had hij het hek getekend, links van de figuur, en voorin rechts die grillige tak – en toen zag hij dat het, tussen die twee discrete ruimtelijke markeringen, de perfecte formele plek was om op het pad het jagertje met zijn honden te laten lopen. Want het jagertje is pas op het laatst in de ets terechtgekomen. Eerst is Rembrandt, zoals we hebben gezien, bezig geweest met de evenwichten in het landschap, tussen hoog en laag, zwart en wit en grijs, en met effecten van licht en atmosfeer. Het blad werd een staalkaart van grafische effecten, los en vrij en niet door een dramatisch onderwerp gestoord. Eigenlijk liet hij de etsnaald lopen en dwalen zoals wij met onze blik door een landschap dwalen en onze ogen de kost geven. Hij kon vertrouwen op zijn ervaring. In dat geduldige proces van maken was er tussen al die wonderschone passages ineens plaats voor ook een figuurtje. De wandelaar loopt op ons toe met stevige tred, en door die subtiele suggestie van voorwaartse beweging wordt het landschap om hem heen opengetrokken en onthuld. 13.12.12 De Groene Amsterdammer 49
Dichters&Denkers
Collectie Rijksmuseum Amsterdam
Portret van P.C. Hooft dat wordt toegeschreven aan schilder Jan Maurits Quinkhard
Dubbel starrenlicht Overheersend thema in de poëzie van P.C. Hooft is de liefde, waarbij hij het woordspel opwindender acht dan de kunst van de vrijage. Door Piet Gerbrandy 50 De Groene Amsterdammer 13.12.12
P.C. Hooft De gedichten
Athenaeum-Polak & Van Gennep, 872 blz., € 45,-
Vraag je een willekeurige voorbijganger wat zij zich bij poëzie voorstelt, dan is de kans groot dat in het antwoord gevoelens genoemd worden. Sinds Rousseau in de achttiende eeuw het primaat van de authenticiteit verkondigde en Wordsworth verklaarde dat aan de basis van een goed gedicht een ‘spontaneous overflow of powerful feelings’ ligt, is de westerse wereld overspoeld door tranentrekkende ontboezemingen van gekwelde types. De tot vervelens toe geciteerde uitspraak van Willem Kloos als zou poëzie de ‘allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’ zijn, is door generaties dichters als rechtvaardiging gebruikt om de roerselen van hart en onderbuik aan het papier toe te vertrouwen. Dichten is geen ambacht meer, maar, als het al geen roeping is, in elk geval een vorm van therapie, wat modernistische en postmodernistische intellectuelen daar ook tegenin hebben gebracht. De geschiedenis van de wereldliteratuur laat zien dat de expressionistische poëtica een anomalie is. Natuurlijk, ook Sappho spreekt wel eens over de liefde, en Li Shangyin heeft interessante en tot melancholie stemmende regels over verlies en verdriet geschreven, maar dat is niet wat hun gewrochten tot gedichten maakt. Zij wisten dat een gedicht in de eerste plaats een degelijk geconstrueerd bouwsel van woorden is. Iedereen kan gevoelens uiten, maar het maken van een gedicht vraagt om speciale inzichten en vaardigheden, net als het bouwen van een huis, de improvisatie van een jazzsolo en de succesvolle bereiding van reerug. Overal ter wereld is imitatie de voornaamste methode om tot dichterschap te komen, en dat is altijd zo geweest. Niettegenstaande hun verbluffende originaliteit geldt dat zelfs voor dichters als Hölderlin, Pound en Lucebert. Waarschijnlijk heeft geen stroming uit onze literatuurgeschiedenis een slechtere pers dan die van de vijftiende- en zestiende-eeuwse rederijkers. In verschillende Vlaamse en Hollandse steden kwamen enthousiaste taalfreaks bijeen om zich te bekwamen in de meest virtuoze vormen van verskunst. Diepe emoties of filosofische vergezichten waren irrelevant, het ging om het knutselen met rijm, ritme, duizelingwekkende herhalingsfiguren en verrassende zinsconstructies. Leuk en knap, maar van een verbluffende leegte, zo luidt het standaardoordeel, en voor het overgrote deel van wat de rederijkerskamers produceerden is dat terecht. We mogen echter niet vergeten dat zij het waren die het Nederlands net zo lang kneedden tot het over de soepelheid beschikte om in de zeventiende eeuw te kunnen uitgroeien tot een verfijnde cultuurtaal.
Hooft, Vondel en Huygens zijn ondenkbaar zonder de rederijkers. Deze dichters putten tevens uit andere bronnen, met name de Latijnse klassieken en de Italiaanse Renaissance, en als het om technische hoogstandjes gaat, ben je ook bij Horatius, Ovidius en Petrarca aan het goede adres. De Amsterdamse patriciër Pieter Cornelis zoon Hooft (1581-1647) leerde de kneepjes van het vak bij rederijkerskamer De Eglentier. Tijdens een langdurig verblijf in Italië werd hij gegrepen door de daar vigerende poëtische cultuur, in die mate dat hij besloot af te zien van een glansrijke carrière in handel of openbaar bestuur en genoegen te nemen met de weinig prestigieuze baan als drost van Muiden, zodat hij over zeeën van tijd beschikte om zich aan de letteren te wijden. Hij schreef enkele toneelstukken en besteedde de laatste twintig jaar van zijn leven aan een omvangrijk geschiedwerk in de stijl van Tacitus, de Nederlandse Historiën, maar voorzover hij nog gelezen wordt, is het om zijn poëzie. Johan Koppenol en Ton van Strien bezorgden daarvan een nieuwe editie, waarbij Natascha Veldhorst de muzikale redactie voor haar rekening nam. Veel van Hoofts gedichten kunnen immers gezongen worden, hetgeen ook op de bijgevoegde cd-opname gedemonstreerd wordt. Er is terecht gekozen voor modernisering van de spelling, bovendien zijn alle gedichten voorzien van verhelderende aantekeningen. Toegankelijke leesedities als deze zouden er ook moeten komen voor Vondel en Huygens, die hun oudere tijdgenoot waarschijnlijk overtreffen in power en vernuft. Maar Hooft mag er ook zijn. Het allesoverheersende thema van Hoofts poëzie is de liefde. Weliswaar wijdt hij menig gedicht aan geleerde vrienden, berijmt hij psalmen en is hij een bekwaam versificator van zedelijke spreuken, toch is hij vooral aangeraakt door de erotische poëzie van Catullus, Ovidius, Janus Secundus en Petrarca. Daar hij gemakkelijk verliefd werd en als ervaren charmeur menige dame het hof maakte, smeedde hij zijn gedichten tot effectieve gereedschappen in het erotisch offensief. Wie echter poëzie verwacht die inzicht geeft in de zielenroerselen van de dichter komt bedrogen uit. Hoofts liedjes en sonnetten zijn, ondanks hun soms expliciet seksuele lading, de geciseleerde taalconstructies van iemand voor wie woordspel opwindender is dan de kunst van de vrijage. Neem nu het volgende sonnet, dat begint met een beschrijving van de uitwerking die het haar (gekrulde zijde) en de ogen (dubbel sterrenlicht) van een vrouw op de spreker hebben. Hij danst om haar verschijning heen als een mug om een
kaars en is ervan overtuigd een engel voor zich te hebben: Toen ’t eerste maal verscheen in mijner ogen zin die kruifde zijd’ waaraf ikzelf mijn banden strengel, en ’t dubbel starrenlicht, waarom ik leg en hengel, gelijk de mug om toorts tot haar de vlam verslin’, en ’t heilig aangezicht dat ik beschonken vin’ met errenst ende lach van minnelijk gemengel, zag ik uw schoonheid aan voor enen enk’len engel, mijn lieve licht. En steekt daar nóg een engel in? Engelen zijn puur etherische verschijningen, terwijl de schitterende ziel van deze dame is opgenomen in een oogstrelende gedaante. Het feit dat zij een lichaam heeft maakt haar, para-
Uit iedere strofe blijkt Hoofts meesterschap over de taal doxaal genoeg, tot een verhevener wezen dan een engel ooit zou kunnen zijn: Onzichtb’re geest, wiens gunst d’onwaardige komt stoven, (wat zweemt der godheid bet?) in u gespeurd wordt, boven een engelse gedaant zo klaar, dat mens u ziet. Met andere woorden: in u wordt een onzichtbare geest bespeurd, wiens gunst iemand komt stoven die het eigenlijk niet verdient, en dat in een engelachtige gedaante van een zo grote helderheid dat mensen haar kunnen waarnemen – wat zou het goddelijke beter benaderen? Het primaat van de zintuiglijkheid wordt benadrukt door woorden die iets te maken hebben met licht, vuur, transparantie en ogen. Dat Hooft zijn poëzie aanwendde om gevoelsleven te kanaliseren, blijkt uit een schokkend gedicht dat hij schreef naar aanleiding van de zelfmoord van zijn vriendin Brechtje Spiegel. Hoewel zij zich in 1605 het leven benam, kwam het gedicht pas enkele jaren later tot stand, vermoedelijk omdat Hooft pas toen haar doodsoorzaak te weten kwam. Het onvoltooide en ongepubliceerde gedicht is voor moderne lezers bijna bizar, omdat het uit strak geregisseerde poëtische clichés en conventies
is opgebouwd. In de eerste strofe maant hij de vrolijke water- en bosnimfen zich te verwijderen: Vliedt ver van mijn geluid, blijgeestige godinnen die waat’r en bos bewoont, en stadig met geneugt door enen ring van lusten rolt uw zachte zinnen en met uw teer gemoed tegen geen hartzeer meugt. De dichter is immers in een treurige stemming, en zijn ‘mistroostig hart, vol droevige gedachten,/ en heeft geen lichte wijs van blijde deuntjes op’. Uit zijn ‘benauwde krop’ komen slechts zuchten voort die klagen over een rampzalige liefde. Ik ben, zegt hij, altijd een vrolijke minnaar geweest, die nooit lang liefdesverdriet had, want er stond steeds een nieuw meisje klaar. Hoewel Hooft sinds de dood van Brechtje op erotisch vlak niet stil had gezeten, wil hij ons doen geloven dat zijn liefde voor haar van een andere orde was geweest. Na een beschrijving van haar schoonheid, die – niet tot onze verrassing – alle andere meisjes deed verbleken, zoals de dageraad de sterren uitdooft, stelt Hooft op sobere maar retorisch uitgekiende wijze vast (‘bried’ is de verleden tijd van ‘braden’, ‘gemeend’ is ‘bemind’): Zulk was ze die mij ving, zulk was ze die mij toomde, zulk was ze die mij bried het merrig in ’t gebeent; zulk was ze die ik dacht, zulk was ze die ik droomde zulk was ze, die ik heb uit al mijn kracht gemeend. Deze poëzie is niet uit op ontroering, maar op beheersing. Juist de traditionele vormgeving maakt grote emoties hanteerbaar. Hooft is bekend om een handvol sonnetten en een paar liederen, zoals Galathea, ziet, den dag komt aan en Klare, wat heeft er uw hartje verlept. Deze verzamelbundel biedt de hoogtepunten een context die bij vlagen briljant, soms al te gekunsteld, maar nooit onbeduidend is. Van een ravissante ode aan Huygens’ snarenspel tot een psychologisch subtiele imitatie van Ovidius’ Heroïdes, van een adaptatie van Catullus’ musjes tot de herdichting van enkele psalmen, uit iedere strofe blijkt Hoofts meesterschap over de taal. Dat, en niet zijn individueelste emotie, maakt hem tot dichter van formaat. 13.12.12 De Groene Amsterdammer 51
De Nieuwe Liefde Twee nieuwe cursussen vanaf 28 jan 2013
» In wat voor wereld leven wij
Kritische analyse van het neoliberalisme in acht avonden, aan de hand van empirisch onderzoek en filosofische inzichten.
vanaf 8 apr 2013
» Vrijheid. Maar voor wie?
Kritisch onderzoek naar de betekenis en herkomst van ons hedendaagse vrijheidsideaal in acht avonden.
Cursusleiders: Robin Brouwer en Tiers Bakker, auteurs van Liberticide (2008) en Vrijheid. Maar voor wie? (2012) Meer informatie en kaartverkoop:
www.denieuweliefde.com
DA COSTAKADE 102 - 1053 WP AMSTERDAM
dvd Searching for Sugarman €
5 dvd box Story of film
14.99 verkoop exclusief vanaf 24 december
www.groenemuziekwinkel.nl
€
34.99
Nanne Tepper 1962-2012
Nanne Tepper in Groningen, 2002. Niks Amsterdam of New York, dat was de provincie
Door Kees ’t Hart en-weer-gereis. Waarom verplaatsen jullie de redactie niet naar Groningen? Zo’n jongen was het dus, hij is altijd in mijn herinnering een jongen gebleven. Zijn laatste brief aan me is uit 2003, hij bespreekt uitvoerig een conflict met het Fonds voor de Letteren, een subsidieaanvraag was afgewezen. ‘Enfin: ik heb te veel aan mijn kop, al meer dan drie jaar in a row & zou nou eindelijk gewoon wel weer eens aan mijn boekje willen schrijven. Ik zie het niet gebeuren. Gewoon geen tijd en puf meer door alle mantelzorg (what a word!) en letterknechterij.’ Het moest altijd nog allemaal gebeuren, het grote werk. Nanne Tepper was een zeer ambitieus schrijver, hij barstte van de plannen en voor hem was schrijven altijd ook, en vaak tegelijkertijd, nadenken over schrijven. Dat laatste staat ineens pregnant verwoord in zijn wat mij betreft mooiste en sterkste boek, De avonturen van Hillebillie Veen (1998), waarin Yvonne, de vriendin van hoofdpersoon Veen, ineens zegt: ‘Jij, eh…’ (mierzoete glimlach) ‘je bent verslaafd aan je hersenen!’ Verslaafd aan je hersenen, Tepper was ook verslaafd, aan literatuur, hij schreef altijd met een half oog gericht op zijn grote voorbeelden: Baudelaire, Nabokov, Faulkner, Flaubert en Poesjkin. Zo moest het zijn, maar dan op z’n Teppers en beter natuurlijk. Altijd beter. En vaak laat hij in zijn kleine maar o zo prachtige oeuvre zien dat hij bezig was met schrijven, dat hij erover reflecteerde tijdens het schrijven. Dan staan er tussenstukjes waarin hij de lezer toespreekt. In Hilliebillie Veen bijvoorbeeld: ‘(Ik hoop dat mijn lezer nu in staat geacht mag worden op eigen houtje zintuiglijke ervaringen op te doen: dat is al waarnaar ik streefde, in den beginne).’ Schrijfprogramma in een notendop. Of elders in het boek: ‘Ik krijg het maar niet op papier.’ Of weer ergens anders na een fraaie seksscène: ‘Toneelmeester. Doek!’ Zijn grote plan was om, net als Faulkner deed Sake Elzinga / HH
Nanne Tepper leerde ik in 1995 kennen. Op 3 juni stuurde hij een verhaal naar De Revisor, ik zat toen net in de redactie. Het verhaal heette ‘De psychologie van de constructie’. Een van de motto’s van het verhaal luidde: ‘In hoeverre is het waar dat ik niet om mijn eigen geestigheden mag Nanne Tepper lachen? – Kierkegaard.’ De eeuwige Eerste zin: ‘Een gewaarjachtvelden schuwd mens telt voor twee De Bezige Bij, (een gewaarschuwd schizo394 blz., € 12,50 freen telt mutatis mutandis voor vier, maar dit terzijde (…).’ In zijn bijgevoegde briefje schreef hij dat zijn roman De eeuwige jachtvelden in augustus van dat jaar zou verschijnen. Het verhaal kwam niet in De Revisor, ook elders werd het niet gepubliceerd, voorzover ik weet, maar vanaf dat moment was Nanne Tepper bij ons in beeld. Ik schreef hem een briefje, hij schreef op 17 oktober terug, ‘Beste Kees ’t Hart’, een brief vol hilarische commentaren op de Nederlandse literaire wereld, plus een wens om eens nader kennis te maken. Tussen 1995 en 2002 schreven we elkaar brieven, ik ging regelmatig bij hem in Groningen op bezoek, we boomden en droomden over literatuur, zijn totale toewijding aan Frank Zappa was aan mij goed besteed. Alles had hij van Zappa, alle bootlegs, alle vaak abominabele tapejes van al lang vergeten concerten. Een kast vol. Aan de wand van zijn huiskamer hing een grote poster van Al Pacino als Serpico. Hij bezat alle uitvoeringen van de symfonieën van Mahler, platen en cd’s, maar ook tapejes van radiouitvoeringen van pakweg The New York Philharmonic Orchestra in Tokio. Als er eentje voor de radio was nam hij hem op, of hij liet hem opnemen door een andere Mahler-gek. Hij was een groot kenner van gangsterrapmuziek, kende de obscuurste groepen, hij probeerde me er niet toe te bekeren. Jongens waren we, hij achttien jaar jonger dan ik, maar toch jongens, lachende jongens, snijdende grappen kon hij maken, keihard lachen ook om zijn nooit aflatende sores. Schelden kon hij als geen ander, ‘briesen’ noemde hij dat, tekeergaan tegen de literaire mores, tegen de literaire bobo’s, waar ik natuurlijk ook bij hoorde, tegen de burgerlijke hypocrisie, tegen alle teisteringen van zijn bestaan. We wilden hem in de redactie van De Revisor, hij reisde een keer met me mee naar Amsterdam, praten en dromen, lachen over literatuur en onszelf. Hij zag te veel op tegen heen-
Tepper was er trots op een volstrekt romantisch schrijver te zijn, zo eentje die maar eens in de zoveel jaar opduikt
voor het zuiden van de Verenigde Staten, een mythologisch Tepperland in het leven te roepen dat zich in en rondom Veendam en Hoogezand (zijn geboorteplaats) zou moeten bevinden. Daar lag zijn literaire hart, zijn hele hart. In Hillebillie Veen zie je de eerste contouren van dit project. De fraaie beschrijvingen van de dorpse steden, de ambities van de bevolking en vooral het grote verlangen, naar wat is nooit duidelijk. Weg van het centrum moest het zijn, op zoek naar het Noorden. Het Noorden, het Noorden, altijd het Noorden, dat was het. Niks Amsterdam of New York, dat was de provincie. Hij werkte lange tijd aan een groot opgezette historische roman, die Harmonieën moest gaan heten en de geschiedenis zou vertellen van twee families. Dissonanties zouden erin moeten staan, de liefde voor het ongerijmde, plus de popmuziek. En weer zou het moeten gaan, zoals in al zijn werk, over hoofdpersonen die zich meer lieten leiden door ‘inzichten’ dan door ‘overzichten’. Locatie: het Noorden uiteraard. Tepper was er trots op een volstrekt romantisch schrijver te zijn, zo eentje die maar eens in de zoveel jaar opduikt, opvlamt, je laat beseffen wat schrijven moet zijn. Zo eentje die zichzelf ten koste van alles in een staat wist te brengen van het gelukkige schrijverschap, hoe raar dat ook mag klinken. 13.12.12 De Groene Amsterdammer 53
Corbis
Winston Churchill na zijn ontsnapping aan de Boeren, 12 december 1899
Boeren in oorlog Door Rob Hartmans De oorlog die de Britten rond 1900 voerden tegen de Zuid-Afrikaanse ‘Boeren’ – grotendeels afstammelingen van Nederlandse kolonisten die zich in de zeventiende en achttiende eeuw rond Kaap de Goede Hoop hadden gevestigd – wordt wel de eerste mediaoorlog genoemd. DankMartin zij de aanwezigheid van Bossenbroek oorlogscorrespondenten De Boerenoorlog Athenaeum-Polak en telegraafverbindingen werd het publiek in de wes& Van Gennep, terse wereld uitgebreid op 613 blz., € 24,95 de hoogte gehouden van de gebeurtenissen in Transvaal en Oranje-Vrijstaat. Bovendien werden de media volop ingezet om de mening van datzelfde publiek te beïnvloeden. Ook dit weekblad, toen nog officieel De Amsterdammer geheten maar in de wandeling reeds De Groene genoemd, besteedde uitgebreid aandacht aan dit conflict. Ondanks de onmiskenbaar links-liberale denkbeelden van de redactie ging de sympathie zonder meer uit naar de calvinistische, reactionaire en de ‘Kaf54 De Groene Amsterdammer 13.12.12
fers’ onderdrukkende Boeren, die immers tot de ‘Nederlandse stam’ zouden behoren. Vele prenten van vaste tekenaar Johan Braakensiek waren gewijd aan het dappere verzet van de Boeren en het laaghartige optreden van ‘het perfide Albion’. Zo werd de Groene-lezer op 3 december 1899 getrakteerd op een prent met als kop ‘Engelsche taktiek in Zuid-Afrika’, waarop John Bull een Britse soldaat met de bijbel in de hand opdracht geeft op ongewapende ambulancebroeders te schieten: ‘Vuur daar maar op, ze schieten toch niet terug!’ En op 2 september 1900 tekende Braakensiek de Britse opperbevelhebber Roberts die in een gemakkelijke stoel toekijkt hoe zijn soldaten gevangen genomen Boeren fusilleren en boerderijen in brand steken. Naast hem staat echter de geest van de hertog van Alva, die tot de Britse generaal spreekt: ‘Plundering … Brand …. Moord…! Zóó heb ik hun vaderen ook gedaan en toch vochten zich de zonen vrij.’ In Holland op zijn breedst (1996) had Martin Bossenbroek reeds uitgebreid aandacht besteed aan de wijze waarop in Nederland werd gereageerd op de oorlog in Zuid-Afrika, en waarbij de nationalistische sentimenten hoog oplaaiden. In zijn onlangs verschenen De Boerenoorlog daarentegen richt hij zijn blik op de strijd zelf, die uitbrak omdat Groot-Brittannië de rond 1850 gestichte Boerenrepublieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat wilde annexeren. Nadat de Britten in de Eerste Boerenoorlog (1880-1881) een smadelijke nederlaag had-
den geleden, koersten zij halverwege de jaren negentig opnieuw aan op annexatie, wat gezien de enorme rijkdom aan bodemschatten niet verwonderlijk mocht heten. Na het opvoeren van de diplomatieke en economische druk, en de mislukte Jameson-raid van 1896, stuurde Groot-Brittannië in de herfst van 1899 bijna zestigduizend militairen naar Zuid-Afrika en was de Tweede Boerenoorlog een feit. Hoewel de Boeren aanvankelijk enkele verrassende overwinningen boekten, was de imperialistische stoomwals niet te stuiten. In maart 1900 veroverden de Britten Bloemfontein, de hoofdstad van Oranje-Vrijstaat, en drie maanden later de Transvaalse hoofdstad Pretoria. Tot stomme verbazing van de Britten gaven de koppige, eigengereide en ruige Boeren het niet op en voerden zij nog twee jaar lang een guerrillaoorlog tegen het machtigste rijk van de toenmalige wereld. De Britten antwoordden met het in brand steken van boerderijen, het afmaken van het vee en het opsluiten van
Rijkeluiszoon Winston Churchill was als correspondent zo embedded dat hij vrolijk meevocht
vrouwen en kinderen in concentration camps, waar velen aan ondervoeding en ziekte bezweken. Hoewel de Boeren, en vooral leiders als de Transvaalse president Paul Kruger en generaals als Jan Smuts en Christiaan de Wet, in WestEuropa mateloos populair waren, en zo’n tweeduizend Nederlanders als vrijwilliger naar ZuidAfrika trokken, keek de wereld werkeloos toe hoe stelselmatig het verzet gebroken werd. In mei 1902 moesten de laatste Boeren, de bitter einders, de strijd staken en na de Vrede van Vereeniging kwamen Transvaal en Oranje-Vrijstaat onder Brits bewind. Om deze dramatische geschiedenis zo indringend en meeslepend mogelijk te beschrijven, heeft Bossenbroek ervoor gekozen zijn verhaal op te hangen aan de belevenissen van drie mannen: de Nederlandse jurist Willem Leyds, die vanaf 1884 voor de regering van Transvaal werkte; de Britse aristocratenzoon Winston Churchill, die als oorlogscorrespondent zo embedded was dat hij vrolijk meevocht, en Deneys Reitz, die in 1899 als zeventienjarige de overwinning van de Boeren bij Spionkop meemaakte en daarna als guerrillastrijder in de Britse Kaapprovincie vocht. Ieder van hen is de hoofdpersoon van een van de drie delen van het boek. Het nadeel van deze methode is dat Bossenbroek veel flashbacks moet inlassen om achtergronden te schetsen en hij zijn verhaal dikwijls onderbreekt om ontwikkelingen en gebeurtenissen te beschrijven waar de hoofdpersoon uit het betreffende deel niet bij betrokken is geweest. En aangezien geen van drie echt een hoofdrol speelde, zijn er veel van dergelijke intermezzo’s, die soms tamelijk omvangrijk zijn. Hier tegenover staat dat Bossenbroek wel kan schrijven en er vaak in slaagt de opwinding, overmoed, wanhoop en vertwijfeling voelbaar te maken. Ook heeft hij oog voor het treffende detail en het verhelderende citaat. Hoewel de bestuurlijke en diplomatieke activiteiten van Leyds, die in de aanloop naar de Tweede Boerenoorlog centraal staan, niet altijd spannende lectuur vormen, wordt dit ruimschoots gecompenseerd door de avonturen van de twee anderen. Uiteraard is de uitzichtloze strijd van Reitz en de boerencommando’s heel aangrijpend, maar toch is het vooral het deel over Churchill dat men met rode oortjes leest. De naïeve arrogantie en vanzelfsprekendheid waarmee deze 25-jarige rijkeluiszoon zich opdringt aan Britse bestuurders en generaals is vaak hoogst ergerlijk, maar tegelijkertijd werkt het enthousiasme waarmee hij in deze oorlog schrijft en vecht ook aanstekelijk. Overigens had hij wel degelijk oog voor de gruwelijke kanten van de oorlog en schreef hij, in een passage die doet beseffen dat zijn latere Nobelprijs voor literatuur niet geheel onverdiend was: ‘Ah, horrible war, amazing medley of the glorious and the squalid, the pitiful and the sublime, if modern men of light and leading saw your face closer, simple folk would see it hardly ever.’
Nek te ver vooruit Door Wil Rouleaux Hoe lang gaat een literaire vertaling mee? Tien, twintig jaar of langer? In het algemeen geldt dat een goede literaire vertaling heel lang mee kan en eigenlijk tijdloos is. Natuurlijk, de taal verandert en wat dertig, veertig jaar geleden gangbaar was kan nu wel eens gedateerd THOMAS MANN aandoen. Maar anderzijds De Toverberg heeft een vertaling ook een Uit het Duits conserverende taak: mooie vertaald door oude of verouderde woorHans Driessen, De Arbeiderspers, den en zegswijzen kunnen behouden en doorgege928 blz., € 45,ven worden waardoor de taal rijker, genuanceerder en dus fraaier wordt. In Nederland is het helaas ongebruikelijk om oudere meestervertalingen in ere te houden, ze te blijven herdrukken en aanbieden (naast moderne versies). Wie leest bijvoorbeeld nog Aleida Schots legendarische vertalingen van Gogol, Tsjechov of Toergenjev? In Duitsland of Frankrijk is dit heel anders. Een Duitse boekhandel biedt ruim honderd jaar oude vertalingen van bijvoorbeeld Dostojevski of Tolstoj, uiteraard naast recentere edities. Het bovenstaande werd mij ingegeven toen ik onlangs grote delen herlas van Pé Hawinkels’ bijna veertig jaar oude vertaling van Thomas Manns roman Der Zauberberg. Recentelijk heeft de jong gestorven Hawinkels concurrentie gekregen van Hans Driessen, die hem zelfs heeft overtroffen. Maar het blijft te hopen dat de vertaling van Hawinkels ook in de toekomst leverbaar zal zijn, want hij heeft ondanks diverse vrijpostigheden een taalkunstwerk van de allerhoogste orde nagelaten. Alvorens in te gaan op de verschillen tussen de oude en de nieuwe editie kort iets over De Toverberg zelf. Behoeft deze roman uit 1924 trouwens nog een introductie? De inhoud kun je in twee zinnen samenvatten. De 23-jarige Hamburgse patriciërszoon Hans Castorp reist in 1907 voor drie weken naar een sanatorium in Davos om zijn aan tuberculose lijdende neef Joachim Ziemssen op te zoeken. Maar hij wordt zelf ziek, raakt in de ban van enkele patiënten, in erotisch opzicht vooral van de Russin Clavdia Chauchat, en uiteindelijk blijft hij niet drie weken maar zeven jaar – een fase waarin Castorp de school van het leven doorloopt. Wat een kolossale roman, wat een allure, stijl en vooral ook humor. Wie het boek nu voor het eerst leest zal waarschijnlijk net zo onder de indruk zijn als Simon Vestdijk, die in zijn studie De zieke mens in de romanliteratuur (1964) van
mening was dat De Toverberg ‘de meest uitgebreide studie aan de groepsvorming van patiënten (is) die wij bezitten’. Hoe klinkt deze roman in het Nederlands? Pé Hawinkels’ legendarische vertaling uit 1975, liefst veertien keer herdrukt, is altijd omstreden geweest, hoewel een zakelijk debat amper heeft plaatsgevonden. Onmiskenbaar maakte Hawinkels fouten, hij vertaalde bijvoorbeeld ‘gönnerhaft’ (= ‘uit de hoogte’) met ‘mecenatisch’, ‘redensartlich’ (= ‘vol frasen’) met ‘kernachtig’, ‘Unwetter’ (= ‘noodweer’) met ‘onweer’. Ook had hij problemen met de Duitse modale werkwoorden. Maar de fouten waren ook weer niet zo talrijk dat ze veel afbreuk deden aan het geheel, en bovendien was Hawinkels vaak heel vindingrijk en beschikte hij over een fenomenale kennis van het Nederlands. Hans Driessen, die het natuurlijk een stuk gemakkelijker heeft gehad dan zijn voorganger, vertaalt veel preciezer, met heel weinig fouten. Waar Hawinkels de neiging had om af en toe kleine toevoegingen in te lassen, of juist iets weg te laten, vertaalt Driessen precies wat er in het origineel staat. Enkele voorbeelden. In het sanatorium staat een mooie kerstboom, ‘eine wohlgewachsene Tanne’. Driessen vertaalt correct met ‘een statige kerstboom’, Hawinkels maakte ervan: ‘een goed uit de kluiten gewassen dennenboom’, wat vooral iets over de omvang zegt. Een van de patiënten heeft een ‘Nacken (…) der etwas zu sehr heraustrat’. Bij Driessen: ‘een nek (…) die enigszins te ver vooruitstak’. Hawinkels maakte er meteen ‘een gierehals’ van. Eigenlijk mag je deze vertalers niet met elkaar vergelijken, ze vertegenwoordigen verschillende scholen en opvattingen – zoals je ook pianisten moeilijk met elkaar kunt vergelijken. De excentrieke Hawinkels had iets van de klavierdandy Glenn Gould, Hans Driessen is de Alfred Brendel onder de vertalers. Hij is veel dienstbaarder, bescheidener, zet minder persoonlijke accenten. Zo heeft hij ook Arthur Schopenhauer vertaald, en zoals Driessen af en toe de lange zinnen van de filosoof in tweeën hakte en hem heel discreet verduidelijkte, zo heeft hij nu ook De Toverberg licht verduidelijkt, een fractie toegankelijker gemaakt. Thomas Manns ‘Kommilitonen’ wordt bij hem dus ‘medestudenten’ (bij zijn voorganger nog ‘commilitones’), ‘Exploration’ wordt ‘onderzoek’ in plaats van ‘exploratie’, het Duitse voegwoord ‘sintemalen’ wordt ‘aangezien’ en niet ‘nademaal’ zoals bij Hawinkels. Naast de grotere accuratesse van Driessen vallen nog twee andere zaken op. Ten eerste vertaalt hij in hedendaags Nederlands, zonder archaïsmen, maar ook zonder modewoorden of populismen als ‘dikke mik’ of ‘geen zier onderdoen’ waaraan Hawinkels zich af en toe bezondigde. De conclusie van deze recensent/testrapporteur kan alleen maar luiden: wie nu een Nederlandse editie van De Toverberg zoekt moet de betrouwbare, goed lezende versie van Driessen aanschaffen. Maar Hawinkels’ pionierswerk zullen we in ere houden, nee blijven koesteren. 13.12.12 De Groene Amsterdammer 55
Écht echt ‘Wat ik ook doe’, zegt de jonge Amerikaanse dichter Adam Gordon vlak voor een voordracht in een Spaanse galerie tegen zichzelf, ‘de gedichten zullen schermen vormen waarop lezers hun wanhopige geloof in de mogelijkheid van een poëtische ervaring kunnen projecteren’ – wat Ben Lerner zo’n ‘poëtische ervaring’ Leaving the Atocha dan ook moge zijn. Het Station inzicht neemt zijn zenuCoffee House wen weg. Zelf is Gordon, Press, 181 blz., € 14,99. De Neder- de hoofdpersoon van Ben Lerners Leaving the Atolandse vertaling door Ronald Vlek, cha Station, nu in vertaling verschenen als Vertrek uit Vertrek van stastation Atocha, in elk geval tion Atocha, is niet in staat een ‘profound verschenen bij experience of art’ te hebAtlas Contact, ben. Ook anderen verdenkt 208 blz., € 19,95 hij van dit onvermogen: ‘Ik was uiterst achterdochtig wanneer mensen beweerden dat een gedicht of schilderij of muziekstuk “hun leven had veranderd”, vooral omdat ik die mensen vaak zowel voor als na hun ervaring kende, en geen verandering kon bespeuren.’ Dit is het ervaringstijdperk: andere tijden joegen de gratie van God na, of verlichting, of geluk, maar in de onze draait het erom zo veel mogelijk ervaring op te doen. Als personages in een computerspel verzamelen we ervaringen – door drugs te gebruiken, 3D-films te bezoeken, uit vliegtuigen te springen, ‘naar het buitenland’ te gaan. Tegelijkertijd is dit ook het tijdperk van ‘meta’ en ‘post’, het tijdperk waarin we worden aangemoedigd te reflecteren op de geconstrueerde aard van die ervaringen. Waardeer je dit kunstwerk omdat je het écht mooi vindt, of omdat het in een museum hangt? Ben ik écht verliefd op deze jongen, of hou ik van het beeld dat ik op hem projecteer? En verlangen we écht naar authenticiteit, of zijn we slachtoffer van de commercie – die een uit de Romantiek afkomstige impuls heeft gekaapt teneinde ons nu honderd verschillende versies van the real thing te verkopen? De kritische reflectie op ervaring staat het hebben van ervaring in de weg: ziehier de postmoderne paradox – waar je dan weer eindeloos over kunt nadenken, praten, en schrijven. Dat is precies wat Adam Gordon doet tijdens het door een prestigieuze stichting gesponsorde jaar dat hij in Madrid doorbrengt. Zogenaamd is hij daar om een research driven poem te componeren over de invloed van de burgeroorlog op poëzie; in werkelijkheid probeert hij met behulp van antidepressiva, kalmeringsmiddelen, wiet en 56 De Groene Amsterdammer 13.12.12
Matt Lerner
Door Lynn Berger
alcohol de zelfhaat te bedwingen die het gevolg is van een overdosis postmoderne theorie. Hij is jaloers op zijn vriend Cyrus, die naar Mexico is gereden ‘met weinig geld en geen echt plan, om ervaring op te doen, niet slechts de ervaring van ervaring’. Hij ergert zich aan de andere Amerikanen in de stad, een sentiment dat wederzijds is: ‘Elk lid van dit schaduwachtige netwerk had een hekel aan de anderen, die irritante herinneringen waren aan het feit dat niets zo Amerikaans was, wat dat ook betekent, dan het Amerikaanse te ontvluchten, wat dat ook is, and that their soft version of self-imposed exile was just another of late empire’s packaged tours.’ Gordon is niet het eerste personage in de Amerikaanse letteren dat verlamd raakt door de kloof tussen gedachten en ervaringen en de
Lerner geeft het onvermogen dingen daadwerkelijk te ervaren mooi en treffend weer
Adam Gordon probeert de zelfhaat te bedwingen die het gevolg is van een overdosis postmoderne theorie
Marja Pruis Feromonen ongrijpbaarheid van authenticiteit, maar Lerner – een jonge Amerikaanse dichter met drie bundels op zijn naam en een jaar in Madrid op zijn cv – heeft wel een van de meest gearticuleerde, en ook een van de meest uitputtende metamensen gecreëerd: Leaving the Atocha Station gaat over die kloof, en niets anders. De titel is ontleend aan een gedicht van John Ashbery, over wie Gordon zegt dat diens zinnen ‘always felt as if they were making sense, but when you looked up from the page, it was impossible to say what sense had been made; while they used the language of logical connections – “but”, “therefore”, “so” – and the language that implied narrative developments – “then”, “next”, “later” – such terms were merely propulsive; there was no actual organizing logic or progression’. Nu is het niet zo dat het Leaving the Atocha Station aan een logische ontwikkeling ontbreekt – de seizoenen veranderen, Gordon krijgt iets met Isabel en dan met Teresa; Cyrus vertelt in een G-chat-conversatie (de spannendste scène uit het boek) dat hij een meisje heeft zien verdrinken; de Madrileense metro is het doelwit van een terroristische aanslag – maar toch: de gebeurtenissen in het boek zijn onderschikt aan Gordons onvermogen ze daadwerkelijk te ervaren. Lerner geeft dat onvermogen mooi en treffend weer. Neem de bomaanslagen, die Gordon niet beleeft maar waar hij wel over leest: ‘I opened a browser, called up The New York Times, and clicked on the giant headline. The article described the helicopters I could hear above me.’ Op een bijeenkomst na de aanslagen luistert hij naar ‘gesprekken over de rol van fotografie “nu”, waarbij “nu” post-11 maart betekende. Er was een “post” in de maak, en de lucht was niet zozeer zwanger van de opwinding over een periode, maar van de opwinding over periodisering.’ Die observaties zijn allemaal raak, en grappig, en herkenbaar, maar toch: hoezeer Gordons overpeinzingen ook horen bij Ons Theoretische Moment, ze zijn tegelijk alleen voorbehouden aan iemand met de luxe om, zonder gezin, zonder werk en zonder verantwoordelijkheden, een jaar door te brengen in een land dat niet het zijne is. Grow up! dacht ik op driekwart van het boek; de boodschap was toen wel duidelijk en ik verlangde naar een oplossing, een antwoord, een ommekeer. Geef die jongen een profound experience of art! Laat Isabel of Teresa hem keihard uitlachen! Laat hem – laat ons – ontsnappen uit zijn cerebrale houdgreep! Dat Lerner dat verlangen niet inlost is bewonderenswaardig – deed hij het wel, dan zou hij toegeven dat de wereld meer is dan een set projectieschermen, en authenticiteit geen illusie. Maar frustrerend is die onverbiddelijkheid ook: ze maakt het lezen van Leaving the Atocha Station een prikkelende, maar uiteindelijk onbevredigende ervaring.
‘Hij zou alleen het heden willen’, schrijft Max Frisch in Montauk. Sommige boeken kun je eindeloos lezen, zomaar ergens beginnen, en zomaar ergens ophouden. Als iemand me dat zou zeggen, zou ik denken: dat lijken me de vreselijkste boeken. Maar Montauk onttrekt zich aan de standaard. Normaliter wil ik dat iemand voor mij het begin en het einde helemaal heeft uitgedacht, en het midden. Ik wil niet bij een broodjeszaak komen en dan moeten beslissen over het soort broodje, wel of geen sla, wel of geen extra kaas, en welke dressing, en moet het warm of koud. Ik wil dat iemand voor mij het perfecte broodje maakt, nadat hij er jaren op heeft gestudeerd, het liefst al zijn hele leven. Ik wil geen volksreferendum, geen gekozen burgemeester. Montauk is niet het ideale boek, maar het komt wel in de buurt. Ik las een opmerkelijke definitie van vrouwenliteratuur in de krant, eigenlijk ook wel een bevrijdende definitie. Vrouwenliteratuur is literatuur die niet door een man geschreven zou kunnen zijn. Montauk zou denk ik niet door een vrouw geschreven kunnen zijn. Het is te raar, te grillig, te weinig ingehouden op een bepaalde manier. Ik hoorde dit weekend iemand op tv het verschil definiëren tussen vrouwelijke en mannelijke componisten. De mannelijke componist pakt uit, laat zien wat hij allemaal kan. De vrouwelijke componist zoekt de finale in de verstilling. Vroeger zou ik denk ik dit niet accepteren. De man zus en de vrouw zo. Of nog weer vroeger zou ik dit verschil juist cultiveren, koesteren. En daarna zou ik het dus niet meer accepteren. En nu. Ja en nu? Ik haal er mijn schouders niet over op, ze blijven me onverminderd interesseren, de mannen en de vrouwen, maar ik hoef er ook niks meer mee. Ga jij maar paaldansen. Ik zie hoe heet-ie oreren bij Pauw & Witteman, hoe heet-ie, die politiek commentator, Frits! Frits Westerman. Zie hoe hij iedere komma bij de ander aangrijpt voor een uitgebreid college, met ten eerstens en ten tweedens, hij gaat er breder bij zitten, hij perst er een woordenstroom uit die niet meer ophoudt. Ben ik de enige die niet tegen die man kan die nu steeds bij DWDD aan het vertellen is over Franse chansons? Bart! Bart van Loo. Ontketend. De mensen zijn ontketend, ze houden hun mond gewoon nooit meer, ze gooien alles eruit, schamen zich nergens voor. Ik wilde naar de film, Dans la maison van François Ozon, een film voor jou had een vriendin gezegd, ik ging gewoon alleen op zondagmiddag, klein filmhuis in de provincie. Voor mij kocht een nondescripte man een kaartje. Of tenminste, hij wilde dus een kaartje kopen, ook voor Dans la maison. Het spijt me, zei het meisje achter de kassa. Meisjes zien er nooit nondescript uit, dat is ook zo iets. De film is uitverkocht, zei het meisje.
Vorige keer moesten de katten aan de prozac
Niet-begrijpend keek de nondescripte man om zich heen. Om vervolgens het op een wel gemeend gvd te zetten. Had er geen glas tussen het meisje en hem gezeten, dan had hij haar over de balie naar zich toe gesleept, dan had hij haar verrot geslagen, niet verkracht, daar was hij te boos voor. Hij bleef maar keihard gvd’en. U kunt wel nog vanavond gaan, zei het meisje, beheerst en beleefd. Maar ik wil niet vanavond gaan! schreeuwde de man. Ik wil nu! Nu! Nu! Wat dacht die man te vinden bij François Ozon? Ik keek vorige week naar een documentaire over Jeannette Winterson, en besefte hoe dorstig ik was. Ik leef in een woestijn, in bezet gebied, ik zie bijna nooit iets wat echt interessant is, of laat ik het zo zeggen: iets wat me wezenlijk interesseert. ‘Ik zou deze dag willen beschrijven’, schrijft Max Frisch in Montauk. ‘Niets dan deze dag, ons weekend en hoe het daartoe gekomen is, hoe het verder gaat. Ik zou willen kunnen vertellen zonder er iets bij te verzinnen. Een naïef vertelperspectief.’ Het einde van het jaar nadert, tijd om de dingen onder ogen te zien. Ik vraag me af waarop ik altijd maar een voorschot aan het nemen ben. Mijn horloge heb ik vóór staan, mijn bankrekening dusdanig in de min dat het niet uitmaakt wat ik verdien of uitgeef, mijn wekker gaat zo vroeg af dat ik altijd weer in slaap mag vallen. Ik wil een cameraatje in de keuken ophangen, zodat ik kan zien welke van mijn twee katten de andere molesteert. Geen goed idee, vinden mijn huisgenoten, altijd tuk op hun privacy. Alarmerend verhaal, vindt de dierenarts. Voor ik het weet heeft hij me weer iets verkocht. Vorige keer moesten de katten aan de prozac. Nu sta ik met een apparaatje in mijn hand dat ik in het stopcontact moet steken, in de buurt van een plek waar de katten zich vaak bevinden, en er zullen feromonen vrijkomen. Rustgevend en gelukkigstemmend tegelijkertijd. Helpt het ook voor mensen? vraag ik hem. Ik ging ervan uit dat hij in de lach zou schieten, maar hij kijkt me zo mogelijk nog ernstiger aan. 13.12.12 De Groene Amsterdammer 57
www.aub.nl --- ticketshop leidseplein
Na een bewogen leven is op zondagmorgen 9 december in de leeftijd van 73 jaar overleden
BETTY ASFALT COMPLEX Nieuwezijds Voorburgwal 282 Tel. 020-626 46 95 / www.bettyasfalt.nl
t/m 31 dec. M. Dolman brengt Warmte & Ds. Gremdaat wijst de Weg • 20.30 u.; zo 15.00 u.
KONINKLIJK THEATER CARRÉ
Amstel 115-125 Tel. 0900-25 25 255 (€ 1,30 p/g) / www.carre.nl
Els Orth
do 20 dec. t/m Wereldkerstcircus Nergens is circus mooier dan in Carré! zo 6 jan. Dit jaar het meest bekroonde circusprogramma ooit
CONCERTGEBOUW
Concertgebouwplein 10 Tel. 0900-671 83 45 (€ 1,- p/g) / www.concertgebouw.nl
za 15 dec. gr. zaal
De begrafenis zal in kleine kring plaatsvinden op begraafplaats Larikshof te Hardenberg.
• div. tijden
za 22 dec. gr. zaal
NTR ZaterdagMatinee Radio Kamer Filharmonie o.l.v. Michael Schønwandt Ronald Brautigam, piano Hartmann Symfonie no.5 Mozart Pianoconcert nr.22 KV 482 Beethoven Symfonie no.8 www.zaterdagmatinee.nl • 14.15 u. NTR ZaterdagMatinee Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Markus Stenz Chen Reiss, sopraan; Kismara Pessatti, alt Hartmann Symfonie no.1 Mahler Symfonie no.4; www.zaterdagmatinee.nl • 14.15 u.
DE NIEUWE LIEFDE
Da Costakade 102 Tel. 020-589 16 80 / www.denieuweliefde.com
In wat voor wereld leven wij? Ton Verlind en Sven Kockelman
di 18 dec.
over de commercialisering van de media
• 20.00 u.
NOORDERKERK
Noordermarkt 48 Tel. 020-620 45 56 / www.noorderkerkconcerten.nl / @NKConcerten
Zwolle, 9 december 2012 Dimence Locatie Eerdelaan
za 15 dec.
Maarten Koningsberger en Fred Jacobs
• 14.00 u.
ORGELPARK
Gerard Brandtstraat 26 Tel. 020-515 81 11 / www.orgelpark.nl / @orgelpark
vr 14 dec. zo 16 dec.
SandwichConcert Poëzie en orgel, Eva Gerlach en Gijs van Schoonhoven • 13.13 u. Vocaal Christmas Carols - Benjamin Britten • 14.15 u.
Marchantlezing 2012 Pankaj Ghemawat voertaal Engels
World 3.0
Prisma’s is het eerste deel van een reeks essaybundels over cultuurkritiek en maatschappij van Theodor W. Adorno. De hierin opgenomen teksten behoren tot de klassiekers van de cultuurfilosofie. In het openings essay – beroemd om de uitspraak ‘na Auschwitz een gedicht schrijven is barbaars’ – behandelt Adorno de rol van de cultuurcriticus. Hij stelt dat het onmogelijk is cultuurkritiek te bedrijven zonder de maatschappij als geheel in ogenschouw te nemen. In essays over Bach, Benjamin, Kafka en Schönberg brengt hij vervolgens zijn visie in de praktijk. Met Prisma’s (1955) plaatste Adorno zich midden in het publieke debat, en daar hoort hij nog steeds thuis. Juist zijn gevoeligheid voor de wreedheden die verstopt zitten in ons alledaags taal gebruik en maatschappelijk verkeer, maakt hem voor deze tijd belangrijk. Zoals de titel Prisma’s aangeeft: je aanmelden www.mrhansvanmierlostichting.nl moet de werkelijkheid ‘breken’ om er grip op te krijgen.
18 december 19.30 uur
Theodor W. Adorno Prisma’s
Rethinking Globalization
Prisma’s Cultuurkritiek en maatschappij T heodor W. Adorno
oct
octavo
Geertekerk / Utrecht
www.octavopublicaties.nl
Nr. 6
ISBN 978 94 90334 07 9
In de boekhandel of bestel via www.octavopublicaties.nl
NV Weekblad De Groene Amsterdammer Onafhankelijk weekblad sinds 1877 Postbus 353, 1000 AJ Amsterdam Singel 464, 1017 AW Amsterdam
[email protected] www.groene.nl Redactie 020.524 55 24 Administratie 020.524 55 55
Directeur/uitgever Teun Gautier Administratie Fatima Leeuwenberg (office manager), Heleen de Waard, Eva Weller, Leon Smits (abonnementen), Jacqueline Wolf, Hella Godee (financiën) Advertentie-acquisitie Tiers Bakker, Igor Bijlsma, Hans Boot, Pieter Wolter 020.524 55 11/12
[email protected] Abonnementenwerving Hans Boot, Ivo Jansen op de Haar, Sanne Nouws Abonnementenadministratie 020.524 55 55
[email protected] Abonnementsprijzen Nederland en België: per jaar € 167,-, per half jaar € 88,-, per kwartaal € 46,50, studenten abonnement per 4 weken € 10,-. Overige landen prijzen op aanvraag. Online abonnement per jaar € 49,50. Losse nummers € 4,-. Rekeningnummer abonnementen 19.84.96.176 Druk Senefelder Misset, Doetinchem Gesproken en digitale versie Loket aangepast-lezen 070.3381500
ISSN 1871-7837
Economie Revolte, maar hoe? jan rothuizen
Redactie Xandra Schutte (hoofdredacteur), Hella Rottenberg (redactiechef ), Hassan Bahara, Aart Brouwer, Margreet Fogteloo, Koen Haegens, Rutger van der Hoeven, Marcel ten Hooven, Irene van der Linde, Nina Polak, Marja Pruis (Dichters & Denkers), Joost Ramaer, Aukje van Roessel, Casper Thomas, Joost de Vries (Kunst), Reinier Bijman (research), Nouska du Saar (stagiaire), Trinette Koomen (secretariaat) Eindredactie Rob van Erkelens, Hugo Jetten Vormgeving Christine Rothuizen (ontwerp) Fotoredactie Simone Berghuys, Richard de Boer Webredactie Katrien Otten, Jelmer Mommers
Engelen’ vrijwel niet in opstand kan komen? Zo wordt domme keuze op domme keuze gestapeld. Bijna een perpetuum mobile. Helaas alleen een perpetuum mobile met een heel slecht rendement. Voor vrijwel alle ‘klasses’. HUGO DE HAAS VAN DORSSER, Utrecht
Goed stuk wederom van Ewald Engelen in De Groene Amsterdammer van 6 december. Heerlijk stuk ook, met prachtige woorden als ‘roofbaroneske proporties’, ‘afromende elite’, ‘ontslakkingspijn’ en ‘zombiebanken’. Haast vermakelijke woorden, ware het onderwerp niet zo belangrijk. Engelen roept de middenklasse op in opstand te komen tegen het falende overheidsbeleid in Nederland. Jammerlijk genoeg geeft Engelen niet aan hoe die revolte er dan uit zou kunnen of moeten zien. Vertel het me. Hoe kan ik als ‘middenklasser’ in opstand komen tegen een even plots
ingevoerde als niets ontzienende btw-verhoging? Hoe kan ik als ‘middenklasser’ weerstand bieden tegen steeds maar stijgende gemeentetarieven? En hoe kan ik als ‘middenklasser’ de werkelijk uit de pan gierende kosten bij de zorgmologgen, die doodleuk bij mij als burger worden neergelegd, beteugelen? Zeg het me. Ik zou het werkelijk niet weten. Tros Radar bellen? Die doen alleen aan kleine binnenbrandjes. Mijn stemgedrag aanpassen? Scheelt niet tot nauwelijks… Zou het niet zo werken dat de politiek juist tot haar, overigens oliedomme, keuzes komt omdat ze weet dat ‘de middenklasse van
De heer Ewald Engelen schrijft in zijn lovende stuk over de Amerikaanse economie (De Groene Amsterdammer van 6 december) geen woord over de staatsschuld van Amerika, die de grootste is ter wereld. Er heerst een uitzichtloze impasse binnen de Amerikaanse overheid over hoe dat probleem moet worden opgelost om een bankroet te voorkomen. Ook ben ik benieuwd naar de reden waarom onze toverdokters van de kredietwaardigheid, merkwaardig genoeg, nog geen alarm hebben geslagen over de kredietwaardigheid van dat land. Op basis hiervan vind ik het nogal voorbarig en gemakkelijk om de Amerikaanse aanpak van de financiële crises ten voorbeeld te stellen aan Europa. J.A. Loos
Jan Hanlo Essayprijs 2013 van start
Download de Groene als pdf (Gratis voor alle vaste abonnees) Nog geen abonnee? Neem voor 56,50 euro per jaar een webabonnement, inclusief gratis pdf’s www.groene.nl
De Jan Hanlo Essayprijs wordt eens in de twee jaar uitgereikt. Behalve een prijs voor gepubliceerde essaybundels is er ook een prijs voor niet-gepubliceerde essays. Deelname aan die prijs, de Jan Hanlo Essayprijs Klein, is nu open. Wie uiterlijk 31 december 2012 een nog niet eerder gepubliceerd essay instuurt, van maximaal 2500 woorden, dingt mee naar een prijs van vijftienhonderd euro en een onderscheiding. Het winnende essay wordt bovendien gepubliceerd in De Groene Amsterdammer. Het thema voor de prijs is ontleend aan een uitspraak van Jan Hanlo: ‘Mijn benul. Benul is het eerste besef van expressie. Het is eerlijk.’ (uit: Mijn benul). De uitreiking van de prijzen is half mei 2013. Kijk voor informatie over de prijs, de jury, het reglement en het inzendadres op janhanloessayprijs. nl. U kunt uw ingezonden brief van maximaal 400 woorden sturen naar
[email protected] 13.12.12 De Groene Amsterdammer 59
grondslag liggen. In het tijdschrift Science verscheen de afgelopen maand een artikel dat die gedachte volledig onderuithaalt. Het onderzoek toont aan dat iedereen die een geldtekort heeft kortzichtiger reageert. Armoede roept een bepaalde gemoedstoestand op die kortetermijn gedrag veroorzaakt. Die gemoedstoestand krijg je niet alleen door geldgebrek, maar ook door tijdgebrek. Oftewel, de manier waarop u met deadlines omgaat is net zo onverstandig als de manier waarop arme mensen met een betalingstermijn omgaan. De onderzoekers brachten deelnemers aan een online spel in een gemoedstoestand van schaarste door sommige deelnemers minder beurten te geven dan andere. De spellen varieerden van een soort Angry Birds, waarin de speler met een katapult en een bomvogel een varkensstapel tot wankelen moet brengen, tot Galgje, waarin de speler een woord moet raden door letters te
Sciencepalooza Tijd is geld Arme mensen doen rare dingen. Ze kopen kraskaarten en eindejaarsloten, sparen te weinig en lenen te veel; allemaal gewoontes waar ze nog armer van worden. Dat zou je er bijna toe aanzetten te denken ‘dat het in hun aard ligt’ – dat er behalve omstandigheden als opleiding en sociale omgeving ook persoonlijke trekjes aan zulke keuzes ten
noemen. Eerst toonden de onderzoekers aan dat arm zijn denkvermogen kost. De rijken zouden na twintig keer letters raden vermoeider moeten zijn en daardoor slechter presteren op een concentratietaak, maar in plaats daarvan presteerden de armen slechter. De armen deden namelijk beter hun best: in het Angry Birds-spel besteedden arme spelers, die maar drie keer per level mochten schieten, meer tijd aan het richten dan de rijken, die vijftien keer mochten schieten. Daardoor schoten de armen vaker raak. Tot zo ver het goede nieuws. De hogere winst die de armen behaalden, sijpelde weg als ze de optie kregen om een beurt extra te ‘lenen’ van de volgende ronde. Een beurt extra kostte twee beurten uit de volgende ronde, het equivalent van honderd procent rente. Ondanks de hoge prijs leenden de armen twaalf keer zo vaak als de rijken – en dat leverde ze een stevig verlies op. Volgens de onderzoekers was dat te verklaren doordat arme mensen zo gefocust waren op de huidige ronde dat ze de toekomst uit het oog verloren. Tijdgebrek had hetzelfde effect. Bij een spelletje 5 tegen 5, waarin een speler bijvoorbeeld de meestgenoemde antwoorden op de vraag ‘wat neem je mee voor een picknick’ moet geven, werd deelnemers tijdens
het spelen een glimp getoond van vragen uit de volgende rondes. Rijke mensen, deze keer mensen met meer tijd om na te denken, werden daar aanzienlijk beter van; de armen, onder tijdsdruk, merkten de tips nauwelijks op. Ze kochten zelfs geleende tijd om langer na te kunnen denken over de huidige ronde, zonder dat dat ze iets opleverde. De onderzoekers stellen dat een gebrek in het algemeen, of het nu geld of tijd is, maakt dat we daarop focussen. Dat gaat ten koste van dingen die minder urgent lijken. Daarom begaan mensen die met deadlines in plaats van rekeningen kampen eenzelfde type zonde tegen hun eigenbelang. Dat resultaat is niet alleen aardig als kerstgedachte. Het biedt ook allerlei aanknopingspunten voor interventies. Als alledaagse beslissingen slechter worden van geld- of tijdgebrek moeten zulke beslissingen geen alledaagse beslissingen zijn. Als u aan het experiment mee kon doen, zou u misschien liever vóór het spel begint de mogelijkheid hebben uzelf te verbieden om beurten te ‘lenen’. Ik koester daarom nu de lage limiet op mijn creditcard. Ik koester zelfs mijn Sciencepalooza-eindredacteur, die streng de deadline bewaakt.
Door Eva van den Broek Beeld Femke van Heerikhuizen
Cryptogram 3159
Henk Jongebloed
Horizontaal - 6. Bridgemaat waarmee je zaken doet (15) 9. Hard werken vanwege de crisis in een te kort bed? (10) 10. Geen jonge jenever voor de kapitein (4) 11. Zorgt steeds minder voor nieuwe plantjes en dat geeft elders spanning (14) 14. Besluiteloze werknemers bij een bank (8) 15. Bij verlaging van de prijs kan de koop doorgaan (6) 16. De mooiste vrouw waarmee je kunt vertonen (9) 17. Waterdier waarover veel gesproken wordt (4) 18. Nemen de mensen hierin meer dan anderen? (6) 20. Water- wind- en kindbestendig (8) 22. Gemeen volk is andere koek! (8) 23. Dit is me al te gortig en vind ik vreselijk (6) Verticaal - 1. Uw cryptogrammenmaker in negatieve zin (15) 2. Aansprekend verkiezingsblaadje (10) 3. Werknemers voor brood en spelen (15) 4. Waarover meegaande mensen aan boord gaan (4) 5. Laat ’m voor die tijd maar vliegen (4) 7. Deze manier van werken zal je bevallen (8) 8. Etaleur met gevoel voor muziek (14) 12. Werd in die korte tijd bezorgd om de kwaliteit van het beeldje (10) 13. Verlangt naar een plaats bij de dierentuin vol lekker grote gaten (10) 19. Ik bijt me vast in die vogel (4) 21. Zo kan het lopen tijdens het eten (4)
Oplossing cryptogram 3158 Horizontaal - 7 parkeer-meester, 9 bene(n)-veld, 10 omhaal, 11 citroendraaier, 12 non-profit, 14 brik, 15 roei-club, 16 weg, 18 schoot, 20 trap-gang, 22 ver-dagen, 23 begrip. Verticaal - 1 spier-contractie, 2 ar-restant-e (are), 3 weder-op-richting, 4 t-reden (grond), 5 beton-rot, 6 bewapening (vgl. betonrot), 8 schaar-beweging, 13 fruit-pan, 17 na-BOB, 19 oord (hakgerei), 21 ge-SP. 60 De Groene Amsterdammer 13.12.12
Perquin Kist
Opheffer Praten en praten en...
Ineens sta ik op de Zolder der Zolders. Het is een ruimte zoals ik die als kind voor me zag: reusachtig, met een krakende vloer en balken waartussen het schemert. ‘Kisten staan boven’, heeft de man van de winkel gezegd. Maar de kist die ik zoek kan ik niet vinden. Wel een ouderwetse eenwieler, een kersenhouten schrijftafeltje, een paspop met een trouwjurk aan en twee reusachtige plantenbakken in de vorm van griffioenen. Dingen waarvan ik niet wist dat ik ze wilde hebben. Ik probeer redelijke argumenten te bedenken om een poffertjespan ter grootte van een verkeersbord aan te schaffen. En een met schapen bestempeld nachtkastje. Her en der lees ik kleine briefjes. ‘Deze Kast Beter Niet Openen’, bijvoorbeeld. En: ‘Laatste Originele Replica Uit Serie’. De man van de winkel houdt van hoofdletters, dat was me bij binnenkomst al opgevallen. Op de deur zag ik een koperen plaatje waarop ‘Antiek, Prularia en Curiosa’ vermeld staat, alsof het de leden van een gezin betreft. Ik hoor de trap kraken en even later staat de man van de winkel naast me. Er kleeft spinrag aan zijn trui. ‘Wat zoekt u precies?’ vraagt hij. Ik probeer uit te leggen wat ik voor ogen heb. Een grote kist, zonder frutsels. Stevig genoeg om op te zitten en ruim genoeg om flink wat boeken in te bewaren. ‘Tja’, zegt de man. ‘Zoiets had ik wel. Maar die heb ik net verkocht aan een oude meneer die zijn hond wilde begraven.’ Hij zegt het alsof zulke dingen dagelijks voorvallen en gaat me dan voor naar beneden. We schuifelen voetje voor voetje de trap af. ‘Het is wel jammer voor u’, zegt hij als we beneden staan. Hij noteert mijn naam en telefoonnummer, voor als hij nog iets van mijn gading tegenkomt. ‘Maar het was een Duitse herder’, vervolgt hij. ‘Die past niet in een schoenendoos.’ Nog lang nadat ik de winkel verlaten heb denk ik aan de meneer die de grote, stevige kist kocht. Het is een beeld dat zich niet laat verdrijven: hoe een oude hand een hond streelt en dan voorgoed het deksel sluit.
beeld Milo Onze wederzijdse vrienden vinden het toch vreemd. ‘Was dat die Esther met wie ik je door de stad zag lopen?’ ‘Ja.’ ‘Je groette niet.’ ‘We waren waarschijnlijk druk in gesprek.’ Want Esther en ik praten en praten. Althans, ik praat. Want ik vind eigenlijk dat ze van niks weet. Ze zegt bijvoorbeeld dat ze ‘zuiver’ wil denken, dat ze ‘eerlijk’ wil zijn in haar kunst en dat ze ‘de waarheid’ wil laten zien. Ik weet natuurlijk niet wat dat betekent, en leg haar uit waarom dat loze woorden zijn. Soms zitten we in een café en praat ik over oorlog en geluk en tekent zij iets in haar schetsboekje. Meestal gezichten. Ik vind dat mooi om te zien en mooi om mee te maken. ‘Vertel over vroeger’, zegt ze vaak. En dan begin ik meestal zomaar ergens. ‘Ik heb je wel eens verteld over Pierre. Als we bij hem aan tafel gingen zitten, wilde hij eigenlijk dat je je kennis deelde. Dat deed hij ook. Je kreeg college, maar je gaf het ook. Dat waren mooie tijden. Ik vroeg hem iets over de economie, en hij mij iets over het schrijven van een stuk of over het presenteren op de radio. Heel vaak ging het over een boek dat ik aan het lezen was.’ Of ik vertelde over het feit dat ik een tijdje chauffeur was bij een bekende cabaretier. Dan reed ik in zijn auto naar Eindhoven of Groningen en hadden we grote lol. Ik zag dan hoe de cabaretier aan zijn nummers sleep, hoe hij mij gebruikte als publiek, hoe hij kwaad was als ik toch lachte om iets wat expres niet leuk was. ‘Hadden die mensen iets aan jou?’ wilde Esther weten. ‘Heb jij iets aan mij?’ vroeg ik. Ze knikte. ‘Hou je echt niet van mij?’ ‘Nee, ik hou echt niet van je’, zei ik, want ik weet dat als ik iets anders zei ze het contact zou verbreken. En ik hield ook niet echt van haar. Ze was alleen prettig om mee om te gaan. Was ze mijn muze? Nee. Ze was een vriend – meer dan een vriendin. Ze had soms verrassende vragen, maar een vraag die bleef terugkomen was: ‘Waarom doe je het?’ ‘Wat?’ ‘Schrijven.’ ‘Daar heb ik het al tien keer over gehad.’ ‘Nee, ik bedoel, wat is je grote thema?’ Esther dacht namelijk dat iedere kunstenaar een groot thema had. Ik bestreed dat natuurlijk en zei dat je dat niet kon zeggen. Hoogstens kon je biograaf dat achteraf zien, maar wie krijgt er nu een biograaf?
‘Mijn dochter is heel anders dan jij’
‘Luister, Esther. Ik heb geen groot thema. Je maakt boeken of je schrijft artikelen omdat je iets boeiend vindt en omdat je denkt dat jij er iets over te melden hebt wat niemand nog heeft verteld.’ ‘Maar waar gaan je boeken dan over behalve het verhaal?’ ‘Dat weet ik niet. Ik zei vroeger altijd dat ze over de leugen gingen. Tegenwoordig zeg ik dat ze over de illusie gaan.’ ‘De waarheid dus.’ ‘Nee, de leugen.’ ‘Dat is hetzelfde als de waarheid.’ ‘Nee, dat is iets anders.’ ‘Wat is het verschil dan?’ ‘Iemand die liegt vertelt de waarheid niet. Iemand die de waarheid vertelt, liegt niet.’ ‘Toch is het hetzelfde’, zegt ze dan. En dan praten we daar weer over, terwijl we door de stad lopen, of door het museum of aan een tafel in het café zitten. ‘Ben ik je dochter?’ vraagt ze wel eens. ‘Nee, mijn dochter is heel anders dan jij.’ ‘Wat is het verschil?’ ‘Mijn dochter is minder gek.’ ‘Zou je willen dat je dochter net zo gek was als ik?’ ‘Het zou me niets kunnen schelen.’ En dan ontstaat er weer een gesprek over haar ouders die haar niet begrijpen en die het vreselijk vinden dat ze met mij omgaat en niet geloven dat we geen verhouding hebben. ‘Het leven is ingewikkeld, maar leuk’, zei ze gisteren. 13.12.12 De Groene Amsterdammer 61
Evelyne Jacq / HH
Het einde
2004, als Jacq Brel
Jeroen Willems 15 november 1962 – 3 december 2012 Een Duitse krant zette ‘Verleider’ boven zijn afscheidsartikel en gaf drie omschrijvingen voor het ‘verführerische’ in Jeroen Willems’ toneelspel: uitstraling, kennis (‘Wissen’) en energie. Hij had het allemaal. Door Loek Zonneveld
62 De Groene Amsterdammer 13.12.12
De kennis, de context, het weten wat je staat te Nogal wat toneelspelers doen hun werk met doen – dat alles werd hem complementair aande raadselachtige gelaatsuitdrukking: u moest gereikt door de schrijvers en denkers die bij Holeens weten wat er in mij allemaal omgaat. Zo’n landia de juiste stof voor het juiste tijdsgewricht toneelspeler is Jeroen Willems nooit geweest. Je vonden. Zonder iemand te kort te doen was dat kunt hem als acteur goed ‘lezen’. Je kunt bij hem in de eerste plaats dramaturg Tom Blokdijk, naar binnen kijken. Met mate natuurlijk. Maar die voor de evolutie van het talent van Jeroen ’t mag. In 1994 zag ik dat voor het eerst. Hij Willems van levensbelang is geweest. Blokdijk speelde in dat jaar mee in Perzen van Aeschylos, bedacht de projecten over de meedogenloosheid een oude tekst, door Theatergroep Hollandia. onder vertegenwoordigers van de maatschapRegie voerden de ex-danser Johan Simons en pelijke top, hun immorele kooksels en hun talde componist/slagwerker Paul Koek. Er werd loze slachtoffers. Projecten waarin Jeroen Wilgespeeld in een blauwselfabriek annex auto lems zou excelleren: Twee stemmen (een collage sloperij ergens in de Zaanstreek. Een onherbergalleenspraken van staatslieden, intellectuelen, zame ruimte, goeie plek ook. In Perzen gebeurt topindustriëlen en criminelen, waarmee hij niks. De tekst speelt midden in Stunde Null, na als jongejannende monologiseerder de halve een oorlog die voor de protagonisten, de Perzen, wereld rondreisde) en De val van de goden, naar verwoestend is afgelopen. De totale vernietiging het scenario van Luchino Visconti voor zijn film wordt geïncasseerd. The Damned, over de opkomst en de ondergang Jeroen Willems speelde een bode die verslag van de staalfamilie Krupp. doet van de veldslag. Het relaas van een orkaan Aan het begin van deze eeuw heb ik met eigen vol bloeddorst en een mensenjacht waaraan geen ogen kunnen zien hoe die voorstelling voor een einde lijkt te komen, een lijst feiten, een opsomDuits publiek, gespeeld in vlekkeloos Duits, als ming. De bode komt van ver, dus hij is doodeen mokerslag aankwam. In Fall der Götter, moe. Hij brengt slecht nieuws, dus hij is bang. in een hal aan (jawel) de Dachauer Strasse in Willems speelde dat allemaal zeer concreet. En München, keek men verbluft naar de met satain de muziek van de tekst (grondtoon: verbijstenisch genoegen acterende Jeroen Willems binring, verdriet, klagen) dacht ik alles te horen én nen een krachtig ensemte begrijpen. Dat kan niet, ble waarin onder anderen maar het leek zo, daarom Close-ups op Willems’ ook Elsie de Brauw, Fedja was het ook zo goed. Het onderscheid tussen de gezicht toonden haarscherp van Huêt en Peter Paul Muller speelden. Daar is acteur Jeroen Willems en dat ook zijn filmhoofd niet alleen de kiem gelegd de naamloze figuur die hij muziek bleef maken voor het intendantschap citeerde en vormgaf, leek van Johan Simons bij de er niet te zijn. Ik heb daar Münchner Kammerspiele. Daar begon in feite met al mijn zintuigen wijd open naar zitten kijook de internationale loopbaan van de toneelken en luisteren en wist me geen raad van geluk. speler Jeroen Willems. Tot en met de allerlaatste zinnen: ‘Dat is de In 2004 bevestigde hij dat door zijn vaste waarheid, een hoop laat ik achterwege van/ de acteerstek te verlaten en een riskant en eenrampspoed die een god neerslingerde op de Perzaam freelance-bestaan te beginnen. In dat jaar zen.’ In dat laatste zinnetje zat een ademhaling, kreeg hij de Louis d’Or, de hoogste toneelprijs iets kleins, een zuchtje. Ik ben de kennismaking in Nederland. Voor twee vertolkingen in de twee met dit grote toneelspelerstalent nooit vergeten. grootste kamers van zijn talent. Om te beginnen De Maastrichtenaar Jeroen Willems doorvoor La Musica twee van Marguerite Duras, dat liep in zijn geboortestad de toneelschool en hij dertien jaar daarvoor al met Betty SchuurJohan Simons was al tijdens de opleiding zijn man speelde in kleine kerkjes. Het stille, bittere, richtinggevende leraar en regisseur. Willems naar binnen gekeerde én razende relaas van een speelde na de school zeker ook mooie rollen stukgelopen relatie. En voor Brel, de zoete oorlog onder andere makers. Maar deze verlegen wroedat hij bij Toneelgroep Oostpool maakte. Waarter was gewoon beter op zijn plek op de locaties mee hij de deur wijd open zette voor de ongedie Simons’ Hollandia voor haar toneelgebeurpolijste zanger die in hem huisde, klaar voor tenissen uitzocht. Zijn schoonheid zoekende Monteverdi én Louis Andriessen. Daarnaast en duivels uitpakkende acteerinstrumentarium was de filmcamera ook nogal dol op hem. Closegroeide groter en sneller onder de hoede van de ups op het gezicht van Jeroen Willems toonden danser & de trommelaar. Johan Simons en Paul haarscherp dat ook zijn filmhoofd muziek bleef Koek leerden hem de geheimen van hét werkmaken. De ogen doen soms iets heel anders dan tuig dat de toneelspeler tot een levenstovenaar de mondhoeken, die complete mooie kop van maakt, de ademhaling. Ze leerden hem muziek Willems beweegt wéér een andere kant uit. We maken van tekst en daardoor het publiek direczijn in 2013 nog niet van hem af, hij heeft dit ter te raken, omdat muziek zich altijd door alle jaar veel voor de camera gestaan. kieren heen wringt. Zoals-ie het zelf eens forZomaar, ineens, zoals dat gaat, zo razend muleerde: ‘Je ziel ligt eerder op je tong. Alsof makend als het voor velen moet voelen, is hij je die met je adem direct vanuit het middenrif nu weg. Op 3 december is de prachtige mens en omhoog optilt.’ Zo ontwikkelde Jeroen Willems de grote toneelspeler Jeroen Willems uit de tijd de uitstraling en de energie die een groot acteur gevallen. Hij is maar vijftig jaar geworden. tot een groot acteur maken.
27 november t/m 1 december Theater Kikker Utrecht 18 t/m 22 december Frascati Amsterdam xx.xx.12 De Groene Amsterdammer 63
PARADISE PLEIX nog te zien tot medio januari 2013
mu.nl