MONITEUR BELGE — 27.11.1997 — BELGISCH STAATSBLAD
GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN
VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP N. 97 — 2772 [C − 97/36400] 1 JULI 1997. — Besluit van de Vlaamse regering tot uitvoering van het decreet van 15 april 1997 tot regeling van de toekenning van een waarborg als verliesgarantie voor het verstrekken van risicokapitaal De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 15 april 1997 tot regeling van de toekenning van een waarborg als verliesgarantie voor het verstrekken van risicokapitaal; Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoo¨rdineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996; Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat : 1. De adviesverlening door de Raad van State over het ontwerp van decreet tot regeling van de toekenning van een waarborg als verliesgarantie voor het verstrekken van risicokapitaal, zij reeds over dit thema maximaal werd geı¨nformeerd en met kennis van zaken in staat moet zijn snel advies uit te brengen m.b.t. het uitvoeringsbesluit van dit decreet; 2. Vermits de opstart en doorgroei van toekomstgerichte en innovatieve kleine ondernemingen en de groei van het « venture capital »-weefsel beleidsprioriteit zijn, moeten dringend maatregelen genomen worden tot uitvoering van dit decreet; 3. Uit de besprekingen in de Commissie Economie van het Vlaams Parlement bleek de wens om snel uitvoering te geven aan deze materie, bij voorkeur binnen de maand na afkondiging van het decreet, gelet op de tijdrovende procedure die het decreet zelf moest ondergaan; 4. Na de snelle publicatie in het Belgisch Staatsblad d.d. 23 april 1997 volgt best snel het uitvoeringsbesluit om de gestelde verwachtingen niet te beschamen; 5. Budgettair zit dit initiatief vervat in de begroting 1997 wat opnieuw tot een onmiddellijke uitvoering noopt; Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 29 mei 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoo¨rdineerde wetten op de Raad van State; Op voorstel van de Vlaamse minister van Financie¨n, Begroting en Gezondheidsbeleid en de Vlaamse minister van Economie, KMO, Landbouw en Media; Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. — Algemeenheden Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder decreet : het decreet van 15 april 1997 tot regeling van de toekenning van een waarborg als verliesgarantie voor het verstrekken van risicokapitaal. Art. 2. Op basis van artikel 2, 2° van het decreet dienen zowel het maatschappelijk doel als de ree¨el uitgevoerde activiteiten van de participatiemaatschappij hoofdzakelijk het verstrekken van risicokapitaal aan ondernemingen, andere dan met haar verbonden ondernemingen, te omvatten. In elk geval worden het federaal participatiefonds en de kredietinstellingen uitgesloten als participatiemaatschappij. Art. 3. De achtergestelde lening, verleend door de participatiemaatschappij, zoals bepaald in artikel 2, 4° van het decreet, wordt voor de toepassing van dit besluit niet als achtergesteld beschouwd ten aanzien van de zaakvoerder, de bestuurder, de directeur, aandeelhouders, vennoten en/of de schuldeisers, die handelen te kwader trouw met betrekking tot de achtergestelde lening en/of het doel ervan. Art. 4. § 1. Onder artikel 3, § 1 van het decreet wordt verstaan : Het risicokapitaal moet tot doel hebben bij te dragen tot het op gang brengen, het doorgroeien, het innoveren van een kleine of middelgrote onderneming in toekomstgerichte activiteiten of proce´de´s. Hieronder wordt onder meer verstaan : 1° doorvoering van een sterke technologische vernieuwing met positieve invloed op de toegevoegde waarde of op het leefmilieu, of; 2° op gang brengen of introduceren van nieuwe activiteiten of ontwikkelingen, of; 3° ontwikkelen van activiteiten in de ecologische sector. § 2. Bij de beoordeling van in § 1 vermelde doelstellingen zal bijzondere aandacht besteed worden aan het verzekeren van de continuı¨teit van de onderneming, zoals de overdracht van een familiale onderneming om familiaal gebonden opvolgingsproblemen te voorkomen of de versterking van het eigen vermogen te bekomen. Art. 5. In uitvoering van artikel 3, § 4 van het decreet en overeenkomstig artikel 443 van het wetboek van de inkomstenbelastingen en artikel 93duodecies van het wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde kan de participatiemaatschappij de participatie of de achtergestelde lening, waarvoor de waarborg wordt gesolliciteerd of werd verkregen pas nemen in de onderneming en/of vrijgeven als er geen achterstallen zijn bij de onderneming op het vlak van de BTW, inkomstenbelastingen en RSZ-bijdragen. De waarborg kan worden opgeschort en geldt dus niet indien zich tijdens de waarborgperiode dergelijke achterstallen manifesteren tot de situatie is aangezuiverd, tenzij een haalbaar afbetalingsplan deel uitmakend van een nieuw financieringsplan wordt goedgekeurd door het Waarborgfonds.
31643
31644
MONITEUR BELGE — 27.11.1997 — BELGISCH STAATSBLAD HOOFDSTUK II. — Toepassingsgebied Art. 6. § 1. De tewerkstelling wordt berekend aan de hand van het aantal werknemers die in de onderneming waren tewerkgesteld in de referteperiode zijnde de 4 kwartalen voor de registratiedatum van de aanvraag. Voor de berekening van de tewerkstelling wordt het totale aantal arbeidsdagen gedeeld door 251 of 303, naargelang respectievelijk de vijfdaagse of de zesdaagse werkweek wordt toegepast. Het aantal arbeidsdagen wordt aangetoond aan de hand van het RSZ-attest nr. K/SEC/409/4. § 2. De jaaromzet en het balanstotaal van de onderneming worden samengeteld (zonder te consolideren) met de jaaromzet en het balanstotaal van : 1° alle ondernemingen waarvan de onderneming rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten in handen heeft, en 2° alle ondernemingen die rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van de onderneming in handen hebben. Deze regel geldt niet voor openbare participatiemaatschappijen, ondernemingen voor risicokapitaal en institutionele beleggers, conform art. 3, § 2, e, derde lid van het decreet. De referentieperiode is het laatst afgesloten boekjaar voor de registratiedatum van de aanvraag. Voor het berekenen van de omzet wordt een boekjaar van meer of minder dan 12 maanden herberekend tot een kalenderjaar. Voor onlangs opgerichte ondernemingen waarvan de jaarrekening nog niet is afgesloten, steunt men op een financieel plan van het eerste productiejaar. Als wegens de spreiding van het kapitaal (bv. vanwege de uitgifte van aandelen aan toonder) de samenstelling van het aandeelhouderschap niet precies gekend is, mag worden voortgegaan op een verklaring van de onderneming betreffende het bezit van het kapitaal en de stemrechten. De onderneming blijft een kleine of middelgrote onderneming wanneer slechts een van beide financie¨le criteria (jaaromzet of jaarlijks balanstotaal) wordt overschreden. § 3. In toepassing van art. 3, § 2, c van het decreet en volgens het criterium van de onafhankelijkheid mag de onderneming niet voor 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten in handen zijn van een grote onderneming of van verscheidene grote ondernemingen gezamenlijk. Onder een grote onderneming verstaat men een onderneming die 250 of meer werknemers telt en/of een jaaromzet heeft van meer dan 40 miljoen ecu en een balanstotaal van meer dan 27 miljoen ecu. Als de onderneming wegens de spreiding van het kapitaal (bv. vanwege de uitgifte van aandelen aan toonder) de samenstelling van haar aandeelhouderschap niet precies kent, mag worden voortgegaan op een verklaring van de onderneming dat zij redelijkerwijs veronderstelt niet voor 25 % of meer in handen te zijn van een grote onderneming of van verscheidene grote ondernemingen gezamenlijk. Op deze regel wordt een uitzondering gemaakt als de onderneming in handen is van openbare participatiemaatschappijen, ondernemingen voor risicokapitaal of van institutionele beleggers, mits deze individueel noch gezamenlijk in enig opzicht zeggenschap over de onderneming hebben; De definitie kan niet worden omzeild door ondernemingen die formeel aan het criterium van de onafhankelijkheid beantwoorden, maar waarin in feite de zeggenschap door een grote onderneming of door verscheidene grote ondernemingen gezamenlijk wordt uitgeoefend. Art. 7. In uitvoering van artikel 3, § 2, e, derde lid van het decreet kan de Vlaamse minister bevoegd voor het economisch beleid uitzonderlijk de toelating verlenen om een beroep te doen op het decreet, na gunstig advies van het Vlaams Instituut voor de Bevordering van het Wetenschappelijk Technologisch Onderzoek in de Industrie (IWT), aan uitzonderlijke spin-offstarters, die niet aan de criteria van de omzet, het balanstotaal of de zelfstandigheid voldoen. De begunstigde projecten dienen wel het resultaat te zijn van een onderzoekssamenwerking tussen minstens twee van de volgende partners, nl. universiteiten, onderzoeksinstellingen of toekomstgerichte innovatieve ondernemingen of een joint-venture tussen twee of meerdere toekomstgerichte innovatieve ondernemingen. HOOFDSTUK III. — Wijze van indienen van de aanvraag tot waarborg Art. 8. De aanvraag tot waarborg wordt door de participatiemaatschappij bij het Vlaams Waarborgfonds ingediend conform een aanvraagformulier dat als bijlage bij het werkingsreglement is gevoegd. Indien het Vlaams Waarborgfonds het nodig acht kunnen bijkomende stukken worden opgevraagd. HOOFDSTUK IV. — Beslissing van het Vlaams Waarborgfonds Art. 9. § 1. De participatiemaatschappij en de onderneming sluiten overeenkomstig artikel 5 van het decreet een overeenkomst betreffende het verlenen van risicokapitaal, onder opschortende voorwaarde van waarborgverlening, die pas in werking treedt op datum van de beslissing van het Vlaams Waarborgfonds tot toekenning van de waarborg. § 2. Het Vlaams Waarborgfonds gaat na of de voorwaarden die opgelegd zijn in het decreet en haar uitvoeringsbesluiten worden nageleefd. Er wordt beslist op basis van het aanvraagformulier bepaald in artikel 8 van dit besluit en van de volgende elementen die zijn uitgewerkt in het werkingsreglement van het Vlaams Waarborgfonds : 1° de investeringscriteria waaruit de toekomstgerichtheid en het innovatieve karakter van starters- en doorgroei-investeringen moet blijken; 2° het ondernemingsplan; 3° het financieringsplan; 4° de voortgangsbewaking- en begeleidingswerkzaamheden; 5° het management. § 3. De toekenning van de waarborg wordt vastgesteld door de ondertekening van het akkoord tot waarborgverlening waarvan de formule door het Vlaams Waarborgfonds wordt opgesteld. § 4. De bepalingen van artikel 3, 5, 9 § 1, 10 en 26 worden opgenomen in de risicokapitaalovereenkomst tussen de participatiemaatschappij en de onderneming.
MONITEUR BELGE — 27.11.1997 — BELGISCH STAATSBLAD § 5. De waarborgperiode gaat in 6 maanden na de inwerkingtreding van de overeenkomst tussen de participatiemaatschappij en de onderneming, zoals bepaald in artikel 9 van het decreet. HOOFDSTUK V. — Beheer van de waarborg Afdeling 1. — Overdracht van de participatie of achtergestelde lening Art. 10. § 1. De waarborg vervalt van rechtswege indien de participatie of achtergestelde lening wordt overgedragen. De waarborg kan echter behouden blijven voor de overnemende participatiemaatschappij, indien de overdracht van de waarborg wordt goedgekeurd door het Vlaams Waarborgfonds, dat beslist zoals bepaald in artikel 9, § 2 van dit besluit, en onder de volgende voorwaarden : 1° de overname dient te gebeuren door een participatiemaatschappij die op geen enkele wijze is verbonden, zoals bepaald in art. 2, 2° van het decreet met de overdragende participatiemaatschappij of andere rechtstreekse of onrechtstreekse aandeelhouders; 2° de overname dient bij te dragen tot de continuı¨teit van de onderneming; 3° de overdracht kan ten vroegste 2,5 jaar na de aanvang van de waarborgperiode gebeuren; 4° de overdragende en de overnemende participatiemaatschappij delen vooraf en gezamenlijk hun voornemen tot overdracht aan het Vlaams Waarborgfonds mee; 5° de overnemende participatiemaatschappij legt de documenten voorzien in artikel 8 van dit besluit voor, met inbegrip van een nieuw financieringsplan. § 2. Voor de toepassing van artikel 18 gebeurt de berekening van het gewaarborgde gedeelte ten aanzien van de overnemende participatiemaatschappij alsof de overdracht niet heeft plaatsgevonden. § 3. Gedeeltelijke overdracht wordt uitgesloten. Afdeling 2. — Overdracht van de onderneming die de participatie of achtergestelde lening heeft verkregen Art. 11. De gehele of gedeeltelijke overdracht van de onderneming wordt eveneens geregeld volgens de bepalingen voorzien in artikel 10. Afdeling 3. — Verval van de waarborg Art. 12. In de hierna volgende gevallen vervalt de waarborg : 1° wanneer de in het decreet en de uitvoeringsbesluiten van dit decreet opgelegde voorwaarden niet worden nageleefd; 2° wanneer de wet van 7 juni 1994 betreffende de verklaringen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen van elke aard niet werd nageleefd. Afdeling 4. — Bijdragen Art. 13. Binnen de 3 maanden na de beslissing van het Vlaams Waarborgfonds tot toekenning van de waarborg betaalt de participatiemaatschappij een e´e´nmalige bijdrage op het bedrag van de participatie of achtergestelde lening. HOOFDSTUK VI. — De verliesafrekening Afdeling 1. — De gevallen waarbij en wanneer sprake is van definitief verlies Art. 14. § 1. Enkel in de volgende gevallen en ingaand op de hierna gestelde momenten treedt definitief verlies op : 1° faillissement, vanaf de datum van het afsluiten van het faillissement; 2° ontbinding, vanaf de datum van de sluiting van de vereffening; 3° dading, vanaf goedkeuring door Vlaams Waarborgfonds; 4° gerechtelijk akkoord, vanaf de datum van het vonnis van homologatie; 5° overdracht van de onderneming, zoals bepaald in artikel 11, vanaf de datum van de overeenkomst die de overdracht regelt. § 2. Zowel het ontstaan als de aanmelding van het risico op een definitief verlies dienen in de garantieperiode te gebeuren. Dit risico kan op de hierna gestelde momenten ontstaan : 1° faillissement, vanaf de datum van het faillissementsvonnis; 2° ontbinding, vanaf de datum van de publicatie van de beslissing van de algemene vergadering tot invereffeningstelling of de gerechtelijke beschikking die in vereffening stelt; 3° dading, vanaf de datum van de dadingsovereenkomst; 4° gerechtelijk akkoord, vanaf de datum van het vonnis van homologatie; 5° overdracht van de onderneming, zoals bepaald in artikel 11, vanaf de datum van de overeenkomst die de overdracht regelt. § 3. De Vlaamse minister bevoegd voor het economisch beleid wordt gemachtigd de bepalingen van § 1 en § 2 van dit artikel aan te passen ingeval de faillissementswet van 18 april 1851 en de wetten op het gerechtelijk akkoord, gecoo¨rdineerd bij Regentsbesluit van 25 september 1946, te wijzigen. § 4. De participatiemaatschappij volgt de achtergestelde lening of de participatie verder op vanaf het moment voorzien in § 2 tot aan het moment van de definitieve afrekening. Art. 15. Het Vlaams Waarborgfonds dient de overeenkomst die de dading regelt vooraf goed te keuren. Afdeling 2. — Berekening van het bedrag van het definitieve verlies Art. 16. § 1. Bij een achtergestelde lening bestaat het definitieve verlies uit het principaal verminderd met de vervallen en betaalde aflossingen en/of elke betaling of vergoeding die de participatiemaatschappij ontvangt na aanmelding van het risico op verlies zoals vermeld in artikel 14, § 2 en vermeerderd met 3 maanden wettelijke interest op het resterende principaal.
31645
31646
MONITEUR BELGE — 27.11.1997 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Bij een participatie bestaat het definitieve verlies uit de te waarborgen participatie verminderd met de tussentijdse kapitaalverminderingen en/of elke betaling of vergoeding die de participatiemaatschappij ontvangt na aanmelding van het risico op verlies zoals vermeld in artikel 14, § 2. Afdeling 3. — Berekening van de tussenkomst van het Vlaams Waarborgfonds in geval van definitief verlies Art. 17. Het gewaarborgde gedeelte, dat tevens het maximaal terugbetaalbare verlies is, wordt bepaald door de hierna vermelde percentages toe te passen op de te waarborgen volgestorte participatie en/of achtergestelde lening : -bij een participatie bedraagt dit percentage het eerste jaar 30 %, het tweede jaar 40 %, het derde jaar 50 %, het vierde jaar 50 % en het vijfde jaar 50 %; -bij een achtergestelde lening bedraagt dit percentage het eerste jaar 20 %, het tweede jaar 25 %, het derde jaar 30 %, het vierde jaar 30 % en het vijfde jaar 30 %. Art. 18. De berekening van de tussenkomst van het Vlaams Waarborgfonds wordt bepaald door de in artikel 17 vermelde percentages toe te passen op het geleden definitief verlies zoals bepaald in artikel 16 van dit besluit, in de gevallen en op het moment zoals bepaald in artikel 14, § 1. Afdeling 4. — Aanvraag tot uitbetaling Art. 19. De participatiemaatschappij kan een aanvraag indienen tot betaling van een provisie op het terugbetaalbare verlies, indien er zich een risico op definitief verlies voordoet, in de gevallen en vanaf het moment zoals bepaald is in artikel 14, § 2. Art. 20. De participatiemaatschappij kan een aanvraag indienen tot definitieve afrekening van het terugbetaalbare verlies in de gevallen en op het moment zoals bepaald is in artikel 14, § 1. Art. 21. De aanvragen tot uitbetaling van de provisie of tot definitieve afrekening worden door de participatiemaatschappij ingediend op het formulier dat door het Vlaams Waarborgfonds is voorgeschreven en worden ingediend respectievelijk ten laatste e´e´n maand na het verstrijken van de garantieperiode of ten laatste e´e´n maand na het moment bepaald in artikel 14, § 1. Art. 22. De participatiemaatschappij moet het bewijs leveren dat men zich in e´e´n van de gevallen en de momenten bevindt opgesomd in artikel 14, § 1 en § 2 en van het bedrag van het verlies. Zij dient tevens aan te tonen dat aan alle voorwaarden tot het behoud van de waarborg is voldaan. Dit bewijs kan geleverd worden door alle middelen van recht. Afdeling 5. — Uitbetaling Art. 23. Indien het Vlaams Waarborgfonds oordeelt dat de aanvraag tot uitbetaling gerechtvaardigd is, stort zij naargelang het geval een provisie of definitief bedrag. Art. 24. § 1. Indien een provisie wordt uitbetaald, zal een verrekening gebeuren die leidt, hetzij tot betaling van een supplement hetzij tot terugbetaling. § 2. Indien uit verrekening van de provisie met het definitieve verlies blijkt dat te veel of te weinig werd uitbetaald door het Vlaams Waarborgfonds zal de wettelijke interest worden aangerekend op het verschil, dat door de participatiemaatschappij of het Vlaams Waarborgfonds betaald wordt HOOFDSTUK VII. — Controle Art. 25. Ieder risico dat het doel waarvoor het risicokapitaal werd verstrekt en iedere gebeurtenis die het naleven van de voorwaarden, opgelegd in het decreet en de uitvoeringsbesluiten, in gedrang brengt, wordt meegedeeld aan het Vlaams Waarborgfonds, dat hierover zal oordelen. Art. 26. Het Vlaams Waarborgfonds of de door haar aangeduide instanties mogen te allen tijde de boekhouding, het beheer en de toestand van de onderneming die de participatie of achtergestelde lening heeft verkregen en de participatiemaatschappij, controleren. Deze laatsten dienen tevens inlichtingen te verschaffen op vraag van het Vlaams Waarborgfonds en alle medewerking te verlenen met betrekking tot de toepassing van het decreet. HOOFDSTUK VIII. — Inwerkingtreding Art. 27. Het decreet en onderhavig besluit treden in werking op 1 juli 1997. Art. 28. De Vlaamse minister bevoegd voor de financie¨n en de Vlaamse minister bevoegd voor het economisch beleid zijn, ieder wat haar of hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 1 juli 1997. De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Financie¨n, Begroting en Gezondheidsbeleid, Mevr. W. DEMEESTER-DE MEYER De Vlaamse minister van Economie, KMO, Landbouw en Media, E. VAN ROMPUY
TRADUCTION MINISTERE DE LA COMMUNAUTE FLAMANDE F. 97 — 2772 [C − 97/36400] 1er JUILLET 1997. — Arreˆte´ du Gouvernement flamand portant exe´cution du de´cret du 15 avril 1997 re´glant l’octroi d’une garantie en couverture de pertes pour l’investissement de capitaux a` risque Le Gouvernement flamand, Vu le de´cret du 15 avril 1997 re´glant l’octroi d’une garantie en couverture de pertes pour l’investissement de capitaux a` risque;
MONITEUR BELGE — 27.11.1997 — BELGISCH STAATSBLAD Vu les lois sur le Conseil d’E´tat, coordonne´es le 12 janvier 1973, notamment l’article 3, § 1er, modifie´ par les lois des 4 juillet 1989 et 4 août 1996; Vu l’urgence, motive´e par le fait : que le Conseil d’E´tat a e´te´ amplement informe´ de la matie`re e´tant donne´ qu’il a de´ja` formule´ un avis sur le projet de de´cret re´glant l’octroi d’une garantie en couverture de pertes pour l’investissement de capitaux a` risque et qu’il doit par conse´quent eˆtre en mesure d’e´mettre dans le plus bref de´lai un avis sur l’arreˆte´ d’exe´cution du de´cret pre´cite´; que des dispositions doivent eˆtre prises sans de´lai afin de mettre en exe´cution le de´cret pre´cite´, le de´marrage et l’essor de petites entreprises innovatrices et porteuses d’avenir et le de´veloppement de structures de capital a` risque e´tant des priorite´s politiques; que les discussions dans la Commission de l’E´conomie du Parlement flamand ont e´te´ marque´es par le de´sir de mettre en exe´cution les dispositions relative a` cette matie`re dans les plus brefs de´lais, de pre´fe´rence dans le mois de la promulgation du de´cret, en raison de la longue proce´dure dont le de´cret a fait l’objet; qu’il convient que la publication rapide du de´cret dans le Moniteur belge du 23 avril 1997 soit suivie promptement par la promulgation de l’arreˆte´ d’exe´cution afin de ne pas de´cevoir les attentes e´veille´es; que cette initiative est inscrite au budget de 1997, ce qui est un autre e´le´ment invoquant une exe´cution imme´diate; Vu l’avis du Conseil d’E´tat, rendu le 29 mai 1997, par application de l’article 84, aline´a 1er, 2°, des lois coordonne´es sur le Conseil d’E´tat; Sur la proposition du Ministre flamand des Finances, du Budget et de la Politique de Sante´ et du Ministre flamand de l’E´conomie, des PME, de l’Agriculture et des Me´dias; Apre`s en avoir de´libe´re´, Arreˆte : CHAPITRE Ier. — Ge´ne´ralite´s er
Article 1 . Pour l’application du pre´sent arreˆte´, il faut entendre par le de´cret : le de´cret du 15 avril 1997 re´glant l’octroi d’une garantie en couverture de pertes pour l’investissement de capitaux a` risque. Art. 2. En vertu de l’article 2, 2°, du de´cret, l’objet social de la socie´te´ de participation comme ces activite´s effectives doivent se rapporter essentiellement a` l’engagement de capitaux a` risque dans des entreprises autres que les entreprises qui lui sont lie´es. Le Fonds fe´de´ral de participation et les organismes de cre´dit sont en tout e´tat de cause exclus en qualite´ de socie´te´ de participation. Art. 3. Le preˆt subordonne´ tel que de´fini par l’article 2, 4°, du de´cret, consenti par la socie´te´ de participation n’est pas re´pute´ eˆtre subordonne´ pour l’application du pre´sent arreˆte´ dans le chef du ge´rant, de l’administrateur, du directeur, des actionnaires, des associe´s et/ou des cre´anciers faisant preuve de mauvaise foi par rapport au preˆt subordonne´ et/ou l’objet de celui-ci. Art. 4. § 1er. Les dispositions de l’article 3, § 1er, du de´cret s’entendent comme suit : L’engagement du capital a` risque doit avoir pour objet de contribuer au de´marrage, a` l’essor ou au renouveau d’une petite ou moyenne entreprise dans le domaine d’activite´s ou des proce´de´s porteurs d’avenir. On entend par la` : 1° l’introduction d’innovations technologiques pousse´es qui sont de nature a` influer positivement sur la valeur ajoute´e ou sur l’environnement, ou; 2° la mise en route ou l’introduction de nouvelles activite´s ou e´volutions, ou; 3° l’exercice d’activite´s dans le secteur de l’e´cologie. § 2. Pour l’appre´ciation des objectifs tels que de´finis au § 1er, une attention particulie`re sera preˆte´e aux initiatives visant a` assurer la continuite´ de l’entreprise, par exemple la reprise d’une entreprise familiale dans le but de pre´venir des proble`mes d’origine familiale de poursuite des activite´s ou de renforcer les fonds propres. Art. 5. En exe´cution de l’article 3, § 4, du de´cret et conforme´ment a` l’article 443 du Code des Impoˆts sur les Revenus et de l’article 93duodecies du Code de la Taxe sur la valeur ajoute´e, la socie´te´ de participation ne peut prendre une participation dans une entreprise et/ou de´bloquer le preˆt subordonne´ lui consenti, pour lesquels la garantie est sollicite´e ou obtenue, que lorsque l’entreprise n’a pas des retards de paiement en matie`re de T.V.A., d’impoˆts sur les revenus et de cotisations 0.N.S.S. La garantie peut eˆtre suspendue et, lorsque des retards de paiement surviennent pendant la pe´riode de garantie, elle ne sera donc plus applicable jusqu’au moment ou` les arrie´re´s sont supple´e´s, a` moins qu’un plan de paiement e´chelonne´ re´alisable faisant partie d’un nouveau plan de financement ne soit approuve´ par le Fonds de Garantie. CHAPITRE II. — Champ d’application er
Art. 6. § 1 . Les nombre d’emplois est de´termine´ a` partir du nombre de travailleurs occupe´s par l’entreprise pendant une pe´riode de re´fe´rence, a` savoir les quatre trimestres pre´ce´dant la date d’inscription de la demande. Pour le calcul du nombre d’emplois, le nombre total de journe´es de travail accomplies est divise´ respectivement par 251 ou 303, selon que la semaine de travail de 5 ou de 6 jours soit applique´e. Le nombre de journe´es de travail accomplies est e´tabli au moyen de l’attestation de l’O.N.S.S. n° K/SEC/409/4. § 2. Le chiffre d’affaires annuel et le total du bilan (non consolide´s) de l’entreprise sont additionne´s au chiffre d’affaires annuel et au total du bilan de : 1° toutes les entreprises dont l’entreprise de´tient directement ou indirectement 25 % ou plus du capital ou des droits de vote, et; 2° toutes les entreprises qui de´tiennent directement ou indirectement 25 % ou plus du capital ou des droits de vote de l’entreprise. Cette re`gle ne s’applique pas aux socie´te´s de participation publiques, aux entreprises pour capitaux a` risque et aux investisseurs institutionnels, conforme´ment a` l’art. 3, § 2, e, aline´a 3 du de´cret. La pe´riode de re´fe´rence correspond a` la dernie`re anne´e comptable cloˆture´e, qui pre´ce`de la date d’inscription de la demande. Pour le calcul du chiffre d’affaires, l’exercice supe´rieur ou infe´rieur a` douze mois est converti en une anne´e civile. Pour les entreprises nouvellement cre´e´es dont le compte annuel n’a pas encore e´te´ cloˆture´, on se base sur un plan financier de la premie`re anne´e de production.
31647
31648
MONITEUR BELGE — 27.11.1997 — BELGISCH STAATSBLAD Si la composition des portefeuilles-actions n’est pas exactement connue en raison de la dispersion du capital (re´sultant de l’e´mission d’actions au porteur), on peut se baser sur une de´claration de l’entreprise concernant la possession des capitaux et des droits de vote. L’entreprise continue a` eˆtre conside´re´e comme une petite ou moyenne entreprise lorsque seulement un des deux crite`res financiers (le chiffre d’affaires ou le total du bilan) est de´passe´. § 3. En application de l’art. 3, § 2, c), du de´cret et selon le crite`re de l’inde´pendance, l’entreprise ne peut eˆtre de´tenue a` 25 % ou plus du capital ou des droits de vote par une grande entreprise ou plusieurs grandes entreprises conjointes. Par une grande entreprise, on entend une entreprise occupant 250 travailleurs ou plus et/ou re´alisant un chiffre d’affaires de plus de 40 millions d’e´cus et un total du bilan de plus de 27 millions d’e´cus. Si, en raison de la dispersion du capital (re´sultant par exemple de l’e´mission d’actions au porteur), la composition des portefeuilles-actions de l’entreprise n’est pas exactement connue, on peut se baser sur une de´claration de l’entreprise par laquelle elle de´clare qu’elle pre´sume le´gitimement ne pas eˆtre de´tenue a` 25 % ou plus par une grande entreprise ou par plusieurs grandes entreprises conjointes. Exception est faite a` cette re`gle, si l’entreprise est de´tenue par des socie´te´s de participation publiques, des entreprises pour capitaux a` risque et des investisseurs institutionnels, a` condition qu’ils n’exercent d’aucune manie`re, a` titre individuel ou conjointement, un controˆle sur l’entreprise. Cette de´finition ne peut eˆtre e´lude´e par des entreprises qui sont controˆle´es de fait par une grande entreprise ou par plusieurs grandes entreprises conjointes, tout en re´pondant formellement au crite`re de l’inde´pendance. Art. 7. En exe´cution de l’article 3, § 2, e, aline´a 3, du de´cret, le Ministre flamand ayant la politique e´conomique dans ses attributions peut autoriser, a` titre exceptionnel et sur avis favorable du ″Vlaams Instituut voor de Bevordering van het Wetenschappelijk Technologisch Onderzoek in de Industrie (IWT)″ (Institut flamand pour la Promotion de la Recherche scientifico-technologique dans l’Industrie), les entreprises spinoff de´butantes exceptionnelles qui ne re´pondent pas aux crite`res de chiffre d’affaires, de total du bilan ou d’inde´pendance, a` invoquer les dispositions du de´cret. Les projets be´ne´ficiaires doivent en tout e´tat de cause re´sulter d’une coope´ration dans le domaine de la recherche entre au moins deux partenaires, e´tant des universite´s, des instituts de recherche ou des entreprises innovatrices et porteuses d’avenir, ou une co-entreprise de deux ou plusieurs entreprises innovatrices et porteuses d’avenir. CHAPITRE III. — Modalite´s de pre´sentation de la demande d’octroi de la garantie Art. 8. La demande d’octroi de la garantie est pre´sente´e au Fonds flamand de Garantie par la socie´te´ de participation, d’apre`s le mode`le de formulaire de demande qui figure en annexe au re`glement de fonctionnement. Des documents supple´mentaires peuvent eˆtre re´clame´s, si le Fonds flamand de Garantie le juge utile. CHAPITRE IV. — De´cision du Fonds flamand de Garantie er
Art. 9. § 1 . La socie´te´ de participation et l’entreprise passent, conforme´ment a` l’article 5 du de´cret, une convention relative a` l’engagement de capital a` risque, conclue sous la condition suspensive de l’octroi de la garantie, qui n’entre en vigueur qu’a` la date de la de´cision d’octroi de la garantie prise par le Fonds flamand de Garantie. § 2. Le Fonds flamand de Garantie ve´rifie si les conditions impose´es par le de´cret et ses arreˆte´s d’exe´cution sont observe´es. La de´cision est prise sur la base du formulaire de demande vise´ par l’article 8 du pre´sent arreˆte´ et en fonction des e´le´ments suivants de´termine´s par le re`glement de fonctionnement du Fonds flamand de Garantie : 1° les crite`res d’investissement visant a` ve´rifier les perspectives d’avenir et le caracte`re innovateur des investissements de de´marrage et de de´veloppement; 2° le plan d’entreprise; 3° le plan de financement; 4° les activite´s de suivi et d’accompagnement; 5° la gestion. § 3. L’octroi de la garantie est acquis par la signature de l’autorisation d’octroi de la garantie dont les termes sont e´tablis par le Fonds flamand de Garantie. § 4. Les dispositions des articles 3, 5, 9, § 1er, 10 et 26 sont inse´re´es dans la convention relative a` l’engagement de capital a` risque, conclue entre la socie´te´ de participation et l’entreprise. § 5. La pe´riode de garantie prend cours 6 mois apre`s l’entre´e en vigueur de la convention conclue entre la socie´te´ de participation et l’entreprise, comme pre´vu par l’article 9 du de´cret. CHAPITRE V. — Gestion de la garantie Section 1re. — Transfert de la participation ou du preˆt subordonne´ er
Art. 10. § 1 . La garantie devient sans objet de droit, lorsque la participation ou le preˆt subordonne´ est transfe´re´. La garantie peut toutefois eˆtre conserve´e dans le chef de la socie´te´ de participation agissant comme cessionnaire, lorsque le transfert de la garantie est approuve´ par le Fonds flamand de Garantie qui statue conforme´ment aux dispositions de l’art. 9, § 2, du pre´sent arreˆte´, les conditions suivantes devant eˆtre observe´es : 1° le transfert doit s’effectuer a` une socie´te´ de participation qui n’est lie´e d’aucune manie`re, au sens de l’article 2, 2°, du de´cret, a` la socie´te´ de participation qui agit comme ce´dant ou a` d’autres porteurs d’actions directs ou indirects. 2° le transfert doit contribuer a` la continuite´ de l’entreprise; 3° le transfert peut se produire au plus toˆt 2,5 ans apre`s le de´but de la pe´riode de garantie; 4° les socie´te´s de participation agissant comme cessionnaire et ce´dant communiquent au pre´alable et conjointement l’intention de proce´der a` un transfert au Fonds flamand de Garantie; 5° la socie´te´ de participation qui agit comme cessionnaire pre´sente les documents pre´vus a` l’article 8 du pre´sent arreˆte´, a` l’inclusion d’un nouveau plan de financement. § 2. Pour l’application de l’article 18, le calcul de la partie garantie a` l’e´gard de la socie´te´ de participation agissant comme cessionnaire se fait comme si le transfert ne s’est pas produit. Le transfert partiel est exclu.
MONITEUR BELGE — 27.11.1997 — BELGISCH STAATSBLAD Section 2. — Reprise de l’entreprise dans laquelle la participation est prise ou a` laquelle le preˆt subordonne´ est consenti Art. 11. La reprise entie`re ou partielle de l’entreprise est re´gie e´galement par les dispositions de l’article 10. Section 3. — Abrogation de la garantie Art. 12. La garantie devient sans objet dans les cas suivants : 1° lorsque les conditions pre´vues par le de´cret et les arreˆte´s d’exe´cution du de´cret ne sont pas observe´es; 2° lorsque la loi du 7 juin 1994 concernant les de´clarations a` faire en matie`re de subventions, indemnite´s et allocations de toute nature n’est pas observe´e. Section 4. — Cotisations Art. 13. Dans les trois mois de la de´cision d’octroi de la garantie prise par le Fonds flamand de Garantie, la socie´te´ de participation verse une cotisation unique, qui est fonction du montant de la participation ou du preˆt subordonne´. CHAPITRE VI. — Le re`glement de pertes Section 1re. — Cas dans lesquels et dates a` partir desquelles il est question de perte de´finitive Art. 14. § 1er. Il est uniquement question de perte de´finitive dans les cas suivants et a` partir des dates suivantes : 1° en cas de faillite, a` partir de la date de cloˆture de la faillite; 2° en cas de dissolution, a` partir de la date de cloˆture de la liquidation; 3° en cas de transaction, a` partir de l’approbation par le Fonds flamand de Garantie; 4° en cas de concordat judiciaire, a` partir de la date du jugement d’homologation; 5° en cas de reprise de l’entreprise aux termes de l’article 11, a` partir de la date de la convention par laquelle le transfert est re´gle´. § 2. Tant la naissance que la communication du risque de perte de´finitive doivent intervenir dans la pe´riode de garantie. Le risque peut survenir : 1° en cas de faillite, a` partir de la date du jugement de´clarant la faillite; 2° en cas de dissolution, a` partir de la date de publication de la de´cision de mise en liquidation prise par l’assemble´e ge´ne´rale ou de la date de la de´cision judiciaire de mise en liquidation; 3° en cas de transaction, a` partir de la date du contrat de transaction; 4° en cas de concordat judiciaire, a` partir de la date du jugement d’homologation; 5° en cas de reprise de l’entreprise aux termes de l’article 11, a` partir de la date de la convention par laquelle le transfert est re´gle´. § 3. Le Ministre flamand qui a la politique e´conomique dans ses attributions est autorise´ a` modifier les dispositions des §§ 1er et 2 du pre´sent article, lorsque la loi du 18 avril 1851 sur les faillites et les lois sur le concordat judiciaire, coordonne´es par l’arreˆte´ du Re´gent du 25 septembre 1946, sont modifie´es. § 4. La socie´te´ de participation assure le suivi du preˆt subordonne´ ou de la participation a` partir de la date pre´vue au § 2 jusqu’a` la date du re`glement final. Art. 15. La convention relative a` la transaction doit eˆtre approuve´e au pre´alable par le Fonds flamand de Garantie. Section 2. — De´termination du montant de la perte de´finitive er
Art. 16. § 1 . Pour un preˆt subordonne´, la perte de´finitive correspond au principal, diminue´ des amortissements e´chus et re´gle´s et/ou de tout paiement ou indemnite´ obtenu par la socie´te´ de participation apre`s la communication du risque de perte, pre´vue par l’article 14, § 2, et augmente´ des inte´reˆts le´gaux sur le principal restant, calcule´s pour une pe´riode de trois mois. § 2. Pour une participation, la perte de´finitive correspond a` la participation a` couvrir par la garantie, diminue´e des re´ductions de capital survenus entretemps et/ou de tout paiement ou indemnite´ obtenu par la socie´te´ de participation apre`s la communication du risque de perte, pre´vue par l’article 14, § 2. Section 3. — De´termination de l’intervention du Fonds flamand de Garantie en cas de perte de´finitive Art. 17. La partie couverte par la garantie, qui correspond en meˆme temps a` la perte maximale pouvant eˆtre compense´e, est de´termine´e en appliquant les taux ci-apre`s a` la participation et/ou le preˆt subordonne´ inte´gralement libe´re´s, pour lesquels la garantie est accorde´e : - 30 % la premie`re anne´e, 40 % la deuxie`me anne´e, 50 % la troisie`me anne´e, 50 % la quatrie`me anne´e et 50 % la cinquie`me anne´e, en cas d’une participation; - 20 % la premie`re anne´e, 25 % la deuxie`me anne´e, 30 % la troisie`me anne´e, 30 % la quatrie`me anne´e et 30 % la cinquie`me anne´e, en cas d’un preˆt subordonne´. Art. 18. L’intervention du Fonds flamand de Garantie est calcule´e en appliquant les pourcentages de´termine´s par l’article 17 a` la perte de´finitive encourue conforme´ment aux dispositions de l’article 16 du pre´sent arreˆte´, dans les cas et aux dates pre´vus par l’article 14, § 1er. Section 4. — Demande de paiement Art. 19. La socie´te´ de participation peut pre´senter une demande de paiement d’une provision pour la perte compensable, lorsqu’un risque de perte de´finitive survient, dans les cas et aux dates pre´vus par l’article 14, § 2. Art. 20. La socie´te´ de participation peut pre´senter une demande de paiement du re`glement final de la perte compensable, dans les cas et aux dates pre´vus par l’article 14, § 1er. Art. 21. Les demandes de paiement de la provision ou du re`glement final sont pre´sente´es par la socie´te´ de participation au moyen du formulaire e´tabli par le Fonds flamand de Garantie, au plus tard respectivement un mois apre`s l’expiration de la pe´riode de garantie ou un mois apre`s la date pre´vue par l’article 14, § 1er.
31649
31650
MONITEUR BELGE — 27.11.1997 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 22. La socie´te´ de participation est tenue d’apporter la preuve qu’un des cas ou une des dates vise´s a` l’article 14, §§ 1er et 2, se pre´sentent, et de justifier le montant de la perte. Elle doit e´galement de´montrer que toutes les conditions du maintien de la garantie sont remplies. La preuve en la matie`re se fera par toutes voies de droit. Section 5. — Le paiement Art. 23. Lorsque le Fonds flamand de Garantie estime que la demande de paiement est fonde´e, il proce`de au paiement d’une provision ou du re`glement final, suivant le cas. Art. 24. § 1er. Le paiement d’une provision donnera lieu a` un de´compte entraıˆnant le paiement d’un supple´ment ou un remboursement. § 2. Lorsqu’il apparaıˆt que la provision paye´e par le Fonds flamand de Garantie est supe´rieure ou infe´rieure a` la perte de´finitive, des inte´reˆts le´gaux sont porte´s en compte pour la diffe´rence a` supporter par la socie´te´ de participation ou le Fonds flamand de Garantie. CHAPITRE VII. — Le controˆle Art. 25. Tout risque de nature a` compromettre la re´alisation des objectifs pour lesquels le capital a` risque est octroye´ et tout e´ve´nement pouvant faire obstacle a` l’observation des conditions impose´es par le de´cret ou les arreˆte´s d’exe´cution seront communique´s au Fonds flamand de Garantie, qui en jugera. Art. 26. Le Fonds flamand de Garantie ou les instances de´signe´es par lui sont autorise´s a` proce´der a` tout moment a` des controˆles de la comptabilite´, de la gestion et de la situation de l’entreprise dans laquelle une participation est prise ou a` laquelle un preˆt subordonne´ est consenti, ainsi que de la socie´te´ de participation. Ces dernie`res sont e´galement tenues de fournir des renseignements a` la requeˆte du Fonds flamand de Garantie et de contribuer pleinement a` l’application du de´cret. CHAPITRE VIII. — Entre´e en vigueur Art. 27. Le de´cret et le pre´sent arreˆte´ entrent en vigueur le 1er juillet 1997. Art. 28. Le Ministre flamand ayant les finances dans ses attributions et le Ministre flamand ayant l’e´conomie dans ses attributions sont charge´s, chacun en ce qui le concerne, de l’exe´cution du pre´sent arreˆte´. Bruxelles, le 1er juillet 1997. Le Ministre-Pre´sident du Gouvernement flamand, L. VAN DEN BRANDE Le Ministre flamand des Finances, du Budget et de la Politique de Sante´, Mevr. W. DEMEESTER-DE MEYER Le Ministre flamand de l’E´conomie, des PME, de l’Agriculture et des Me´dias, E. VAN ROMPUY c
N. 97 — 2773
[97/36371]
24 JULI 1997. — Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor integrale gezinszorg De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 5, § 1, II, 1°; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor begroting, gegeven op 22 juli 1997; Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996; Gelet op de dringende noodzakelijkheid; Overwegende dat uit de confrontatie van de oude regelgeving met de praktijk gebleken is dat een aantal onduidelijkheden en tekortkomingen op het vlak van erkenningsvoorwaarden en administratieve verplichtingen dringend moeten worden weggewerkt; Overwegende dat het integreren van de resultaten uit het departementaal integratieproject een volledig herschrijven van de reglementering noodzakelijk maakt; Overwegende dat het noodzakelijk is de rechtszekerheid van de cliënten op het vlak van de cliëntbijdrage opnieuw vast te stellen; Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn; Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. — Definities Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° De Vlaamse minister : het lid van de Vlaamse regering bevoegd voor de bijstand aan personen; 2° De administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn; 3° De inrichtende macht : een rechtspersoon die geen materiële winst nastreeft en onder wiens verantwoordelijkheid een erkende voorziening in de zin van dit besluit functioneert; 4° De cliënt : de persoon en/of het gezin, opgenomen in en/of begeleid door een centrum voor integrale gezinszorg;