GORDIJNEN ZIJN GEOPEND Inhoudsopgave o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o
Proloog Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 18 Dankwoord
- Het ziekenhuis - Het huis - De begrafenis - De aanval - Gewond - Het afscheid - Zuster Janice - De advocaat - Het oude vrouwtje - De droom - Juan - Jack - Het meisje - De voorbereiding - Het gevecht - Limbo - Rust - het lot
Proloog Ik heb niet zoveel tijd meer. Zij is op zoek naar me en kan mij elk moment vinden. Het maakt niet uit waar ik naartoe ga, zij zal me blijven achtervolgen. Ik ben bang voor mijn leven. Na alles wat ik de afgelopen weken heb meegemaakt, zou iedereen bang zijn. Ik moet het nu schrijven, want ik ben bang, dat ik er straks niet meer ben en dat niemand weet, wat er is gebeurd. Het is best fascinerend dat één gebeurtenis, iemand zijn leven compleet kan veranderen. Net zoals bij mij is gebeurd. Deze gift, die ik heb gekregen, is geen gift, maar een vloek. Ik voel me als vergif. Alles wat ik aanraak, gaat dood. Ik ben alles kwijtgeraakt, behalve mijn ziel. Als ik niet oplet, zal ik die ook kwijt raken. Als ik er dan nog eentje heb. Ik heb zoveel meegemaakt. Ik had zoveel kunnen tegenhouden. Door mijn eigen wantrouwen in mijzelf, ben ik meer kwijtgeraakt, dan me lief is. Nu kan ik niks meer doen, om het recht te zetten. Het enige wat is overgebleven, is de pijn en spijt. Pijn om het verlies en spijt voor mijn beslissingen. Ik had het veel eerder moeten geloven, dan waren misschien, de dingen die gebeurd zijn, nooit gebeurd. Ik moet gaan. Ik besef, dat ik geen zout om het huisje heb gedaan. Dat schijnt het enige te zijn wat haar tegenhoudt. Micah.
GORDIJNEN ZIJN GEOPEND HOOFDSTUK 1 Het ziekenhuis Het is donker en ik ren door lange gangen. Ik word achtervolgd! Ik kan niet zien door wie of wat. Ik weet alleen dat ik hier weg moet komen. Het is alleen zo verdomd donker en ik zie niet waar ik naartoe ren. Zweet breekt me uit en ik raak in paniek. ‘Kalmeer,’ zeg ik steeds tegen mezelf. ‘Adem rustig in en uit en denk na,’ blijf ik tegen mezelf zeggen. Het wil alleen niet lukken. Zweet loopt over mijn rug en ik zie uit mijn ooghoeken allemaal schaduwen bewegen en zet het weer op een lopen. Ik ga een paar keer een hoek om, nog één, dan weer een lange gang, weer een hoek om en daar zie ik het dan, verderop is er licht. Heel erg smal, maar er is licht aan het eind van de gang. Voor een moment denk ik bij mezelf dat ik dood moet zijn en nu naar het licht moet lopen, maar twijfel. Toch, zonder dat ik het zelf in de gaten heb, ben ik begonnen met lopen en het licht wordt steeds breder en breder. Ik moet mijn hand voor mijn ogen houden, omdat ik anders niet zie waar ik loop. Ik ben aangekomen bij het licht en sta er nu precies voor. Kijk achter me en daar zie ik weer de schaduwen bewegen. Kris kras gaan ze door elkaar heen en komen met een behoorlijke snelheid op me af. Ik twijfel geen moment en ga door het licht en doe mijn ogen open. Ik lag in een bed en was omringd met allemaal apparaten waar allemaal piep geluiden uitkwamen. Ik keek versuft om me heen en merkte dat ik in een ziekenhuis lag. Mijn sufheid sloeg om in paniek en ik probeerde te praten, maar dat ging niet omdat er een buisje in mijn keel zat. Weer keek ik om me heen en zag het rode knopje om de zuster te roepen. Het lukte me bij het knopje te komen en drukte voor mijn gevoel wel honderd keer. Ik zag een zuster, zich haasten naar me en denk dat ik toen meteen weer, door alle paniek en adrenaline, buiten westen ben geraakt. Ik deed mijn ogen weer open en ik merkte dat ik niet meer zo suf was. Er stond een zuster bij mijn bed die bezig was om de apparatuur te controleren. Ik merkte dat de buis uit mijn keel was en dat ik weer kon praten. Ik merkte ook dat ik overal pijn had en het gevoel had of er een tulband op mijn hoofd zat. Ik hoorde mezelf ‘zuster’ roepen
en ze draaide haar hoofd om, met een glimlach, waarmee je de kamer kon verlichten. ‘Ze is prachtig,’ dacht ik bij mezelf. Mijn hartmachine begon ineens sneller te piepen en ze keek van mij naar het apparaat. ‘Hoe voelt u zich?’ Vroeg ze. ‘Wat is er gebeurd?’ Wilde ik heel graag weten. ‘U heeft een ernstige auto ongeluk gehad.’ ‘Hoelang lig ik al in het ziekenhuis? Waar is mijn familie?’ Riep ik! Paniek begon weer op te zwellen in me. Je kon het letterlijk merken, door het steeds snellere gepiep van de hartmachine. ‘Uw auto werd geschept door een pick-up!’ Zei ze en keek de andere kant op en ik merkte dat ze zich ongemakkelijk begon te voelen. ‘Waar is mijn familie?’ Drong ik aan! ‘Die hebben het helaas niet gehaald,’ zei ze en keek mij niet aan. ‘U bent de enige overlevende!’ ‘Wat is er gebeurd?’ Wilde ik weten. Dit kon toch niet. Voor mijn gevoel zaten we nog geen uur geleden in de auto, te lachen en gieren. Nu ineens was dat weg en het zou ook nooit meer terugkomen! Dit kon ik niet accepteren! Ik begon zo goed en slecht als het ging, de namen te roepen van mijn familie en bleef hoopvol naar de deur en gang staren om een glimp van één van hun te kunnen vangen, maar niemand kwam aanlopen. De zuster hield me niet tegen en probeerde mij ook niet te kalmeren. Ze deed haar ronde en liep toen de zaal uit. Daar lag ik dan, compleet in verband. Niemand die mij vertelde, wat er gebeurd was en wat er mis was met me! Ik keek nog eens om me heen en ik merkte dat ik niet alleen lag in de grote zaal. Schuin aan de overkant, lag er een oudere dame, die lag te slapen. Ik kon haar vanaf waar ik lag, horen ademen. Mijn ogen begonnen weer zwaar te worden en ik wist dat de zuster iets in mijn infuus gestopt moest hebben, zodat ik weer in slaap zou vallen. Langzaam voelde ik mezelf wegzakken. Dieper en dieper.
Wanneer ik mijn ogen opendoe, ben ik weer in de doolhof met gangen en weer zie ik niks. ‘Dit kan niet waar zijn,’ denk ik bij mezelf. Ik begin weer wanhopig te rennen, op zoek naar het licht. Deze keer voel ik de duisternis erger dan de eerste keer. Deze keer zie ik geen schaduwen om me heen, maar hoor ik allemaal gefluister. Ik kan niet horen wat er precies gezegd word, maar al mijn nekharen staan overeind en ik moet hier
weg zien te komen. Ik begin weer te rennen, maar het heeft geen nut. Het gefluister komt van alle kanten om mij heen en het lijkt wel of het me volgt. ‘Wat gebeurt er toch allemaal in godsnaam,’ denk ik bij mezelf? Het gefluister wordt luider en het begint pijn te doen aan m’n oren. Terwijl ik mijn handen tegen mijn oren hou, begin ik ongemakkelijk weg te rennen. Weg van het gefluister. Ik ren als een kip zonder kop, door de gangen. Links, dan weer rechts, dan weer een lang stuk recht, weer links en heb geen idee waar ik heenga of uit zal komen, maar iets in me zegt dat ik moet maken dat ik wegkom, voordat mij iets ergs staat te gebeuren. Ik sta op een kruispunt en aan alle kanten heb je lange gangen, waar het einde ervan niet eens in zicht is en ik heb geen idee welke kant ik moet rennen. Mijn gevoel zei, dat ik naar rechts moet gaan en dat doe ik dan ook. Het moment dat ik rechts de gang in ga, schieten mijn ogen open en ben ik weer terug in het ziekenhuis. Ik keek om me heen en zag alleen het oude vrouwtje, dat schuin tegenover mij lag. Ik probeerde overeind te komen, maar mijn hele lichaam deed zeer en ik was duizelig. Na een paar keer knipperen, zag ik dezelfde zuster bij mijn bed staan. ‘Zuster? Wat is er gebeurd? Wat is er mis met me? Hoelang lig ik hier al?’ Vroeg ik suf. ‘De dokter komt zo bij u. Hij zal u alles uitleggen,’ zei ze met een glimlach en liep weg na nog een keer alle apparaten nagekeken te hebben. Daar lag ik dan. Ik probeer te ontdekken hoe ernstig het met me gesteld was, maar kwam tot de conclusie dat alles eigenlijk wel zeer deed, maar dat ik niks gebroken had. Mijn hoofd voelde raar. Net alsof er een gat in zat. Ik kan het niet helemaal beschrijven. Het leek wel of er lucht in mijn hersenen kwam. Het voelde koud op één plek. Heel vreemd. Ik probeerde intussen, uit alle macht niet in huilen uit te barsten, totdat ik zeker wist dat mijn familie er echt niet meer was. Ik draaide mijn hoofd richting de deur en ik schrok me wezenloos! Er stond een klein jongetje bij mijn bed. Hij was behoorlijk bleek en had een hele vreemde onnatuurlijke kleur in zijn ogen. Hij keek een beetje boos en verdrietig. Hij was hoogstens vijf jaar. Ik keek naar hem en glimlachte. Hij bleef me strak aanstaren. ‘Hoi,’ zei ik. Hij bleef me maar aankijken. ‘Lig je op deze afdeling of ben je op visite?’ Vroeg ik. Het jongetje zei niks en bleef me alleen maar aanstaren. ‘Waar is je familie?’ Vroeg ik.
Hij draaide zich om en liep de zaal uit. Hij bleef bij de deuropening staan en keek om. Op dat moment kwam dezelfde zuster binnen die ik al eerder had gezien en keek mij bezorgd aan. ‘Gaat het?’ vroeg ze. ‘Wie is die jongen die net bij de deur stond?’ Vroeg ik. ‘Ik heb geen jongen gezien, toen ik aan kwam lopen,’ zei ze en keek me met haar helder blauwe ogen aan. ‘Dat is onmogelijk,’ zei ik! ‘Hij liep de deur uit en u kwam binnenlopen. Jullie moeten elkaar gezien hebben?!’ ‘Zoals ik al zei, heb ik geen jongen gezien,’ bleef ze volhouden. Ik dacht dat ik gek aan het worden was. Wat gebeurde er toch allemaal? ‘Het kan door de pijnstillers en uw wond op uw voorhoofd voorkomen, dat u dingen ziet, die er niet zijn,’ zei ze heel serieus. ‘Dat gebeurt wel vaker,’ zei ze er met een glimlach achteraan. ‘Zuster, ik zweer het u, er stond een jongetje voor mij,’ riep ik naar haar. ‘Heeft hij wat gezegd?’ Vroeg de zuster geïnteresseerd. ‘Nee! Hij keek me boos aan, draaide zich om en liep weg. Hij ging de hoek om en gelijk daarna kwam u binnenlopen!’ Zei ik gefrustreerd! ‘Dat is inderdaad vreemd, maar zoals ik al aangaf, u zit behoorlijk onder de pijnstillers. U hebt ook net te horen gekregen, dat u uw familie kwijt bent. Hierdoor kan het zijn, dat u zich dingen gaat verbeelden, die er niet zijn,’ zei ze heel rustig. Voordat ik de kans kreeg om te reageren, kwam er een dokter de kamer binnenlopen. ‘Eindelijk antwoorden,’ dacht ik bij mezelf. ‘Hallo. Ik ben dokter Peter Carter. Is u al verteld, waarom u in het ziekenhuis ligt?’ Vroeg hij. ‘Ja. Half!’ Zei ik geïrriteerd. De dokter schraapte zijn keel en ik heb genoeg ziekenhuis series gekeken, om te weten waar dit naartoe ging. ‘Waar is mijn familie?’ Vroeg ik. ‘Helaas heb ik slecht nieuws voor u Mr. Taggart. Uw auto is geraakt door een pick up, die vol zat met criminelen die net een bank hadden beroofd en alle rode lichten en verkeer hadden genegeerd. Uw vrouw en uw ouders waren door de klap op slag dood, omdat ze geen gordel om hadden. Ook de mensen in de pick up hebben het niet overleefd, omdat ze geen gordel om hadden. De meeste van hun, lagen op de
straat, omdat ze de auto uit waren gevlogen, net als uw vrouw. Het spijt me verschrikkelijk voor uw verlies. Als er iets is, wat wij kunnen doen, moet u dat maar aangeven?! Misschien kunnen wij een familielid bellen voor u? Of een psycholoog naar u toesturen? De politie heeft doorgegeven, dat ze gauw langskomen om het met u door te nemen. Het spijt me nogmaals voor uw verlies!’ Ik zat hem verlamd aan te kijken. Ik kon geen woord meer uitbrengen. Ik voelde geen enkele emotie, alleen verwarring en woede, hoe kalm hij dat vertelde met een geoefende stem van genegenheid. ‘Ik heb geen familie meer over, riep ik! Wij waren de laatste drie van onze lijn. Mijn vrouw en ik moesten voor het nageslacht zorgen,’ zei ik terwijl, ik de tranen voelde opkomen, toen het besef bij me insloeg als donder. Ik zou mijn vrouw en gezin nooit meer zien. Ze niet meer horen praten en lachen. Nooit meer vrijen met de vrouw van mijn dromen. Normaal ben ik niet zo huilerig en helemaal niet als er mensen om me heen staan, maar nu kon het me niets schelen! Ik begon met schokkende schouders en luid te huilen. Overal deed het zeer en het maakte me niets uit. Ik wist niet wat erger was, de lichamelijke pijn die ik voelde of mijn hart die gebroken was. Ik draaide me met mijn rug, zover dat mogelijk was van de dokter en zuster af en wenste dat ik ook dood was gegaan bij het ongeluk. Dan waren we nog samen geweest en was ik niet moederziel, alleen achtergebleven op deze wereld! In de week die daarop volgde, huilde ik veel en ik wilde niet eten. Wat de zusters ook probeerden. Ik zag elke keer als ik mijn ogen even dicht deed, Lucy voor me. Lucy die in de keuken bezig was. Lucy die altijd bij het raam zat, als ze weer een dik boek aan het verslinden was en merkte dat ik naar haar zat te staren. Dan keek ze mij aan en gaf ze me een stralend glimlach. Haar lach betoverde mij en zorgde ervoor, dat ik alleen meer en meer van haar ging houden. Sommige dagen was mijn liefde voor haar zo sterk, dat ik haar praktisch kon voelen, net alsof ze op dat moment naast me stond. Het ging zelfs zo ver, dat ik ook haar pijn voelde. Al was het maar een sneetje in haar vinger, bij het koken. Meteen belde ik haar op, waar ik ook was, om te vragen of alles in orde was? Het was heel vreemd, maar ik besteedde er toen nog niet zoveel aandacht aan en zij vond het boeiend dat ik zelfs een sneetje in haar vinger van afstand kon voelen. Ze plaagde me altijd dat ik een medium was.
Ik lachte er altijd om en nam het met een korreltje zout. Ik zei dan standaard, ‘Zulke mensen bestaan niet, want er bestaan geen geesten. Als er geen geesten bestaan, kunnen mediums ook niet bestaan, omdat ze niks voelen van de andere zijde of dat ze informatie doorgeven aan mensen.’ Zij geloofde dat haar beschermengel mij altijd waarschuwde, als er iets met haar was. Hoe kon ik anders de dingen weten, die ik wist? Hoe kon ik anders weten dat ze haar vinger haar had gesneden, terwijl ik helemaal aan de andere kant van de stad aan het werk was? Ik had daar geen verklaring voor. Ik lag al meer dan een week in het ziekenhuis. Zusters kwamen af en toe checken hoe het met me ging. De dokter zelf kwam dagelijks een minuut of twee, als hij zijn ronde aan het doen was. Verder kwam er niemand bij me langs. Ondertussen, begon mijn lichaam, te genezen en was het meeste verband er wel vanaf. Het zou nog wel een tijdje duren, voordat mijn gekneusde ribben genezen zouden zijn. Het was vrijdagmiddag toen de zuster de zaal binnenkwam met een rolstoel en mijn kant opkwam. Het was hetzelfde zuster, die ik de eerste keer had gezien, toen ik net mijn ongeluk had gehad en wakker werd in het ziekenhuis. Haar naam is Janice. Ze is rond 1.70 m lang. Ze heeft vuurrood haar, felblauwe ogen en een aantal sproetjes op haar gezicht. Ik kon natuurlijk niet naar haar leeftijd vragen, maar ik schatte haar rond de 25 jaar. Ze is een prachtige verschijning en ik kon het niet helpen om te glimlachen als ik haar zag. Begrijp me absoluut niet verkeerd. Ik houd nog steeds zielsveel van mijn overleden vrouw en ik denk dat het nog wel een tijdje kan duren, voordat ik weer zo verliefd kan worden op iemand als mijn eigen Lucy. Lucy was beeldschoon. Ze had pikzwart haar en grote groene ogen. Ze had een fijne, zachte huid en ze was net iets kleiner dan ik. Ik ben zelf 1.90 meter lang en heb een sportief lichaam. Ik ben blond met blauwe ogen. Lucy was rond de 1.83 meter lang en slank. Als we vrijden, leek ze wel een zijden dekbed die je over je heen trok. Vond het heerlijk als ze op me lag met haar lange haar dat tot haar stuitje kwam en haar weelderige borsten, die op een neer gingen als ze mij aankeek met haar grote ogen, waarin je kon zien dat ze genoot. Wij vrijden regelmatig, niet alleen omdat we het heerlijk vonden, maar ook omdat we een jaar geleden getrouwd waren en wij klaar waren voor een gezin. We hadden van alles geprobeerd, maar na enkele tests, bleek dat zij geen kinderen kon krijgen. Er was een beschadiging in de baarmoeder, waardoor ze geen kind kon krijgen. Ze kon wel
zwanger raken, maar het zou eindigen in een miskraam. Wat ook enkele keren gebeurd was. We zouden volgende maand een gesprek hebben met een adoptiebureau of wij in aanmerking konden komen voor adoptie. Die zal ik nu moeten afzeggen. Ze zou een geweldige moeder zijn geweest, dat weet ik zeker! Maar ik dwaal af. Het was dus vrijdagmiddag en ik mocht van zuster Janice met de rolstoel, naar de rookkamer om een sigaretje te roken. Ik had daar namelijk al de hele week over geklaagd en nu mocht ik dan eindelijk roken. Daar ging ik dan. In m’n rolstoel naar de rookkamer. Had een sigaret gekregen van een rokende zuster. Het was een smalle ruimte, die behoorlijk stonk naar nicotine en de muren waren geel aangeslagen door de jaren heen. Ik vond wel dat daar wat aan gedaan mocht worden, want het was eigenlijk wel ranzig. Misschien deden ze er expres niks aan, zodat mensen het vies zouden vinden en misschien geen zin meer zouden hebben om te roken. Mij kon het niets schelen op dat moment. Ik had dringend een sigaret nodig om alle zenuwen van de afgelopen week te kalmeren. Ik stak mijn sigaret op en deed mijn ogen dicht om volledig te kunnen genieten van elk trekje dat ik nam. ‘Ik zou een moord plegen om nog een keer te roken,’ zei een oudere mannenstem. Ik opende mijn ogen, omdat ik niet de schuifdeur open had horen gaan. Ik keek om me heen, maar er was niemand anders in de ruimte. Ik dacht dat ik het me verbeeld had en deed weer mijn ogen dicht om te genieten van het volgende trekje dat ik zou nemen. ’Moet je kijken hoe hij zit te genieten,’ hoorde ik weer een oude mannenstem zeggen. Ik opende onmiddellijk mijn ogen, omdat ik nu zeker wist, dat ik het echt had gehoord. Er was nog steeds niemand in de ruimte. Het voelde opeens heel raar in het kamertje. Ik dacht dat ik gek aan het worden was. Gelijk kwam het beeld van het kleine jongetje in mijn hoofd en mijn nekharen begonnen te stijgen. Ik nam nog een trek van mijn sigaret en deze keer hield ik mijn ogen open. Ik blies de rook uit mijn mond recht voor me en door de rook zag ik ineens een gezicht van een oude man. Als verlamd, keek ik ernaar en dacht dat ik het me inbeeldde. Ik blies nog een keer en weer zag ik het gezicht voor me en hij zat mij aan te staren. Hij keek net zo angstig maar ook geïntrigeerd, omdat hij besefte dat ik hem zag. Ik gooide mijn sigaret in de asbak en rolde zo snel als ik kon naar de deur en ging de kamer uit.
Zweet stond op m’n voorhoofd en ik had het gevoel of ik van mijn stokje zou gaan. Zuster Janice kwam langslopen en stopte toen ze mij zag. ‘Mr. Taggart? Is alles in orde?’ Vroeg ze en keek me bezorgd aan. ‘Ik denk dat ik gek aan het worden ben!’ Zei ik. ‘Zal ik u anders naar uw kamer brengen, kunt u even bijkomen?!’ Zei ze en begon de rolstoel richting mijn kamer te rollen, voordat ik antwoord had gegeven. Eenmaal aangekomen bij mijn kamer, hielp ze me op bed, maar ze stelde verder geen vragen. Ze gaf aan dat ik moest rusten en liep weg. Wat gebeurde er toch allemaal? Sinds het ongeluk, droomde ik raar, had ik dat jongetje gezien en nu net die oude man. Ik weigerde om te geloven dat het geesten waren. Het kon gewoon niet! Geesten bestonden niet! Dat wist iedereen. Als ze wel bestonden, hoefde ik er in ieder geval niets mee te maken te hebben. ‘Horen jullie mij,’ riep ik naar de zaal. ‘Als jullie bestaan, hoef ik er niets mee te maken te hebben! Ga weg en laat me met rust!’ Het oude vrouwtje aan de overkant, keek me geschrokken aan en keek daarna de andere kant op. Ik gooide de deken over me heen, zoals een klein kind gedaan zou hebben, als hij bang zou zijn en deed een poging om in slaap te vallen. Het duurde even voordat ik mijn ogen zwaar voelde worden en de slaap het begon over te nemen.
Ik word wakker en ik lig op de grond. Ik kijk om mij heen en ben weer in het huis, met al die gangen en het is donker. Deze keer besluit ik om niet gelijk in paniek te raken en me zelf onder controle te houden. Dat besluit neem ik meteen weer terug op het moment dat ik gefluister, vlak achter mij hoor. Zonder na te denken, begin ik toch maar meteen te rennen en hoop net zoals de andere keren, snel het licht te vinden, want dan word ik weer wakker! Ik ren naar rechts, weer naar links, dan weer een lange gang door, weer rechts, uiteindelijk zie ik in de verte, licht schijnen. Ik ren zo snel als ik kan naar het licht toe. De geluiden om mij heen, worden steeds luider en klinken agressiever en ik durf met geen mogelijkheid achterom te kijken of ik ook word achtervolgd door schaduwen. Ik stap in het licht, maar word niet wakker zoals de andere keren. Deze keer ben ik op een weiland. Ik ben in het wit gekleed en lig op me rug in het gras, te staren naar de enkele wolken die voorbij komen en
daarna naar de blauwe lucht. Ik voel de warmte van de zon op mijn gezicht schijnen. Wat is dit heerlijk! Ik ga wat rechtop zitten om eens goed te kunnen zien, waar ik precies ben. Ik lig midden in een gigantisch weiland en eromheen zijn bomen. Die leiden weer naar een diep donker bos. Terwijl ik zo om mij heen zit te staren en zit te genieten van het uitzicht, zie ik vanaf één van de bomen, iemand mijn richting opkomen. Helaas schijnt de zon heel erg in mijn gezicht en al houd ik mijn hand voor mijn ogen, ik kan nog steeds niet zien wie het is. Langzaam komt het figuur steeds dichterbij en ik knipper met mijn ogen om de tranen, die ik in me oogleden voel opkomen door de zon, weg te werken zodat ik goed kan zien. Ik sta op om die persoon beter te kunnen zien, maar glij uit en val weer met mijn rug achterover op het gras en word wakker. Ik keek om me heen en ik was weer in het ziekenhuis. Het laken lag nog steeds over me heen. Blijkbaar vond de zuster het niet nodig om het omlaag te doen. Ik deed het laken omlaag en zag twee agenten bij mijn bed zitten en waren met elkaar zacht in gesprek. Ze hadden niet door, dat ik wakker was, ondanks dat ik de deken van me afgooide. Ik maakte een hoestgeluid om aan te geven dat ik wakker was en de mannen keken allebei om en keken mij aan. Ik wist waarvoor ze kwamen en had eerlijk gezegd op dit moment geen zin om met ze te praten, maar ik wist dat ik weinig keus had. De ene agent, zag er nog best jong uit. Hij had blond rommelig haar en groene ogen. Hij was atletisch gebouwd en denk even lang als ik ongeveer. Hij had een aangenaam gezicht om naar te kijken. Zijn partner echter, was gezet. Hij had zwart haar en een snor die hem totaal niet stond, door zijn bolle gezicht. Hij keek ook niet vrolijk. ‘Mr. Taggart. Mijn naam is Jensen en dit is Morris van de FBI. Het spijt ons dat wij u moeten lastigvallen, maar we hebben enkele vragen over het ongeluk?’ Zei hij heel vriendelijk. ‘Zoals?’ Vroeg ik. ‘Wat kunt u zich nog herinneren?’ Vroeg de aardige agent Jensen. ‘Om heel eerlijk te zijn, niet veel. Ik reed door groen en mijn vrouw, vertelde me iets en in een flits zag ik de auto van mijn zijkant aankomen, maar voordat ik nog kon reageren of wat kon zeggen, waren we denk ik al geraakt. Toen werd ik hier wakker.’
‘U heeft dus niet gezien door wie u bent aangereden?’ Vroeg Jensen. ‘Dat gaf ik toch net aan?’ Zei ik bot. ‘U hebt al gehoord van uw dokter wat er gebeurd is met uw familie?’ Vroeg hij heel beleefd. ‘Dat heb ik inderdaad,’ zei ik en ik merkte dat ik echt geen zin had in dit gesprek. ‘Hoe was uw relatie met uw ouders en vrouw?’ Vroeg Jensen. ‘Hoe bedoelt u?’ Vroeg ik verward. ‘Wist u dat de inzittende van de andere auto, een bank, hebben beroofd?’ Vroeg de niet zo aardige Morris. ‘Ja, dat heb ik begrepen van de dokter,’ zei ik en keek verward omdat ik niet zo goed wist waar dit gesprek heen ging. ‘Wist u dat uw vader vroeger in de gevangenis heeft gezeten vanwege een bankroof?’ Vroeg Morris heel nors. ‘Ja, dat weet ik, maar wat heeft dat met het ongeluk te maken?’ Vroeg ik meer alert. ‘Het lijkt dat de criminelen uw huis en gewoontes in de gaten hebben gehouden,’ zei Jensen. ‘Is dat zo?’ Vroeg ik vol ongeloof. Waarom zouden ze zoiets doen?’ ‘Daar proberen wij nu achter te komen,’ zei Jensen. ‘Misschien had uw vader er wel iets mee te maken,’ zei Morris en keek me geïrriteerd aan. ‘Nou moet u eens goed naar mij luisteren! Ik accepteer niet, dat u hiernaartoe komt en terwijl ik nog in de rouw ben, mijn vader of wie dan ook van mijn familie komt beschuldigen van dingen die niet waar zijn!’ ‘Dat zegt u wel, maar hoe weet u zeker dat uw vader er niets mee te maken had?’ Bleef Morris aandringen en ik had het gevoel dat ik hem wel wat aan kon doen. ‘Luister, zolang jullie geen harde bewijzen hebben, wil ik dit onderwerp niet meer bespreken met jullie. Jullie hebben gevraagd wat jullie wilden vragen. Ik heb niets gezien en ik weet van niets. Het enige wat ik weet is dat ik mijn vrouw en ouders kwijt ben! Dus als jullie het niet erg vinden, wil ik dat jullie vertrekken!’ ‘Eigenlijk heb ik nog enkele vragen,’ bleef Morris volhouden. ‘U kunt nog zoveel vragen hebben, maar volgens mij ben ik wel duidelijk geweest. Ik weet van niets en kan jullie ook niet helpen!’ ‘U heeft dus niet gemerkt, dat u in de gaten gehouden werd?’ Vroeg Jensen.
‘Natuurlijk niet. Als ik zoiets in de gaten had gehad, had ik allang contact opgenomen met de politie.’ ‘Wist u dat de criminelen al enkele keren bij uw ouders bloemen hebben gekocht?’ Vroeg Morris. ‘Ok. Ik weet niet waar dit gesprek naartoe gaat, maar ik begin er een beetje genoeg van te krijgen,’ zei ik tegen Morris. ‘En dat komt door mijn vragen? Wordt u daar dan ongemakkelijk van?’ Vroeg hij uitdagend. ‘Nee, maar ik ben er niet van gediend om beschuldigd te worden van iets waar ik niks vanaf weet,’ zei ik helemaal over de zeik. ‘Waar haalt u het gore lef vandaan om hierheen te komen met allemaal beschuldigingen en van alles en nog wat te beweren?’ Zei ik zowat over mijn toeren. ‘Wij willen alleen begrijpen wat er precies is voorgevallen,’ probeerde Jensen aan te geven. ‘Stel dat mijn vader er iets mee te maken had en dan? Wat willen jullie doen? Hem weer tot leven brengen en hem berechten? Hij is DOOD! En nou opdonderen!’ Ik begon hysterisch op het rode knopje naast mijn bed te drukken en binnen enkele tellen kwam zuster Janice binnenlopen. ‘Zuster wilt u alstublieft deze heren wegsturen? Ik moet rusten!’ ‘Jullie hebben de patiënt gehoord,’ zei ze heel kalm. Ze keek naar de deur en toen naar de agenten. ‘Mocht er nog iets binnen schieten dan kunt u ons bereiken op dit nummer,’ zei Jensen. Hij stak zijn hand uit om mij een kaart aan te geven, maar ik keek de andere kant op en nam het kaartje niet aan. Hij legde het kaartje bij het kastje dat naast mijn bed stond en gingen ze weg. Ik voelde de tranen opkomen. Hoe durfde die vetzak, mijn vader van zoiets te beschuldigen? Hij had inderdaad toen hij nog heel jong was in de gevangenis gezeten omdat hij als medeplichtige was opgepakt bij een bankroof. Hij was de chauffeur geweest van de vluchtauto. Hij was jong, wild, dom en daar heeft hij voor geboet. Toen hij uit de gevangenis kwam, ontmoette hij mijn moeder. Is getrouwd en hebben samen jarenlang een bloemenzaak gehad en nooit meer in aanraking geweest met politie. Ze zouden over een jaar met pensioen gaan. Hoe kon hij dat zo de grond in te boren, doordat we geraakt zijn door een stel criminelen? Dat is wel erg gemakkelijk! Ik zal niet toestaan dat mijn vaders naam op deze manier schade toegebracht wordt. Iedereen hield van hem en van mijn
moeder. Hoe durfden ze! Het is maar goed dat hij er niet meer is, want hij had dit absoluut niet overleefd! Mijn, moeder ook niet. Natuurlijk wist zij wat er toen gebeurd was en zij heeft er alles aan gedaan om mijn vader op het rechte pad te houden. Ik kan me zelfs nog herinneren dat we soms niet veel eten in huis hadden. Als mijn vader een crimineel was geweest, dan zou er altijd geld in huis geweest zijn en genoeg te eten. Dan zouden ze niet toen ik een tiener was, bijna failliet gegaan zijn en de zaak en hun huis kwijtgeraakt zijn. Of zichzelf krom hebben moeten werken om mijn opleiding te betalen. Volgende keer als die agenten weer zouden langskomen, zal ik ze wel eens even vertellen wat voor personen mijn ouders waren en ervoor zorgen dat die Morris zijn excuses aanbood, voor alle beschuldigen die hij zo luchtig maakte! ‘Volgens mij was dat niet zo’n leuk gesprek,’ zei zuster Janice. ‘Kan je geloven dat ze denken dat wij misschien wat met de beroving te maken hadden,’ zei ik woest! ‘Is dat ook zo?’ Vroeg ze nonchalant. Op een vreemde manier kon ik daar niet boos op worden. Lucy kon dat ook. Lekker direct zijn en gewoon op de man af dingen vragen. Daar hield ik zo van. Janice doet me echt in veel opzichten denken aan Lucy. ‘Tuurlijk, zei ik. We hadden ook gepland dat mijn vrouw uit de voorruit gesmeten zou worden en dat allebei mijn ouders op slag dood zouden zijn. Zodat ik uiteindelijk het geld kon delen met alle dooie criminelen, die ook gepland hadden om allemaal dood te gaan!’ ‘Als je het zo brengt, dan kan ik het me inderdaad niet voorstellen, maar het had gekund, toch?’ Zei ze. ‘Het had inderdaad gekund,’ zei ik moe. ‘Dank je wel voor het wegsturen van die agenten. Denk dat ik even ga slapen. Mijn hoofd doet zeer.’ Zei ik terwijl ik mijn kussen goed probeerde te leggen. ‘Ik denk dat ik u dan moet teleurstellen. Er is nog iemand die u heel graag wilt spreken,’ zei ze. ‘Wie dan?’ Vroeg ik verbaasd. ‘Een dame van de verzekering,’ zei ze. Ik kromp ineen bij dat woord. Het woord voelde zo resoluut. Einde. Nu moest ik mijn ouders en vrouw gaan begraven. Ik had het er nooit met ze over gehad. Ik had geen idee, hoe ze begraven wilden worden en ook niet van mijn vrouw. ‘Maakt u zich maar niet druk Mr. Taggart. Het komt vanzelf allemaal op zijn pootjes terecht,’ zei ze net alsof ze aanvoelde
wat er door mijn hoofd spookte. Ze zal dit wel vaker meegemaakt hebben. ‘Laat maar komen, heb ik het gehad,’ zei ik met een bittere smaak in me mond. Ze glimlachte naar me en liep weg om de dame van de verzekering te halen vanuit de wachtkamer. Het duurde eventjes voordat ze terug was en ik merkte dat mijn hoofd behoorlijk bonkte en had ongelooflijk jeuk, maar durfde er niet aan te zitten. Het verband zat er niet zomaar op, dus dat betekende meestal, afblijven. Uiteindelijk kwam zuster Janice binnenlopen met een ouder dametje. Ze was gekleed in een mooie donkergrijs mantelpak. Ze had haar lange witte haren mooi in een knot en had een brilletje half op haar neus, zoals je lerares dat zou hebben op school. Ze zag er best knorrig uit, maar toen ze eenmaal bij mijn bed stond, gaf ze mij toch een stralende glimlach en het was duidelijk zichtbaar, dat ze kronen had, maar het zag er nog erg goed uit. ‘Goedendag Mr. Taggart,’ zei ze heel beleefd. ‘Zou ik mogen zitten?’ Zuster Janice, ging meteen een stoel voor haar pakken en zette die bij mijn bed, zodat ze kon gaan zitten. Ze ging er achter staan en keek geboeid van haar naar mij en ik keek haar aan en had het gevoel dat ze mij wel boeiend vond en dit gesprek mee wou krijgen. ‘Allereerst mijn condoleances met uw verlies,’ zei ze heel beleefd en met een glimlach. ‘Dank u wel,’ zei ik terug. ‘Mijn naam is Mrs. Rose,’ zei ze heel formeel en glimlachte. ‘We kunnen natuurlijk als u dat prefereert er eerst over praten of we kunnen meteen ter zake komen?’ ‘Laten we maar gelijk ter zake komen,’ zei ik terug. ‘Prima. Ik heb al een begin gemaakt en die wil ik graag met u even doornemen,’ zei ze terwijl ze allemaal papierwerk uit haar tas haalde. Ze pakte ook een kladblok en pen voor notities. ‘Hebt u het wel eens met uw ouders en vrouw gehad over wat hun wensen zouden kunnen zijn als ze vroegtijdig, zouden te komen overlijden?’ ‘Nee. Helemaal niet en ik heb echt geen idee, of alles wel goed geregeld is? We hebben het er nooit over gehad. Zulke onderwerpen werden op een of andere manier altijd vermijd,’ zei ik somber. ‘Dat is geen enkel probleem. Ik heb hier hun wensen en ook die van uw vrouw. Ze hebben in beide gevallen duidelijk hun wensen aangegeven. In dat opzicht is dat allemaal al
geregeld. U hoeft zich nergens druk over te maken. Ik zie ook dat er een aardig budget is voor alle drie de begrafenissen. Ik wou eigenlijk alleen weten of u denkt erbij te zijn en of u zelf nog specifieke wensen heeft?’ Vroeg ze. ‘Mijn ouders hebben zolang ik kan herinneren een bloemenzaak gehad. Ik zou het wel mooi vinden, als er allemaal verschillende soorten bloemen gebruikt zou worden, voor om de kisten en in de zaal. Voor mijn vrouw een bos zonnebloemen en roze rozen. Dat waren haar favoriete bloemen.’ ‘Dat is geen enkel probleem,’ zei Mrs. Rose ‘Ik weet wel dat ik mijn moeder bij andere begrafenissen heb horen zeggen, dat ze nooit na de begrafenis koffie en gebak zou doen. Dat dat zo cliché is en zo somber. Ze zou het veel luchtiger houden zei ze, maar ze heeft me nooit verteld, wat luchtig voor haar betekende.’ Zei ik. We kunnen het natuurlijk anders doen, dat is geen probleem. Wilt u dat ik zelf iets uitwerk of heeft u een idee?’ Vroeg ze terwijl ze me aankeek. ‘Ik zat te denken om er frisdrank bij te doen en in plaats van cake of broodjes, allemaal lekkere hapjes en zoete dingen waar mijn moeder gek op was, zoals muffins en chocolade en bepaalde koeksoorten enzovoort. Ik denk dat mijn vader en mijn vrouw dat een goed idee hadden gevonden als ze hier nog waren geweest!’ Zei ik trots. Het volgende half uur, hebben we de kleur van de kist, de bloemsoorten, locatie en gasten doorgenomen. Volgens zuster Janice zou het geen probleem moeten zijn, dat ik erbij kon zijn. De begrafenis zou twee dagen van nu, uitgevoerd worden. Ze gaf wel aan, dat er een kans bestond dat ik in een rolstoel moest gaan, vanwege mijn hoofdwond, die nog niet genezen was en het staan bij alle drie de begrafenissen, lang kon duren en erg vermoeiend zou kunnen zijn. Dat was allemaal geen probleem en in een klein uur hadden we alles geregeld. We zeiden elkaar gedag. Mrs. Rose ging weg en zuster Janice vond dat het wel welletjes was geweest voor een middag en dat het tijd was om een middagdutje te doen. Het slapen viel alleen niet mee. In mijn hoofd bleef het maar malen. Zoveel moest er gedaan worden als ik straks uit het ziekenhuis zou komen. Het huis van mijn ouders moest verkocht worden en misschien die van ons ook. Het idee om in mijn huis te blijven zint me niet zo. Alles in het huis zou me doen denken aan haar en ik denk niet dat ik daarmee om kan gaan. Ik merkte dat mijn ogen zwaarder werden, maar
ik wou niet toegeven aan slaap. Ik denk toch dat ik in slaap ben gevallen want toen ik mijn ogen opendeed was het al avond en ik had geen vreemde dromen gehad. Ik had erg trek in een sigaret, maar durfde niet zo goed naar de rookkamer te gaan. Na mijn laatste ervaring in die ruimte, besloot ik naar een rookruimte op een andere afdeling te gaan. Dus ik mijn bed uit en in mijn rolstoel. Ik begon rustig door de gangen te rollen en keek een beetje om mij heen. Het was rustig in de gangen. Bezoekuur was allang voorbij en alle patiënten zaten, tv te kijken in hun bed. Ik ging de lift in en zag een bordje met “kinderafdeling” staan. Het leek me wel leuk om kleine pasgeboren kindjes te bekijken. Het lijkt me geweldig om een vader te zijn. ‘Volgens mij was ik ook wel een goede geweest,’ dacht ik bij mezelf, terwijl de lift mij twee verdiepingen lager, naar de tweede verdieping bracht. De kinderafdeling is naar mijn mening de zieligste plek in het ziekenhuis, waar je kunt rondlopen. Al die kleine lichaampjes, aan allemaal apparaten en infusen. Hartbrekend om te zien. Ik moest wel eerlijk toegeven, dat ik vond dat het ziekenhuis wel zijn uiterste best had gedaan met de versiering van de muren en speelgoed om er een vrolijke boel van te maken. Ging langs een aantal schuifdeuren voordat ik bij het grote raam aankwam, waardoor je de pasgeboren baby’s kon zien. Ze lagen allemaal vredig te slapen en ik kon er wel uren naar kijken. Lucy en ik wilden zo graag een kind. Het heeft niet zo mogen zijn denk ik. Na een tijdje besloot ik dat het tijd was om weer terug te gaan, naar mijn eigen zaal. Ik ging weer langs hetzelfde route terug en kwam weer in de grote gang terecht, waar de meeste kinderen lagen. Terwijl ik langs elke kamer rolde, keek ik naar binnen en naar de namen die aan de zijkant van de deur vermeld stonden. Ik was bijna bij de lift, keek naar links een kamer binnen, rolde toen door, stopte meteen met rollen en rolde terug. Had ik het nou goed gezien? Stond er nou een donker figuur over een klein meisje heen? Ik rolde terug en zag een zwart figuur over een meisje staan en er kwam een soort wit licht uit het kind dat hij naar zichzelf trok. Ik voelde me verlamd naar hem staren. De kleur trok weg uit mijn gezicht. Hij keek op en keek mij aan, maar hij had geen gezicht, hij was compleet gehuld in zwart. Plots, sloeg de deur uit zichzelf voor mij dicht en ik schrok me kapot. Ik wist niet wat er aan de hand was of wie of wat die figuur was, maar het voelde niet goed. Ik was doodsbang, maar had het gevoel dat ik iets moest doen. Ik stond op en liep naar de deur en probeerde de deur
open te maken, maar het ging niet. Ik begon op de deur te kloppen, maar kreeg geen reactie! Ik probeerde er al mijn kracht in te zetten, maar de deur gaf geen krimp. Op het moment dat ik op het punt stond om herrie te maken, kwam de zwarte figuur dwars door de deur heen lopen en kwam recht op mij af. Ik schrok, struikelde achterover weer terug in mijn rolstoel en keek hem met doodangst aan. Zijn gezicht kwam heel dicht bij dat van mij en er kwam iets kouds van hem af. Ik kreeg een bittere smaak in mijn mond en het voelde als de dood. Het had wel een gezichtsvorm, maar je zag geen ogen, geen mond. Het sprak tegen mij. ‘Ga weg!’ Zei het. ‘Nee!’ Zei ik dapper terug. ‘Laat dat kind met rust!’ ‘Voor haar is het te laat! Als je leven je lief is, ga je nu weg!’ Zei het. Ik voelde letterlijk al het kleur uit mijn gezicht wegtrekken. Het was ijzingwekkend hoe die stem klonk. Dit was absoluut niet goed en ik moest maken dat ik hier wegkwam. Ik wilde opstaan en ik merkte dat mijn broek nat was. Ik had in mijn broek geplast van angst. Ik stond op en mijn linkerarm ging dwars door hem heen. Op dat moment heb ik niet eens gewacht op de lift, maar heb meteen de deur ernaast gepakt en ben via de trappen als een gek naar mijn afdeling gerend. Ik rende door de gang, richting mijn zaal en botste tegen de nachtzuster die net een kamer uitkwam lopen. We vielen allebei op de grond. ‘Wel heb ik ooit!’ Zei ze ontzet. Ik keek achterom van waar ik zat of ik achtervolgd werd en stond op. De zuster stond ook op en ging voor me staan en keek me boos aan. ‘Het is verboden om door de gangen te rennen,’ zei ze boos. ’Vooral een patiënt,’ riep ze! Ze pakte mijn arm beet in een stevige greep en trok me mee naar mijn bed. Toen ze er van zeker was dat ik in mijn bed lag en er niet meer uit zou komen, ging ze weg en deed de schuifdeur van de zaal dicht en dimde mijn licht. Ik lag daar met de dekens tot mijn kin en ik kon het niet helpen om steeds om me heen te kijken door de zaal waar ik in lag. Ik trilde van top tot teen en kreeg mezelf niet gekalmeerd. Ik was nog nooit in mijn leven zo bang geweest als net. Ik had zelfs in me broek geplast! Wat was dat? Het leek wel de Dood! Mijn gevoel zei tegen mij dat hij het meisje kwam halen. ‘Geesten bestaan niet! Als je dood bent, is het gewoon klaar. Je gaat nergens heen. Je blijft nergens hangen,’ dacht ik bij mezelf, maar ik heb hem toch echt gezien. Hij stond
toch echt voor me. Ik ben niet gek en ik weet wat ik heb gezien! Na een behoorlijk lang en slapeloze nacht, was ik opgestaan om mezelf te wassen. Ik liep met nog een slaperige kop de badkamer binnen en had jeuk aan me hoofd, maar er zat nog steeds verband omheen, dus probeerde dat te negeren. Nadat ik mijn behoefte had gedaan, ging ik voor de spiegel staan om mijn tanden te poetsen. Ik keek in de spiegel en uit schrik gooide ik mijn tandenborstel de lucht in. Achter mij stond het kleine meisje van gisteravond. Ik draaide me om, maar ze stond er niet. Ik keek weer in de spiegel en daar stond ze. Naar mij te staren. Ik keek nog een keer om en weer zag ik haar niet achter me staan. Ik deinsde terug van de spiegel en rende de badkamer uit op het moment dat zuster Janice binnenkwam lopen. ‘Goedemorgen Mr. Taggart,’ zei ze vrolijk, maar haar glimlach veranderde in ernst toen ze mij lijkbleek de badkamer uit zag komen. ‘Gaat het?’ Vroeg ze ernstig. ‘Gaat u even zitten,’ zei ze en pakte de dichtbij zijnde stoel en zette die voor mij neer. Ik ging erop zitten en bleef naar de badkamer staren. Ze volgde mijn blik, liep naar de badkamer, keek rond, deed het licht uit en kwam bij me staan. ‘Hebt u weer iemand gezien?’ Vroeg ze heel neutraal of het normaalste zaak van de wereld was. Ik vertelde haar wat er gisteravond was voorgevallen en net in de badkamer. Ze luisterde aandachtig naar me en knikte af en toe. ‘Ik zou het heel fijn vinden, als u even kunt kijken of alles in orde is, met het meisje?’ Vroeg ik haar. ‘Zal ik doen en ik houd u op de hoogte via de telefoon,’ zei ze. ‘Via de telefoon?’ Vroeg ik verward. ‘Dat klopt. De dokter komt straks bij u langs om uw litteken te bekijken, dan verbinden wij u opnieuw en dan kunt u naar huis. Uw ribben genezen ook goed en verder is er zover wij kunnen zien, niets met u aan de hand, behalve dan dat u mensen ziet, die er niet zijn,’ zei ze luchtig erachteraan. ‘Dus er is geen reden om u hier langer te houden, dan nodig is. U zult natuurlijk ook tijd nodig hebben om het een en ander te regelen en morgen is de begrafenis,’ zei ze erachteraan. ‘Dat is waar,’ zei ik. ‘Ik ben inderdaad blij dat ik naar huis mag, want dit ziekenhuis bezorgd me de kriebels!’ ‘Ben ik zo erg?’ Vroeg ze speels.
‘U bent fantastisch!’ Zei ik meteen. ‘Alleen uw gasten in het ziekenhuis zijn niet allemaal even vriendelijk!’ ‘De levende of de onzichtbare?’ Vroeg ze heel kalm. ‘Allebei,’ zei ik en we moesten allebei lachen. ‘Als u zich niet alleen durft, op te frissen, wil ik u met plezier een handje helpen?’ Zei ze uitdagend. ‘Ik denk dat ik daar zelf wel toe in staat ben, maar weet niet of ik dat in deze badkamer wil doen.’ ‘Het gaat denk ik wel lastig worden om u in een andere kamer te wassen en dat uit te leggen aan de rest van de zusters. Ik raad u toch aan om het hier te doen of mij het te laten doen.’ ‘Ik ben een volwassen vent. Lijkt me raar om mij door u te laten wassen,’ zei ik een beetje verlegen. ‘Er is niets waar u zich voor hoeft te schamen hoor. Heb in mijn soort werk, genoeg naakte mensen gezien.’ Zei ze heel rustig, maar met een uitdagende blik in haar ogen. ‘Dat geloof ik meteen,’ zei ik. ‘Maar ik denk dat het prima gaat lukken hoor.’ ‘Jammer, had leuk kunnen zijn,’ zei ze en knipoogde naar me met een verleidelijke lach. Meteen daarna liep ze de zaal uit en liet mij met een knalrood hoofd achter. Het had mij heerlijk geleken, om mezelf door haar te laten wassen, maar op dit moment kon ik nergens op vertrouwen. Ook niet op junior daarbeneden. Ik heb geen idee hoe hij zou reageren op een aanraking van zuster Janice. Ik besloot om me maar niet op te frissen, maar eerst te wachten op de dokter en me daarna pas mezelf klaar te maken. Zo gezegd, zo gedaan. Het duurde een half uur voordat de dokter kwam. Die heeft naar mijn hoofdwond gekeken en het mij in de spiegel laten zien. Dat moet een behoorlijke wond zijn geweest. Er zat een gigantisch litteken op de zijkant van mijn hoofd. Dokter gaf aan, dat alles er prima uitzag en dat het verband er over een week vanaf mocht en dat de littekens vanzelf zouden verdwijnen, zodat je er niks meer van zou zien. Nadat de dokter klaar was, ben ik me gaan aankleden en mijn spullen bij elkaar gaan zoeken. Toen ik alles gevonden had, liep ik naar de zusterbalie, waar zuster Janice achter de computer bezig was. ‘Ik ga er maar eens vandoor,’ zei ik met een glimlach. ‘Jammer, maar het gaat u goed Mr. Taggart,’ zei ze oprecht. ‘Ik hoop dat u morgen een mooie dienst heeft en dat het goed komt met de onzichtbare,’ zei ze mysterieus. ‘Dank je. Denk dat dat wel goed zal komen,’ zei ik.
‘Als u ooit iemand nodig heeft om te praten, dan weet u mij altijd te vinden,’ zei ze met een knipoog en ik merkte dat ik begon te blozen. Ik snapte er niets van. Hoe kreeg ze het toch voor elkaar om mij elke keer weer in verlegenheid te brengen. Lucy kreeg dat niet eens voor elkaar. Aparte dame die Janice. Leek me wel leuk om haar nog eens een keer tegen te komen. Ik kwam bij de lift aan en drukte het knopje in. Ik keek nog eens links om te kijken of Janice naar me zat te kijken, je weet wel. Nog een laatste keer, maar dat deed ze niet en ik merkte dat ik een beetje teleurgesteld was daarover en ik merkte dat ik het best erg vond, dat ik teleurgesteld was, terwijl ik mijn vrouw nog niet eens begraven had en alweer met een andere vrouw in mijn gedachten bezig was. Doordat ik zo in gedachten was, had ik in de eerste instantie niet door, dat de lift al was aangekomen en stapte net op tijd in, voordat de deuren weer dichtgingen. Ik was alleen in de lift en drukte op het begane grond knopje en was aan het checken of ik genoeg geld in mijn portemonnee had voor de taxi. ‘Laat je ons weer in de steek,’ hoorde ik een jongetje achter me zeggen. Ik schrok en draaide me om. Het jongetje dat ik de eerste keer had gezien stond daar en naast hem stond het meisje die ik vanochtend in de badkamer had gezien. ‘Jij bent een kindermoordenaar,’ zei het meisje boos. Ze begonnen heel langzaam op me af te komen. Ik merkte dat ik terugdeinsde en met mijn rug tegen de liftdeur stond en als een gek op alle knopjes drukte waar ik met mijn hand bij kon, zonder mijn ogen van hun af te houden. Net toen ze voor mij stonden, ging de deur achter mij open en ik viel achterover midden op het gangpad. Ik keek op en de kinderen waren verdwenen. ‘Gaat het met u?’ Vroeg de receptioniste achter mij. ‘Het gaat prima,’ zei ik nors en geïrriteerd. Dit ziekenhuis maakte mij gek. Ik moest hier weg. Deze plek was gezaaid met de dood en onnatuurlijke wezens, waar ik absoluut niets mee te maken wou hebben. Ik rende zowat naar de roldeuren van het ziekenhuis en stond eindelijk buiten. Ik haalde een paar keer goed adem en was nog nooit zo blij geweest om frisse lucht in te ademen. Ik had nog steeds geen sigaretten maar keek om me heen, waar het rookhokje was en ik verderop mensen zag roken. Ik liep erheen en vroeg een sigaret van een oudere man en genoot, terwijl ik met hem aan het praten was.
Na het roken was het dan toch echt tijd om naar huis te gaan en mezelf te gaan voorbereiden op morgen. De dag van de begrafenis.