Gods liefde laat zich niet opsluiten
Meditatie ds. Gerard Rinsma Zondag 27 september 2015 Eerste lezing: Numeri 11:24-29 Evangelielezing: Marcus 9:38-41 1
OVERWEGING Lieve mensen,
Het moet niet echt leuk geweest zijn om leerling van Jezus te zijn geweest. Of denkt u wel? In ieder geval merk bij nauwkeurig lezen, dat Jezus behoorlijk fors uit de hoek kon komen en ik merk ook dat de leerlingen regelmatig in hun hemd worden gezet. En dat zal men toen ook al niet leuk gevonden hebben. Het is jammer dat ze niet meer kunnen bevragen waarom ze Jezus gevolgd zijn, waarom ze zich hebben laten roepen en vooral ook hoe ze het volgehouden hebben. Want in één en hetzelfde hoofdstuk wordt verteld dat de leerlingen falen, als hen wordt gevraagd een bezeten jongeren te genezen.1 We horen de vader verwijtend tegen Jezus zeggen: Ik zei tegen uw leerlingen dat ze hem moesten uitdrijven, maar dat konden ze niet.’ No haw ik jo learlingen frege dy geast út te bannen, mar dy koenen it net. Dan voel je je toch volledig in hemd gezet. Maar in plaats van het gezichtsverlies voor de leerlingen te verzachten, dondert Jezus daar nog eens overheen: Wat zijn jullie toch een ongelovig volk, hoe lang moet ik nog bij jullie blijven? Hoe lang moet ik jullie verdragen?2 Het zou voor mij genoeg reden zijn om af te haken en te zeggen: Jezus, zoek het zelf maar uit. Maar het Marcus evangelie vertelt dat de leerlingen uit eigen vrije wil bij hem blijven. Wat heeft het dan zo aangetrokken, gefascineerd in deze 1 2
Marcus 918 Marcus 9:19
2
mens? We horen het in een paar verzen verder op, als de leerlingen met Jezus alleen zijn: waarom, zo vragen ze hem, konden wij die geest niet uitdrijven.3 En lukte het jou wel? En dan zegt Jezus: ‘Dit soort kan alleen door gebed worden uitgedreven.’ Dit soarte kin oars net útband wurde as troch bidden. En ik heb er over nagedacht wat Jezus met dat gebed bedoeld kan hebben. Het is geen magie en het is ook niet een kwestie van de juiste woorden, ook niet van het juiste geloof, maar van de juiste intentie. Wat Jezus doet, is het gebed van de mens die tot hem komt, versterken. Want dat gebed komt voort uit wanhoop, komt voort uit grote nood, is een schreeuw om hulp. En in alle gevallen, zo vertelt het evangelie, is Jezus er door geraakt, bewogen, getroffen door de nood van de mens, die zich aan hen vastklampt. En wat hij doet, is naast iemand gaan staan en diens wanhoopsgebed overnemen en versterken. Zoals ze in de psalmen staan, waarin de dichter smeekt:
Hoor mijn gebed, HEER, luister naar mijn hulpgeroep, wees niet doof voor mijn verdriet, want een vreemdeling ben ik, bij u te gast zoals ook mijn voorouders waren.4
3 4
Marcus 9:28 psalm 39.013
3
In het vertrouwen dat God luistert. Zoals het in de wijsheid van Jezus Sirach staat: Hij slaat acht op de smeekbede van een wees en op de jammerklachten van een weduwe. Stromen een weduwe de tranen niet over de wangen, weeklaagt ze niet om de man die haar tranen doet stromen? Wie de Heer zo dient dat het hem behaagt, wordt aangenomen, zijn bede reikt tot aan de wolken. Het gebed van een nederige dringt door de wolken heen, hij is ontroostbaar zolang het niet aankomt, hij volhardt totdat de Allerhoogste er aandacht aan schenkt.5
Ik vermoed dat Jezus zulke gebeden bedoelt en hij door zulke gebeden geraakt is en zulke gebeden daarom versterkt tot ze door de wolken heen dringen. Maar zou dan misschien het falen van de leerlingen wel verband kunnen houden niet zozeer met hun ongeloof, maar met hun gebrek aan bewogenheid en medelijden en ontferming. Om naast iemand gaan staan in zijn/haar nood en diens gebed over te nemen. Dat zullen we nooit weten, maar wat we wel weten, is dat vervolgens Johannes Jezus vertelt dat een ander in zijn naam demonen uitdreef. En tussen de regels door lees je de afgunst en de nijd, omdat het notabene iemand is die niet tot de leerlingen behoort. Dus, voegt Johannes er aan toe, daarom probeerden we hem dat te beletten, omdat hij zich niet bij hen wilde aansluiten. 5
Jezus Sirach 35:17-21
4
Ik laat dat van het exorcisme, van het uitdrijven van de demonen even liggen; want waar het mij om gaat, is het denken dat er achter zit. Achter die actie van de leerlingen. En dat is het denken in wij en zij; dat is het denken in privileges en voorrechten voor een bestaande groep, dat is het denken, dat anderen daarvan uitsluit, omdat ze niet tot de eigen groep horen. Het is exclusief denken, dat alleen eigen mensen insluit en anderen buiten.6 Buiten de kerk was geen redding, zo heeft de kerk door de eeuwen geleerd.7 Te midden van de wateren der zondvloed zag de kerk zichzelf als de reddende ark van Noach, waarbuiten geen heil is; en zo beval zij zichzelf aan. leder die niet uitdrukkelijk beleed, lidmaat van de kerk te zijn, gold in deze zienswijze als tegenstander van het kruis van Christus. Deze zienswijze heeft in de geschiedenis gruwelijke gevolgen gehad: van pogroms, brandstapels, excommunicaties, terechtstellingen, godsdienstoorlogen en kerkscheuringen. Nog steeds kom je dit denken tegen: bij de jihadisten van Is, maar ook bij de Jehova getuigen aan de deur. Eigenlijk bij elke sekte, die claimt de enige juiste waarheid te bezitten of 6
Drewermann, beelden van verlossing; toelichtingen op het evangelie van Marcus, pg. 126 De vraag van Johannes naar de vreemde exorcist kunnen we pas in haar hele explosieve kracht verstaan, als we die opvatten als een centrale vraag aan het systeem van de leerlingengemeenschap, de hele 'kerk'. In de loop van tweeduizend jaar hebben theologen altijd weer gedacht, Christus het beste te kunnen dienen door bijzonder nadrukkelijk als teken van geloof de eis te stellen van het 'volledige lidmaatschap' van de kerk en dat te verdedigen 7 Schillebeeckx: Extra ecclesiam nulla salus. De uitspraak betekent letterlijk "buiten de kerk geen heil (redding of zaligheid)". Deze formulering werd voorbereid door Ignatius van Antiochië, Irenaeus en Clemens van Alexandrië, maar kreeg zijn expliciete formulering bij Cyprianus (De unitate ecclesiae, c. 6). Maar in het tweede Vaticaans concilie heeft de katholieke kerk deze richtlijn losgelaten (het Tweede Vaticaans Concilie erkent dat "ook buiten haar schoot meerdere bestanddelen van heiliging en waarheid te vinden zijn die, als de eigen gaven van de Kerk van Christus, naar de katholieke eenheid heenstuwen".) Deze ecclesiologische zienswijze maakte een genuanceerde interpretatie van extra ecclesiam nulla salus mogelijk en is met name neergelegd in de pastorale constitutie Gaudium et Spes van het Tweede Vaticaans Concilie als ook de documenten Unitatis Redintegratio en Dominus Iesus (2000). (zie ook Schillebeeckx, mensen als vehaal van God. 1989: al wie zonder eigen fout het evangelie van Christus en diens kerk niet kennen en God niettemin met een oprecht hart zoeken en Zijn wil, gekend door eigen gewetensoordeel, met Gods genade trachten te volbrengen, kunnen het eeuwige leven beërven, Dogmatische Constitutie, Lumen gentium)
5
enig juist de ware kerk te zijn. Maar hier in het oudste evangelie weerspreekt Jezus dit denken en draait het radicaal om. Niet: wie niet voor ons is, is tegen ons, zoals in het Mattheus evangelie staat, maar: wie niet tegen ons is, is voor ons.8 En je kunt je afvragen hoe het mogelijk is geweest dat die oorspronkelijke woorden van Jezus zo in hun tegendeel zijn omgedraaid; hoe het mogelijk is, dat de ruimte van dit inclusieve denken, in de kerk zo verengd, vernauwd en versmald is. Eén van de verklaringen is, dat men door de eeuwen heen het Mattheus-evangelie als oudste beschouwde en Marcus schatplichtig; terwijl we nu weten dat het net omgekeerd is. Jezus wijst in dit evangelie alle exclusiviteit9 af; als iemand bij hem komt en tegen hem zegt: Goede meester, dan wijst hij dat onmiddellijk af: Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed, behalve God.10 en hij omarmt iedereen, die zich laat leiden door barmhartigheid en mededogen; Want iemand die een kracht 11 verricht in mijn naam kan onmogelijk het volgende moment kwaad van mij spreken. Wie niet tegen ons is, is voor ons. Zo spreekt niemand, die bezorgd is voor zijn aanzien en bezittingen; zo spreekt alleen iemand, die vol vertrouwen veronderstelt en verwacht, 8
Drewermann, pg. 126 Liever dan op dit ruimhartige woord van Jezus in het Marcusevangelie: 'Wie niet tegen ons is, is voor ons', baseerde men zich op de nagenoeg tegenovergestelde uitspraak bij Mattheüs: 'Wit niet voor mij is, is tegen mij' (Mat. 12,30) - een denken in heldere afgrenzingen en institutioneel geregelde groepsverbanden, de kerk als societas perfecto, als een complete administratieve gemeenschap dus. 9 anders dan in het Johannes evangelie met de 7 ik ben woorden 10 Marcus 10:18 11 Het oorspronkelijke grondteksten staat het woord dynamis: te vertalen als kracht, machtige daad. [GING] du,namij du,namij, ewj, h` power, might, strength, force Mt 14:2; 22:29; Ac 1:8; Ro 1:4; Col 1:11; 2 Ti 3:5; Hb 7:16; 2 Pt 1:3. d) = God Mk 14:62. Ability, capability Mt 25:15; 2 Cor 1:8; meaning 1 Cor 14:11. Specialized senses deed of power, miracle Mt 11:20f; Mk 6:5; 2 Cor 12:12; Hb 2:4. Force in a military sense Mk 13:25; Lk 21:26. Power as a divine being or angel Ac 8:10; Ro 8:38; 1 Cor 15:24. [dynamite] at
6
dat lets dat voor de mensen echt is en hen helpt, zich op elke mogelijke manier verspreidt en doorzet, ook al gebeurt dat buiten de directe kring van de leerlingen. 12 Om een voorbeeld te geven: een vroegere buurman van mijn ouders had gaven: hij kon mensen genezen en hun pijnen wegnemen, hij kon aura’s zien en. En toen ik op een dag thuis was, vroeg hij mij hoe ik daartegenover stond. Want hij was geen lid van een kerk en ook niet gelovig. Dat wil zeggen: hij onderschreef de leer van de kerk niet. En toen heb ik precies dit woord van het Marcus-evangelie aan hem doorgegeven: het gaat er niet om of je tot de juiste club hoort, maar hoe je met je gaven omgaat. Of je het gebruikt om mensen te genezen te helpen en hen te bevrijden van hun kwelgeesten of dat je het misbruikt om mensen in je macht te krijgen en te manipuleren. Want in het laatste geval zou je beter af zijn, als je met een molensteen om je nek in zee gegooid werd.13 Inclusief denken, dat niet uitsluit, maar binnen. Zo heette dat bekende boek van Feitse Boerwinkel14 , maar de verleiding om exclusief te 12
Drewermann, pagina 126 Maar het oorspronkelijke woord van Jezus was niet zo'n woord van angst en inperking, het was een grenzeloos open woord: 'Wie niet tegen ons is, is voor ons' (Mc. 9,40), - Belangrijker dan dat men zich tot de groep van zijn aanhangers rekent, is voor Jezus wat er werkelijk gebeurt, en als er mensen van hun bezetenheid worden genezen met een beroep op zijn naam, dan kan het in zijn ogen niet verkeerd zijn. 13 Marcus 9: 43 14 Feitse Boerwinkel (1906-1987) Inclusief denken Hj werkte de centrale gedachte van het inclusief denken uit als 'een denken dat er principieel van uit gaat dat mijn heil (geluk, leven, welvaart) niet verkregen kan worden ten koste van of zonder de ander, maar dat het alleen verkregen kan worden als ik tegelijk het heil van de ander beoog en bevorder' (p. 27). Om de dominantie van zijn op het ego gerichte rationaliteit te weerstaan moest de mens solidair leren zijn met de ander. De levensfilosofie van het inclusief denken omvatte meer dan tolerantie of conformisme. Het ging om een in de praktijk gebrachte visie op het leven: de ander moest geholpen worden zonder aan het eigenbelang te denken. http://resources.huygens.knaw.nl/bwn18802000/lemmata/bwn6/boerwinkel Boerwinkels beproeving moet nog komen Artikel Jos van der Lans - TSS – oktober 2006 In de beleidswereld is de boodschap van Boerwinkel en zijn geradicaliseerde geestverwanten van de jaren zestig/zeventig neergedaald in termen als de-institutionalisering, normalisering en vermaatschappelijking. Kort gezegd komt het erop neer het bijzondere zoveel mogelijk als normaal moet worden behandeld. Dus geen gekkenhuizen en zwakzinnigenoorden in de bossen en op de hei, maar gewoon kleinschalige leefvoorzieningen tussen de mensen . En in die stemming, dat maatschappelijk klimaat van normaliseren en van openheid, keken wij in de jaren zeventig ook aan tegen het fenomeen van gastarbeiders die steeds langer bleven. Hadden de
7
denken steekt elke keer weer de kop op.15 Niet alleen in de kerk, maar elke keer ook weer in de politiek. Zo vroeg kamerlid van de SGP van der Staaij aaan Wilders of hij nou eens een paar christelijke waarden kon noemen waarvoor hij zegt op te komen. Wilders antwoordde: "Een van de belangrijke waarden is dat we opkomen voor ons eigen volk. Iedere christen zou voorop moeten staan om te voorkomen dat ons land islamiseert. Wat is er christelijker dan dat?" werkgevers ze eerst nog op de meest vernederende manieren naar ons land gelokt. In de jaren zeventig gingen we ze geheel in de geest van de nieuwe tijd bejegenen onder het motto ‘integratie met behoud van eigen identiteit en cultuur’, wat zo ongeveer het summum is van het inclusief denken. Dat was dus de voorkant van de vloedgolf van de jaren zestig en zeventig, waarvan het inclusieve denken in zijn meest brede betekenis de geestelijke brandstof vormde. Die vloedgolf spoelde heel veel ordeningen, instellingen, hokjes en huisjes weg waarvoor een open, geëmancipeerde, mondige samenleving in de plaats kwam. Maar – om het beeld van de golf maar even vast te houden - de vloedgolf kende niet alleen een voorkant, zeg maar de kant waar het spectaculaire surfen op plaats vindt, maar ook een achterzijde, die – zoals dat gaat met golven die het strand op rollen - veel massiever en volumueuzer was. Niet alleen het inclusieve denken, het lof der onaangepastheid, rolde over de samenleving heen, tegelijkertijd en in het kielzog ervan ontdekten de Nederlanders ook zichzelf en hun eigen nieuwe mogelijkheden en vrijheden. Meer nog dan de standaardwerken van het inclusieve denken gingen in de jaren zeventig de boeken over zelfverwerkelijking, zelfontdekking en zelfontplooiing als zoete broodjes over de toonbank. De burger ontdekt zichzelf, hij emancipeert, komt los van god en zuil, maar tegelijkertijd wordt hij meegenomen door welvaart en voorspoed, weet hij zich verzekerd door een snel groeiende verzorgingsstaat en koestert hij zich in de weelde van het moderne consumentenbestaan. Dat is het tweede spoor dat uit de jaren zestig en zeventig voorkomt: het spoor van de individualisering, van het hedonisme, van het consumentisme. Als je het geheel overziet, kan je zeggen dat de vloedgolf van de jaren zestig en zeventig als een ware tsunami over onze samenleving is gerold, waarbij de voorkant en achterkant van de golf eerst gelijktijdig vaart maakten, maar waarbij met verstrijken van de jaren tachtig en negentig de 2 voorkant op allerhande financiële, ideologische en maatschappelijke tegenstromen begon te stuiten waardoor de massieve achterkant er met toenemend geraas overheen stortte. Vooral de economische crisis van beginjaren tachtig, en de bezuinigingen die deze crisis tot gevolg had, vormde de eerste tegenstroom waar de voorkant van de golf op stuitte. De weerstand werd verhevigd als gevolg van de opkomst van een neoliberale ideologie en het daarbij horende zakelijke bedrijfseconomische (nononsense) denken. Dat is van een heel andere orde dan het inclusieve denken van Boerwinkel. De massieve achterkant van de vloedgolf leunde als gevolg van deze tegenstromen steeds meer over de voorkant heen, om er uiteindelijk in het begin van de 21e eeuw met veel geraas over heen te storten. Mijn stelling is dat we in het jaar 2002 met veel aplomb definitief het razen van de jaren zestig en zeventig de jaren zestig hebben afgesloten. Sindsdien leven we in een nieuw en vooralsnog onduidelijk tijdperk. waarin de jaren zeventig een herinnering geworden is. De metamorfose van Rita Verdonk, die deze hele omslag persoonlijk geïncorporeerd heeft en uiteindelijk tegen de golf is gaan zwemmen die haar ooit heeft opgetild, geeft aan dat het niet om andere of nieuwe generaties gaat, maar om een veranderend klimaat dat in toenemende mate tot het denken is doorgedrongen van de oude troepen die ooit in het front van de golf opereerden. 15 Zo geformuleerd bestaat de actualiteit van het inclusief denken uit het feit dat deze erfenis van Boerwinkel ons met de intellectuele opgave opzadelt om de tekenen des tijds opnieuw te verstaan, om vanuit dat begrip te bouwen aan nieuwe ordeningen en nieuwe professionele praktijken in de sociale sector. Dat is nodig omdat onze cultuur meer en meer exclusief, meer en meer een domein van insiders dreigt te worden, waarin uitsluiting gewoon wordt. Openheid, nieuwsgierigheid, dialoog, medogen, interesse, respect, al die woorden die de brandstof vormen van Boerwinkels denken zijn daarom niet meer vanzelf gegeven, maar de vitaliteit daarvan zullen we dag in dag uit moeten gaan bewijzen in professionele praktijken. Dat vraagt om andere manieren van denken, andere praktijken, andere organisaties. Dat vraagt ook om het nodige eigentijdse denkwerk. De actualiteit van Boerwinkels inclusieve denken bestaat eruit dat ze nog immer richtinggevend is. Alleen zullen we zelf de weg moeten zien te vinden.
8
Tegenover dat uitsluitende denken van Geert Wilders antwoorde van der Staaij: "Ik ben bang dat het opkomen voor christelijke waarden heel hol gaat klinken als we zelf niet meer weten waar die christelijke waarden voor staan. Dan worden we eigenlijk bang voor de hele buitenwereld. Is niet één belangrijke christelijke waarde dat ieder mens, wie hij ook is, een medemens is en geen ongedierte?" Waarop Wilders toegaf: "Je kunt christelijke waarden delen, ook al ben je zelf geen christen. Dat kan. Op de een of andere manier gaat het Marcus om zoiets als een universaliteit van de menselijkheid. Er zullen mensen zijn, die Jezus' leerlingen menselijk en gastvrij tegemoet treden, gewoon omdat in hen iets van het rijk van God leeft en zichtbaar wordt; en zo zullen wij ook omgekeerd in alles, wat menselijk waar en goed is, iets van God kunnen terugvinden. Ook al zijn er allerlei verschillende wegen naar God, dan is God toch ondeelbaar tegenwoordig in alles, wat mensen tot zichzelf bevrijdt en er toe bijdraagt, de kwade geest van angst en zelfvervreemding uit te drijven. Het is dan ook een en dezelfde beweging, in de menselijkheid van de demonenuitdrijving van die vreemde exorcist iets van het rijk Gods te zien en mensen omwille van het rijk Gods menselijk tegemoet te treden. Er bestaat, of er zou in ieder geval een wederzijdse gastvrijheid moeten bestaan: die van de kerk tegenover haar 'vreemdelingen' en die van de mensen tegenover allen, die vreemdelingen zijn op aarde omdat alleen de hemel hun vaderland is16
16
(2 Kor. 5,1).
9