Gijsje zonder staart geschreven door Henk de Vos (in iets gewijzigde vorm) Er was eens een klein lief konijntje, dat Gijs heette. Althans, zo noemden zijn ouders hem, maar alle andere konijntjes noemden hem 'Gladbil'. Dat kwam omdat Gijs geen staart had, zoals alle andere konijntjes wel hadden. Verder was Gijs gewoon een heel gezond en levenslustig konijntje, hij hield ervan met alle andere konijntjes te spelen in de duinen, waar ze allemaal woonden. Holletjes graven, rennen door het zand, gauw verstoppen als er weer eens van de groene mannen kwamen met hun gevaarlijke knallen… Nee, Gijs had verder een heel gelukkig leven. Alleen vond hij het natuurlijk vervelend dat ze hem zo noemden. Hij had het al eens aan zijn moeder gevraagd, en die had hem uitgelegd dat het wel eens gebeurt dat er konijntjes worden geboren zonder een staartje, net zoals er ook wel eens konijntjes
met maar één oor geboren worden. Dat leek Gijs nog erger, maar één oor, daar moest hij echt niet aan denken. Toch bleef hij maar piekeren. Hij wilde ook zo graag een staartje hebben, net als al zijn vriendjes. Op een avond vertelde vader konijn een verhaaltje voor het slapen gaan. Het ging over een heel oud konijn, Martijn, het opperkonijn. Martijn was al heel erg oud, en kon echt toveren. De vader van Gijs vertelde een spannend verhaal, hoe Martijn, het opperkonijn, heel diep in de grond leefde, helemaal onderin een ingewikkeld gangenstelsel. En hoe een paars konijntje door zijn ouders naar Martijn werd toegebracht, en dat Martijn dit konijntje weer gewoon bruin maakte. Gijs luisterde met grote oren en vroeg aan vader, toen het verhaal afgelopen was, onmiddellijk: “Zou die Martijn, het opperkonijn, voor mij ook een staart kunnen toveren?” Vader lachte en zei: “Maar Gijs, het is natuurlijk alleen maar een verhaaltje. Ga nu maar lekker slapen.”
Gijs was natuurlijk erg teleurgesteld, en vermoeid viel hij in slaap. De volgende dag wilde hij er toch meer van weten, het liet hem maar niet los! Hij vroeg het aan de meester op zijn konijnenschool, en die glimlachte. “Ja, ik ken het verhaal van Martijn het opperkonijn,” zei hij, “maar ik zou niet weten waar je hem zou kunnen vinden. Het verhaal zegt dat hij heel diep onder de grond woont.” Gijs vroeg: “Maar bestaat hij dan ook echt volgens u?” En de meester zei: “Misschien wel, sommige oude konijnen hier zeggen dat ze hem wel eens ontmoet hebben.” Daar putte Gijs weer moed uit en hij ging verder op zoek. Hij ging naar het oudste konijn dat hij kende, een heel oud konijn met grijze haren, en hij vroeg hem waar hij Martijn het opperkonijn kon vinden. Het oude konijn krabde zich eens achter het oor en zei toen: “Martijn moet nu wel heel erg oud zijn, hij is nog veel ouder dan ik. Vroeger konden we hem vinden door in een gang te gaan, die begint
bij de oude eikenboom bij het meertje.” Gijs wist genoeg, hij holde naar het meertje, waar hij inderdaad een hele oude eik zag staan. Even moest hij zoeken, maar onder één van de wortels vond hij de toegang tot een gang. Hij kroop erin en toen begon een heel lange tocht. Af en toe was Gijs wel bang, hij was zo lang onderweg, het was donker, eigenlijk best wel eng. Maar hij wilde het zo graag, dus hij zette zich over zijn angst heen en kroop verder. Tenslotte, na een hele lange tocht zag hij in de verte een klein lichtje. Hij werd al helemaal blij, en met nieuwe moed ging hij opeens twee keer zo snel en toen hij bij het licht aankwam zag hij daar een ontzettend oud konijn. Diepgrijs, overal rimpels. Het oude konijn zag hem komen en zei met een oude, krakende stem: “Wat kom jij hier nou doen, je bent een jong konijntje, jij hoort lekker buiten te spelen en niet zo diep onder de grond te komen!” Gijs vroeg heel beleefd: “Maar ik ben op zoek naar Martijn het opperkonijn, bent u dat?” Het
oude konijn keek hem aan en zei: “Dat klopt, maar hoe weet jij dat? Zijn ze mij daarboven dan niet al lang vergeten?” Gijs antwoordde dat zijn vader had verteld dat het eigenlijk alleen maar een sprookje was, maar dat hij dat niet geloofd en verder was gaan zoeken. Martijn glimlachte om zoveel doorzettingsvermogen en vroeg Gijs waarom hij hem dan zo graag wilde vinden. Gijs vertelde over zijn probleem, dat hij nooit een staartje had gehad zoals alle andere konijntjes. En dat hij hoopt dat Martijn voor hem een staart kon toveren. Martijn begon hard te lachen en zei: “Maar dat is simpel! Weet je, ik begrijp niet dat niemand daarboven dat eerder gezien heeft, maar je hebt gewoon een staart, alleen hij is zo niet goed zichtbaar.” En met zijn voorpoten ging hij over de billen van Gijs en plotseling voelde Gijs hoe er iets naar buiten floepte. Een heel gek gevoel, en hij keek om en daar zag hij plotseling een heel mooi, pluizig staartje! Martijn bleef maar lachen: “Het zat
er al die tijd al, en niemand had het door!” Gijs snapte er niets van, maar voelde zich geweldig blij. Hij bedankte Martijn uitvoerig en gaf hem de wortel die hij had mee gesjouwd. Hier was Martijn heel blij mee, zoveel eten, daar kon hij weer heel lang mee doen! En Gijs? De weg terug leek zoveel korter met zijn pas ontdekte staart! Trots liet hij hem aan iedereen zien en vertelde hij het verhaal van Martijn. “Hij bestaat echt!” zei hij tegen zijn vader, en nu moest die hem natuurlijk wel geloven. En zo leefde Gijs nog lang en gelukkig…