Gewasbescherming A open teelt
Antwoorden Uitvoeren gewasbescherming
P. Admiraal W. Hendrix
eerste druk, 2002
Artikelcode: 27089.2 & 27089.1
2002 Ontwikkelcentrum, Ede, Nederland
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Ontwikkelcentrum.
2
❑ UITVOEREN GEWASBESCHERMING
1
Gewassen en hun afwijkingen
Vragen 1.1
a b c d
Water, licht, mineralen, zuurstof, koolzuurgas, temperatuur. Zaad, kiemstadium, vegetatief stadium, generatief stadium. Ziekten en vraat, vocht en zuurstof, temperatuur, licht. Bemesting, vochtvoorziening, daglengte, temperatuur.
Vragen 1.2
a
Onkruiden, vraatschade, gangen, afsterven, groeiachterstand, verkleuren en vormafwijkingen. Er zijn twee redenen. 1 Dezelfde afwijking kan zowel op het ene als op het andere deel van de plant voorkomen. 2 Dezelfde veroorzaker kan op verschillende delen andere schadebeelden vertonen. De Nederlandse naam is gegeven op basis van symptomen, de Latijnse naam op basis van de veroorzaker. Als alle planten en dieren binnen de leefgemeenschap op elkaar reageren en in stand blijven. Ei, larve (rups), pop, imago. Symbiose, predatie, parasitisme, antagonisme.
b
c d e f
❑ GEWASSEN EN HUN AFWIJKINGEN
3
2
Vragen 2.1
a b
c d e f Vragen 2.2
a b c
d
Vragen 2.3
a
b
Wind, neerslag, temperatuur, mechanische beschadigingen, overmaat of tekort. Dat zijn: – wind: legering in graan; – neerslag: hagelschade diverse gewassen; – temperatuur: koustrepen in komkommer; – mechanische beschadigingen: stootplekken bij appel, verwerkingsschade; – overmaat of tekort: bleek gewas bij diverse gewassen. Structuur, zuurgraad, chemische verontreinigingen en voedingstoestand. Te weinig zuurstof met als gevolg een mindere groei. Het microklimaat. De plant kan minder verdampen. Gevolg: minder groei. Insecten, aaltjes, schimmels, bacteriën en virussen. Uitwerpselen van bladluizen bevatten suikers. Hierop groeit de roetdauwschimmel die makkelijk te herkennen is. Bacteriën kunnen zich zeer snel vermenigvuldigen. Dit betekent een snelle uitbreiding van de ziekte. Omdat vaak sprake is van open weefsel, is de kans op besmetting groot. Uitgaan van virusvrij plantmateriaal, aangetaste planten direct verwijderen en verspreiders bestrijden. Maatregelen: – gewas observeren en afwijkingen registreren; – cultuurmaatregelen toepassen en resistente gewassen gebruiken; – eventueel chemische middelen inzetten. De meeldauwschimmel kan het ras niet aantasten. Het ras blijft dus vrij van meeldauw.
Vragen 2.4
a b c
Bestrijding door het inzetten van natuurlijke vijanden. Makkelijk, snel effect, goedkoop, grotere oogstzekerheid. Een bepaalde hoeveelheid schadelijke organismen wordt in het gewas toegelaten. Dit omdat bestrijden meestal meer kost dan de schade die aangericht wordt. Bovendien is het milieuvriendelijker.
Vragen 2.5
a b
Door onkruid uit de grond te trekken. Dat zijn: – concurrentie met je gewas; – moeilijker oogsten; – onkruid kan giftig zijn; – het kan ziekten instandhouden. Het middel wordt via het blad opgenomen en kan dan zijn werk doen.
c
4
Afwijkingen voorkomen en bestrijdingsmethoden
❑ UITVOEREN GEWASBESCHERMING
d e
Het middel wordt opgenomen door de plant en door de vaatbundels naar alle onderdelen van de plant vervoerd. Dus ook naar de wortelstokken. Je kunt met deze middelen onkruid tussen je cultuurgewas bestrijden.
❑ AFWIJKINGEN VOORKOMEN EN BESTRIJDINGSMETHODEN
5
3
Vragen 3.1
a b
c d Vragen 3.2
a
b
Het etiket lezen. Hierop staan immers de gegevens voor gebruik. Dat zijn: – gegevens over de aard van het middel; – gegevens over het wettelijk gebruik; – gegevens over de veiligheid; – gegevens over de werking. De tijd tussen de laatst toegestane toepassing en de oogst. Hoe en waar je het middel mag gebruiken. In een afgesloten, brandvertragende kast. Hierop moeten waarschuwingsstickers zitten. De kast mag alleen gebruikt worden voor opslag van gewasbeschermingsmiddelen. Vermindering van: – de afhankelijkheid van middelen; – het gebruik van middelen; – emissie naar het milieu; – mogelijkheden om middelen op de markt te zetten.
Vragen 3.3
a b
In de lucht, de bodem en het oppervlaktewater. Er kan afbraak, adaptie, accumulatie, uitspoeling, verdamping of drift optreden.
Vragen 3.4
a b
Ontplofbaar, licht ontvlambaar, oxiderend, bijtend, schadelijk en giftig. De antwoorden zijn als volgt. 1 Was de huid eerst met koud water daarna met warm water. 2 Spoel de ogen met stromend water uit. 3 Laat het slachtoffer twee glazen water drinken en vervolgens braken. 4 Breng het slachtoffer direct naar een omgeving met schone lucht.
Vragen 3.5
a
Filtermaskers, verseluchtkappen, spuitkleding, rubberlaarzen, handschoenen, stofbril of gelaatsscherm, hoofdkleding. Het masker moet goed op het gezicht aansluiten, het uitlaatventiel moet bij inademen volledig afsluiten, de juiste filterbus moet in het masker zitten, het filter mag niet te veel uren gebruikt zijn.
b
6
Gewasbeschermingsmiddelen
❑ UITVOEREN GEWASBESCHERMING
4
Vragen 4.1
a b
c
Vragen 4.2
a
b c d e Vragen 4.3
a b
❑ GEWASBESCHERMINGSAPPARATUUR
Gewasbeschermingsapparatuur
Door de loopsnelheid, dopkeuze en de druk. Een motortje drijft een ventilator aan. Deze produceert een snelle luchtstroom waarin kleine druppels spuitvloeistof meegenomen worden. Deze druppeltjes breng je met de luchtstroom op je gewas. Frame, tank, pomp, filters, drukregelaar, manometer, afsluiters, spuitboom en doppen. Er wordt spuitvloeistof onder druk door kleppen, afsluiters en filters naar de spuitdoppen geleid. Een goede verdeling van het middel op het gewas is het resultaat. Bij de aanleiding voor oppervlaktewater, de persleiding, de spuitdoppen en in het tankdeksel. Een constante hoogte en rijsnelheid. Een grote bladbedekking en veel drift. Wanneer je de spuitboom 50 cm boven de grond of het gewas houdt. Een spoelapparaat om lege verpakkingen van gewasbeschermingsmiddelen te reinigen. Stichting opruiming restanten landbouwbestrijdingsmiddelen. Het etiket vermeldt hoe je de verpakking moet afvoeren.
7
5
Vragen 5.1
a
b
c d
e f
Vragen 5.2
a b c
d
8
De bestrijding in de praktijk
De strook is 150 m2. De hoeveelheid te verspuiten water is: (150 m2 : 10.000 m2) × 500 l water = 7,5 l water en (150 m2 : 10.000 m2) × 5 l middel = 0,075 l of 75 ml. De antwoorden zijn: 1 (1000 : 10000) × 1 l = 0,1 l = 100 ml. 2 (100 : 10000) × 3 l = 0,03 l = 30 ml. Kleding mag niet beschadigd zijn, masker moet goed passen, filters moeten geschikt zijn voor bestrijdingsmiddelen, niet over datum en onbeschadigd. Mogelijkheden zijn: – meenemen naar een volgend perceelsdeel; – opslaan in een fust met vermelding ‘restant spuitvloeistof’ met naam middel; – verdund verspuiten onder lagere druk en met grotere snelheid. Op een plaats waar het middel een toelating heeft, dus op een gazon, grasveld, perceelstrand enzovoort. Handelen volgens de STORL-aanwijzingen op het etiket. Meestal is dat spoelen en afvoeren met het bedrijfsafval. Als er geen mogelijkheden zijn om het fust te reinigen, valt het onder klein chemisch afval en moet je het bij het gemeentelijke depot inleveren. Per volle tank kan hij 1,200 : 300 = 4 ha spuiten. Er moet dus 4 × 0,5 = 2 l Goltix, 2 l Betanal en 2 l ethofumesaat worden toegevoegd aan een volle tank. 0,25 × 1.000 l = 2,5 l. De antwoorden zijn: 1 1,500 : 300 l = 5 ha. 2 5 × 1,5 l = 7,5 l. 3 Totaal drie keer. 4 Met de eerste twee tankvullingen kan hij 10 ha spuiten. De laatste keer moet hij dus nog voor 2 ha water en middel meenemen, dus 600 l water en 3 l middel. Geen antwoord aanwezig.
❑ UITVOEREN GEWASBESCHERMING