GESCAMO OP 2 5 MEI 2012 Gemeente Oostzaan
2 5 MEI 112 Inspectie SZW
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag
Leden gemeenteraad Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 T 070 333 44 44 www.mspectieszw.nl Contactpersoon dhr. drs. R.C. Smits T 0703335 19 6
[email protected] Onze referentie
2012/3004
Datum Betreft Toezending programmarapportages
Bijlagen 4
Geachte leden van de gemeentenraad. Hierbij ontvangt u vier programmarapportages van de Inspectie Werk en Inkomen met de bijbehorende persberichten, te weten: • De ciiënt centraal; • Gegevensuitwisseling WWB/WIJ; • Iedereen aan de slag; • Naleving van verplichtingen. Van ieder rapport is de samenvatting en het oordeel opgenomen in het eerste hoofdstuk. De oordelen zijn gebaseerd op feitelijke uitkomsten en conclusies van de onderzoeken die de Inspectie het afgelopen jaar heeft uitgevoerd. De programmarapportages zijn 27 februari 2012 door de minister naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Hiermee zijn de programmarapportages openbaar geworden. De inspectie heeft het rapport ook aan het college van burgemeester en wethouders gestuurd. De Inspectie Werk en inkomen is met ingang van 1-1-2012 opgegaan in de Inspectie SZW. Hoogacht
Pagina 1 van 1
De cliënt centraal Programmarapportage Dienstverlenende overheid
De cliënt centraal Programmarapportage Dienstverlenende overheid
De cliënt centraal | december 2011
Colofon
Programma Nummer Datum
Dienstverlenende overheid R 11/09 december 2011
Pagina 2 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Voorwoord Klantgerichtheid is een van de centrale doelstellingen van de SUWI wet. UWV, SVB en gemeenten dienen een klantgerichte dienstverlening te bevorderen in goede en slechte tijden. Slagen zij hierin, dan is dit een indicatie dat het stelsel van werk en inkomen ‘robuust‘ is. De afgelopen jaren zijn UWV en de gemeenten geconfronteerd met de mondiale economische crisis die heeft geleid tot een oplopende werkloosheid. Ook voor de komende periode wordt een recessie met aan daaraan gekoppelde stijging van de werkloosheid verwacht. Daarnaast is het stelsel van werk en inkomen onderhevig aan grote veranderingen. Zo krijgen UWV, SVB en gemeenten te maken met een taakstelling en/of een gewijzigd takenpakket. De economische crises en de veranderingen in het stelsel hebben impact op hoe de genoemde instanties de klantgerichtheid van de eigen dienstverlening vormgeven. Deze rapportage beschrijft hoe de uitvoerende instanties de klantgerichtheid van de dienstverlening in beleid en uitvoering hebben vorm gegeven. Daarbij is speciaal gekeken naar twee belangrijke instrumenten die gehanteerd worden om de klantgerichtheid te verbeteren of te bestendigen: cliëntenparticipatie en klanttevredenheidsmeting. De in deze rapportage gepresenteerde resultaten, in het bijzonder met betrekking tot het sturen op de uitkomsten van klanttevredenheidsmetingen en de kwaliteit van deze metingen, kunnen betekenisvol zijn bij het vinden van efficiëntere manieren om de klantgerichtheid van de dienstverlening te verbeteren.
Mr. J.A. van den Bos Inspecteur-generaal Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Pagina 3 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Pagina 4 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Inhoud Colofon—2 1
Conclusies en oordeel—7
2 2.1 2.2 2.3
Inleiding—11 Onderzoeksvragen—12 Toezichtkader—12 Onderzoeksmethode—13
3 3.1 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.4
Klantgerichtheid van de dienstverlening—15 Definities van klantgerichtheid—15 Beleid klantgerichtheid—16 Instrumenten die (aandacht voor) klantgerichtheid monitoren—17 UWV—18 SVB—19 Gemeenten—19 Conclusies—20
4 4.1 4.2 4.3
Klanttevredenheidsonderzoek—21 Gebruik van klanttevredenheidsonderzoek in de sector werk en inkomen—21 Kwaliteit van klanttevredenheidsonderzoek—23 Conclusies—24
5 5.1 5.2 5.3
Cliëntenparticipatie—25 Vormgeving en invulling—25 Bijdrage formele adviezen aan een klantgerichte dienstverlening—26 Conclusie—28
6 6.1 6.2 6.3 6.4
Bijdragen aan een meer klantgerichte dienstverlening—29 UWV—29 SVB—30 Gemeenten—32 Conclusies—33
7
Reacties SUWI-partijen—35 Bijlage: Reacties SUWI-partijen—39 Lijst van afkortingen—52 Lijst van publicaties Inspectie Werk en Inkomen—53
Pagina 5 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Pagina 6 van 55
De cliënt centraal | december 2011
1
Conclusies en oordeel
Inleiding Klantgerichtheid is één van de centrale doelstellingen van de SUWI-wet. Het centraal stellen van de klant moet leiden tot een betere dienstverlening door de uitvoerende instanties binnen de sociale zekerheid aan de klant. Een goede dienstverlening draagt bij aan tevreden klanten en deze zullen de uitvoerende instanties minder ‘belasten’ dan klanten die ontevreden zijn. Tijdens de eerste SUWI–evaluatie in 2006 werd door het toenmalige kabinet ondermeer geconstateerd dat de uitvoerende instanties (voormalig CWI, UWV, SVB en gemeenten) weliswaar invulling hadden gegeven aan klantgerichtheid, maar dat er ruimte was voor verbetering. Het was aan hen om deze uitdaging aan te gaan.1 De afgelopen jaren zijn UWV en de gemeenten geconfronteerd met de mondiale economische crisis die heeft geleid tot een oplopende werkloosheid. Als gevolg daarvan kwam de uitvoering onder druk te staan. Vanaf 2012 zullen UWV, SVB en de gemeenten te maken krijgen met grote veranderingen binnen het stelsel van werk en inkomen (taakstellingen voor UWV en SVB, geen re-integratiebudget UWV voor de WW, minder re-integratiebudget voor gemeenten en de invoering Wet Werken naar Vermogen voor gemeenten in 2013). Het is belangrijk dat bij de veranderingen waaraan het stelsel van werk en inkomen onderhevig is (of kan zijn) de klantgerichtheid van de dienstverlening centraal blijft staan. Voor het kabinet Rutte-Verhagen blijft dit aspect een belangrijk uitgangspunt getuige de brief van de staatssecretaris van SZW, gericht aan de Tweede Kamer op 30 november 2010. De Inspectie Werk en Inkomen verricht binnen haar programma Dienstverlenende Overheid onderzoek naar ondermeer naar de samenwerking tussen de uitvoerende instanties en de kwaliteit en klantgerichtheid van hun dienstverlening. In dit rapport stelt de inspectie op basis van drie deelonderzoeken vast welke maatregelen UWV, SVB en de gemeenten sinds de SUWI-evaluatie van 2006 hebben genomen om de klantgerichtheid van de dienstverlening te vergroten en of er sprake is van blijvende aandacht voor dit aspect. De inspectie heeft hiervoor onderzocht wat de uitvoerende instanties onder klantgerichtheid verstaan, welk beleid zij daaromtrent hebben ontwikkeld en tot welke activiteiten dat heeft geleid. Vervolgens heeft de inspectie vastgesteld wat de resultaten zijn van de inspanningen en welke impact deze hebben gehad op de klantgerichtheid. Daarbij is in het bijzonder gekeken naar de bijdrage van klanttevredenheidsmetingen en cliëntparticipatie. Voor deze twee instrumenten is gekozen omdat voor allebei een aantal aspecten is vastgelegd in wet en regelgeving zoals SUWI en de WWB. Ten aanzien van klanttevredenheidsmetingen heeft de inspectie onder meer de wijze waarop klanttevredenheidscijfers in de sector werk en inkomen tot stand komen en de gevolgen die zij hebben voor de aansturing binnen de keten, onderzocht. Voor cliëntparticipatie heeft de inspectie de wijze waarop de SUWI partners omgaan met de wettelijke verplichting cliënten te betrekken bij de uitvoering van de toegewezen taken, onderzocht. De inspectie heeft bij de drie deelonderzoeken gebruik gemaakt van gegevens van UWV, SVB en een steekproef van dertig gemeenten. Om de toezichtbelasting zo laag 1
Kamerstukken II 2007-2008, 26 448, nr. 342. Pagina 7 van 55
De cliënt centraal | december 2011
mogelijk te houden, heeft de inspectie er voor gekozen om het (totale) onderzoek zo veel mogelijk op basis van (openbare) documenten uit te voeren: verantwoordingsdocumenten (zoals jaarverslagen, jaarrekeningen en bestuursrapportages), rapportages van klanttevredenheidsonderzoek en (vaak specifiek opgevraagde) documenten die betrekking hebben op formele adviezen van cliëntenraden (of andere vormen van cliëntenparticipatie). Naast documenten van de uitvoeringsorganisaties is gebruik gemaakt van bestaande literatuur (vooral onderzoeksrapporten en wetenschappelijke artikelen). Ook zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van uitvoeringsorganisaties, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en met experts in het veld. Conclusies De SUWI wet definieert niet wat klantgerichtheid is. De uitvoerende instanties kunnen hieraan zelf invulling geven. De inspectie stelt vast dat de onderzochte partijen binnen de sector werk en inkomen, op enkele onderzochte gemeenten na, ook niet exact beschrijven wat zij onder klantgerichtheid verstaan (en wat volgens hen het doel ervan is). Wel operationaliseren de uitvoerende instanties klantgerichtheid. Hieruit vloeien klantprincipes voort die - soms in andere termen maar met ongeveer dezelfde strekking - door de hele sector gebruikt worden. Het gaat dan om tijdigheid, duidelijkheid, bereikbaarheid en toegankelijkheid, maatwerk en persoonlijke aandacht. Beleid op het gebied van klantgerichtheid is bij UWV en SVB vaak vervat in grote, meerjarige veranderprogramma’s met daarin doelen en activiteiten. Concrete onderwerpen die daarin genoemd worden hangen vaak samen met de geoperationaliseerde klantprincipes zoals de tijdigheid, bereikbaarheid en duidelijkheid. Daarnaast is er veel aandacht voor kanaalsturing, en communicatie met de klant, Ook bij gemeenten zijn dit meestal de onderwerpen van beleid. Om het beleid te effectueren gebruiken de uitvoerende instanties veel structurele instrumenten. Kwaliteitshandvesten met servicenormen, klanttevredenheidsonderzoeken, cliëntparticipatie en het monitoren en analyseren van klachten en klachtafhandeling maken vaak structureel onderdeel uit van deze activiteiten. Deze instrumenten worden gemonitord - of monitoren zelf de dienstverlening. Ze zijn een indicatie voor blijvende aandacht voor de klantgerichtheid van de dienstverlening. De inspectie concludeert daarbij wel dat door de veelheid aan activiteiten gericht op het verbeteren van de klantgerichtheid die UWV en SVB hebben ingezet, het niet altijd inzichtelijk is wat het resultaat van een afzonderlijke activiteit is geweest. Daarmee is ook onduidelijk wat het effect van elk instrument is op de klantgerichtheid van de dienstverlening. Dit beeld geldt ook voor de gemeenten, zij kennen daarbij wel minder instrumenten die er specifiek op zijn gericht om de klantgerichtheid te verbeteren. De inspectie constateert dat de grootschalige kwantitatieve klanttevredenheidsonderzoeken, zoals die nu worden uitgevoerd in de sector Werk en Inkomen een beperkte bijdrage leveren aan het verbeteren van de klantgerichtheid van de dienstverlening. Een reden daarvoor is dat vooral de gemeentelijke sociale diensten van tevoren lang niet altijd duidelijk hebben wat de doelen zijn die zij beogen met het uitvoeren van klanttevredenheidsonderzoek. Een volgende reden hiervoor is dat de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek hooguit één van de aanleidingen voor de veranderingen waren. Vaak hebben de uitvoerende instanties nog veel andere bronnen waaruit dezelfde problemen ook al gebleken waren: analyse van klachten, procesinformatie, onderzoek van de (gemeentelijke) ombudsman, en dergelijke. In die gevallen werden de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek gebruikt als extra onderbouwing van veranderingen waar, op basis van andere inPagina 8 van 55
De cliënt centraal | december 2011
formatie, toch al toe besloten ging worden. Een derde reden die mogelijk samenhangt met de hiervoor vermelde reden is dat klanttevredenheidsonderzoeken weliswaar vaak vergezeld gaan van aanbevelingen, maar dat veel van die aanbevelingen niet tot concrete maatregelen leiden. Dit geldt ook weer voornamelijk voor gemeentelijke sociale diensten. De inspectie heeft daarnaast geconstateerd dat er serieuze kanttekeningen te maken zijn bij de validiteit en betrouwbaarheid van de resultaten van de klanttevredenheidsonderzoeken van UWV, SVB en gemeentelijke sociale diensten. Dit betekent dat de kans aanzienlijk is dat de resultaten van een dergelijk onderzoek een vertekend beeld geven van de realiteit. Verder blijkt dat het meten van klanttevredenheid zonder daarin de verwachtingen van de klanten mee te nemen, problemen bij de interpretatie van de resultaten geeft.2 Andere – niet onderzoekstechnische – redenen om het nut van de huidige klanttevredenheidsonderzoeken ter discussie te stellen hangen samen met de aard van de dienstverlening binnen de sector werk en inkomen. Zo is er sprake van ‘gedwongen winkelnering’. Het gebruiken van het woord ‘klant’ is enigszins misplaatst omdat deze niet kan kiezen waar hij zijn diensten afneemt. Tenslotte zijn de uitvoerende instanties gebonden aan uitvoeringsvoorschriften die (kunnen) conflicteren met het streven naar een zo hoog mogelijke klanttevredenheid. De inspectie concludeert daarom dat de indicatoren die op basis van grootschalige klanttevredenheidsonderzoeken worden verkregen, ongeschikt zijn als sturingsinformatie. Daarnaast stelt dit ‘type’ onderzoek de uitvoerende instanties – om dezelfde hierboven beschreven redenen – ook niet in staat gerichte verbeteringen in de dienstverlening door te voeren om de klantgerichtheid te verbeteren. Ervaringen uit het veld en van experts wijzen er op dat meer innovatieve, zogenaamde derde generatie, klanttevredenheidsonderzoeken veel effectiever en efficiënter zijn om aan de hand ervan de dienstverlening klantgerichter te maken. Dit type onderzoek laat de klant, veel directer dan de tweede generatie onderzoeken, onderdeel uitmaken van de verbetercyclus van de dienstverlening. Daarbij kan gedacht worden aan focusgroepen met klanten (klanten die klachten hebben ingediend zijn vaak een zeer waardevolle bron van informatie, zo leren onder meer ervaringen van het UWV) of activity based co-design (een zeer intensieve vorm van cliëntenparticipatie, waarin klanten actief meedenken over aanpassingen van dienstverleningsprocessen). De inspectie constateert dat de cliëntenraden van UWV, SVB en gemeenten langs formele weg, maar zeker ook langs informele weg (dit laatste geldt zeker voor de zbo’s) in staat worden gesteld invloed uit te oefenen op de dienstverlening en de klantgerichtheid ervan. UWV en de gemeenten nemen veel van de onderzochte (formele/schriftelijke) adviezen van de cliëntenraden geheel of gedeeltelijk over (UWV minimaal de helft, gemeenten ongeveer 80%). Als een advies is overgenomen dan wordt de dienstverlening ook daadwerkelijk aangepast. De onderzochte schriftelijke adviezen van cliëntenraden dragen daarmee zichtbaar bij aan het realiseren van een klantgerichte dienstverlening door de uitvoerende instanties. Hoe groot het (totale) effect van cliëntparticipatie is op het realiseren van een klantgerichte dienstverlening door de uitvoerende instanties is moeilijk vast te stellen. Dit komt omdat veel van de inbreng/beïnvloeding van de cliëntenraden zich afspeelt in de informele sfeer en niet via formele/schriftelijke procedures. Of een aanpassing van de dienstverlening het gevolg is van beïnvloeding door de cliëntenraad is dan niet exact te meten, temeer de uitvoerende instanties veel meer instrumenten hanteren om de klantgerichtheid van de dienstverlening te verbeteren. UWV en SVB stellen dat de impact van cliëntparticipatie bij hen groot is. 2
Zogeheten disconfirmatie-model. Pagina 9 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Oordeel De inspectie is van mening dat UWV, SVB en in mindere mate ook gemeenten sinds de SUWI evaluatie in 2006 goed zijn omgegaan met van de klantgerichtheid van de dienstverlening. De ontplooide activiteiten hebben de uitvoerende instanties in staat gesteld verbeteringen in de dienstverlening te bewerkstellingen. De klantgerichtheid van de dienstverlening is dankzij de inspanningen van de uitvoerende instanties dan ook toegenomen. Instrumenten zoals cliëntparticipatie en kwaliteitshandvesten (die direct van invloed zijn op de klantgerichtheid) en klanttevredenheidsonderzoeken, klachtenanalyse en analyse van procesgegevens (die de klantgerichtheid van de dienstverlening monitoren en zo een indirecte invloed hebben op de klantgerichtheid) geven blijk van blijvende aandacht voor de klantgerichtheid en hebben in meer of mindere mate bijgedragen aan het komen tot een meer klantgerichte dienstverlening. De keerzijde van de inzet van een breed spectrum van verschillende instrumenten is dat het niet mogelijk is vast te stellen wat elk van deze instrumenten heeft bijgedragen aan het komen tot een meer klantgerichte dienstverlening. Te meer, omdat verschillende instrumenten in veel gevallen dezelfde knelpunten signaleren. De inspectie plaats derhalve vraagtekens bij de efficiëntie van de inzet van zoveel verschillende instrumenten. De inspectie heeft specifiek de rol van klanttevredenheidsonderzoeken en cliëntparticipatie onderzocht. De inspectie is van oordeel dat er te veel belang wordt gehecht aan de waarde van grootschalige kwantitatieve klanttevredenheidsonderzoeken (het zogenaamde tweede generatie klanttevredenheidsonderzoek) in de sturing binnen het stelsel van werk en inkomen. De betekenis die aan de resultaten van dit onderzoek wordt toegekend wordt niet gerechtvaardigd door het soort informatie dat dergelijk onderzoek oplevert en de kwaliteit van deze informatie. Daarnaast tonen onder andere UWV en SVB dat er voldoende alternatieven zijn om de ervaringen van cliënten met de dienstverlening een rol te laten spelen in het verbeteren van de klantgerichtheid van de dienstverlening. Cliëntparticipatie heeft zowel bij UWV, SVB als sociale diensten geleid tot verhoging van de klantgerichtheid van de dienstverlening. De inspectie constateert dat vertegenwoordigers van cliënten bijvoorbeeld bij UWV en SVB steeds vaker in een vroeg stadium worden betrokken bij beleidsontwikkeling en aanpassingen in de dienstverlening. Dit lijkt een goede ontwikkeling, zowel vertegenwoordigers van de uitvoering als van de betrokken cliëntenraden zijn van mening dat dit tot goede resultaten leidt. De inspectie vindt het wel een zorgelijke bevinding dat uit het onderzoek is gebleken dat er in 20 procent van de onderzochte gemeenten in de onderzoeksperiode geen cliëntenraad actief was. De inspectie constateert dat het een noodzakelijke voorwaarde is voor een effectief gebruik van instrumenten die bedoeld zijn om tot een meer klantgerichte uitvoering of een betere dienstverlening te komen, dat deze instrumenten een integraal onderdeel vormen van de verbetercyclus. En dat ze daardoor in een vroeg stadium, dicht bij of in de processen, worden ingezet. Niet altijd wordt aan deze voorwaarde voldaan.
Pagina 10 van 55
De cliënt centraal | december 2011
2
Inleiding
Klantgerichtheid is één van de centrale doelstellingen van de SUWI wet. Het centraal stellen van de klant moet leiden tot een betere dienstverlening door de uitvoerende instanties binnen de sociale zekerheid aan de klant. Een goede dienstverlening draagt bij aan tevreden klanten en deze zullen de uitvoerende instanties minder ‘belasten’ dan klanten die ontevreden zijn. Bijvoorbeeld omdat ontevreden klanten dure klanten zijn (denk aan klachtenprocedures en dergelijke) Ontevreden klanten zullen ook eerder geneigd zijn zich niet aan de regels te houden3. Tijdens de eerste SUWI–evaluatie in 2006 werd door het toenmalige kabinet ondermeer geconstateerd dat de uitvoerende instanties (voormalig CWI, UWV, SVB en gemeenten) weliswaar invulling hadden gegeven aan klantgerichtheid, maar dat er ruimte was voor verbetering. De aanvankelijk meer procesmatige invulling van klantgerichtheid, moest plaats gaan maken voor een inhoudelijke benadering door ondermeer de één loket gedachte verder te ontwikkelen en in te voeren en meer maatwerk te bieden aan de werkzoekende en werkgever. Naar aanleiding van de evaluatie hebben de uitvoerende instanties de afgelopen jaren de maatregelen gericht op een klantgerichte dienstverlening, verder ontwikkeld en geïmplementeerd.4 Er zijn diverse – met name exogene - factoren die van invloed zijn op een klantgerichte dienstverlening binnen de sociale zekerheid, zoals een veranderende conjunctuur of een (omvangrijke) wijziging in het wettelijk takenpakket of het beleid. De afgelopen jaren zijn UWV en de gemeenten geconfronteerd met een oplopende werkloosheid als gevolg van de mondiale economische crisis. Vanaf 2012 zullen de uitvoerende instanties (UWV, SVB en gemeenten) te maken krijgen met grote veranderingen binnen het stelsel van werk en inkomen. Mede als gevolg van de taakstelling van het kabinet Rutte-Verhagen, zal het UWV haar dienstverlening de komende jaren aanzienlijk herzien. Ook SVB krijgt een substantiële taakstelling die tot een verandering in de dienstverlening zal leiden. Gemeenten tenslotte zullen minder re-integratiebudget ontvangen en zullen vanaf 2013 uitvoering gaan geven aan één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt; de Wet Werken naar Vermogen. Deze veranderingen zullen de wijze waarop de uitvoerende instanties klantgerichtheid tot uitdrukking laten komen in de dienstverlening waarschijnlijk beïnvloeden. De klantgerichtheid van de dienstverlening in het stelsel van Werk en Inkomen is ook voor het huidige kabinet een belangrijk uitgangspunt, getuige de brief van de Staatssecretaris van SZW, gericht aan de Tweede Kamer op 30 november 2010.5 Zo schreef de Staatssecretaris ondermeer dat klantgerichtheid een belangrijk inrichtingsaspect van de wet SUWI is, naast werk boven inkomen en doelmatigheid. De Inspectie Werk en Inkomen verricht binnen haar programma Dienstverlenende Overheid onderzoek naar ondermeer naar de samenwerking tussen de uitvoerende instanties en de kwaliteit en klantgerichtheid van hun dienstverlening. In dit rapport stelt de inspectie op basis van drie deelonderzoeken vast of deze instanties een meer klantgerichte dienstverlening hebben gerealiseerd en of er sprake is van blijvende aandacht voor dit aspect. Dit laatste is een indicatie voor de ‘robuustheid’ van het stelsel; ook als het stelsel van werk en inkomen aan verandering onderhevig
3
4 5
Expertmeeting 5 oktober 2011 georganiseerd door IWI in het kader van een onderzoek naar klanttevredenheidsmetngen. Zie de verschillende jaarplannen van UWV, CWI, SVB en werkpleinen in de periode 2006 tot heden. Tweede Kamer, Vergaderjaar 2010-2011, 26 448, nr 446. Pagina 11 van 55
De cliënt centraal | december 2011
is, moeten de uitvoerende instanties waarborgen dat de dienstverlening klantgericht is.
2.1
Onderzoeksvragen De inspectie onderzoekt drie aspecten van het centraal stellen van de klant. In het eerste deelonderzoek brengt de inspectie in kaart hoe UWV, SVB en gemeenten sinds de SUWI-evaluatie in hun beleid aandacht hebben besteed aan de klantgerichtheid van hun dienstverlening en welke instrumenten zij daarvoor hebben ingezet. In het tweede en derde deelonderzoek focust de inspectie zich op de twee instrumenten die wettelijk verankerd zijn: de aandacht voor de tevredenheid van klanten met de dienstverlening en cliëntparticipatie. Bij het deelonderzoek dat ingaat op klanttevredenheid onderzoekt de inspectie onder meer de wijze waarop klanttevredenheidscijfers in de sector werk en inkomen tot stand komen en de gevolgen die zij hebben voor de aansturing binnen de keten. In het deelonderzoek dat gaat over cliëntparticipatie onderzoekt de inspectie de wijze waarop de SUWI partners omgaan met de wettelijke verplichting cliënten te betrekken bij de uitvoering van de toegewezen taken. In dit onderzoeksrapport beantwoordt de inspectie de volgende hoofdvraag en deelvragen. Hoofdvraag: Welke maatregelen hebben UWV, SVB en gemeenten en genomen om te komen tot een klantgerichte dienstverlening aan werkzoekenden en mensen met een uitkering? Leiden deze maatregelen tot blijvende aandacht voor de klantgerichtheid? Deelvragen: 1. Wat verstaan de belangrijkste partijen in de SUWI-keten onder een klantgerichte dienstverlening? 2. Welk beleid hebben UWV, SVB en gemeenten en vanaf de invoering van SUWI gevoerd om (blijvende) aandacht voor een klantgerichte dienstverlening te bewerkstellingen? 3. Tot welke activiteiten hebben deze beleidsuitgangspunten vervolgens in de uitvoeringspraktijk geleid? Welke resultaten vermelden de uitvoerende instanties hieromtrent? 4. Welke bijdrage leveren klanttevredenheidsonderzoeken aan het realiseren van een klantgerichte dienstverlening? 5. Welke bijdrage levert cliëntenparticipatie aan het realiseren van een klantgerichte dienstverlening?
2.2
Toezichtkader Ten aanzien van klantgerichtheid, klantgerichtheidsmetingen (zoals klanttevredenheidsonderzoek) en cliëntenparticipatie is een aantal aspecten in wet en regelgeving vastgelegd. Klantgerichtheid is één van de kerndoelen van SUWI. De Memorie van Toelichting op de SUWI wet stelt ondermeer dat de positie van de klant versterkt moet worden zodat deze centraal staat bij de dienstverlening.6 Daarbij is geen exacte omschrijving (definitie) van het begrip ‘klantgerichtheid’ opgenomen. Vanaf de invoering van de SUWI wet in 2002 hebben de uitvoerders hieraan zelf invulling gegeven. In de gewijzigde SUWI wet (in verband met de evaluatie van SUWI en 6
Kamerstukken II 2000-2001, 27 588. Pagina 12 van 55
De cliënt centraal | december 2011
deregulering) is het belang van klantgerichtheid nog eens extra benadrukt. Zo wordt in de Memorie van Toelichting ondermeer aangegeven dat niet de logica van de organisaties centraal staat bij de inrichting van de dienstverlening, maar de logica en behoefte van de klant. 7 De wet SUWI verlangt verder dat UWV en SVB zich verantwoorden over de klantgerichtheid van hun dienstverlening. Daarbij moet specifiek worden ingegaan op het onderdeel klanttevredenheid van uitkeringsgerechtigden (of werkzoekenden) en werkgevers. 8 Zowel UWV als SVB worden geacht een rapportcijfer voor de klanttevredenheid te rapporteren aan het Ministerie van Sociale Zaken. In veel gemeenten zien de gemeentebesturen tevreden klanten eveneens als een beleidsdoel. Gevolg hiervan is dat ook veel sociale diensten regulier klanttevredenheidsonderzoek uitvoeren. Cliëntenparticipatie is in een aantal sociale zekerheidswetten geregeld. Het doel ervan is te komen tot een dienstverlening die werkbaar is voor de organisaties in de sociale zekerheid en die voor de cliënten logisch is en voldoet aan hun behoeften.9 Cliëntenparticipatie is voor UWV en SVB vastgelegd in artikel 7 van de Wet SUWI. Daarin is voorgeschreven dat UWV en SVB een regeling opstellen gericht op de realisatie en vormgeving van adequate cliëntenparticipatie. De wijze waarop dit bij UWV is vormgegeven is vastgelegd in het besluit regeling cliëntenparticipatie UWV. De SVB heeft een regeling cliëntenparticipatie d.d. 27 april 2005 waarin dat is vastgelegd. 10 In artikel 8 van de wet SUWI wordt geregeld dat er een overkoepelende landelijke cliëntenraad is, waarin vertegenwoordigers van de cliëntenraden van de SUWI partners zitting hebben. Cliëntenparticipatie met betrekking tot gemeenten is geregeld in de WWB (artikel 47), WIJ (artikel 12) en Wsw (artikel 2 lid 3). De wetgeving stelt minimale voorwaarden aan hoe gemeenten hieraan invulling geven. Wel dienen gemeenten een verordening op te stellen waarin zij dit uitwerken.
2.3
Onderzoeksmethode De inspectie heeft in haar deelonderzoeken gebruik gemaakt van gegevens van UWV, SVB en een steekproef van dertig gemeentelijke sociale diensten (waaronder zes intergemeentelijke sociale diensten). Bij de selectie van gemeentelijke sociale diensten is rekening gehouden met diverse aspecten: zowel aspecten die direct te maken hebben met de dienstverlening (bijvoorbeeld de aanwezigheid van een kwaliteitshandvest met servicenormen en van klanttevredenheidsonderzoek) als meer algemene aspecten (zoals bijvoorbeeld gemeentegrootte, het al dan niet behoren tot een intergemeentelijke sociale dienst). Hierdoor is er sprake van voldoende diversiteit onder de onderzochte gemeenten om op basis van de resultaten van dit onderzoek conclusies te kunnen trekken over hoe gemeentelijke sociale diensten in Nederland vorm geven aan de klantgerichtheid van de dienstverlening, cliëntenparticipatie en klanttevredenheid. Om de toezichtbelasting zo laag mogelijk te houden, heeft de inspectie er voor gekozen om de deelonderzoeken zo veel mogelijk op basis van (openbare) 7 8
9 10
Kamerstukken II 2007-2008, 31 514. Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 augustus 2010, nr. RUA/A/2010/16471, tot wijziging van de Regeling SUWI in verband met de jaarlijkse herziening van de bij deze regeling behorende bijlagen die betrekking hebben op verantwoording en periodieke informatieverstrekking en enige andere wijzigingen. Startnotitie Evaluatie SUWI 2011, 25 januari 2011. Staatscourant 2005/100. Pagina 13 van 55
De cliënt centraal | december 2011
documenten uit te voeren: verantwoordingsdocumenten (zoals jaarverslagen, jaarrekeningen en bestuursrapportages), rapportages van klanttevredenheidsonderzoek en (vaak specifiek opgevraagde) diverse documenten die betrekking hebben op formele adviezen van cliëntenraden (of andere vormen van cliëntenparticipatie). Omdat tijdens het onderzoek bleek dat er in de gemeentelijke verantwoordingsinformatie weinig aandacht besteed wordt aan de specifieke dienstverleningsaspecten van de afdeling/dienst sociale zaken, kunnen over de wijze waarop gemeentelijke sociale diensten vorm geven aan een klantgerichte dienstverlening minder vergaande conclusies worden getrokken dan voor UWV en SVB. Naast documenten van de uitvoeringsorganisaties is gebruik gemaakt van bestaande literatuur (vooral onderzoeksrapporten en wetenschappelijke artikelen). Ook zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van uitvoeringsorganisaties en van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het deelonderzoek met betrekking tot klanttevredenheid is vooral uitgevoerd in de vorm van een uitgebreide literatuurstudie. In aanvulling daarop zijn enkele interviews gehouden met stakeholders, beleidsmakers en medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van klanttevredenheidsonderzoek. Daarnaast zijn klanttevredenheidsonderzoeken van UWV (en werkpleinen), SVB en twaalf gemeentelijke sociale diensten (behorend tot de eerder genoemde steekproef van dertig sociale diensten) getoetst. Ook is een expertmeeting georganiseerd waar wetenschappers, beleidsmakers, medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van klanttevredenheidsonderzoek en vertegenwoordigers van belangenorganisaties van cliënten aan hebben deelgenomen. Bij het deelonderzoek over cliëntparticipatie heeft de inspectie er voor gekozen de focus te leggen op het formele en gedocumenteerde adviestraject, door per uitvoeringsorganisatie en gemeentelijke sociale dienst een aantal geselecteerde adviezen te analyseren. Naast deze inhoudsanalyse heeft de inspectie een literatuurstudie uitgevoerd en een aantal groepsgesprekken gehouden met vertegenwoordigers van cliëntenraden en van de SUWI partners. In deze gesprekken was ook aandacht voor meer informele vormen van beïnvloeding van beleid en uitvoering door cliëntenraden.
Pagina 14 van 55
De cliënt centraal | december 2011
3
Klantgerichtheid van de dienstverlening
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop klantgerichtheid door de verschillende partijen in de sector werk en inkomen is gedefinieerd en nader geoperationaliseerd, en hoe het, vooral sinds de SUWI evaluatie van 2006, een plaats heeft gekregen in het beleid van deze organisaties. Ten slotte wordt in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van de diverse instrumenten die in het kader van klantgerichtheid van de dienstverlening zijn ontwikkeld, alvorens in de volgende twee hoofdstukken nader in te gaan op twee van die instrumenten: klanttevredenheidsonderzoek en cliëntenparticipatie.
3.1
Definities van klantgerichtheid Klantgerichtheid heeft de laatste jaren een vaste plaats gekregen in de overheidsdienstverlening. In recente stukken van de rijksoverheid wordt klantgerichtheid dan ook veelvuldig genoemd als een voorwaarde voor een goede dienstverlening. Het begrip klantgerichtheid wordt echter nergens expliciet gedefinieerd. Er wordt ook niet duidelijk onderbouwd waarom het zo belangrijk is dat de dienstverlening van de overheid klantgericht is.11 Ook het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid noemt klantgerichtheid een randvoorwaarde voor goede dienstverlening. In de Memorie van Toelichting van de wet SUWI staat klantgerichtheid namelijk genoemd als één van de zeven criteria waaraan het stelsel van werk en inkomen moet voldoen12. In de Memorie van Toelichting bij de wetswijziging SUWI in 2008 wordt nog eens extra benadrukt dat klantgerichtheid een van de kerndoelen is van de wet, naast effectiviteit en efficiency13. In de genoemde stukken heeft de inspectie niet kunnen vinden wat klantgerichtheid nu precies is. De organisaties in de sector werk en inkomen hebben ook geen expliciete definitie van klantgerichtheid in de bestudeerde stukken opgenomen. De uitvoerende organisaties hebben het begrip klantgericht wel geoperationaliseerd in klantprincipes. UWV en gemeenten hanteren (daar waar de dienstverlening plaatsvindt op de Werkpleinen) de principes bereikbaarheid en toegankelijkheid, persoonlijke aandacht, maatwerk, snelheid en tijdigheid, en duidelijkheid. Uit de behandeling van de begroting van 2011 blijkt dat het ministerie van SZW deze klantprincipes eveneens heeft omarmd14. De SVB heeft in de afgelopen jaren eigen klantprincipes ontwikkeld. Deze liggen in lijn met de klantprincipes van UWV en luiden als volgt: bereikbaarheid (en daarmee ook toegankelijkheid), tijdigheid, persoonlijke aandacht en houvast (zicht op zekerheid). De inspectie heeft in de bestudeerde literatuur met betrekking tot de Landelijke Cliëntenraad (LCR) geen expliciete definitie van klantgerichtheid aangetroffen. Wel heeft de LCR sinds de invoering van de SUWI wet op diverse momenten kenbaar gemaakt welke opvattingen de raad heeft omtrent de invulling van klantgerichtheid. De nadruk lag hierbij vooral op wat klantgerichtheid voor de dienstverlening op het terrein van re-integratie betekent. Belangrijk punt hierin is dat de cliënt inspraak heeft in het eigen re-integratieproces. 11
12 13 14
Bijvoorbeeld: Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 362 en 27 831, nr. 75 (m.b.t. overheidsdienstverlening in het algemeen), en VVD & CDA (2010) (m.b.t. de zorg). Ministerie van SZW (2001), p. 12-13. Ministerie van SZW (2008). Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32500 XV, nr. 16. Pagina 15 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Ook in de bestudeerde stukken van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de inspectie geen definitie van klantgerichtheid aangetroffen. Wel gaat de VNG in diverse stukken in op de doelen en beoogde effecten van de dienstverlening aan de klant. Samengevat gaat het erom dat de levering van een dienst of product nog beter afgestemd moet worden op de behoeften van de klanten15. De dertig in het onderzoek betrokken gemeenten hanteren eveneens geen definitie voor klantgerichtheid in de door de inspectie geanalyseerde documenten. Wel geeft ongeveer de helft van deze gemeenten aan waaraan een goede dienstverlening zou moeten voldoen. Of deze voorwaarden voor alle onderdelen van de gemeentelijke dienstverlening gelden (en daarmee ook voor de sociale dienst) kan op basis van de openbare verantwoordingsstukken niet worden vastgesteld. Voorwaarden die gemeenten noemen hebben te maken met de wijze waarop de gemeente wil communiceren met haar burgers (duidelijk en betrouwbaar zijn), hoe deze betrokken kunnen worden bij het gemeentelijke beleid (door middel van interactief bestuur) en welke attitude er van het eigen personeel verwacht mag worden om dienstverlenend en klantgericht te opereren.
3.2
Beleid klantgerichtheid De inspectie heeft onderzocht of de SUWI partners specifiek beleid hebben geformuleerd om de klantgerichtheid van de dienstverlening blijvende aandacht te geven. UWV en SVB hebben, naast beleid dat in de reguliere (meer)jaren plannen opgenomen is, allebei specifieke, meerjarige programma’s opgesteld waarin klantgerichtheid en een betere dienstverlening centraal staan. Naast documenten waarin het beleid – op hoofdlijnen - uiteen wordt gezet, hebben ze ook documenten waarmee ze hun beleid op het gebied van klantgerichtheid en dienstverlening aan de omgeving en hun klanten kenbaar maken. Het gaat dan om dienstverleningsconcepten, kwaliteitshandvesten, servicenormen, kwaliteitsvisies en dergelijke. UWV heeft in 2005 de Veranderagenda vastgesteld, met als onderdeel het programma Klantgerichtheid16. Dat is overgegaan in het programma De Vernieuwing. In het programma De Vernieuwing wordt de klant centraal gesteld17 en is de link met de klantprincipes die UWV hanteert, terug te vinden. Begin 2008 heeft UWV de Kwaliteitsvisie UWV 2008 – 201218 vastgesteld. Hierin geeft UWV richting aan de verdere ontwikkeling en verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening. Ze geeft de visie vorm in kwaliteitszorg. Het kwaliteitsmanagementsysteem van UWV moet de beweging naar een klantgerichte organisatie ondersteunen en impulsen geven voor een verdere verbetering van de dienstverlening. De SVB kent het programma SVB Tien. Dit is een veranderprogramma dat SVB in 2005 is gestart en waarin een betere dienstverlening aan de burger één van de doelen is. In het programma SVB Tien is onder andere het volgende doel opgenomen: ‘Betere dienstverlening aan de burger: op de burger gericht, snel en persoonlijk; alle kanalen zijn beschikbaar en de burger kiest’19. Verder heeft SVB het integraal bedrijfsvoeringsmodel (iBVM)20 waarin zij zes principes voor dienstverlening heeft opgenomen. Naast het interne iBVM heeft SVB het Kwaliteitshandvest dienstverle-
15 16 17 18 19 20
De basis op orde, werken aan de toekomst; Dienstverlening draait om mensen’. Jaarverslag UWV 2005, pagina 43. UWV Jaarverslag 2007, hoofdstuk 4. UWV Jaarverslag 2008, hoofdstuk 4.6. Jaarverslag SVB 2009, hoofdstuk 3.5.9. iBVM, versie 1.1, 2010. Pagina 16 van 55
De cliënt centraal | december 2011
ning21 opgesteld, waar de Servicegarantie van SVB uit voortvloeit. Deze servicegarantie staat ook op de website van SVB22, klanten weten zo wat ze mogen verwachten van de dienstverlening van SVB. Tevens is SVB van het begin af aan betrokken bij de Burgerpolis. De Burgerpolis wil zicht bieden op sociale zekerheid en zorg en daarmee toegang tot het recht op die zekerheid. De Burgerpolis sluit op die manier aan bij de ambitie van SVB om betere dienstverlening aan de burger te bieden door middel van het snel en persoonlijk informeren en het verbeteren van de selfservice. Het streven van SVB is dat alle activiteiten binnen SVB ‘Burgerpolis-proof’ zijn23. Uit bovenstaande documenten blijkt dat het beleid van UWV en SVB onder andere betrekking heeft op kanaalsturing (meer nadruk op digitale en telefonische dienstverlening), communicatie met de klant, tijdigheid, bereikbaarheid en duidelijkheid. Alle onderzochte gemeenten hebben beleid geformuleerd met betrekking tot de dienstverlening, zo blijkt uit de bestudeerde stukken. Net zoals bij UWV en SVB heeft dit meestal betrekking op de communicatie met de klant en de tijdigheid, bereikbaarheid en duidelijkheid van de dienstverlening. Gemeenten besteden bijzonder veel aandacht aan kanaalgebruik en kanaalsturing. Ze zetten veel in op verdere ontwikkeling van de digitale dienstverlening, zoals het digitaliseren van aanvraagformulieren en de informatievoorziening. Veel gemeentelijk dienstverleningsbeleid ten aanzien van werk en inkomen is de afgelopen jaren samen met UWV op de werkpleinen ontwikkeld. Divosa onderschrijft dit in een interview met de inspectie aan en onderzoeken die de inspectie de afgelopen jaren heeft uitgevoerd bevestigen tevens dit beeld.24 Dit gezamenlijke beleid wordt veelal niet vermeld in de gemeentelijke begrotings- en verantwoordingsstukken. Voor zover deze stukken onderdelen bevatten over werk en inkomen (sociale zaken) worden hierin veelal geen specifieke dienstverleningsaspecten vermeld. Als dat wel het geval is dan hebben die altijd betrekking op de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de dienstverlening, de tijdigheid en het reduceren van het aantal stukken dat klanten moeten aanleveren (voor bijvoorbeeld het aanvragen van bijzondere bijstand). Ook hanteert ruim driekwart van de onderzochte gemeenten servicenormen die vaak onderdeel uitmaken van een kwaliteitshandvest. De servicenormen kunnen gemeentebreed van toepassing zijn, specifiek voor een bepaalde dienst/afdeling (zoals publieksdiensten) of zoals in enkel geval is aangetroffen, op het werkplein als resultaat van de samenwerking tussen UWV en de gemeentelijke sociale dienst.
3.3
Instrumenten die (aandacht voor) klantgerichtheid monitoren De uitvoerende instanties hebben diverse structurele instrumenten die hen periodiek in staat stellen onderdelen van de dienstverlening te monitoren en te verbeteren. Sommige van deze instrumenten zoals cliëntenparticipatie worden geacht de dienstverlening direct te verbeteren, andere zoals klachtenanalyses zijn monitors waarvan de resultaten aanleiding kunnen geven tot gerichte verbeteringen. In de hoofdstukken 4 en 5 worden twee structurele instrumenten, klanttevredenheidsonderzoek en cliëntenparticipatie, afzonderlijk behandeld.
21 22 23
24
Jaarverslag SVB 2008, paragraaf 3.3. http://www.svb.nl/int/nl/over_de_svb/onze_prestaties/verantwoording/servicegarantie/index.jsp. Klantprincipes excellente dienstverlening (ofwel: hoe ziet excellente dienstverlening er in de dagelijkse praktijk uit); Coördinatiegroep Kwaliteit in Dienstverlening;7 maart 2011 en Ontwerp Jaarplan 2012 SVB, definitief, pagina 7 en 8. Onderzoeken zoals ‘In dienst van de burger’ november 2009 en ‘Balans in dienstverlening’ februari 2011. Pagina 17 van 55
De cliënt centraal | december 2011
3.3.1
UWV UWV hanteert ondermeer de volgende structurele instrumenten die de organisatie in staat stellen de klantgerichtheid van de dienstverlening direct te verbeteren en/of om die te monitoren: klanttevredenheidsonderzoeken cliëntenparticipatie analyses van klachten en bezwaren (monitoren) telefonische bereikbaarheid analyses van procesinformatie
Analyses van klachten en bezwaren Op het gebied van klachten heeft UWV streeftijden voor afhandeling van klachten en is er een uniforme database ten behoeve van het beantwoorden van vragen van klanten25. Daarnaast worden klachtenanalyses uitgevoerd en zijn er klachtambassadeurs aangesteld26. Zij houden zich volledig bezig met klachtafhandeling en doen op basis van analyses van de klachten gerichte aanbevelingen aan het management ter verbetering van de dienstverlening27. Ook op het gebied van bezwaar en beroep zijn ontwikkelingen geweest. UWV neemt nu snel telefonisch contact op met een klant die een bezwaar indient tegen een formele beslissing en geeft dan aan wat hij kan verwachten. Ook maakt UWV gebruik van mediation28. Hiermee wil UWV bezwaaren beroepzaken dejuridiseren, het aantal terugdringen en op een snelle en zorgvuldige wijze afhandelen. Telefonische bereikbaarheid Goede telefonische bereikbaarheid ziet UWV als een belangrijke eerste stap in klantgericht handelen29.UWV is zowel voor werknemers als voor werkgevers bereikbaar via één landelijk telefoonnummer. Vanaf 1 juli 2006 is er ook voor de zakelijke relaties, zoals gemeenten en re-integratiebedrijven, een landelijk telefoonnummer. UWV hanteert het COPC model (Customer Operations Performance Center ) telefonische bereikbaarheid. In het COPC-model staat de klant centraal.30 Analyses van procesinformatie Naast bovenstaande instrumenten knoopt UWV alle mogelijke data (tijdigheid betalingen, klachten aantallen etc.) aan elkaar, om te kijken of daar consistente beelden uit komen die iets zeggen over klantgedrag. De grote hoeveelheid beschikbare gegevens maakt het volgens UWV mogelijk om klantgedrag te analyseren en te voorspellen31. Met het Dashboard Klantgerichtheid kan UWV in één oogopslag zien hoe het gesteld is met de klantcontacten: waar gaat het goed, waar gaat het verkeerd en waar kan het dus beter? Tevens is er een proceskaart ontwikkeld. Met behulp van deze proceskaart bewaakt UWV tijdens de uitvoering proactief dat toezeggingen aan individuele klanten tijdig worden nagekomen. Tevens is UWV begonnen met het opzetten van een verbetercirkel. Alle klantsignalen (gedestilleerd uit ondermeer telefonie, klachten, informatie uit cliëntenraden en klantonderzoeken) worden gebundeld, geanalyseerd en dan worden prioriteiten bepaald en verbeteracties gestart32. 25 26 27 28 29 30 31 32
Jaarverslag UWV 2005, pagina 24 t/m 27. Jaarverslag UWV 2006, paragraaf 20 t/m 23. UWV Jaarverslag 2007, hoofdstuk 2. Jaarverslag UWV 2006, paragraaf 20 t/m 23. Jaarverslag UWV 2005, pagina 24 t/m 27. UWV Jaarverslag 2007, hoofdstuk 2. UWV Jaarverslag 2009, pagina 19 t/m 23. UWV achtmaanden verslag 2009, pagina 4 en 5. Pagina 18 van 55
De cliënt centraal | december 2011
3.3.2
SVB De SVB hanteert ondermeer de volgende structurele instrumenten die de organisatie in staat stellen de klantgerichtheid van de dienstverlening direct te verbeteren en/of om die te monitoren: klanttevredenheidsonderzoeken cliëntenparticipatie analyse van klachten en tevredenheid afhandeling klachten (monitoren) telefonische bereikbaarheid analyse van procesinformatie Analyse van klachten en tevredenheid afhandeling klachten De SVB kent al jaren een standaardprocedure voor de afhandeling van klachten. Ongeacht of een klacht mondeling of schriftelijk wordt ingediend, wordt dezelfde procedure gevolgd. Naast het afhandelen van de klacht vindt SVB het ook belangrijk om te leren van de opmerkingen van de klant. Van alle klachtmeldingen c.q. onderdelen wordt een analyse gemaakt33. Daarnaast heeft SVB in 2005 en 2009 onderzoek gedaan naar de tevredenheid van klanten over klachtafhandeling34. (monitoren) Telefonische bereikbaarheid Tot en met 2007 heeft SVB de tijdigheid van de telefonische dienstverlening gemonitord. Er werd een servicelevel voor tijdigheid en voor afhandeling gehanteerd35. Eind 2006 zijn de callcenters opgeheven. De telefonische dienstverlening werd de verantwoordelijkheid van de serviceteams. De medewerkers van de teams kregen een eigen telefoon op de werkplek. Analyse van procesinformatie De SVB hanteert al een aantal jaren prestatie-indicatoren om de dagelijkse processen (bij) te sturen zodat de doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. In de managementrapportages gaan directeuren in op de gerealiseerde scores op de prestatieindicatoren36. Om het geheel te kunnen monitoren heeft ook SVB heeft een dashboard ontwikkeld. Hiermee worden continu resultaten op het gebied van klanttevredenheid, kwaliteit, tijdigheid en betrouwbaarheid gemonitord37.
3.3.3
Gemeenten In de bestudeerde begrotings- en verantwoordingsstukken worden veel gemeentebrede activiteiten genoemd die erop gericht zijn de dienstverlening te verbeteren. Sommige van deze activiteiten hebben betrekking op werk en inkomen (sociale zaken), maar de meeste activiteiten niet. Ook gemeenten hebben structurele instrumenten die worden ingezet om de klantgerichtheid te verbeteren en te monitoren. Het gaat hier bijvoorbeeld om het verrichten van landelijke benchmarks, die op vele onderdelen van de gemeentelijke dienstverlening betrekking kunnen hebben zoals de publieksbalie, de uitvoering van de WWB maar ook schuldhulpverlening. Daarnaast verrichten gemeenten veel klanttevredenheidsonderzoeken en wordt de klachten- en bezwaarafhandeling verbeterd. Daarbij wordt steeds vaker gebruik 33 34 35 36 37
SVB Meerjarenbeleidsplan 2005-2009, paragraaf 2.8.3. Jaarverslag SVB 2005, paragraaf 3.2 en Jaarverslag SVB 2009, paragraaf 3.3. Jaarverslag SVB 2007, paragraaf 3.3. Jaarverslag SVB 2009, hoofdstuk 5.8.3. Aanvullende informatie SVB aan IWI, per e-mail, 28 oktober 2011. Pagina 19 van 55
De cliënt centraal | december 2011
gemaakt van een soort mediation. Voordat een klacht/bezwaar formeel wordt afgewikkeld, praat een gemeentelijke functionaris dan met de indiener over diens klachten. De functionaris geeft uitleg en alternatieve oplossingen worden onderzocht. Dit geeft de gemeente input de dienstverlening te optimaliseren.
3.4
Conclusies De SUWI-wet geeft geen exacte definitie van het begrip klantgerichtheid. De inspectie constateert dat de diverse partijen in de sector werk en inkomen klantgerichtheid ook niet gedefinieerd hebben. De uitvoerende instanties hebben het begrip klantgerichtheid wel geoperationaliseerd. Hieruit vloeien klantprincipes voort die door de sector gebruikt worden. Niet altijd in precies dezelfde termen maar wel met dezelfde strekking. Het gaat dan om tijdigheid, duidelijkheid, bereikbaarheid en toegankelijkheid, maatwerk en persoonlijke aandacht. Beleid op het gebied van klantgerichtheid is bij UWV en SVB vaak vervat in grote, meerjarige veranderprogramma’s met daarin doelen en activiteiten. Concrete onderwerpen die daarin genoemd worden hangen vaak samen met de geoperationaliseerde klantprincipes zoals de tijdigheid, bereikbaarheid en duidelijkheid. Daarnaast is er veel aandacht voor kanaalsturing en communicatie met de klant. Ook bij gemeenten zijn dit meestal de onderwerpen van beleid. Om het beleid te effectueren hanteren de uitvoerende instanties veel structurele instrumenten. Kwaliteitshandvesten met servicenormen, klanttevredenheidsonderzoeken, cliëntparticipatie en het monitoren en analyseren van klachten en klachtafhandeling maken vaak structureel onderdeel uit van deze activiteiten. Ook de analyse van procesinformatie behoort hiertoe. Deze instrumenten zijn gericht op het direct verbeteren van de dienstverlening of ze monitoren de dienstverlening om aan de hand van de uitkomsten de dienstverlening gericht aan te kunnen passen. Door middel van meerjarig beleid en het gebruik van structurele instrumenten is zeker sprake van blijvende aandacht voor klantgerichtheid bij de uitvoerende instanties.
Pagina 20 van 55
De cliënt centraal | december 2011
4
Klanttevredenheidsonderzoek
In dit hoofdstuk richt de inspectie zich op twee belangrijke aspecten van klanttevredenheidsonderzoek: de wijze waarop deze onderzoeken worden gebruikt in de sector werk en inkomen en de kwaliteit van de onderzoeken. UWV, SVB en diverse gemeenten voeren klanttevredenheidsonderzoeken uit. Meestal in de vorm van grootschalig kwantitatief onderzoek. Dit soort onderzoek wordt in de literatuur tweede generatie klanttevredenheidsonderzoek genoemd 38 . Daarnaast is er ook derde generatie klanttevredenheidsonderzoek, dat meer een kwalitatief karakter heeft en volledig geïntegreerd is in de sturingscyclus 39 . UWV en SVB ondernemen diverse activiteiten, die kunnen worden geschaard onder het derde generatie klanttevredenheidsonderzoek. Evenals gemeenten voeren UWV en SVB echter ook nog steeds tweede generatie klanttevredenheidsonderzoek uit – hoewel UWV niet spreekt over klanttevredenheidsonderzoek, maar klantgerichtheidsonderzoek. Dit omdat het UWV-onderzoek niet de tevredenheid van de klant meet, maar de beoordeling die de klant geeft van de dienstverlening, waarbij de vijf klantprincipes als uitgangspunt voor de onderwerpen die daarbij aan de orde komen, worden gehanteerd. In de meeste onderzoeken, ongeacht of deze nu door UWV, SVB of de gemeentelijke sociale diensten worden uitgevoerd, komen dezelfde onderwerpen aan de orde: bereikbaarheid (fysiek, telefonisch), duidelijkheid (van informatie, maar ook kennis die cliënten hebben), deskundigheid van en bejegening door medewerkers. Het gaat daarbij in het algemeen meer over het proces van dienstverlening dan over de uitkomsten van de dienstverlening.
4.1
Gebruik van klanttevredenheidsonderzoek in de sector werk en inkomen De inspectie heeft onderzocht hoe klanttevredenheidsonderzoeken worden gebruikt voor sturing en verantwoording in de sector werk en inkomen. Daarnaast heeft de inspectie in kaart gebracht in hoeverre deze onderzoeken een bijdrage hebben geleverd aan het komen tot een meer klantgerichte dienstverlening. Er zijn twee redenen waarom klanttevredenheid een belangrijke sturingsvariabele is voor de uitvoeringsorganisaties in de sector werk en inkomen. De eerste noemen de uitvoeringsorganisaties zelf als belangrijke reden, de tweede wordt vooral genoemd in de literatuur. De eerste reden is van economische aard. Ontevreden klanten zijn dure klanten: zij belasten de uitvoering met extra werk (denk aan geldverslindende klachten- en beroepsprocedures) en zijn minder bereid zich aan de regels te houden (waardoor er meer handhavend moet worden opgetreden, wat ook weer tot extra kosten leidt). De uitvoering heeft dus (financieel) belang bij tevreden klanten, een argument dat in tijden van forse bezuinigingen aan belang wint 40 . De tweede reden is van meer ethische aard: omdat de uitvoerende instanties in de sector werk en inkomen een monopoliepositie hebben, en de klant dus geen keuze heeft, heeft de klant recht op een goede dienstverlening, waar hij tevreden over is 41 . De klant mag verwachten serieus genomen en op correcte wijze bejegend te 38 39 40
41
.
Zie onder andere Thomassen (2003), p. 64-69. Thomassen (2003), p. 219-225. Thomassen (2003), p. 102-103; tijdens de door IWI georganiseerde expertsessie is deze reden ook expliciet genoemd door de aanwezige vertegenwoordigers van UWV en SVB. Marcel Hoogwout (2010). De Rationaliteit van de klantgerichte overheid. Nieuwegein: Reúnion, p. 57; 81-84.
Pagina 21 van 55
De cliënt centraal | december 2011
en uitleg te krijgen over de besluiten die over hem of haar worden genomen. Voldoen aan deze voorwaarden, en een goed verwachtingsmanagement, zal leiden tot tevreden klanten. Er zijn dus redenen voor UWV, SVB en gemeentelijke sociale diensten om te sturen op klanttevredenheid. De wijze waarop klanttevredenheidsonderzoek wordt ingezet voor deze sturing is door de inspectie onderzocht. Het onderzoek van de inspectie heeft een aantal belangrijke conclusies opgeleverd. In de eerste plaats is vaak niet duidelijk met welk doel met name het grootschalige kwantitatieve klanttevredenheidsonderzoek wordt uitgevoerd. Vooral bij veel gemeentelijke sociale diensten heeft het klanttevredenheidsonderzoek geen duidelijke plaats in de sturingscyclus van de organisatie. Zonder duidelijke doelstelling en zonder een plaats in de sturingscyclus blijven klanttevredenheidsonderzoeken hangen in het luchtledige. Het is belangrijk dat eerst duidelijk wordt aan welke informatie behoefte is en waarom. Vervolgens kan daar een goedpassende meetmethode bij wordt gezocht. In de tweede plaats blijkt uit het onderzoek van de inspectie dat de impact die het klanttevredenheidsonderzoek heeft op de klantgerichtheid van de dienstverlening moeilijk vast te stellen is. Enerzijds heeft de inspectie geconstateerd dat bij UWV en SVB en ook bij enkele gemeenten mede door de resultaten van klanttevredenheidsonderzoek, veranderingen tot stand gekomen zijn, die een positieve invloed hadden op de klantgerichtheid van de dienstverlening. Bijvoorbeeld doordat problemen met de telefonische bereikbaarheid zijn aangepakt (aspect bereikbaarheid) of doordat de informatievoorziening richting klanten is verbeterd (wat meestal betrekking had op het aspect duidelijkheid). Anderzijds blijkt bijna altijd dat de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek hooguit één van de aanleidingen voor de veranderingen waren. Vaak waren er dan ook nog veel andere bronnen waaruit dezelfde problemen ook al gebleken waren: analyse van klachten, procesinformatie, onderzoek van de (gemeentelijke) ombudsman, en dergelijke. In die gevallen werden de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek gebruikt als extra onderbouwing van veranderingen waar, op basis van andere informatie, toch al toe besloten ging worden. In de derde plaats heeft de inspectie geprobeerd een beeld te krijgen van de wijze waarop de informatie uit klanttevredenheidsonderzoeken wordt gebruikt als sturingsinstrument. De indicatoren die de onderzoeken opleveren (vaak rapportcijfers voor dienstverlening of percentages tevreden cliënten) maken onderdeel uit van een veelheid van indicatoren waarop wordt gestuurd, zoals ook al uit hoofdstuk 3 bleek. Daarbij is vooral aandacht voor ontwikkelingen (in de tijd) en verschillen (tussen indicatoren voor verschillende aspecten van de dienstverlening, maar bijvoorbeeld ook van andere organisaties). Als de ontwikkelingen van de indicatoren van klanttevredenheid negatief zijn, of bepaalde indicatoren relatief laag scoren ten opzichte van anderen, dan kan dat een aanleiding om de dienstverlening aan te passen. Omdat over het algemeen het beeld dat uit de meeste klanttevredenheidsonderzoeken komt op het oog relatief positief is (rapportcijfers van rond de 7 en een ruime meerderheid van de cliënten is tevreden over de dienstverlening) en er weinig verschillen waar te nemen zijn door de tijd, is het gevaar dat de conclusie al snel is dat er weinig reden is om actie te ondernemen. Het is een gevaar omdat deze 7 een gemiddelde is die niet laat zien dat er ook onderdelen zijn die verbeterd kunnen worden. De inspectie heeft , vooral bij sociale diensten, geconstateerd dat klanttevredenheidsonderzoeken weliswaar vaak vergezeld gaan van aanbevelingen, maar dat veel van die aanbevelingen niet tot concrete maatregelen leiden. Ook vanuit cliëntenraden is gesignaleerd dat, juist met een verwijzing naar de relatief goede ‘rapportcijfers’ er met de aanbevelingen die de onderzoeken opleveren, weinig wordt gedaan42. 42
CLIP (2009), pag.11. Pagina 22 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het grootschalig tweede generatie klanttevredenheidsonderzoek en de indicatoren die dit onderzoek oplevert, weinig meerwaarde hebben ten opzichte van de andere ingezette instrumenten. Daardoor is de bijdrage aan verbeteringen van de klantgerichtheid van de dienstverlening van deze onderzoeken beperkt.
4.2
Kwaliteit van klanttevredenheidsonderzoek De inspectie heeft ook onderzocht wat de kwaliteit is van het grootschalig kwantitatief klanttevredenheidsonderzoek, zoals dat wordt uitgevoerd in de sector werk en inkomen. Uit de analyse van de inspectie en uit de discussie tijdens de expertmeeting die de inspectie in het kader van dit onderzoek heeft georganiseerd, blijkt dat er zowel met de validiteit als met de betrouwbaarheid van de resultaten veel mis is. Validiteit van klanttevredenheidsonderzoek Een eerste probleem dat grote impact heeft op de validiteit is dat onduidelijk is wat precies wordt gemeten, en wat voor betekenis wordt gehecht aan de resultaten van het onderzoek. Een 7 voor dienstverlening zegt niet veel, als niet duidelijk is wat die 7 betekent. Dat heeft zowel te maken met het feit dat het een gemiddelde is (en dus onvoldoende recht doet aan de variatie die er kan zijn tussen verschillende – groepen – klanten), als dat het cijfer 7 van alles kan betekenen. Uit het zogenaamde disconfirmatie-model blijkt het van belang kennis te hebben over hetgeen de respondenten als referentie hebben gebruikt bij het invullen van de vragen. Dit kunnen verwachtingen zijn, zowel verwachtingen op basis van wat respondenten denken te kunnen verwachten, als verwachtingen op basis van wat respondenten zouden willen43. Tijdens de expertmeeting werd breed het gevoel gedeeld dat verwachtingsmanagement minstens even belangrijk is om tevreden klanten te krijgen als het doen van aanpassingen in de dienstverlening. Een tweede probleem voor de validiteit van tweede generatie klanttevredenheidsonderzoek is dat de beoordeling van de uitkomst en het proces elkaar beïnvloeden. Dit probleem wordt nog versterkt door het feit dat de aard van dienstverlening in de sector Werk en Inkomen zodanig is dat niet het tevreden stellen van de klant centraal staat. Centraal staat de uitvoering van de sociale zekerheidswetten, waarvan de uitwerking soms anders is dan de klant graag zou willen. Als verwachtingen of wensen van de klant niet passen bij de beoogde werking van de wet of nieuw beleid, dan kan dit tot een uitkomst leiden waar de klant ontevreden over is. Als de klant vervolgens ook vragen over het proces van dienstverlening negatief beoordeeld, dan zegt dat in dit geval veel meer over de tevredenheid van de klant over de uitkomst van het proces (waar over het algemeen niet naar wordt gevraagd in klanttevredenheidsonderzoek) dan over het proces. Een derde probleem met de validiteit is dat, vanwege de manier waarop het klanttevredenheidsonderzoek vaak wordt uitgevoerd, onduidelijk is wat nu precies wordt gemeten: imago of een oordeel over dienstverlening die men zelf heeft ervaren. Voor sommige klanttevredenheidsonderzoek worden klanten direct na een contact terug gebeld, en wordt hen expliciet gevraagd naar de ervaringen met dat contact. In dat geval is het duidelijk dat de antwoorden die worden verkregen over dat specifieke klantcontact gaan. Vaak wordt klanttevredenheidsonderzoek één keer per jaar of per twee jaar uitgevoerd, en worden klanten benaderd die al in geen maanden contact hebben gehad met de uitvoering. In dat soort gevallen zijn antwoorden meer een reflectie van het imago van een organisatie dan van een oordeel over de kwaliteit van de dienstverlening. 43
Zie onder andere Oliver (1980), Bloemer e.a. (1995), Wirtz en Mattila (2001), Ekinci (2001); Yüksel en Yüksel (2001), Van de Walle en Kampen (2002). Pagina 23 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Betrouwbaarheid van klanttevredenheidsonderzoek De betrouwbaarheid van de resultaten van klanttevredenheidsonderzoek vormt eveneens een serieus probleem, zo blijkt uit het onderzoek van de inspectie. Daarvoor zijn drie belangrijke oorzaken. Het eerste probleem met de betrouwbaarheid van de resultaten wordt veroorzaakt door de omvang van de groep die meedoet met het onderzoek. Die is in de meeste gevallen zodanig klein dat sprake is van onvoldoende precisie om met voldoende zekerheid kleine verschuivingen als significant en dus niet berustend op toeval, te kunnen beschouwen. Behalve wanneer er zeer grote veranderingen in de dienstverlening plaatsvinden, waardoor er grote verschuivingen optreden in de tevredenheid van klanten, vallen alle wijzigingen die worden waargenomen in het leeuwendeel van het klanttevredenheidsonderzoek binnen de betrouwbaarheidsmarges. Dat betekent dat de resultaten net zo goed kunnen wijzen op een stabiliteit van de klanttevredenheid als op een daling of een stijging. Het tweede probleem is het hoge non-respons percentage. Hoewel nergens het respons percentage boven de 50% komt, is er niet tot nauwelijks aandacht voor de gevolgen van deze hoge non-respons voor de resultaten van het onderzoek. Terwijl er veel aanwijzingen zijn die er op duiden dat de respondenten en de nonrespondenten van elkaar afwijken. Het derde probleem is dat er zeer veel variatie bestaat tussen klanttevredenheidsonderzoeken, zowel op het gebied van de gebruikte methodiek (schriftelijk, telefonisch of een combinatie van verschillende methoden), de vragenlijst (dezelfde vraag op een andere plaats in de vragenlijst kan al grote gevolgen hebben), de steekproef en doelgroep en de respons. Deze variatie bestaat niet alleen tussen organisaties, maar ook door de tijd heen voor dezelfde organisatie. Variatie in resultaten kan even goed het resultaat zijn van dit soort verschillen als van daadwerkelijke verschillen in tevredenheid.
4.3
Conclusies De inspectie concludeert op basis van het uitgevoerde onderzoek dat het klanttevredenheidsonderzoek zoals dat nu wordt uitgevoerd in de sector Werk en Inkomen een beperkte bijdrage levert aan het komen tot een klantgerichtere dienstverlening. Gezien het gebrek aan validiteit en betrouwbaarheid van de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek dat voor verantwoording richting Minister en (gemeente)bestuur wordt gebruikt concludeert de inspectie dat dit onderzoek niet meer dan een zeer globale en mogelijk vertekende indruk geeft van de stand van zaken in de uitvoering, en daarom ongeschikt is om op te sturen. Daarnaast blijkt uit het disconfirmatie-model dat het meten van klanttevredenheid zonder daarin de verwachtingen van de klanten mee te nemen, grote problemen bij de interpretatie van de resultaten geeft. Ten slotte is het belangrijk dat van tevoren duidelijk is wat de doelen zijn die de uitvoering wil bereiken met het nastreven van klanttevredenheid en het eventueel uitvoeren van klanttevredenheidsonderzoek. De inspectie heeft geconstateerd dat met name bij de sociale diensten nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over deze doelen. Pas wanneer duidelijk is welke doelstellingen er zijn met betrekking tot klanttevredenheid, kunnen daarbij de instrumenten worden gezocht, die het best bijdragen tot het behalen van die doelstellingen.
Pagina 24 van 55
De cliënt centraal | december 2011
5
Cliëntenparticipatie
De inspectie heeft twee aspecten van cliëntenparticipatie beoordeeld. Het eerste aspect heeft betrekking op de vormgeving en invulling van cliëntenparticipatie bij gemeenten, UWV en SVB aan de hand van de wettelijke normen. Het tweede aspect betreft de bijdrage van de adviezen aan een klantgerichte dienstverlening. De onderzoeksperiode betreft hier 2009 en 2010.
5.1
Vormgeving en invulling Gemeenten Gemeenten hebben de wettelijke verplichting een verordening op te stellen over de wijze waarop cliënten of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering. Deze is bij alle onderzochte gemeenten aangetroffen. Zes van de 30 onderzochte gemeenten hadden in (een deel van de) onderzoeksperiode geen actieve cliëntenraad. Twee redenen lagen hieraan ten grondslag: - er waren geen leden om deel te nemen in de cliëntenraad; - de cliëntenraad zat in de periode 2009 en 2010 in een opstart- of transitiefase, bijvoorbeeld van cliëntenraad naar participatieraad.44 Voor de overige 24 gemeenten geldt dat er een cliëntvertegenwoordiging is die periodiek overleg voert met bestuurders en of ambtenaren van de gemeente en dat er in de periode 2009 en 2010 adviezen zijn uitgebracht. In het formele overlegcircuit spelen met name ambtenaren en burgemeester en wethouders een grote rol. De gemeenteraad overlegt vrijwel nooit (2 van de 30 gemeenten) met de cliëntenraad. Naast het formele overlegcircuit vindt er binnen ongeveer de helft van de onderzochte gemeenten (16 van de 30) informeel overleg plaats tussen gemeente en cliëntenraad45. Dit informele overleg kan volgens gemeenten leiden tot aanpassingen in de dienstverlening. De Inspectie heeft de impact van dit informele circuit niet onderzocht (dat zou een grote inspanning hebben gevergd en zou de toezichtbelasting aanzienlijk hebben vergroot). UWV en SVB UWV en SVB dienen eveneens een regeling vast te stellen voor adequate cliëntenparticipatie, op grond van artikel 7 van de wet SUWI. De inspectie heeft vastgesteld dat beide organisaties hier in de desbetreffende regelingen invulling aan geven. De SVB heeft een landelijke cliëntenraad. UWV heeft naast een centrale (landelijke) cliëntenraad ook cliëntenraden op districtniveau. UWV medewerkers en UWV cliëntenraadsleden geven in interviews met de inspectie aan dat er veel informele contacten zijn tussen (leden van) cliëntenraden en (medewerkers van) UWV. Een volledig instemmend advies kan volgens hen het gevolg zijn van het feit dat UWV in een eerder stadium al suggesties van de cliëntenraad heeft meegenomen. Ook bij SVB verloopt cliëntenparticipatie veelal via het informele overlegcircuit. De inspectie heeft bij SVB geen praktijk aangetroffen van schriftelijke adviesaanvragen en schriftelijke adviezen. De cliëntenraad van SVB geeft aan 44
45
De WWB cliëntenraad gaat dan bijvoorbeeld op in een overkoepelende raad voor ook WMO vraagstukken worden behandeld. Formeel overleg definieert de inspectie als al het overleg waarover cliëntenraden en gemeenten afspraken maken, bijvoorbeeld in een verordening of een reglement. Informeel overleg is gedefinieerd als al het overleg wat daarbuiten valt, maar wat ook betekenis kan hebben bij het geven van adviezen. Pagina 25 van 55
De cliënt centraal | december 2011
dat het hen niet gaat om het uitbrengen van x aantal adviezen per jaar. Cliëntenparticipatie is volgens SVB cliëntenraad eerder een zaak van goede samenwerking. Deze wordt als zeer positief ervaren.
5.2
Bijdrage formele adviezen aan een klantgerichte dienstverlening De inspectie is voor een aantal geselecteerde adviezen nagegaan op welke wijze de uitvoerende instanties met het advies omgaan en of het advies is overgenomen. Als een advies niet of gedeeltelijk wordt overgenomen, is beoordeeld of dat beargumenteerd is. Gemeenten Van de 300 aangetroffen schriftelijke adviezen afkomstig van de gemeentelijke clientenraden heeft de inspectie er 70 geselecteerd die specifiek betrekking hebben op de klantgerichtheid van de dienstverlening. 46 Meer dan de helft van de (70) onderzochte adviezen van de cliëntenraden blijken kritisch van toon te zijn. Dit houdt in dat er dan niet of slechts gedeeltelijk ingestemd kan worden met het voorstel. Veelal worden daarbij dan substantiële wijzigingen door de cliëntenraad voorgesteld. De inspectie heeft bij 50 adviezen (van de 70) kunnen nagaan wat de reactie van de gemeente daarop was. In bijna 80 procent van de gevallen neemt de gemeente het advies van de cliëntenraad geheel of gedeeltelijk over. Tabel 1 Actie van de gemeente Reactie: Het advies is volledig overgenomen
Aantallen
%
20
40%
Reactie: Het advies is gedeeltelijk overgenomen
19
38%
Reactie: Het advies is niet overgenomen
11
22%
Totaal
50
71%
Geen advies aangetroffen
20
29%
De meeste gemeenten die het advies van een cliëntenraad niet of maar gedeeltelijk overnemen beargumenteren dat zorgvuldig. Ongeveer een kwart van de gemeenten doet dat niet of summier. Tabel 2 Argumentatie ten aanzien van de 30 adviezen die gedeeltelijk of niet zijn overgenomen Alle elementen die de gemeente niet overneemt komen aan de orde
Aantallen
%
17
56%
6
20%
2
7%
5
17%
in de argumentatie De meeste elementen die de gemeente niet overneemt komen aan de orde in de argumentatie Slechts enkele elementen die de gemeente niet overneemt komen aan de orde in de argumentatie Er is geen reden terug te vinden waarom het advies niet is overgenomen
De 39 adviezen van de cliëntenraden, die volledig of deels zijn overgenomen hebben geleid tot diverse aanpassingen in gemeentelijke verordeningen, het uitvoeringsbe46
Cliëntenraden kunnen advies uitbrengen over een breed scala van onderwerpen, waaronder de dienstverlening. Pagina 26 van 55
De cliënt centraal | december 2011
leid, procedures en de publieksvoorlichting. In hoofdstuk 6 wordt hier verder op ingegaan. UWV Ten behoeve van dit rapport zijn de adviezen van de Centrale Cliëntenraad van UWV beoordeeld.47 Deze heeft gedurende 2009 en 2010 32 schriftelijke adviezen gegeven, waarvan 22 gevraagd en tien ongevraagd. De advisering van de Centrale Cliëntenraad ten aanzien van de 22 gevraagde adviezen is over het algemeen positief. Dat varieert van helemaal positief tot positief met enkele suggesties, kanttekeningen of vragen. Eén advies (van de 22 gevraagde) was negatief. De cliëntenraad plaatst in een enkele keer een kritische kanttekening bij de tijdigheid van de adviesaanvraag of geeft aan in een eerder stadium betrokken te willen zijn bij de ontwikkelingen. De ongevraagde adviezen van de cliëntenraden zijn (logischerwijs) in meer of mindere mate kritisch van aard omdat de cliëntenraad dan vindt dat de dienstverlening verbeterd kan worden. Vrijwel altijd reageert UWV op de schriftelijke adviezen van de Centrale Cliëntenraad. Een enkele keer kon de inspectie dat niet vaststellen omdat er informatie over de afhandeling van adviezen ontbrak in het dossier. Bijna altijd reageert UWV ook tijdig op een advies. UWV reageert daarbij vrijwel altijd inhoudelijk, op schrift. De Centrale Cliëntenraad geeft aan over het algemeen tevreden te zijn over de wijze waarop UWV reageert op de adviezen. UWV en de cliëntenraden (op centraal– als districtsniveau) geven in interviews met de inspectie aan dat de formele (schriftelijke) adviezen slechts ‘het topje van de ijsberg’ zijn als het gaat om beïnvloeding door de cliëntenraden. Er is sprake van veel beïnvloeding die (op papier) minder zichtbaar is en niet via de formele adviseringskanalen loopt, maar wel vaak leidt tot tastbare resultaten (die ook vaak niet op papier beschreven zijn). Vanwege het uitgebreide informele circuit waarin de Centrale Cliëntenraad opereert bij UWV heeft de inspectie niet altijd adequaat kunnen vaststellen hoe vaak een schriftelijk (formeel) advies door het UWV (formeel) is overgenomen en hoe vaak als direct gevolg daarvan, de dienstverlening is aangepast. Bij ongeveer de helft van de 32 onderzochte (schriftelijke) adviezen van de Centrale Cliëntenraad heeft de inspectie duidelijke aanwijzingen gevonden dat de dienstverlening is aangepast naar aanleiding van dat advies. In 10 gevallen heeft de inspectie vastgesteld dat de dienstverlening niet is veranderd naar aanleiding van het advies. In de resterende gevallen kon de inspectie dat niet vaststellen. SVB De inspectie heeft twee schriftelijke adviezen in de onderzoeksperiode getraceerd, één over terugvordering bij overlijden (2009) en een (uitgebreid) advies over de uitvoering van de Anw. Het advies over de Anw is in 2008 uitgebracht. Beide adviezen hebben aspecten van klantgerichtheid van de dienstverlening. Het advies over het terugvorderen na overlijden (terugvorderingdrempel verhogen) is niet door SVB overgenomen. De SVB stond positief ten aanzien van het advies over de uitvoering van de Anw. De SVB geeft aan dat de suggesties worden meegenomen bij de verdere verbetering van de uitvoering van de Anw.
47
UWV heeft ook cliëntenraden op districtniveau, maar deze zijn niet onderzocht omdat veel van het overleg en de advisering zich afspeelt in het informele circuit. Pagina 27 van 55
De cliënt centraal | december 2011
De SVB en de cliëntenraad geven aan dat de cliëntenraad vaak al vroeg betrokken wordt bij belangrijke ontwikkelingen. Bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van SVB 10 en de vorming van integrale teams.
5.3
Conclusie De cliëntenraden van UWV, SVB en gemeenten worden langs formele weg, maar zeker ook langs informele weg (dit laatste geldt zeker voor de zbo’s) in staat gesteld invloed uit te oefenen op de dienstverlening en de klantgerichtheid ervan. Uit het onderzoek is gebleken dat 20 procent van de onderzochte gemeenten in de onderzoeksperiode geen actieve cliëntenraad had. UWV en de gemeenten nemen veel van de onderzochte (formele/schriftelijke) adviezen van de cliëntenraden geheel of gedeeltelijk over (UWV minimaal de helft, gemeenten ongeveer 80%). Als een advies is overgenomen dan wordt de dienstverlening ook daadwerkelijk aangepast. De onderzochte schriftelijke adviezen van cliëntenraden dragen daarmee zichtbaar bij aan het realiseren van een klantgerichte dienstverlening door de uitvoerende instanties. Hoe groot het (totale) effect van cliëntparticipatie is op het realiseren van een klantgerichte dienstverlening door de uitvoerende instanties is moeilijk vast te stellen. Dit komt omdat veel van de inbreng/beïnvloeding van de cliëntenraden zich afspeelt in de informele sfeer en niet via de formele/schriftelijke procedures. Of een aanpassing van de dienstverlening het gevolg is van beïnvloeding door de cliëntenraad is dan niet exact te meten. UWV en SVB stellen dat de impact van cliëntparticipatie bij hen groot is.
Pagina 28 van 55
De cliënt centraal | december 2011
6
Bijdragen aan een meer klantgerichte dienstverlening
In hoofdstuk 3 is beschreven welke structurele instrumenten de uitvoerende instanties gebruiken om de klantgerichtheid van de dienstverlening direct te verbeteren dan wel te monitoren. In dit hoofdstuk komt aan de orde wat er met de uitkomsten van de structurele instrumenten gebeurt. En dragen deze uitkomsten dan bij aan een meer klantgerichte dienstverlening? Per uitvoerende instantie gaat het hoofdstuk in op de uitkomsten van klanttevredenheidsonderzoeken en cliëntenparticipatie. Daarna worden de uitkomsten van de overige structurele instrumenten beschreven alsmede overige activiteiten in het kader van klantgerichtheid die ontplooid zijn.
6.1
UWV Structurele instrumenten In de geraadpleegde documenten zijn voorbeelden te vinden van aanpassingen in (het proces van) de dienstverlening naar aanleiding van uitkomsten van structurele instrumenten. Deze aanpassingen moeten de dienstverlening klantgerichter maken. Zo heeft UWV naar aanleiding van wat lagere scores op klanttevredenheid bij de AOprocessen in 2008 de nadruk gelegd op een tijdige beslissing en betaling. Ook heeft UWV de communicatie met de klant rondom en ná de claimbeoordeling verbeterd. Daarnaast heeft UWV de prioriteit gegeven aan een tijdige postafhandeling en adequate correspondentie met de cliënt, omdat gebleken was dat dit veel reacties achteraf van cliënten kan voorkomen. Aanpassingen die UWV heeft gedaan naar aanleiding van (schriftelijke) adviezen van de Centrale Cliëntenraad zijn bijvoorbeeld dat er door middel van op individuele situaties aangepaste brieven wordt gecommuniceerd over de verschuiving van het betaalmoment. Ook is de informatieverstrekking via folder en internet over voorschotbetalingen WW verduidelijkt. Minister Donner heeft UWV verzocht de Murphyknop in te voeren. Mede dankzij betrokkenheid van cliëntenraden heeft UWV de operationalisering hiervan ter hand genomen en is een stappenplan ontwikkeld om mensen die buiten de boot vallen, direct en adequaat te helpen (klantprincipe persoonlijke aandacht en maatwerk). Behalve door onderzoek onder klanten kan ook inzicht worden verkregen in de gevolgen voor klanten door onderzoek van procesinformatie. Een voorbeeld hiervan is de invoer van een betaalkalender WW. Na invoering hiervan is op één van de kantoren onderzocht wat het effect was op het aantal betalingsvragen. Daaruit bleek dat na invoering van deze kalender het aantal betalingsvragen substantieel was afgenomen48. Een ander voorbeeld is dat uit onderzoek bleek dat de digitaliseringsgraad (percentage van de dienstverlening die digitaal plaatsvindt) aanzienlijk toenam nadat bij digitale aanvragen van een WW-uitkering het digitaal toesturen van inkomstenformulier als defaultwaarde was ingevoerd49. Uit de bestudeerde documenten blijkt dat er door de jaren heen nog veel meer activiteiten door UWV zijn ontplooid die de klantgerichtheid beogen te vergroten. Wat de precieze aanleiding voor deze activiteiten is geweest, is niet uit de stukken te achterhalen. Voorbeelden zijn (niet limitatief): - publiciteitscampagnes;
48 49
Customer Intelligence tertiaalrapportage WW 2011-T1. Customer Intelligence tertiaalrapportage WW 2011-T2. Pagina 29 van 55
De cliënt centraal | december 2011
-
brieven, brochures en formulieren zijn verhelderd en afgestemd op de wensen van de cliënt; medewerkers hebben deelgenomen aan het leer- en ervaringsprogramma “De Buitenwereld”, om hen te trainen in klantgericht denken en doen; veel formulieren en aanvragen hebben een digitale versie gekregen; de internetsite is doelgroepgericht gemaakt; er zijn rekenhulpen online gezet; UWV werkt met het Digitaal klantdossier, participeert in DigiD; etc.
Daarnaast heeft UWV in 2007 de organisatie ingericht volgens de vier kernfuncties van de sociale zekerheid – Werk, Sociaal Medische Zaken, Uitkeren en Gegevensdiensten en de daarbij behorende Klantmanagement Organisatie als vijfde kernfunctie. Deze is ingericht om de klantcommunicatie vorm te geven en de regie over de klantprocessen te voeren en zo de kwaliteit van de dienstverlening te verhogen50. De kernfunctie Klantmanagement Organisatie heet nu Klant & Service. Wat de aanleiding voor elk van deze activiteiten afzonderlijk is geweest, is moeilijk te bepalen. Vaak kwam er uit verschillende bronnen hetzelfde signaal dat er ergens verbetering noodzakelijk was. Wat elk van alle genoemde activiteiten en organisatorische aanpassingen exact voor effect heeft gehad op de klantgerichtheid van de dienstverlening is eveneens moeilijk te bepalen, omdat er vaak meerdere acties tegelijk zijn ingezet. Het effect van de afzonderlijke activiteit is daardoor goed te meten. UWV meet ook niet op het niveau van de activiteiten. De meetsystematiek die UWV momenteel hanteert, beoogt zicht te bieden op de kwaliteit van de dienstverlening gemeten aan de hand van de vijf klantprincipes. De uitkomsten van deze metingen, samen met de uitkomsten van het monitoren van een groot aantal zaken, worden opgenomen in interne verbeterrapportages. In deze rapportages worden ook verbeteringsvoorstellen opgenomen. Het is de verantwoordelijkheid van directies van de divisies dat de verbeteringsvoorstellen die worden gedaan, ook worden opgepakt. De divisie Klant & Service heeft de taak dit te volgen en, indien wordt geconstateerd dat verbeteringsvoorstellen niet worden opgepakt, zo nodig richting de Raad van Bestuur van UWV actie te ondernemen51.
6.2
SVB Structurele instrumenten Ook in de documenten van SVB zijn voorbeelden van activiteiten naar aanleiding van uitkomsten van klantonderzoek te vinden Uit het tevredenheidsonderzoek 2008 bleek dat het werken in serviceteams tot een hogere klantwaardering leidt. Wel bleek uit dit onderzoek dat Anw-klanten wat minder tevreden zijn. Om de oorzaken te achterhalen waarom Anw –klanten wat minder tevreden zijn is in het najaar van 2008 een kwalitatief vervolgonderzoek onder Anw-klanten uitgevoerd52. Daaruit bleek dat klanten vooral van mening waren dat SVB meer begrip kan tonen voor hun situatie in de schriftelijke correspondentie. Daarop heeft in 2009 een verbeterslag in de toon en taal van de brieven voor de Anw en de AOW plaatsgevonden, waarbij rekening is gehouden met de opmerkingen van klanten uit de klanttevredenheidsonderzoeken. Daarnaast voert SVB in 2011 en proef uit
50 51 52
UWV Jaarverslag 2007, hoofdstuk 4. Memo UWV Klant & Service aan IWI, d.d. 2 november 2011. Jaarverslag SVB 2008, paragraaf 3.3. Pagina 30 van 55
De cliënt centraal | december 2011
waarbij het voor klanten mogelijk is gemaakt via internet hun feedback over de duidelijkheid, toon en taalgebruik van de gebruikte brieven te geven53. Verder is uit de analyses van de klachten in 2005 gebleken dat klachten te lang bleven liggen. Oplossingen werden gevonden in het wegwerken van werkvoorraden waardoor klantvragen en verzoeken minder lang bleven liggen, brieven waar regelmatig klachten over kwamen aan te passen en door het werken met serviceteams op de afdeling Kinderbijslag waardoor meer klantsignalen direct aan de telefoon werden afgedaan54. In 2009 kwam uit de meting over de tevredenheid over de klachtenafhandeling naar voren dat er volgens de respondenten voornamelijk valt te verbeteren in het toegeven en rechtzetten van fouten, beloften nakomen, communicatie over de oplossing van de klacht en de snelheid van afhandelen55. Vanaf 2010 zijn er afspraken gemaakt met de Vestigingskantoren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor de rapportage van de klachtafhandeling en de ontwikkeling van klachten. Dit brengt de kantoren er sneller toe om in het eigen overleg de uitkomsten en mogelijke verbeteringen te bespreken. Er is voor gekozen om geen centrale acties in te zetten op het verbeteren van het klachtafhandelingsproces. Het aantal klachten is zo klein dat andere prioriteiten zijn gesteld. Het programma SVB 10 met het invoeren van integrale serviceteams en het opleiden van alle serviceteammedewerkers daarvoor vraagt alle aandacht en capaciteit56. Uit de bestudeerde documenten blijkt dat ook SVB nog veel meer activiteiten heeft ontplooid die de klantgerichtheid beogen te vergroten. Wat de precieze aanleiding voor deze activiteiten is geweest, is niet uit de stukken te achterhalen. Voorbeelden zijn (niet limitatief): brieven waar regelmatig klachten over kwamen zijn aangepast; ook TOG-aanvragen kunnen via internet worden ingediend; de dienstverlening aan niet-ingezetenen is uitgebreid door webdiensten in andere talen aan te bieden en toegang te verlenen aan niet-ingezetenen via DigiD; klanten kunnen via de website documenten naar SVB versturen; MijnSVB: Dit is een project met verbeteractiviteiten gericht op internet en het verminderen van de administratieve lasten voor de burger; de brieven, formulieren en webdiensten waarmee de burger een pensioenoverzicht kan aanvragen zijn verbeterd; op MijnSVB kunnen alle burgers met een DigiD hun gegevens sinds november 2009 inzien; sinds kort bevordert SVB ook de Anw-aanvraag voor halfwezen; aanvragen vrijwillige verzekering: MijnSVB bevat nu een wizard, waarmee de klant na kan gaan of vrijwillige verzekering voor hem zinvol is. In dat geval kan hij de aanvraag op MijnSVB direct indienen; etc. Een hele belangrijke ontwikkeling op het gebied van klantgerichter werken is de beslissing geweest om de callcenters op te heffen en te gaan werken in serviceteams. Dit concept is later uitgegroeid tot integrale service teams (IST). Tot september 2006 had SVB op elke vestiging een eigen frontoffice/callcenter. Het callcenter zorgde voor de afhandeling van inkomende telefoongesprekken en e-mail, en stond bezoekers en klanten in de spreekkamers te woord. De complexere gevalsbehandeling vond plaats in het backoffice. De dienstverlening van het 53 54 55 56
Aanvullende informatie SVB aan IWI, per e-mail, 28 oktober 2011. Jaarverslag SVB 2006, paragraaf 3.6. Jaarverslag SVB 2009, paragraaf 3.3. Aanvullende informatie SVB aan IWI, per e-mail, 28 oktober 2011. Pagina 31 van 55
De cliënt centraal | december 2011
integrale serviceteam is volledig gericht op persoonlijke, integrale service op maat. Uitgangspunt daarbij is een klantgebeurtenis, dat wil zeggen een verandering in de persoonlijke omstandigheden van een klant. Het serviceteam verwerkt klantgebeurtenissen integraal, dus van de aanleiding, het signaal dat binnenkomt over een klantgebeurtenis tot aan het resultaat voor de klant. Integrale dienstverlening gaat daarmee verder dan het combineren van de gevolgen voor meerdere wetten of regelingen. Om dit allemaal te faciliteren is in 2006 is een programma gestart (Ruim Baan) dat was bedoeld voor de opleiding en ontwikkeling van de serviceteammedewerkers en de serviceteamleiders. Een belangrijk onderdeel bij het starten met IST is de training van alle serviceteammedewerkers over een periode van twee jaar: naast een korte intensieve training wordt gebruik gemaakt van een elektronische leeromgeving die de medewerker in de praktijk ondersteunt. Een andere vorm van faciliteren is de applicatie ‘Integraal klantbeeld’ die in 2009 is ontwikkeld. Deze applicatie toont welke diensten en producten een klant bij SVB afneemt en is een hulpmiddel voor de integrale dienstverlening. Ook voor SVB geldt dat de aanleiding van de ondernomen activiteiten niet eenduidig is. Wat elk van alle genoemde acties exact voor een effect heeft gehad op de klantgerichtheid van de dienstverlening is eveneens moeilijk te bepalen, omdat er vaak meerdere acties tegelijk zijn ingezet. Wel geeft SVB aan dat resultaten continu worden gemonitord in het dashboard, en dat daaruit blijkt dat er een duidelijke stijging is in de klanttevredenheid de afgelopen jaren. Ook op kwaliteit, tijdigheid en betrouwbaarheid doet SVB het volgens het dashboard goed57. De SVB monitort, net als UWV, niet op activiteitenniveau, maar op het niveau van prestatie-indicatoren.
6.3
Gemeenten Structurele instrumenten Als er in de bestudeerde stukken uitkomsten vermeld worden die gerelateerd zijn aan werk en inkomen dan heeft dit meestal betrekking op de uitgevoerde klanttevredenheidsonderzoeken. Soms staat daarbij ook aangegeven welke veranderingen/verbeteringen de gemeente gaat doorvoeren naar aanleiding van de uitkomsten. Zo worden ter verbetering van de algemene informatievoorziening klanten via nieuwsbrieven beter geïnformeerd over rechten en plichten. Een ander voorbeeld is klanten beter geïnformeerd worden over de mogelijkheid om per mail contact te onderhouden met hun casemanager. Uit het onderzoek van de gemeente bleek namelijk dat een grote meerderheid (60%) van de klanten aan gaf hier geen mening over te hebben. Dit zou er op kunnen wijzen dat een groot deel van de klanten niet van deze mogelijkheid op de hoogte is. Contact per mail zou de bereikbaarheid van de casemanager voor de klant kunnen verbeteren en daarmee de druk, die nu nog op de telefonisch bereikbaarheid ligt, verminderen, aldus de gemeente De adviezen van de cliëntenraden, die volledig of deels zijn overgenomen hebben geleid tot diverse aanpassingen in gemeentelijke verordeningen, het uitvoeringsbeleid, procedures en de publieksvoorlichting. De aanpassingen hadden verder het meeste betrekking op de onderwerpen participatie/re-integratie, regelgeving, informatieverstrekking en uitkering. Ter illustratie: In zeven gevallen is een gemeentelijke verordening aangepast. Het gaat hier vooral om gevraagde adviezen ten aanzien van nieuwe of aangepaste verorde-
57
Aanvullende informatie SVB aan IWI, per e-mail, 28 oktober 2011. Pagina 32 van 55
De cliënt centraal | december 2011
-
-
-
-
6.4
ningen op het gebied van de WIJ, de WWB en de IOAZ/IOAW en verordeningen met betrekking tot het maatregelen- of toeslagenbeleid van de gemeente. In elf gevallen is het uitvoeringsbeleid aangepast. Een voorbeeld hiervan is een voorstel van de gemeente om het beleidskader voor mensen met schulden te wijzigingen. In zeven gevallen is een procedure aangepast. Een voorbeeld hiervan betreft een adviesaanvraag van de gemeente over het gebruik van de zogenaamde rechtmatigheidsformulieren. In negen gevallen is de publieksvoorlichting aangepast. Een voorbeeld hiervan is dat een gemeente naar aanleiding van een ongevraagd advies van de cliëntenraad, meer en actiever burgers informeert over sociale wetten, wijzigingen en voorzieningen.58 Veertien adviezen hebben geleid tot andere aanpassingen. Voorbeelden hiervan zijn: het betrekken van cliëntenraden bij klanttevredenheidsonderzoeken, het aanpassen van het cursusaanbod voor uitkeringsgerechtigden, betere automatisering bij de gemeenten en opleiding van medewerkers van de gemeente voor betere dienstverlening.
Conclusies Zowel direct naar aanleiding van uitkomsten van structurele instrumenten, als vanuit niet herleidbare aanleidingen ondernemen de uitvoerende instanties activiteiten gericht op het meer klantgericht maken van de dienstverlening. Deze variëren van (grote) organisatorische veranderingen tot het aanpassen van bepaalde klantbrieven. De uitvoerende organisaties, zeker UWV en SVB, ondernemen heel veel om de dienstverlening klantgerichter te maken. UWV en SVB monitoren de kwaliteit van hun dienstverlening, en de veranderingen daarin, door te meten op de klantprincipes en prestatie-indicatoren en niet de resultaten van de afzonderlijke activiteiten. Door de veelheid aan activiteiten, en de manier van monitoren door de organisaties zelf, is het voor de inspectie, maar ook voor de uitvoerende instanties, niet inzichtelijk wat nu het resultaat van de afzonderlijke activiteiten is geweest. Daarmee is ook niet duidelijk wat nu het effect van de afzonderlijke activiteiten op de klantgerichtheid van de dienstverlening was. De inspectie is van mening dat het hele pakket aan instrumenten zeker heeft bijgedragen aan meer aandacht voor klantgerichtheid maar dat door de veelheid aan instrumenten de effectiviteit van de afzonderlijke instrumenten en de efficiency van het hele pakket niet helder zijn.
58
Overigens kan hier worden opgemerkt dat de actie van de gemeente (in eerste instantie) niet in lijn was met he advies van de cliëntenraad. De publieksvoorlichting is aangepast, maar anders dan dat de cliëntenraad voorstelde. Pagina 33 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Pagina 34 van 55
De cliënt centraal | december 2011
7
Reacties SUWI-partijen
Algemeen De organisaties SVB, UWV, VNG en LCR hebben op het concept van deze rapportage een bestuurlijke reactie gegeven. De brieven met bestuurlijke reacties zijn in bijlage 2 opgenomen. De organisaties hebben eveneens de nota’s van bevindingen, waarop deze rapportage is gebaseerd, voorzien van ambtelijk commentaar. SVB De SVB onderschrijft het belang van klantgerichtheid voor de kwaliteit van de dienstverlening. De SVB geeft aan de handschoen van de eerste SUWI-evaluatie, om de klantgerichtheid op een hoger plan te brengen, te hebben opgepakt. Zij ziet een uitdaging voor de komende jaren om die dienstverlening ondanks alle grote veranderingen en taakstellingen op dat hoge niveau te houden. Om de klantgerichtheid te vergroten is een breed spectrum van instrumenten ingezet om de dienstverlening te monitoren en sturen. De SVB geeft aan dat de inspectie constateert dat het voor een effectief gebruik noodzakelijk is dat dergelijke instrumenten een integraal onderdeel vormen van de verbetercyclus en dicht bij of in de processen worden ingezet. De SVB geeft aan te voldoen aan deze voorwaarde. De SVB vindt de mening van klanten over de dienstverlening heel belangrijk; vooral van klanten waar recent contact mee is geweest. Een vorm van klant(tevredenheids)onderzoek acht zij daarom noodzakelijk om die mening te weten. De SVB heeft met instemming kennisgenomen van de constatering dat de zgn. derde generatie onderzoeksmethode een effectieve en efficiënte onderzoeksmethode is, die deel uitmaakt van de sturingscyclus. De resultaten van dergelijk onderzoek heeft een toegevoegde waarde voor de SVB, in samenhang met andere indicatoren en signalen, bijvoorbeeld uit klachtenanalyse. Tenslotte onderschrijft de SVB het oordeel over de waarde en de positieve ontwikkeling van de cliëntenparticipatie bij onder meer de SVB. Cliëntenparticipatie heeft volgens de SVB een duidelijke toegevoegde waarde voor haar excellente dienstverlening. UWV UWV is verheugd dat IWI constateert dat UWV sinds de SUWI evaluatie van 2006 goed is omgegaan met de klantgerichtheid van de dienstverlening en dat er op dit gebied verbeteringen zijn gerealiseerd. UWV onderschrijft de bevindingen en conclusies ten aanzien van UWV in de rapportage over de bijdrage van cliëntenparticipatie aan klantgerichte dienstverlening. De Raad van Bestuur van UWV hecht grote waarde aan cliëntenparticipatie. UWV heeft daarom als organisatie bewust veel geïnvesteerd in de ondersteuning bij het opzetten en dagelijks functioneren van de centrale en regionale cliëntenraden van UWV. UWV geeft verder aan dat IWI constateert dat kosten- en efficiencyoverwegingen soms prevaleren boven klantgerichtheid. UWV moet de komende jaren besparingen realiseren en daarmee ingrijpende keuzes in de uitvoering maken. UWV is van mening dat, ondanks de ingrijpende keuzes, het huidige dienstverleningsniveau gehandhaafd kan blijven. Wel kan in de komende transitiefase die de uitvoering doormaakt de dienstverlening tijdelijk onder druk komen te staan. Met betrekking tot het klantgerichtheidsonderzoek in de keten van werk en inkomen herkent UWV zich niet volledig in de uitspraken van de inspectie. UWV schrijft in de Pagina 35 van 55
De cliënt centraal | december 2011
loop der jaren een mix te hebben ontwikkeld van grootschalig, gelaagd klantgerichtheidsonderzoek en wat de inspectie derde generatie onderzoeksinstrumenten noemt. Hiermee bouwt UWV naar eigen zeggen kennis op en verkrijgt ze een steeds beter inzicht in de effecten van de dienstverlening voor de klanten. Tevens geeft UWV aan de afgelopen jaren ook veel aandacht te hebben besteed aan de onderbouwing en validering van de door haar gebruikte onderzoeksmethoden. Ze zijn op inhoudelijke gronden dan ook van mening dat de kritiek van de inspectie ten aanzien van dit punt niet van toepassing is op UWV. Dat alles neemt niet weg dat de rapportage naar de mening van UWV ook voor hen een prikkel is om voortdurend te blijven nadenken over mogelijkheden tot verbetering van de kwaliteit en validering van de onderzoeksmethoden.
VNG De VNG deelt de algemene conclusie dat gemeenten goed omgaan met klantgerichtheid van de dienstverlening, In de VNG publicatie 'Dienstverlening draait om mensen. De basis op orde, werken aan de toekomst', pleit de VNG voor het samen (in de keten) en in samenhang oppakken van dienstverlening. Vervolgens geeft de VNG aan dat het feit dat van de onderzochte gemeenten het merendeel de adviezen van de cliëntenraden gedeeltelijk of geheel overneemt (ongeveer 80%) een duidelijk signaal is dat cliëntenparticipatie hoog bij hen op de agenda staat en dat de adviezen geacht worden bij te dragen aan het verbeteren van een klantgerichte dienstverlening. De VNG is het met de inspectie eens dat het een aandachtspunt is dat gemeentelijke sociale diensten niet altijd duidelijk hebben wat de doelen zijn die zij beogen met het uitvoeren van klanttevredenheidsonderzoek. Tegelijkertijd constateert de inspectie volgens de VNG terecht dat gemeenten gebonden zijn aan uitvoeringsvoorschriften die kunnen conflicteren met het streven naar een zo hoog mogelijk klanttevredenheid. Daardoor zijn volgens de inspectie de verkregen indicatoren op basis van grootschalige klanttevredenheidsonderzoeken ongeschikt als sturingsinformatie, aldus de VNG. Tenslotte geeft de VNG aan dat zij het geen probleem acht dat naast het uitvoeren van klanttevredenheidsonderzoek er meerdere bronnen zijn die dezelfde knelpunten in de dienstverlening signaleren. Welk instrument dan concreet heeft geleid tot een optimalisering van de dienstverlening is minder relevant, zolang het knelpunt maar is opgelost. LCR De Landelijke cliëntenraad onderschrijft de constatering in het rapport dat klantgerichtheid noch in de wet noch door de uitvoerende instanties exact wordt gedefinieerd. Hij vraagt of IWI van mening is dat het begrip alsnog nader gedefinieerd moet worden. Daarnaast is de LCR verheugd dat IWI de werking van cliëntparticipatie onderzocht heeft en dat het instrument blijkens het rapport bijdraagt aan het verbeteren van de klantgerichtheid. De LCR geeft aan dat de geconstateerde 20 procent gemeenten zonder cliëntenraad een negatieve ontwikkeling is ten opzichte van de eerste evaluatie van WWB cliëntenraden uit 2007. Dit acht hij zorgelijk. De LCR vindt het jammer dat IWI geen inhoudelijke analyse heeft gemaakt van de cliëntadviezen en vraagt zich af in hoeverre gemeenten cliëntenraden faciliteren om goed te kunnen functioneren. Verder zou de LCR graag zien dat de conclusie wordt opgenomen dat de deskundigheid van de cliëntenraad een randvoorwaarde is voor goed functioneren. Tenslotte onderschrijft de LCR de conclusies over de betrouwbaarheid Pagina 36 van 55
De cliënt centraal | december 2011
en validiteit van klanttevredenheidsmetingen. Hij vindt een rapportcijfer van een klanttevredenheidsonderzoek geen goede indicator voor het meten van klantgerichtheid.
Nawoord IWI SVB De inspectie heeft geconstateerd dat de SVB veel belang hecht aan klantgerichtheid en dat zij een breed spectrum van instrumenten inzet om de klantgerichtheid te meten en te verbeteren. De inspectie is de mening toegedaan dat ook voor de SVB geldt dat zij helder moet hebben welk doel zij nastreeft ten aanzien van de klantgerichtheid en welk instrument daar het best voor ingezet kan worden. Zij moet daarbij continu de balans zien te vinden tussen de effectiviteit van ieder instrument en de kosten die daarmee gemoeid zijn. UWV De inspectie heeft geconstateerd dat UWV klantgerichtheid van groot belang vindt en inderdaad een groot aantal instrumenten inzet om de klantgerichtheid te verbeteren. Op basis van het onderzoek concludeert de inspectie dat de 3e generatie methoden beter lijken te werken als het gaat om het komen tot een meer klantgerichte dienstverlening, terwijl veel van de methodologische problemen die, óók bij UWV, spelen bij tweede generatie klanttevredenheidsonderzoeken, veel minder relevant zijn. De inspectie is van mening dat UWV helder moet hebben welk doel zij nastreeft ten aanzien van de klantgerichtheid en welk instrument daar het best voor ingezet kan worden. UWV moet goed (blijven) afwegen of grootschalig 2e generatieonderzoek in deze omvang en met deze frequentie nog voldoende meerwaarde heeft, mede in het licht van de kosten die er mee gemoeid zijn. VNG De inspectie noemt in haar rapport diverse redenen waarom volgens haar de indicatoren uit grootschalige (2e generatie) klantgerichtheidsonderzoeken ongeschikt zijn als sturingsinformatie. Deze hangen samen met de validiteit van dergelijke onderzoeken. Naast de uitvoeringsvoorschriften waar de VNG aan refereert zijn dat bijvoorbeeld ook de gedwongen winkelnering van de klant en het feit dat verwachtingen van klanten niet meegnomen worden in de onderzoeken. De VNG geeft aan dat zij het geen probleem acht dat er naast klanttevredenheidsonderzoek meerdere bronnen zijn die dezelfde knelpunten in de dienstverlening kunnen signaleren. Welk instrument dan concreet heeft geleid tot een optimalisering van de dienstverlening is minder relevant. De inspectie deelt deze visie van de VNG niet. Uitvoerende instanties moeten continu de afweging maken welk instrument voor welk doel wordt ingezet. Als meerdere instrumenten tot dezelfde resultaten leiden, vindt de inspectie dat geen efficiënte inzet van de middelen. LCR De inspectie stelt vast dat de LCR de conclusies en het oordeel van het rapport deelt. De LCR vraagt of de inspectie van mening is dat de het begrip klantgerichtheid alsnog gedefinieerd zou moeten worden. Naar de mening van de inspectie is het aan de formele wetgever is voorbehouden om hierover een standpunt in te nemen als het gaat om definiëring in wet en regelgeving. Voor de uitvoerende instanties acht IWI het niettemin verstandig om een goede uitleg te geven aan het begrip omdat het focus geeft aan de activiteiten die moeten bijdragen aan de vergroting ervan. Pagina 37 van 55
De cliënt centraal | december 2011
De LCR geeft aan dat de geconstateerde 20 procent gemeenten zonder cliëntenraad zorgelijk is. IWI wil hierbij de kanttekening plaatsen dat het om een momentopname gaat en dat dit niet hoeft te impliceren dat de desbetreffende gemeenten geen waarde hechten aan cliëntparticipatie. Er zijn in de onderliggende nota van bevindingen redenen aangedragen voor het (tijdelijk) ontbreken van een operationele cliëntenraad. De LCR vindt het verder jammer dat er geen inhoudelijke analyse is gemaakt van de cliëntadviezen. Het hoofddoel van het onderzoek naar cliëntparticipatie was om vast te stellen waarover cliëntenraden advies uitbrengen (onderwerp) en hoe de uitvoerende instanties hiermee omgaan (afweging- en overname advies en implementatie ervan). Tenslotte vraagt de LCR zich af in hoeverre gemeenten cliëntenraden goed faciliteren en verzoekt hij de bevinding in het rapport op te nemen dat de deskundigheid van de cliëntenraad een randvoorwaarde is voor goed functioneren. De programmarapportage is een cumulatie van de belangrijkste bevindingen en conclusies van de onderliggende nota’s van bevindingen die samenhangend gepresenteerd worden. Dat betekent dat de rapportage niet uitputtend is als het gaat om bevindingen en conclusies. De bevindingen in kwestie zijn niet de focus geweest van het onderzoek naar cliëntparticipatie en zijn derhalve niet opgenomen in deze rapportage.
Pagina 38 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Bijlagen
Reacties SUWI-partijen
Pagina 39 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Pagina 40 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Pagina 46 van 55
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Inspectie Werk en Inkomen (IWI) mr. J.A. van den 80S Postbus 11563 2502 AN 'S-GRAVENHAGE
doorldesnummer
bijlage(n)
uwkenmerk
(070) 373 8285
2011/7357
betreft
ons kenmerk
datum
concept programmarapportage
8AWl/U201102241
13 december 2011
De client centraal
Geachte heer Van den 80S, U verzoekt de VNG om een bestuurlijke reactie op de concept programmarapportage
'De client
Centraal', Wij geven graag gehoor aan uw verzoek. In onze bestuurlijke reactie geven wij een algemene reactie waarna we inzoomen op klantgerichtheid
en klanttevredenheidsonderzoeken.
Aigemeen Gemeenten staan als eerste overheid dicht bij de burger en zijn voortdurend bezig om dienstverlening aan de burger te optimaliseren. dienstverlening
Dat geldt ook op het terrein van werk en inkomen. De gemeentelijke
vindt plaats via sociale diensten maar ook via de Werkpleinen.
Wij delen uw algemene conclusie dat gemeenten goed omgaan met klantgerichtheid dienstverlening,
Om tot een meer klantgerichte dienstverlening
een integraal onderdeel uitmaken van de verbetercyclus.
van de
te komen pleit u voor dat instrumenten
In de VNG publicatie 'Dienstverlening
draait
om mensen. De basis op orde, werken aan de toekomst', pie it de VNG voor het samen (in de keten) en in samenhang oppakken van dienstverlening.
Investeren in dienstverlening
biedt veel kansen.
De uitdagingen waar gemeenten de komende tijd voor staan is om ondanks de bezuinigingen op ondermeer ( re-integratie) budgetten, redesign UWI./, nieuwe wetgeving zoals Werken naar Vermogen goede dienstverlening
te blijven bieden.
Specifiek Klantgerichtheid Er is geen eenduidige invulling van klantgerichtheid, klantgerichtheid
In uw onderzoek blijkt dat alhoewel
niet is ingevuld gemeenten wei definleren waar goede dienstverlening
voldoen. Clientenparticipatie
aan zou moeten
maakt hier onderdeel van uit. Het feit dat van de onderzochte gemeenten
het merendeel de adviezen van de clientenraden gedeeltelijk of geheel overneemt (ongeveer 80%), is een duidelijk signaal dat clientenparticipatie
hoog op de agenda staat en de adviezen geacht worden
bij te dragen aan het verbeteren van een klantgerichte dienstverlening.
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
01
Klanttevredenheidsonderzoeken U concludeert verder dat de grootschalige kwantitatieve klanttevredenheidsonderzoeken
zoals die nu
worden uitgevoerd in de sector Werk en Inkomen een beperkte bijdrage leveren aan het verbeteren van de klantgerichtheid •
van de dienstverlening.
U geeft hiervoor een aantal redenen:
Gemeentelijke sociale diensten hebben niet altijd duidelijk wat de doelen zijn die zij beogen met het uitvoeren van klanttevredenheidsonderzoek. aandachtspunt
is. Tegelijkertijd constateert u terecht dat gemeenten
uitvoeringsvoorschriften klanttevredenheid.
gebonden zijn aan
die kunnen confiicteren met het streven naar een zo hoog mogelijk
Daarom zijn volgens u de verkregen indicatoren op basis van
grootschalige klanttevredenheidsonderzoeken •
De VNG deelt uw oordeel dat dit een
ongeschikt als sturingsinformatie.
Voorts meldt u dat resultaten van klanttevredenheidsonderzoek
vaak een van de aanleiding
voor de veranderingen waren. Er zijn vaak ook andere bronnen waaruit dezelfde problemen bleken. Het is hierdoor achteraf niet duidelijk vast te stellen welk instrument heeft bijgedragen aan een meer klantgerichte dienstverlening.
De VNG is van mening dat dit geen probleem
hoeft te zijn. Ais immers door koppeling van verschillende informatiebronnen
het beeld
compleet wordt gemaakt op basis waarvan concrete acties worden ondernomen om dienstverlening
te optimaliseren.
Resumerend: uw rapportage bood een interessante terugblik. De uitdaging de komende tijd is om goede dienstverlening
te blijven bieden op het terrein van Werk en Inkomen.
Hoogachtend, Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
02
Inspectie Werk en Inkomen Mr. J.A. van den Bos Postbus 11563 2502 AN DEN HAAG
Den Haag, 13 december 2011 Betreft: Conceptrapport, ‘De cliënt centraal’ Ref.: LCR/11-0098/ER/BH/GvdM
Geachte heer Van den Bos, De LCR wil hierbij graag gehoor geven aan uw verzoek tot een bestuurlijke reactie bij het conceptrapport, ‘De cliënt centraal’, in het kader van het programma ‘Dienstverlenende overheid’. Op de eerste plaats onderschrijven we uw waarneming dat klantgerichtheid, de LCR spreekt liever van cliëntgerichtheid, noch in de wet, noch door (vrijwel alle) uitvoerende instanties wordt gedefinieerd. Terwijl de klantgerichtheid in SUWI hoog in vaandel staat. De vraag is of de IWI, op basis van deze rapportage, alsnog van oordeel is dat dit begrip nader gedefinieerd moet worden of van mening is dat de vertaling van klantgerichtheid in klantprincipes volstaat. De LCR is van mening dat cliëntgerichtheid een belangrijke doelstelling van beleid moet zijn. Cliëntgerichtheid betekent voor de LCR onder andere dat cliënten in staat worden gesteld eigen keuzes te maken bij de weg naar werk en dat zij daarbij onafhankelijk advies kunnen krijgen. In uw rapport wordt verslag gedaan van twee deelonderzoeken met betrekking tot de klantgerichtheid: de werking van cliëntenparticipatie en klantevredenheidsonderzoeken. De LCR is verheugd dat u onderzocht heeft wat cliëntenparticipatie bijdraagt aan de klantgerichtheid. Met u constateert de LCR dat 20% van de gemeenten geen cliëntenraad heeft. En met u vindt de LCR dit een zorgelijk gegeven. In vergelijking met 2007, de eerste evaluatie Cliëntenparticipatie WWB (2007), is dat een grote achteruitgang. In dat rapport bleek 98% van de gemeenten en cliëntenraad te hebben georganiseerd. Deze achteruitgang vindt de LCR ● Bezoekadres Landelijke Cliëntenraad Anna van Hannoverstraat 4 2595 BJ Den Haag
● Postadres Landelijke Cliëntenraad Postbus 97763 2509 GD Den Haag
● Tel. 070 – 33 340 00 ● e-mail:
[email protected] ● www.landelijkeclientenraad.nl
zorgwekkend. Helaas kan in het rapport niet worden vastgesteld of voornamelijk kleine gemeenten geen cliëntenraad kennen. Of hoe zeer gemeenten zich hebben ingespannen om hun verplichting met betrekking tot het organiseren van cliëntenparticipatie na te komen. De LCR onderschrijft uw constatering dat de gemeenten zonder cliëntenraad adviezen missen waar andere gemeenten hun voordeel mee doen. De LCR vindt het een goed teken dat er de nodige (ongevraagde) adviezen worden gegeven en dat een groot deel hiervan ook leidt tot aanpassing van de dienstverlening. Ook is het goed te zien dat cliëntenraden en instanties elkaar ook kunnen vinden op het informele vlak. Het is voor gemeentelijke cliëntenraden een gemiste kans dat contacten met gemeenteraden nog niet zo vaak voorkomen. Door de veelheid van activiteiten gericht op het verbeteren van klantgerichtheid die UWV en SVB hebben ingezet is het moeilijk te bepalen wat het effect is van een afzonderlijk instrument. Er is geen inhoudelijke analyse gemaakt van de adviezen en een weging van de zwaarte van onderwerpen waarover is geadviseerd. De LCR heeft er begrip voor dat IWI haar onderzoek heeft beperkt tot het proces, maar vindt het wel jammer dat de impact van cliëntenparticipatie in kwalitatief opzicht wat minder goed in beeld komt. De LCR meent dat het belangrijk is om te kijken of gemeenten voldoende bijdrage leveren aan goede randvoorwaarden om een goedwerkende cliëntenraad te organiseren. Het beeld van organisatie van de gemeentelijke cliëntenraden is niet zo helder als die van bijvoorbeeld UWV. Worden raden afdoende ondersteund door de gemeente? Zijn zij voldoende deskundig en hebben zij een scholings- of adviseringsbudget? Wanneer deze variabelen duidelijker in beeld zouden zijn, kan wellicht ook een uitspraak worden gedaan of de kwaliteit van het advies een rol speelt bij het niet of gedeeltelijk overnemen van een advies De LCR heeft de indruk dat er met betrekking tot het faciliteren van cliëntenparticipatie nog grote verschillen zijn tussen gemeenten. In het onderliggende feitenverslag dat de LCR heeft gelezen is deskundigheid van cliëntenraden duidelijk genoemd als randvoorwaarde. Deze constatering is in het huidige rapport buiten beeld geraakt. De LCR doet zowel de suggestie om deskundigheid als randvoorwaarde voor goed functionerende cliëntenparticipatie in het rapport op te nemen als het feitenverslag als bijlage bij het rapport te verspreiden. Bij de gemeentelijke instrumenten om cliëntgerichtheid te monitoren en te verbeteren wordt onderen andere de inzet van landelijke benchmarks genoemd. Het gebruik hiervan kan positief zijn, maar dan moeten er voldoende gemeenten bereid zijn om meerdere jaren te participeren. Tevens is de kwaliteit van de vragenlijst belangrijk. Klanttevredenheidsonderzoeken De LCR onderschrijft van harte de kanttekeningen die het IWI plaats bij de betrouwbaarheid en de validiteit van klanttevredenheidsonderzoek.
2
Gezien het gebrek aan validiteit en betrouwbaarheid van de resultaten van het klanttevredensheidsonderzoek dat voor verantwoording richting Minister en (gemeente)bestuur wordt gebruikt concludeert de inspectie dat dit onderzoek niet meer dan een zeer globale en mogelijk vertekende indruk geeft van de stand van zaken in de uitvoering, en daarom ongeschikt is om op te sturen. De LCR heeft al vele keren laten weten dat een rapportcijfer van een klanttevredenheidsonderzoek niet voldoet als prestatie-indicator voor klantgerichtheid in Het kader van SUWI. Op grond van dit onderzoek van het IWI beveelt de LCR opnieuw van harte aan dat de prestatie indicator klantgerichtheid in SUWI wordt aangepast.
Met vriendelijke groet,
G. van der Meer Voorzitter
Samenstelling Landelijke Cliëntenraad • Landelijke cliëntenorganisaties: Vakcentrale voor Middengroepen en Hoger personeel / Christelijk Nationaal Vakverbond (MHP/CNV), Chronisch zieken en Gehandicaptenraad Nederland (CG-Raad), Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO), Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV, publieke sector), Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV, private sector), Landelijke Vereniging van Arbeidsongeschikten (LVA), Samenwerkingsverbanden Landelijk Overleg Minderheden (LOM), vertegenwoordiging cliënten GGZ, Platvorm VG. • vertegenwoordigers van cliëntenraden: cliëntenraden SVB en UWV • vertegenwoordigers van de gemeentelijke cliëntenparticipatie: Landelijk overleg cliëntenraden Sociale Zekerheid (LocSZ), Landelijk overleg cliëntenraden Sociale Zekerheid (LocSZ)/cliëntenraden G4, Landelijke Vereniging Thuislozen (LVT).
3
De cliënt centraal | december 2011
Lijst van afkortingen
Anw AO AOW CWI DiGiD GSD iBVM IOAZ IOAW IST IWI LCR SUWI SVB SZW UWV VNG WW WNV WSW WIJ WWB ZBO
Algemene nabestaandenwet Arbeidsongeschiktheid Algemene Ouderdomswet Centrale organisatie werk en inkomen / Centrum voor Werk en Inkomen Digitale identiteit Gemeentelijke Sociale Dienst integraal bedrijfsvoeringsmodel Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers Integrale service teams Inspectie Werk en Inkomen Landelijke Cliëntenraad Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen Sociale Verzekeringsbank Sociale Zaken en Werkgelegenheid Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Vereniging van Nederlandse Gemeenten Werkloosheidswet Wet Werken naar Vermogen Wet sociale werkvoorziening Wet investeren in jongeren Wet werk en bijstand zelfstandig bestuursorgaan
Pagina 52 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Publicaties van de Inspectie Werk en Inkomen 2011
R11/09
De cliënt centraal Programmarapportage Dienstverlenende overheid R11/08 Veranderprogramma SVB Tien R11/07 Iedereen aan de slag Programmarapportage Participatie R11/06 De keten volgt klanten, toepassing van klantvolgsystemen Klantvolgfunctionaliteit in het veld van werk en inkomen Overkoepelende rapportage R11/05 Programmarapportage Activering jongeren R11/04 Samenwerken voor uitkeringsgerechtigden met gezondheidsproblemen R11/03 De voorlichting aan WGA’ers R11/02 Onderzoek categoriale aanvullende inkomensondersteuning door gemeenten R11/01 UWV en Walvis, tiende rapportage Jaarverslag 2010
2010
R10/11
De burger bediend in 2010 Programmarapportage Informatieprocessen R10/10 Balans in dienstverlening R10/09 Participatie in crisistijd Afsluiting drie jaar toezichtonderzoek naar de uitvoering van het beleidsprogramma 'Iedereen doet mee' R10/08 Het Chronisch vermoeidheidssyndroom De beoordeling door verzekeringsartsen R10/07 Armoedebestrijding R10/06 Risicobeheersing en re-integratiebudgetten UWV R10/05 Implementatie van eenmalige gegevensuitvraag Jaarplan 2011 R10/04 Maatwerk bij meervoudigheid Domeinoverstijgende dienstverlening aan mensen met meervoudige problematiek R10/03 Dienstverlening op maat Het voorkomen van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid in tijden van crisis R10/02 UWV en Walvis Negende rapportage R10/01 Arbeidsontwikkeling Wsw in beeld Jaarverslag 2009
Pagina 53 van 55
De cliënt centraal | december 2011
U kunt deze publicaties opvragen bij: Inspectie Werk en Inkomen Afdeling Strategie en communicatie
[email protected] www.iwiweb.nl Telefoon (070) 304 44 44 Fax (070) 304 44 45 Postbus 11563 2502 AN Den Haag
Pagina 54 van 55
De cliënt centraal | december 2011
Pagina 55 van 55
Iedereen aan de slag Hoe UWV en gemeenten de vraag naar arbeid en het aanbod van werkzoekenden bijeenbrengen
Iedereen aan de slag Hoe UWV en gemeenten de vraag naar arbeid en het aanbod van werkzoekenden bijeenbrengen
Iedereen aan de slag | december 2011
Colofon
Programma Nummer Datum
Participatie R 11/07 december 2011
Pagina 2 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Voorwoord
Het kabinet zet fors in op vergroting van de arbeidsparticipatie. Dat betekent dat het arbeidsvermogen van mensen zoveel mogelijk moet worden benut. Voor de uitvoeringsorganisaties in het stelsel van werk en inkomen bestaat hun uitdaging uit het stimuleren van uitkeringsgerechtigden om gebruik te maken van de kansen die de arbeidsmarkt biedt en gelijktijdig tegemoet te komen aan de vraag van de arbeidsmarkt. Het programma Participatie van de Inspectie Werk en Inkomen heeft als doel de bijdragen van de uitvoeringsorganisaties aan de participatiedoelstellingen van het kabinet in beeld te brengen door hierover te oordelen. Hiermee wil de inspectie bijdragen aan de toename van de participatiegraad van uitkeringsgerechtigden. Deze rapportage geeft een beeld van de wijze waarop UWV en gemeenten de vraag naar en aanbod van werk bij elkaar brengen. Vorig jaar heeft de inspectie in de rapportage ‘Dienstverlening op maat’ (R10/03) de ontwikkeling van de vraaggerichte aanpak van re-integratie onder de loep genomen. De inspectie noemde het belang van een verdere ontwikkeling van de werkgeversbenadering op lokaal en regionaal niveau alsmede het snel en adequaat vervullen van vacatures. Stond de werkgeversbenadering toen nog in de kinderschoenen, inmiddels zijn er stappen gezet. Hoog tijd dus voor een update van de werkgeversdienstverlening, het matchingsproces van werkzoekenden aan vacatures en de rol van regionaal arbeidsmarktbeleid. Daarnaast zal worden ingegaan op de inzet van flexibele arbeid, een vorm van werken die steeds meer ingeburgerd raakt. Ook de belemmeringen die bestaan bij de uitstroom naar flexibele arbeid passeren de revue.
Mr. J.A. van den Bos Inspecteur-generaal Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Pagina 3 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Pagina 4 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Inhoud
Colofon—2 1
Samenvatting en oordeel—7
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Inleiding—11 Aanleiding voor deze rapportage—11 Wat heeft de inspectie onderzocht—12 Toezichtkader—12 Leeswijzer—12
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Werkgeversdienstverlening—15 Inleiding—15 Werkgeversdienstverlening in een spanningsveld—15 Wat werkgevers vinden van de dienstverlening—15 Hoe vraag en aanbod bijeen worden gebracht—16 Oordelen—17
4 4.1 4.2 4.3 4.4
De rol van regionaal arbeidsmarktbeleid—19 Inleiding—19 Regionaal arbeidsmarktbeleid—19 Het perspectief van werkgevers—20 Oordelen—20
5 5.1 5.2 5.3 5.4
De inzet van flexibele arbeid—21 Inleiding—21 De opkomst van flexibele arbeid: speeddates—21 Belemmeringen voor de uitstroom naar flexibele arbeid—22 Oordelen—23
6 6.1 6.2 6.3 6.4
Het stimuleren van (flexibele) arbeid—25 Inleiding—25 UWV en gemeenten terughoudend met sancties—25 Het perspectief van werkzoekenden—26 Oordelen—27
7
Bestuurlijke reactie – naschrift inspectie—29 Bijlagen: Reacties UWV, VNG en Divosa—31 Publicaties van de Inspectie Werk en Inkomen—41
Pagina 5 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Pagina 6 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
1
Samenvatting en oordeel
Het regeerakkoord omvat een visie op de sociale zekerheid waarin ieder mens de kans verdient zich te ontplooien en iedereen wordt aangesproken op zijn eigen verantwoordelijkheid. Ook is een verhoging van de participatiegraad nodig om de vergrijzing en daarmee samenhangende krimp van het arbeidsaanbod het hoofd te bieden. Samen met de sociale partners wil het kabinet komen tot een meer flexibele arbeidsmarkt, waarbij het vergroten van de langdurige inzetbaarheid van werknemers centraal staat. De Nederlandse arbeidsmarkt moet bewegen van baanzekerheid naar werkzekerheid, aldus het kabinet. Binnen het stelsel van werk en inkomen hebben de ketenpartners UWV en gemeenten een belangrijke wettelijke taak in de markt waar het aanbod van werkzoekenden en de vraag van werkgevers samenkomen. Voor deze taak moet worden ingespeeld op de ontwikkelingen op de lokale en regionale arbeidsmarkt en een samenhangende dienstverlening worden geboden. Een doelgerichte samenwerking met organisaties uit het onderwijs, bedrijfsleven en overheid is hierbij van belang. Gemeenten hebben in dit kader een regierol bij het tot stand brengen van regionaal arbeidsmarktbeleid. UWV-Werkbedrijf faciliteert het opstellen van regionaal arbeidsmarktbeleid en marktbewerkingsplannen. 1 . Als gevolg van opgelegde taakstellingen wordt het dienstverleningsprincipe, onder de noemer ‘redesign UWV’, van UWV WERKbedrijf met ingang van 2012 aangepast. 2 Dit heeft gevolgen voor de dienstverlening die UWV en gemeenten gezamenlijk op de werkpleinen aanbieden. De inspectie gaat er van uit dat de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers door UWV en gemeenten de volgende aspecten omvat: • • • •
Het op basis van de behoeften van werkgevers verwijzen van kandidaten voor de vervulling van deze vacatures (vraaggerichtheid). Het formuleren van regionaal arbeidsmarktbeleid dat inspeelt op de huidige en toekomstige knelpunten op de arbeidsmarkt. Het stimuleren van de uitstroom naar arbeid, inclusief flexibele arbeid. Het gebruik van dwang en drang bij de acceptatie van (flexibele) arbeid.
In deze rapportage geeft de inspectie haar oordeel over de mate waarin UWV en gemeenten in staat zijn de vraag van werkgevers en het aanbod van werkzoekenden in de WW en WWB bij elkaar te brengen. Om tot dit oordeel te komen heeft de inspectie in 2011 vijf onderzoeken uitgevoerd, die op de hierboven genoemde aspecten ingaan. 3 Werkgeversdienstverlening op de werkpleinen Op de werkpleinen bieden UWV en gemeenten gezamenlijk hun diensten voor werk en inkomen aan. Werkzoekenden krijgen hulp bij het vinden van een baan en werkgevers kunnen hier hun vacatures melden en in contact komen met potentiële werknemers.
1 2 3
Jaarplan UWV Werkbedrijf 2011. Het deel van UWV dat zich bezighoudt met werkgevers en werkzoekenden is het UWV Werkbedrijf. Deze onderzoeken betreffen: “Het bijeenbrengen van vraag en aanbod op de werkpleinen”, “Flexibele arbeid en uitstroom”, “Klantenquête participatie”, “Ervaringen en verwachtingen werkgeversdienstverlening” en “Uitwisseling arbeidsmarktinformatie. Pagina 7 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Werkgevers verwachten bij de dienstverlening op het Werkplein dat hun wensen centraal staan. Het gaat hen om de vervulling van de vacature die zij op dat moment hebben: de juiste persoon zo snel mogelijk op de juiste plek. UWV en gemeenten hebben echter een dubbele taak. Enerzijds moeten zij werkgevers zo goed mogelijk bedienen, anderzijds hebben zij de taak om werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt te plaatsen. Uit onderzoek van de inspectie blijkt dat tussen deze taken een spanningsveld bestaat. Dit is één van de redenen, waardoor UWV en gemeenten niet in alle gevallen kunnen voldoen aan de verwachtingen van een werkgever. Matchen van de vraag naar arbeid en het aanbod van werkzoekenden Het Werkplein vervult een filterfunctie door een selectie te maken van kandidaten voor een vacature. Dit neemt niet weg dat de daadwerkelijke screening en de voorselectie van geschikte kandidaten voor verbetering vatbaar is. Een aantal werkgevers dat is bevraagd geeft aan dat selectie helemaal ontbreekt of dat er niet wordt gescreend op de motivatie van een kandidaat. Werkgevers geven aan dat de meeste vacatures niet via het Werkplein vervuld worden; er vindt geen (goede) match plaats. Dit beeld wordt bevestigd in de analyse van de administratieve gegevens van UWV. In 2010 zijn grofweg vier op de tien vacatures vervuld door het Werkplein. Opgemerkt moet worden dat werkgevers hun vacatures ook uitzetten bij private intermediairs of via de krant en dergelijke waardoor zij met kandidaten in contact komen. Het bijeenbrengen van de vraag en aanbod op de werkpleinen is een samenspel tussen de diverse medewerkers van UWV en gemeenten en hun contacten met de werkgevers. Dit proces wordt ondersteund door digitale informatiesystemen, welke echter nog zwakke schakels vormen. Elektronisch matchen van geschikte kandidaten met vacatures levert problemen op, omdat de gegevens die in het systeem staan niet altijd correct zijn ingevuld. Werkzoekenden vullen bijvoorbeeld een wensberoep in, waar ze niet voor gekwalificeerd zijn. Ook biedt het matchingssysteem geen inzicht in essentiële ‘zachte’ kwalificaties zoals de motivatie van een kandidaat of kennis over de bedrijfscultuur. Het wordt dan lastig om via het systeem een geschikte werknemer te vinden. Kennis hebben van kandidaten door het persoonlijk contact is dan vereist om tot een goede match te komen. Ook werkgevers geven aan behoefte te hebben aan persoonlijk contact. De kennis die een medewerker van UWV/gemeenten heeft over hun bedrijf en de screening van kandidaten door deze persoon heeft een duidelijke meerwaarde. De ontwikkeling van arbeidsmarktbeleid Gemeenten hebben hun regierol in relatie tot de ontwikkeling van arbeidsmarktbeleid nog onvoldoende opgepakt. Deze regierol vindt zijn basis in het Bestuursakkoord Rijk en gemeenten van 4 juni 2007 en de wet SUWI (in werking getreden 1 januari 2009). (Regionaal) arbeidsmarktbeleid is samen met het paraat hebben van lokale en regionale arbeidsmarktinformatie van groot belang voor effectieve dienstverlening, in het bijzonder bij de advisering van werkgevers. Op de door de inspectie onderzochte werkpleinen is geen sprake van een dergelijk uitgewerkt beleid. De inspectie stelt vast dat de door UWV verstrekte informatie over de regionale arbeidsmarkt wel proactief gedeeld wordt met werkgevers. Echter bij de dienstverlening aan werkzoekenden anticiperen UWV en gemeenten onvoldoende op verwachte ontwikkelingen in de sector. Men richt zich vooral op concrete vacatures, waardoor kansen om in overleg met bijvoorbeeld werkgevers maatregelen te treffen, zoals het aanbieden van scholing worden gemist.
Pagina 8 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
De inzet van flexibele arbeid Zoals gesteld fungeren UWV en gemeenten als schakel tussen de vraag naar arbeid en het aanbod van cliënten. Het streven is om uitkeringsgerechtigden (weer) aan het werk te helpen: dit kan tijdelijk werk zijn, een uitzendbaan of een vaste baan. De inspectie heeft specifiek naar de inzet van flexibele arbeid ofwel uitzendwerk gekeken: dit in het licht van een veranderende arbeidsmarkt (flexibilisering) waarin de beweging van baanzekerheid naar werkzekerheid wenselijk is. De inspectie oordeelt dat de uitvoering niet in alle opzichten is ingericht op uitstroom naar flexibele arbeid. Bij gemeenten leidt het aanvaarden van een flexibele baan regelmatig tot administratieve problemen en vertraging. UWV en gemeenten benutten flexibele arbeid als uitstroommogelijkheid onder het motto “werk is werk, dus ook uitzendwerk”. Het zijn echter vooral de direct inzetbare werkzoekenden die hiervan het meest profiteren. Uitzendbureaus met een commercieel belang zijn in principe uitsluitend geïnteresseerd in deze groep. Zij worden hierin ook tegemoet gekomen door UWV en gemeenten: via zogenaamde speeddates worden die cliënten aan een uitzendbureau voorgesteld. UWV en gemeenten maken een eigen inschatting van de kandidaat. Cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt komen daardoor niet snel in aanmerking voor plaatsing in flexibele arbeid en er wordt weinig geïnvesteerd in de bereidheid van aanbieders van flexibele arbeid om deze situatie te veranderen. Stimuleren van uitstroom naar (flexibele) arbeid Uitvoerders geven aan dat flexibele arbeid een negatief imago heeft bij veel cliënten. Uitvoerders zijn daarbij terughoudend met het opleggen van sancties bij het niet aanvaarden van dit type werk. Maatregelen worden door gemeenten en UWV over het algemeen gezien als afschrikking of straf. Er zijn klantmanagers die vinden dat de bijstand al op het minimum zit. Anderen vinden het niet passen binnen de cultuur om bij onwillige cliënten meteen sancties toe te passen. De inspectie oordeelt dat de uitvoering de werkbereidheid van cliënten onvoldoende stimuleert en cliënten meer kan aanspreken op hun plichten. De inspectie heeft ook aan cliënten gevraagd of zij bij het zoeken naar werk drang en dwang ervaren vanuit UWV en gemeenten. Onder dwang en drang verstaat de inspectie het instrumentarium dat werkcoaches en klantmanagers tot hun beschikking hebben om de cliënt te overreden zich in te spannen voor het vinden van werk. Zowel de WW als de WWB omvat een sollicitatieplicht. Desondanks zegt de helft van de ondervraagde cliënten in de WWB géén door de casemanager van de gemeente opgelegde verplichting tot solliciteren te ervaren. Dit geldt voor 20 procent van de WW’ers. Naarmate men langer in de uitkering zit wordt dit aantal nog minder. Samenvattend eindoordeel De inspectie oordeelt dat de uitvoering er op meerdere aspecten onvoldoende in slaagt vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Wel is de aandacht voor de vraagkant van de arbeidsmarkt op de werkpleinen in de laatste twee jaar toegenomen. De inspectie oordeelt dat de ondersteunende informatiesystemen van UWV en gemeenten, waarmee een elektronische match tussen werkzoekende en vacature gemaakt moet kunnen worden, onvoldoende functioneren. Het bijeenbrengen van vraag en aanbod is in de huidige situatie mensenwerk: de inzet en het enthousiasme van de medewerkers van UWV en gemeenten zijn hierbij een belangrijke succesfactor. De inspectie stelt daarbij vast dat een uitgewerkte visie op de bemiddelingstaak van UWV en gemeenten in de vorm van regionaal arbeidsmarktbeleid ontbreekt. Pagina 9 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Gemeenten moeten vanaf 2007 op dit vlak een regierol voeren, maar hebben die nog niet opgepakt. Om effectief vraag en aanbod bij elkaar te brengen is naast doeltreffende matching ook vereist dat de werkzoekende wordt aangesproken op zijn of haar verantwoordelijkheid. Dwang en drang zijn belangrijke instrumenten om een motivatieprobleem bij werkzoekenden te voorkomen, waarvan de functionaliteit door de uitvoering wordt onderschat. De inspectie is van mening dat hier sterker de nadruk op gelegd kan worden. De inspectie is van oordeel dat gemeenten en in mindere mate het UWV nog onvoldoende in staat zijn hun besluitvorming en werkprocessen zo in te richten dat uitstroom naar flexibele arbeid voor werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt gefaciliteerd. De inspectie stelt dat door meer innovatie en klantgerichtheid in processen en structuren belemmeringen voor flexibele arbeid dienen te worden verkleind of weggenomen. Administratieve noch financiële belemmeringen mogen werkhervatting in de weg staan. De huidige ontwikkelingen in het stelsel, en in het bijzonder bij UWV, bieden de mogelijkheid om sneller en effectiever te werken. De inspectie vraagt daarbij aandacht voor de verwachtingen van werkgevers en werkzoekenden in relatie tot de invulling van het toekomstige takenpakket van werkpleinen. Binnen het huidige kabinetsbeleid ziet de inspectie een belangrijke rol voor UWV en gemeenten om te komen tot een kwalitatief betere aansluiting bij werkgevers, juist voor werkzoekenden die niet op eigen kracht werk kunnen vinden.
Pagina 10 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
2
Inleiding
2.1
Aanleiding voor deze rapportage Het regeerakkoord ‘Vrijheid en verantwoordelijkheid’ van september 2010 staat in het teken van het gezond maken van de overheidsfinanciën. Het regeerakkoord omvat een visie op de sociale zekerheid waarin ieder mens de kans verdient zich te ontplooien en een ieder wordt aangesproken op zijn eigen verantwoordelijkheid. Alleen wie echt niet in zijn eigen bestaan kan voorzien, mag rekenen op ondersteuning. Ook zonder de noodzaak tot bezuinigingen is er voldoende reden voor een koerswijziging in het participatiebeleid. Een verhoging van de participatiegraad is nodig om de vergrijzing en daarmee samenhangende krimp van het arbeidsaanbod het hoofd te bieden. Samen met de sociale partners wil het kabinet komen tot een meer flexibele arbeidsmarkt, waarbij het vergroten van de langdurige inzetbaarheid van werknemers centraal staat. De Nederlandse arbeidsmarkt moet bewegen van baanzekerheid naar werkzekerheid, aldus het kabinet. Binnen het stelsel van werk en inkomen hebben de ketenpartners UWV en gemeenten een belangrijke taak in de markt waar het aanbod van werkzoekenden en de vraag van werkgevers samenkomen. Voor deze taak moet worden ingespeeld op de ontwikkelingen op de lokale en regionale arbeidsmarkt en een samenhangende dienstverlening worden geboden. Een doelgerichte samenwerking met organisaties uit het onderwijs, bedrijfsleven en overheid is hierbij van belang. Gemeenten hebben in dit kader een regierol bij het tot stand brengen van regionaal arbeidsmarktbeleid. UWV-Werkbedrijf faciliteert het opstellen van regionaal arbeidsmarktbeleid en marktbewerkingsplannen. 4 . Als gevolg van opgelegde taakstellingen wordt het dienstverleningsprincipe, onder de noemer ‘redesign UWV’ van UWV WERKbedrijf met ingang van 2012 aangepast. 5 Dit heeft gevolgen voor de dienstverlening zoals UWV en gemeenten gezamenlijk op de werkpleinen aanbieden. UWV zal de dienstverlening concentreren op dertig regionale werkpleinen en focussen op e-dienstverlening, zowel bij werknemers als werkgevers. Werkgevers worden bij de herinrichting ingedeeld in preferente en nietpreferente werkgevers. Preferente werkgevers zijn werkgevers die bereid zijn om werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen. Het is uiteindelijk de bedoeling dat alleen aan preferente werkgevers individuele dienstverlening zal worden geboden. Voor een adequate werking van het stelsel van werk en inkomen dient de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers door UWV en gemeenten in ieder geval de volgende aspecten te omvatten: 1. Op basis van de wensen van werkgevers verwijzen van geschikte kandidaten voor de vervulling van vacatures (vraaggerichtheid). 2. Formuleren van regionaal arbeidsmarktbeleid dat inspeelt op huidige en toekomstige ontwikkelingen. 3. Inspelen op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, waaronder de inzet van flexibele arbeid. 4. Gebruik van dwang en drang bij de acceptatie van (flexibele) arbeid. 4 5
Jaarplan UWV Werkbedrijf 2011. Het deel van UWV dat zich bezighoudt met werkgevers en werkzoekenden is het UWV Werkbedrijf. Pagina 11 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
2.2
Wat heeft de inspectie onderzocht De inspectie geeft in voorliggende rapportage een oordeel over de wijze waarop het stelsel in relatie tot arbeidsparticipatie functioneert. Concreet betreft het de vraag in hoeverre UWV en gemeenten de vraag van werkgevers en het aanbod van werkzoekenden bij elkaar weten te brengen. Het oordeel van de inspectie is gestoeld op de volgende onderzoeken die de inspectie in 2011 heeft uitgevoerd: 1.
2.
3.
4.
5.
2.3
Het bijeenbrengen van vraag en aanbod op de werkpleinen. Er is onderzoek gedaan op zeven werkpleinen, waarbij medewerkers van de werkpleinen zijn geïnterviewd. Flexibele arbeid en uitstroom. Dit onderzoek vond plaats op zes werkpleinen en bestond daarnaast uit een enquête onder 65 gemeenten. Klantenenquête Participatie. In deze enquête zijn 3667 cliënten gevraagd over hun ervaringen met ondersteuning door UWV en gemeenten. Ervaringen en verwachtingen werkgeversdienstverlening. In dit onderzoek zijn interviews afgenomen met vijf werkgeversorganisaties en 28 werkgevers, en is administratieve data van UWV geanalyseerd. Uitwisseling arbeidsmarktinformatie. In dit onderzoek zijn zeven gemeenten onderzocht.
Toezichtkader Voor het onderwerp participatie staat de effectiviteit van het handelen van de uitvoering in relatie tot de verhoging van de participatiegraad centraal. Van effectief handelen is sprake als de activiteiten in het kader van het participatiebeleid arbeidsmarktrelevant zijn en dus bijdragen aan de kans op een snelle(re) werkhervatting van uitkeringsontvangers. De inspectie oordeelt in de volgende hoofdstukken aan de hand van de in hoofdstuk 2.1 genoemde aspecten.
2.4
Leeswijzer De in paragraaf 2.1. benoemde aspecten van dienstverlening zijn volgens de inspectie van belang bij een adequate werking van het stelsel van werk en inkomen. In de komende hoofdstukken komen deze aspecten aan de orde. Per hoofdstuk presenteert de inspectie de belangrijkste bevindingen en spreekt een (sub)oordeel hierover uit. In hoofdstuk 3 staat de werkgeversdienstverlening centraal. De inspectie gaat in op de wijze waarop vacatures van werkgevers worden vervuld, waarbij specifieke aandacht wordt besteed aan het matchingsproces van het aanbod aan werkzoekenden en de eisen uit de vacatures (aspect 1). Pagina 12 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Hoofdstuk 4 gaat over de rol van regionaal arbeidsmarktbeleid en de samenwerking tussen UWV en gemeenten. In dit hoofdstuk gaat de inspectie in op de ontwikkeling van regionaal arbeidsmarktbeleid en de rol van arbeidsmarktinformatie (aspect 2). In hoofdstuk 5 wordt de rol van flexibele arbeid belicht. De inspectie gaat in op de wijze waarop UWV en gemeenten flexibele arbeid bevorderen en welke belemmeringen zij hierbij tegenkomen. Ook het perspectief van werkzoekenden komt hierbij aan de orde (aspect 3). Tot slot handelt hoofdstuk 6 over de mate waarin werkbereidheid van werkzoekenden wordt gestimuleerd (aspect 4).
Pagina 13 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Pagina 14 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
3
Werkgeversdienstverlening
Bij het bijeenbrengen van vraag en aanbod hebben UWV en gemeenten een dubbele rol, namelijk het plaatsen van werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmark en het bedienen van de werkgever. Tussen deze twee rollen bestaat een spanningsveld, waardoor er niet te allen tijde kan worden uitgegaan van de specifieke wensen van de werkgever. Het Werkplein vervult een filterfunctie door een selectie te maken van kandidaten voor een vacature. Dit neemt niet weg dat de daadwerkelijke screening en de voorselectie van geschikte kandidaten voor verbetering vatbaar is. Gemeenten en UWV investeren veel in digitale informatiesystemen. Desondanks is er ruimte voor verbetering aangezien informatiesystemen niet op elkaar aansluiten en de matchingsmodule niet optimaal functioneert.
3.1
Inleiding Een Werkplein is de plek waar alle diensten voor werk en inkomen bij elkaar komen en waar werkgevers en werkzoekenden elkaar (zouden moeten) vinden. Het betreft een samenwerkingsverband tussen UWV en gemeenten. Op het Werkplein moeten werkzoekenden geholpen worden bij het vinden van een baan. Tegelijkertijd biedt het Werkplein dienstverlening aan werkgevers rondom vacaturevervulling. De inspectie heeft onderzocht hoe UWV en gemeenten de werkgeversdienstverlening invullen en vraag en aanbod bij elkaar brengen. Ook is gevraagd naar de ervaringen van werkgevers.
3.2
Werkgeversdienstverlening in een spanningsveld Op het Werkplein bestaat een spanningsveld in e-dienstverlening. Enerzijds moeten werkgevers worden bediend via een vraaggestuurde benadering (de wensen van de werkgever centraal) en anderzijds moeten werkzoekenden worden bemiddeld naar werk. Daarbij hebben werkpleinen interne prestatieafspraken voor wat betreft de realisatie van uitstroom: het is dus in hun belang om zoveel mogelijk mensen in een functie te plaatsen. Verschillen in opvattingen over de definitie van werkgeversdienstverlening hangen samen met de wijze waarop dit proces vorm krijgt op het Werkplein.
3.3
Wat werkgevers vinden van de dienstverlening Eén contactpersoon voor de werkgever UWV en gemeenten moeten volgens de wet SUWI samen vormgeven aan de werkgeversdienstverlening op de werkpleinen. Dit betekent onder andere dat UWV en gemeenten samen werkgevers benaderen. Ook dienen werkgevers door de vaste contactpersoon geïnformeerd te worden over zowel gemeentelijke als landelijke regelingen. In de praktijk heeft zes op de tien ondervraagde werkgevers een vaste Pagina 15 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
contactpersoon en worden zij niet separaat door gemeenten en UWV benaderd. De meeste van deze werkgevers geven ook aan dat de contactpersoon informatie kan geven over verschillende regelingen en uitkeringsgroepen. Vraaggestuurde benadering van werkgevers Een ander in de SUWI wet genoemd aspect van de dienstverlening is dat deze vraaggestuurd moet zijn. Dit betekent dat de vacature en de daarbij behorende wensen van de werkgever centraal staan, dat bij de vacature werkzoekenden worden gezocht (en niet andersom) en dat er kandidaten worden voorgedragen die passen bij het functieprofiel. Werkgeversorganisaties geven aan dat dit een belangrijk aspect is van de dienstverlening. Vooral screening en voorselectie vinden zij van belang. Werkgevers vinden dat de vacature snel en op de juiste wijze wordt verspreid, maar dat de screening en voorselectie nog voor verbetering vatbaar is. Er zijn werkgevers die vinden dat de screening en selectie in het geheel ontbreken. Ook hebben werkgevers aangegeven dat er niet wordt gescreend op de motivatie van de kandidaat. Er vindt volgens hen niet vaak een match plaats. Dit beeld wordt bevestigd in de analyse van de administratieve gegevens van UWV. Er werden anno 2010 jaarlijks ruim 125.000 vacatures door werkgevers bij werkpleinen gemeld. Minder dan de helft van deze vacatures wordt door het Werkplein vervuld, in 2010 zijn grofweg vier op de tien vacatures vervuld door het Werkplein. De inspectie merkt op dat werkgevers hun vacatures daarnaast ook uitzetten bij private intermediairs of via de krant en dergelijke waardoor zij in contact komen met kandidaten. Toekomstperspectief Met het zogenoemde redesign UWV wordt het dienstverleningsconcept voor werkgevers van UWV aangepast. Dit heeft gevolgen voor de dienstverlening die door UWV en gemeenten gezamenlijk op werkpleinen wordt vormgegeven. De precieze invulling van deze nieuwe werkwijze is nog niet bekend, maar duidelijk is wel dat er meer op e-dienstverlening zal worden ingezet. Voor de toekomstige dienstverlening blijft de screening en voorselectie voor de werkgevers een belangrijk aspect. Indien dit via e-dienstverlening plaatsvindt, zijn er drie belangrijke condities voor het vervullen van vacatures. Zo moet volgens de bevraagde werkgevers de kwaliteit van de cv’s op de website www.werk.nl sterk verbeteren. Ook moet er makkelijker rechtstreeks contact kunnen worden gezocht met potentiële kandidaten. Daarnaast vinden werkgevers het van belang dat zoekfuncties worden verfijnd zodat ze op die manier een selectie kunnen maken van werkzoekenden die aansluiten op de eisen uit de vacature. Werkgevers hebben behoefte aan persoonlijk contact. Ze geven aan dat de kennis die een contactpersoon van een bedrijf heeft en de screening van de kandidaten door deze contactpersoon meerwaarde heeft voor de voorselectie van kandidaten.
3.4
Hoe vraag en aanbod bijeen worden gebracht Het Werkplein als filter voor werkgevers De werkpleinen vervullen nu een belangrijke filterfunctie voor werkgevers. Deze filterfunctie van het Werkplein omvat de voorselectie van kandidaten. Werkgevers die erop vertrouwen dat ze via de voorselectie van het Werkplein uitsluitend de gewenste kandidaten krijgen uit het bestand wordt veel werk uit handen genomen.
Pagina 16 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Vacatures die werkgevers zelf rechtstreeks op werk.nl plaatsen worden niet automatisch opgenomen in het administratieve systeem van het Werkplein. De werkcoach moet dus zelf op de externe website zoeken om alle vacatures in beeld te krijgen. Informatiesystemen vormen nog een obstakel De digitale matching van vraag en aanbod vindt op de werkpleinen plaats via een geautomatiseerd systeem, waarin de vraag van de werkgever wordt vastgelegd. De matchingsmodule koppelt de gegevens van de vacature aan de gegevens die over de werkzoekenden zijn vastgelegd in een ander systeem. Dit resulteert in een lijst met potentiële kandidaten. Gemeenten matchen echter veelal op papier en niet elektronisch. Het elektronisch matchen levert nog problemen op: omdat dit een onvoldoende selectie van geschikte kandidaten oplevert. De redenen hiervoor zijn als volgt: • De gegevens in de systemen zijn niet altijd juist: werkzoekenden vullen bijvoorbeeld een wensberoep in waar ze niet voor zijn gekwalificeerd. • Het systeem biedt geen inzicht in belangrijke zachte kwalificaties zoals werkhouding en gedrag van de werkzoekende. • Kennis over de cultuur van het bedrijf is niet uit het systeem te halen. Een juiste selectie op geschiktheid vraagt om persoonlijke contacten tussen werkcoach en werkzoekenden. Hetzelfde geldt voor de contacten met de werkgever.
3.5
Oordelen Het spanningsveld tussen de wensen van de werkgever enerzijds en werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt anderzijds is één van de redenen dat werkgevers niet altijd krijgen wat zij willen. Werkgevers verwachten dat bij de dienstverlening de vacature en hun wensen centraal staan. Zij zijn van mening dat er nog veel verbeterd kan worden ten aanzien van de screening en voorselectie van geschikte kandidaten. Volgens de respondenten van de werkpleinen zijn werkgevers wel positief over de filterfunctie van UWV bij het vervullen van vacatures. Een belangrijk verbeterpunt vormt het digitale matchingssysteem van UWV en gemeenten. Er bestaat een grote afhankelijkheid van de individuele kennis van werkcoaches en casemanagers over hun caseload. Werkcoaches hanteren hun eigen systeem van persoonlijke mappen waarin men vacatures en cv’s van werkzoekenden bewaart. De digitale informatiesystemen zijn nog zwakke schakels in relatie tot een effectieve vraaggerichte werkwijze, mede omdat zij niet op elkaar aansluiten en uitwisseling tussen de systemen niet goed mogelijk is. Het nog niet goed functioneren van de informatiesystemen vormt een risico voor de beoogde e-dienstverlening. Indien de matching van vraag en aanbod via e-dienstverlening wordt vorm gegeven moet vooral de kwaliteit van de cv’s verbeteren en de zoekfuncties op werk.nl worden verfijnd zodat werkgevers de screening en selectie van kandidaten op een efficiënte manier kunnen doen. Werkgevers geven aan dat de meeste vacatures niet via het Werkplein vervuld worden; er vindt doorgaans geen (goede) match plaats. Dit beeld wordt bevestigd door Pagina 17 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
gegevens van het UWV. De kwaliteit van het bestand van werkzoekenden speelt hierbij wel een rol.
Pagina 18 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
4
De rol van regionaal arbeidsmarktbeleid
Gemeenten hebben hun regierol in de ontwikkeling van arbeidsmarktbeleid nog steeds niet opgepakt. De door UWV verstrekte arbeidsmarktinformatie over de regionale arbeidsmarkt wordt wel gebruikt bij de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers. Desondanks is er ruimte om beter te anticiperen op lokale en regionale arbeidsmarktontwikkelingen door bijvoorbeeld de gerichte inzet van scholing.
4.1
Inleiding Voor het bijeenbrengen van vraag en aanbod is de ontwikkeling van regionaal arbeidsmarktbeleid (inclusief participatiebeleid) en het beschikbaar hebben van regionale arbeidsmarktinformatie van groot belang 6 . De dienstverlening op individueel niveau dient goed aan te sluiten op het regionale beleid. Het standpunt is dat dit tot stand komt door een doelgerichte samenwerking van organisaties uit het onderwijs, bedrijfsleven en overheid. Gemeenten hebben een regierol bij het tot stand brengen van regionaal arbeidsmarktbeleid. UWV-Werkbedrijf heeft aangekondigd het opstellen van regionaal arbeidsmarktbeleid en marktbewerkingsplannen te faciliteren 7 . De inspectie heeft naar de ontwikkeling van arbeidsmarktbeleid gekeken, evenals naar de rol van arbeidsmarktinformatie in het algemeen. Uitgangspunt is dat het gebruik van arbeidsmarktinformatie meerwaarde heeft, onder andere bij de advisering van werkgevers en werkgeversorganisaties. Aan werkgevers is naar hun mening gevraagd op dit vlak. Tevens onderzocht de inspectie de samenwerking tussen UWV, gemeenten en andere partijen.
4.2
Regionaal arbeidsmarktbeleid Geen van de in het onderzoek betrokken werkpleinen heeft een op papier gesteld regionaal arbeidsmarktbeleid voor 2011. Bij slechts twee van de zeven onderzochte werkpleinen werd aangegeven dat er sprake is van een initiatief om te komen tot een regionaal arbeidsmarktbeleid. Medewerkers van de werkpleinen merkten op dat de grotere gemeenten vaak eigen – lokaal in plaats van regionaal - arbeidsmarktbeleid hebben geformuleerd. In het onderzoek trof de inspectie geen regionaal arbeidsmarktbeleid aan dat sturend en kaderstellend werkt voor de verschillende gemeenten, werkpleinen en andere actoren op de arbeidsmarkt. Gebruik analyses ontwikkelingen op de regionale arbeidsmarkt Medewerkers die zich bezighouden met werkzoekenden hebben over het algemeen geen behoefte aan lange termijnprognoses van de arbeidsmarkt. Zij hebben voldoende aan hun eigen praktijkervaring en netwerk, waardoor zij kennis hebben van de vraag en aanbod in de diverse sectoren en wie makkelijk of moeilijk te plaatsen is. De bedrijfsadviseurs van de werkgeversservicepunten, die een belangrijke taak hebben bij het afsluiten van arrangementen en de advisering aan werkgevers over de verwachte (krappere) arbeidsmarkt, maken op proactieve wijze gebruik van re6 7
Bestuursakkoord SZW, VNG 2007 ‘Samen aan de slag’ en de wet SUWI. Jaarplan UWV Werkbedrijf 2011. Pagina 19 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
gionale arbeidsmarktanalyses en marktbewerkingsplannen (veelal door UWV verstrekt). Dit gebeurt als volgt: 1. Verspreiden van kennis aan werkgevers ten behoeve van bewustwording van mogelijke toekomstige knelpunten op de arbeidsmarkt. 2. Het bedenken van creatieve oplossingen. Werkgevers in sectoren met (toekomstige) krapte op de arbeidsmarkt wordt bijvoorbeeld in overweging gegeven om het eigen personeelsbestand intern op te schalen. Hierdoor ontstaat aan de onderkant ruimte, die het servicepunt eventueel via om- of bijscholing van werkzoekenden, wel kan vullen. 3. Samenwerking over de grens. Enkele werkpleinen in de grensstreek hebben bijvoorbeeld contacten met vergelijkbare instanties in de buurlanden om gezamenlijk oplossingen te bieden aan problemen op de arbeidsmarkt.
4.3
Het perspectief van werkgevers Werkgevers hebben aangegeven dat werkgeversdienstverlening breder moet zijn dan alleen vacaturevulling. Werkpleinen moeten bijvoorbeeld ook anticiperen op toekomstige ontwikkelingen op de regionale arbeidsmarkt door arbeidsmarktanalyses te maken op sectoraal niveau. Hoewel UWV WERKbedrijf op de site werk.nl informatie over toekomstige ontwikkelingen op de (regionale) arbeidsmarkt beschikbaar stelt, ervaren de meeste geïnterviewde werkgevers niet dat het Werkplein anticipeert op dergelijke ontwikkelingen. Er wordt nauwelijks actief arbeidsmarktinformatie aangeboden of geïnformeerd bij het bedrijf naar toekomstige ontwikkelingen. Een klein deel van de werkgevers heeft deze ervaring wel. Met deze werkgevers, voornamelijk uitzendbureaus, is regelmatig contact over toekomstige ontwikkelingen. De opbrengst hiervan is echter onduidelijk voor hen.
4.4
Oordelen De inspectie is van oordeel dat de in de Wet SUWI beoogde afstemming van de dienstverlening op het individuele niveau met regionaal arbeidsmarktbeleid nog onvoldoende plaatsvindt en dat de gemeente haar regierol op dit gebied onvoldoende invult. De inspectie oordeelt dat de werkpleinen op basis van arbeidsmarktinformatie voldoende inspelen op de vraag van de arbeidsmarkt. Dit geldt zowel voor individuele werkgevers als voor regionale arrangementen. Ook oordeelt de inspectie positief over het feit dat de werkpleinen deze informatie proactief gebruiken om werkgevers in kennis te stellen van de verwachte ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. De inspectie acht het van belang dat hiermee bij de dienstverlening rekening wordt houden en maatregelen (tijdelijke banen, scholing etc.) worden getroffen. Bij de dienstverlening aan werkzoekenden kan volgens de inspectie meer gebruik worden gemaakt van de arbeidsmarktinformatie, opdat niet uitsluitend op de concrete vacatures wordt gefocust.
Pagina 20 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
5
De inzet van flexibele arbeid
De uitvoering is nog niet ingericht op de uitstroom naar flexibele arbeid, zeker als het gaat om WWB’ers en WW’ers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Hierdoor blijven kansen liggen.
5.1
Inleiding De bemiddelingstaak van gemeenten en UWV houdt in dat zij fungeren als schakel tussen de vraag naar arbeid en het aanbod van cliënten. Naast inkomensbescherming is het primaire doel van het stelsel voor werk en inkomen mensen (weer) aan het werk te helpen. Afhankelijk van de competenties van de cliënt en de vraag op de arbeidsmarkt, kan dit uitzendwerk, tijdelijk werk of een vaste baan zijn. Van UWV en gemeenten kan worden verwacht dat alle mogelijkheden voor arbeid worden benut. In het licht van een veranderende arbeidsmarkt heeft de inspectie onderzocht hoe UWV en gemeenten omgaan met de inzet van specifiek flexibele arbeid. De opkomt van ‘flexicurity’ en de zogenaamde speeddates tussen werkzoekenden en uitzendbureaus benadrukt het belang van deze arbeidsvorm. De inspectie heeft waargenomen dat vooral UWV veel aandacht besteed aan flexibele arbeid. Het is echter een specifieke groep werkzoekenden die hier momenteel de vruchten van plukt.
5.2
De opkomst van flexibele arbeid: speeddates UWV en gemeenten geven aan hun cliënten net zo goed naar flexibele arbeid proberen te leiden als naar vaste banen, hoewel dit bij gemeenten wel afhankelijk is van het type cliënt. Zij wijzen cliënten op de mogelijkheden van flexibele banen en tijdens groepssessies proberen zij eventuele weerstand weg te nemen. UWV organiseert ‘speeddates’ met uitzendbureaus waarbij nieuw ingestroomde WW’ers en soms ook een deel van de WWB’ers zich kunnen laten inschrijven. Speeddates zijn bedoeld voor alle nieuw ingeschreven WW-cliënten. Vooral voor cliënten met een korte afstand tot de arbeidsmarkt leiden deze tot inschrijving bij uitzendbureaus. Vooral in de grotere gemeenten kunnen ook WWB’ers deelnemen aan de speeddates; hiervoor worden alleen cliënten geselecteerd met een profiel dat aansluit op de vraag van uitzendbureaus. Inschrijving uitzendbureau Uit een internetenquête van de inspectie bij gemeenten blijkt dat bijna de helft van de gemeenten aangeeft dat een inschrijving bij een uitzendbureau niet verplicht is. Om te voorkomen dat cliënten worden afgewezen en gedemotiveerd raken, geldt de verplichting vaak alleen als de gemeente inschat dat uitzendbureaus werk hebben voor de cliënt. Ook bij UWV bestaat geen harde verplichting tot inschrijving bij een uitzendbureau.
Pagina 21 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
5.3
Belemmeringen voor de uitstroom naar flexibele arbeid Selectiviteit van uitzendbureaus Niet alle uitzendbureaus zijn bereid alle cliënten van gemeenten en UWV in te schrijven. Uitzendbureaus hebben in tegenstelling tot UWV en gemeenten een commercieel belang. Hun drijfveer is uitsluitend het tevreden stellen van de inlenende werkgever: de juiste persoon op de juiste plek. Negatieve beeldvorming klantenbestand Een belemmering die zich voordoet bij de bemiddeling van WW’ers en WWB’ers is de beeldvorming van werkgevers over de klantgroepen van UWV en gemeenten. Een groot deel van de cliënten van gemeenten en UWV past daarnaast niet één op één op de vacatures van de uitzendbureaus. Dit geldt in sterkere mate voor de WWB’ers, omdat deze cliënten vaker een grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben dan WW’ers. Administratieve belemmeringen Indien werkaanvaarding niet tot volledige uitstroom leidt en er dus sprake blijft van uitkering naast inkomen, moeten gemeenten en UWV het inkomen met de uitkering verrekenen. Voor UWV is dat gemakkelijker dan voor de gemeente. Gemeenten ervaren hier belemmeringen. De gemeentelijke verrekensystematiek kan leiden tot administratieve vertragingen bij de uitbetaling van de uitkering. Uit het onderzoek van de inspectie blijkt dat 44 procent van de ondervraagde gemeenten denkt dat angst voor administratieve vertraging bij de uitbetaling van de uitkering voor de cliënt (zeer) belemmerend kan zijn voor het aanvaarden van flexibele arbeid. Een aantal gemeenten geeft aan dat het lastig is om neveninkomsten goed en bijtijds te verrekenen. De verrekening brengt uitvoeringskosten met zich mee. Ook voor cliënten brengt de aanvaarding van flexibele arbeid bij onvolledige uitstroom veel administratieve verplichtingen met zich mee. Dit geldt wederom vooral voor WWB’ers. Daarnaast zorgt het mogelijk verlies of het verlagen van toeslagen ervoor dat WWB’ers niet zeer enthousiast zijn over de acceptatie van tijdelijk werk. Voor WW‘ers geldt dat de hoogte van de WW een percentage is van het laatstverdiende inkomen. WW’ers zijn bang dat de aanvaarding van uitzendwerk met een lager salaris leidt tot verlaging van hun uitkering. Deze cliënten weten niet dat ze binnen twee jaar terug kunnen vallen op de oude WW-rechten. Overige belemmeringen voor cliënten Respondenten van UWV en gemeenten geven aan dat er bij cliënten weerstand kan zijn om via een uitzendbureau aan de slag te gaan. De oorsprong van de weerstand is divers en hangt samen met de kenmerken van de cliënt. De voornaamste belemmeringen zijn problemen bij kinderopvang en het feit dat de cliënt er bij het accepteren van flexibele arbeid financieel niet op vooruit gaat. Medewerkers van gemeenten geven aan dat ook de onzekerheid over toeslagen en het hebben van zwart werk voor cliënten een belemmering kunnen zijn om flexibele arbeid te aanvaarden. Een andere belemmering is het slechte imago van uitzendwerk. Een deel van de cliënten denkt dat het vooral om ‘lichamelijk zwaar’, ‘laaggeschoold’ of ‘ongekwalificeerd’ werk gaat. Verder hebben cliënten het idee dat uitzendwerk zonder perspectief op een vaste baan onvoldoende zekerheid biedt. Ze hebben moeite met het feit dat het om korte klussen van 1 of 2 dagen gaat. Cliënten willen ook niet steeds een nieuwe uitkering moeten aanvragen en vinden het vervelend om steeds te wisselen Pagina 22 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
van werk. Ze zijn bang dat het aanvaarden van uitzendwerk uiteindelijk leidt tot een cv met gaten.
5.4
Oordelen Waar het uitstroom naar flexibele arbeid betreft constateert de inspectie dat uitzendbureaus primair direct inzetbaar personeel willen aannemen en dat werkzoekenden vaak weerstand hebben tegen het aanvaarden van flexibele arbeid. In de uitvoering leidt het aanvaarden van flexibele arbeid vaak tot administratieve vertraging en problemen. Werkgevers, werkzoekenden en uitvoerders vinden elkaar nog onvoldoende in het nastreven van een optimale uitstroom naar flexibele arbeid. UWV en gemeenten benutten flexibele arbeid als uitstroommogelijkheid. Werk is werk, ook uitzendwerk. Vooral waar het direct inzetbare, en daardoor voor uitzendbureaus interessante, cliënten betreft, is de inspectie van oordeel dat UWV en gemeenten de mogelijkheden voldoende benutten. Het is deze groep die profiteert van de mogelijkheid van speeddates bij uitzendbureaus. De inspectie constateert echter dat voor cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt de mogelijkheid van uitzendwerk onvoldoende nagestreefd wordt. Ook is een belangrijk deel van de uitvoering van UWV en gemeenten, zeker waar het gaat om re-integratieondersteuning en de administratieve verplichtingen rondom de uitkering gebaseerd op het streven naar langdurige arbeid. Bij een arbeidsmarkt die in toenemende mate flexibiliseert is het echter van belang dat de uitvoeringspraktijk ook op flexibele arbeid is afgestemd. De inspectie is van oordeel dat UWV en vooral gemeenten nog onvoldoende in staat zijn hun besluitvorming en werkprocessen zo in te richten dat uitstroom naar flexibele arbeid voor werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt goed wordt gefaciliteerd.
Pagina 23 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Pagina 24 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
6
Het stimuleren van (flexibele) arbeid
Er wordt nog onvoldoende dwang en drang toegepast bij het stimuleren van de werkbereidheid van werkzoekenden wanneer het gaat om flexibele arbeid.
6.1
Inleiding Werkzoekenden worden geacht alles in het werk te stellen om zo snel mogelijk weer aan het werk te zijn. Ze moeten actief op zoek naar een baan en meewerken aan de re-integratieactiviteiten die gemeenten en UWV hen aanbieden. Dit geldt ook voor flexibele arbeid. Dit betekent in de eerste plaats dat de cliënt zich aan gemaakte afspraken moet houden, bijvoorbeeld ten aanzien van inschrijving bij een uitzendbureau. Verder bestaat de plicht tot deelname aan een speeddate wanneer cliënten hiervoor een uitnodiging ontvangen. Voorop staat echter de plicht tot het aanvaarden van passend werk. Wanneer cliënten niet voldoen aan hun plichten, hebben gemeenten en UWV de mogelijkheid tot sanctioneren. Handhaving van de regels geldt hiermee direct als instrument om naleving (met als doel uitstroom) te bevorderen. De inspectie heeft onderzocht hoe UWV en gemeenten bij het stimuleren van flexibele arbeid hiermee omgaan. Hierbij heeft de inspectie ook de ervaringen van werkzoekenden betrokken.
6.2
UWV en gemeenten terughoudend met sancties UWV en gemeenten zijn over het algemeen terughoudend met het opleggen van financiële sancties wanneer het flexibele arbeid betreft. De ervaring van gemeenten is dat zij door het opleggen van een sanctie vaak verder van hun doel (uitstroom) verwijderd raken. Maatregelen worden door gemeenten en UWV over het algemeen gezien als afschrikking of straf. Er zijn klantmanagers die vinden dat de bijstand al op het minimum zit. Anderen vinden het niet passen binnen de cultuur om bij onwillige cliënten meteen sancties toe te passen. De redenering is: “Mensen verplichten werk te accepteren zorgt ervoor dat het uitzendbureau en een opdrachtgever met ongemotiveerde werknemers te maken krijgt.” Dat het opleggen van een maatregel ook een instrument is om gedragsverandering tot stand te brengen (juist richting uitstroom), wordt door uitvoerders nauwelijks benoemd. Vaker vindt men dat cliënten zwaarwegende redenen hebben om flexibele arbeid te weigeren. Enkele uitvoerders geven toe dat zij het moeilijk vinden een maatregel op te leggen, omdat in hun ervaring een sanctie negatieve gevolgen heeft voor de motivatie en betrokkenheid van de cliënt. Er zijn wel situaties denkbaar dat de klantmanager of werkcoach er niet onderuit komt een maatregel op te leggen. Dit is zeker het geval wanneer een cliënt, na veelvuldig overleg met de klantmanager of werkcoach, overal nee op blijft zeggen. Hierbij maakt het niet uit of het om regulier werk of om flexibele arbeid gaat. In dat geval is simpelweg sprake van werkweigering, zeker als soepel met vergoeding van bijvoorbeeld reiskosten of kinderopvang wordt omgegaan.
Pagina 25 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Een reden waarom klantmanagers van de gemeente moeite hebben met het opleggen van een maatregel is de door hen veronderstelde disproportionaliteit van zo’n maatregel als het om flexibele arbeid gaat. Bij weigering van een middag werk bijvoorbeeld hoort een maatregel van een maand uitsluiting. Klantmanagers vinden dat zij in zo’n geval pas bij herhaling een sanctie kunnen opleggen. Als mensen niet kunnen deelnemen aan een speeddate die verplicht is, moeten zij dat van tevoren melden. De werkcoach van UWV kan hen dan voor een volgende keer uitnodigen. Wanneer een cliënt niet komt opdagen, vindt eerst een gesprek plaats. Een maatregel volgt meestal alleen wanneer de cliënt bij herhaling niet verschijnt zonder geldige reden. Wanneer duidelijk is dat een cliënt passend werk weigert wordt er gesanctioneerd, tenzij er zwaarwegende omstandigheden zijn, bijvoorbeeld gezondheidsproblemen. Geen uniformiteit in de handhaving Verschillende uitvoerders van UWV en gemeenten merken op dat de beoordeling van nalatigheid en het opleggen van maatregelen niet uniform is, al denken ze dat de verschillen beperkt zijn. Door de specifieke eigenschappen van flexibele arbeid blijkt het volgens medewerkers van UWV en gemeenten in de praktijk lastig om te beoordelen of een baan passend is. Door op verschillende manieren rekening te houden met persoonlijke omstandigheden van cliënten is het mogelijk dat de één strenger en eerder sanctioneert dan de ander. UWV en gemeenten zijn het erover eens dat een eenduidige aanpak in handhaving bevorderd moet worden. Ervaringen met betrekking tot maatregelen worden steeds meer onderling uitgewisseld. Ook worden intervisiebijeenkomsten gestimuleerd en georganiseerd. Tijdens de bijeenkomsten worden cases besproken en wordt gekeken naar meerdere mogelijkheden om zaken aan te pakken. Deelname blijkt in de praktijk echter vrijblijvend van aard; wanneer intervisie niet aanspreekt hoeven werkcoaches of klantmanagers niet deel te nemen.
6.3
Het perspectief van werkzoekenden Dwang en drang Onder dwang en drang verstaat de inspectie het instrumentarium dat de klantmanagers en werkcoaches tot hun beschikking hebben om de cliënt te overreden zich in te spannen bij het zoeken naar werk. Het gaat bijvoorbeeld om motivering door gesprekken, dwang in de vorm van een korting op de uitkering als cliënten zich niet voldoende inspannen om aan werk te komen en het opleggen van een sollicitatieplicht. WWB’ers ervaren minder dwang en drang dan WW’ers. Ongeveer 50 procent van de WWB’ers en 80 procent van de WW’ers ervaart dwang en drang in zijn contacten met de uitvoering. De voornaamste conclusie met betrekking tot dwang en drang is dat slechts een klein percentage van de WWB’ers een sollicitatieplicht ervaart. Dit percentage wordt voor zowel WWB als WW overigens lager naarmate men langer in de uitkering zit. Ruim 40 procent van de WWB’ers en 70 procent van de WW’ers in het eerste jaar van de uitkering en 20 procent van de WWB’ers en 67 procent van de WW’ers die een jaar of langer een uitkering ontvangt, geeft aan dat ze verplicht worden te solliciteren. Dit is laag gezien de generieke sollicitatieplicht die op beide uitkeringen van toepassing is. UWV of de gemeente kan op individuele basis ontheffing verlenen. Bijvoorbeeld bij ziekte of zorg voor een ernstig ziek familielid, maar ook bij deelname aan re-integratieactiviteiten. Vooralsnog krijgen alleenstaande ouders van kinderen onder de vijf in de WWB ook een ontheffing. Het percentage WWB-cliënten dat Pagina 26 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
naar eigen zeggen niet hoeft te solliciteren is echter opvallend hoger dan het percentage officiële vrijstellingen (ruim 30 procent) zoals gerapporteerd in de Divosamonitor 2010. Dit lage percentage is niet te verklaren uit het feit dat cliënten vrijgesteld zijn in verband met re-integratieactiviteiten: sollicitatieplichtige WWB’ers hebben het afgelopen jaar vaker deelgenomen aan ondersteunende activiteiten. Wel is gebleken dat de cliënten die langer in de uitkering verblijven minder vaak een sollicitatieplicht ervaren. Verder rapporteren cliënten met psychische of lichamelijke problemen veel minder vaak een sollicitatieplicht. Tot slot blijkt dat WWB-cliënten die hoger op de participatieladder staan vaker een sollicitatieplicht ervaren.
6.4
Oordelen Veel cliënten ervaren geen door de casemanager van de gemeente opgelegde verplichting tot solliciteren. Flexibele arbeid heeft een negatief imago bij veel cliënten. Dit gecombineerd met de constatering dat uitvoerders terughoudend zijn met het opleggen van sancties bij het vermijden van flexibele arbeid als uitstroommogelijkheid, brengt de inspectie tot het oordeel dat de uitvoering de werkbereidheid van cliënten onvoldoende stimuleert en/of stuurt.
Pagina 27 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Pagina 28 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
7
Bestuurlijke reactie – naschrift inspectie
Algemeen De organisaties UWV, VNG en Divosa hebben op het concept van deze rapportage een bestuurlijke reactie gegeven. De brieven met bestuurlijke reacties zijn integraal in de bijlage opgenomen. Eerder hebben deze organisaties de nota’s van bevindingen, waarop deze rapportage is gebaseerd, voorzien van ambtelijk commentaar welke door de inspectie - waar opportuun - is verwerkt. Reactie UWV UWV geeft aan dat de werkgeversdienstverlening van UWV in 2012 belangrijke veranderingen zal ondergaan, waarbij men zich vooral zal richten op werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt en op werkgevers die openstaan voor het in dienst nemen van deze kandidaten. UWV geeft aan dat het rapport aanknopingspunten biedt om het proces van matchen en selecteren te verbeteren. Zo zullen in 2012 de mogelijkheden tot zoeken en selecteren van vacatures en kandidaten worden uitgebreid met meerdere criteria. UWV benadrukt dat het Werkplein niet de enige weg is voor een werkgever om een vacature te vervullen: om deze reden is een vacaturevervulling door het Werkplein van 4 op de 10 niet als onvoldoende te zien. Ook zegt UWV dat alle nieuw ingeschreven WW-cliënten worden uitgenodigd voor een speeddate met een uitzendbureau en dat dit dus niet alleen de cliënten zijn met een korte afstand tot de arbeidsmarkt. Tot slot benadrukt UWV dat 80 procent van de WW-cliënten een druk tot solliciteren ervaart. Reactie VNG De VNG is van mening dat de inspectie terecht aangeeft dat het plaatsen van werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt niet altijd overeenkomstig de wens is van de werkgever. Ook kondigt de VNG aan dat UWV en gemeenten de komende tijd actief bezig zullen gaan met het verbeteren van de screening en voorselectie van kandidaten op vooral motivatie. Tot slot deelt de VNG de conclusie van de inspectie niet dat er door het ontbreken van op papier gesteld regionaal arbeidsmarktbeleid géén arbeidsmarkt is, noch dat de gemeenten hun regierol op dit vlak onvoldoende oppakken. Reactie Divosa Divosa geeft aan dat inderdaad verbetering mogelijk is in relatie tot regionaal arbeidsmarktbeleid, maar wil wel wijzen op de context. Het onderzoek is verricht in een periode van transitie. Om deze reden is het dan ook verklaarbaar waarom geformaliseerd regionaal arbeidsmarktbeleid nog niet sturend is op het niveau van het Werkplein. Divosa ziet de ICT in de ondersteuning als een belangrijk onderwerp, maar wijst op de beperkingen van elektronische matching. Mensenwerk is van belang voor het bieden van werkgeversdienstverlening. Voorts geeft Divosa aan dat de centrale overheid ook een rol heeft bij de uitstroom naar flexibele arbeid. Deze rol is zoals Divosa terecht opmerkt niet in het onderzoek Pagina 29 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
meegenomen. Naast de administratieve en financiële belemmeringen voor werkhervatting zouden volgens Divosa ook factoren genoemd moeten worden zoals de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van flexibele kinderopvang, de onzekerheden die het centrale toeslagenbeleid oplevert, pensioenbreuken en politieke keuzes. Naschrift IWI De bestuurlijke reacties hebben geleid tot een aantal aanpassingen in de tekst van het rapport. Allereerst is in de rapportage vermeld dat werkgevers hun vacatures ook bij private intermediairs en via de krant uitzetten: het Werkplein is dus niet het enige gremium. Ook wordt benadrukt dat alle nieuw ingeschreven WW-cliënten worden uitgenodigd voor een speeddate, ongeacht de afstand tot de arbeidsmarkt. Dit neemt echter niet weg dat het in de praktijk voornamelijk de cliënten met een korte afstand tot de arbeidsmarkt zijn die hiervan profiteren. Uitzendbureaus zijn nu eenmaal vooral in deze groep geïnteresseerd. Tot slot wordt benadrukt dat er een onderscheid bestaat in de mate waarin cliënten dwang en drang ervaren in de WWB en WW. Deze is namelijk groter in de WW. In relatie tot het arbeidsmarktbeleid merkt de inspectie op dat de ontwikkeling hiervan en de regierol door gemeenten sterker kunnen worden opgepakt. Er is duidelijk ruimte voor verbetering. Dat hier door de diverse partijen initiatieven toe worden genomen is dan ook positief te noemen.
Pagina 30 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Bijlagen
Reactie Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Reactie Vereniging van Nederlandse Gemeenten Reactie Divosa
Pagina 31 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Pagina 32 van 42
Datum
13 DEC. 2011 Van
Postbus58285, 1040 HG Amsterdam De Inspecteur-Generaal Sociale Zaken en Werkgelegenheid De heer mr. J.A. van den Bos Postbus 11563 2502 AN DEN HAAG
drs. J.P.M.van Straaten T (020) 687 16 21 hens, vanstr:~IQteJl@JJw.'Ull Uw kenmerk:
2011/7079 Ons kenmerk:
SBK/84102 Pagina
1 van 2 Onderwerp
Concept programmarapportage 'Iedereen aan de slag'
Geachte heer Van den Bos,
Hierbij doe ik u mijn bestuurlijke reactie toekomen op de concept programmarapportage 'Iedereen aan de slag'. UWV en gemeenten hebben een belangrijke wettelijke taak in de markt waar het aanbod van werkzoekenden en de vraag van werkgevers samenkomen. De Inspectie citeert op dit punt terecht het jaarplan van UWV Werkbedrijf 2011. De onderzoeken die de Inspectie de afgelopen tijd heeft gedaan en die zijn uitgemond in de voorliggende programmarapportage brengen in beeld hoe de dienstverlening op dit punt is ingericht en functioneert. De Inspectie constateert ondermeer dat grofweg vier op de tien vacatures worden vervuld door het Werkplein. De Inspectie ziet dat als bevestiging van de constatering van werkgevers dat de meeste vacatures niet via het Werkplein vervuld worden. De screening van kandidaten zou onvoldoende plaatsvinden. Ook zou de kennis van de medewerkers van kandidaten en bedrijven onvoldoende zijn. Gegeven het feit dat werkgevers hun vacatures ook bij private intermediairs of via de krant e.d. zullen uitzetten en langs die weg met kandidaten in contact komen beschouw ik het bereikte resultaat van 40% niet als een onvoldoende score. De werkgeversdienstverlening van UWV zal in 2012 belangrijke veranderingen ondergaan. Het binnenhalen en vervolgens vervullen van vacatures is daarbij voor ons geen doel op zichzelf. UWV biedt werkgevers met haar werk.nl-site wei een platform en selectietool voor personeelsvoorziening/vacaturevervulling. Werkgevers kunnen eenvoudig hun vacatures plaatsen op werk.nl en zoeken naar kandidaten. Het vinden van de fit tussen vacatures en kandidaten is vooral een zaak van werkzoekenden en werkgevers zelf. UWV zal zich, gegeven de beperkte middelen/capaciteit, vooral richten op werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt en op werkgevers die te kennen hebben gegeven beschikbare banen (mede) voor deze personen open te stellen. U bepleit in de afsluiting van uw samenvatting ook dat wij juist voor werkzoekenden die niet op eigen kracht werk kunnen vinden, moeten zorgen voor een kwalitatief betere aansluitinq bij werkgevers en dus ook uitgaan van een zekere selectiviteit. De tekortkomingen die de Inspectie constateert in de registratie van gegevens van werkzoekenden herkennen wij en onderschrijven wij in grote lijnen. Uw rapport biedt aanknopingspunten om het proces van matchen/selectie te verbeteren. UWV is voornemens om in 2012 de mogelijkheden tot het zoeken en selecteren van vacatures resp. het zoeken
Pagina
2 van 2
en selecteren van potentiele kandidaten uit te breiden met meerdere criteria. Zo zal in 2012 de mogelijkheid ontstaan om meerdere beroepen vast te leggen. Wij verwachten een actieve opstelling van de bij ons ingeschreven werkzoekenden. Uitgangspunt is dat de klant zelf verantwoordelijk is voor het vinden van werk. UWV maakt afspraken met de klant over rechten en plichten en verantwoording hierover. UWV zal de klant erop aanspreken als deze niet actief en gericht zoekt en zich niet houdt aan de gemaakte afspraken. Wat de ontwikkeling van het arbeidsmarktbeleid betreft constateert u dat gemeenten hun regierol nog onvoldoende hebben opgepakt. Door in de toekomst het belang van de arbeidsmarktregio centraal te stellen en de uitvoerings- en ondersteuningscapaciteit van UWV WERKbedrijf nog meer op dat niveau te organiseren hoopt UWV een impuls te kunnen geven aan het ontstaan van regionaal arbeidsmarktbeleid en regionale marktbewerkingsplannen. Dit overigens in nauwe samenwerking met gemeenten. Over flexibele arbeid suggereert u dat UWV en gemeenten deze arbeid voor dlenten met een afstand tot de arbeidsmarkt niet als reeel werk zien. De speeddates die met uitzendbureaus worden georganiseerd zouden dan ook vooral zijn gericht op de direct plaatsbare werkzoekenden. Oat is echter niet de feitelijke situatie. Aile nieuw ingeschreven WW-clienten worden uitgenodigd voor speeddates met uitzendbureaus, ongeacht de afstand tot de arbeidsmarkt. Daarnaast gaat UWV binnen de plannen voor de omvorming (redesign) van het WERKbedrijf voor aile WW-clienten uit van inschrijving bij een uitzendbureau. UWV beziet samen met uitzendbureaus hoe de dienstverlening ook anderszins afgestemd kan worden op de gebruikerswensen van uitzendbureaus. U constateert tenslotte dat veel werkzoekenden geen verplichting tot solliciteren ervaren. Uit uw cijfers blijkt echter dat 80% van de uwv-cuenten wei degelijk druk van ons ervaart om te solliciteren. Naarmate de uitkering langer duurt voelt een nog groter deel van de uitkeringsgerechtigden deze druk.
Hoogachtend,
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Inspectie Werk en Inkomen (IWI) mr.
JA van den Bos
Postbus 11563 2502 AN 'S-GRAVENHAGE
doorldesnummer
uwkenmerk
bljlage(n)
(070) 373 8285
201117083
betreft
ons kenmerk
datum
concept programmarapportage
BAWI/U201102242
13 december 2011
'Iedereen aan de slag'
Geachte heer Van den Bos, U verzoekt de VNG om een bestuurlijke reactie op de conceptrapportage hebben met belangstelling de conceptrapportage
'Iedereen aan de slag'. Wij
gelezen. In onze bestuurlijke reactie zoomen wij in op
drie onderdelen: 1.
De ontwikkelingen
2.
Werkgeversdienstverlening
van arbeidsmarktbeleid;
3.
Matchen van de vraag naar arbeid en het aanbod van werkzoekenden.
1.
De ontwikkelingen
op de Werkpleinen ;
van arbeidsmarktbeleid
De inspectie meldt dat gemeenten hun regierol tot de ontwikkeling van arbeidsmarktbeleid onvoldoende hebben opgepakt in 2011. Deze constatering wordt onderbouwd doordat op de (7) onderzochte Werkpleinen geen sprake was van een dergelijk uitgewerkt beleid. Het regeerakkoord 2007 en de komende SUWI aanpassingen regionaal arbeidsmarktbeleid. onderwijsinstellingen
uit
geeft gemeenten de regisserende rol op het terrein van
Gemeenten worden geacht om partijen in de regio's (werkgevers,
en ketenpartners als het UWV ) bij elkaar te brengen om afspraken te maken .
Regisseren houdt niet in dat je alles zelf beslist en doet. Het gaat juist om het met elkaar te verbinden van de ambities en mogelijkheden van lokaal, regionaal en sectoraal georganiseerde vergt van gemeenten de nodige stuurmanskunsten
partijen. Het
om hun lokale ambities in regionaal of sectoraal
perspectief te plaatsen. Van andere- meer landelijk opererende partijen- vraagt het de bereidheid om ruimte te geven aan lokaal en regionaal maatwerk. Regionaal arbeidsmarktbeleid
wordt in
verschillende gremia's ontwikkeld (in de zogeheten RPA '5 (Regionaal Platform Arbeidsmarkt), regionale portefeuillehoudersoverleggen,
regionale werkgroepen/structuren).
niet dat door het ontbreken van op papier gesteld regionaal arbeidsmarktbeleid er geen arbeidsmarktbeleid
VNG Postbus 30435,2500
Wij delen uw conclusie bij de (7) Werkpleinen
is.
GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
01
Gemeenten pakken de regierol in het arbeidsmarktbeleid
wei op. Dit dient verder geoptimaliseerd te
worden door blijvend te investeren in het organiserend vermogen van de regio. Immers, en uitvoeren van regionaal arbeidsmarktbeleid arbeidsmarktbeleid
het opstellen
vraagt van iedereen een actieve houding. Regionaal
is daarmee ook een zaak van aile partijen in de regio. Een concreet voorbeeld
waarbij de regionale aanpak werkte is het Actieplan Jeugdwerkloosheid
waarbij intensief ge'investeerd
is de regierol van gemeenten en het organiserend vermogen in de regio. Gelet op de Wet Werken naar vermogen zal de komende tijd de noodzaak van een effectieve integrale werkgeversbenadering houdt in dat gemeenten
als onderdeel van brede arbeidsmarktbeleid
aileen maar toenemen. Integraal
vanuit meerdere invalshoeken naar de werkgevers kijken: economisch,
sociaal maar ook vanuit onderwijs perspectief. 2.
Werkgeversdienstverlening
op de Werkpleinen
Op de werkpleinen bieden UVN en gemeenten integrale dienstverlening
aan werkzoekenden
en
werkgevers. Dit verandert. Vanwege de bezuiniging zal het UVN zich concentreren op ongeveer 30 werkpleinen, verandert het concept van integrale dienstverlening voornamelijk e- dienstverlening
ingezet voor werkzoekende
herijken hun samenwerkingrelatie
met het UVN.
naar complementair
en wordt
en werkgevers ingezet. Gemeenten
Duidelijk is dat werkgeversdienstverlening
UVN moet worden afgestemd waarbij vraaggerichte werkgeversbenadering
met het
het uitgangspunt is.
Terecht geeft u aan dat aan de ene kant de werkgevers zo goed mogelijk bediend moeten worden en aan de andere kant hebben gemeenten en het UVN de taak om werkzoekenden afstand tot de arbeidsmarkt te plaatsen. Dat is niet altijd overeenkomstig 3.
met een grote
de wens van de werkgever.
Matchen van de vraag naar arbeid en het aanbod van werkzoekenden
De inspectie constateert dat werkgevers vraaggestuurd werken waarderen. De screening en voorselectie van de kandidaten, met name op motivatie, gaat minder goed. Met als gevolg geen passende match. De komende tijd zullen het UVN en gemeenten dit vraagstuk actief benaderen rekeninghoudend
met de ontwikkeling dat het UVN steeds meer digitale dienstverlening wil bieden
aan werkgevers en werkzoekenden.
Motivatie lijkt bij uitstek een thema wat meegenomen
moet
worden in een face-to-face benadering.
Wij vertrouwen erop u hiermede voldoende te hebben ge'informeerd. Hoogachtend, Ver niging van Nederlandse Gemeenten
eking ingshoofd Werk en Inkomen
VNG Postbus 30435,2500
GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
02
Inspectie Werk en Inkomen T.a.v. de heer J.A. van den Bos Postbus 11563 2502 AN DEN HAAG
Utrecht, 15 december 2011
Onderwerp: Onze ref.:
bestuurlijk reactie concept IWI rapport "Iedereen aan de slag" 1100227
Geachte heer Van den Bos,
bezoekadres Verenigingsbureau Divosa Oudenoord 174 3513 EV Utrecht postadres Postbus 407 3500 AK Utrecht telefoon 030-233 233 7 fax 030-233 37 26 website www.divosa.nl e-mail
[email protected]
Ons is gevraagd een bestuurlijke reactie te geven op de concept programmarapportage "Iedereen aan de slag". Op de nota's van bevindingen, waarin verslag wordt gedaan van de onderliggende onderzoeken, hebben wij eerder gereageerd. Wij voldoen graag aan uw uitnodiging om op de eindrapportage een bestuurlijke reactie te geven. Gezien onze eerdere, meer gedetailleerde reacties op de onderzoeken, doen wij dat op hoofdlijnen. In uw rapportage "Iedereen aan de slag" wil de Inspectie een antwoord geven op de vraag "Hoe het UWV en gemeenten de vraag en het aanbod van werkzoekenden bijeen brengen". De inspectie oordeelt dat de uitvoering er op meerdere aspecten onvoldoende in slaagt vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Tegelijk constateert de Inspectie toegenomen aandacht voor de vraagkant van de arbeidsmarkt op de werkpleinen in de laatste twee jaar. Altijd maar weer die ICT . De eerste conclusie betreft het onvoldoende functioneren van ondersteunende informatiesystemen van UWV en gemeenten. Hierdoor kan een elektronische match tussen werkzoekenden en vacatures onvoldoende functioneren. De ICT in de ondersteuning zien ook wij als een belangrijk onderwerp. De laatste jaren is er hard gewerkt aan technische oplossingen, en afstemming van werkprocedures, die sterk op elkaar inhaken. De informatiebehoefte van gemeenten over werkzoekenden is in het kader van gemeentelijke taken voor haar burgers breder en diverser dan die van het UWV, die in dit opzicht een smallere taak heeft. ICT-techniek is daarnaast zoals we allen weten weerbarstig. Toch zijn er grote vorderingen gemaakt. We willen wei wijzen op de beperkingen van elektronische matching, en het belang van 'mensenwerk' in het bieden van werkgeversdienstverlening. Met een groeiende druk op de arbeidsreserve en een mismatch tussen profielen en opleidingsniveau, zal er zeker voor doelgroepen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt veel creativiteit nodig zijn in jobcarving, leren en werken in het bedrijf, bedrijfsopleidingen en bedrijfsstages. Dat betekent een groeiende mismatch tussen wat werkgevers verlangen, en kandidaten bieden. Er komt een moment dat bedrijven de door hen gewenste mensen met de juiste achtergrond, opleiding en ervaring niet meer kunnen vinden. Inpassen van mensen die gedeeltelijk inzetbaar zijn, en het werk en de cultuur binnen een bedrijf kunnen leren, wordt belangrijker. Hier is aanvullend mensenwerk in de totstandbrenging van een match onmisbaar.
.... ter ondersteuning van regionaal beleid .... De inspectie concludeert hierna dat het regionaal arbeidsmarktbeleid veelal ontbreekt. Wij zijn van mening dat hierin inderdaad verbetering mogelijk is. Maar tegelijk willen we wijzen op de samenhang tussen verleden, heden en toekomst op dit onderwerp, de context. Het onderzoek wordt verricht in een periode van transitie. Niet langer wordt er gewerkt vanuit 98 werkpleinen in 86 verschillende gemeenten: de eerste 31 locaties waar het UWV zich geheel uit terug zal trekken voor 1 juli 2013 zijn aangewezen, de eerste werkpleinen die niet bij de toekomstige 30 arbeidsmarktregio's horen zijn door het UWV verlaten. Niet langer is de beleidsinzet "integrale dienstverlening", maar "complementaire dienstverlening". Dat heeft een grote impact, en gaat niet zonder uitvoeringsproblemen. Lokaal, bovenlokaal, regionaal en landelijk arbeidsmarktbeleid zijn in het licht van de vele veranderingen in de periode die achter ons ligt niet met een schaartje te knippen. De constatering dat werkgeversdienstverlening nog plaatsvindt vanuit zowel de werkgeversservicepunten C.q. regionale werkpleinen, als vanuit de overige werkpleinen beschrijft een situatie die historisch zo is gegroeid. Het is volstrekt verklaarbaar dat geformaliseerd regionaal arbeidsmarktbeleid nog niet sturend is op het niveau van het werkplein. Dat de beweging hier naar toe inmiddels zichtbaar is, is buitengewoon positief . .... waarin werkzoekenden worden aangesproken op de eigen verantwoordelijkheid ... De Inspectie is van mening dat sterker de nadruk gelegd kan worden op dwang en drang bij werkzoekenden. Wij zien bij gemeenten een sterk besef van deze noodzaak. Ook zien we dat het evenwichtskunst is. Mensen die echt niet willen maken zelden werkgevers blij. Mensen die elk geloof in het eigen kunnen kwijt zijn worden niet op andere gedachten gebracht door een sanctie. De dagelijkse werkelijkheid is ook hier complexer. Het yak van motiveren, empoweren, en sturen met dwang-, en drangmiddelen verdient ondersteuning en verdere professionalisering. Binnen de sector kan nog veel worden geleerd over werkzame onderdelen van interventies, en Divosa is verheugd dat SZW met het programma Vakmanschap kan bijdragen aan deze beroepsontwikkeling . ... en werkgevers beter worden bediend op hun behoefte aan f1exibiliteit ....... De Inspectie stelt dat de uitvoering niet is ingericht op de uitstroom naar flexibele arbeid. In het oorspronkelijke onderzoeksrapport geeft IWI aan dat ook Rijksbeleid hier een belangrijke factor in heeft. De rol van de centrale overheid ontbreekt in deze rapportage. De rapportage gaat vooral in op beperkingen aan de kant van uzb's, UWV en gemeenten en klanten zelf. Administratieve en financiele belemmeringen worden gezien als de belangrijkste obstakels in de weg naar werkhervatting. Divosa mist reflectie op de rol van de centrale overheid zelf. Ervaren problemen rondom de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van flexibele kinderopvang, de onzekerheden die het centrale toeslagenbeleid oplevert en pensioenbreuken moeten hier ook genoemd worden. En er zijn politieke keuzes. Zowel op landelijk als lokaal niveau wordt vaak sterk gehecht aan de uitstroom naar duurzaam werk. Klanten die worden uitgeplaatst naar kortdurend werk en na enige tijd weer op de stoep staan worden ook wei minzaam 'draaideurklanten' genoemd. Ais in onderzoek blijkt dat klanten na een tijd weer een beroep moeten doen op een uitkering wordt de re-integratie dan ook niet succesvol bevonden. Is het zinvol om re-integratie in te zetten voor mensen die slechts kort aan de slag kunnen? Weegt de investering om iemand aan het werk te krijgen wei op tegen de periode dat iemand daadwerkelijk uit de uitkering is? In deze optiek is hetjuist logisch dat gemeenten voor flexibele arbeid vooral kijken naar hun klanten met een korte afstand tot de arbeidsmarkt, in wie ze weinig tot niets hoeven te investeren.
.... en de kans sneller en effectiever te werken, met een kwalitatief betere aansluiting bij werkgevers: daar gaan we voor! Divosa en haar leden zijn zich er van bewust dat de komende Wet Werken naar Vermogen staat of valt met de mogelijkheid mensen (een deel van) hun uitkering zelf te laten verdienen, bij voorkeur bij reguliere werkgevers. Elm regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt is door Divosa sterk bepleit. ledereen snap het belang van een betere focus op de behoefte van werkgevers. De samenwerking hierin met het UWV wordt onder meer vanuit de Programmaraad ondersteunt. We zien veel kansen, maar wijzen hier toch ook op het ongelukkige gesternte van een tweede recessie, grate bezuinigingen en de weeffout in het nieuwe stelsel van de bijzondere positie van het beschutte werk. De afspraken hierover in het regeerakkoord en de voorstellen in het wetsvoorstel leggen een zware hypotheek op de slagkracht van UWV en gemeenten om snel een succes te maken van de nieuwe regeling. Toch gaan we aan de slag om precies dat te doen. Vastbesloten om ook in snel veranderende en moeilijke omstandigheden aile kansen te benutten. Met hartelijke groet,
Q~V' Cnepaas Voorzitter
Iedereen aan de slag | december 2011
Pagina 40 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
Publicaties van de Inspectie Werk en Inkomen 2011
R11/10
Gegevensuitwisseling WWB/WIJ Programmarapportage Informatieprocessen R11/09 De cliënt centraal Programmarapportage Dienstverlenende overheid R11/08 Veranderprogramma SVB Tien R11/07 Iedereen aan de slag Programmarapportage Participatie R11/06 De keten volgt klanten, toepassing van klantvolgsystemen Klantvolgfunctionaliteit in het veld van werk en inkomen Overkoepelende rapportage R11/05 Programmarapportage Activering jongeren R11/04 Samenwerken voor uitkeringsgerechtigden met gezondheidsproblemen R11/03 De voorlichting aan WGA’ers R11/02 Onderzoek categoriale aanvullende inkomensondersteuning door gemeenten R11/01 UWV en Walvis, tiende rapportage Jaarverslag 2010
2010 R10/11
De burger bediend in 2010 Programmarapportage Informatieprocessen R10/10 Balans in dienstverlening R10/09 Participatie in crisistijd Afsluiting drie jaar toezichtonderzoek naar de uitvoering van het beleidsprogramma 'Iedereen doet mee' R10/08 Het Chronisch vermoeidheidssyndroom De beoordeling door verzekeringsartsen R10/07 Armoedebestrijding R10/06 Risicobeheersing en re-integratiebudgetten UWV R10/05 Implementatie van eenmalige gegevensuitvraag Jaarplan 2011 R10/04 Maatwerk bij meervoudigheid Domeinoverstijgende dienstverlening aan mensen met meervoudige problematiek R10/03 Dienstverlening op maat Het voorkomen van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid in tijden van crisis R10/02 UWV en Walvis Negende rapportage R10/01 Arbeidsontwikkeling Wsw in beeld Jaarverslag 2009
Pagina 41 van 42
Iedereen aan de slag | december 2011
U kunt deze publicaties opvragen bij: Inspectie Werk en Inkomen Afdeling Strategie en communicatie
[email protected] www.iwiweb.nl Telefoon (070) 304 44 44 Fax (070) 304 44 45 Postbus 11563 2502 AN Den Haag
Pagina 42 van 42