Geochemische bodematlas van Nederland
Redactie: Gerben Mol Job Spijker Pauline van Gaans Paul Römkens
Geochemische bodematlas van Nederland
Geochemische bodematlas van Nederland
Wageningen Academic P u b l i s h e r s
Redactie: Gerben Mol Job Spijker Pauline van Gaans Paul Römkens
Bestel een gedrukt exemplaar van dit boek via
www.WageningenAcademic.com/bodematlas
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever: Wageningen Academic Publishers, Postbus 220, 6700 AE Wageningen, www.WageningenAcademic.com,
[email protected] Voorzover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). ISBN: 978-90-8686-186-6 e-ISBN: 978-90-8686-743-1 DOI: 10.3920/978-90-8686-743-1
Omslagontwerp: Vormgeverij Mol www.vormgeverijmol.nl
Eerste druk, 2012
© Wageningen Academic Publishers, Nederland, 2012
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Disclaimer De data die in deze atlas worden gepresenteerd zijn met zorg gecontroleerd op mogelijke fouten. Fouten in complexe datasets komen echter vaak pas aan het licht bij intensief gebruik van de data. Dat geldt ook voor de data in deze atlas. We willen gebruikers van deze atlas en de data die erin worden gepresenteerd hier nadrukkelijk voor waarschuwen. Mocht u op mogelijke fouten stuiten, wilt u die dan melden bij een van de auteurs of via de website (www.geochemischebodematlas.nl). De individuele bijdragen in deze publicatie en alle verantwoordelijkheden die daar uit voortkomen blijven de verantwoordelijkheid van de auteurs. De uitgever, Alterra, Deltares, en RIVM aanvaarden geen aansprakelijkheid voor eventuele schade die voortvloeit uit het gebruik van de gegevens uit deze atlas.
Inhoud Woord vooraf
Gerben Mol, Job Spijker, Pauline van Gaans en Paul Römkens
11
Inleiding 13 Pauline van Gaans, Grishja van der Veer, Gerben Mol, Gerlinde Roskam en Paul Römkens
Achtergronden 13 Ontwikkelingen in bodeminformatie Het moedermateriaal van de Nederlands bodem Landgebruik en bronnen van diffuse verontreiniging
Deze atlas
13 14 14
17
Bemonstering 17 Analyses 17 Monster- en data-archivering 17 Gepresenteerde kaarten, grafieken en tabellen (Deel II) 18 Gepresenteerde toepassingen (Deel I) 18
Deel I.
Hoofdstuk 1.
Modellen en toepassingen
21
Geochemie en beschikbaarheid van metalen: van concept naar model
23
Bert Jan Groenenberg en Luc Bonten
Concept van beschikbaarheid van stoffen in de bodem 23 De geochemische bodematlas en de verschillende fracties van elementen in de bodem 24 Modellen 24 Van totaalgehalten naar reactieve gehalten Van reactieve gehalten naar concentraties in het bodemvocht
Belang van de geochemische bodematlas database
24 26
27
Hoofdstuk 2.
Van metingen op punten naar gebiedsdekkende kaarten Luc Bonten en Dick Brus
29
Inleiding 29 Schatting op basis van bodemeigenschappen en landgebruik 30 Interpolatie van lokale tot regionale afwijking op basis van meetwaarden 31 Combinatie: Zn in de bovengrond als voorbeeld 31
Hoofdstuk 3.
Natuurlijke achtergrondconcentraties van metalen in de Nederlandse bodem Job Spijker en Gerben Mol
33
Inleiding 33 De mineralogie van de Nederlandse bodem 34 Relaties tussen aluminium (Al) en sporenelementen 34 Natuurlijke achtergrondconcentraties schatten 36 De kartering van achtergrondgehalten voor lood (Pb) in de bovengrond 36
Hoofdstuk 4.
Ecotoxicologische risico’s van metalen in de bodem Gerben Mol, Job Spijker en Leo Posthuma
39
Inleiding 39 De methode in vogelvlucht 40 Reactiviteit van sporenmetalen in de bodem Toxicologische gevoeligheid van soorten: Species Sensitivity Distributions
De resultaten
Species Sensitivity Distributions voor vier sporenmetalen in de bodem Sporenmetalen en bodemtypes ecotoxicologisch rangschikken Ecotoxicologische risicobeoordeling en de beleidspraktijk
Hoofdstuk 5.
40 41
42
42 43 44
Uitspoeling van zware metalen naar het grond- en oppervlaktewater 47 Luc Bonten en Bert-Jan Groenenberg
Inleiding 47 Algemene modelaanpak 48 Cd en Zn uitspoeling in het stroomgebied van de Keersop, Kempen 48 Inleiding 48 Aanpak 48 Resultaten 49
Uitspoeling van metalen op landelijke schaal: emissieregistratie
49
Inleiding 49 Aanpak 50 Resultaten 50
Scenario’s: effecten van maatregelen in de landbouw op de kwaliteit van het oppervlaktewater
51
Inleiding 51 Aanpak 51 Resultaten 51
Hoofdstuk 6.
Bodemdata en voedselveiligheid: een noodzakelijke combinatie Paul Römkens en René Rietra
53
Inleiding 53 Algemene aanpak 54 Stadslandbouw: kan dat? 56 Cadmium in de Kempen: beheersbaar probleem? 57 Cadmium in reguliere landbouw in Nederland 59 Conclusies 60
Literatuur 61
Deel II.
Kaarten, grafieken en tabellen
65
Toelichting 67 Job Spijker, Gerben Mol, Grishja van der Veer, Simon Vriend, Pauline van Gaans, Gerlinde Roskam, Gerard Klaver, Paul Römkens
Kaartbeelden en legenda 68 Tabellen 68 Grafieken 69 Frequentieverdelingen 69 Scatterplots 69
Woord vooraf Gerben Mol, Job Spijker, Pauline van Gaans en Paul Römkens
Kaarten van de chemische bodemkwaliteit keren steeds vaker terug als ondersteunend gereedschap bij het beoordelen van milieuproblemen die betrekking hebben op de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater. Deze beoordelingen vinden deels plaats vanwege nationale regelgeving, maar steeds vaker ook in verband met rapportageverplichtingen die het gevolg zijn van Europese regelgeving. Enkele voorbeelden van vragen waarbij dit soort kaarten een rol spelen zijn de nieuwe normstelling die naast generieke normen ook locatie-specifieke achtergrondwaarden en lokale maxima nodig heeft; de uitspoeling van contaminanten (inclusief nutriënten) vanuit de bodem naar het grond- en oppervlaktewater; en de monitoring van de koolstofvoorraden in de Nederlandse bodem in verband met klimaatregelgeving. Betrouwbare, ruimtelijke informatie over de chemische samenstelling van de bodem (en eventueel de ontwikke lingen daarvan), maakt het voor de overheid mogelijk om het nationale bodembeleid beter gefundeerd uit te voeren, en vergemakkelijkt de invulling van rapportageverplich tingen in het kader van Europese richtlijnen. Wij hopen dat deze atlas hierbij behulpzaam kan zijn, niet alleen met de feitelijke informatie die erin is vervat, maar vooral ook door inzicht te geven in de complexe wereld van de geochemie van de Nederlands bodem.
Niet alleen voor de fundering van beleid is dit soort data bestanden van groot belang, ook onderzoek en onderwijs zijn er bijzonder bij gebaat. In Deel I van de atlas laten we zien dat onderzoek naar uitspoeling van metalen naar grond- en oppervlaktewater, opname van metalen in voedingsgewassen, en ecotoxicologische risico’s van metalen in de bodem veel profijt heeft van de uitgebreide data die we in deze atlas presenteren. Het spreekt voor zich dat ook voor het onderwijzen van deze vraagstukken, en van de chemie van de Nederlandse bodem in het algemeen deze atlas van grote waarde is. De Geochemische bodematlas van Nederland is het resultaat van meerdere jaren van voorbereiding en compilatie van data. De atlas is in zijn eerste vorm in 2006 uitgegeven als onderdeel van het proefschrift van Grishja van der Veer. Hij heeft voor die eerste editie samen met het laboratorium van TNO, nu onderdeel van Deltares, gewerkt aan het verzamelen van gegevens over de bulkchemische samenstelling van de vaste fase van de bodem. Op initiatief van het RIVM zijn in 2008 aan de monsters uit het monsterarchief van dit onderzoek aanvullende analyses uitgevoerd om de potentiële reactiviteit van de vaste fase te karakteriseren. In 2009 en 2010 is dit op initiatief van Alterra verder gecomplementeerd met een karakterisatie van de directe beschikbaarheid van de chemische elementen. Deze editie van de atlas beslaat alle gegevens die t/m 2010 zijn geanalyseerd. Naast een uitgebreid overzicht van de geochemie die per element is weergegeven bevat de atlas zes hoofdstukken die een illustratie geven van concrete toepassingen van de informatie in de atlas.
Geochemische bodematlas van Nederland
11
Projectverantwoording De eerste fase van dit werk (opzet en uitvoering van de bemonstering, analyse van de totaalgehalten, eerste opzet van de atlaspresentatie) is gefinancierd door NWO (project nr. 015.000.002), als onderdeel van het Aspasia programma van dr. P.F.M. van Gaans, met inhoudelijke ondersteuning van het laboratorium van TNO. De twee fasen van aanvullende analyses en de uitwerking daarvan zijn gefinancierd door de ministeries van I & M en EL & I (en hun voorgangers VROM en LNV). De Geochemische Bodematlas van Nederland past uitstekend in het traject “van bodem- en ondergronddata naar beleidsrelevante informatie” van het ministerie van I&M, en binnen het programma BIS 2014 dat wordt gefinancierd door het ministerie van EL&I. Dat programma is erop gericht om het Bodemkundig Informatie Systeem van Nederland, dat in beheer is bij Alterra, te ontwikkelen tot een kwalitatief goede, actuele en goed ontsloten database over de bodem van Nederland.
Met medewerking van: Grishja van der Veer, Simon Vriend, Gerlinde Roskam, Gerard Klaver, Rene Rietra, Luc Bonten, Bert Jan Groenenberg, Leo Posthuma en Dick Brus.
Website http://www.geochemischebodematlas.nl
12
Geochemische bodematlas van Nederland
Inleiding Pauline van Gaans, Grishja van der Veer, Gerben Mol, Gerlinde Roskam en Paul Römkens
Achtergronden Ontwikkelingen in bodeminformatie De oudste bodemkaart van Nederland dateert uit 1860, toen Staring zijn Schoolkaart publiceerde. De kaart gaf zowel de verschillende grondsoorten als een onderscheid in diverse typen landbouw (Koeman, 1983). In 1945 kreeg de Stichting voor Bodemkartering (Stiboka) formeel de taak om bodemkaarten te vervaardigen, met name voor agrarische doeleinden. Deze waren tot 1965 gebaseerd op de lithologische eenheden van Staring, in combinatie met de omstandigheden voor bodemvorming zoals beïnvloed door geomorfologie, vegetatie en grondgebruik (Heerema en Steur, 1964). Daarna werd, met dank aan de voortschrijding van meettechnieken, overgegaan op een classificatie op basis van kenmerken zoals zuurgraad, textuur, en percentage organisch materiaal en de eigenschappen van de horizonten van het bodemprofiel. In 1988 is begonnen met de “Steekproef voor de bodemeigenschappen en grondwatertrappen van de Bodemkaart van Nederland” (Visschers et al., 2007) vanuit de groeiende wens naar meer kwantitatieve informatie betreffende bodemeigenschappen en de mate van variatie binnen kaarteenheden. Hierbij werd ook een groter scala aan voor de landbouw relevante fysische en chemische kenmerken betrokken, zoals bijvoorbeeld de fosfaattoestand van de bodem.
Het vaststellen van de algemene bodemkwaliteit als referentie voor het bodemsaneringsbeleid startte met het onderzoek van Edelman (1984). Hij bepaalde met de toen nieuwe techniek van neutronen activatie analyse (NAA) het gehalte aan een grote reeks hoofd- en sporenmetalen in een 30-tal bodemmonsters afkomstig van locaties waar geen verontreiniging werd vermoed, als benadering van natuurlijke achtergrondwaarden. Mede op basis van dit onderzoek zijn in die tijd de eerste versies van de Streef- en Interventie-(S&I) waarden voor de Nederlandse bodem afgeleid, inclusief het systeem van bodemtypecorrectie op basis van klei- en organisch stofgehalte. Aan het eind van de vorige eeuw was behoefte aan een update (AW2000), waarbij vanuit het nieuwe bodembeleid niet gezocht werd naar natuurlijke achtergrondwaarden, maar naar “gehalten zoals die op dit moment voorkomen in de bodem van natuur- en landbouwgronden waarvoor geldt dat er geen sprake is van belasting door lokale verontreinigingsbronnen” (Lamé et al., 2004). Invloed van diffuse verontreiniging is hier uitdrukkelijk dus wel ingecalculeerd; het AW2000 analysepakket bevatte naast metalen dan ook een grote reeks organische stoffen die niet van nature in de bodem voorkomen. De S&I waarden waren inmiddels gebaseerd op risico-modellen, de AW2000 achtergrondwaarden moesten dienen voor de opzet van een praktisch haalbaar toetsingssysteem voor grondverzet van niet- of licht verontreinigde bodem, en zo mogelijk ook om realistische functiegerichte terugsaneerwaarden te onderbouwen. Door de invloed van diffuse verontreiniging bleek de standaard bodemtypecorrectie niet goed bruikbaar voor de AW2000 dataset. Er ligt een duidelijk gat tussen de landbouwkundige benadering, met sterk aan de lithologie gebonden
Geochemische bodematlas van Nederland
13
bodemtypen, en de bodemverontreinigingsbenadering met slechts een beperkte, en niet altijd bruikbare, bodemtypecorrectie. Geen van beide kijkt echt naar de “natuurlijke” achtergrondwaarden van anorganische stoffen, en biedt daardoor ook niet de mogelijkheid om de mate van diffuse verontreiniging, en de mogelijk regionale variatie daarin, te meten. Daarom is begin 2001 vanuit de Universiteit Utrecht de taak opgepakt om de chemische gesteldheid van de bodem integraal te karteren (Van der Veer, 2006). Vanuit de insteek om zowel de van nature aan de verschillende lithologieën verbonden gehalten, als de antropogene invloed te achterhalen, is zowel de diepere bodem (C- of soms B-horizont met een lithologie-gedomineerde chemische samenstelling) als de toplaag (A-horizont, met een traceerbare antropogene beïnvloeding van de chemische samenstelling) bemonsterd. Informatie over lithologie, bodemtype en bodemgebruik zijn zowel gebruikt bij de bemonsteringsstrategie, als bij de interpretatie van de gegevens.
Het moedermateriaal van de Nederlands bodem De kaart van Nederland weerspiegelt op vele manieren het onderscheid tussen het hoger gelegen en overwegend zandige Pleistocene gebied in het oosten en zuiden, en het lager gelegen, venig-kleiige Holocene gebied in het westen en noorden. De ondergrond in beide gebieden wordt gevormd door sedimenten die hoofdzakelijk zijn afgezet door de rivieren Rijn en Maas (De Bakker en Locher, 1990; Van der Veer, 2006). Aan de basis van het Pleistocene sedimentpakket ligt de Formatie van Maassluis, mariene schelphoudende zanden en lokale kleilagen, die zijn afgezet toen het grootste deel
14
Geochemische bodematlas van Nederland
van Nederland nog door een ondiepe zee werd bedekt. Met het terugtrekken van de zee kregen Rijn (Formaties van Waalre, Sterksel en Urk) en Maas (Formatie van Beegden), samen met het Noord-Duitse rivierensysteem (Formaties van Peize en Appelscha), de gelegenheid een grote delta uit te bouwen, hoofdzakelijk bestaand uit fijn en grof zand, en later ook grind. De overwegend kalkloze aanvoer vanuit het Noordduitse systeem stagneert als in het Elsterien wat nu Noord-Nederland is onder het ijs wordt bedekt. In deze periode wordt daar ook de Formatie van Peelo afgezet, een smeltwatermeerafzetting bestaand uit zware klei. De fluviatiele sedimenten in het zuiden zijn later vaak lokaal verplaatst door water en wind en gesorteerd (Formaties van Stramproy en Boxtel). Tijdens het Saalien komt het ijs tot in centraal Nederland en worden de meeste stuwwallen gevormd. Rijn en Maas buigen naar het westen maar zetten nog steeds grofzandig sediment af (Formatie van Kreftenheye). In de warme periode die volgt op het Saalien worden in het centrale deel van Nederland weer mariene sedimenten afgezet (Eem Formatie). Aan de randen ervan ontwikkelen zich dikke veenlagen (Formatie van Woudenberg). Tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) bereikt het ijs Nederland niet. Dekzanden en löss worden ten zuiden van het ijs afgezet, evenals fluvio-periglaciale afzettingen (Formatie van Boxtel). De terugtrekking van het ijs en de zeespiegelstijging tengevolge daarvan markeren het begin van het Holoceen. Het Rijn-Maas systeem wordt meer meanderend en de afzettingen zijn gemiddeld fijnkorreliger (overwegend klei en fijn zand; Formatie van Echteld). Met het verder stijgen van de zee ontstaan grote getijdebekkens en lagunes, min of meer ter plaatse van de huidige kustlijn, waarin meest kalkhoudende zanden en siltige kleien werden afgezet
(Formatie van Naaldwijk). De sedimentatie van Rijn en Maas trekt zich terug naar het midden en zuidoosten. Aan de randen van het intergetijdegebied vormen zich veengebieden, die zich naar het centrale en noordelijke gebied uitbreiden (Formatie van Nieuwkoop). Door een nieuwe transgressie van de zee wordt dit veen geërodeerd en bedekt met mariene kleien en fijnkorrelig Rijn-Maas sediment. Vanaf deze periode wordt ook de invloed van de mens op de sedimentatiepatronen, via bedijking, drainage, ontvening enz., steeds groter. De hierboven beschreven afzettingen vormen, wanneer ze aan het landoppervlak voorkomen, het moedermateriaal waarin bodemvorming is opgetreden. Gunstige condities voor bodemvorming zijn er pas sinds de laatste ijstijd; ten opzichte van andere regio’s heeft bodemvorming in Nederland vaak maar in beperkte mate plaatsgevonden. Vandaar dat de lithologie van het moedermateriaal sterk bepalend is voor de eigenschappen van de meeste Nederlandse bodems. Er kunnen vijf hoofdtypen onderscheiden worden: (eolisch) zand, löss, fluviatiele klei, mariene klei en veen (Figuur 1). Zand en klei verschillen niet alleen in termen van korrelgrootte, maar ook in mineralogische samenstelling. Zanden bestaan overwegend uit kwarts en veldspaten, kleien uit kleimineralen zoals smectiet en illiet. Die laatste bevatten relatief hogere concentraties van de meeste metalen, zodat dit onderscheid van belang is bij het bepalen van natuurlijke achtergrondwaarden.
Landgebruik en bronnen van diffuse verontreiniging Bodemvorming vindt plaats onder invloed van klimaat, reliëf, en de flora en fauna die zich in, en op de bodem
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
Figuur 1. De hoofdindeling van de Nederlandse bodem in de lithologieklassen: veen, zand, mariene klei, fluviatiele klei, en löss. Tevens zijn de 358 bemonsteringslocaties aangegeven.
ontwikkelt. Dit leidt vooral tot veranderingen in de structuur van de bodem, en slechts in mindere mate tot bulk-chemische veranderingen. In een volledig natuurlijk systeem onttrekt de vegetatie weliswaar voedingsstoffen aan de bodem, maar brengt deze er ook weer in terug als de plantenresten vergaan en in bodem-organische stof worden omgezet. Ook als het plantaardige materiaal eerst door dier of mens wordt geconsumeerd is een dergelijke gesloten kringloop mogelijk. De samenstelling van de minerale bodem hoeft dus niet te veranderen, er is slechts sprake van een tijdelijk gebruik van de bodemstoffen. Doordat de vegetatie ook CO2 (in geval van vlinderbloemigen ook stikstof ) uit de atmosfeer opneemt, is er bij bodemvorming wel sprake van een toename van organische stof in de bodem. Langzame uitloging van vooral kalk en basische kationen, door de percolatie van relatief zuur neerslagwater, is een andere bulk-chemische verandering die met natuurlijke bodemvorming gepaard gaat. Door erosie kan een deel van het bodemmateriaal in zijn geheel naar elders worden afgevoerd. De schaal waarop deze kringlopen plaatsvinden is door menselijk ingrijpen in veel gevallen sterk vergroot, zowel wat betreft ruimte en tijd als wat betreft de omvang van de stofstroom. Bij intensieve landbouw worden veel voedingsstoffen uit de bodem met de oogst afgevoerd naar elders. Deze moeten dan worden aangevuld via kunstmest of via de mest van vee dat wordt gevoed met van buiten het bedrijf (en vaak van buiten Nederland) geïmporteerd veevoer. Ook bij industriële processen (inclusief transport) worden grondstoffen vanuit de hele wereld aangevoerd, en komen de stoffen uit de afvalstromen (via water en lucht) vervolgens lokaal of regionaal in de bodem terecht. Ofschoon natuurlijke bronnen zoals vulkanisme en
Geochemische bodematlas van Nederland
15
stofstormen op veel plekken in de wereld een significante bijdrage leveren aan het gehalte van sporenelementen in de bodem (Nriagu, 1989) is zeker in Nederland de antropogene bijdrage vele malen groter (Groenenberg, 2011). Ten opzichte van de compartimenten lucht en water is de bodem “geconcentreerd”. Lucht bevat vooral stikstof (80%) en zuurstof (20%), alle overige bestanddelen hebben samen een concentratie van minder dan 2%. Zeewater bevat gemiddeld in totaal slechts 3.5% zouten en zoet water maar een fractie daarvan. Maar in bodem zijn een groot aantal stoffen aanwezig in een breed scala aan concentratieranges. In tegenstelling tot lucht en water is bodem ook nauwelijks mobiel. Er treedt slechts in beperkte mate verversing op, door bijvoorbeeld opslibbing of aanvoer van nieuw materiaal vanuit de lucht (stof, vulkanische as), of doordat vanwege erosie of diepploegen “vers” materiaal hoger in het bodemprofiel komt. Enerzijds betekent dit dat veranderingen in de chemische samenstelling van de bodem door uitputting, of door verontreiniging door overmatige bemesting en industriële input, ten opzichte van de aanwezige voorraad relatief klein zijn. Anderzijds betekent het dat, op een tijdschaal van meerdere decennia tot eeuwen, een eenmaal opgetreden verandering meestal beklijft. In combinatie betekent dit, dat we voor wat betreft veranderingen in bodemsamenstelling door diffuse verontreiniging vooral kijken naar netto cumulatieve effecten op de langere termijn. Afbreekbare stoffen zijn in dat kader minder interessant, maar ook de meer persistente organische contaminanten worden hier niet belicht. De geochemische bodematlas beperkt zich, met uitzondering van het totaal gehalte aan organische stof, tot anorganische (minerale) stoffen. Op de ruimtelijke schaal en resolutie van deze atlas zijn belasting van de bodem via atmosferische
16
Geochemische bodematlas van Nederland
depositie, en via breed toegepaste landbouwpraktijken daarbij het meest relevant. In de voorbije eeuwen heeft energieopwekking uit steenkool een duidelijk zichtbare bijdrage geleverd aan atmosferische emissies. De rookgassen bevatten niet alleen het verzurende sulfaat, maar ook vluchtige verbrandingsresten van met de steenkool geassocieerde minerale deeltjes en geadsorbeerde sporenmetalen. Met name emissies van Hg, Se, As en Sb worden aan kolenverbranding toegeschreven, maar ook sporenmetalen zoals Cd, Sn, Pb en Zn kunnen hierbij vrijkomen. Tegenwoordig worden de rookgassen gefilterd en zijn de diffuse emissies beperkt. Metaalproducerende industrieën vormen een tweede belangrijke bron van atmosferische emissies. Voor wat betreft de ijzerindustrie gaat het grotendeels om dezelfde stoffen als bij kolenverbranding voor energieopwekking, omdat met steenkool ook het in het ijzererts aanwezige geoxideerde ijzer tot metallisch ijzer kan worden gereduceerd. Daarnaast draagt de ijzerindustrie bij aan atmosferische emissies van specifiek met Fe geassocieerde sporenmetalen zoals V, Cr, Ni en Mo. De productie van koper en zink is specifiek verantwoordelijk voor atmosferische emissies van Cu, Pb, Zn en Cd. Het verkeer is de derde belangrijke atmosferische bron voor het metaal Pb, dat vroeger aan benzine werd toegevoegd voor betere verbranding. Emissies vanuit de landbouw hebben vooral betrekking op stoffen die als bijmenging in mest, kunstmest, of bodemverbeteraar aanwezig zijn. Daarnaast zijn ook metaal-organische verbindingen in bestrijdingsmiddelen een bron van sporenmetalen (o.a. As, Pb, Cu, Zn, Mn, Hg en Sn; Senesi et al., 1999). Het gebruik in de fruitkweek is berucht, een sterk verhoogd Cu-gehalte in de bodem is niet
zelden te herleiden tot een voormalige boomgaard. Om ziekten te voorkomen en de voerconversie te stimuleren krijgt vee voeding die verrijkt is aan Cu en Zn. Deze metalen komen vervolgens ook in verhoogde concentraties in de mest terecht. Vooral varkensmest staat bekend om het hoge Cu-gehalte. Koper in mest kan ook afkomstig zijn van kopersulfaat, dat wordt gebruikt in voetbaden voor hoefontsmetting die vervolgens in de mestput worden geloosd. De bronnen voor fosfaatkunstmest zijn onder meer sedimenten die deels bestaan uit geaccumuleerde uitwerpselen van zeevogels. Ze bevatten vaak relatief hoge concentraties van het sporenmetaal Cd, afkomstig van de zeedieren op het vogelmenu. De toename van het kunstmestgebruik in de steeds intensievere landbouw heeft daarom bijgedragen aan aanrijking van de bodem met Cd. Zowel organische bodemverbeteraars zoals compost, als minerale toevoegingen zoals bagger of slib afkomstig van rioolwaterzuiveringen bevatten hogere (sporen) metaalgehalten dan de bodem zelf. Dit komt doordat sporenmetalen goed adsorberen aan zowel organische stof als aan slibdeeltjes. De historische toemaakdekken in het veenweidegebied zijn een andere vorm van bodemverbetering, waarbij met het nuttige materiaal (organisch stadsafval en kalium uit potas) ook ongewenste afvalstoffen in de bodem terecht zijn gekomen. Duidelijk is dat de meeste diffuse bronnen een combinatie van stoffen in de bodem kunnen brengen, en dat voor vrijwel elk sporenmetaal meerdere bronnen te vinden zijn. Uit massabalans studies (Fraters, 1991; Coppoolse et al., 1993) komt naar voren dat voor Nederland de historische atmosferische input vooral van belang is geweest voor Pb, Hg en As, terwijl Cd, Cu en Zn meer gerelateerd zijn aan de landbouwkundige praktijk.
Deze atlas Deze atlas bestaat uit twee delen, een data-deel en een toepassingen-deel. Hieronder wordt eerst beschreven hoe de data verzameld zijn en gepresenteerd worden, en vervolgens wat de rationale is achter de keuze voor de hoofdstukken in het toepassingen-deel. Voor de toegankelijkheid van de atlas hebben we ervoor gekozen het data-deel te presenteren als Deel II en het toepassingen-deel als Deel I.
Bemonstering De bemonstering en analyses van de totaalgehalten zijn uitgevoerd door Grishja van der Veer in het kader van zijn promotieonderzoek (Van der Veer, 2006). Voor de bemonsteringsopzet is gebruik gemaakt van beschikbare digitale kaarten van de bodem, geologie en het landgebruik in Nederland. Hieruit is een selectie gemaakt (doelgebied) van de bodems in het landelijk gebied, waarbij zeer ongewone types moedermateriaal (bijv. pre-Kwartaire afzettingen) en sterk gelaagde profielen (bijv. dunne kustafzettingen op fluviatiele klei) zijn weggelaten. Het overgebleven doelgebied (ca 26.000 km2) beslaat 76% van het totale Nederlandse landoppervlak en bestaat uit landbouwgebieden en bossen/natuurgebieden. Dit doelgebied is op basis van lithologie, landgebruik, en soms ook regio, onderverdeeld in een aantal subgebieden (strata). Naar rato van het oppervlak zijn 400 monsterlocaties over deze strata verdeeld en binnen de strata willekeurig gekozen (gestratificeerde random bemonstering). Uiteindelijk zijn 358 van de geplande locaties bemonsterd (90% realisatie). Hierbij zijn vooral de zuidelijke zandgronden (Noord-Brabant) en de zuidelijke zeekleigronden (Zeeland) enigszins ondervertegenwoordigd ten opzichte
van de overige strata. Op iedere locatie zijn telkens twee bodemmonsters genomen met een vast volume (ca. 0,22 dm3), één van de bovenste bodemlaag (0-20 cm) en één van een diepere bodemlaag (100-120 cm)1. De diepere monsters vertegenwoordigen de natuurlijke samenstelling van het moedermateriaal, waartegen de samenstelling van de toplaag, beïnvloed door bodemvorming en diffuse verontreiniging, kan worden geëvalueerd.
Analyses Alle analyses zijn uitgevoerd op de fractie < 2mm van bij 40 °C gedroogd bodemmateriaal. Voor het bepalen van de totale gehalten2 zijn diverse analytische methoden gebruikt, om een zo breed mogelijk scala aan elementen te bestrijken. De belangrijkste zijn (1) Röntgen-fluorescentie (XRF-analyse) van geperste tabletten van het fijngemalen monster voor hoofd- en sporenelementen, en (2) inductief gekoppeld plasma massa spectrometrie (ICP-MS analyse), na destructie van fijngemalen monster met behulp van een zuurmengsel gebaseerd op waterstoffluoride (HF). Kwik (Hg) is apart bepaald met behulp van een combinatie van pyrolyse en atomaire absorptie spectrometrie (py-AAS). Organisch stof en carbonaat zijn bepaald via thermogravimetrische analyse (TGA). Naast totaal-gehalten zijn bepalingen gedaan aan twee extracties, die verschillende gradaties van “beschikbare” gehalten vertegenwoordigen. Het betreft extracties met
Tenzij er tussen 80-130 cm een lithologie-overgang is aangetroffen, dan is het monster 10 cm boven die overgang genomen (minimum diepte dus 50-70 cm); bij nog ondiepere lithologie-veranderingen is de lokatieniet bemonsterd. 2 Zie Mol en Spijker (2007) voor een discussie van bruikbare analysemethoden voor totaalgehalten. 1
0,43M HNO3 en met 0,01M CaCl2. De eerste is een matig zure extractie waarmee beoogd wordt het potentieel “reactieve” deel van het totaal aanwezige gehalte te bepalen; de tweede is een zeer zwakke extractie die beoogt het “direct beschikbare” deel te meten (Houba et al., 2000). In beide extracties worden de opgeloste elementen gemeten via ICP-Atomaire Emissie Spectrometrie (ICP-AES; voor hoofdelementen) of ICP-MS (voor sporenelementen). In het CaCl2 extract wordt daarnaast ook een pH-bepaling gedaan, en wordt het gehalte opgelost organisch koolstof (DOC; Dissolved Organic Carbon) gemeten. De meeste gegevens worden uitgedrukt op basis van het 105 °C drooggewicht, zoals bepaald via TGA. De analyses aan de CaCl2-extracten worden uitgedrukt als concentratie in het extract. De kwaliteit van de analyses is vastgelegd door het gebruik van standaardmonsters (voor het kwantificeren van de juistheid) en duplo-monsters (voor de precisie).
Monster- en data-archivering Alle voor deze atlas verzamelde bodemmonsters (gedroogd materiaal) zijn opgeslagen in een monsterarchief dat in beheer is bij Deltares. Van zo’n 200 locaties zijn foto’s aanwezig van het bodemprofiel en het landschap. Het bodemprofiel is lithologisch, niet bodemkundig, beschreven. Deze locatie meta-informatie, alsook alle geanalyseerde data met hun metadata, is in digitale vorm opgeslagen bij het RIVM, in een relationele database met gegevens over chemische bodemkwaliteit die is samengesteld ten behoeve van het onderzoek naar achtergrondwaarden in de bodem (zie ook Mol en Spijker, 2007).
Geochemische bodematlas van Nederland
17
Gepresenteerde kaarten, grafieken en tabellen (Deel II) De gegevens betreffen de gehalten van een uitgebreide reeks aan hoofdelementen en sporenmetalen in de Nederlandse bodem op 358 bemonsterde locaties en op twee dieptes in het bodemprofiel. Ze worden gepresenteerd per gemeten variabele. Kaartbeelden voor onder- en bovengrond worden gegeven voor de totaalgehalten, de potentieel reactieve gehalten (HNO3-extractie) en de beschikbare gehalten (CaCl2-extractie). De gegevens van alle locaties zijn gegroepeerd naar lithologisch bodemtype (zand, mariene klei, fluviatiele klei, veen en löss). De tabellen en grafieken geven de statistische verdeling en de statistische kengetallen weer per lithologie. Bovendien is er voor de data van de diepere bodemlaag een eenvoudige relatie gelegd met het aluminium-gehalte, als proxy voor het kleigehalte.
Gepresenteerde toepassingen (Deel I) De indeling naar reactiviteit/beschikbaarheid en de koppeling met bodemtypen/kleigehalte is gebaseerd op ontwikkelingen in de geochemie en bodemkunde waaruit blijkt dat het gedrag van stoffen en de daaraan gerelateerde risico’s vrijwel nooit alleen maar bepaald worden door het totaalgehalte. Verschillen in bodemtype (zand of klei, kalkrijk versus kalkarm) hebben grote effecten op de beschikbaarheid van sporenmetalen. Daarnaast kunnen ook andere factoren een rol spelen, zoals de positie in het hydrologische landschap en het huidige of vroegere landgebruik. Deze variatie in de beschikbaarheid leidt vervolgens tot verschillen in zowel opname door organismen als uitspoeling naar grond- en oppervlaktewater. Dit maakt dat voor het optimaal inschatten van effecten van potentiële risicostoffen in de bodem gegevens van zowel totale, reactieve en
18
Geochemische bodematlas van Nederland
beschikbare gehalten aan deze stoffen als ook van de overige bodemeigenschappen van belang zijn. Gemeten gehalten in de verschillende fracties (totaal, beschikbaar, reactief ) zijn belangrijk, maar het is evenzo belangrijk te beschikken over modelconcepten die in staat zijn verbanden te leggen tussen de gehalten in deze fracties onderling, en tussen deze gehalten en de bodemtyperende eigenschappen. Dit geldt alleen al omdat we niet beschikken over meetwaarden op elke plek in Nederland (of daarbuiten), maar ook omdat we soms toekomstige situaties (scenario’s) willen kunnen evalueren. Het is dus noodzakelijk om modellen te ontwikkelen (bijvoorbeeld op basis van de data uit deze atlas), of te valideren, om ook in afwezigheid van concrete meetwaarden effecten en risico’s te kunnen inschatten. Ook in geval van normstelling is het waarschijnlijk dat in de toekomst effecten gerelateerd gaan worden aan een hoeveelheid die reactief of beschikbaar is (of een combinatie van beide). Het ontwikkelen van modellen die de gehalten in de verschillende fracties met enige nauwkeurigheid kunnen schatten biedt dan grote mogelijkheden om sneller een betrouwbare lokatiespecifieke uitspraak te doen. Voor uitspraken op regionale of landelijke schaal biedt het daarnaast voordelen om modellen te ontwikkelen die – op basis van beschikbare informatie over bodemtype (textuur, organische stof en pH) en de concrete meetwaarden – op een betrouwbare manier vlakdekkende schattingen van de gehalten aan stoffen in de bodem kunnen maken. Deze atlas beschrijft de volledige keten van data, via modellen naar toepassingen (Figuur 2).
Het eerste hoofdstuk in Deel I van de atlas gaat in op een aantal modelconcepten die in de laatste jaren ontwikkeld zijn ten aanzien van de hoofdfactoren die reactiviteit en beschikbaarheid van sporenelementen in de bodem bepalen. Hoofdstuk 2 beschrijft op hoofdlijnen hoe we voor verschillende elementen in staat zijn de bestaande informatie over gehalten in de bodem en overige bodemeigenschappen op kunnen schalen naar landelijke kaartbeelden. De combinatie van dergelijke kaartbeelden en de chemische modellen beschreven in Hoofdstuk 1 vormen de basis voor toepassingen zoals het berekenen van uitspoeling (zie Hoofdstuk 5) en opname van stoffen door gewassen (zie Hoofdstuk 6). In de daarop volgende hoofdstukken presenteren we vier concrete cases die illustreren hoe de geochemische data, al of niet in combinatie met modelbewerkingen, in de praktijk kunnen worden gebruikt. Hoofdstuk 3 gaat in op het afleiden van achtergrondwaarden voor een reeks aan sporenelementen. Voor een juiste beoordeling van de bodemkwaliteit is het belangrijk te weten wat van nature in de bodem voor kan komen. Een koppeling tussen het gehalte aan sporenmetalen en de eveneens gemeten hoeveelheid aluminium in de bodem is daarbij gebruikt om de (bodemspecifieke) achtergrondwaarde vast te stellen. Dit geeft vervolgens de mogelijkheid om de aanrijking van de bovengrond met deze sporenmetalen vast te stellen. Dit laatste is weer relevant voor de beoordeling van de ecolo gische risico’s. Deze ecologische risicobeoordeling is verder uitgewerkt in Hoofdstuk 4.
Database
Deel II Totaal XRF/HF
Reactief 0,43 N HNO3
Beschikbaar 0,01 M CaCl2
Modellen
Deel I
Hoofdstuk 1. Chemie (Concept Totaal-Reactief-Beschikbaar) Hoofdstuk 2. Ruimtelijk (van datapunten naar kaart)
Data toepassingen:
Data & model toepassingen:
Hoofdstuk 3. Afleiden achtergrondwaarden Hoofdstuk 4. Vaststellen ecologische risico’s
Hoofdstuk 5. Uitspoeling metalen van bodem naar grond- & oppervlaktewater Hoofdstuk 6. Invloed van bodemverontreiniging op productkwaliteit
Hoofdstuk 5 laat zien hoe kaartbeelden van sporenmetalen in combinatie met modellen die de beschikbaarheid berekenen gebruikt worden om de uitspoeling van de bodem naar het grond- en oppervlaktewater te berekenen. Zeker in Nederland is dat relevant vanwege hoge grondwaterstanden waardoor de belasting van de bodem op korte termijn kan leiden tot uitspoeling naar het grondwater. Een laatste voorbeeld van de koppeling van data met modellen betreft de berekening van de gehalten aan sporenmetalen in gewassen (Hoofdstuk 6). Vanwege het voorkomen van verhoogde gehalten in de bodem kan lokaal of regionaal sprake zijn van accumulatie in (landbouw)gewassen en groente geteeld in moestuinen. Voor een juiste inschatting van de risico’s is het essentieel modellen te ontwikkelen die de gehalten in de gewassen betrouwbaar kunnen voorspellen.
Figuur 2. Overzicht van de inhoud van de atlas.
Geochemische bodematlas van Nederland
19
Geochemische bodematlas van Nederland
Deel I. Modellen en toepassingen
Hoofdstuk 1.
Geochemie en beschikbaarheid van metalen: van concept naar model Bert Jan Groenenberg en Luc Bonten
Concept van beschikbaarheid van stoffen in de bodem
Fase
Proces
Biosfeer
micro organismen
Bodemvocht
MeDOC
bodem fauna
Mez+
planten
opname
MeCl
complexatie/ dissociatie sorptie/desorptie
Vaste fase Bodem
oplossen/neerslaan reactief Klei inert
Metaal oxiden
SOM
verwering/ veroudering
Figuur 3. Schematische weergave van voorkomen van sporenelementen in de bodem in relatie tot beschikbaarheid. (Me: willekeurig metaal; DOC: opgeloste organische koolstof; SOM: organische stof ).
In veel gevallen is er een slechte relatie tussen enerzijds totale gehalten van sporenelementen in de vaste bodemfase en anderzijds effecten op bodemleven en uitspoeling naar grond- en oppervlaktewater. Ofschoon de grootste voorraad van een sporenelement in de vaste bodemfase zit, vindt transport van stoffen via de vloeistoffase plaats. Ook de blootstelling van bodemorganismen en vegetatie vindt voornamelijk plaats via het bodemvocht (Figuur 3). De beschikbaarheid (Peijnenburg en de Rooij, 1998; Peijnenburg et al., 2007) van sporenelementen in de bodem moet dus worden meegenomen bij het inschatten van risico’s van sporenelementen in de bodem; dit geldt voor risico’s voor bodemleven en vegetatie (Hoofdstuk 3), sporenelementgehalten in landbouwgewassen (Hoofdstuk 6) en uitspoeling naar grond- en oppervlaktewater (Hoofdstuk 5). In deze atlas onderscheiden we daarom totaalgehalten, reactieve gehalten en beschikbare gehalten. Sporenelementen in de bodemoplossing beschouwen we daarbij als direct opneembaar door bodemleven en vegetatie (Figuur 3), dit deel wordt het beschikbare gehalte genoemd. Het reactieve gehalte in de vaste bodemfase is dat deel dat kan uitwisselen met het bodemvocht (Figuur 3)
Geochemische bodematlas van Nederland
23
en is daarom potentieel beschikbaar voor opname door organismen en uitspoeling naar grond- en oppervlakte water. Daarnaast is er een niet-reactieve of inerte fractie van sporenelementen in de vaste fase (Figuur 3) die niet tot zeer langzaam uitwisselt met de bodemoplossing, doordat ze bijvoorbeeld deel uitmaakt van bodembestanddelen zoals kleimineralen. Het totaalgehalte is het totaal van het beschikbare, reactieve en niet-reactieve deel van een element in de vaste fase van de bodem. De totaalgehalten in deze atlas zijn gemeten met röntgenfluorescentie (XRF) of door extractie met waterstoffluoride (HF). Met deze methoden wordt het werkelijke totaalgehalte van een element bepaald. In de praktijk van bodemonderzoek wordt meestal gebruik gemaakt van extractie met Koningswater (Aqua Regia). Hiermee wordt echter niet het hele metaalgehalte bepaald omdat zeer stabiele mineralen met deze extractie niet worden ontsloten. We noemen het gehalte dat met Koningswater bepaald wordt dan ook een “pseudo-totaal” gehalte. De mate waarin het totaalgehalte afwijkt van het pseudo totaalgehalte hangt overigens sterk af van het element. Zo wordt met Koningswater voor cadmium vrijwel 100% gemeten terwijl dit voor titanium of silicium minder dan 50% is. Het reactieve gehalte is gemeten met een verdunde salpeterzuur extractie (0,43 M HNO3), voor het meten van het beschikbare gehalte is een verdunde zoutoplossing (0,01 M CaCl2) gebruikt. Een dergelijke extractie benadert voor de meeste situaties de concentratie in het bodemvocht.
24
Geochemische bodematlas van Nederland
De geochemische bodematlas en de verschillende fracties van elementen in de bodem De dataset die wordt gepresenteerd in de geochemische bodematlas bevat voor ieder bodemmonster totaalgehalten, reactieve gehalten en beschikbare gehalten. Een dergelijke dataset op landelijke schaal is uniek en biedt daarom goede mogelijkheden voor het evalueren van gedrag en risico’s van sporenmetalen in de bodem. Veel andere datasets bevatten alleen totaalgehalten in de bodem. Dat betekent daarmee dat dergelijke data niet direct te gebruiken zijn voor risicoevaluaties. Om deze datasets toch te kunnen gebruiken zijn modellen ontwikkeld waarmee op basis van totaalgehalten en overige bodemeigenschappen de reactieve en beschikbare gehalten geschat kunnen worden. Dergelijke modellen zijn ook zeer bruikbaar voor het inschatten van veranderingen in de tijd zoals in de scenarioberekeningen voor koper- en zinkuitspoeling in Hoofdstuk 5. Dit hoofdstuk beschrijft twee voorbeelden van modellen waarmee de relaties tussen de verschillende fracties in de bodem worden beschreven. De data uit de atlas bieden goede mogelijkheden voor zowel de ontwikkeling als toetsing van dergelijke modellen. Voor het ontwikkelen van deze modellen is kennis nodig over de processen die de verdeling van sporenelementen over de verschillende fracties bepalen. Deze worden in Box 1 kort besproken.
Modellen Van totaalgehalten naar reactieve gehalten Zoals eerder al aangegeven zijn in veel gevallen alleen (pseudo)totaalgehalten van sporenelementen beschikbaar en niet de reactieve en beschikbare gehalten. De processen die de verdeling van sporenelementen over de inerte en reactieve fractie bepalen zijn vooralsnog onvoldoende bekend om (deterministische) procesmodellen op te stellen. Daarnaast is ook de lithologie en bodemvorming van invloed op deze verdeling. Zo is de inerte fractie van zink in kleibodem groter dan in een zandbodem omdat zink in klei van nature meer in het kristalrooster gebonden is of daar bij bodemvorming deel van uit kan maken. Omdat al deze processen niet via procesmodellen te beschrijven zijn en we toch een schatting willen maken van het reactieve gehalte van een sporenelement op basis van het totaalgehalte en algemene bodemeigenschappen, zijn empirische/statistische relaties ontwikkeld (Römkens et al., 2004). Een voorbeeld van zo’n empirische relatie is: log(Cdreactief) = a × log(Cdtotaal) + b × log(%OS) + + c × log(%klei)
[1]
met daarin: Cdreactief = het reactieve gehalte Cd, Cdtotaal= het totale gehalte Cd in de bodem, %OS = het percentage organische stof, % klei = het percentage klei. Met dergelijke modellen is het dus mogelijk ook veel data uit andere studies waarbij alleen totaalgehalten en algemene bodemeigenschappen bepaald zijn te gebruiken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de grote hoeveelheid data uit standaard bodemonderzoek waarbij naast het totaalgehalte
Box 1. Processen in relatie tot beschikbaarheid: inert – reactief – beschikbaar. Inerte fractie
Hun binding neemt juist toe bij afnemende pH omdat de
aan organische moleculen, deze komen in de bodem
Sommige sporenelementen zoals bijvoorbeeld koper
(Dissolved Organic Carbon = DOC). Van sporenmetalen
Het niet-reactieve deel van de sporenelementen kan
reactieve oppervlakken dan sterker positief geladen zijn.
kristalroosters van stabiele (niet oplosbare) mineralen of
(Cu) en chroom (Cr) binden zo sterk aan de organische
op allerlei manieren voorkomen zoals ingebouwd in
ingesloten in bodembestanddelen zoals organische stof of ijzer- en aluminium-oxiden. Niet-reactieve elementen
kunnen slechts zeer langzaam beschikbaar komen door trage processen zoals bijvoorbeeld door de verwering
van mineralen. Het tegenovergestelde proces waarbij juist een deel van de reactieve fractie overgaat naar
stof in de vaste bodemfase en aan de in het bodemvocht
opgeloste organische stof (DOC) dat hun concentratie in oplossing vooral bepaald wordt door de verhouding
tussen DOC in het bodemvocht en organische stof. De pH speelt dan slechts een beperkte rol (Figuur 4).
Beschikbare fractie
diffusie van sporenelementen van het oppervlak naar
waterfase (oplossing) van de bodem. In oplossing komen
Reactieve fractie De
reactieve
fractie
van
een
element
bestaat
voornamelijk uit dat deel van een element dat via sorptie
De beschikbare fractie bevindt zich voornamelijk in de sporenelementen voor als vrij ion of gebonden aan
andere ionen of organische moleculen (Figuur 3). Een
voorbeeld van binding aan een ander ion is de binding van cadmium aan chloride. Metalen kunnen sterk binden
gebonden is aan oppervlakken van bodembestanddelen
die van organische stof, aluminium (Al)- en iizer(Fe)oxiden en kleimineralen. Kationen zoals cadmium (Cd), koper (Cu), nikkel (Ni), lood (Pb) en zink (Zn) binden in het zure en neutrale pH gebied (pH 3-7) met name aan organische stof, en bij hogere pH binden ze
met name aan Al/Fe-oxiden. De binding neemt af bij lagere pH waarden (zuurdere bodem, pH <5) omdat de
reactieve oppervlakken dan minder negatief geladen zijn (Figuur 4). De (negatief geladen ) oxy-anionen
zoals arseen (As), antimoon (Sb) en molybdeen (Mo)
binden met name aan de positief geladen Al/Fe oxiden.
Cu-totaal (mol/l)
in de vaste fase. De belangrijkste oppervlakken zijn
Pb) is de concentratie vrije metaal ionen vaak slechts
een kleine fractie van de totale concentratie. Hoe hoger de pH des te sterker is de binding met DOC en des te
lager is de concentratie vrije metaalionen (Figuur 4).
Met name de vrije ionen kunnen opgenomen worden beschikbaar. De beschikbaarheid speelt zowel een rol
bij hoge concentraties wanneer stoffen giftig kunnen zijn als bij lagere concentraties bij de opname van essentiële
sporenelementen. De beschikbare fractie is vooral van
belang in relatie tot effecten op ecosysteem, opname door gewassen maar ook voor de uitspoeling van stoffen uit de bodem naar grond- en oppervlaktewater.
1.E-05
1.E-05
1.E-07
1.E-07
1.E-09
1.E-09
Cu-vrij (mol/l)
het kristalrooster van ijzer- en aluminium-oxiden.
die sterk binden aan opgeloste organische stof (Cr, Cu,
door bodemorganismen en vegetatie en zijn dus snel
de inerte fractie is ook waargenomen bij een aantal
elementen. Een mogelijk mechanisme is bijvoorbeeld
vooral voor in de vorm van opgeloste organische stof
1.E-11 1.E-13 1.E-15
1.E-13 1.E-15 1.E-17
1.E-17 1.E-19
1.E-11
2
3
4
5
pH
6
7
8
9
1.E-19
2
3
4
5
pH
6
7
8
9
Figuur 4. Totale koperconcentratie in het bodemvocht en vrije metaalconcentratie van koper in het bodemvocht als functie van de pH. De vrije koper ion concentratie is berekend met een multi-oppervlak-complexatie model.
Geochemische bodematlas van Nederland
25
van het metaal ook vaak textuur en gehalten aan organische stof bepaald worden.
Van reactieve gehalten naar concentraties in het bodemvocht De verdeling van sporenelementen over de reactieve fractie van de vaste fase en de vloeistoffase, ook wel partitie genoemd, kan op twee manieren worden berekend. Ten eerste met op regressiemodellen gebaseerde “partitierelaties” en ten twee met op proceskennis gebaseerde “multi oppervlak-complexatie modellen”. Beide type modellen worden gebruikt om op basis van gehalten in de bodem en algemene bodemeigenschappen de concentratie in oplossing te voorspellen. Partitie-relaties voorspellen de concentraties van sporenmetalen in het bodemvocht als functie van bodemeigenschappen zoals de sporenmetaalgehalten in de vaste fase, de gehalten van de reactieve oppervlakken (organische stof, Al/Fe-oxiden en klei), opgeloste organische stof (DOC) en de zuurgraad (pH) van de bodem (Römkens et al., 2004; Groenenberg et al., 2010). De vergelijking hieronder is een typisch voorbeeld van een dergelijke partitierelatie: log(Cdoplossing) = a × log(Cdbodem) + b × log(%OS) + + c × log(AlFeox) + d × log (DOC) + + e × pH
[2]
met daarin: Cdoplossing = de concentratie Cd in oplossing, Cdbodem= het reactieve gehalte Cd in de bodem, %OS = het percentage organische stof, AlFeox = de som van het oxalaat extraheerbare Al en Fe en DOC = de concentratie opgelost organisch koolstof.
26
Geochemische bodematlas van Nederland
De modelcoëfficiënten (a t/m e in het voorbeeld hierboven) van de partitiemodellen worden met regressie afgeleid van datasets met gemeten bodemdata en bijbehorende gemeten concentraties in oplossing. Datasets als die uit de geochemische bodematlas zijn bij uitstek geschikt om dergelijke modellen af te leiden of te valideren. Door hun eenvoud en snelle rekentijd zijn dit soort relaties bijzonder geschikt voor het uitvoeren van modelberekeningen op regionale of landelijke schaal (zie Hoofdstuk 5) en bij breed toegankelijke (web)applicaties zoals bijvoorbeeld de Risicotoolbox (www.risicotoolboxbodem.nl). Er zijn partitiemodellen beschikbaar zowel voor het berekenen van de totaal opgeloste concentraties van sporenelementen als voor het berekenen van de vrije ionconcentraties. Multi-oppervlak-complexatie modellen beschrijven de verschillende processen en interacties tussen de oplossing en de reactieve oppervlakken (Bonten et al., 2008a; Dijkstra et al., 2009). Dit gebeurt door een combinatie van afzonderlijke modellen voor de binding van sporenelementen aan de onderscheiden reactieve oppervlakken zoals vaste- en opgeloste organische stof, aluminium/ijzer-oxiden en klei. De benodigde modelparameters zijn voor een groot bereik van omstandigheden (lees: bodemtypen) en sporenelementen beschikbaar en toepasbaar. Voordelen van deze modellen zijn hun algemene toepasbaarheid en het inzicht dat ze geven in de verdeling en het chemische voorkomen van sporenelementen. Dit betreft bijvoorbeeld het berekenen van de hoeveelheid van een metaal dat gebonden is aan organische stof, de concentratie van het vrije ion in oplossing etc. Juist omdat risico’s van stoffen vaak gerelateerd zijn aan de chemische vorm van een element in de bodem geven dit soort berekening inzicht in de mate van
risico’s van stoffen. Verder helpt dit type procesmodellen bij de verdere ontwikkeling van de kennis over de binding van sporenelementen in de bodem. Een voorbeeld van een actuele praktijktoepassing van dit type modellen is de afleiding van de maximale uitloging van sporenelementen uit bouwstoffen om de kwaliteit van het grondwater te beschermen. Ondanks de fundamentele verschillen in de afleiding van partitie modellen en multi-oppervlak modellen zijn de prestaties vergelijkbaar (Groenenberg, 2011) wat betreft de voorspelling van de sporenelementconcentraties in oplossing binnen de voor de meeste bodems geldende condities (bijvoorbeeld in de pH range 3-8). Dit is te zien in Figuur 5 waarin zowel de met partitie-relaties (links) als met multi-oppervlak-complexatiemodellen (rechts) berekende concentraties vergeleken worden met de gemeten concentraties in CaCl2 extractie, poriewater en of uitgeslingerde bodemvochtmonsters (Groenenberg, 2011). Hiervoor zijn data verzameld met een grote spreiding in elementgehalten en belangrijke bodemeigenschappen zoals klei, pH en organische stof.
As
berekend
1.E-04
1.E-06
1.E-08
1.E-08
berekend berekend
1.E-08
1.E-06
1.E-05
1.E-07
1.E-07
1.E-09
1.E-09
1.E-09
1.E-07
1.E-05
1.E-11 1.E-11
1.E-03
1.E-03
1.E-05
1.E-05
1.E-07
1.E-07
1.E-09 1.E-09
1.E-07 1.E-05 gemeten
1.E-09 1.E-03 1.E-09
Belang van de geochemische bodematlas database
multi-oppervlak model
1.E-10 1.E-04 1.E-10
1.E-05
1.E-11 1.E-11
Cu
1.E-04
1.E-06
1.E-10 1.E-10
Cd
partitie relaties
1.E-08
1.E-09
1.E-06
1.E-07
1.E-04
1.E-05
1.E-07 1.E-05 gemeten
Voor het vaststellen van risico’s van chemische elementen in de bodem voor bodemorganismen, vegetatie, voedselkwaliteit en uitspoeling naar grond- en oppervlaktewater kan niet volstaan worden met alleen informatie over de totaalgehalten in de bodem. Deze atlas bevat unieke data waarin voor ieder element zowel de totaalgehalten, reactieve gehalten en beschikbare gehalten gemeten zijn in zowel de boven- als ondergrond. De gegevens in de atlas zijn daarom goed bruikbaar voor het verbeteren en toetsen van modellen die gebruikt worden voor het berekenen van ecologische risico’s, gewasopname en uitspoeling naar oppervlaktewater. Deze atlas bevat ook gegevens van metalen die zelden bepaald worden in regulier onderzoek (denk aan uranium, barium, molybdeen). Daarmee vormt deze set van data een goede basis om voor dit soort metalen ook modellen te ontwikkelen.
1.E-03
Figuur 5. Berekende concentraties met partitie-relaties (links) en een multi-oppervlak-complexatiemodel (rechts) uitgezet tegen concentraties gemeten in CaCl2-extracten (in mol/l). De gevulde symbolen vallen binnen de pH-range 3-8, de open symbolen daarbuiten.
Geochemische bodematlas van Nederland
27
Hoofdstuk 2.
Van metingen op punten naar gebiedsdekkende kaarten Luc Bonten en Dick Brus
Inleiding Het databestand van deze geochemische bodematlas bevat metingen van de gehalten van een groot aantal elementen in de bodem, inclusief potentieel verontreinigende sporenmetalen. Deze metingen zijn afkomstig van monsters die zijn genomen op een groot aantal punten verspreid over Nederland. Echter, in veel regionale studies zijn gegevens op puntniveau niet voldoende en is vlakdekkende informatie nodig. Ook als ruimtelijke informatie gecombineerd moet worden met gegevens afkomstig uit andere databestanden, met waarnemingen op andere locaties, is een vertaling naar vlakdekkende informatie vaak handig. Dit betekent dat iets gezegd moet worden over de gehalten in de ruimte tussen de punten. De meest eenvoudige manier is om de gemeten gehalten direct te interpoleren (bijv. door middel van Kriging). Echter, sporenelement-gehalten vertonen vaak relaties met andere bodemeigenschappen, zoals het organische stofgehalte, het kleigehalte en de zuurgraad van de bodem. Daarnaast is er ook een relatie met het gebruik van de bodem, waarbij vooral het verschil tussen landbouw en natuur belangrijk is. De relatie tussen sporenelementgehalten en overige bodemeigenschappen heeft twee
belangrijke oorzaken. In de eerste plaats zijn deze elementen natuurlijke bestanddelen van bodemmineralen (zie Hoofdstuk 1 en 3). Verder zullen elementen die vrijkomen uit stoffen die aan de bodem worden toegevoegd binden aan met name organische stof en klei. Hierdoor zullen bodems die rijk zijn aan klei en organische stof de sporenelementen sterk binden en hogere gehalten hebben dan armere bodems die zwakker binden. Dit betekent dat informatie over het bodemgebruik en de bodemeigenschappen gebruikt kan worden om betere schattingen te krijgen van de gehalten aan sporenmetalen in de bodem op vlakniveau (kaart). In dit hoofdstuk willen we laten zien hoe de vertaling van individuele metingen van geochemische data naar lands dekkende kaarten in zijn werk gaat, waarbij we op een slimme manier rekening houden met algemene bodemeigenschappen en bodemgebruik. Als voorbeeld laten we de berekeningen voor het element zink (Zn) in de bovengrond zien.
Geochemische bodematlas van Nederland
29
De methode die wij hier gebruiken om landsdekkende kaarten van elementen in de bodem te maken bestaat uit twee stappen (Bonten et al., 2008b). In de eerste stap wordt een relatie afgeleid tussen het sporenmetaal-gehalte in de bodem en relevante overige bodemeigenschappen. Zoals in Hoofdstuk 3 wordt besproken is een eenvoudig algemeen model op basis van alleen het aluminium-gehalte (Al) voor veel sporenelementen bruikbaar voor het schatten van achtergrondgehalten in minerale bodems. In plaats van Al kan ook voor het kleigehalte gekozen worden, beide eigenschappen zijn sterk gecorreleerd. Voor de binding van sporenmetalen in de bovengrond is daarnaast ook het organische stofgehalte van belang, zoals hierboven al aangegeven. Ook kan de pH een belangrijke rol spelen in de mate waarin antropogene aanrijking wordt vastgelegd of juist uitspoelt naar het grondwater. Het landgebruik is uiteraard van invloed op de te verwachten mate van aanrijking, vandaar dat dit ook meegenomen wordt in het model. In het gekozen voorbeeld voor Zn wordt onderscheid gemaakt in bodems in natuurgebieden en landbouw bodems. Voor de landbouwbodems is voor Zn de volgende relatie afgeleid: log(Zntotaal) = 0,757 + 0,327 × log(org.stof ) + + 0,366 * log(klei) + 0,056 × pH
30
[3]
Geochemische bodematlas van Nederland
Deze vergelijking laat zien dat het zinkgehalte in bodem hoger is bij een hoger organisch stofgehalte, een hoger kleigehalte en een hogere pH. Dit is logisch omdat bij een hoger organisch stof- en kleigehalte en een hogere pH zink sterker aan de bodem wordt gebonden. Verder bevatten kleimineralen ook van nature zink, waardoor een hoger kleigehalte meestal ook een hoger natuurlijk zinkgehalte tot gevolg heeft. Figuur 6 laat de gemeten gehalten van Zn in de bovengrond van landbouwbodems zien en de gehalten die worden berekend met de bovenstaande vergelijking. Voorspelde en gemeten concentraties komen uiteraard niet helemaal overeen. Dit komt deels doordat een deel van de (natuurlijke) variatie van de zink-gehalten niet verklaard wordt door de in het model opgenomen bodemeigenschappen in de bodem en deels doordat in het ene gebied meer van een bepaald element aan de bodem is toegevoegd dan in een ander gebied (bijvoorbeeld Kempen voor Zn en Cd en toemaakdekken voor o.a. Pb).
300
Zn-voorspeld (mg/kg)
Schatting op basis van bodemeigenschappen en landgebruik
250 200 150 100 50 0
0
50
100 150 200 250 Zn-gemeten (mg/kg)
300
Figuur 6. Gemeten totale Zn-gehalten (koningswater) in de bovengrond van landbouwbodems versus gehalten geschat op basis van organische stof, pH en textuur.
Interpolatie van lokale tot regionale afwijking op basis van meetwaarden
Combinatie: Zn in de bovengrond als voorbeeld
In de tweede stap van onze methode wordt voor dit soort regionale verschillen gecorrigeerd. In deze stap wordt namelijk per meetpunt eerst berekend wat de afwijking is tussen de voorspelde en gemeten gehalten. Deze afwijkingen worden vervolgens geïnterpoleerd (d.m.v. Kriging) zodat een vlakdekkende “verschillenkaart” ontstaat.
Met behulp van gebiedsdekkende informatie van algemene bodemeigenschappen en landgebruik kunnen door beide stappen te combineren gebiedsdekkende kaarten worden gemaakt van elementgehalten in de bovengrond. Voor zink is dit in Figuur 8 weergegeven.
In Figuur 7 is een deel van deze kaart weergegeven voor de Kempen op het grensgebied van Noord-Brabant en Limburg. Hierbij betekenen de kleuren rood, oranje en geel dat de werkelijke gemeten zinkgehalten hoger zijn dan verwacht op basis van de in het model opgenomen bodemeigenschappen en het landgebruik. Voor de groene gebieden zijn de gehalten ongeveer gelijk aan de verwachte waardes. In een klein aantal gebieden, bijvoorbeeld op keileem, zijn de werkelijke gehalten beduidend lager dan wat wordt verwacht op basis van de bodemeigenschappen. Duidelijk zichtbaar zijn de verhoogde zinkgehalten rondom de zinkfabriek in Budel. Decennialange uitstoot van zink naar de lucht door deze fabriek heeft de zinkgehalten in de bodem duidelijk verhoogd. Het oranje gebied ten westen hiervan is het gevolg van de uitstoot van drie zinkfabrieken net over de grens in België.
Figuur 7. Geïnterpoleerde afwijking tussen gemeten en voorspelde Zn gehalten. Rood/oranje/geel is hoger dan verwacht, groen is conform de model-verwachting.
In Figuur 9 zijn uitsnedes gemaakt van de kaart met zinkgehalten voor twee gebieden: het veenweidegebied ten westen van Utrecht (boven) en de Kempen (onder). Beide gebieden zijn op dezelfde schaal weergegeven. Eerder hebben we laten zien dat de gehalten van zink in de bodem van de Kempen sterk verhoogd waren door atmosferische depositie. Ook nu zijn deze gebieden in de onderste kaart terug te zien. Opvallend is dat de zinkgehalten in het veenweidegebied gelijk aan of zelfs hoger zijn dan die in de Kempen. Dit komt voor een belangrijk deel doordat de bodems in het veenweidegebied zink sterker binden dan de zandbodems in de Kempen. Bovendien is de dichtheid van organische bodems aanzienlijk lager dan die van minerale bodems, waardoor concentraties uitgedrukt als mg/kg ook hoger worden. In de hoofdstukken over uitspoeling (Hoofdstuk 5) en voedselveiligheid (Hoofdstuk 6) zullen we laten zien dat deze hogere gehalten niet direct leiden tot een grotere uitspoeling of grotere risico’s t.a.v de voedselveiligheid.
Geochemische bodematlas van Nederland
31
bodemeigenschappen
landgebruik
regionale verschillen
Figuur 8. Landsdekkende kaart van zinkgehalten op basis van kaarten van (1) algemene bodemeigenschappen, (2) landgebruik en (3) relatieve afwijkingen door aanrijking en geogene verschillen.
32
Geochemische bodematlas van Nederland
Figuur 9. Geïnterpoleerde geschatte zinkgehalten in de bovengrond in het veenweidegebied (boven) en in de Kempen (onder).
Hoofdstuk 3.
Natuurlijke achtergrondconcentraties van metalen in de Nederlandse bodem Job Spijker en Gerben Mol
Inleiding Voor diverse vraagstukken met betrekking tot de bodem, zoals bijvoorbeeld het stellen van normen voor metalen of het beoordelen van toxicologische risico’s, is het van belang om de natuurlijke concentratie van een sporenmetaal in de bodem te kunnen onderscheiden van de eventuele antropogene toevoeging of verhoging (Reimann et al., 2005; Salminen en Tarvainen, 1997). Twee concepten zijn van belang voor het schatten van deze natuurlijke achtergrondwaarden. Het eerste concept is dat de ondergrond (C-horizont) wordt gebruikt als model voor de natuurlijke samenstelling van de bodem. Het is uit diverse onderzoeken gebleken dat op het niveau van de bulkchemie de mens nog weinig invloed heeft gehad op de ondergrond (Blaser et al., 2000; Facchinelli et al., 2001; Shotyk et al., 2001; Spijker, 2005; Van der Veer, 2006). Dit betekent dat de bulkchemische samenstelling van de ondergrond overeenkomt met de natuurlijke samenstelling. De ondergrond kan dus gebruikt worden als model voor een onverstoorde bodem. Wanneer toch sprake is van
invloed van de mens op de bulkchemie van de ondergrond, dan is dat vrij eenvoudig te onderkennen aan de hand van het tweede concept. Dit tweede concept is dat het hoofdelement aluminium (Al) gebruikt wordt als schatter (of voorspeller) voor de natuurlijke gehalten van de sporenelementen. In de onverstoorde C-horizont wordt het verband bepaald tussen Al en de verschillende sporenelementen. Dit verband is vervolgens in de bovengrond te gebruiken om de natuurlijke achtergrondwaarden voor de sporenelementen te schatten. Door dit te vergelijken met de daadwerkelijk gemeten gehalten aan sporenelementen is de antropogene aanrijking te schatten.
Geochemische bodematlas van Nederland
33
Daarnaast wordt een hele reeks aan elementen in kleine tot zeer kleine hoeveelheden in het rooster ingebouwd. Dit zijn de zogenaamde sporenelementen (o.a. La, Dy, Pb, Ni, Hf ). Dit inbouwen van sporenelementen heeft te maken met de beschikbaarheid en met de chemische verwantschap tussen de verschillende elementen in het periodiek systeem. Tijdens verwering van de primaire mineralen naar secundaire mineralen (een essentieel
34
Geochemische bodematlas van Nederland
70 60 Ni totaal (mg/kg) 20 30 40 50
Door het bestaan van dergelijke correlaties is in het algemeen de variatie in sporenelementen te verklaren uit de variatie in bulkelementen. Daarbij moet wel terdege in het oog worden gehouden dat deze relaties kunnen variëren afhankelijk van vele factoren zoals de mate van verwering, het uitgangsmateriaal, transport en sortering van het verweerde materiaal, en chemische reacties tijdens transport en sedimentatie (Tebbens, 1999). Daarnaast spelen de tijdschaal waarop deze factoren een rol spelen, variërend van minuten tot miljoenen jaren, en het klimaat ook een rol. Dat betekent dat voor de verschillende bodemtypen (ontstaan onder verschillende omstandigheden) ook verschillen kunnen bestaan in de verhoudingen tussen bulk- en sporenelementchemie. Daar staat tegenover dat een aantal relaties vrijwel altijd terugkeert. Een voorbeeld hiervan is de sterke correlatie van de Ni-concentratie (sporenelement) met de Al-concentratie (bulkelement) (Figuur 10). Uit diverse studies blijkt dat er voor vele sporenelementen een goede relatie bestaat met Al (Bianchini et al., 2002; Huisman et al., 1997; Mol, 2002; Sharma et al., 2000; Spijker, 2005; Spijker et al., 2008; Sterckeman et al., 2004; Tack et al., 1997; Tebbens et al., 2000; Van der Veer, 2006; Wilcke et al., 1998). Aluminium is een belangrijke bouwsteen van de aluminium-silicaten waartoe ook klei behoort. Aluminium kan daardoor als proxy (schatter of voorspeller) gebruikt worden om de natuurlijke chemische samenstelling wat betreft vele sporenelementen te voorspellen.
toplaag onderlaag model bandbreedte model
10
De basis van deze relatie tussen het hoofdelement Al en de sporenelementen ligt in de mineraalsamenstelling van de bodem. Zoals beschreven in de inleiding kan Nederland, afgezien van een stuk Limburg, beschouwd worden als een sedimentair bekken dat voornamelijk bestaat uit Pleistocene zanden en Holocene mariene en fluviatiele afzettingen die over het algemeen veel kleiiger zijn. Beide komen voor in combinatie met veenvorming. De mineralen in de Nederlandse sedimenten zijn verweringsproducten van primaire silicaten uit de gesteenten van het achterland (o.a. olivijnen, pyroxenen, amphibolen, veldspaten). Tijdens de vorming van het kristalrooster van deze primaire silicaten worden de geëigende bouwstenen zoals Si, O, Al, Fe, en Mg in het rooster ingebouwd. Dit zijn de zogenaamde bulk- of hoofdelementen omdat zij het hoofdbestanddeel uitmaken van het totale kristalrooster. Op basis van deze hoofdsamenstelling krijgen de verschillende mineralen ook hun naam (Wehdepohl, 1978, 1995; Deer et al., 1992; Li, 2000).
onderdeel van de bodemvorming) blijft de associatie tussen de hoofdbestanddelen en de sporenelementen grotendeels bestaan. Er bestaan dus in de natuurlijke chemische samenstelling van de bodem vele relaties tussen elementen.
0
De mineralogie van de Nederlandse bodem
0
5 10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
Figuur 10. Het verband tussen Ni en Al als voorbeeld van een element dat niet antropogeen is aangerijkt. De regressielijn met 90%-betrouwhaarheidsinterval is gebaseerd op de ondergrondmonsters.
Relaties tussen aluminium (Al) en sporenelementen Er zijn vier verbanden tussen een natuurlijke proxy en een potentieel antropogeen beïnvloed element te onderscheiden. Bij het eerste verband is geen sprake van antropogene invloed. Er is dan geen verschil tussen de onder- en bovengrond, de puntenwolken liggen over elkaar heen. Een element dat dit patroon in grote lijnen volgt is nikkel (Figuur 10). Als er wel antropogene invloed
10
toplaag onderlaag
Ca totaal (wt−% CaO) 2 4 6 8
5
6
toplaag onderlaag
0
0
0
1
Mo totaal (mg/kg) 2 3 4
Pb totaal (mg/kg) 50 100 150
200
toplaag onder model bandbreedte model
0
5 10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5 10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5 10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
Figuur 11. Het verband tussen Pb en Al als voorbeeld van een element dat in de bovengrond antropogeen is aangerijkt. De regressielijn met 90%-betrouwhaarheidsinterval is gebaseerd op de ondergrondmonsters (zie de tekst voor uitleg).
Figuur 12. Het verband tussen Mo en Al als voorbeeld van een element dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond is aangerijkt, al dan niet antropogeen.
Figuur 13. Het verband tussen Ca en Al als voorbeeld van een element dat geen duidelijk verband vertoont met Al (al lijkt er wel sprake van een ondergrens in het Ca gehalte die toeneemt met het Al gehalte).
heeft plaatsgevonden, het tweede type verband, dan is dit zichtbaar door verhoogde concentraties in de bovengrond ten opzichte van de natuurlijke achtergrondconcentraties in de ondergrond. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het element lood (Figuur 11). In dit geval ligt de puntenwolk van de bovengrond boven die van de ondergrond. In het derde geval is er tevens antropogene invloed geweest in de ondergrond. Dit is te zien aan de relatief hogere waarden van sommige monsters in de ondergrond ten opzichte van de overige waarden in de ondergrond. Dit patroon zal in
de praktijk herkenbaar zijn omdat het niet waarschijnlijk is dat binnen een groot en divers gebied de gehele ondergrond in gelijke mate is aangerijkt. Een praktijkvoorbeeld hiervan is het element Mo (Figuur 12). Dat een element als Mo ook is aangerijkt in de ondergrond heeft vermoedelijk te maken met de grote mobiliteit onder uiteenlopende chemische omstandigheden. Mo is mobiel tot zeer mobiel in geoxideerde milieus onder alle pH-omstandigheden, de enige belemmeringen zijn gereduceerde omstandigheden en de aanwezigheid van carbonaat (Reimann et al., 1998;
De Vos et al., 2006). In Nederlandse bodems spoelt het dus makkelijk naar beneden in het profiel. In het vierde voorbeeld is er geen relatie tussen de natuurlijke proxy en het antropogeen beïnvloede element. Een element dat in de praktijk grotendeels dit gedrag vertoont is calcium (Figuur 13). Hierbij valt echter wel op dat sprake lijkt van een ondergrens aan het Ca-gehalte die verband houdt met het Al-gehalte. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de Al-mineralen altijd voor een deel bestaan uit mineralen als Ca-veldspaat (anorthiet) en smectiet.
Geochemische bodematlas van Nederland
35
Natuurlijke achtergrondconcentraties schatten Met de twee hiervoor beschreven concepten kunnen op basis van de samenstelling van de ondergrond relaties worden afgeleid tussen Al en de sporenelementen. Met deze relatie kan vervolgens op basis van het Al-gehalte in de bovengrond worden geschat wat het te verwachten gehalte aan sporenelementen is in de bovengrond. Wanneer van sommige sporenelementen de gehalten hoger zijn dan verwacht is sprake van (antropogene) aanrijking. Om dit voor Pb op 1 locatie concreet te maken staat in Figuur 11 een pijltje dat de aanrijking ten opzichte van de lineaire regressielijn aangeeft. De Al-concentratie van dit monster is ongeveer 10% op gewichtsbasis en de Pb concentratie is ongeveer 60 ppm. De regressielijn, gebaseerd op de onverstoorde ondergrondmonsters, geeft het natuurlijke verband aan tussen Al en Pb in de Nederlandse bodems en heeft als formule: Geschatte natuurlijke Pb-conc. = 1,72 × gemeten Al-conc. + 2,38
[4]
Ingevuld voor deze locatie met 10% aluminium levert dat een schatting op van het natuurlijke achtergrondgehalte voor lood van 19,58 mg/kg (1,72 × 10 + 2,38). Het gemeten Pb-gehalte was 60, dus de aanrijking wordt geschat op ongeveer 40 ppm. Op deze manier kan voor alle locaties de aanrijking worden geschat. Deze informatie kan vervolgens worden gebruikt om gemiddelde aanrijkingspercentages voor sporenelementen in de
36
Geochemische bodematlas van Nederland
Nederlandse bodem te schatten, of voor het maken van kaarten waarop ruimtelijke aanrijkingspatronen zichtbaar kunnen worden gemaakt. Omdat de mineraalsamenstelling uitgangpunt is, werkt bovenbeschreven benadering voornamelijk goed in minerale bodems. In bodems met hoge gehalten aan organische stof (OM) zijn de relaties minder duidelijk.
De kartering van achtergrondgehalten voor lood (Pb) in de bovengrond Met behulp van de hiervoor beschreven aanpak, bekend onder de naam geochemisch baseline model, is op iedere locatie een te verwachten natuurlijk gehalte aan sporenmetalen te berekenen. Meestal wil men dit echter voor een heel gebied weten, bijv. voor heel Nederland of voor een bepaalde regio. Je kunt dan bijv. gemiddeldes of medianen voor zo’n gebied berekenen, maar vaak wil men ook de ruimtelijke patronen achterhalen. Het is dan gebruikelijk om met kaartbeelden te werken. In dit hoofdstuk geven we als voorbeeld de kaartbeelden voor het element lood (Pb) weer. We hebben zowel kaartbeelden gemaakt van het daadwerkelijk gemeten gehalte als van het natuurlijk achtergrondgehalte en de aanrijking, geschat op basis van het geochemisch baselinemodel. De waarden zijn in de kaart weergegeven als bollen. De grootte van de bol geeft de hoogte van de waarde aan. De grootte-verdeling van de bollen is gebaseerd
op de statistische verdeling van de waarden. Let erop dat de schaal van de bollen is geoptimaliseerd per kaart; eenzelfde bolgrootte kan dus per kaart een verschillende concentratie weergeven. Als achtergrond voor de kaarten is de lithologische indeling van Nederland gebruikt (zie Figuur 1). Dankzij het gebruik van een robuuste regressietechniek die weinig last heeft van uitschieters en niet-normale verdelingen, kunnen voor veel elementen m.b.v. een algemeen model voor alle Nederlandse bodems op deze manier schattingen en kaartbeelden worden gemaakt van de achtergrondwaarden en de aanrijking in de bovengrond. Deze algemene benadering is gebruikt in Figuur 11. Toch levert het in de meeste gevallen winst, in de vorm van nauwkeuriger schattingen, op om per lithologie een apart geochemisch baseline model af te leiden. Voor sommige elementen (bijv. Barium) is dit zelfs onontkoombaar. De kaarten die hier gepresenteerd zijn voor lood zijn gebaseerd op baselinemodellen per lithologie. Ruimtelijke patronen die meteen opvallen zijn het effect van de lithologie en de vrijwel universele aanrijking van de Nederlandse bodem met lood. Het effect van de lithologie is duidelijk te zien aan het feit dat de totaalgehalten in de zandgronden over het algemeen laag zijn terwijl die in het kust- en rivierengebied, met zijn klei- en veenbodems, veel hoger zijn. Dat dit effect duidelijker is in het kaartje met de geschatte natuurlijke achtergrondwaarden (Figuur 15) duidt erop dat er naast de klei-mineralogie ook andere factoren een rol spelen in de ruimtelijke spreiding van Pb in de bodem. In Figuur 14 zijn daarom grote bollen te zien in de zandgebieden die het gevolg zijn van diffuse verontreiniging.
Pb totaal toplaag
Natuurlijke achtergrond Pb
200 80 64 48 32 16 mg/kg
30 20 16 12 8 4 mg/kg
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
Figuur 14. Kaart van de totaalgehalten (mg/kg) van Pb in de bovengrond.
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
Figuur 15. Kaart van de geschatte achtergrondgehalten (mg/kg) van Pb in de bovengrond. (NB. De bollen zijn weliswaar ongeveer even groot als in Figuur 14, maar de schaalverdeling verschilt. Zie de tekst voor uitleg.)
Geochemische bodematlas van Nederland
37
Deze grote bollen verdwijnen wanneer we de natuurlijke achtergrondwaarden voor die gebieden karteren. Kaartjes van de werkelijke gehalten in de ondergrond vertonen meestal, net als de kaartjes van de geschatte achtergrondwaarden, een veel strakker verband met de lithologie. Dit geldt ook voor kaartjes van de bovengrondgehalten van elementen die niet of nauwelijks antropogeen zijn beïnvloed, zoals Ni. De vrijwel universele aanrijking van de bovengrond met lood vertoont ook nog wel enige structuur (Figuur 16). Voor de fluviatiele kleien geldt dat de aanrijking doorgaans binnen de range van de natuurlijk variatie blijft, dat wil zeggen onder het 90%-percentiel van het baseline model. De grootte van de aanrijking voor mariene kleien en zandgronden is vergelijkbaar met elkaar terwijl de totaalgehalten voor de kleien hoger zijn. Dit duidt erop dat het bodemtype geen doorslaggevende rol speelt bij de aanrijking, maar dat het diffuse verontreiniging betreft op grote ruimtelijke schaal die de klei en zandgronden op vergelijkbare wijze belast (met als bekendste voorbeeld lood in uitlaatgassen).
38
Geochemische bodematlas van Nederland
Aanrijking Pb 200 70 56 42 28 14 mg/kg
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
Figuur 16. Kaart van de geschatte aanrijking (mg/kg) van Pb in de bovengrond. De grijze bollen duiden op een aanrijking die niet boven het 90-percentiel van het geochemisch baselinemodel voor achtergrondwaarden uitkomt, de zwarte bollen komen daar wel boven uit.
Hoofdstuk 4.
Ecotoxicologische risico’s van metalen in de bodem Gerben Mol, Job Spijker en Leo Posthuma
Inleiding Niet alleen de toxicologische risico’s van sporenmetalen in de bodem voor de mens zijn van belang (zie Hoofdstuk 6), ook de risico’s die zij met zich meebrengen voor het bodemleven (wormen, mollen, mijten) zijn van belang. Zonder een gezond en divers bodemleven is immers ook de gezondheid van de bodem in het geding. En een ongezonde bodem kan niet leveren wat wij van haar verwachten, zoals o.a. een goede structuur en waterbergend vermogen, ziektewerend vermogen, natuurlijke vruchtbaarheid en vastlegging van organische stof. Om ecotoxicologische risico’s in te schatten is het van belang te weten welk deel van de aanwezige sporenmetalen beschikbaar is voor opname door bodemdieren en- planten. Hiervoor is het belangrijk om onderscheid te maken tussen totaalgehalten, reactieve gehalten en beschikbare gehalten (zie ook Hoofdstuk 1). Het is in Nederland gebruikelijk om bij het beoordelen van ecotoxicologische risico’s alleen rekening te houden met de risico’s die worden veroorzaakt door antropogene verhogingen van gehalten aan sporenmetalen, en niet met de eventuele risico’s van natuurlijke achtergrondgehalten (Struijs et al. 1997; Crommentuijn et al., 1997, 2000). Daarvoor is het belangrijk om natuurlijke achtergrondgehalten goed in te kunnen schatten (zie Hoofdstuk 3) en te kunnen onderscheiden van al dan niet antropogene verhogingen.
In dit hoofdstuk illustreren wij hoe we de gegevens uit de Geochemische Bodematlas hebben gebruikt voor het schatten van de ecotoxicologische risico’s van de huidige bodembelasting met metalen. Nieuw is vooral het gebruik van reactieve gehalten in plaats van totaalgehalten, en het meenemen van realistische schattingen van achtergrondconcentraties in de risicobeoordeling. Nieuw is ook het aggregeren van risico’s van verschillende sporenmetalen tezamen. Op deze manier wordt zowel rekening gehouden met achtergrondconcentraties als met de potentiële maximale beschikbaarheid van alle aanwezige metalen, waardoor de ecotoxicologische risicobeoordeling veel realistischer wordt. We beschrijven in dit hoofdstuk twee onderdelen van de totale studie (Spijker et al., 2011). Ten eerste hoe we met behulp van Species Sensitivity Distributions (SSD, gevoeligheidsverdelingen van soorten) reactieve sporenmetaalgehalten van monsters uit het landelijke gebied hebben vertaald naar kwantitatieve inschattingen van de toxicologische risico’s voor het bodemleven. Ten tweede hoe we deze inschattingen kunnen gebruiken om de risico’s van metalen en de gevoeligheid van verschillende bodemtypes onderling te vergelijken. We gebruiken hiervoor de originele figuren uit het artikel van Spijker et al. (2011).
Geochemische bodematlas van Nederland
39
De methode in vogelvlucht Om ecotoxicologische risicobeoordelingen te doen zijn een paar stappen nodig. Ten eerste moet bekend zijn welke concentraties er aanwezig zijn in de bodem. In dit hoofdstuk gebruiken we daarvoor de gegevens uit de dataset van de Geochemische Bodematlas. Voor dit soort risicobeoordelingen in de bodem worden meestal totaalgehalten gebruikt (meestal gebaseerd op de zogenaamde koningswaterontsluiting). In deze studie willen we echter naar realistischer inschattingen van het risico, en wel specifiek het door de mens toegevoegde aandeel daarin. Dat doen we door bepalingen van de sporenmetaalconcentraties in de bodem te gebruiken die een goede indruk geven van de potentieel beschikbare fractie van het sporenmetaal. Ten tweede moeten de metaalconcentraties in de bodem worden vertaald naar een maat voor de toxiciteit voor de biologische leefgemeenschap in de bodem. Daarvoor gebruiken we het concept van de Species Sensitivity Distribution (Posthuma et al., 2002). Beide stappen worden in de volgende paragrafen uitgelegd.
Reactiviteit van sporenmetalen in de bodem Via de methode die we in deze paragraaf beschrijven komen we tot de keuze om de metaalconcentraties in 0,43 molair salpeterzuur (HNO3)-extracties te gebruiken als pragmatische schattingen voor de potentieel (maximaal) beschikbare fractie in de bodem, de fractie dus die toxische effecten teweeg zou kunnen brengen. De methode bestaat uit twee stappen.
40
Geochemische bodematlas van Nederland
In de eerste stap wordt, op basis van de totaalgehalten in boven- en ondergrond monsters, een schatting gemaakt van de totale aanrijking van de bovengrond met het sporenmetaal. Die aanrijking bestaat meestal uit een mix van antropogene en natuurlijk verhoging van de concentratie, waarbij het afhangt van het metaal welke bron de overhand heeft. In de tweede stap wordt een link gelegd tussen deze schattingen van de aanrijking en de concentraties in de HNO3-extracten. Deze worden over het algemeen gezien als een goede indicatie van de potentieel beschikbare, reactieve fractie. De stappen zullen aan de hand van Figuur 17 worden toegelicht. De eerste stap wordt weergegeven in de vier grafiekjes aan de linkerkant in Figuur 17. De grafiekjes geven voor de metalen lood, cadmium, koper, en zink (Pb, Cd, Cu, Zn) de relatie weer tussen het totaalgehalte aan deze metalen en het aluminium-gehalte (hier als Al2O3) in de bodem. De groene plusjes geven de ondergrondmonsters weer, en de zwarte bolletjes de bovengrondmonsters. De gehalten in de ondergrond worden beschouwd als niet of nauwelijks beïnvloed door menselijke activiteiten, en de regressielijnen in de grafiekjes, die alleen op de ondergrondmonsters zijn gebaseerd, worden beschouwd als de natuurlijke relaties tussen gehalten aan aluminium en die van de sporenmetalen. Op basis van dit natuurlijke verband kan voor de bovengrond een schatting worden gemaakt van de natuurlijke concentratie van het metaal. Door deze schatting te vergelijken met het daadwerkelijk gemeten gehalte kan vervolgens weer een inschatting worden gemaakt van de (antropogene) aanrijking van de bovengrond met dit metaal. In de linker grafiekjes van Figuur 17 is duidelijk te zien dat de meeste
bovengrondmonsters in Nederland verhoogde gehalten aan lood, cadmium, koper, en zink (Pb, Cd, Cu, Zn) vertonen, variërend van nauwelijks verhoogd tot forse verhogingen van vele keren de natuurlijke concentraties. (Zie voor een uitgebreidere uitleg van het schatten van achtergrondconcentraties en aanrijking Hoofdstuk 3). De tweede stap wordt weergegeven in de vier grafiekjes aan de rechterkant in Figuur 17. Deze grafiekjes geven voor dezelfde vier sporenmetalen de relatie weer tussen de aanrijking in de bovengrond geschat zoals hiervoor beschreven, en de gemeten gehalten in HNO3-extracten ("reactieve") van dezelfde bovengrondmonsters. De lijn die in de grafieken staat weergegeven is de ideale 1:1 lijn (dus geen regressielijn). Het is duidelijk dat voor deze vier metalen de concentraties in 0,43 M HNO3-extracten een uitstekende praktische inschatting opleveren van de aanrijking van de bovengrond. Of deze aanrijking nu antropogeen of natuurlijk is, algemeen wordt zij beschouwd als het meest reactieve deel van de sporenmetalen in de bodem. De metalen die van nature voorkomen in de bodemmineralen maken voor het grootste deel onderdeel uit van de inerte (niet-reactieve) fractie (zie ook Hoofdstuk 1). Doordat de 0,43 M HNO3-extractie eenvoudig uit te voeren is en dus een schatting geeft van de lokale aanrijking van de bovengrond, is deze benadering uitermate geschikt voor praktische (eco)toxicologische risicobeoordeling, mede omdat deze potentieel beschikbare fractie de maximale toxische belasting van het systeem is. Door lokale condities, zoals een zuurgebufferde bodem, kan het reactieve deel van de metalen alsnog lokaal minder beschikbaar zijn dan deze bovengrens.
15
totaal Cu (mg/kg) 0 10 20 30 40 50 totaal Zn (mg/kg) 0 50 100 150
0 10 20 30 40
5 10 Al2O3 (wt−%)
0,0 0,2 0,4 0,6 0,8
0
0,2 0,4 0,6 reactief Cd (mg/kg)
0
5 10 15 reactief Cu (mg/kg)
0
20 40 reactief Zn (mg/kg)
0,8
5 10 15 20
15
0,0
40
0
5 10 Al2O3 (wt−%)
10 20 30 reactief Pb (mg/kg)
20
20 40 60 80
0
0
0
15
Pb verrijking (mg/kg)
5 10 Al2O3 (wt−%)
Cd verrijking (mg/kg)
0
Cu verrijking (mg/kg)
15
Zn verrijking (mg/kg)
totaal Pb (mg/kg) 0 20 40 60 80
5 10 Al2O3 (wt−%)
totaal Cd (mg/kg) 0,0 0,4 0,8
0
Toxicologische gevoeligheid van soorten: Species Sensitivity Distributions
60
80
Om de gevoeligheid van soorten voor chemische stoffen vast te stellen worden ecotoxicologische tests uitgevoerd waarbij verschillende soorten afzonderlijk worden blootgesteld aan oplopende concentraties van de stof die wordt onderzocht. Voor al die soorten worden per geteste stof een aantal cruciale concentratie (effect) niveaus bepaald. Twee bekende voorbeelden hiervan zijn de “no observed effect concentration” (NOEC) en de LC50, de concentratie waarbij 50% van de individuen van de geteste soort de test niet overleeft. De gegevens over de gevoeligheid (bijv. de NOEC’s) van alle geteste soorten voor een stofje, bijv. cadmium, kunnen worden gecombineerd in een grafiek zoals weergegeven in Figuur 18. Dit levert een zogenaamde Species Sensitivity Distribution op (zie Posthuma et al. 2002; Posthuma en Suter, 2011). Op de X-as staat de concentratie van het stofje (op een logaritmische schaal), op de Y-as staat de fractie van de getoetste soorten die een effect zou ondervinden bij blootstelling (de Potentieel Aangetaste Fractie ofwel: PAF). Ieder bolletje in de grafiek geeft de NOEC van een soort weer. Gecombineerd levert dit een verdeling op die de gevoeligheden van een biologische leefgemeenschap in de bodem representeert. Je kunt deze verdeling twee kanten op gebruiken. Als je de concentratie weet die in de bodem voorkomt, dan kun je op de Y-as aflezen welke deel van de soorten potentieel een effect ondervindt. Als je weet welk deel van de soorten je wilt beschermen, bijv. 95% zoals ook in de grafiek staat weergegeven, dan kun je aflezen wat je kritische concentratie in de bodem is (in dit geval “Hazardous Concentration for 5% of the species” of HC5).
Figuur 17. Grafieken die de manier weergeven waarmee in dit hoofdstuk de potentieel beschikbare reactieve fractie van de metalen Pb, Cd, Cu, en Zn worden geschat (Spijker et al., 2011).
Geochemische bodematlas van Nederland
41
De resultaten
Cumulatieve kans
1,0 0,9
Species Sensitivity Distributions voor vier sporenmetalen in de bodem
0,8 0,7 0,6 0,5 0,4
PAF
In Figuur 19 staan de SSD’s voor Cd, Pb, Cu, Zn gebaseerd op de ecotoxicologische data van Crommentuijn et al. (1997, 2000) in relatie tot de concentraties in de Nederlandse bodem gebaseerd op de geochemische bodematlas. Een paar belangrijke zaken worden zichtbaar in deze figuur.
NOEC data
0,3
Species Sensitivity Distribution
0,2 0,1 0,0
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
5
Log Concentratie (mg/kg) EQC
HC5
Figuur 18. Het concept van de Species Sensitivity Distribution. “EQC” betekent Environmental Quality Criterion, ofwel: bodemnorm (Spijker et al., 2011).
Hoewel er wat kritiek is geweest op de absolute waarden voor HC5 en PAF die de SSD-aanpak oplevert, is tenminste duidelijk dat een beperktere, relatieve interpretatie van de uitkomsten voor bijvoorbeeld het rangschikken van stoffen naar toxiciteit op basis van HC5-waarden goed mogelijk is (Posthuma en De Zwart, 2006; Posthuma en Suter, 2011). Hetzelfde geldt voor het rangschikken van PAF-waarden voor bodemmonsters. In Nederland wordt de HC5 gebruikt om het Maximaal Toelaatbaar Risico voor ecosystemen (MTR-eco) van stoffen te bepalen, en speelt de aanpak dus een belangrijke
42
Geochemische bodematlas van Nederland
rol bij de normstelling. Vanwege deze eigenschappen zullen we de uitkomsten ook gebruiken voor het rangschikken van sporenmetalen naar ecotoxicologische risico, en voor het rangschikken van bodemtypes naar ecotoxicologische gevoeligheid. Voor het vertalen van de sporenmetaalconcentraties in de bodem naar PAFs via SSDs gebruiken we de ecotoxicologische data van Crommentuijn et al. (1997, 2000).
Ten eerste is te zien dat de verbanden tussen de concentraties en het toxische effect niet lineair zijn; een toename in de concentratie levert niet een evenredige toename in toxische schade (uitgedrukt als PAF) op. De SSD’s hebben een S-vorm met eerst een vlak stuk waarin een concentratieverhoging nagenoeg geen effect heeft, vervolgens een stuk waarin een concentratieverhoging een gestaag oplopend effect laat zien, en in het derde deel vlakt dit effect weer af op een hoog schadeniveau. Ten tweede is te zien dat het ene metaal toxischer is dan het andere. De SSD voor cadmium (Cd) begint al te stijgen bij een concentratie van 1 mg/kg terwijl die voor zink (Zn) pas begint te stijgen bij een concentratie van zo’n 100 mg/kg. De andere metalen zitten daar tussenin. Ten derde blijkt voor deze vier sporenmetalen dat de potentieel maximaal beschikbare concentraties die in de Nederlandse bodem worden aangetroffen, weergegeven als grijze zones (Figuur 19), in het zeer lage traject van de SSD’s liggen, en dus niet of nauwelijks leiden tot ecotoxicologische risico’s (verhoogde PAF-waarden, in dit geval boven 5%, het MTR). Voor de zekerheid
1,0
1,0
0,8
0,8
PAF
0,6
0,6 0,4
0,4 0,2 0,1
1
10
100
1000
0,1
1
10
100
1000
100
1000
Pb
aca col cru ins iso mac mol nem oli
0,0
0,0
0,2
0,2
0,4
0,4
PAF
PAF
0,6
0,6
0,8
0,8
1,0
1,0
Cd
Sporenmetalen en bodemtypes ecotoxicologisch rangschikken Zoals in de vorige paragraaf toegelicht, is de volgorde waarop de metalen (op basis van mg/kg-concentraties) gerangschikt kunnen worden naar toenemende ecotoxiciteit als volgt: Zn, Pb, Cu, Cd. Het is interessant om met deze gegevens duidelijk vast te stellen dat de mate van aanrijking van een bodem met sporenmetalen lang niet altijd een goede indicatie is voor het optreden van ecotoxische effecten. Uit een eerdere studie op basis van deze geochemische dataset bleek dat de aanrijking van Zn, Pb, en Cu in absolute zin veel groter is dan die van Cd, maar uit de ecotoxicologische analyse blijkt dat toch voor Cd de grootste effecten zijn te verwachten. Dit fenomeen wordt veroorzaakt door het complexe samenspel tussen concentraties in de bodem, hun beschikbaarheid die afhankelijk is van bodemeigenschappen als pH en bindingscapaciteit, en hun toxische werking (die vaak ook weer afhankelijk is van pH en andere omstandigheden in het milieu van het organisme).
soorten
0,0
0,0
0,2
PAF
benadrukken we dat een overschrijding van de NOEC, waarmee de SSD’s in Figuur 19 bepaald zijn, impliceert dat voor een aantal test-soorten in zo’n bodem het geen-effect niveau zou worden overschreden, maar dat dit nog lang geen lethale effecten zijn voor die soorten, noch voor de lokale soorten. Er zit een groot verschil tussen de NOEC van een test en de concentratie waarbij bodemorganismen daadwerkelijk sterven. Om sterfte van soorten in te schatten zouden de SSD’s moeten worden gebaseerd op hogere kritische concentraties zoals de LC50. Deze curves zouden veel verder naar rechts liggen t.o.v. de x-as, wat weer betekent dat de grijze zones nog verder naar links in de staart van deze SSD’s uitkomen.
0,1
1
10
100 Cu
1000
0,1
1
10 Zn
Figuur 19. Species Sensitivity Distributions voor Cd, Pb, Cu, en Zn. Op de x-as staan concentraties (in mg metaal/ kg bodem). De tekentjes (bolletjes, driehoekjes, kruisjes, enz.) zijn NOEC-gegevens die zijn gebaseerd op ecotoxicologische tests met chronische blootstelling met verschillende soorten. Deze gegevens zijn overgenomen uit Crommentuijn et al. (1997). Om de vergelijkbaarheid te vergroten zijn de assen in de 4 grafiekjes hetzelfde. (Geteste soorten: aca=mijten, col=springstaarten, cru=crustacea, iso=isopods, ins=insecten, mac=planten, mol=slakken, nem=aaltjes, oli=regenwormen.). De grijze zones geven de spreiding aan van de reactieve metaalfracties zoals die in de bovengrond van niet-specifiek belaste gebieden in Nederland worden aangetroffen (Spijker et al., 2011).
Geochemische bodematlas van Nederland
43
Een dergelijke gecombineerde analyse en de daaruit resulterende rangschikking van metalen biedt bijzonder nuttige aanknopingspunten voor het ontwikkelen van effectief beleid. De effecten van beleidsmaatregelen voor de reductie van de Cd-belasting van de bodem zullen namelijk groter zijn dan maatregelen voor de reductie van de Zn-belasting. De leefgemeenschappen in bodems worden natuurlijk nooit blootgesteld aan een enkel sporenmetaal, maar vrijwel altijd aan een mix van metalen, die op elke plek weer anders kan zijn. Om een indruk te krijgen van de gevoeligheid van de bodemtypes in Nederland voor deze vier metalen hebben we volgens de methode van De Zwart en Posthuma (2006) de netto toxiciteit van de mengsels gemodelleerd. Het voert te ver om dat hier uit te leggen, maar die modellering resulteert in zogenaamde msPAFs, de meer-stoffen PAF. Dat is per lokatie één waarde die uitdrukt welke fractie van soorten aangetast zou worden bij een bepaald mengsel. We noemen deze eenheid de toxische druk. In Figuur 20 staan boxplots weergegeven van de msPAFs voor de 5 hoofdbodemtypen die we hebben onderscheiden, namelijk löss, rivierklei, zeeklei, zand, en veen. Deze figuur suggereert dat de toxische druk die door de aanrijking in zand en mariene kleigronden kan ontstaan relatief (gemiddeld) het laagste is, al moet daarbij wel worden opgemerkt dat deze twee grondsoorten een grote spreiding vertonen en flink wat uitschietende waarden naar boven. Verder lijken veengronden een wat hogere toxische druk voor leefgemeenschappen op te leveren. Dit kan te maken hebben met het feit dat een deel van de veenmonsters afkomstig is uit gebieden met toemaakdekken. Dit zijn bodems waarop enkele eeuwen
44
Geochemische bodematlas van Nederland
loess fluv.klei mar.klei zand veen 0,00
0,02
0,04 0,06 mspaf
0,08
Figuur 20. Boxplots van de chronische toxische druk van mengsels (msPAF waarden gebaseerd op NOECs) van de vier metalen voor de vijf hoofdbodemtypen die zijn onderscheiden (Spijker et al., 2011).
pre-industrieel huishoudelijk afval is gedeponeerd. Al met al concluderen wij dat op basis van deze algemene analyse voor de Nederlandse bodems er geen reden is om onderscheid te maken in risicobeleid ten aanzien van de verschillende bodemtypen. Veel belangrijker is het om in concrete situaties de lokale omstandigheden van bodem goed te bepalen. Immers, het effect van de pH en de bindingscapaciteit van de bodem op de beschikbaarheid van sporenmetalen en daardoor op hun toxiciteit kan enorm groot zijn (zie ook Hoofdstuk 5). Dit kan in de praktijk betekenen dat een zandgrond met relatief lage sporenmetaalgehalten maar ook met een lage pH toch een hoge toxiciteit voor het ecosysteem heeft, terwijl een kleigrond met hogere gehalten maar ook een hoge pH een veel lagere toxiciteit heeft.
Ecotoxicologische risicobeoordeling en de beleidspraktijk Tot slot van dit hoofdstuk is een kleine vergelijking van de resultaten met de huidige beleidspraktijk nuttig. Dit doen we aan de hand van Figuur 21. Daarin is voor de vier sporenmetalen de relatie weergegeven tussen de totale concentratie in de bodem en de toxiciteit uitgedrukt als PAF. Merk op dat de PAFs gebaseerd zijn op de reactieve concentraties en niet op de totaalconcentraties. Er is in deze figuur echter juist voor totaalconcentraties langs de x-as gekozen omdat dit vergelijking met de huidige bodemnormering mogelijk maakt. Verder is in de figuren een horizontale stippellijn aangebracht die het MTReco, het beleidscriterium van 95% bescherming van het ecosysteem, weergeeft (PAF=5%; ofwel de fractie die waarschijnlijk wordt blootgesteld onder het niveau van enig effect is 100-5=95%). Daarnaast is een verticale stippellijn
0,06 0,05
Deze twee toetswaarden uit het huidige beleid verdelen elk grafiekje in vier kwadranten. Deze opdeling van de punten in de grafiekjes geeft inzicht in hoe de gestelde toetswaarden zich verhouden tot de toxicologische inschatting van de concentraties die in de bodem worden gemeten.
0,02 0,00
0,01
0,03
PAF (−)
0,04
0,06 0,05 0,04 0,03 0,02 0,01 0,00
PAF (−)
aangebracht die de Streefwaarde voor de bodemkwaliteit weergeeft. Het 95% beschermingscriterium is in elk plaatje 0,05 op de y-as, de streefwaarde is voor ieder metaal anders zoals te zien is op de x-as.
0
20
40
60
80
100
120
0,0
0,2
0,8
1,0
1,2
0,06 0,05 0,00
0,01
0,02
0,03
PAF (−)
0,04
0,05 0,04 0,03 0,00
0,01
0,02
PAF (−)
0,6
Cd (mg/kg)
0,06
Pb (mg/kg)
0,4
0
20
40 Cu (mg/kg)
60
80
0
50
100 150 200 250 300 350 Zn (mg/kg)
Figuur 21. Grafieken van de totaalconcentraties van Pb, Cd, Cu, en Zn tegen de potentieel aangetaste fracties (PAFs) die zijn gebaseerd op de reactieve concentraties van de metalen. De horizontale stippellijn geeft de HC5 weer, de verticale lijn de streefwaarde voor de bodemkwaliteit.
Twee kwadranten geven aan dat er overeenstemming is tussen de toxicologische analyse en de toetswaarden. Punten die in het linker benedenkwadrant liggen blijven zowel onder de streefwaarde voor bodemkwaliteit als onder het 95% beschermingscriterium. Het klopt dus dat een metaalconcentratie onder de streefwaarde als voldoende beschermend voor het ecosysteem kan worden beschouwd. Punten die in het rechter bovenkwadrant liggen zijn ook in overeenstemming met het beleid. Het zijn waarden die boven de streefwaarde voor de bodemkwaliteit uitkomen, en ze leveren inderdaad potentieel meer dan 5% schade op aan het ecosysteem. De andere twee kwadranten geven aan dat de toetswaarden in het beleid niet zo realistisch zouden zijn. Punten in het rechter benedenkwadrant duiden op een overschrijding van de streefwaarde voor de bodemkwaliteit terwijl er nog geen ecologische schade is boven de 5%. Hier is de streefwaarde dus scherp genoeg om de ongewenste toxicologische schade aan het ecosysteem te beperken, maar in extreme gevallen kan een norm dan tegelijkertijd als veel te streng worden bekritiseerd. Punten in het linker bovenkwadrant duiden op de omgekeerde situatie; de streefwaarde voor
Geochemische bodematlas van Nederland
45
bodemkwaliteit wordt nog niet overschreden, maar er is al wel meer dan 5% van het ecosysteem dat potentieel schade oploopt. De normen zijn in dit geval dus niet streng genoeg om deze schade te voorkomen. Het merendeel van de punten voor alle vier metalen ligt in de beide benedenkwadranten. Dit betekent dat ze voorkomen in concentraties die op minder dan 5% van de soorten een effect hebben. Voor lood en cadmium ligt zo’n 10% van de waarden in het rechter benedenkwadrant en dus boven de streefwaarde, voor koper en zink is dat slechts zo’n 3%. Voor al deze 4 sporenmetalen blijken de huidige streefwaarden dus toereikend voor de bescherming van ecosystemen tot het gedefinieerde niveau (minimaal 95% van de soorten beschermd tegen enig effect). Voor zink lijkt de streefwaarde vanuit ecotoxicologische perspectief laag gesteld; zelfs bij een overschrijding van de streefwaarden vertoont de PAF nog nauwelijks een verhoging. Voor de andere metalen lijkt de streefwaarde wel realistisch; er treedt een gestage stijging van de PAF op bij oplopende concentraties.
46
Geochemische bodematlas van Nederland
Hoofdstuk 5.
Uitspoeling van zware metalen naar het grond- en oppervlaktewater Luc Bonten en Bert-Jan Groenenberg
Inleiding
Transport naar andere bodemlagen
Aanvoer naar de bodem
Gehalten in de vaste fase
Concentraties in het bodemvocht
Emissies naar het oppervlaktewater
Hydrologie
Algemene bodemeigenschappen
Meteo
Figuur 22. Schematische weergave van het model voor de berekening van de uitspoeling uit de bodem.
In grote delen van Nederland is er een grote interactie tussen de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater. Dit betekent dat de bodemkwaliteit ook voor een belangrijk deel de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit bepaalt. Informatie over de bodemkwaliteit is dus nodig om iets te kunnen zeggen over grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. In het bijzonder geldt dit voor een aantal zware metalen waarvan de concentraties in het oppervlaktewater reeds de geldende normen voor oppervlaktewaterkwaliteit overschrijden. In dit hoofdstuk laten we zien hoe geochemische data kunnen worden gebruikt om de uitspoeling van sporenmetalen van de bodem naar het oppervlaktewater te berekenen. Verder laten we zien hoe (veranderingen van) de bodemkwaliteit van invloed zijn op de waterkwaliteit. Dit hoofdstuk geeft drie voorbeelden van het gebruik van geochemische data voor berekeningen van de uitspoeling van stoffen uit bodems naar het grond- en oppervlaktewater: • Historische reconstructie van Cd en Zn uitspoeling op regionale schaal (Keersop stroomgebied). • Schatting van uitspoeling op landelijke schaal (emissieregistratie). • Effecten van maatregelen op de toekomstige uitspoeling.
Geochemische bodematlas van Nederland
47
Algemene modelaanpak In alle drie de voorbeelden wordt een vergelijkbare modelaanpak gebruikt. Figuur 22 geeft schematisch deze aanpak weer. Uitgangspunt in de berekeningen zijn de gehalten in de bodem. Omdat we uitspoeling berekenen op regionale of landelijke schaal worden hiervoor vlakdekkende kaarten van gehalten gebruikt. In Hoofdstuk 2 is beschreven hoe de individuele metingen in de geochemische database kunnen worden vertaald naar deze kaarten. De gehalten in de bodem worden vertaald naar concentraties in het bodemvocht. Hoofdstuk 1 beschrijft hoe data uit de geochemische database hiervoor kunnen worden gebruikt. Met informatie over grondwaterstromen (=hydrologie) wordt vervolgens het transport in de bodem en de uitspoeling gemodelleerd. Bij dynamische berekeningen worden ook veranderingen van de vaste fase-gehalten door uit- en inspoeling en door aanvoer van buitenaf naar de bodem meegenomen.
Cd en Zn uitspoeling in het stroom gebied van de Keersop, Kempen
model de ontwikkeling van deze uitspoeling in de tijd gemodelleerd (Kroes et al., 2008).
Inleiding
Aanpak
De Keersop is een klein riviertje op de grens van de Belgische en Nederlandse Kempen (zie Figuur 23). In de omgeving staan vier zinkfabrieken waar sinds het einde van de 19e eeuw zink wordt geproduceerd. Deze zinkproductie leidde tot ca. 1970 tot grote uitstoot van o.a. zink, cadmium en lood naar de lucht. Hierdoor is de bodem in de omgeving van de fabrieken verontreinigd geraakt met deze stoffen (zie ook Hoofdstuk 2). Deze bodemverontreiniging leidt vervolgens tot uitspoeling van deze stoffen naar het grond- en oppervlaktewater.
Startpunt van de berekeningen is het jaar 1890. Op dat moment was de zinkproductie nog heel klein en was er dus ook nauwelijks bodemverontreiniging. De natuurlijke gehalten in de bodem (zie Hoofdstuk 3) zijn daarom als uitgangspunt genomen.
Om na te gaan wat de historische en de te verwachten kwaliteit van grond- en oppervlaktewater is, is met een
Figuur 24 geeft een overzicht van de aanvoer van zink naar de bodem voor de periode 1890 tot 2000. Deze figuur laat duidelijk de toename van de depositie zien in de tijd. Ook de afnames door vermindering van de productie tijdens de beide wereldoorlogen zijn duidelijk zichtbaar. Vanaf 1970 is het productieproces aangepast waardoor de uitstoot sterk daalde. Verder zijn afvalstoffen die bij de productie
Figuur 23. Stroomgebied van de Keersop. Ligging van de zinkfabrieken staat weergegeven in de middelste kaart.
48
Geochemische bodematlas van Nederland
6 4
2000
1990
1980
1970
1960
1950
1940
1930
1920
1910
0
1900
2
Jaar
Figuur 24. Aanvoer van zink naar de bodem in het stroomgebied van de Keersop.
van zink vrijkomen, de zogenoemde zinkassen, gebruikt voor de verharding van wegen en erven in de wijde omtrek van de fabriek. Uit deze zinkassen spoelt ook zink uit naar de onderliggende bodem. In Nederland worden deze zinkassenwegen momenteel gesaneerd, waardoor deze bron van bodembelasting op termijn zal verdwijnen. De grootste belasting van de bodem met zink komt op dit moment van de landbouw (Figuur 24). Gebruik van zink in diervoeding leidt tot hoge gehalten in mest en door gebruik van mest op de bodem komt een groot deel van dit zink uiteindelijk op de bodem terecht (zie ook voorbeeld 3).
Resultaten Figuur 25 laat als resultaat van de modellering de gemiddelde uitspoeling van zink naar de Keersop zien. Uit deze figuur blijkt duidelijk de toename van de zinkuitspoeling in de afgelopen 120 jaar.
3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 1890 1910 1930 1950 1970 1990 2010
100% Percentage
8
Depositie Zinkassen Landbouw
Zn uitspoeling (kg/d)
10
1890
Aanvoer van zink (kg/ha/jr)
12
80% 60% 40% Berekend Gemeten
20% 0%
0
Jaar
100
200 300 Zn (mg/kg)
400
500
Figuur 25. Gemiddelde uitspoeling van zink uit de bodem naar het oppervlaktewater in het stroomgebied van de Keersop voor de periode 1890-1910.
Figuur 26. Frequentieverdelingen van berekende en gemeten zinkgehalten in de bovengrond in het stroomgebied van de Keersop.
Figuur 25 laat zien dat de uitspoeling in de Keersop zo’n factor drie is toegenomen ten opzichte van de natuurlijke achtergronduitspoeling. Verder lijkt de uitspoeling zijn maximale waarde te hebben bereikt rond 1990 en neemt de uitspoeling momenteel af.
Uitspoeling van metalen op landelijke schaal: emissieregistratie
Het model schat ook de veranderingen van de gehalten in de vaste fase van de bodem vanaf het jaar 1890. De geschatte gehalten voor het jaar 2000 kunnen dan worden vergeleken met recent gemeten gehalten (b.v. uit de geochemische database). Op deze manier kan de betrouwbaarheid van het model getoetst worden. Figuur 26 laat zien dat de frequentieverdeling van berekende gehalten in de bovengrond voor het jaar 2000 goed overeenkomt met die van recente metingen van zinkgehalten.
Inleiding Informatie over alle emissies van stoffen naar lucht, bodem en oppervlaktewater worden in Nederland verzameld in de database van de Emissieregistratie (www.emissieregistratie. nl). Een van deze emissies is de uitspoeling van de bodem naar het oppervlaktewater. De grootte van deze emissie kan niet of nauwelijks worden gemeten en wordt voor de Emissieregistratie daarom geschat met modelberekeningen (Bonten et al., 2008b; Bonten en Groenenberg, 2009). De Emissieregistratie gebruikt de gegevens voor een groot aantal nationale en internationale rapportageverplichtingen, zoals bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water. Daarnaast geven de emissiegegevens inzicht in wat de grootste bronnen zijn en waar eventuele maatregelen dus het effectiefst kunnen worden ingezet.
Geochemische bodematlas van Nederland
49
Aanpak Het uitgangspunt voor de schatting van de landelijke uitspoeling zijn metingen van stoffen in de bovengrond en in de ondergrond uit geochemische databases die zijn vertaald naar landsdekkende kaarten (zie Hoofdstuk 2). Deze kaarten van elementgehalten in de bodem worden gecombineerd met landsdekkende modellen van waterstromen in de bodem (STONE), waarmee de uitspoeling kan worden berekend.
Resultaten Figuur 27 toont de uitspoeling van zink uit de bodem naar het oppervlaktewater. Deze figuur laat duidelijk zien dat de hoogste uitspoeling optreedt in gebieden met de hoogste grondwaterstand, zoals de veengebieden en in de beekdalen. In deze gebieden treedt uitspoeling op uit de bovenste bodemlagen en dat zijn juist de lagen waar de sporenelementgehalten het hoogst zijn. De laagste uitspoeling wordt berekend voor de hoger gelegen gebieden als de Veluwe en Zuid-Limburg. Ook de uitspoeling uit kleigronden is laag, doordat het zink hier sterk wordt gebonden aan de vaste fase van de bodem. De uitspoeling uit de bodem kan vervolgens worden vergeleken met andere bronnen van oppervlaktewaterbelasting, zoals rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI’s), fabrieken, depositie enz. Figuur 28 laat voor vijf zware metalen zien dat uitspoeling een belangrijke bron is van oppervlaktewaterbelasting. Voor nikkel en zink is uitspoeling zelfs de grootste bron.
Figuur 27. Zinkuitspoeling uit de bodem naar het oppervlaktewater.
50
Geochemische bodematlas van Nederland
Cadmium
Koper
Nikkel
Depositie Corrosie bouwmetalen
• Minder Cu en Zn in veevoer: de inname van koper en zink door vee wordt gehalveerd. Dit kan óf door lagere gehalten in veevoer óf door minder veevoeradditieven. • Cu-vrije hoefontsmettingsbaden: additioneel wordt ook geen koper meer gebruikt als hoefontsmettingsmiddel.
Consumenten Handel, diensten en overheid
Resultaten
Uitspoeling
Industrie Overstorten, ongerioleerde lozingen
Lood
Zink
Rioolwaterzuiveringsinstallaties Scheepvaart Verkeer en vervoer Overig
Figuur 28. Bronnen van oppervlaktewaterbelasting voor vijf zware metalen (cadmium, koper, nikkel, lood en zink).
Scenario’s: effecten van maatregelen in de landbouw op de kwaliteit van het oppervlaktewater Inleiding In veel Nederlandse oppervlaktewateren zijn de concentraties van koper en zink te hoog, d.w.z. ze overschrijden de geldende normen voor oppervlaktewater. In voorbeeld 2 hebben we al laten zien dat uitspoeling uit de bodem een zeer belangrijke bron is van deze stoffen in het oppervlaktewater. In de meeste gebieden in Nederland zijn deze sporenmetalen in de bodem afkomstig uit de landbouw, via veevoer, veevoeradditieven en voor koper ook hoefontsmettingsmiddelen. Slechts in een beperkt aantal gebieden zoals de Kempen (zie voorbeeld 1) zijn ook andere bronnen van sporenmetalen in de bodem
belangrijk. Om de effecten verschillende maatregelen op koper en zink in het oppervlaktewater te evalueren gebruiken we modellen met scenarioberekeningen (Bonten et al., 2009; Groenenberg, 2011).
Aanpak Het startpunt voor de berekeningen zijn de gehalten aan koper en zink in de bodem in het jaar 2000 (zie voorbeeld 2). Vervolgens worden vier scenario’s doorgerekend, elk met een verschillende aanvoer van koper en zink naar de bodem: • Constante belasting: de aanvoer van koper en zink blijft gelijk aan de aanvoer in 2000. • Generiek mestbeleid (GMB): een lagere aanvoer van koper en zink doordat er minder bemest wordt als gevolg van het mestbeleid in Nederland.
Figuur 29 laat zien wat het effect is van de verschillende maatregelen op de uitspoeling van koper en zink in de komende 100 jaar. Hieruit blijkt dat als er geen maatregelen worden genomen de uitspoeling van koper toeneemt met een factor 3. Voor zink is de toename kleiner, ongeveer 20%. Bij het scenario met de meest stringente maatregelen treedt er een stand-still van de uitspoeling op. De verschillende scenario’s leiden ook tot een verschil in de mate van ophoping of juist afname van koper en zink in de bodem. Figuur 30 laat deze effecten voor koper zien. Bij de huidige belasting en het generieke mestbeleid nemen de kopergehalten in de landbouwbodems en uitspoeling uit de bodem sterk toe. Deze toename is duidelijk lager bij minder koper in het voer. Als er ook geen koper meer wordt gebruikt voor hoefontsmetting zullen de kopergehalten in een aantal landbouwbodems, met name de zandgronden, licht dalen. De uitspoeling blijft zoals gezegd dan ongeveer gelijk. Bovenstaande berekeningen laten zien dat maatregelen in de landbouw een verdere verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit kunnen tegengaan. En daadwerkelijke verbetering lijkt niet mogelijk en zal dus moeten worden gerealiseerd door aanvullende maatregelen op andere bronnen van oppervlaktewaterbelasting.
Geochemische bodematlas van Nederland
51
120
25
100
Zn uitspoeling (tn/jr)
Cu uitspoeling (tn/jr)
30
20 15 10 5 0 2000
2020
2040
2060 Jaar
2080
2100
Huidige belasting = constant Generiek mestbeleid (GMB)
80 60 40 20 0 2000
2020
2040 2060 Jaar
2080
2100
GMB + minder Cu en Zn in veevoer GMB + veevoer + voetbaden
Figuur 29. Uitspoeling van koper (links) en zink (rechts) voor verschillende scenario’s voor de periode 2000-2100. Huidige belasting ‘business as usual’
Generiek mestbeleid (GMB)
GMB + veevoer
< -30 mg/m2/jr -30 – -10 -10 – 0 0 – 10 10 – 30 > 30
Figuur 30. Ophoping (rood/oranje/geel) en afname (blauw/groen) van koper in de bouwvoor van de bodem voor de verschillende scenario’s.
52
Geochemische bodematlas van Nederland
GMB + veevoer + voetbaden
Hoofdstuk 6.
Bodemdata en voedselveiligheid: een noodzakelijke combinatie Paul Römkens en René Rietra
Inleiding
Gewas kwaliteit Ecosystemen en biodiversiteit
Gezondheid mens en dier Bodemkwaliteit en bodembescherming
Koolstof voorraad
Lucht en water kwaliteit
Figuur 31. De bodem is op veel manieren gekoppeld aan allerlei aspecten van het milieu. Niet in de laatste plaats is de bodem daarbij ook van belang voor de kwaliteit van landbouwgewassen en, direct en indirect, van invloed op de gezondheid van mens en dier.
Al sinds het begin van de jaartelling is de invloed van de mens op de bodemkwaliteit in Nederland heel groot. Niet alleen is er door middel van inpoldering nieuw land ontstaan, veel vaker is er sprake van een grote invloed van het landgebruik op de kwaliteit van de bodem. Nederland kent verschillende gebieden op regionale schaal met duidelijk aanwijsbare bronnen van verontreiniging. Zo hebben onder meer het Veenweidegebied, de Kempen, de uiterwaarden elk een geschiedenis van aanvoer van verschillende soorten verontreinigingen. Aanvoer van stedelijk afval in het veenweidegebied, oorspronkelijk mede bedoeld om het land op te hogen hebben geleid tot hoge gehalten aan onder meer lood in een groot deel van het Zuid- en Noordhollands veenweidegebeid. Aanvoer van verontreinigd slib door de grote rivieren leidde tot hoge gehalten aan sporenmetalen in de uiterwaarden van grote (Rijn, Maas) maar ook kleine rivieren zoals de Geul. Tenslotte kan de lokale aanwezigheid van industrie reden zijn voor regionale aanrijking zoals bijvoorbeeld in de Kempen het geval is. Daarnaast is er in Nederland in het stedelijk gebied vaak sprake van lokale verontreinigingen als gevolg van lokale activiteiten in het verleden. Voorbeelden hiervan zijn onder meer gasfabrieken en tankstations.
Al deze activiteiten leidden er toe dat de gehalten aan stoffen in de bodem lokaal of regionaal verhoogd zijn. Deze verhoogde gehalten kunnen er toe leiden dat er ongewenste effecten optreden, zowel nu als in de toekomst. Voorbeelden van dergelijke effecten zijn ondermeer invloed op het bodemecosysteem (verminderde biodiversiteit, zie Hoofdstuk 4), invloed op het grond- en oppervlaktewater (zie ook Hoofdstuk 5) maar ook een negatieve invloed op de kwaliteit van eetbare plantaardige en dierlijke producten (Figuur 31). Daarbij valt te denken aan de opname van stoffen door landbouwgewassen, de overdracht van stoffen via veevoer naar dieren en dierlijke organen, en ook de opname van stoffen in moestuinen en andere kleinschalige landbouwprojecten. De sterke invloed van bodem op de kwaliteit van voedsel, zowel dierlijk als plantaardig, maakt dat het van belang is de invloed van de bodemkwaliteit op de opname van stoffen te kennen. Duidelijk is dat daarbij niet alleen het totaalgehalte van belang is maar dat de opname van stoffen vaak afhangt van een combinatie van het gehalte en bodemeigenschappen als zuurgraad (pH), organische stof en/of klei (Franz et al., 2008; Römkens et al., 2009). Het
Geochemische bodematlas van Nederland
53
grote voordeel van de beschikbaarheid van een database zoals in deze atlas gepresenteerd is daarom ook dat op landelijke schaal inzicht verkregen kan worden in die factoren die de opname van stoffen en daarmee de kwaliteit van landbouwproducten bepalen. In dit hoofdstuk komen drie voorbeelden aan de orde die duidelijk laten zien dat kennis van de gehalten in de bodem in samenhang met belangrijke algemene bodemeigenschappen als textuur, organische stof en pH de enige manier is om risico’s van verhoogde gehalten in de bodem te kunnen duiden. Deze voorbeelden gaan over zowel lokale als regionale “gevallen” van bodemverontreiniging terwijl ook toepassingen op landelijke schaal aan bodem komen: 1. Stadslandbouw: kan dat? 2. Cadmium in de Kempen: beheersbaar probleem? 3. Cadmium in reguliere landbouw in Nederland: kansen op een rijtje.
Algemene aanpak Kenmerkend voor de beoordeling van de bodemkwaliteit in relatie tot voedselveiligheid is dat we gebruik maken van data van zowel bodemchemische concentraties, algemene bodemeigenschappen als gewasgegevens. Vaak zijn er veel gegevens beschikbaar over de totaalgehalten
aan verontreinigingen in de bodem. De eerste toetsing van de bodemkwaliteit vindt immers plaats aan de hand van de resultaten van een verkennend bodemonderzoek. Echter, om de mogelijke gevolgen van de aanwezigheid van verontreinigingen op lokale dan wel regionale schaal in beeld te brengen is meer nodig dan alleen het totaalgehalte in de bodem. Plant opname
Bodemvocht
Beschikbare fractie (vrije metaalionen, gecomplexeerde stoffen, o.a. aan DOC of Cl)
Reactieve fractie (geadsorbeerd aan organische stof, klei, oxiden en makkelijk oplosbare verbindingen)
Totaalgehalte
Vaste fase
verwering/ fixatie
Inerte fractie (in mineralen)
Figuur 32. Schematische weergave van de verdeling van verontreinigingen, in dit geval metalen over een beschikbare en niet beschikbare fase (naar Rodrigues et al., 2010). DOC: opgeloste organische koolstof.
54
Geochemische bodematlas van Nederland
Figuur 32 geeft een beeld van de processen die in de bodem een rol spelen in relatie tot de opname in planten. Figuur 33 toont de relatie tussen opname van metalen in de plant en voedselveiligheid. Het vaststellen van de beschikbaarheid van stoffen in relatie tot opname is cruciaal. De methodiek die in deze atlas centraal staat maakt onderscheid tussen het totaalgehalte, een “reactieve” fase en een beschikbare fractie.
Diergezondheid
Deze aanpak gebruiken we hier ook voor het schatten van de gehalten aan metalen als lood (Pb), cadmium (Cd) en zink (Zn) in gewassen. In de dagelijkse praktijk beschikken we echter vaak niet over meetgegevens ten aanzien van al deze drie vormen; meestal is alleen het (pseudo)totaalgehalte van
Productkwaliteit
Gezondheid
De aanpak waarbij we in feite Figuur 32 en 33 achter elkaar “plakken” maakt dat we voor verschillende stoffen de invloed van de bodem en het gehalte aan stoffen op de kwaliteit van landbouwgewassen maar ook dierlijke producten beter kunnen beoordelen. De hierna volgende 3 voorbeelden maken duidelijk hoe belangrijk dergelijke gekoppelde gegevens zijn.
Plant opname
As
Cd Pb
Ni
As
Cr
Zn
Cu Stoffen in de bodem Cu Zn Pb
sporenmetalen beschikbaar, naast een aantal algemenere bodemeigenschappen zoals klei- en organisch stofgehalte en pH. Databestanden zoals die voor deze atlas, stellen ons in staat om relaties af te leiden tussen totaalgehalte, reactief gehalte en/of beschikbare concentratie, op basis van algemene bodemeigenschappen. Deze relaties kunnen vervolgens gebruikt worden in situaties waar niet alles gemeten is. Om vervolgens ook de gewasopname te kunnen voorspellen, moeten ook gegevens beschikbaar zijn waaruit de relatie tussen bodemgehalten en gewas gelegd kunnen worden. Tot voor kort waren dergelijke databestanden erg schaars maar met de herziening van Bodemkundig Informatie Systeem (BIS) van Alterra is het mogelijk data te selecteren waarvoor geldt dat er zowel bodem als gewasgegevens voorhanden zijn.
Sb
g
H
Figuur 33. Schematische weergave van de invloed van verontreinigingen in de bodem op de kwaliteit van landbouwproducten en de mens.
Geochemische bodematlas van Nederland
55
bodemeigenschappen en in dit geval gehalten in gewassen bevat. Op basis van deze data is voor lood een beter model afgeleid dat meer dan nu het geval is de gehalten in de plant kan schatten in afhankelijkheid van het bodemtype en het gehalte aan lood in de bodem. In Figuur 35 staat een voorbeeld van de toepassing van dit model waarbij voor 13 tuinen de blootstelling van de mens (in dit geval uitgedrukt als de risico-index voor kinderen) gemeten is (data), berekend is met het huidige model én berekend is met het verbeterde model.
Figuur 34. Stads(moes)tuin in Amsterdam (links) en moestuincomplex aan de rand van Ede (rechts).
In en rondom veel stedelijke gebieden in Nederland liggen moestuincomplexen waar bewoners die zelf geen tuin hebben recreëren en deels hun eigen groente en fruit telen. Ook ontstaan er steeds meer initiatieven om binnentuinen in centra van steden als Amsterdam en Rotterdam als moestuin in te richten (Figuur 34). De kwaliteit van de bodem is in dergelijke stedelijke gebieden echter niet altijd optimaal voor het gebruik als moestuin (Römkens en Rietra, 2010). Zo komt het vaak voor dat de gehalten aan lood in de bodem hoger zijn dan gewenst voor gebruik als moestuin. Wanneer bij een eerste bodemonderzoek dergelijke verhoogde gehalten aangetroffen worden, leidt dit vaak tot ongerustheid bij gebruikers van de tuin die vaak al jarenlang gebruik maken van de producten van hun moestuin. Voor de eigenaren
56
Geochemische bodematlas van Nederland
van de grond, gemeente of woningbouwcorporaties, leidt dit ook vaak tot vraagtekens want de consequentie (saneren) van dergelijke gehalten in de bodem zijn mogelijk ingrijpend en duur. Er bestaat dus duidelijk behoefte aan een verbeterde systematiek voor de beoordeling van de kwaliteit van de bodem in het stedelijk gebied. Die systematiek moet in staat zijn beter in te schatten of een grond veilig te gebruiken is als moestuin. Een probleem bij de beoordeling van de bodemkwaliteit was dat er weinig of geen gegevens beschikbaar waren waarbij zowel gegevens van de bodemchemie, de algemene bodemeigenschappen én de gewassamenstelling op dezelfde plaats bepaald zijn. Dat is een voorwaarde om te komen tot een verbetering van de huidige methode die deels gebaseerd is op literatuurgegevens. Samen met RIVM is in 2010 daarom een database opgesteld die, analoog aan de data in deze atlas zowel bodemchemische gegevens, algemene
Risico-index (kind)
Stadslandbouw: kan dat?
2,0
Huidig model Data Verbeterd model
1,6 1,2 0,8 0,4 0,0
A B C D E F G H
I
J
K L M
Tuin
Figuur 35. Berekening van de “Risico-index” die aangeeft in welke mate de blootstelling voor kinderen acceptabel is (RI <1) of onacceptabel (RI >1). De risico index is een maat voor de totale inname van lood gedeeld door de norm. Een getal hoger dan 1 betekent dus een inname die hoger ligt dan de norm voor lood (Römkens en Rietra, 2010).
De eerste beoordeling van deze tuinen op basis van het bestaande model gaven aan dat er in de helft van de tuinen sprake was van te hoge loodgehalten in de bodem (“Huidig model” in Figuur 35). Om de werkelijke kwaliteit van de bodem te bepalen zijn daarna metingen aan het loodgehalten in verschillende gewassen gedaan en op basis van deze metingen is opnieuw de blootstelling voor kinderen berekend (“Data” in Figuur 35). Aan de hand van dergelijke locatiespecifieke metingen kan uiteraard vervolgens vastgesteld worden wat de risico’s zijn. Het verbeterde model (“Verbeterd model” in Figuur 35) blijkt echter ook veel nauwkeuriger in staat om de werkelijke blootstelling te berekenen. Uiteindelijk geldt voor dit specifieke geval dat ondanks de verhoogde gehalten aan lood in de bodem, deze van voldoende kwaliteit is om gebruikt te worden als moestuin omdat het lood niet beschikbaar is voor plantopname. Verdere maatregelen of gebruiksbeperkingen zijn dan ook niet aan de orde. De combinatie van gegevens van bodemchemie, algemene bodemeigenschappen aangevuld met metingen in gewassen blijkt dus een voorwaarde te zijn om voor deze groep van stoffen (onder andere lood maar ook metalen als cadmium) een juiste beoordeling van de risico’s te maken. In de toekomst zal deze aanpak ook voor andere verontreinigingen verder ontwikkeld moeten worden en een databestand met daarin informatie over het voorkomen en beschikbaarheid zoals in deze atlas is daarbij essentieel.
Cadmium in de Kempen: beheersbaar probleem? De cadmiumverontreiniging in zowel de Nederlandse als Belgische Kempen geldt inmiddels al als een “klassiek” voorbeeld van de invloed van industriële ontwikkeling op de regionale bodemkwaliteit. Gedurende meerdere decennia heeft de uitstoot van cadmium en zink uit verschillende ertsverwerkende bedrijven in de Kempen geleid tot deels sterk verhoogde gehalten aan metalen als cadmium, zink, lood en arseen aan weerszijden van de Belgisch-Nederlandse grens. Ofschoon het feit dat er meer sporenmetalen in de bodem aanwezig zijn, al lang bekend is, bleef het onduidelijk in hoeverre deze metalen op regionale schaal risico’s vormen voor de kwaliteit van voedselgewassen en dierlijke producten. Om op die vraag een antwoord te geven was het nodig om metingen van de gehalten in de bodem te combineren met algemene bodemeigenschappen en metingen van sporenmetalen in gewas en in dierlijke organen zoals schematisch in Figuur 33 is weergegeven. Aan de hand van deze data is in samenwerking met Rikilt en RIVM een zogenaamd ketenmodel opgesteld (zie Figuur 36, links) dat de invloed van de gehalten aan cadmium in de bodem op de gehalten in verschillende producten en uiteindelijk de blootstelling van de mens in beeld brengt. Wanneer we vervolgens een dergelijk model combineren met regionale data over gehalten aan stoffen in de bodem en algemene bodemeigenschappen dan levert dit uiteindelijk ook een regionaal beeld op van de te verwachten kwaliteit van dierlijke producten zoals in dit geval de gehalten aan cadmium in de nieren van runderen (Figuur 36, rechts, uit: Römkens et al., 2007)
Een dergelijke aanpak kan vervolgens leiden tot het nemen van maatregelen om te voorkomen dat producten die te veel cadmium bevatten in de voedselketen terecht komen. In dit geval is een van de maatregelen het regionaal uit de handel nemen van orgaanvlees wat de mogelijke inname van cadmium via voeding in hoge mate beperkt. Het belang van de koppeling tussen het gehalte in de bodem en algemene bodemeigenschappen is vooral voor elementen als cadmium en zink van groot belang, want onder meer de zuurgraad en het organische stof gehalte zijn van invloed op de beschikbaarheid van beide metalen. Juist wanneer de grond zuur is, is de beschikbaarheid hoog wat kan leiden tot ongewenst hoge gehalten aan vooral cadmium in bladgroente. Om te zien of maatregelen zoals het verlagen van de zuurgraad effect hebben op de kwaliteit van gewassen, zijn verschillende proeven op veldschaal gedaan (Figuur 37, boven) waarbij de pH door middel van kalk en cement is verhoogd (merk op dat een hogere pH hetzelfde is als een lagere zuurgraad). Daaruit bleek onder meer dat in de nabijheid van de fabriek (<1 km) de gehalten aan cadmium in de bodem zo hoog zijn dat bekalken weliswaar leidt tot lagere gehalten aan cadmium in prei maar dat deze nog steeds boven de warenwet liggen (Figuur 37, onder; Rietra en Römkens, 2007). Vooral voor cadmium geldt dat gecombineerde data (gehalten en algemene bodemeigenschappen) essentieel zijn om risico’s voor de kwaliteit van gewassen juist in te kunnen schatten. Data en modelontwikkeling op basis van dergelijke gecombineerde metingen vormen daarmee de basis van een verbeterde risico-inschatting die op basis van alleen totaalgehalten niet mogelijk zou zijn.
Geochemische bodematlas van Nederland
57
Cadmium in de bodem Bodem – plant model Cd in diervoer Inname via voeder
Inname via drinkwater Dier – consumptie model Cd inname (blootstelling) Berekend
Overdracht parameters Overdracht model
Data Modellen Cd in nieren
Scen I, mediaan 0–1 1 – 2,5 2,5 – 5 5 – 15 >15
Cd in lever
Figuur 36. Van model naar kaart. Toepassing van een ketenmodel voor de berekening van de gehalten aan cadmium in nieren (links) om geografische weergaven te kunnen maken van risico’s van de bodemverontreiniging voor de productkwaliteit (rechts). In dit geval zijn die gebieden geel en rood gekleurd waar op basis van de algemene bodemeigenschappen en het gehalte aan cadmium naar verwachting de warenwetnorm voor orgaanvlees overschreden wordt.
58
Geochemische bodematlas van Nederland
Cd gewas (mg/kg vers)
0,7
Inname via grond
Prei 2004 Prei 2005
0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0,0
4
5
6
7
8
pH
Figuur 37. Voorbeelden van veldonderzoek (boven) om de beschikbaarheid van cadmium voor prei te verlagen. Duidelijk te zien is dat de gehalten bij hogere pH afnemen maar zelfs bij pH 7 liggen de gehalten nog steeds boven de warenwetnorm. Noot: dit betreft resultaten van een experimenteel veld en niet van reguliere landbouwgronden. Prei wordt in dit gebied niet zo dicht bij de fabriek geteeld.
Cadmium in reguliere landbouw in Nederland Cadmium is een sporenmetaal dat in hoge mate toxisch is voor mens en dier. Het is daarom van belang te weten wanneer een landbouwgrond geschikt is voor het telen van bepaalde gewassen en wanneer niet. De beschikbaarheid van cadmium is sterk afhankelijk van zowel het gehalte in de bodem als van de zuurgraad en het organische stof gehalte. Mede daarom houden we bij de beoordeling van de geschiktheid van de bodem rekening met deze bodemeigenschappen. Om op landelijke schaal een uitspraak te doen over de kwaliteit van de bodem moeten we dus beschikken over data zoals in deze atlas gepresenteerd. Alleen door de combinatie van metaalgehalten die op verschillende manieren zijn bepaald en de overige bodemeigenschappen is immers na te gaan wat de verwachte beschikbare gehalten aan cadmium zijn in de bodem. De modellen die we hiervoor gebruiken zijn uiteraard niet perfect. Dat betekent dat we rekening moeten houden met de modelonzekerheid bij het voorspellen van de kwaliteit van de bodem. Met recent ontwikkelde statistische methoden is het echter goed mogelijk om op basis van de data en zorgvuldig ontwikkelde modellen een uitspraak te doen over de kans dat het gehalte aan cadmium in tarwe hoger ligt dan de geldende voedselwarennorm. Wanneer deze kans klein genoeg is, stel minder dan 5%, dan geldt de kwaliteit van de bodem als voldoende. Aan de hand van landelijke data over organische stof, pH en uiteraard het cadmiumgehalte is met behulp van het bodem-plant model een dergelijke kaart voor Nederland gemaakt. Erg leerzaam aan deze aanpak is dat blijkt dat de gehalten aan cadmium in de bodem zelf vaak niet bepalend zijn voor de gehalten aan Cd in de gewassen, en dus de geschiktheid
van de bodem voor dergelijke gewassen. In Figuur 38 (links) staat het gehalte aan cadmium in de bovengrond van Nederland. In de rechterfiguur staat de kans dat tarwe, indien geteeld op de bodem, meer dan 0.1 mg/kg cadmium bevat (Brus et al., 2002). Uiteraard is het zo dat op veengronden zeer waarschijnlijk geen tarwe verbouwd wordt, maar wat deze figuur wel toont is dat ofschoon in bepaalde gebieden de gehalte aan cadmium relatief hoog zijn, de opname door tarwe laag
is. Dit komt vooral door het hoge gehalte aan organische stof in veengronden waardoor cadmium sterk aan de bodem gebonden is en niet of beperkt beschikbaar voor opname door de plant. Ook in vrijwel alle kleigebieden van Nederland is de kans dat tarwe niet voldoet aan de warenwet minder dan 5%; deels door het hoge kleigehalte en deels door de hoge pH, zeker in de kalkrijke kleigronden. Gebieden waar de kans hoger is dat tarwe meer dan 0.1 mg/kg cadmium bevat, zijn onder meer Zuid-Limburg en het Veenkoloniale gebied. Dit is deels het gevolg van de
Figuur 38. Gehalte aan cadmium in de Nederlandse bodem (links) en de kans dat tarwe geteeld op de betreffende bodem meer dan 0.1 mg/kg cadmium bevat (rechts).
Geochemische bodematlas van Nederland
59
hogere gehalten in de bodem in Zuid-Limburg, de invloed van industrie in de nabijheid (Ruhrgebied/Luik) en, in geval van het veenkoloniale gebied, relatief lage gehalten aan organische stof. Daarmee biedt een database met zowel gehalten aan elementen als algemene bodemeigenschappen ook op landelijke schaal mogelijkheden om die gebieden te selecteren waar nu of in de toekomst de kwaliteit van de bodem wat betreft metalen optimaal is.
60
Geochemische bodematlas van Nederland
Conclusies De invloed van de bodem op de kwaliteit van ons voedsel is groot. In Nederland is verreweg het grootste deel van de bodem schoon genoeg om veilig voedsel te telen, zowel in de reguliere landbouw als in moestuinen. Toch zijn er regionaal en lokaal situaties waarvoor het noodzakelijk is te beschikken over methoden om de invloed van de bodemkwaliteit op de gewaskwaliteit te berekenen. Omdat de relatie tussen bodemkwaliteit en gewaskwaliteit niet alleen afhangt van het totaalgehalte maar juist van bodemeigenschappen als pH en organische stof is het essentieel te beschikken over databases waarin dergelijke informatie gekoppeld is. Uiteindelijk zal dit ook leiden tot meer betrouwbare schattingen van de kwaliteit van de bodem en het nut dan we de noodzaak van het nemen van maatregelen. Dit leidt er toe dat beschikbare financiën daar ingezet kunnen worden waar het rendement het grootst is.
Literatuur
concentrations in soils in the Netherlands. Journal of Environmental Quality 31(6): 1875-1884. Coppoolse, J., Van Bentum, J.F., Schwartz, M., Annema, J.A. en Quarles Van Ufford, C. (1993). Zware metalen in oppervlaktewater: bronnen en maatregelen. RIZA nota Bianchini, G., Laviano, R., Lovo, S. en Vaccaro, C. (2002). Chemical-mineralogicalcharacterisation of clay sediments
93.912/ RIVM Rapport 773003001. Crommentuijn, T., Polder, M.D. en Van de Plassche, E.J. (1997).
around ferrara (italy): a tool for an environmental analysis.
Maximum permissible concentrations and negligible
Applied Clay Science 21: 165-176.
concentrations for metals, taking background concentrations
Blaser, P., Zimmermann, S., Luster, J. en Shotyk, W. (2000). Critical examination of trace element enrichments and depletions in soils: As, cr, cu, ni, pb, and zn in swiss forest soils. Science of The Total Environment, 249: 257-280. Bonten, L.T.C.; Groenenberg, J.E.; Weng, L. en Van Riemsdijk,
into account. RIVM Rapport 601501001, Bilthoven, Nederland. Beschikbaar op: http://www.rivm.nl/bibliotheek/ rapporten/601501001.pdf. Crommentuijn, T., Sijm, D., De Bruijn, J., Van den Hoop, M., Van Leeuwen, K. en Van de Plassche, E.J. (2000). Maximum
W.H. (2008a). Use of speciation and complexation models
permissible and negligible concentrations for metals
to estimate heavy metal sorption in soils. Geoderma 146:
and metalloids in The Netherlands, taking into account
303-310.
background concentrations. Journal of Environmental
Bonten, L.T.C., Römkens, P.F.A.M. en Brus, D.J. (2008b). Contribution of heavy metal leaching from agricultural
Management, 60(2): 121-143. De Bakker, H. en Locher, W.P. (1990). Bodemkunde van
soils to surface water loads. Environmental Forensics 9 (2):
Nederland, deel 2 Bodemgeografie. Malmberg, Den Bosch,
252-257.
Nederland, 279 pp.
Bonten, L.T.C. en Groenenberg, J.E. (2009). Uitspoeling
De Vos, W., Tarvainen, T., Salminen, R., Reeder, S., De Vivo, B.,
van zware metalen uit bodems in het landelijk gebied.
Demetriades, A., Pirc, S., Batista, M., Marsina, K., Ottesen,
Modelberekeningen voor de emissieregistratie 2009. Alterra-
R., O’Connor, P., Bidovec, M., Lima, A., Siewers, U., Smith,
rapport nr 1882, Alterra, Wageningen, Nederland.
B., Taylor, H., Shaw, R., Salpeteur, I., Gregorauskiene, V.,
Bonten, L.T.C., Groenenberg, J.E. en Römkens, P.F.A.M.
Halamic, J., Slaninka, I., Lax, K., Gravesen, P., Birke, M.,
(2009). Mogelijkheden voor maatregelen en invloed van
Breward, N., Ander, E., Jordan, G., Duris, M., Klein, P.,
voorgenomen beleid m.b.t. nutriënten op de uitspoeling van
Locutura, J., Bellan, A., Pasieczna, A., Lis, J., Mazreku, A.,
zware metalen naar het oppervlaktewater. Alterra-rapport nr
Gilucis, A., Heitzmann, P., Klaver, G. en Petersell, V. (2006).
1818, Alterra, Wageningen, Nederland.
Geochemical Atlas of Europe. Part 2 - Interpretation of
Brus D.J, De Gruijter, J.J., Walvoort, D.J.J., De Vries, F, Bronswijk,
Geochemical Maps, Additional Tables, Figures, Maps, and
J.J.B., Römkens, P.F.A.M. en De Vries, W. (2002). Mapping
Related Publications. Geological Survey of Finland, Espoo,
the probability of exceeding critical thresholds for cadmium
Finland, 692 pp.
Geochemische bodematlas van Nederland
61
De Zwart, D. en Posthuma, L. (2006). Complex mixture toxicity for single and multiple species: Proposed methodologies. Environmental Toxicology and Chemistry, 24: 2665-2672. Deer, W.A., Howie, R.A. en Zussman, J. (1992). An Introduction
Genootschap 81: 489-502. Houba, V.J.G., Temminghoff, E.J.M., Gaikhorst, G.A. en Van Vark, W. (2000). Soil analysis procedures using 0.01
bodem t.b.v. de Risico Toolbox. Alterra-rapport 1460, Alterra, Wageningen, Nederland. Nriagu, J.O. (1989). A global assessment of natural sources of atmospheric trace metals. Nature 338: 47-49.
to the Rock-forming Minerals. 2nd ed, Longman Scientific
M calcium chloride as extraction reagent. Commun.
and Technical, London, UK, 696 pp.
Communications in Soil Science and Plant Analysis 31:
bodemkwaliteit kan beter. Biobeschikbaarheid metalen vanuit
1299-1396.
een fysisch-chemisch perspectief. Bodem 8: 12-13, 25.
Dijkstra, J.J. Meeussen, J.C.L. en Comans, R.N.J. (2009). Evaluation of a generic multisurface sorption model for
Huisman, D.J., Vermeulen, F.J.H., Baker, J., Veldkamp, A.
Peijnenburg, W.G.J.M. en De Rooij, N.M. (1998). Beoordeling
Peijnenburg, W.J.G.M.; Zablotskaja, M.; Vijver, M.G., Monitoring
inorganic soil contaminants. Environmental Science and
Kroonenberg S.B. en Klaver, G.T. (1997). A geological
metals in terrestrial environments within a bioavailability
Technology 43: 6196-6201.
interpretation of heavy metal concentrations in soils
framework and a focus on soil extraction. Ecotoxicol. Environ.
and sediments in the southern Netherlands. Journal of
Saf. 2007, 67, 163-179.
Edelman, T. (1984). Achtergrondgehalten van stoffen in de bodem. Staatsuitgeverij, Den Haag, Nederland. Facchinelli, A., Sacchi, E. en Mallen, L. (2001). Multivariate
Geochemical Exploration 59: 163-174. Koeman, C. (1983). Geschiedenis van de kartografie
Posthuma, L. en De Zwart, D. (2006). Predicted effects of toxicant mixtures are confirmed by changes in fish species
statistical and GISbased approach to identify heavy metal
van Nederland: zes eeuwen land- en zeekaarten en
assemblages in Ohio, USA, rivers. Environmental Toxicology
sources in soils. Environmental Pollution 114: 313-324.
stadsplattegronden. Canaletto, Alphen aan den Rijn,
and Chemistry 25(4): 1094-1105.
Franz, E., Römkens, P.F.A.M., Van Raamsdonk, L. en Van der FelsKlerx, I. (2008). A chain modeling approach to estimate the
Nederland. Kroes, J.G., Bonten, L.T.C., Groenendijk, P. en Van der Grift,
Posthuma, L. en Suter, G.W. (2011). Ecological risk assessment of diffuse and local soil contamination using species
impact of soil cadmium pollution on human dietary exposure.
B. (2008). Dynamische modellering van cadmium- en
sensitivity distributions. In: F.A. Swartjes (ed.), Dealing
Journal of Food Protection 71(12): 2504-2513.
zinktransport in het stroomgebied van de Keersop; Bijdrage
with contaminated sites. From theory towards practical
Fraters, B.J.G. (1991). Verontreiniging door zware metalen. In: Nationale Milieuverkenning 2 1990-2010. RIVM, Bilthoven, Nederland, pp. 331-346. Groenenberg, J.E., Römkens, P.F.A.M., Comans, R.N.J., Luster, J.,
aan een grondwatermodel voor de Vlaamse en Nederlandse Kempen. Alterra-rapport nr. 1643, Alterra, Wageningen, Nederland. Lamé, F., Brus, D. en Nieuwenhuis, R.H. (2004).
Pampura, T., Shotbolt, L., Tipping, E. en De Vries, W. (2010).
Achtergrondwaarden 2000. Hoofdrapport fase 1. TNO
Transfer functions for solid solution partitioning of cadmium,
NITG 04-242-A, TNO, Utrecht, Nederland.
copper, nickel, lead and zinc in soils: Derivation of relations for free metal ion activities and validation on independent
Li, Y.-H. (2000). A Compendium of Geochemistry. Princeton University Press, Princeton, NJ, USA, 440 pp.
application. Springer, Berlijn, Duitsland, pp. 625-691. Posthuma, L., Traas, T.P. en Suter, G.W. (2002). Species sensitivity distributions in ecotoxicology. Lewis Publishers, Boca Raton, FL, USA, p. 587. Reimann, C., ¨Ayr¨as, M., Chekushin, V., Bogatyrev, I., Boyd, R., Caritat, P., Dutter, R., Finne, T., Halleraker, J., Jger, Kashulina, G., Lehto, O., Niskavaara, H., Pavlov, V., R¨ais¨anen, M., Strand, T. en Volden, T. (1998). Environmental geochemical
data. European Journal of Soil Science 61: 58-73.
Mol, G. (2002). Soil acidification monitoring in the Netherlands.
atlas of the central Barents region. Geological Survey of
Groenenberg, J.E. (2011). Evaluation of models for metal
Geologica Ultraiectina. PhD thesis, Utrecht University,
Norway, E. Schweizerbart science publishers, Stuttgart,
partitioning and speciation in soils and their use in risk assessment. PhD Thesis, Wageningen University, Wageningen, Nederland, 218 pp. Heerema, J.P. en Steur, G.G.L. (1964). Enkele kartografische aspecten van de bodemkaart van Nederland, 1 :50000.
62
Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskunde
Geochemische bodematlas van Nederland
Utrecht, Nederland. Mol, G. en Spijker, J. (2007). Natuurlijke achtergrondgehalten
Duitsland, 745 pp. Reimann, C., Filzmoser, P. en Garrett, R.G. (2005). Background
van zware metalen in de Nederlandse bodem.
and threshold: critical comparison of methods of
Geochemische methode voor het schatten van natuurlijke
determination. Science of the Total Environment 346(1-3):
achtergrondgehalten van zware metalen in de Nederlandse
1-16.
Rietra, R.P.J.J. en Römkens, P.F.A.M. (2007). Cadmium en zink in
Senesi G.S., Baldassarre, G., Senesi, N. en Radina, B. (1999). Trace
Tack, F.M.G., Verloo, M.G., Vanmechelen, L. en Ranst, E.V.
de bodem en landbouwgewassen in de Kempen 2006. Alterra
element inputs into soils by anthropogenic activities and
(1997). Baseline concentration levels of trace elements as
rapport 1422, Alterra, Wageningen, Nederland.
implications for human health. Chemosphere 39: 343-377.
a function of clay and organic carbon contents in soils in
Rodrigues, S.M., Henriques, B., Ferreira da Silva, E., Pereira,
Sharma, V.K., Rhudy, K.B., Cargill, J.C., Tacker, M.E. en Vazquez,
M.E., Duarte, A.C. en Römkens, P.F.A.M. (2010). Evaluation
F.G. (2000). Metals and grain size distributions in soil of the
of an approach for the characterization of reactive and
middle rio grande basin, texas USA. Environmental Geology
available pools of twenty potentially toxic elements in soils:
39: 698-704.
Part I – The role of key soil properties in the variation of contaminants’ reactivity. Chemosphere 81: 1549-1559. Römkens, P.F.A.M., Groenenberg, J.E., Bonten, L.T.C., De Vries,
Shotyk, W., Weiss, D., Kramers, J.D., Frei, R., Cheburkin, A.K., Gloor, M. en Reese, S. (2001). Geochemistry of the peat bog at etang de la grure, jura mountains, switserland, and its record
Flanders (Belgium). Science of the Total Environment 201: 113-123. Tebbens, L. (1999). Late Quaternary evolution of the Meuse fluvial systems and its sediment composition. A reconstruction based on bulk sample geochemistry and forward modelling. PhD thesis, Wageningen Agricultural University, Wageningen, Nederland.
W. en Bril, J. (2004). Derivation of partition relationships to
of atmospheric pb and lithogenic trace metals (sc, ti, y, zr, and
calculate Cd, Cu, Ni, Pb and Zn solubility and activity in soil
REE) since 12,370 14C yr BP. Geochmica et Cosmochimica
Natural compositional variation of the river Meuse (Maas)
solutions. Alterra, Wageningen, Nederland.
Acta 65: 2337-2360.
suspended load: a 13 ka bulk geochemical record from the
Römkens, P.F.A.M., Zeilmaker, M.J., Rietra, R.P.J.J., Kan, C.A., Van Eijkeren, J.C.A., van Raamsdonk, L.W.D. en Lijzen, J.P.A. (2007). Blootstelling en opname van cadmium door runderen in de Kempen: een modelstudie. Alterra rapport 1438, Alterra, Wageningen, Nederland. Römkens, P.F.A.M., Koopmans, G.F., Guo, H.Y., Chu, C.L., Liu, T.S. en Chiang, C.F. (2009). Prediction of Cadmium uptake
Spijker, J. (2005). Geochemical patterns in the soils of Zeeland. Academisch proefschrift Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland, 205 pp. Spijker, J., van Vlaardingen, P.L.A., en Mol, G. (2008).
Geosciences 79: 391-409. Van der Veer, G. (2006). Geochemical soil survey of the Netherlands. Atlas of major and trace elements in topsoil and parent material; assessment of natural and anthropogenic
Spijker, J., Mol, G. en Posthuma, L., (2011). Regional
improve soil protection guidelines. Environmental Pollution
enrichment of heavy metals. Environmental Geochemistry
157: 2435-2444.
and Health 33: 409-426. Sterckeman, T., Douay, F., Baize, D., Fourrier, H., Proix, N.,
onderzoek naar de risico’s van lood in moestuinen.
en Schvartz, C. (2004). Factors affecting trace element
Gehalten aan lood in de bodem en moestuingewassen in het
concentrations in soils developed on recent maine deposits
volkstuincomplex ‘Aan het Meer’ te Heerenveen’. Alterra
from northern France. Applied Geochemistry 19: 89-103.
rapport 2107, Alterra, Wageningen, Nederland.
Limburg. Geologie en Mijnbouw/Netherlands Journal of
Nederlandse bodem. RIVM-rapport 711701074/2008. ecotoxicological hazards associated with anthropogenic
Salminen, R. en Tarvainen, T. (1997). The problem of defining
upper Kreftenheye and Betuwe formations in northern
Achtergrondconcentraties en relatie met bodemtype in de
by brown rice and derivation of soil–plant transfer models to
Römkens, P.F.A.M. en Rietra, R.P.J.J. (2010). Locatiespecifiek
Tebbens, L.A., Veldkamp, A. en Kroonenberg, S.B. (2000).
Struijs, J., Van de Meent, D., Peijnenburg, W.J.G.M., Van den
enrichment factors. Academisch proefschrift Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland, 250 pp. + CD-ROM. Visschers, R., Finke, P.A. en De Gruijter, J.J. (2007). A soil sampling program for the Netherlands. Geoderma 139: 60-72. Wehdepohl, K.H. (executive editor) (1978). Handbook of Geochemistry. 5 volumes, Springer-Verlag, Berlin, Germany. Wehdepohl, K.H. (1995). The composition of the continental crust. Geochimica et Comsmochimica Acta 59: 1217-1232. Wilcke, W., Muller, S., Kanchanakool, N. en Zech, W. (1998).
Hoop, M.A.G.T. en Crommentuijn, T. (1997). Added risk
Urban soil contamination in Bangkok: heavy metal and
geochemical baselines. A case study of selected elements
approach to derive maximum permissible concentrations
aluminium partitioning in topsoils. Geoderma 86: 211-228.
and geological materials in finland. Journal of Geochemical
for heavy metals, how to take into account the natural
Exploration 60: 91-98.
background levels? Ecotoxicology and Environmental Safety 37: 112-118.
Geochemische bodematlas van Nederland
63
Geochemische bodematlas van Nederland
Deel II. Kaarten, grafieken en tabellen
Toelichting Job Spijker, Gerben Mol, Grishja van der Veer, Simon Vriend, Pauline van Gaans, Gerlinde Roskam, Gerard Klaver, Paul Römkens
In het tweede deel van deze atlas presenteren we de gegevens van alle analyseresultaten, in hoofdstukken per element, in de vorm van kaarten, tabellen en figuren. In de meeste hoofdstukken geven we 6 kaarten, 3 tabellen en 5 figuren. Ze geven voor het betreffende element de totale, reactieve, en beschikbare gehalten weer, waarbij aparte kaarten gepresenteerd worden voor toplaag en onderlaag van de bodem (zie Tabel 1 en de Inleiding). Sommige hoofdstukken zijn niet “compleet”, doordat het element niet in alle extracties gemeten is of de gegevens
niet informatief zijn. Dit laatste geldt bijvoorbeeld wanneer het grootste deel van de gemeten gehalten beneden de detectielimiet ligt, wat regelmatig voorkomt bij de beschikbare gehalten. Voor koolstof (C) geldt dat onderscheid gemaakt is in organisch en anorganisch C. Voor organisch C zijn het totaalgehalte, als organische stof, en het beschikbaar gehalte, als opgelost koolstof, gemeten. Voor anorganisch C is alleen het totaalgehalte bepaald, in de vorm van carbonaat (CO3).
Tabel 1. Overzicht van de gebruikte analysemethoden om de verschillende fracties te bepalen. Fractie
Methode
Totaal gehalte
Hoofdelementen: XRF-analyse Sporenelementen: ICP-MS analyse na destructie met HF Kwik (Hg): py-AAS Organsiche stof (OM, als maat voor organisch C): TGA Carbonaat (als maat voor anorganisch C): TGA
Reactief gehalte
Hoofdelementen: ICP-AES-analyse na 0.43 M HNO3 extractie Sporenelementen: ICP-MS-analyse na 0.43 M HNO3 extractie
Beschikbaar gehalte
Hoofdelementen: ICP-AES-analyse na 0.01 M CaCl2 extractie Sporenelementen: ICP-MS-analyse na 0.01 M CaCl2 extractie Organisch C: DOC-bepaling in 0.01 M CaCl2 extractie pH: pH(CaCl2)
Zie voor meer uitleg over de analysemethoden de Inleiding.
Geochemische bodematlas van Nederland
67
Kaartbeelden en legenda De kaartbeelden in deze atlas zijn zogenaamde “bollenkaarten”. De gemeten gehalten op de bemonsterde locaties staan daarop weergegeven als bollen die in grootte variëren met het gehalte. In de kaarten is het verloop in bollengrootte overigens niet alleen afhankelijk van het gehalte, maar ook van de statistische verdeling (zie voor meer informatie Gustavson et al., 19973). De gemiddelde bollengrootte is daardoor niet voor elke kaart gelijk. Voor de meeste kaarten geldt dat de onderliggende data niet normaal verdeeld zijn. Dit geldt voor de bepalingen aan zowel beschikbaar, reactief als totaal gehalte. Het is in principe mogelijk om de kaartlegenda daaraan aan te passen, door de klassengrootte mee te laten variëren, maar dat is soms lastig te interpreteren. Hier delen we de legenda in in vijf klassen van gelijke grootte, waarbij als bovengrens het 95-percentiel is genomen. De klassengrootte is dus steeds gelijk aan de 95-percentielwaarde gedeeld door 5. De waarde van de klassengrenzen ronden we af naar het dichtstbijzijnde gehele getal. De grootte van de bij de bovengrens behorende bollen in de legenda weerspiegelt wel de frequentieverdeling van de data. Naast deze vijf klassen geven we per element ook de maximale waarde weer indien die, afgerond, groter is dan de 95-percentielwaarde. Het verschil tussen de maximale waarde en de 95-percentielwaarde geeft aan in hoeverre er sprake is van uitschieters. Alle waarnemingen die tussen de niet afgeronde 95-percentiel en het maximum liggen, zijn in
3 Gustavsson, N., Lampio, E. en Tarvainen, T. (1997). Visualization of geochemical data on maps at the Geological Survey of Finland. Journal of Geochemical Exploration, 59(3), pp.197-207.
68
Geochemische bodematlas van Nederland
Tabellen het kaartbeeld grijs gekleurd. De laagste concentraties op de kaart zijn in de legenda opgenomen door onder de bol die de bovengrens van de laagste klasse weergeeft nog een bol toe te voegen die het afgeronde minimum weergeeft. Op deze manier hebben we zowel het kaartbeeld als de legenda zo informatief mogelijk gemaakt De ondergrond van de kaart is een versimpelde bodemkaart van Nederland in de hoofdgrond- soorten (bodemlithologie) overeenkomstig de gestratificeerde bemonstering: veen, zand, mariene klei, fluviatiele klei, en löss.
In de tabellen staan per bodemlaag en per hoofdgrondsoort een aantal statistische kengetallen inclusief het aantal waarnemingen per hoofdgrondsoort (n). Dit zijn de minimum- en maximumgehalten(“min” en “max”), de 5-, 25-, 75-, en 95 percentielwaarden (“p5”, “p25”, “p75”, “p95”), de mediaan (“med”) en de deviatie van de mediaan (“mad”: median absolute deviation, zie Reimann et al., 20084).
4 Reimann, C., Filzmoser, P., Garrett, R. en Dutter, R., (2008). Statistical Data Analysis Explained: Applied Environmental Statistics with R. John Wiley & Sons Ltd, Hoboken, NJ, USA, 343 pp.
Grafieken Frequentieverdelingen
Scatterplots
De statistische verdeling geven we weer in de vorm van een cumulatief frequentie-diagram. Hierbij staan de percentielen, op schaal van de normale waarschijnlijkheidsverdeling, op de X-as en het bijbehorende gehalte (de precentiel-waarde) op de Y-as. Daarbij wijst een rechte lijn van waarnemingspunten op een normale verdeling. Een zogenaamde “hockey-stick” curve, met veel lage waarden en enkele hogere waarden bij hogere percentielen, duidt op een log-normale of anderszins scheve verdeling. Ook hier gaat het weer om totale, reactieve, en beschikbare gehalten.
In de scatterplots staan de totaalgehalten van het betreffende element (Y-as) uitgezet tegen het totaalgehalte Al (X-as). Hier presenteren we steeds twee figuren:
De frequentieverdelingen geven we per hoofdgrondsoort, met uitzondering van löss vanwege het beperkte aantal monsterlocaties (4). Tenslotte maken we onderscheid tussen metingen in de toplaag van de bodem (0-20 cm) en die in de onderlaag (diepte variërend van 50 tot 120 cm). Door deze weergave zijn verschillen tussen grondsoorten en tussen de bovenlaag en de onderlaag snel te zien. Dit laatste kan een indicatie zijn voor de menselijke (of natuurlijke) aanrijking van sommige sporenmetalen in de toplaag.
1. Een figuur waarbij we met symbolen onderscheid maken tussen de toplaag en de onderlaag van de bodem. Deze figuur toont eventuele verschillen tussen de verschillende bodemlagen, zoals bijvoorbeeld een aanrijking in de toplaag. 2. Een figuur met alleen de metingen in de ondergrond met aparte symbolen per hoofdgrondsoort. Deze figuur illustreert de variatie in elementgehalte tussen en binnen de hoofdgrondsoorten. Klei heeft bijvoorbeeld voor veel sporenelementen hogere gehalten dan zand.
Geochemische bodematlas van Nederland
69
Al totaal toplaag
20 10 8 6 4 2 wt−% Al2O3
20 10 8 6 4 2 wt−% Al2O3
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Al totaal (wt−% Al2O3)
Al – aluminium
Al totaal onderlaag
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10 5 0 10
50
90
99
1
percentiel
70
Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
15
1
10
90
99
90
99
Al reactief toplaag
80 32 24 16 8 3 mg/kg
100 40 30 20 10 3 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
50
fluv.klei
100
Al reactief (mg/kg)
10
80 60
90
99
Al – aluminium
Al reactief onderlaag
40 20 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland
71
Al CaCl2 extractie toplaag
30,0 4,8 3,6 2,4 1,2 0,01 mg/l
20,0 2,4 1,8 1,2 0,6 0,01 mg/l
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Al CaCl2 extractie (mg/l)
Al – aluminium
Al CaCl2 extractie onderlaag
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10 5 0 10
50
90
99
1
percentiel
72
Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
15
1
10
90
99
90
99
Al – totaal gehalten (wt-% Al2O3) top
onder
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
15,0
17,9
n
veen
0,622
1,08
2,77
6,55
5,54
8,85
zand
0,859
1,28
1,90
2,34
0,713
2,92
mar.klei
1,61
4,28
6,92
9,10
2,96
10,7
12,4
13,1
115
fluv.klei
2,08
3,20
6,94
9,84
4,67
13,3
16,0
16,7
28
4,37
loess
6,52
6,71
7,49
7,90
0,586
8,14
8,51
veen
0,202
0,520
1,86
3,01
3,17
7,50
9,87
zand
0,325
1,35
2,02
2,42
0,690
mar.klei
1,07
2,90
5,46
8,35
3,88
fluv.klei
2,43
2,57
7,36
loess
9,29
9,31
9,40
10,1 9,86
3,02 10,8
4,45 12,9
7,53
33 178
8,60 12,3 9,19
4 33 178
14,1
115
6,13
14,5
17,7
19,0
28
0,725
10,3
10,4
10,4
4
Al – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
top
veen
3,00
8,10
zand
3,00
mar.klei
3,00
fluv.klei loess onder
min
6,00 14,0
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
17,5
30,5
25,2
53,0
73,3
100
32
5,00
11,0
19,0
11,9
26,0
36,4
53,0
172
8,00
12,0
17,0
22,0
28,0
35,0
81
10,7
16,0
28,5
43,2
58,6
66,0
28
14,3
15,5
16,5
17,8
19,6
20,0
4
veen
3,00
4,90
7,25
21,0
zand
3,00
3,00
6,00
10,0
mar.klei
3,00
4,00
9,00
14,0
fluv.klei
4,00
6,75
loess
22,0
22,0
22,5
35,0
22,0
23,5
7,41 20,8 2,22 20,8
35,2
49,5
51,0
30
7,41
16,8
31,0
84,0
162
7,41
19,0
26,2
30,0
77
46,8
63,2
85,0
28
25,5
26,7
27,0
4
19,3 2,22
Al – aluminium
laag
Geochemische bodematlas van Nederland
73
Al – aluminium
Al – beschikbare gehalten (mg/l)
74
laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0197
0,0307
0,700
1,92
2,09
5,26
13,1
18,5
32
zand
0,0153
0,0892
0,309
0,718
0,877
3,30
8,28
10,8
171
mar.klei
0,00250
0,00555
0,0133
0,0206
0,0159
0,0409
0,300
0,602
79
fluv.klei
0,00370
0,00740
0,0196
0,0398
0,0394
0,164
0,784
4,28
28
loess
0,00710
0,00952
0,0192
0,0264
0,00526
0,0297
veen
0,0294
0,0549
0,423
1,01
1,04
3,79
zand
0,00140
0,0220
0,238
0,833
1,000
1,69
3,89
mar.klei
0,0004
0,00280
0,00480
0,0105
0,00993
0,0185
0,0271
0,294
73
fluv.klei
0,0003
0,00458
0,0138
0,0172
0,00801
0,0268
1,33
1,48
27
loess
0,0125
0,0126
0,0131
0,0136
0,000964
0,0145
0,0162
0,0166
onder
Geochemische bodematlas van Nederland
0,0302 14,2
0,0303
n
4
33,2
28
13,6
164
4
As totaal onderlaag
As totaal toplaag 80 16 12 8 4 0,5 mg/kg
As – arseen
300 16 12 8 4 0,5 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
As totaal (mg/kg)
60 40 20 0 10
50
90
99
1
percentiel
76
Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
80
1
10
90
99
90
99
As reactief onderlaag
As reactief toplaag 20,0 5,6 4,2 2,8 1,4 0,1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
50
fluv.klei
20
As reactief (mg/kg)
10
90
99
As – arseen
20,0 4,8 3,6 2,4 1,2 0,1 mg/kg
15 10 5 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland
77
As – arseen
As – totaal gehalten (mg/kg)
78
laag
bodemtype
min
p5
top
veen
2,00
2,43
4,50
zand
0,713
1,20
1,84
mar.klei
1,92
5,77
fluv.klei
3,72
6,11
9,52
loess
8,08
8,09
8,15
veen
0,579
0,926
1,58
zand
0,465
0,662
0,956
mar.klei
0,966
1,70
5,87
10,8
fluv.klei
1,80
2,50
8,74
11,2
loess
9,11
9,20
9,55
onder
p25
11,8
mediaan 10,9 2,66
mad
p75
p95
9,65
17,4
22,6
1,42
3,89
8,87
max
n
25,9
33
79,1
178
14,8
4,63
18,2
23,8
29,8
115
14,7
7,19
19,3
30,7
37,2
28
9,48
2,01
11,2
12,2
12,4
4
7,65
8,35
11,2
16,9
20,0
33
1,31
0,693
18,5
178
58,6
115
9,88
7,87
2,20
5,08
16,4
24,2
5,31
16,8
28,0
0,710
10,2
10,6
269
28
10,7
4
As – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,103
0,186
0,568
1,32
1,17
2,62
5,04
10,2
32
zand
0,0155
0,0856
0,237
0,467
0,387
0,887
1,94
mar.klei
0,0158
0,908
2,88
3,64
2,02
6,14
9,95
18,2
81
fluv.klei
0,220
0,247
0,632
1,27
0,920
1,76
3,53
12,4
28
loess
0,451
0,532
0,857
1,14
0,327
1,32
1,41
1,43
veen
0,0156
0,0161
0,0723
0,753
1,02
2,00
4,58
5,00
31
zand
0,0155
0,0306
0,0515
0,113
0,103
0,205
0,733
2,24
162
mar.klei
0,0156
0,170
1,51
2,45
2,30
4,48
9,47
fluv.klei
0,0300
0,0359
0,0860
0,470
0,584
1,13
2,79
6,65
27
loess
0,144
0,147
0,159
0,166
0,0173
0,216
0,333
0,362
4
onder
Geochemische bodematlas van Nederland
3,82
21,6
172
4
77
As tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
60
veen zand mar.klei fluv.klei loess
20
30
As totaal (mg/kg)
40
10
20
0
0
As totaal (mg/kg)
40
60
50
toplaag onderlaag
As – arseen
80
As tegen Al per diepte
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland
79
Ba totaal onderlaag
Ba totaal toplaag 700 383 323 263 203 143 mg/kg
Ba – barium
800 360 320 280 240 200 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Ba totaal (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
400
200
10
50
90
99
1
percentiel
80
Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
600
1
10
90
99
90
99
Ba reactief onderlaag
Ba reactief toplaag 200 80 60 40 20 1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Ba reactief (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
90
99
ba – Barium
300 64 48 32 16 1 mg/kg
150 100 50 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland
81
Ba CaCl2 extractie onderlaag 600 240 180 120 60 5
µg/l
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
600 400 200 0 10
50
90
99
1
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
10
50
fluv.klei
800
1
82
800 320 240 160 80 5
toplaag onderlaag
Ba CaCl2 extractie (μg/l)
Ba – barium
µg/l
Ba CaCl2 extractie toplaag
90
99
90
99
Ba – totaal gehalten (mg/kg) bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
108
151
233
277
82,0
379
641
697
33
zand
104
121
165
190
38,7
218
259
336
178
mar.klei
153
229
273
295
23,4
307
319
349
115
fluv.klei
178
195
341
411
560
597
620
28
loess
382
400
405
406
4
293
437
557
33
onder
veen zand
385
394
398
92,2
106
145
236
48,3
164 6,36 126
n
133
178
201
39,7
235
276
398
178
mar.klei
125
211
237
265
44,9
296
316
355
115
fluv.klei
155
194
322
408
loess
406
406
407
409
128 3,70
511
718
754
28
413
417
418
4
Ba – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
top
veen
1,68
8,42
zand
0,560
1,36
2,98
mar.klei
0,0864
3,16
6,79
fluv.klei loess onder
min
2,74 29,4
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
19,1
32,7
29,0
56,5
218
246
32
16,3
49,2
88,9
29,8
31,3
34,1
veen
0,0857
0,155
5,36
zand
0,633
0,998
1,83
mar.klei
0,0857
1,47
fluv.klei
3,87
6,87
loess
33,4
5,85 10,5
33,6
3,66
11,6 2,64 5,35
47,2
91,7
34,6
35,6
5,12
11,5
25,0
63,3
172
5,56
14,3
33,7
63,1
81
82,0 5,10 13,7 1,81 3,15 67,3 2,10
169
205
244
28
37,0
38,7
39,2
25,0
65,6
81,3
31
12,6
53,5
162
49,3
77
4,90 8,50 136 36,7
24,3 230 37,9
291 38,1
4
Ba – barium
laag
27 4
Geochemische bodematlas van Nederland
83
Ba – beschikbare gehalten (µg/l) laag
bodemtype
top
veen
0,180
zand
0,180
Ba – barium
mar.klei
84
onder
min
0,180
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
29,7
114
282
250
452
661
812
32
122
265
548
171
128
79
481
28
0,180 0,180
10,5 1,46
fluv.klei
14,1
52,6
loess
56,5
58,2
65,1
veen
22,7
23,9
76,0
zand
0,180
0,180
mar.klei
0,180
0,180
132
21,2 0,180
48,5 7,95 231 88,6 106 57,1 0,180
fluv.klei
56,0
70,6
106
192
loess
81,2
85,0
100
121
Geochemische bodematlas van Nederland
71,7 11,5 149
19,3 334
88,9 455
n
39,1
114
125
128
4
60,9
156
444
632
28
74,9
139
292
513
164
155
73
131 38,0
2,49
47,4
291
448
560
27
141
154
158
4
Ba tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
400
500
600
700
veen zand mar.klei fluv.klei loess
100
200
300
Ba totaal (mg/kg)
500 400 300 200 100
Ba totaal (mg/kg)
600
700
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Ba – barium
Ba tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland
85
Be totaal onderlaag
Be totaal toplaag 4,0 1,6 1,2 0,8 0,4 0,1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Be totaal (mg/kg)
Be – beryllium
4,0 1,6 1,2 0,8 0,4 0,1 mg/kg
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
2 1 0 10
50
90
99
1
percentiel
86
Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
3
1
10
90
99
90
99
Be reactief onderlaag
Be reactief toplaag
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Be reactief (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
1,0
90
99
Be – beryllium
1,0 0,5 0,4 0,2 0,1 0,01 mg/kg
1,00 0,32 0,24 0,16 0,08 0,001 mg/kg
0,5
0,0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland
87
Be – beryllium
Be – totaal gehalten (mg/kg)
88
laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0927
0,156
0,347
0,963
0,794
1,45
2,70
3,65
33
zand
0,0967
0,146
0,222
0,284
0,109
0,384
0,626
1,27
178
mar.klei
0,292
0,625
1,13
1,55
0,597
1,91
2,27
2,58
115
fluv.klei
0,258
0,549
1,31
1,64
0,849
2,43
3,12
3,34
28
loess
1,07
1,09
1,15
1,18
0,0699
1,20
1,25
1,27
4
veen
0,0372
0,0554
0,248
0,416
0,487
1,15
1,65
2,01
33
zand
0,110
0,170
0,250
0,315
0,109
0,401
0,736
1,45
178
mar.klei
0,153
0,454
0,937
1,38
0,746
1,99
2,53
3,09
115
fluv.klei
0,316
0,340
1,25
1,77
1,11
2,71
3,30
3,64
28
loess
1,42
1,44
1,52
1,58
0,0736
1,62
1,65
1,65
4
onder
n
Be – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,0175
0,0269
0,0938
0,274
0,270
0,476
1,07
1,24
32
zand
0,00200
0,00400
0,0168
0,0342
0,0322
0,0635
0,171
0,336
172
mar.klei
0,000510
0,0408
0,158
0,235
0,146
0,373
0,442
0,539
81
fluv.klei
0,00350
0,101
0,288
0,469
0,283
0,653
1,03
1,05
28
loess
0,180
0,186
0,213
0,230
0,0148
0,238
0,243
0,244
4
veen
0,0005
0,00201
0,0202
0,112
0,153
0,308
0,440
0,642
31
zand
0,0005
0,00403
0,00712
0,0132
0,0107
0,0260
0,0920
0,935
162
mar.klei
0,0005
0,0304
0,0565
0,117
0,0967
0,204
0,364
0,521
77
fluv.klei
0,0165
0,0278
0,275
0,403
0,344
0,801
1,23
1,38
27
loess
0,212
0,214
0,221
0,239
0,0304
0,258
0,269
0,272
4
onder
Geochemische bodematlas van Nederland
Be tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
veen zand mar.klei fluv.klei loess
2,0 1,0
1,5
Be totaal (mg/kg)
2
0,0
0,5
1 0
Be totaal (mg/kg)
2,5
3
3,0
3,5
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
Be – beryllium
Be tegen Al per diepte
Geochemische bodematlas van Nederland
89
Bi totaal onderlaag
Bi totaal toplaag 2,00 0,32 0,24 0,16 0,08 0,01 mg/kg
Bi – bismut
1,00 0,24 0,18 0,12 0,06 0,01 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
Bi totaal (mg/kg)
1.0
0.5
0.0 10
50
90
99
1
percentiel
90
Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
1.5
1
10
90
99
90
99
Bi reactief onderlaag
Bi reactief toplaag 200 189 187 185 184 182 µg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
50
fluv.klei
205
Bi reactief (µg/kg)
10
90
99
Bi – bismut
400 198 194 190 186 182 µg/kg
200 195 190 185
1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland
91
Bi – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0611
0,108
0,179
0,251
0,179
0,415
0,727
1,40
33
zand
0,0143
0,0428
0,0577
0,0774
0,0295
0,0969
0,148
0,360
178
mar.klei
0,0207
0,0937
0,159
0,233
0,109
0,300
0,347
0,383
115
fluv.klei
0,111
0,122
0,179
0,341
0,191
0,434
0,984
1,65
28
loess
0,168
0,169
0,171
0,182
0,0173
0,194
0,200
0,201
4
veen
0,0168
0,0199
0,0289
0,0797
0,0867
0,184
0,280
0,510
33
zand
0,0144
0,0193
0,0246
0,0316
0,0125
0,0421
0,0798
1,15
178
mar.klei
0,0216
0,0326
0,0824
0,172
0,142
0,280
0,364
0,407
115
fluv.klei
0,0313
0,0417
0,161
0,219
0,113
0,339
0,428
0,454
28
loess
0,146
0,148
0,155
0,168
0,0151
0,178
0,178
0,178
4
Bi – bismut
onder
92
n
Bi – reactieve gehalten (µg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
182
182
182
182
-
183
183
185
32
zand
182
182
182
182
-
182
182
183
172
mar.klei
182
182
183
185
2,16
189
199
229
81
fluv.klei
182
182
183
183
2,16
185
190
195
28
loess
182
182
182
182
-
182
183
183
4
veen
182
182
182
182
-
183
210
220
31
zand
182
182
182
182
-
182
183
198
162
mar.klei
182
182
186
194
8,64
199
207
389
77
fluv.klei
182
182
182
183
2,16
195
204
207
27
loess
182
182
182
183
1,08
183
183
183
4
onder
Geochemische bodematlas van Nederland
Bi tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0,4
0,6
Bi totaal (mg/kg)
1,0
0,2
0,5
0,0
0,0
Bi totaal (mg/kg)
0,8
1,0
1,5
toplaag onderlaag
Bi – bismut
Bi tegen Al per diepte
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland
93
Ca totaal onderlaag
Ca totaal toplaag 9,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,01 wt−% CaO
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Ca totaal (wt−% CaO)
Ca – calcium
10,0 5,6 4,2 2,8 1,4 0,01 wt−% CaO
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
8 6 4 2 0 10
50
90
99
1
percentiel
94
Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
10
1
10
90
99
90
99
Ca reactief onderlaag
Ca reactief toplaag 800 320 240 160 80 1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Ca reactief (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
800
90
99
Ca – calcium
900 560 420 280 140 1 mg/kg
600 400 200 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland
95
Ca – calcium
Ca – totaal gehalten (wt-% CaO) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0796
0,185
0,418
0,930
0,843
1,50
2,50
5,07
33
zand
0,00663
0,0230
0,0738
0,174
0,152
0,300
0,540
0,890
178
mar.klei
0,172
0,716
1,13
2,59
2,44
4,90
6,38
9,27
115
fluv.klei
0,0833
0,154
0,457
0,870
0,673
1,36
2,76
3,34
28
loess
0,578
0,582
0,596
0,611
0,0311
0,627
0,644
0,648
4
veen
0,0607
0,0830
1,33
2,90
2,33
4,42
6,91
9,01
33
zand
0,00148
0,0229
0,0573
0,0877
0,0596
0,145
0,545
5,85
177
mar.klei
0,0475
0,250
2,43
3,98
2,90
5,99
8,50
10,3
115
fluv.klei
0,0460
0,0943
0,687
1,19
1,21
4,24
7,89
9,48
28
loess
0,488
0,494
0,519
0,544
0,0524
0,584
0,645
0,660
4
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
10,3
32,4
83,3
83,7
151
214
259
32
onder
Ca – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
top
veen zand mar.klei fluv.klei loess
onder
min 5,40 0,600 20,6 2,50 48,7
0,600 57,3
16,9 185
48,0
91,3
49,5
52,9
56,8
0,600
1,86
zand
0,600
0,600
mar.klei
3,70
fluv.klei
0,600 38,1
1,37 107
16,6
veen
loess
96
n
14,4 4,87 39,1
Geochemische bodematlas van Nederland
72,2 0,600 264 69,9 43,1
208 1,95
23,4 161 78,2 4,00 193 2,00
101
172
372
36,1
629
838
81
150
314
385
28
59,3 326 5,90
67,5
59,6 444 58,8
59,7
4
784
30
475
162
506
295
646
846
884
77
120
138
505
735
843
28
44,7
4,89
47,6
54,4
56,1
4
Ca tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
6
8
10
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0
2
4
Ca totaal (wt−% CaO)
6 4 2 0
Ca totaal (wt−% CaO)
8
10
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Ca – calcium
Ca tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland
97
Carbonaten onderlaag
Carbonaten toplaag 7,0 3,2 2,4 1,6 0,8 0,02 wt−%
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Carbonaten (wt−%)
Carbonaten
9,0 4,8 3,6 2,4 1,2 0,01 wt−%
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
6 4 2 0 10
50
90
99
1
percentiel
98
Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
8
1
10
90
99
90
99
Carbonaten – totaal gehalten (wt-%) bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,109
0,123
0,203
0,374
0,316
0,645
0,948
3,88
33
zand
0,0203
0,0615
0,0937
0,125
0,0505
0,159
0,251
0,523
178
mar.klei
0,103
0,321
0,707
1,77
1,77
3,72
4,94
7,23
115
fluv.klei
0,0750
0,182
0,410
0,544
0,350
0,830
2,22
2,62
28
loess
0,370
0,375
0,397
0,409
0,0318
0,423
0,449
0,455
4
veen
0,0536
0,0658
0,189
0,473
0,326
0,645
1,56
7,59
33
zand
0,00975
0,0403
0,0620
0,0773
0,0290
0,110
0,405
4,93
178
mar.klei
0,0344
0,0964
1,43
3,16
2,62
5,00
7,14
8,66
115
fluv.klei
0,0512
0,104
0,391
0,726
0,636
3,78
6,70
7,89
28
loess
0,358
0,365
0,390
0,426
0,0552
0,457
0,472
0,476
4
onder
n
Carbonaten
laag
Geochemische bodematlas van Nederland
99
Carbonaten tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
2
4
6
8
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0
2
4
Carbonaten (wt−%)
6
8
toplaag onderlaag
0
Carbonaten (wt−%)
Carbonaten
Carbonaten tegen Al per diepte
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
100 Geochemische bodematlas van Nederland
15
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
Cd totaal onderlaag
Cd totaal toplaag 6,00 0,64 0,48 0,32 0,16 0,02 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Cd totaal (mg/kg)
Cd – cadmium
1,00 0,32 0,24 0,16 0,08 0,01 mg/kg
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
2
1
0 10
50
90
99
1
percentiel
102 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
3
1
10
90
99
90
99
Cd reactief onderlaag
Cd reactief toplaag 5,00 0,48 0,36 0,24 0,12 0,01 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Cd reactief (mg/kg)
3.0
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
2.5 2.0
90
99
Cd – cadmium
0,60 0,16 0,12 0,08 0,04 0,001 mg/kg
1.5 1.0 0.5 0.0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 103
Cd CaCl2 extractie onderlaag
Cd CaCl2 extractie toplaag 90,0 8,0 6,0 4,0 2,0 0,1 µg/l
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Cd CaCl2 extractie (µg/l)
Cd – cadmium
20,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,1 µg/l
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
15 10 5 0 10
50
90
99
1
percentiel
104 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
20
1
10
90
99
90
99
Cd – totaal gehalten (mg/kg) bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,149
0,216
0,381
0,612
0,342
0,841
1,85
3,08
33
zand
0,0233
0,0428
0,131
0,194
0,0993
0,262
0,405
4,62
178
mar.klei
0,0414
0,144
0,269
0,324
0,0908
0,405
0,545
0,739
115
fluv.klei
0,0522
0,221
0,413
0,521
0,150
0,614
2,87
6,34
28
loess
0,692
0,702
0,744
0,818
0,0927
0,877
0,885
0,887
4
veen
0,0266
0,0339
0,0831
0,144
0,135
0,329
0,551
1,16
33
zand
0,0136
0,0207
0,0267
0,0383
0,0192
0,0542
0,109
0,330
178
mar.klei
0,0200
0,0434
0,103
0,143
0,0728
0,203
0,361
0,486
115
fluv.klei
0,0266
0,0328
0,169
0,211
0,0941
0,311
0,444
0,797
28
loess
0,181
0,184
0,195
0,218
0,0399
0,240
0,251
0,254
4
onder
n
Cd – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,00457
0,126
0,308
0,491
0,281
0,679
1,67
2,82
32
zand
0,00250
0,0128
0,0855
0,149
0,111
0,226
0,306
0,920
172
mar.klei
0,000510
0,0365
0,143
0,200
0,0900
0,260
0,315
0,512
81
fluv.klei
0,0250
0,161
0,273
0,334
0,106
0,436
2,41
5,07
28
loess
0,488
0,490
0,500
0,575
0,116
0,655
0,679
0,685
4
veen
0,0005
0,00100
0,0138
0,0890
0,116
0,171
0,446
0,597
31
zand
0,00100
0,00150
0,00312
0,00683
0,00642
0,0125
0,0552
0,123
162
mar.klei
0,0005
0,00790
0,0330
0,0517
0,0360
0,0957
0,149
0,225
77
fluv.klei
0,00400
0,00795
0,0700
0,113
0,0575
0,152
0,303
0,597
27
loess
0,0270
0,0283
0,0336
0,0424
0,0112
0,0495
0,0506
0,0509
4
onder
Cd – cadmium
laag
Geochemische bodematlas van Nederland 105
Cd – cadmium
Cd – beschikbare gehalten (µg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,220
0,777
1,43
3,54
3,31
7,94
62,6
89,9
32
zand
0,110
0,480
1,20
2,04
1,42
3,15
8,68
39,0
171
mar.klei
0,0700
0,0790
0,140
0,220
0,133
0,485
1,74
fluv.klei
0,0900
0,110
0,893
2,35
3,05
4,63
6,43
loess
0,710
0,921
1,77
2,18
0,163
2,26
2,32
veen
0,0700
0,0770
0,140
0,270
0,245
0,752
4,24
zand
0,0700
0,0800
0,140
0,195
0,119
0,410
1,28
4,46
164
mar.klei
0,0900
0,140
0,140
0,140
-
0,140
0,140
0,650
73
fluv.klei
0,0800
0,119
0,140
0,160
0,119
0,775
1,55
2,29
27
loess
0,200
0,200
0,200
0,245
0,0667
0,302
0,333
0,340
4
onder
106 Geochemische bodematlas van Nederland
2,57 15,2 2,34 17,0
n
79 28 4 28
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0,4
0,6
Cd totaal (mg/kg)
2,0 1,5
0,2
1,0 0,5
0,0
0,0
Cd totaal (mg/kg)
0,8
2,5
1,0
3,0
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Cd – cadmium
Cd tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
1,2
3,5
Cd tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 107
Cr totaal onderlaag
Cr totaal toplaag 100 90 72 54 36 18 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
100 80 60 40 20
1
10
50
90
99
1
percentiel
108 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
10
50
fluv.klei
120
Cr totaal (mg/kg)
Cr – chroom
100 80 60 40 20 5 mg/kg
90
99
90
99
Cr reactief onderlaag
Cr reactief toplaag 10,0 2,4 1,8 1,2 0,6 0,1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Cr reactief (mg/kg)
15
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
90
99
Cr – chroom
4,0 2,4 1,8 1,2 0,6 0,1 mg/kg
10
5
0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 109
Cr CaCl2 extractie onderlaag
Cr CaCl2 extractie toplaag
µg/l
6,0 2,4 1,8 1,2 0,6 0,1
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Cr CaCl2 extractie (µg/l)
Cr – chroom
20,0 1,6 1,2 0,8 0,4 0,1 µg/l
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
4
2
0 10
50
90
99
1
percentiel
110 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
6
1
10
90
99
90
99
Cr – totaal gehalten (mg/kg) bodemtype
top
veen zand
onder
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
8,59
18,1
29,9
44,1
23,6
70,8
99,9
116
8,81
12,1
16,8
21,0
26,4
36,5
7,24
mar.klei
12,6
30,4
60,7
71,7
17,1
83,4
fluv.klei
16,1
31,3
51,9
75,3
34,9
98,7
loess
69,6
70,5
74,1
76,5
11,4
18,5
6,85
4,99
veen
5,90
zand
6,01
10,4
14,7
18,3
mar.klei
8,01
19,2
49,3
68,1
27,5 32,5
fluv.klei
15,3
19,8
55,4
74,0
loess
78,1
78,4
79,3
81,8
13,7 7,07
4,27
96,1 116
57,9
n 27 178
123
115
128
28
78,6
81,6
82,3
4
38,8
78,7
78,8
18
81,9
178
24,2 85,2 103 84,6
39,0 101
112
115
122
126
28
86,3
86,7
4
Cr – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,0375
0,0855
0,471
1,15
1,19
2,13
3,82
3,95
32
zand
0,0255
0,130
0,347
0,646
0,544
1,06
1,58
3,05
172
mar.klei
0,0218
0,534
0,854
1,14
0,472
1,52
2,25
3,60
81
fluv.klei
0,238
0,538
0,954
1,64
1,01
2,27
4,71
14,7
28
loess
1,01
1,02
1,03
1,10
0,118
1,19
1,24
1,25
4
veen
0,0217
0,0217
0,136
0,255
0,280
0,545
1,39
2,80
31
zand
0,0445
0,0778
0,174
0,273
0,142
0,367
0,713
1,75
162
mar.klei
0,0217
0,161
0,814
1,08
0,741
1,82
3,20
3,68
77
fluv.klei
0,0900
0,212
0,859
1,55
1,53
2,66
3,18
4,14
27
loess
0,548
0,557
0,592
0,639
0,0903
0,717
0,828
0,856
4
onder
Cr – chroom
laag
Geochemische bodematlas van Nederland 111
Cr – chroom
Cr – beschikbare gehalten (µg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
top
veen
0,100
0,310
1,37
2,40
1,56
3,35
5,26
6,30
32
zand
0,100
0,100
0,400
0,600
0,445
1,00
1,98
3,40
165
mar.klei
0,100
0,170
0,600
0,600
0,148
0,900
2,36
3,00
75
fluv.klei
0,200
0,235
0,550
0,600
0,297
0,850
2,97
3,80
28
loess
0,300
0,330
0,450
0,600
-
0,600
0,600
veen
0,100
0,100
0,750
1,25
0,815
1,62
5,50
zand
0,100
0,100
0,200
0,400
0,297
0,600
0,945
5,30
152
mar.klei
0,100
0,200
0,600
0,600
-
0,600
0,600
0,900
67
fluv.klei
0,100
0,100
0,600
0,600
-
0,600
2,04
3,30
25
loess
0,600
0,600
0,600
0,600
-
0,600
0,600
0,600
3
onder
112 Geochemische bodematlas van Nederland
max
0,600 18,4
n
3 28
Cr tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
120 80 40
60
Cr totaal (mg/kg)
100 80 60 40
20
20
Cr totaal (mg/kg)
veen zand mar.klei fluv.klei loess
100
120
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Cr – chroom
Cr tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)]
Geochemische bodematlas van Nederland 113
Cs totaal onderlaag
Cs totaal toplaag 20 8 6 4 2 0,1 mg/kg
Cs – cesium
20 8 6 4 2 0,1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Cs totaal (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
5
0 10
50
90
99
1
percentiel
114 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
15
1
10
90
99
90
99
Cs reactief onderlaag
Cs reactief toplaag 30 8 6 4 2 0,5 µg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
50
fluv.klei
40
Cs reactief (µg/kg)
10
90
99
Cs – cesium
100 16 12 8 4 0,5 µg/kg
30 20 10 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 115
Cs – cesium
Cs – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
top
veen
0,130
0,281
0,819
4,18
4,61
6,72
zand
0,214
0,422
0,623
0,781
0,277
1,05
mar.klei
0,602
1,88
3,89
6,05
3,20
fluv.klei
0,837
1,46
3,95
6,96
4,68
loess
2,39
2,44
2,65
2,76
0,295
2,89
3,12
veen
0,0346
0,0966
0,526
1,36
1,58
5,03
8,20
zand
0,125
0,449
0,607
0,749
0,242
0,973
mar.klei
0,405
0,927
2,66
5,32
4,21
8,34
fluv.klei
0,734
0,834
3,85
7,09
6,26
loess
3,42
3,47
3,69
3,92
0,269
onder
p75
8,07 10,1
12,0 4,09
p95
max
13,7
16,4
1,61
4,53
n 33 178
10,0
11,6
115
13,1
14,7
28
1,67
3,17 10,1 4,68
4 33 178
11,5
14,0
115
15,9
17,5
28
4,13
4,14
4
Cs – reactieve gehalten (µg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
top
veen
0,500
0,775
1,50
3,00
2,22
5,92
zand
0,500
0,500
1,50
2,50
2,22
5,00
mar.klei
0,500
0,520
1,57
2,60
1,63
4,57
fluv.klei
0,500
0,500
0,880
1,51
1,11
2,14
4,56
7,56
28
loess
0,500
0,500
0,500
0,500
-
0,625
0,925
1,00
4
veen
0,500
0,500
1,50
2,00
1,48
4,01
13,1
zand
0,500
1,00
3,50
4,50
2,54
7,38
12,5
mar.klei
0,500
2,60
7,34
10,8
7,78
17,3
29,4
41,2
77
fluv.klei
0,500
1,81
4,00
7,11
6,64
12,9
21,4
24,2
27
loess
3,00
3,00
3,01
3,27
0,393
onder
116 Geochemische bodematlas van Nederland
p75
3,77
p95
max
n
23,5
30,0
32
13,0
172
19,1
81
8,50 10,3
4,35
34,7 103
4,50
31 162
4
Cs tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
15
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0
5
10
Cs totaal (mg/kg)
10 5 0
Cs totaal (mg/kg)
15
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Cs – cesium
Cs tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 117
Cu totaal onderlaag
Cu totaal toplaag 80 32 24 16 8 0,1 mg/kg
Cu – koper
50 16 12 8 4 0,1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
Cu totaal (mg/kg)
60 40 20 0 10
50
90
99
1
percentiel
118 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
80
1
10
90
99
90
99
Cu reactief onderlaag
Cu reactief toplaag 40,0 16,0 12,0 8,0 4,0 0,1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Cu reactief (mg/kg)
40
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
90
99
Cu – koper
20,0 6,4 4,8 3,2 1,6 0,1 mg/kg
30 20 10 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 119
Cu CaCl2 extractie onderlaag
Cu CaCl2 extractie toplaag 40,0 16,0 12,0 8,0 4,0 1,0 µg/l
Cu – koper
20,0 4,3 3,5 2,7 1,0 µg/l
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Cu CaCl2 extractie (µg/l)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
30 20 10 0 10
50
90
99
1
percentiel
120 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
40
1
10
90
99
90
99
Cu – totaal gehalten (mg/kg) bodemtype
top
veen
2,17
3,85
zand
0,137
0,668
mar.klei
0,354
fluv.klei
4,39
loess onder
min
10,3
p5
4,27
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
10,8
16,3
11,0
2,65 9,99
7,21 15,2
12,4
17,4
28,5
10,8
12,4
13,4
n
35,1
50,0
79,2
33
6,53
11,4
20,3
36,3
170
6,41
18,4
29,3
44,2
115
38,5
65,1
76,4
28
16,5 2,51
14,7
17,1
17,7
4
veen
0,596
0,894
2,67
8,35
9,03
14,5
31,2
37,1
26
zand
0,0175
0,0869
0,712
1,35
1,00
mar.klei
0,0186
0,867
3,30
7,07
6,60
fluv.klei
1,63
5,12
loess
7,79
7,84
12,2 8,04
20,0 9,91
10,5 2,90
17,4
131
12,8
2,05
18,2
5,79
24,1
113
26,2
37,3
49,1
27
12,4
14,2
14,7
4
Cu – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
top
veen
0,0706
0,908
2,75
onder
mediaan 5,49
mad
p75
p95
max
n
5,23
12,6
17,2
21,3
32
zand
0,0485
0,300
0,775
4,12
4,78
6,62
11,8
18,7
172
mar.klei
0,0376
1,22
3,10
4,38
3,03
8,41
17,5
24,0
81
fluv.klei
1,22
4,62
7,37
32,3
39,0
28
loess
4,91
5,25
6,58
11,8 7,44
7,20
17,1
1,14
7,97
8,53
8,67
4
veen
0,0373
0,0373
0,180
0,578
0,802
3,36
7,10
10,5
31
zand
0,0400
0,0576
0,110
0,230
0,225
0,496
1,60
12,8
162
14,3
77
21,6
27
mar.klei
0,0373
0,313
1,12
1,96
1,68
fluv.klei
0,0790
0,344
2,91
5,48
5,33
loess
1,17
1,23
1,46
1,56
0,176
3,73 10,3 1,62
6,21 14,2 1,76
1,79
Cu – koper
laag
4
Geochemische bodematlas van Nederland 121
Cu – beschikbare gehalten (µg/l) laag top
Cu – koper
onder
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
13,6
22,7
28,1
32
11,7
27,9
171
veen
1,40
1,84
3,50
9,25
8,67
zand
1,40
1,85
2,60
3,70
2,08
6,80
4,30
10,5
17,8
44,9
79
5,63
17,8
29,9
41,4
28
10,4
10,7
6,35
mar.klei
2,60
2,90
4,60
fluv.klei
3,40
6,95
9,07
loess
7,10
7,35
8,38
9,55
1,48
10,8
4
veen
1,30
1,64
2,38
2,60
0,371
2,92
7,77
16,7
28
zand
1,30
1,90
2,60
2,60
-
2,60
3,57
17,8
164
mar.klei
1,30
1,40
2,10
2,60
0,148
2,60
3,82
12,4
fluv.klei
1,40
1,50
2,30
2,60
0,297
2,70
7,77
loess
2,60
2,60
2,60
2,60
-
2,60
2,60
122 Geochemische bodematlas van Nederland
7,60 10,8 2,60
73 27 4
Cu tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
50
veen zand mar.klei fluv.klei loess
30 20
Cu totaal (mg/kg)
40
10
20
0
0
Cu totaal (mg/kg)
60
40
toplaag onderlaag
Cu – koper
80
Cu tegen Al per diepte
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 123
DOC onderlaag
DOC toplaag 700 160 120 80 40 5 mg/l
DOC
400 160 120 80 40 2 mg/l
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
DOC (mg/l)
400
200
0 10
50
90
99
1
percentiel
124 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
600
1
10
90
99
90
99
DOC – gehalten (mg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
20,9
43,1
138
198
123
306
491
677
32
150
171
zand
12,1
24,8
34,6
18,7
55,1
86,5
mar.klei
15,9
23,2
32,9
46,6
27,0
87,5
158
225
79
fluv.klei
11,6
30,7
43,5
54,9
23,2
83,0
130
182
28
loess
34,7
35,0
36,1
veen
6,10
9,62
zand
2,40
3,26
mar.klei
2,00
5,94
fluv.klei loess
3,40 12,5
6,50 12,6
60,9 4,90 12,1
37,3 179 6,75
2,52 84,2 3,34
20,0
11,7
16,5
21,2
12,3
12,9
16,4
5,34
38,9 227 9,97 27,5
40,7 330 22,3 62,4
32,6
62,6
20,0
20,7
41,2
4
362
28
104
164
86,0 130 20,9
73 27 4
DOC
onder
4,10
n
Geochemische bodematlas van Nederland 125
Fe totaal onderlaag
Fe totaal toplaag 9,0 4,8 3,6 2,4 1,2 0,01 wt−% Fe2O3
Fe – ijzer
20,0 4,8 3,6 2,4 1,2 0,1 wt−% Fe2O3
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Fe totaal (wt−% Fe2O3)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
5
0 10
50
90
99
1
percentiel
126 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
15
1
10
90
99
90
99
Fe reactief onderlaag
Fe reactief toplaag 200 80 60 40 20 1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
90
99
Fe – ijzer
300 80 60 40 20 1 mg/kg
Fe reactief (mg/kg)
300
200
100
0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 127
Fe – totaal gehalten (wt-% Fe2O3) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
top
veen
0,107
0,376
1,40
3,85
3,59
5,91
7,74
9,10
33
zand
0,00389
0,0483
0,144
0,355
0,324
0,640
1,71
6,08
175
mar.klei
0,188
0,899
2,25
3,53
1,73
4,58
5,48
6,94
115
fluv.klei
0,321
1,12
2,15
3,76
2,43
5,29
6,22
8,81
28
loess
1,88
1,96
2,25
2,38
0,337
2,49
veen
0,0834
0,151
0,668
5,12
3,66
6,68
zand
0,0171
0,0579
0,144
0,233
0,190
0,430
0,962
4,07
174
mar.klei
0,0501
0,269
1,59
3,07
2,50
4,94
6,41
8,95
115
fluv.klei
0,358
0,529
2,94
4,03
1,64
5,06
6,52
loess
3,13
3,13
3,14
3,37
0,351
3,63
3,69
Fe – ijzer
onder
p95
2,76 10,3
max
n
2,83 12,9
16,5
4 32
28
3,71
4
Fe – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
top
veen
3,90
zand
0,300
mar.klei
7,70
onder
min
p5 6,03 2,05
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
20,8
76,5
79,2
119
175
191
32
20,1
49,8
113
172
14,3
29,8
4,50
10,3 44,6
21,9
58,2
96,1
120
81
18,7
64,4
99,4
102
28
20,7
24,1
fluv.klei
11,4
12,3
29,0
35,7
loess
14,8
14,9
15,2
17,3
3,34
0,800
0,980
6,10
0,300
0,300
0,425
mar.klei
0,800
3,70
17,0
34,3
30,2
66,3
fluv.klei
1,80
2,00
13,2
28,1
29,4
48,9
79,5
96,6
28
loess
9,60
9,66
13,7
14,7
15,0
4
128 Geochemische bodematlas van Nederland
11,7
1,19
2,74
74,5 2,80
150 20,7 107
324
4
zand
1,10
50,6
25,0
veen
9,90
38,4
9,86
36,4 140
30 162 77
Fe tegen Al per diepte
10
Fe – ijzer
15
veen zand mar.klei fluv.klei loess
5
5
10
Fe totaal (wt−% Fe2O3)
15
toplaag onderlaag
0
0
Fe totaal (wt−% Fe2O3)
Fe tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 129
Ga totaal onderlaag
Ga totaal toplaag 20 16 12 8 4 2 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
20 15 10 5
1
10
50
90
99
1
percentiel
130 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
10
50
fluv.klei
25
Ga totaal (mg/kg)
Ga – gallium
30 16 12 8 4 1 mg/kg
90
99
90
99
Ga reactief onderlaag
Ga reactief toplaag 2,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,01 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
50
fluv.klei
2,5
Ga reactief (mg/kg)
10
2,0
90
99
Ga – gallium
5,0 0,6 0,5 0,3 0,2 0,01 mg/kg
1,5 1,0 0,5 0,0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 131
Ga – gallium
Ga – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
top
veen
2,50
2,84
4,19
zand
1,81
2,61
3,16
mar.klei
2,63
5,55
8,05
10,8
4,00
13,4
15,9
17,4
115
fluv.klei
3,78
5,00
8,31
12,0
5,91
16,7
22,0
22,3
28
loess
7,43
7,66
8,60
9,13
0,564
9,39
veen
1,26
1,69
2,78
3,85
2,72
9,12
zand
1,57
2,23
2,89
3,27
0,647
mar.klei
2,14
3,64
6,59
9,89
5,27
13,6
16,7
12,5
7,70
18,9
24,3
26,2
28
11,2
0,925
11,7
11,9
12,0
4
onder
fluv.klei loess
min
3,12 10,1
p5
3,49 10,2
p25
9,45 10,6
mediaan
mad
p75
p95
max
8,67
6,14
11,0
19,1
22,9
3,62
0,767
4,18
3,81
5,19
9,68 12,0 5,72
8,80
n 33 178
9,75
4
14,9
33
11,4
178
19,3
115
Ga – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,0264
0,162
0,352
0,502
0,291
0,702
2,06
2,39
32
zand
0,0195
0,0563
0,113
0,156
0,0715
0,222
0,342
0,724
172
mar.klei
0,00102
0,0485
0,114
0,170
0,0866
0,229
0,341
0,828
81
fluv.klei
0,117
0,224
0,558
1,02
0,771
1,61
2,42
2,48
28
loess
0,372
0,379
0,407
0,436
0,0508
0,462
0,482
0,487
4
veen
0,00101
0,00227
0,0793
0,190
0,144
0,260
0,588
0,686
31
zand
0,0150
0,0200
0,0345
0,0558
0,0348
0,0824
0,151
0,714
162
mar.klei
0,00101
0,0294
0,0617
0,0947
0,0609
0,144
0,264
0,468
77
fluv.klei
0,0590
0,0730
0,455
0,867
0,692
1,60
2,99
4,65
27
loess
0,340
0,341
0,347
0,423
0,116
0,501
0,510
0,513
4
onder
132 Geochemische bodematlas van Nederland
Ga tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
15
20
25
veen zand mar.klei fluv.klei loess
5
10
Ga totaal (mg/kg)
15 10 5
Ga totaal (mg/kg)
20
25
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Ga – gallium
Ga tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 133
Hf totaal onderlaag
Hf totaal toplaag 7,0 4,0 3,2 2,4 1,6 0,8 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Hf totaal (mg/kg)
Hf – hafnium
7,0 3,2 2,4 1,6 0,8 0,1 mg/kg
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
4
2
0 10
50
90
99
1
percentiel
134 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
6
1
10
90
99
90
99
Hf reactief onderlaag
Hf reactief toplaag 100 48 36 24 12 1 µg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Hf reactief (µg/kg)
120
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
100 80
90
99
Hf – hafnium
80 24 18 12 6 1 µg/kg
60 40 20 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 135
Hf – hafnium
Hf – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,200
0,265
0,961
1,60
0,952
2,23
2,95
2,95
33
zand
0,364
0,668
1,13
1,50
0,597
1,96
3,23
5,47
178
mar.klei
0,376
1,66
2,59
3,03
0,590
3,37
4,05
4,54
115
fluv.klei
0,941
1,59
2,05
2,72
0,777
3,09
3,77
5,26
28
loess
5,97
6,00
6,12
6,19
0,183
6,35
6,68
6,77
4
veen
0,0880
0,144
0,457
0,832
0,557
1,30
2,63
4,21
33
zand
0,392
0,567
0,926
1,38
0,722
1,91
3,47
7,01
178
mar.klei
0,374
1,26
2,36
2,91
0,709
3,36
3,80
5,02
115
fluv.klei
0,815
1,08
2,50
2,76
0,614
3,24
3,67
4,92
28
loess
5,43
5,45
5,51
5,83
0,513
6,22
6,47
6,54
4
p5
p25
onder
n
Hf – reactieve gehalten (µg/kg) laag
bodemtype
top
veen
0,500
0,775
zand
0,500
1,27
10,0
19,7
30,0
172
mar.klei
0,510
5,00
15,9
26,7
16,4
38,8
53,4
64,5
81
9,42
23,0
38,0
22,4
57,7
79,6
92,2
28
22,0
24,2
27,4
30,9
31,8
4
fluv.klei loess onder
min
2,50 20,5
20,8
6,62 4,50
mediaan
mad
p75
p95
max
n
28,1
30,7
44,2
102
118
32
6,50
veen
0,500
0,500
1,52
7,50
zand
0,500
2,03
4,50
7,00
mar.klei
0,500
2,40
fluv.klei
3,50
4,15
8,28
loess
8,50
8,50
8,50
136 Geochemische bodematlas van Nederland
10,0
14,0 13,8 9,04
3,71
4,08 10,4
14,8
24,9
38,1
31
4,45
10,5
18,0
29,5
162
9,03
21,0
28,5
37,2
77
22,5
34,2
76,1
27
10,9
11,1
4
10,9 0,801
9,96
Hf tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
4
5
6
7
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0
1
2
3
Hf totaal (mg/kg)
4 3 2 1 0
Hf totaal (mg/kg)
5
6
7
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Hf – hafnium
Hf tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 137
Hg totaal onderlaag
Hg totaal toplaag 2,00 0,16 0,12 0,08 0,04 0,01 mg/kg
Hg – kwik
0,50 0,06 0,04 0,03 0,01 0,001 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Hg totaal (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
0,4 0,2 0,0 10
50
90
99
1
percentiel
138 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
0,6
1
10
90
99
90
99
Hg – totaal gehalten (mg/kg) bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0305
0,0472
0,103
0,164
0,0958
0,228
0,483
0,609
33
zand
0,00312
0,0126
0,0253
0,0362
0,0215
0,0562
0,123
1,06
178
mar.klei
0,00278
0,0296
0,0501
0,0665
0,0280
0,0957
0,152
0,302
115
fluv.klei
0,0351
0,0376
0,0530
0,0617
0,0244
0,0932
0,723
1,56
28
loess
0,0498
0,0513
0,0576
0,0650
0,0149
0,0763
0,0919
0,0958
4
veen
0,00372
0,00476
0,0333
0,0521
0,0331
0,0976
0,197
0,465
33
zand
0,00130
0,00222
0,00343
0,00489
0,00243
0,00714
0,0192
0,0713
178
mar.klei
0,00248
0,00381
0,0101
0,0205
0,0158
0,0323
0,0554
0,124
115
fluv.klei
0,00465
0,00613
0,0219
0,0456
0,0276
0,0583
0,153
0,253
28
loess
0,0140
0,0142
0,0149
0,0177
0,00455
0,0206
0,0216
0,0218
4
onder
n
Hg – kwik
laag
Geochemische bodematlas van Nederland 139
Hg tegen Al per diepte
Hg tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
0,15 0,10
0,4
Hg totaal (mg/kg)
0,20
0,6
0,25
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0,05
0,2
0,00
0,0
Hg totaal (mg/kg)
Hg – kwik
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
140 Geochemische bodematlas van Nederland
15
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)]
15
K totaal onderlaag
K totaal toplaag 3,0 2,0 1,6 1,2 0,8 0,4 wt−% K2O
K – kalium
3,0 2,0 1,6 1,2 0,8 0,4 wt−% K2O
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
K totaal (wt−% K2O)
2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 10
50
90
99
1
percentiel
142 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
3,0
1
10
90
99
90
99
K CaCl2 extractie onderlaag 100 16 12 8 4 0,3 mg/l
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
90
99
K – kalium
70 8 6 4 2 0,3
K CaCl2 extractie (mg/l)
mg/l
K CaCl2 extractie toplaag
100 80 60 40 20 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 143
K – totaal gehalten (wt-% K2O) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0872
0,244
0,684
1,21
0,774
1,60
2,16
2,39
33
zand
0,290
0,434
0,635
0,779
0,197
0,897
1,12
1,71
178
mar.klei
0,628
1,19
1,68
1,95
0,347
2,16
2,36
2,57
115
fluv.klei
0,746
0,805
1,59
1,95
0,606
2,40
2,52
2,73
28
loess
1,80
1,83
1,92
1,98
0,0875
2,02
2,06
2,07
4
veen
0,0617
0,0830
0,308
0,713
0,601
1,07
1,72
2,21
33
zand
0,0887
0,476
0,724
0,859
0,224
1,02
1,38
1,91
178
mar.klei
0,475
1,05
1,48
1,73
0,471
2,13
2,47
3,07
115
fluv.klei
0,637
0,850
1,67
2,00
0,498
2,25
2,88
3,10
28
loess
2,08
2,09
2,12
2,16
0,0781
2,21
2,27
2,28
4
mediaan
K – kalium
onder
n
K – beschikbare gehalten (mg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
top
veen
2,16
2,84
4,91
zand
0,294
0,539
1,37
mar.klei
3,18
4,36
7,38
onder
mad
p75
p95
max
n
7,17
3,89
10,9
24,3
109
32
3,07
3,31
16,1
29,7
171
22,3
76,8
79
15,1
27,7
28
12,7
13,1
4
10,8
5,44
fluv.klei
1,29
1,53
3,13
4,84
3,59
loess
7,14
7,45
8,71
9,91
2,56
8,55 15,0 9,57 11,2
veen
0,334
0,656
1,21
2,37
2,01
7,37
zand
0,294
0,420
0,565
0,831
0,549
2,15
5,89 18,1
66,8
28
12,7
164
mar.klei
0,326
1,17
3,11
6,09
5,21
fluv.klei
0,565
0,844
1,22
1,75
0,956
2,50
4,28
7,46
27
loess
2,52
2,52
2,52
2,58
0,0815
2,67
2,76
2,78
4
144 Geochemische bodematlas van Nederland
11,4
34,8
28,2
73
K tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
2,0
2,5
3,0
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0,0
0,5
1,0
1,5
K totaal (wt−% K2O)
2,0 1,5 1,0 0,5 0,0
K totaal (wt−% K2O)
2,5
3,0
toplaag onderlaag
K – kalium
K tegen Al per diepte
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 145
La totaal onderlaag
La totaal toplaag 40 24 18 12 6 1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
30 20 10 0 1
10
50
90
99
1
percentiel
146 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
10
50
fluv.klei
40
La totaal (mg/kg)
La – lanthaan
40 32 24 16 8 1 mg/kg
90
99
90
99
La reactief onderlaag
La reactief toplaag 10,0 5,6 4,2 2,8 1,4 0,01 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
50
fluv.klei
10
La reactief (mg/kg)
10
8 6
90
99
La – lanthaan
10,0 6,4 4,8 3,2 1,6 0,01 mg/kg
4 2 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 147
La – lanthaan
La – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
top
veen
1,51
2,95
6,97
zand
2,42
3,42
4,74
mar.klei
4,33
11,6
22,3
27,1
fluv.klei
5,02
10,3
20,5
28,0
31,7
32,2
32,5
loess onder
min
31,6
p5
p25
mad
p75
p95
max
15,0
12,6
24,0
37,7
40,8
33
12,8
19,9
178
29,9
34,3
38,7
115
35,8
41,8
43,5
28
6,15
32,8
33,5
33,7
4
6,97
14,8
25,0
30,0
33
5,83
2,37
0,885
zand
2,49
3,29
mar.klei
2,59
6,50
18,0
26,1
6,14
20,2
29,1
35,9
37,4
loess
5,20 34,3
34,6
5,74 11,5
7,97
0,665
0,430
4,46
2,34
n
6,88
veen
fluv.klei
3,61
mediaan
8,76 15,0 1,59
12,3
31,1
178
30,7
8,03
38,6
41,8
115
39,2
42,3
44,6
28
38,4
38,6
38,6
4
La – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,362
0,649
1,10
3,91
3,42
5,29
8,06
9,54
32
zand
0,0735
0,143
0,363
0,682
0,534
1,31
2,56
4,57
172
mar.klei
0,00457
2,81
4,21
5,30
1,32
5,90
6,89
7,96
81
fluv.klei
0,218
1,83
3,65
6,10
3,08
7,97
9,59
9,75
28
loess
3,80
3,87
4,13
4,53
0,542
4,86
4,95
4,97
4
veen
0,00454
0,0121
0,176
0,791
1,14
2,61
5,66
8,10
31
zand
0,0260
0,0845
0,146
0,214
0,167
0,643
2,14
3,47
162
mar.klei
0,00454
0,538
3,53
4,90
2,63
6,98
8,04
9,65
77
fluv.klei
0,194
1,36
3,03
6,02
4,46
8,62
9,85
9,87
27
loess
5,74
5,84
6,22
6,54
0,703
6,92
7,47
7,61
4
onder
148 Geochemische bodematlas van Nederland
La tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
30
40
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0
10
20
La totaal (mg/kg)
20 10 0
La totaal (mg/kg)
30
40
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
La – lanthaan
La tegen Al per diepte
Geochemische bodematlas van Nederland 149
Li totaal onderlaag
Li totaal toplaag 100 48 36 24 12 1 mg/kg
Li – lithium
100 48 36 24 12 1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
120
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
Li totaal (mg/kg)
80 60 40 20 0 10
50
90
99
1
percentiel
150 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
100
1
10
90
99
90
99
Li reactief onderlaag
Li reactief toplaag 1,00 0,64 0,48 0,32 0,16 0,06 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Li reactief (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
90
99
Li – lithium
1,00 0,56 0,42 0,28 0,14 0,06 mg/kg
1.0
0.5
0.0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 151
Li – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
top
veen
0,708
1,90
6,69
zand
3,25
4,62
6,09
mar.klei
6,98
14,2
25,4
36,2
16,2
fluv.klei
7,81
14,8
30,4
44,6
26,2
20,4
21,9
22,6
Li – lithium
loess onder
min
20,0
p5
p25
mad
p75
p95
max
23,0
24,0
35,3
83,9
115
7,46
0,838
178
47,0
57,3
64,2
115
67,9
90,9
93,9
28
23,0
23,5
23,7
4
26,8
41,2
54,0
33
15,7
36,8
178
65,7
78,3
115
3,81
4,54
mar.klei
5,40
8,72
18,6
32,9
21,8
49,1
9,32
25,1
47,7
33,7
71,2
28,4
30,0
8,23 24,3
25,1
1,96
0,433
33
32,1
zand
7,71
n
15,4
0,863
loess
10,4
9,55
0,331
6,51
7,99
2,35
veen
fluv.klei
4,94
mediaan
9,17
30,2
103 30,3
107
28
30,3
4
Li – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,0580
0,0580
0,0580
0,0770
0,0282
0,150
0,457
0,718
32
zand
0,0580
0,0580
0,0580
0,0580
-
0,0580
0,0580
0,114
172
mar.klei
0,0580
0,0732
0,278
0,415
0,253
0,603
0,944
1,13
81
fluv.klei
0,0580
0,0580
0,163
0,386
0,454
0,741
0,954
1,11
28
loess
0,0670
0,0800
0,132
0,168
0,0237
0,182
0,185
0,186
4
veen
0,0580
0,0580
0,0582
0,0761
0,0268
0,137
0,439
0,614
31
zand
0,0580
0,0580
0,0580
0,0580
-
0,0580
0,0716
0,215
162
mar.klei
0,0580
0,0609
0,133
0,330
0,271
0,511
0,849
1,09
77
fluv.klei
0,0580
0,0580
0,170
0,488
0,492
0,797
1,23
1,35
27
loess
0,288
0,295
0,324
0,340
0,0421
0,407
0,558
0,596
4
onder
152 Geochemische bodematlas van Nederland
Li tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
veen zand mar.klei fluv.klei loess
60 20
40
Li totaal (mg/kg)
60 40 20
0
0
Li totaal (mg/kg)
80
80
100
100
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Li – lithium
Li tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 153
Mg totaal toplaag
3,0 1,6 1,2 0,8 0,4 0,01 wt−% MgO
2,0 1,6 1,2 0,8 0,4 0,01 wt−% MgO
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Mg totaal (wt−% MgO)
Mg – magnesium
Mg totaal onderlaag
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 10
50
90
99
1
percentiel
154 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
2,5
1
10
90
99
90
99
Mg reactief toplaag
100 48 36 24 12 4 mg/kg
60 32 24 16 8 4 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
50
fluv.klei
100
Mg reactief (mg/kg)
10
80 60
90
99
Mg – magnesium
Mg reactief onderlaag
40 20 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 155
Mg CaCl2 extractie toplaag
200 40 30 20 10 0,1 mg/l
mg/l
80 32 24 16 8 0,1
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Mg CaCl2 extractie (mg/l)
Mg – magnesium
Mg CaCl2 extractie onderlaag
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
100
50
0 10
50
90
99
1
percentiel
156 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
150
1
10
90
99
90
99
Mg – totaal gehalten (wt-% MgO) bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0141
0,0785
0,161
0,586
0,706
1,15
1,71
2,14
31
zand
0,000125
0,00249
0,0150
0,0250
0,0224
0,0502
0,146
0,421
153
mar.klei
0,0190
0,244
0,820
1,21
0,455
1,45
1,78
1,96
115
fluv.klei
0,00356
0,0840
0,472
1,01
0,873
1,68
2,00
2,08
28
loess
0,307
0,330
0,423
0,468
0,124
0,513
0,608
0,632
4
veen
0,0171
0,0289
0,296
0,669
0,680
1,19
1,89
2,42
31
zand
0,000201
0,00270
0,0100
0,0271
0,0260
0,0459
0,169
0,875
145
mar.klei
0,00959
0,0752
0,797
1,23
0,635
1,64
1,95
2,21
114
fluv.klei
0,0255
0,0384
0,546
1,48
0,929
1,82
2,32
2,54
28
loess
0,695
0,698
0,713
0,780
0,109
0,869
0,934
0,950
4
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
6,52
13,0
24,4
28,9
32
onder
n
Mg – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
top
veen
4,00
4,00
zand
4,00
4,00
mar.klei
4,00
6,20
onder
4,75 4,00 14,8
fluv.klei
4,00
4,00
6,20
loess
4,00
4,00
4,00
veen
4,00
4,00
zand
4,00
4,00
mar.klei
4,00
4,00
fluv.klei
4,00
4,00
6,33
loess
4,00
4,09
4,45
12,7 4,00 28,5
9,50 4,00 23,0 11,3 4,10 18,4 4,00
13,9 8,08 0,148 11,9 -
12,9
172
33,0
4,00
48,6
58,0
81
18,2
39,9
40,7
28
5,32 27,0 4,00
6,04
8,02 72,2 4,00
8,70
4
105
30
23,5
162
41,6
14,4
49,0
60,0
68,6
77
12,7
12,8
50,0
71,4
75,7
28
4,75
0,667
5,05
5,41
5,50
4
Mg – magnesium
laag
Geochemische bodematlas van Nederland 157
Mg – magnesium
Mg – beschikbare gehalten (mg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
1,94
5,88
12,1
25,6
13,3
32,4
56,8
83,6
32
zand
0,140
0,360
19,7
33,7
171
mar.klei
2,73
4,89
fluv.klei
1,32
5,56
loess
5,97
6,16
veen
0,0200
0,957
zand
0,01000
0,0200
0,130
0,970
1,36
mar.klei
1,09
1,57
4,02
7,85
7,99
17,1
46,1
7,06
17,3
29,7
onder
1,21 7,15 12,1 6,93 22,5
fluv.klei
0,0200
2,15
7,46
loess
4,85
4,86
4,90
158 Geochemische bodematlas van Nederland
5,25
6,14
9,75
5,65
26,5
49,7
55,2
79
8,23
23,8
32,5
32,8
28
16,6 9,00 41,5
11,6 6,09
3,54 30,1
1,78
9,80
n
11,7
13,9
14,4
4
61,0
142
166
28
30,8
161
76,4
73
32,7
27
2,66
7,60
6,71
8,44
8,65
4
Mg tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
2,5 1,5 0,5
1,0
Mg totaal (wt−% MgO)
2,0 1,5 1,0 0,5
0,0
0,0
Mg totaal (wt−% MgO)
veen zand mar.klei fluv.klei loess
2,0
2,5
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
Mg – magnesium
Mg tegen Al per diepte
Geochemische bodematlas van Nederland 159
Mn totaal onderlaag
Mn totaal toplaag 0,30 0,08 0,06 0,04 0,02 0,001 wt−% MnO
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
0,5
Mn totaal (wt−% MnO)
Mn – mangaan
0,50 0,08 0,06 0,04 0,02 0,001 wt−% MnO
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
0,3 0,2 0,1 0,0 10
50
90
99
1
percentiel
160 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
0,4
1
10
90
99
90
99
Mn reactief onderlaag
Mn reactief toplaag 10,0 6,4 4,8 3,2 1,6 0,1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Mn reactief (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
10
90
99
Mn – mangaan
10,0 4,8 3,6 2,4 1,2 0,1 mg/kg
5
0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 161
Mn CaCl2 extractie onderlaag
Mn CaCl2 extractie toplaag 20,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,01 mg/l
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Mn CaCl2 extractie (mg/l)
Mn – mangaan
10,0 2,4 1,8 1,2 0,6 0,01 mg/l
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
8 6 4 2 0 10
50
90
99
1
percentiel
162 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
10
1
10
90
99
90
99
Mn – totaal gehalten (wt-% MnO) bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,00317
0,00672
0,0198
0,0462
0,0402
0,0733
0,166
0,254
33
zand
0,000821
0,00228
0,00512
0,0126
0,0102
0,0186
0,0444
0,0886
178
mar.klei
0,00711
0,0227
0,0381
0,0547
0,0340
0,0928
0,124
0,197
115
fluv.klei
0,00574
0,0261
0,0578
0,0999
0,0619
0,138
0,194
0,249
28
loess
0,0713
0,0715
0,0724
0,0754
0,00426
0,0781
0,0784
0,0785
4
veen
0,00371
0,00413
0,0344
0,0711
0,0561
0,109
0,245
0,327
33
zand
0,000451
0,00154
0,00356
0,00527
0,00311
0,00783
0,0180
0,212
178
mar.klei
0,00181
0,00823
0,0248
0,0396
0,0310
0,0832
0,145
0,311
115
fluv.klei
0,00536
0,0108
0,0267
0,0902
0,0852
0,123
0,258
0,483
28
loess
0,0497
0,0527
0,0650
0,0703
0,00567
0,0723
0,0766
0,0777
4
onder
n
Mn – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,130
0,135
0,635
2,10
2,77
4,11
9,63
12,3
32
zand
0,0300
0,0300
0,0600
0,895
1,13
1,58
3,39
mar.klei
0,620
1,15
2,55
3,28
1,47
4,89
8,08
10,9
81
fluv.klei
0,170
1,15
3,78
5,16
2,83
8,10
10,1
12,7
28
loess
4,18
4,27
4,65
4,95
0,252
5,11
5,13
veen
0,0300
0,0390
0,503
2,00
2,82
4,30
9,37
zand
0,0300
0,0300
0,0300
0,0400
0,0148
0,137
0,728
4,49
162
mar.klei
0,0300
0,0840
1,11
1,97
1,41
3,26
7,07
9,88
77
fluv.klei
0,0600
0,130
1,07
2,65
2,99
4,99
7,31
8,48
28
loess
0,480
0,526
0,713
0,815
0,0741
0,852
0,882
0,890
4
onder
5,80
5,14 11,7
172
4 30
Mn – mangaan
laag
Geochemische bodematlas van Nederland 163
Mn – mangaan
Mn – beschikbare gehalten (mg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,310
0,321
1,55
2,69
2,29
4,46
5,73
20,0
zand
0,01000
0,0300
0,190
0,880
1,07
1,60
4,21
9,41
171
mar.klei
0,0700
0,139
0,230
0,430
0,371
0,960
3,10
4,22
79
fluv.klei
0,290
0,391
0,767
2,15
2,17
4,16
6,73
8,20
28
loess
0,870
1,02
1,60
2,09
0,467
2,38
2,45
veen
0,0300
0,0435
0,303
1,35
1,85
3,47
9,72
zand
0,01000
0,01000
0,0300
0,0700
0,0741
0,220
1,33
5,47
150
mar.klei
0,01000
0,0140
0,0300
0,0600
0,0593
0,140
0,538
1,84
69
fluv.klei
0,01000
0,0330
0,0650
0,320
0,415
0,885
5,51
9,85
27
loess
0,250
0,277
0,385
0,430
0,0667
0,453
0,506
0,520
4
onder
164 Geochemische bodematlas van Nederland
2,47 11,4
n 32
4 28
0,3
0,4
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0,0
0,1
0,2
Mn totaal (wt−% MnO)
0,3 0,2 0,1 0,0
Mn totaal (wt−% MnO)
0,4
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Mn – mangaan
0,5
Mn tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
0,5
Mn tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 165
Mo totaal toplaag
10,0 1,6 1,2 0,8 0,4 0,1 mg/kg
20,0 1,6 1,2 0,8 0,4 0,1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
5 4 3 2 1 0 1
10
50
90
99
1
percentiel
166 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
10
50
fluv.klei
6
Mo totaal (mg/kg)
Mo – molybdeen
Mo totaal onderlaag
90
99
90
99
Mo reactief toplaag
1.000 64 48 32 16 2 µg/kg
1.000 40 30 20 10 2 µg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Mo reactief (µg/kg)
200
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
150 100
90
99
Mo – molybdeen
Mo reactief onderlaag
50 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 167
Mo CaCl2 extractie toplaag
40,0 16,0 12,0 8,0 4,0 0,1 µg/l
10,0 6,4 4,8 3,2 1,6 0,1 µg/l
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Mo CaCl2 extractie (µg/l)
Mo – molybdeen
Mo CaCl2 extractie onderlaag
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
30 20 10 0 10
50
90
99
1
percentiel
168 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
40
1
10
90
99
90
99
Mo – totaal gehalten (mg/kg) bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,287
0,372
0,652
1,12
0,975
2,32
3,36
3,61
33
zand
0,0772
0,115
0,184
0,259
0,122
0,354
0,654
21,7
178
mar.klei
0,0933
0,243
0,437
0,604
0,272
0,841
1,42
2,59
115
fluv.klei
0,256
0,376
0,509
0,595
0,263
0,845
1,44
2,03
28
loess
0,252
0,267
0,327
0,463
0,238
0,726
1,09
1,18
4
veen
0,0583
0,105
0,229
0,624
0,719
1,25
3,51
4,00
33
zand
0,0514
0,0629
0,0833
0,107
0,0383
0,139
0,397
1,22
178
mar.klei
0,0803
0,131
0,350
0,542
0,318
0,795
2,20
11,2
115
fluv.klei
0,0887
0,114
0,302
0,447
0,297
0,745
1,91
2,57
28
loess
0,198
0,199
0,203
0,223
0,0328
0,316
0,492
0,536
4
onder
n
Mo – reactieve gehalten (µg/kg) laag
bodemtype
top
veen
6,05
zand
2,00
mar.klei
2,03
fluv.klei loess onder
min
4,03 10,5
p5 7,50 3,50 10,2 7,59 10,9
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
12,4
25,8
24,1
55,1
115
180
32
6,50
10,5
20,7
31,0
12,5
15,1
12,8
14,8
7,41
17,1
31,5
63,0
172
41,3
58,0
1.043
81
6,82
22,0
72,6
95,3
28
4,17
17,6
21,1
22,0
4
21,2
51,5
177
31
12,0
566
162
15,3
veen
2,00
2,00
2,26
8,50
9,64
zand
2,00
2,00
2,00
2,06
0,0964
mar.klei
2,00
5,00
fluv.klei
2,00
2,00
2,51
8,77
8,67
loess
2,00
2,00
2,01
2,02
0,0148
17,1
28,3
23,8
4,00 55,9 13,7 2,39
166 42,3 3,28
1.159
77
79,5
27
3,50
4
Mo – molybdeen
laag
Geochemische bodematlas van Nederland 169
Mo – molybdeen
Mo – beschikbare gehalten (µg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
top
veen
0,0800
0,176
0,370
2,37
3,21
7,14
8,68
11,5
32
zand
0,0600
0,0700
0,110
0,300
0,282
0,550
5,11
14,7
171
mar.klei
0,100
0,576
1,23
2,14
1,07
2,81
4,60
fluv.klei
0,0600
0,0835
0,530
6,95
2,55
8,04
9,86
loess
1,82
1,82
1,84
2,17
0,497
3,10
4,58
4,95
4
veen
0,0600
0,110
0,110
0,370
0,385
0,870
5,98
7,00
28
zand
0,0600
0,110
0,130
3,67
5,11
mar.klei
1,07
3,90
6,48
8,83
4,71
fluv.klei
0,0600
0,110
0,185
0,700
0,875
6,67
loess
0,110
1,19
5,52
7,59
0,956
8,04
onder
170 Geochemische bodematlas van Nederland
p75
6,62 13,5
p95
max
6,79 14,0
n
79 28
10,3
41,9
164
32,8
43,8
73
10,6
25,5
27
8,50
8,62
4
Mo tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
4
5
6
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0
1
2
3
Mo totaal (mg/kg)
4 3 2 1 0
Mo totaal (mg/kg)
5
6
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
Mo – molybdeen
Mo tegen Al per diepte
Geochemische bodematlas van Nederland 171
Na totaal onderlaag
Na totaal toplaag 1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 wt-% Na2O
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Na totaal (wt-% Na2O)
Na – natrium
2,0 1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 wt-% Na2O
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
1,5 1,0 0,5 0,0 10
50
90
99
1
percentiel
172 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
2,0
1
10
90
99
90
99
Na CaCl2 extractie onderlaag
Na CaCl2 extractie toplaag 60,0 6,4 4,8 3,2 1,6 0,2 mg/l
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Na CaCl2 extractie (mg/l)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
30
90
99
Na – natrium
400,0 16,0 12,0 8,0 4,0 0,1 mg/l
20 10 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 173
Na – natrium
Na – totaal gehalten (wt-% Na2O) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0273
0,101
0,345
0,466
0,124
0,540
0,933
1,07
33
zand
0,112
0,224
0,354
0,462
0,162
0,572
0,806
1,03
178
mar.klei
0,322
0,547
0,684
0,784
0,167
0,910
1,08
1,22
115
fluv.klei
0,336
0,373
0,485
0,699
0,242
0,847
1,15
1,28
28
loess
1,07
1,07
1,11
1,14
0,0164
1,15
1,15
1,15
4
veen
0,0463
0,112
0,192
0,344
0,270
0,607
0,941
1,58
32
zand
0,0452
0,200
0,414
0,533
0,194
0,672
0,963
1,24
178
mar.klei
0,246
0,519
0,707
0,851
0,242
1,03
1,29
2,31
115
fluv.klei
0,236
0,402
0,555
0,698
0,235
0,885
1,20
1,34
28
loess
1,02
1,03
1,08
1,10
0,0672
1,13
1,19
1,21
4
mediaan
mad
p75
onder
n
Na – beschikbare gehalten (mg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
top
veen
0,760
1,27
3,77
6,16
3,74
8,17
zand
0,230
0,350
0,655
1,06
0,697
1,69
3,33
mar.klei
0,800
1,25
1,94
2,49
1,30
4,86
7,80
fluv.klei
0,370
0,664
2,02
2,75
1,73
4,25
7,52
8,73
28
loess
1,29
1,35
1,60
2,43
1,37
3,25
3,49
3,55
4
veen
0,250
0,383
5,83
zand
0,0800
0,182
0,350
0,550
0,378
0,875
mar.klei
0,360
0,954
1,62
3,23
2,79
5,58
fluv.klei
0,250
0,621
1,28
2,74
2,52
5,11
9,58
loess
1,92
2,03
2,48
2,72
0,400
2,87
3,14
onder
174 Geochemische bodematlas van Nederland
17,3
17,4
23,7
p95
max
n
56,9
61,9
32
156 1,64 37,7
5,88 53,9
337 4,68
171 79
28 164
436
73
18,4
27
3,21
4
Na tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
veen zand mar.klei fluv.klei loess
2,0 1,5 0,5
1,0
Na totaal (wt-% Na2O)
1,5 1,0 0,5
0,0
0,0
Na totaal (wt-% Na2O)
2,0
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Na – natrium
Na tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 175
Nb totaal onderlaag
Nb totaal toplaag 20 16 12 8 4 1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Nb totaal (mg/kg)
Nb – niobium
20 16 12 8 4 1 mg/kg
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
15 10 5
10
50
90
99
1
percentiel
176 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
20
1
10
90
99
90
99
Nb reactief onderlaag
Nb reactief toplaag 200 48 36 24 12 1 µg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Nb reactief (µg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
150
90
99
Nb – niobium
100 32 24 16 8 1 µg/kg
100
50
0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 177
Nb – niobium
Nb – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
top
veen
1,52
2,18
4,20
zand
1,98
2,44
3,48
mar.klei
2,14
5,56
fluv.klei
3,38
5,26
loess onder
min
14,8
p5
15,0
p25
10,4 8,92 15,7
mediaan
mad
p75
p95
max
7,87
5,45
11,2
16,8
17,9
4,20
1,27
5,17
7,36
9,65
n 33 178
12,5
2,83
14,0
16,0
16,7
115
12,8
6,61
17,2
20,6
22,5
28
16,1
0,184
16,2
16,3
16,3
4
11,8
13,1
33
veen
1,32
1,59
2,32
zand
1,54
2,14
2,88
15,7
178
mar.klei
1,68
4,24
8,55
11,8
4,10
14,4
16,2
17,9
115
9,14
13,4
6,36
17,7
21,0
22,3
28
15,7
0,317
15,9
16,1
16,1
4
fluv.klei loess
2,94 15,4
3,63 15,4
15,5
3,42
2,30
3,58
1,18
7,18 4,58
6,80
Nb – reactieve gehalten (µg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
1,02
1,77
14,0
29,9
37,0
62,8
130
180
32
zand
0,500
3,55
10,8
15,5
24,8
46,4
85,0
172
mar.klei
0,510
5,59
12,9
23,7
12,6
31,8
47,5
63,5
81
fluv.klei
6,50
8,41
15,8
23,4
10,9
loess
8,50
8,57
8,88
veen
0,500
0,500
3,80
zand
0,500
1,00
2,50
onder
29,0
56,1
63,0
28
3,79
14,0
14,8
15,0
4
6,50
8,90
20,9
64,0
7,00
8,15
15,9
38,0
11,3
mar.klei
0,500
2,44
6,34
11,2
fluv.klei
0,500
0,650
2,76
11,0
loess
1,50
1,50
1,51
178 Geochemische bodematlas van Nederland
9,96
1,51
7,69 13,3 0,00741
20,2
40,5
23,4
57,2
1,63
1,93
94,5 100 48,2 119 2,00
31 162 77 27 4
Nb tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
15
Nb totaal (mg/kg)
5
10
20 15 10 5
Nb totaal (mg/kg)
veen zand mar.klei fluv.klei loess
20
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Nb – niobium
Nb tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 179
Ni totaal toplaag
Ni totaal onderlaag 70 32 24 16 8 0,1 mg/kg
Ni – nikkel
60 32 24 16 8 0,1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Ni totaal (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
40
20
0 10
50
90
99
1
percentiel
180 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
60
1
10
90
99
90
99
Ni reactief onderlaag
Ni reactief toplaag 20,0 5,6 4,2 2,8 1,4 0,01 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Ni reactief (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
15
90
99
Ni – nikkel
20,0 4,8 3,6 2,4 1,2 0,01 mg/kg
10
5
0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 181
Ni CaCl2 extractie onderlaag 400 16 12 8 4 1
µg/l
90 32 24 16 8 1
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Ni CaCl2 extractie (µg/l)
Ni – nikkel
µg/l
Ni CaCl2 extractie toplaag
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
60 40 20 0 10
50
90
99
1
percentiel
182 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
80
1
10
90
99
90
99
Ni – totaal gehalten (mg/kg) bodemtype
top
veen
0,00676
2,56
8,44
zand
0,0220
0,192
0,976
mar.klei
1,73
6,41
15,6
23,7
10,4
29,1
fluv.klei
0,681
6,37
18,7
32,4
21,5
47,1
17,0
18,0
loess onder
min
14,2
p5
14,8
p25
mad
p75
p95
max
17,2
17,2
30,0
50,5
62,0
24
18,0
103
35,9
41,0
114
59,8
63,2
28
19,1
21,3
21,8
4
25,8
32,6
37,1
16
1,55
2,91
7,38
2,11
zand
0,0301
0,296
14,1
33,6
88
mar.klei
0,0172
1,46
11,3
20,6
15,9
33,5
39,8
52,7
114
2,39
24,7
37,6
22,1
53,4
67,8
71,1
28
25,5
26,9
29,2
32,2
32,9
4
loess
2,12 24,3
24,5
2,20
17,5
3,06
1,44
0,998
18,8
1,19
n
veen
fluv.klei
5,42
mediaan
2,40
2,71
4,62
Ni – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,328
0,678
1,85
3,98
3,33
7,33
13,2
15,6
32
zand
0,0345
0,0892
0,296
0,476
0,301
0,757
1,65
3,16
172
mar.klei
0,0137
1,55
2,53
3,86
1,92
5,11
6,38
7,46
81
fluv.klei
0,358
0,835
3,24
4,69
2,48
6,35
7,58
9,86
28
loess
0,962
1,05
1,39
1,56
0,0380
1,58
1,59
1,59
4
veen
0,0136
0,0248
0,306
1,83
2,60
5,23
zand
0,0215
0,0260
0,0446
0,0875
0,0760
0,198
mar.klei
0,0136
0,278
1,58
2,90
2,05
4,72
fluv.klei
0,0630
0,124
2,45
4,00
2,12
5,15
loess
0,556
0,563
0,595
0,776
0,288
0,990
onder
10,4 1,52 6,59 13,2 1,10
12,5 4,60
31 162
10,6
77
16,9
27
1,13
Ni – nikkel
laag
4
Geochemische bodematlas van Nederland 183
Ni – nikkel
Ni – beschikbare gehalten (µg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
1,00
4,20
10,8
20,5
17,0
35,0
71,3
86,0
32
zand
1,00
1,00
3,00
17,0
38,0
167
mar.klei
1,00
1,00
2,00
10,0
28,0
40,0
76
fluv.klei
2,00
2,00
4,00
25,2
46,6
52,0
28
loess
1,00
1,00
1,00
2,00
1,48
veen
1,00
1,00
4,00
5,50
6,67
zand
1,00
1,00
1,00
2,00
1,48
4,00
mar.klei
1,00
1,00
1,00
3,00
2,97
4,75
fluv.klei
1,00
1,10
3,50
4,00
1,48
7,00
loess
1,00
1,00
1,00
1,00
-
1,00
onder
184 Geochemische bodematlas van Nederland
5,00 3,00 10,0
4,45 2,97 10,4
9,00
3,00 16,2
3,00 70,5 17,6 9,00 37,6 1,00
3,00 394
n
4 28
67,0
129
29,0
62
46,0
23
1,00
2
Ni tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
70 40 20
30
Ni totaal (mg/kg)
50
50 40 30 20
10
10
0
0
Ni totaal (mg/kg)
veen zand mar.klei fluv.klei loess
60
60
70
toplaag onderlaag
Ni – nikkel
Ni tegen Al per diepte
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 185
organisch stof toplaag
100,0 48,0 36,0 24,0 12,0 0,2 wt−%
90,0 16,0 12,0 8,0 4,0 0,5 wt−%
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen organisch stof (wt−%)
organische stof
organisch stof onderlaag
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
60 40 20 0 10
50
90
99
1
percentiel
186 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
80
1
10
90
99
90
99
Organische stof – totaal gehalten (wt-%) bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
top
veen
2,42
6,15
16,1
25,0
20,0
41,9
89,1
92,8
33
zand
0,441
1,68
3,40
4,72
2,44
7,19
11,6
18,6
178
mar.klei
0,437
2,48
3,76
5,44
2,90
8,23
13,3
22,9
115
fluv.klei
1,80
3,50
5,64
7,07
2,54
9,20
13,9
18,8
28
loess
3,36
3,37
veen
0,490
0,700
zand
0,237
0,317
0,482
0,667
0,324
0,992
mar.klei
0,366
0,580
1,71
3,58
3,13
6,55
16,9
fluv.klei
0,358
0,579
2,63
3,84
2,70
6,18
18,1
loess
2,01
2,03
2,12
2,23
0,123
2,31
onder
3,40 24,2
3,61 63,9
0,323 35,5
3,90 74,8
4,15 91,3 3,32
2,32
max
4,21
n
4
95,3
33
18,8
178
21,3
115
23,6
28
2,32
4
organische stof
laag
Geochemische bodematlas van Nederland 187
Organische stof tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
70
toplaag onderlaag
40 30 20
40
60
organisch stof (wt−%)
50
80
60
veen zand mar.klei fluv.klei loess
10
20
0
0
organisch stof (wt−%)
organische stof
Organische stof tegen Al per diepte
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
188 Geochemische bodematlas van Nederland
15
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
P totaal onderlaag
P totaal toplaag 1,00 0,32 0,24 0,16 0,08 0,01 wt−% P2O5
P – fosfor
0,60 0,16 0,12 0,08 0,04 0,01 wt−% P2O5
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
P totaal (wt−% P2O5)
0,8 0,6 0,4 0,2 0,0 10
50
90
99
1
percentiel
190 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
1,0
1
10
90
99
90
99
P reactief onderlaag
P reactief toplaag 30,0 16,0 12,0 8,0 4,0 2,0 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
50
fluv.klei
30
P reactief (mg/kg)
10
90
99
P – fosfor
20,0 6,8 5,6 4,4 3,2 2,0 mg/kg
25 20 15 10 5
1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 191
P – totaal gehalten (wt-% P2O5) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0508
0,112
0,223
0,307
0,209
0,460
0,686
1,02
33
zand
0,00721
0,0143
0,0375
0,149
0,119
0,210
0,288
0,559
178
mar.klei
0,0286
0,131
0,184
0,225
0,0567
0,257
0,348
0,554
115
fluv.klei
0,0462
0,115
0,192
0,248
0,0863
0,320
0,423
0,485
28
loess
0,200
0,200
0,203
0,205
0,00471
0,214
0,234
0,239
4
veen
0,00882
0,0106
0,0646
0,114
0,0890
0,194
0,354
0,589
33
zand
0,00530
0,00769
0,0112
0,0147
0,00704
0,0240
0,0756
0,337
178
mar.klei
0,00645
0,0235
0,0819
0,123
0,0574
0,154
0,227
0,284
115
fluv.klei
0,0197
0,0205
0,0984
0,123
0,0604
0,168
0,231
0,263
28
loess
0,108
0,108
0,108
0,119
0,0170
0,139
0,160
0,166
4
p75
P – fosfor
onder
n
P – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
top
veen
2,00
2,00
2,00
4,50
3,71
zand
2,00
2,00
2,00
5,00
4,45
mar.klei
2,00
4,00
7,00
9,00
2,97
fluv.klei
2,00
2,00
3,00
6,50
5,19
9,25
loess
5,00
5,15
5,75
6,50
1,48
7,25
7,85
veen
2,00
2,00
2,00
2,00
-
2,75
8,30
14,0
30
zand
2,00
2,00
2,00
2,00
-
2,00
2,00
19,0
162
13,0
77
onder
p95
max
n
7,25
13,4
21,0
32
9,00
15,4
30,0
172
15,0
16,0
81
14,0
16,0
28
11,0
4
mar.klei
2,00
2,00
4,00
5,00
1,48
6,00
fluv.klei
2,00
2,00
2,00
3,00
1,48
4,00
6,65
8,00
28
loess
2,00
2,00
2,00
2,00
-
3,00
5,40
6,00
4
192 Geochemische bodematlas van Nederland
11,0
8,00
P tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
0,6
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0,4 0,3 0,1
0,2
P totaal (wt−% P2O5)
0,6 0,4 0,2
0,0
0,0
P totaal (wt−% P2O5)
0,8
0,5
1,0
toplaag onderlaag
P – fosfor
P tegen Al per diepte
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 193
Pb totaal onderlaag
Pb totaal toplaag 200 80 64 48 32 16 mg/kg
Pb – lood
100 30 24 18 12 6 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
Pb totaal (mg/kg)
150 100 50 0 10
50
90
99
1
percentiel
194 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
200
1
10
90
99
90
99
Pb reactief onderlaag
Pb reactief toplaag 100 40 30 20 10 0,02 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Pb reactief (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
90
99
Pb – lood
70 8 6 4 2 0,02 mg/kg
100
50
0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 195
Pb CaCl2 extractie onderlaag
Pb CaCl2 extractie toplaag 700,0 40,0 30,0 20,0 10,0 0,2 µg/l
Pb – lood
50,0 2,4 1,8 1,2 0,6 0,2 µg/l
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Pb CaCl2 extractie (µg/l)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10 5 0 10
50
90
99
1
percentiel
196 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
15
1
10
90
99
90
99
Pb – totaal gehalten (mg/kg) bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
12,5
20,8
35,3
62,2
33,1
80,5
169
13,1
17,4
zand mar.klei
onder
4,20 7,37
9,89
7,49
24,1
192
33
44,6
111
178
62,1
166
115
203
28
17,6
23,2
29,5
10,1
36,7
fluv.klei
21,4
24,9
34,8
45,8
19,4
74,0
loess
32,1
32,3
32,8
34,8
3,31
37,5
39,7
11,3
8,66
18,6
43,3
183
40,2
1,61
2,30
zand
2,68
4,19
11,7
48,6
178
mar.klei
6,16
7,06
11,3
16,4
8,47
22,8
29,5
34,3
115
6,92
20,2
24,5
7,52
29,9
46,4
52,9
28
18,2
18,5
0,535
19,0
19,2
19,3
4
loess
6,21 18,1
18,1
5,59
6,78
1,85
8,05
138
4
veen
fluv.klei
5,67
n
33
Pb – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
top
veen
0,708
7,88
zand
0,284
3,29
6,85
10,4
5,87
14,9
27,4
71,4
172
mar.klei
0,0158
4,62
9,87
13,8
6,20
18,0
30,0
45,5
81
fluv.klei loess onder
min
8,94 16,5
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
20,7
27,7
15,1
45,0
101
109
32
11,0
12,9
19,0
16,6
16,7
17,4
10,3 1,04
43,4 18,3
veen
0,0156
0,0207
1,02
3,34
3,92
8,89
zand
0,244
0,449
0,631
0,804
0,342
1,22
mar.klei
0,0156
1,05
3,40
6,12
4,41
fluv.klei
0,597
0,902
3,91
8,83
5,55
loess
2,45
2,48
2,59
2,76
0,330
9,68 11,2 2,94
117
141
28
19,2
19,4
22,4
67,5
31
13,4
162
15,2
20,2
77
18,5
34,9
27
3,35
3,05
3,08
4
Pb – lood
laag
4
Geochemische bodematlas van Nederland 197
Pb – beschikbare gehalten (µg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,300
0,515
1,65
4,70
6,23
25,9
75,0
142
32
zand
0,150
0,250
0,300
1,35
1,63
19,9
60,0
176
171
mar.klei
0,150
0,250
0,300
0,300
-
0,300
fluv.klei
0,150
0,150
0,300
0,300
-
0,400
loess
0,300
0,300
0,300
0,300
-
0,937
veen
0,150
0,250
0,300
0,350
0,148
1,48
zand
0,150
0,150
0,300
0,450
0,297
0,950
3,22
mar.klei
0,250
0,300
0,300
0,300
-
0,300
0,300
2,75
73
fluv.klei
0,150
0,250
0,300
0,300
-
0,300
1,14
2,55
27
loess
0,300
0,300
0,300
0,300
-
0,300
0,300
0,300
4
Pb – lood
onder
198 Geochemische bodematlas van Nederland
1,45 13,1 2,47 10,0
2,85 722 2,85
n
79 28 4
17,5
28
45,8
164
Pb tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
140
veen zand mar.klei fluv.klei loess
100 80 40
60
Pb totaal (mg/kg)
100
20
50
0
0
Pb totaal (mg/kg)
150
120
toplaag onderlaag
Pb – lood
200
Pb tegen Al per diepte
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 199
pH CaCl2 onderlaag
pH CaCl2 toplaag 8,0 5,5 4,8 4,0 3,3
pH
8,0 5,5 4,8 4,0 3,3
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
8
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
pH CaCl2 (−)
6 5 4 3 10
50
90
99
1
percentiel
200 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
7
1
10
90
99
90
99
pH bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
2,61
2,85
3,71
4,66
0,986
4,92
6,07
6,94
32
zand
2,94
3,14
3,68
4,74
1,13
5,37
6,20
7,23
171
mar.klei
4,61
5,20
6,39
7,05
0,311
7,22
7,38
7,55
79
fluv.klei
3,00
4,87
5,45
5,93
0,927
6,60
6,76
6,80
28
loess
6,48
6,48
6,50
6,53
0,0593
6,63
6,80
6,84
4
veen
2,81
3,12
3,90
4,47
0,852
4,93
6,29
6,76
28
zand
3,45
4,10
4,40
4,65
0,526
5,29
6,16
7,00
164
mar.klei
4,59
6,48
6,75
6,92
0,208
7,04
7,19
7,90
73
fluv.klei
4,44
4,65
5,38
6,27
0,756
6,68
7,17
7,58
27
loess
5,72
5,73
5,80
5,89
0,178
5,99
6,06
6,08
4
onder
n
pH
laag
Geochemische bodematlas van Nederland 201
Rb totaal onderlaag
Rb totaal toplaag 200 100 80 60 40 20 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
100
50
0 1
10
50
90
99
1
percentiel
202 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
10
50
fluv.klei
150
Rb totaal (mg/kg)
Rb – rubidium
200 100 80 60 40 20 mg/kg
90
99
90
99
Rb reactief onderlaag
Rb reactief toplaag 2,0 0,6 0,4 0,3 0,1 0,01 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Rb reactief (mg/kg)
2,5
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
2,0 1,5
90
99
Rb – rubidium
2,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,01 mg/kg
1,0 0,5 0,0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 203
Rb CaCl2 extractie onderlaag 40 16 12 8 4 0,1
µg/l
100 10 8 6 4 2
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
50
Rb CaCl2 extractie (µg/l)
Rb – rubidium
µg/l
Rb CaCl2 extractie toplaag
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
30 20 10 0 10
50
90
99
1
percentiel
204 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
40
1
10
90
99
90
99
Rb – totaal gehalten (mg/kg) bodemtype
top
veen
4,40
zand
9,61
onder
min
p5 8,50
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
43,9
76,6
122
143
22,1
51,7
15,1
21,1
26,1
7,70
31,3
41,5
72,6
n 33 178
mar.klei
22,5
43,0
67,9
86,6
29,2
106
125
143
115
fluv.klei
29,6
33,6
69,4
90,6
37,7
119
145
150
28
loess
66,7
67,8
72,2
74,1
12,3
23,9
veen zand
3,24 4,63
4,24
2,93 21,3 7,10
75,1
77,5
53,0
84,9
17,3
24,5
28,9
16,1
34,8
54,8
77,3
35,0
104
131
152
115
fluv.klei
23,5
29,5
70,5
93,4
39,3
122
152
168
28
loess
78,4
78,9
80,8
84,3
87,5
48,9
88,5
76,9
4 33
mar.klei
5,27
35,3
78,1 113
178
88,7
4
Rb – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,0706
0,0746
0,130
0,195
0,128
0,397
0,988
1,54
32
zand
0,0325
0,0498
0,0922
0,146
0,0871
0,214
0,364
0,498
172
mar.klei
0,0137
0,121
0,250
0,388
0,253
0,624
0,977
1,51
81
fluv.klei
0,0795
0,0953
0,126
0,170
0,0751
0,222
0,371
0,467
28
loess
0,137
0,137
0,139
0,156
0,0263
0,189
0,227
0,237
4
veen
0,0136
0,0136
0,0565
0,136
0,152
0,292
0,951
1,32
31
zand
0,0210
0,0496
0,0886
0,140
0,0942
0,223
0,398
0,496
162
mar.klei
0,0136
0,122
0,520
0,956
0,568
1,29
2,01
2,44
77
fluv.klei
0,0465
0,0824
0,190
0,317
0,218
0,463
0,832
0,888
27
loess
0,352
0,356
0,374
0,389
0,0335
0,405
0,425
0,430
4
onder
Rb – rubidium
laag
Geochemische bodematlas van Nederland 205
Rb – rubidium
Rb – beschikbare gehalten (µg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,920
1,82
2,93
4,17
2,71
10,8
67,7
96,9
32
zand
0,630
1,50
3,07
4,41
2,55
6,46
15,5
171
mar.klei
1,85
2,65
3,84
5,87
3,45
8,82
20,0
79
fluv.klei
0,510
0,818
1,32
1,95
0,971
3,13
loess
2,06
2,09
2,22
2,45
0,415
2,89
veen
0,610
1,04
1,95
4,40
4,53
8,96
20,3
37,9
28
zand
0,650
1,06
2,40
4,15
3,19
6,99
13,0
20,8
164
mar.klei
1,40
2,42
5,76
9,71
6,63
23,0
27,1
73
fluv.klei
0,120
0,207
0,720
1,91
1,63
2,71
8,12
18,1
27
loess
3,66
3,73
4,00
4,41
0,771
4,84
5,17
onder
206 Geochemische bodematlas van Nederland
15,0
9,95 12,6 4,83 3,53
5,74 3,69
5,25
n
28 4
4
Rb tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
150
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0
50
100
Rb totaal (mg/kg)
100 50 0
Rb totaal (mg/kg)
150
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
Rb – rubidium
Rb tegen Al per diepte
Geochemische bodematlas van Nederland 207
S totaal onderlaag
S totaal toplaag 2,0 0,4 0,3 0,2 0,1 0,001 wt−% S
S – zwavel
8,0 2,4 1,8 1,2 0,6 0,001 wt−% S
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
S totaal (wt−% S)
2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 10
50
90
99
1
percentiel
208 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
2,5
1
10
90
99
90
99
S – totaal gehalten (wt-% S) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0158
0,0359
0,188
0,436
0,376
0,691
2,18
2,48
33
zand
0,00122
0,00530
0,0115
0,0245
0,0233
0,0529
0,104
0,201
133
mar.klei
0,00219
0,0130
0,0320
0,0741
0,0732
0,143
0,287
0,408
104
fluv.klei
0,00718
0,0101
0,0248
0,0361
0,0338
0,0644
0,190
0,380
22
loess
0,0197
0,0199
0,0211
0,0222
0,00239
0,0252
0,0309
0,0323
veen
0,0407
0,186
0,770
2,02
2,04
3,39
5,49
7,90
29
zand
0,00177
0,00493
0,0134
0,0314
0,0325
0,0567
0,453
0,870
14
mar.klei
0,00108
0,00548
0,0202
0,112
0,154
0,622
1,53
2,09
85
fluv.klei
0,00147
0,00605
0,0200
0,0964
0,117
0,169
0,705
0,804
10
loess
-
-
-
-
-
-
-
-
4
0
S – zwavel
onder
n
Geochemische bodematlas van Nederland 209
S tegen Al per diepte
8
veen zand mar.klei fluv.klei loess
4
0,5
2
1,0
1,5
S totaal (wt−% S)
6
2,0
2,5
toplaag onderlaag
0
0,0
S totaal (wt−% S)
S – zwavel
S tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
210 Geochemische bodematlas van Nederland
15
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
Sb totaal onderlaag
Sb totaal toplaag 4,0 2,0 1,6 1,2 0,8 0,4 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
4
Sb totaal (mg/kg)
Sb – antimoon
1,0 0,8 0,6 0,5 0,3 0,2 mg/kg
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
2 1 0 10
50
90
99
1
percentiel
212 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
3
1
10
90
99
90
99
Sb reactief onderlaag
Sb reactief toplaag 300 80 64 48 32 16 µg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Sb reactief (µg/kg)
300
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
250 200
90
99
Sb – antimoon
100 30 24 18 12 6 µg/kg
150 100 50 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 213
Sb CaCl2 extractie onderlaag 2,0 0,4 0,3 0,2 0,1 0,02
20,0 1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 µg/l
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Sb CaCl2 extractie (µg/l)
Sb – antimoon
µg/l
Sb CaCl2 extractie toplaag
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
2 1 0 10
50
90
99
1
percentiel
214 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
3
1
10
90
99
90
99
Sb – totaal gehalten (mg/kg) bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,365
0,508
0,761
1,32
0,815
1,86
2,66
3,85
33
zand
0,180
0,292
0,399
0,473
0,165
0,649
1,01
2,47
178
mar.klei
0,246
0,351
0,593
0,689
0,154
0,799
0,987
1,79
115
fluv.klei
0,500
0,663
0,937
1,23
0,423
1,50
1,81
2,67
28
loess
0,823
0,826
0,837
0,858
0,0267
0,875
0,877
0,878
4
veen
0,0823
0,105
0,191
0,337
0,258
0,616
1,13
1,30
33
zand
0,156
0,175
0,201
0,246
0,0747
0,316
0,450
0,981
178
mar.klei
0,186
0,245
0,375
0,487
0,172
0,604
0,665
0,788
115
fluv.klei
0,234
0,303
0,603
0,758
0,239
0,924
1,24
1,35
28
loess
0,555
0,560
0,580
0,603
0,0324
0,621
0,630
0,632
4
onder
n
Sb – reactieve gehalten (µg/kg) laag
bodemtype
top
veen
3,05
zand
1,50
mar.klei
0,510
onder
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
10,8
28,1
45,2
34,5
76,7
130
172
32
9,78
19,0
28,5
13,3
37,0
61,2
262
172
8,50
22,2
30,2
11,9
37,8
47,5
116
81
19,3
66,1
290
28
fluv.klei
15,8
18,7
34,7
44,7
loess
35,5
35,9
37,4
38,7
136
2,82
41,1
45,4
46,5
4
veen
0,500
0,500
4,75
8,00
4,45
10,8
36,8
40,1
31
zand
1,00
4,00
6,00
8,00
3,71
11,4
16,5
42,8
162
mar.klei
0,500
6,87
14,1
5,46
17,8
30,0
47,0
77
fluv.klei
2,02
5,48
8,78
15,5
7,90
17,7
52,4
loess
3,53
3,53
3,53
10,5
5,26
2,57
7,62
9,12
108 9,50
27 4
Sb – antimoon
laag
Geochemische bodematlas van Nederland 215
Sb – antimoon
Sb – beschikbare gehalten (µg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
top
veen
0,170
0,251
0,638
1,04
0,563
1,33
2,70
zand
0,0300
0,140
0,265
0,390
0,193
0,565
1,04
mar.klei
0,160
0,199
0,350
0,470
0,208
0,610
0,844
1,69
79
fluv.klei
0,190
0,193
0,360
0,540
0,326
0,840
1,36
3,81
28
loess
0,570
0,576
0,600
0,730
0,208
0,950
1,19
1,25
4
veen
0,0200
0,0400
0,0600
0,290
0,341
0,503
1,42
1,68
28
zand
0,0200
0,0200
0,0400
0,0600
0,0445
0,120
0,500
0,850
164
mar.klei
0,0600
0,116
0,150
0,190
0,0741
0,250
0,484
0,880
73
fluv.klei
0,0300
0,0330
0,0600
0,110
0,0890
0,245
0,715
1,49
27
loess
0,0200
0,0215
0,0275
0,0350
0,00741
0,0400
0,0400
0,0400
onder
216 Geochemische bodematlas van Nederland
max 3,40 20,1
n 32 171
4
Sb tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
1,4
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0,8 0,4
0,6
Sb totaal (mg/kg)
2
0,2
1 0
Sb totaal (mg/kg)
1,0
3
1,2
4
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Sb – antimoon
Sb tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 217
Sc totaal onderlaag
Sc totaal toplaag 20 8 6 4 2 0,3 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
15 10 5 0 1
10
50
90
99
1
percentiel
218 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
10
50
fluv.klei
20
Sc totaal (mg/kg)
Sc – scandium
20 8 6 4 2 0,1 mg/kg
90
99
90
99
Sc reactief onderlaag
Sc reactief toplaag 2,00 0,72 0,54 0,36 0,18 0,01 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Sc reactief (mg/kg)
4
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
3
90
99
Sc – scandium
4,00 1,60 1,20 0,80 0,40 0,01 mg/kg
2 1 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 219
Sc – totaal gehalten (mg/kg) laag
Sc – scandium
top
onder
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
16,9
18,3
n
veen
0,614
0,939
2,12
7,11
6,02
9,45
zand
0,301
0,712
1,50
2,00
0,892
2,70
mar.klei
1,30
3,75
6,82
10,0
3,32
11,6
13,3
15,0
115
fluv.klei
1,51
4,13
6,39
10,2
5,71
13,9
17,7
18,1
28
loess
5,64
5,82
6,56
7,32
0,978
7,88
veen
0,221
0,991
1,65
3,58
3,38
8,34
zand
0,100
0,781
1,50
2,01
0,899
mar.klei
1,20
2,25
6,35
8,74
4,38
12,1
fluv.klei
2,00
2,24
6,23
6,83
15,1
loess
8,00
8,07
8,38
10,5 9,07
1,22
2,71
9,89
4,04
8,13 11,2 3,53 14,2
6,70
32 177
8,19 12,4 9,12
4 30 177
16,3
115
18,7
20,4
28
10,5
10,6
4
Sc – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,00750
0,00778
0,0459
0,232
0,330
0,631
1,06
1,42
32
zand
0,00750
0,00850
0,0244
0,0410
0,0322
0,0811
0,219
0,509
172
mar.klei
0,00762
0,179
0,302
0,486
0,253
0,647
0,878
1,24
81
fluv.klei
0,0175
0,121
0,271
0,593
0,466
0,807
1,22
1,54
28
loess
0,290
0,294
0,310
0,320
0,0249
0,331
0,348
0,352
4
veen
0,00750
0,00750
0,0188
0,0665
0,0875
0,267
1,50
2,91
31
zand
0,00750
0,0196
0,0341
0,0572
0,0397
0,0982
0,335
0,530
162
mar.klei
0,00756
0,0576
0,535
0,798
0,521
1,36
1,84
2,33
77
fluv.klei
0,0870
0,144
0,512
0,873
1,04
1,98
3,55
3,83
27
loess
0,486
0,512
0,620
1,09
0,735
1,55
1,64
1,66
4
onder
220 Geochemische bodematlas van Nederland
Sc tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
15
20
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0
5
10
Sc totaal (mg/kg)
10 5 0
Sc totaal (mg/kg)
15
20
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Sc – scandium
Sc tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 221
Se totaal onderlaag
Se totaal toplaag 2,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,05 mg/kg
Se – seleen
2,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,02 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
Se totaal (mg/kg)
1,5 1,0 0,5 0,0 10
50
90
99
1
percentiel
222 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
2,0
1
10
90
99
90
99
Se reactief onderlaag
Se reactief toplaag 0,30 0,15 0,13 0,11 0,09 0,07 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
50
fluv.klei
0,35
Se reactief (mg/kg)
10
90
99
Se – seleen
0,40 0,15 0,13 0,11 0,10 0,08 mg/kg
0,30 0,25 0,20 0,15 0,10 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 223
Se – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0609
0,257
0,479
0,806
0,572
1,35
1,72
1,96
33
zand
0,0381
0,0731
0,175
0,276
0,141
0,369
0,706
0,970
162
mar.klei
0,0778
0,259
0,462
0,864
0,386
1,04
1,31
1,65
114
fluv.klei
0,219
0,303
0,664
1,04
0,515
1,37
1,63
1,93
28
loess
0,332
0,333
0,336
0,338
0,00477
0,342
0,351
0,353
4
veen
0,0313
0,0683
0,392
0,849
0,500
1,08
1,60
1,70
31
zand
0,0219
0,0435
0,117
0,180
0,112
0,264
0,546
0,981
132
mar.klei
0,0817
0,220
0,621
0,884
0,390
1,13
1,41
1,59
113
fluv.klei
0,249
0,278
0,613
1,02
0,609
1,40
2,00
2,24
27
loess
0,338
0,347
0,384
0,401
0,00304
0,403
0,403
0,404
4
Se – seleen
onder
n
Se – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,0755
0,0755
0,0755
0,0764
0,00134
0,127
0,196
0,241
32
zand
0,0755
0,0755
0,0755
0,0755
-
0,0755
0,0760
0,134
172
mar.klei
0,0755
0,0755
0,113
0,136
0,0320
0,155
0,180
0,343
81
fluv.klei
0,0755
0,0755
0,0799
0,133
0,0577
0,165
0,191
0,227
28
loess
0,0860
0,0866
0,0890
0,103
0,0218
0,117
0,119
0,120
4
veen
0,0755
0,0755
0,0755
0,0755
-
0,0761
0,126
0,215
31
zand
0,0755
0,0755
0,0755
0,0755
-
0,0755
0,0767
0,163
162
mar.klei
0,0755
0,0755
0,0803
0,123
0,0542
0,142
0,181
0,202
77
fluv.klei
0,0755
0,0755
0,0755
0,144
0,102
0,206
0,269
0,354
27
loess
0,0755
0,0755
0,0755
0,108
0,0479
0,144
0,153
0,156
4
onder
224 Geochemische bodematlas van Nederland
Se tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
1,5
2,0
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0,0
0,5
1,0
Se totaal (mg/kg)
1,0 0,5 0,0
Se totaal (mg/kg)
1,5
2,0
toplaag onderlaag
Se – seleen
Se tegen Al per diepte
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 225
Si totaal onderlaag
Si totaal toplaag 100 96 92 88 84 60 wt−% SiO2
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
120
Si totaal (wt−% SiO2)
Si – silicium
100 96 92 88 84 60 wt−% SiO2
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
80 60 40 20
10
50
90
99
1
percentiel
226 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
100
1
10
90
99
90
99
Si reactief onderlaag
Si reactief toplaag 40 16 12 8 4 2 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Si reactief (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
30
90
99
Si – silicium
30 16 12 8 4 2 mg/kg
20
10
1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 227
Si – silicium
Si – totaal gehalten (wt-% SiO2) laag
bodemtype
top
veen
onder
min
p25
mediaan
mad 18,7
12,5
49,7
62,3
zand
79,3
88,4
96,2
99,0
mar.klei
65,2
68,4
71,7
75,0
fluv.klei
65,0
69,2
73,0
78,3
loess
82,3
82,7
84,0
84,7
16,5
28,4
veen
8,43
p5
5,26
7,36
zand
80,1
95,5
101
104
mar.klei
63,2
64,2
68,9
75,2
fluv.klei
55,1
65,0
70,5
73,9
loess
79,4
79,5
79,8
80,5
p5
p25
mediaan
4,07 7,40 10,2 1,84 26,6 2,89
p75 72,6 102
p95 94,4 105
max 97,2
n 33
112
178
83,3
93,4
104
115
87,2
99,5
101
28
85,5 59,6
87,7
4
107
33
108
115
178
83,3
102
105
115
8,67
84,9
102
105
28
1,09
81,2
81,4
p75
p95
10,4
105
87,3 104
81,4
4
Si – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
top
veen
2,00
2,00
zand
2,00
2,00
mar.klei
2,00
3,00
fluv.klei
2,00
2,00
5,00
loess
5,00
5,15
5,75
veen
2,00
2,00
zand
2,00
2,00
mar.klei
2,00
2,00
6,00
11,0
8,90
18,0
fluv.klei
2,00
2,35
5,00
12,0
8,90
16,2
11,0
0,741
11,8
onder
loess
min
10,0
10,2
228 Geochemische bodematlas van Nederland
2,00 2,00
mad
2,00
-
2,00
-
4,25
n
11,0
32
3,00
10,0
172
4,45
15,0
24,0
36,0
81
9,00
7,41
16,0
21,0
22,0
28
6,00
0,741
6,50
7,70
2,00
2,00
-
2,75
6,20
22,0
30
2,00
2,00
-
2,00
5,00
21,0
162
25,0
28,0
77
25,6
28,0
28
13,6
14,0
4
10,0
10,8
13,0
2,00
max
8,00
8,00
4
Si tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
80
100
veen zand mar.klei fluv.klei loess
40
60
Si totaal (wt−% SiO2)
80 60
20
40 20
Si totaal (wt−% SiO2)
100
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Si – silicium
Si tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 229
Sn totaal onderlaag
Sn totaal toplaag 20,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,3 mg/kg
Sn – tin
7,0 2,4 1,8 1,2 0,6 0,2 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
Sn totaal (mg/kg)
15 10 5 0 10
50
90
99
1
percentiel
230 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
20
1
10
90
99
90
99
Sn reactief onderlaag
Sn reactief toplaag 500 48 36 24 12 4 µg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Sn reactief (µg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
90
99
Sn – tin
200 20 16 12 8 4 µg/kg
fluv.klei
150
100
50
0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 231
Sn – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,744
1,18
1,82
3,02
2,06
4,58
8,09
12,0
33
zand
0,271
0,553
0,791
1,06
0,496
1,42
3,08
19,8
178
mar.klei
0,489
1,36
2,27
2,88
0,821
3,40
4,18
fluv.klei
1,06
1,53
2,18
3,65
1,96
4,43
12,0
loess
2,13
2,22
2,57
2,89
0,669
3,19
3,54
3,62
4
veen
0,169
0,210
0,320
0,910
0,939
1,63
3,71
3,95
33
zand
0,172
0,256
0,342
0,428
0,151
0,547
0,970
2,75
178
mar.klei
0,255
0,444
1,18
1,94
1,09
2,59
3,24
3,75
115
fluv.klei
0,402
0,450
1,83
2,53
1,19
3,56
4,84
7,08
28
loess
1,72
1,76
1,93
2,02
0,0443
2,04
2,06
2,06
4
Sn – tin
onder
5,14 14,7
n
115 28
Sn – reactieve gehalten (µg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
3,53
4,08
12,6
19,0
17,2
41,7
111
164
32
zand
3,50
3,50
6,50
mar.klei
3,53
3,56
5,63
fluv.klei
3,53
3,71
6,20
loess
5,50
5,66
6,29
10,8
veen
3,53
3,53
6,25
12,5
zand
3,50
3,50
3,51
5,50
2,97
mar.klei
3,50
3,53
3,72
4,50
1,36
6,38
fluv.klei
3,50
3,50
3,57
5,50
2,92
8,38
loess
3,53
3,61
3,91
4,27
0,719
4,75
onder
232 Geochemische bodematlas van Nederland
12,0
8,90
20,6
47,4
82,0
172
9,58
7,47
29,0
57,0
69,7
81
8,03
6,28
15,6
7,04
18,1
10,1
127 25,6
470 27,5
28 4
20,9
37,0
50,6
31
11,0
17,5
62,5
162
15,0
77
9,75 18,7 5,35
172 5,50
27 4
Sn tegen Al per diepte
Sn tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
veen zand mar.klei fluv.klei loess
4 2
3
Sn totaal (mg/kg)
10
1
5
0
0
Sn totaal (mg/kg)
5
Sn – tin
15
6
7
20
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 233
Sr totaal toplaag
300 160 120 80 40 10 mg/kg
300 160 120 80 40 10 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
200 150 100 50 0 1
10
50
90
99
1
percentiel
234 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
10
50
fluv.klei
250
Sr totaal (mg/kg)
Sr – strontium
Sr totaal onderlaag
90
99
90
99
Sr reactief toplaag
3,0 1,6 1,2 0,8 0,4 0,01 mg/kg
3,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,01 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Sr reactief (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
3
2
90
99
Sr – strontium
Sr reactief onderlaag
1
0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 235
mg/l
Sr CaCl2 extractie toplaag
3,0 0,5 0,4 0,2 0,1 0,02
mg/l
2,0 0,6 0,5 0,3 0,2 0,001
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen Sr CaCl2 extractie (mg/l)
Sr – strontium
Sr CaCl2 extractie onderlaag
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
2
1
0 10
50
90
99
1
percentiel
236 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
3
1
10
90
99
90
99
Sr – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
16,6
17,9
42,2
65,4
34,5
97,6
122
169
zand
13,6
18,6
27,4
33,7
10,1
41,3
mar.klei
33,3
73,8
93,5
108
31,7
156
175
265
115
fluv.klei
30,0
33,4
70,1
91,3
33,0
113
125
127
28
loess
77,8
78,5
81,2
82,9
veen
28,0
33,6
55,8
83,1
44,3
zand
7,04
2,23
83,9 113
85,3
4
208
33
18,8
30,3
35,6
10,1
162
178
18,5
50,8
110
142
46,9
173
241
264
115
fluv.klei
20,3
33,6
78,7
112
53,1
149
198
220
28
loess
83,9
84,3
86,1
87,5
90,0
63,6
33 178
mar.klei
3,25
44,8
85,1 175
77,0
94,1
95,2
4
Sr – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,00800
0,0523
0,179
0,394
0,336
0,662
1,04
1,24
32
zand
0,00800
0,00800
0,0130
0,0630
0,0741
0,112
0,236
0,411
172
mar.klei
0,104
0,165
0,380
0,559
0,360
0,997
1,86
3,48
81
fluv.klei
0,0150
0,0397
0,161
0,354
0,310
0,639
0,837
1,13
28
loess
0,0800
0,0813
0,0868
0,0955
0,0163
0,108
0,122
0,126
4
veen
0,00800
0,0141
0,433
0,919
0,758
1,38
2,28
2,53
30
zand
0,00800
0,00800
0,00800
0,00900
0,00148
0,0220
0,344
1,67
162
mar.klei
0,0230
0,0574
0,601
1,35
0,904
1,86
2,97
3,41
77
fluv.klei
0,00800
0,0185
0,273
0,560
0,619
1,35
2,05
2,55
28
loess
0,116
0,120
0,135
0,144
0,0126
0,150
0,156
0,158
4
onder
Sr – strontium
onder
52,7
n
Geochemische bodematlas van Nederland 237
Sr – strontium
Sr – beschikbare gehalten (mg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0911
0,270
0,419
0,660
0,364
0,895
1,25
1,94
32
zand
0,0002
0,00336
0,0242
0,112
0,130
0,194
0,432
0,945
170
mar.klei
0,251
0,323
0,467
0,564
0,141
0,639
0,784
1,05
79
fluv.klei
0,0214
0,109
0,328
0,535
0,221
0,662
0,877
1,14
28
loess
0,128
0,138
0,180
0,204
0,0276
0,217
0,231
0,235
4
veen
0,0004
0,0252
0,623
1,08
0,709
1,55
2,59
3,10
28
zand
0,0002
0,0004
0,00105
0,0107
0,0153
0,0572
0,245
0,992
163
mar.klei
0,0004
0,0759
0,377
0,498
0,228
0,709
1,03
1,29
73
fluv.klei
0,0004
0,0512
0,380
0,603
0,290
0,769
1,14
1,42
27
loess
0,290
0,296
0,322
0,344
0,0483
0,370
0,405
0,414
4
onder
238 Geochemische bodematlas van Nederland
n
Sr tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
250 150 50
100
Sr totaal (mg/kg)
200 150 100 50
0
0
Sr totaal (mg/kg)
veen zand mar.klei fluv.klei loess
200
250
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
Sr – strontium
Sr tegen Al per diepte
Geochemische bodematlas van Nederland 239
Th totaal toplaag
Th totaal onderlaag 10 8 6 4 2 0,4 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
5
0 1
10
50
90
99
1
percentiel
240 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
10
50
fluv.klei
15
Th totaal (mg/kg)
Th – thorium
10 8 6 4 2 0,1 mg/kg
90
99
90
99
Th reactief onderlaag
Th reactief toplaag 0,60 0,16 0,12 0,08 0,04 0,001 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Th reactief (mg/kg)
1,2
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
1,0 0,8
90
99
Th – thorium
1,00 0,56 0,42 0,28 0,14 0,001 mg/kg
0,6 0,4 0,2 0,0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 241
Th – totaal gehalten (mg/kg) laag
Th – thorium
top
onder
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
veen
0,404
0,885
1,94
4,81
4,25
7,52
zand
0,810
1,11
1,49
1,92
0,704
2,45
mar.klei
1,31
3,35
6,64
8,20
2,09
fluv.klei
1,56
2,94
6,49
8,56
3,98
9,37 11,4
p95
max
11,5
14,0
3,86
33 178
10,8
11,8
115
13,1
14,8
28
loess
9,09
9,11
9,18
9,30
0,225
9,50
9,76
veen
0,130
0,253
1,11
1,76
1,68
4,76
8,93
0,737
1,07
1,39
1,90
0,777
0,792
1,93
5,46
7,91
3,38
10,1
11,8
12,9
115
9,20
4,32
12,3
13,6
14,2
28
0,0936
10,7
10,7
10,8
4
1,66 9,92
1,94 10,0
6,34 10,4
10,6
9,78
4 33
zand fluv.klei
3,88
9,83 10,4
mar.klei loess
2,48
6,17
n
178
Th – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,00900
0,0118
0,0238
0,0655
0,0778
0,130
0,189
0,248
32
zand
0,00100
0,00250
0,00750
0,0118
0,00927
0,0200
0,0437
0,0645
172
mar.klei
0,00102
0,0305
0,0661
0,111
0,0718
0,165
0,361
0,614
81
fluv.klei
0,00800
0,0184
0,0494
0,0730
0,0432
0,102
0,234
0,290
28
loess
0,0235
0,0245
0,0284
0,0369
0,0122
0,0445
0,0461
0,0465
4
veen
0,00100
0,00101
0,00583
0,0250
0,0356
0,0585
0,455
0,753
31
zand
0,00300
0,00650
0,0140
0,0235
0,0163
0,0406
0,0970
0,216
162
mar.klei
0,00101
0,0223
0,221
0,351
0,222
0,508
1,03
1,17
77
fluv.klei
0,0160
0,0167
0,0362
0,128
0,140
0,243
0,656
0,878
27
loess
0,0670
0,0745
0,104
0,170
0,116
0,243
0,290
0,301
4
onder
242 Geochemische bodematlas van Nederland
Th tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
veen zand mar.klei fluv.klei loess
8 6
Th totaal (mg/kg)
0
0
2
4
5
Th totaal (mg/kg)
10
10
12
14
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Th – thorium
15
Th tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 243
Ti totaal onderlaag
Ti totaal toplaag 1,0 0,6 0,5 0,3 0,2 0,05 wt−% TiO2
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
0,8 0,6 0,4 0,2 0,0 1
10
50
90
99
1
percentiel
244 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
10
50
fluv.klei
1,0
Ti totaal (wt−% TiO2)
Ti – titanium
1,0 0,6 0,5 0,3 0,2 0,03 wt−% TiO2
90
99
90
99
Ti reactief onderlaag
Ti reactief toplaag 30 10 8 6 4 2 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
50
fluv.klei
30
Ti reactief (mg/kg)
10
90
99
Ti – titanium
30 8 6 4 2 0,03 mg/kg
20
10
0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 245
Ti – titanium
Ti – totaal gehalten (wt-% TiO2) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0686
0,0993
0,177
0,368
0,303
0,576
0,799
0,852
33
zand
0,0599
0,0887
0,129
0,173
0,0681
0,222
0,329
0,458
178
mar.klei
0,0645
0,252
0,491
0,594
0,148
0,694
0,797
0,840
115
fluv.klei
0,115
0,230
0,402
0,593
0,283
0,776
0,941
1,03
28
loess
0,729
0,733
0,753
0,770
0,0299
0,784
0,798
0,801
4
veen
0,0317
0,0503
0,0870
0,168
0,140
0,392
0,598
0,651
33
zand
0,0415
0,0663
0,104
0,143
0,0697
0,200
0,308
0,778
178
mar.klei
0,0428
0,155
0,399
0,581
0,227
0,710
0,801
0,869
115
fluv.klei
0,104
0,137
0,414
0,632
0,315
0,813
0,968
1,02
28
loess
0,756
0,758
0,768
0,785
0,0267
0,801
0,806
0,808
4
onder
n
Ti – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,556
3,67
5,27
8,35
5,68
17,3
20,7
28,1
32
zand
0,707
1,67
3,21
5,17
3,09
7,65
11,0
15,0
172
mar.klei
0,0305
2,00
2,99
3,93
1,71
5,63
8,24
13,6
81
fluv.klei
1,74
1,90
3,09
3,74
1,12
4,59
9,63
12,8
28
loess
5,34
5,43
5,80
6,05
0,609
6,69
7,95
veen
0,0302
0,0368
1,78
3,83
5,62
9,97
21,8
31,1
31
zand
0,0300
0,633
1,93
3,41
2,71
5,50
10,0
16,9
162
mar.klei
0,0302
2,03
3,74
4,93
2,51
8,47
12,2
19,8
77
fluv.klei
0,571
0,686
1,51
4,31
4,28
7,49
12,8
25,6
27
loess
4,15
4,32
5,00
5,60
0,917
6,07
onder
246 Geochemische bodematlas van Nederland
6,43
8,27
6,52
4
4
Ti tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
1,0 0,6 0,2
0,4
Ti totaal (wt−% TiO2)
0,8 0,6 0,4 0,2
0,0
0,0
Ti totaal (wt−% TiO2)
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0,8
1,0
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Ti – titanium
Ti tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 247
Tl totaal onderlaag
Tl totaal toplaag 1,0 0,7 0,6 0,4 0,3 0,1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
1,2
Tl totaal (mg/kg)
Tl – thallium
1,0 0,7 0,6 0,4 0,3 0,1 mg/kg
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
0,8 0,6 0,4 0,2 0,0 10
50
90
99
1
percentiel
248 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
1,0
1
10
90
99
90
99
Tl reactief onderlaag
Tl reactief toplaag 70 8 6 4 2 0,5 µg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Tl reactief (µg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
40 30
90
99
Tl – thallium
70 8 6 4 2 0,5 µg/kg
20 10 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 249
Tl – thallium
Tl – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,0761
0,120
0,200
0,390
0,283
0,573
0,958
1,12
33
zand
0,0534
0,0949
0,155
0,186
0,0632
0,235
0,325
0,542
177
mar.klei
0,146
0,277
0,425
0,512
0,124
0,591
0,695
0,761
115
fluv.klei
0,252
0,281
0,511
0,652
0,304
0,897
1,02
1,10
28
loess
0,432
0,433
0,437
0,442
0,00971
0,451
0,465
0,469
4
veen
0,0247
0,0291
0,0971
0,203
0,195
0,365
0,592
0,627
32
zand
0,0283
0,0835
0,145
0,180
0,0614
0,225
0,324
0,535
174
mar.klei
0,122
0,218
0,335
0,438
0,178
0,585
0,714
0,809
115
fluv.klei
0,157
0,186
0,513
0,609
0,266
0,846
1,12
1,16
28
loess
0,447
0,454
0,480
0,493
0,00502
0,496
0,497
0,498
4
onder
n
Tl – reactieve gehalten (µg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
1,01
1,50
3,40
6,28
5,97
13,7
41,0
70,0
32
zand
0,500
1,25
2,50
3,50
1,48
5,00
8,00
14,0
171
mar.klei
0,500
2,02
3,02
4,03
1,50
5,22
8,32
13,8
80
fluv.klei
1,00
1,01
1,51
2,29
1,53
3,78
6,35
14,0
28
loess
2,50
2,50
2,51
3,01
0,741
3,62
3,92
veen
0,500
0,500
1,90
3,77
3,71
zand
0,500
0,500
0,500
1,00
0,741
2,00
mar.klei
0,500
2,00
4,56
5,94
2,49
8,19
fluv.klei
0,500
0,500
1,50
2,50
2,97
9,65
loess
2,50
2,50
2,51
2,76
0,371
3,00
onder
250 Geochemische bodematlas van Nederland
11,8
23,8
4,00
4
67,5
28
24,5
160
13,2
15,6
75
23,5
31,4
27
4,02
3,02
3,02
4
0,8
1,0
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0,0
0,2
0,4
0,6
Tl totaal (mg/kg)
0,6 0,4 0,2 0,0
Tl totaal (mg/kg)
0,8
1,0
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Tl – thallium
1,2
Tl tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
1,2
Tl tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 251
U totaal onderlaag
U totaal toplaag 10,0 2,4 1,8 1,2 0,6 0,1 mg/kg
U – uranium
10,0 2,4 1,8 1,2 0,6 0,1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
U totaal (mg/kg)
8 6 4 2 0 10
50
90
99
1
percentiel
252 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
10
1
10
90
99
90
99
U reactief onderlaag
U reactief toplaag 3,0 0,5 0,4 0,2 0,1 0,001 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
50
fluv.klei
3
U reactief (mg/kg)
10
90
99
U – uranium
3,0 0,5 0,4 0,2 0,1 0,001 mg/kg
2
1
0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 253
U CaCl2 extractie onderlaag
U CaCl2 extractie toplaag 2,00 0,32 0,24 0,16 0,08 0,01 µg/l
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
1,5
U CaCl2 extractie (µg/l)
U – uranium
3,00 0,32 0,24 0,16 0,08 0,01 µg/l
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
0,5
0,0 10
50
90
99
1
percentiel
254 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
1,0
1
10
90
99
90
99
U – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,139
0,305
0,703
1,79
1,61
2,88
8,91
10,9
zand
0,271
0,350
0,497
0,638
0,239
0,804
1,37
2,07
178
mar.klei
0,317
0,991
1,64
1,96
0,484
2,27
2,71
3,25
115
fluv.klei
0,451
0,978
1,62
2,32
0,893
2,83
3,65
4,04
28
loess
2,26
2,27
2,31
2,35
0,0733
2,39
2,42
2,43
4
veen
0,0515
0,0900
0,368
0,636
0,802
1,99
7,39
9,69
33
zand
0,216
0,297
0,379
0,485
0,206
0,656
0,984
2,85
178
mar.klei
0,267
0,519
1,29
1,77
0,668
2,22
2,73
4,50
115
fluv.klei
0,404
0,458
1,60
2,12
1,13
3,16
6,43
9,68
28
loess
2,18
2,19
2,26
2,31
0,0573
2,34
2,36
2,36
4
33
U – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,0110
0,0155
0,0726
0,249
0,318
0,706
2,71
2,95
32
zand
0,00700
0,0125
0,0298
0,0820
0,0782
0,135
0,220
0,550
172
mar.klei
0,00102
0,116
0,207
0,276
0,102
0,342
0,546
1,02
81
fluv.klei
0,0190
0,122
0,169
0,234
0,138
0,475
0,823
1,20
28
loess
0,184
0,186
0,194
0,203
0,0185
0,220
0,244
0,250
4
veen
0,00101
0,00200
0,0119
0,0570
0,0830
0,249
1,21
2,54
31
zand
0,00350
0,00600
0,0100
0,0162
0,0122
0,0325
0,103
0,716
162
mar.klei
0,00101
0,0313
0,150
0,232
0,114
0,299
0,577
1,13
77
fluv.klei
0,00950
0,0466
0,155
0,254
0,239
0,593
2,17
3,10
27
loess
0,112
0,116
0,129
0,136
0,0165
0,143
0,154
0,157
4
onder
U – uranium
onder
n
Geochemische bodematlas van Nederland 255
U – uranium
U – beschikbare gehalten (µg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,01000
0,0155
0,0675
0,185
0,230
0,470
1,39
1,66
32
zand
0,01000
0,01000
0,0300
0,0500
0,0297
0,0900
0,150
0,350
167
mar.klei
0,01000
0,01000
0,0500
0,0900
0,0890
0,175
0,357
0,730
79
fluv.klei
0,01000
0,01000
0,0275
0,0550
0,0519
0,115
0,380
0,660
28
loess
0,01000
0,01000
0,01000
0,0150
0,00741
0,0275
0,0455
0,0500
veen
0,01000
0,01000
0,0200
0,0900
0,119
0,310
0,388
2,83
24
zand
0,01000
0,01000
0,01000
0,0300
0,0297
0,0500
0,173
0,390
135
mar.klei
0,01000
0,0200
0,0800
0,140
0,119
0,255
1,02
3,48
71
fluv.klei
0,01000
0,0175
0,0800
0,130
0,0815
0,218
0,633
1,12
16
loess
-
-
-
-
-
-
-
-
onder
256 Geochemische bodematlas van Nederland
n
4
0
U tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
10
U tegen Al per diepte
6 4
U totaal (mg/kg)
6
2
4 2
0
0
U totaal (mg/kg)
8
U – uranium
veen zand mar.klei fluv.klei loess
8
10
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 257
V totaal onderlaag
V totaal toplaag 200 80 60 40 20 5 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
100
50
0 1
10
50
90
99
1
percentiel
258 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
10
50
fluv.klei
150
V totaal (mg/kg)
V – vanadium
200 80 60 40 20 1 mg/kg
90
99
90
99
V reactief onderlaag
V reactief toplaag 40 16 12 8 4 0,01 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
50
fluv.klei
40
V reactief (mg/kg)
10
30
90
99
V – vanadium
20 8 6 4 2 0,01 mg/kg
20 10 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 259
V – vanadium
V – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
top
veen
6,65
zand
4,63
mar.klei
9,81
fluv.klei
9,09
loess onder
min
50,9
veen
1,32
zand
5,41
mar.klei
6,41
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
11,9
34,1
65,5
55,4
105
141
156
11,5
17,2
25,6
53,7
73,4
32,1
30,5
48,9
74,8
49,3
52,0
56,4
60,3
7,53
2,46 6,47
9,15 8,72
20,9 11,4
8,92
7,75 24,8 4,00
11,8
37,0
63,5
40,8 48,8
fluv.klei
11,1
13,0
51,0
68,3
loess
66,6
66,8
67,5
71,0
5,56
23,7 95,1 109
42,9 119
134
115
140
28
67,7
48,9
86,0
92,7 108 74,5
28 178
133
64,0 14,0
55,8
n
22,6
68,6 103 63,5
4 25 178
124
149
115
140
157
28
75,5
75,7
4
V – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
0,161
1,90
6,46
8,62
7,01
25,2
37,6
42,7
32
zand
0,0500
0,265
0,759
3,94
4,87
7,53
14,7
20,9
172
mar.klei
0,00457
2,96
6,12
7,22
1,96
9,02
12,5
17,7
81
fluv.klei
0,944
2,33
4,56
6,18
2,86
9,18
15,8
18,6
28
loess
5,43
5,77
7,14
8,04
0,724
8,46
veen
0,00454
0,0265
0,690
3,35
4,55
8,05
zand
0,0430
0,0906
0,170
0,314
0,257
0,656
mar.klei
0,00454
0,399
3,13
5,59
3,99
9,55
fluv.klei
0,192
0,263
2,15
5,18
4,97
8,43
loess
1,82
1,90
2,20
2,34
0,241
2,43
onder
260 Geochemische bodematlas van Nederland
8,64 13,3
8,68
4
14,8
31
11,6
162
15,4
17,8
77
16,2
17,4
27
2,66
2,61
2,66
4
50
100
150
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0
50
V totaal (mg/kg)
100
150
toplaag onderlaag
0
V totaal (mg/kg)
V tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
V – vanadium
V tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 261
Y totaal onderlaag
Y totaal toplaag 40 30 24 18 12 6 mg/kg
Y – yttrium
50 30 24 18 12 6 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Y totaal (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
30 20 10
10
50
90
99
1
percentiel
262 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
40
1
10
90
99
90
99
Y reactief onderlaag
Y reactief toplaag 10,0 7,2 5,4 3,6 1,8 0,01 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Y reactief (mg/kg)
15
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
90
99
Y – yttrium
10,0 7,2 5,4 3,6 1,8 0,01 mg/kg
10
5
0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 263
Y – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
top
veen
2,85
3,85
6,78
zand
3,92
4,50
5,86
mar.klei
5,44
11,8
21,9
25,4
fluv.klei
5,15
11,3
19,5
25,2
30,5
31,7
32,5
Y – yttrium
loess onder
min
30,2
p5
p25
mad
p75
p95
max
14,3
11,1
20,3
31,1
33,2
33
14,2
19,8
178
28,2
30,9
32,9
115
32,9
38,3
38,4
28
7,32
33,5
35,1
35,5
4
5,60
14,4
25,3
28,4
33
6,67
2,14
2,69
zand
3,52
4,46
mar.klei
4,48
7,44
18,0
24,8
7,21
21,6
27,8
35,4
36,1
loess
6,62 35,3
35,3
4,27 10,8
8,76
1,96
2,37
5,40
2,15
n
7,97
veen
fluv.klei
4,69
mediaan
7,03 13,0 1,13
12,2
35,3
178
29,0
8,37
32,0
33,9
115
36,5
40,5
46,1
28
37,1
37,9
38,1
4
Y – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
top
veen
0,201
0,499
1,15
4,36
4,27
6,21
zand
0,0445
0,0986
0,210
0,493
0,497
0,947
3,01
5,94
172
mar.klei
0,00457
2,99
4,68
6,28
1,87
7,12
8,61
9,72
81
onder
p75
p95
max
n
10,4
11,2
32
fluv.klei
0,119
1,94
4,83
7,19
3,77
9,76
loess
4,07
4,15
4,46
5,16
0,960
5,76
5,86
veen
0,00454
0,0174
0,136
0,978
1,41
3,25
7,17
11,5
31
zand
0,0180
0,0421
0,0825
0,151
0,133
0,626
2,66
12,4
162
mar.klei
0,00454
0,524
4,00
5,97
3,05
9,11
10,8
77
fluv.klei
0,160
1,81
4,24
8,43
5,97
14,7
27
loess
6,86
7,00
7,59
7,86
0,773
264 Geochemische bodematlas van Nederland
8,08 11,4 8,23
11,1
14,6 9,02
11,5 5,88
9,22
28 4
4
Y tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
30
40
veen zand mar.klei fluv.klei loess
10
20
Y totaal (mg/kg)
30 20 10
Y totaal (mg/kg)
40
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Y – yttrium
Y tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 265
Zn totaal onderlaag
Zn totaal toplaag 700 80 60 40 20 1 mg/kg
Zn – zink
300 80 60 40 20 0,1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Zn totaal (mg/kg)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
400 200 0 10
50
90
99
1
percentiel
266 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
600
1
10
90
99
90
99
Zn reactief onderlaag
Zn reactief toplaag 300 32 24 16 8 0,1 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
10
50
fluv.klei
90
99
Zn – zink
90 16 12 8 4 0,1 mg/kg
Zn reactief (mg/kg)
200 150 100 50 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 267
Zn CaCl2 extractie onderlaag
Zn CaCl2 extractie toplaag 6,00 0,40 0,30 0,20 0,10 0,001 mg/l
Zn – zink
1,00 0,08 0,06 0,04 0,02 0,001 mg/l
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
Zn CaCl2 extractie (mg/l)
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
1,0
0,5
0,0 10
50
90
99
1
percentiel
268 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
1,5
1
10
90
99
90
99
Zn – totaal gehalten (mg/kg) bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
10,1
19,1
44,5
67,4
57,5
128
303
501
19,5
15,7
zand
0,820
mar.klei
5,81
32,0
51,8
77,4
35,4
fluv.klei
5,01
47,2
87,5
121
46,9
148
86,5
88,0
97,1
14,4
107
17,3
34,7
35,8
loess onder
86,2
2,70
8,29
veen
1,05
3,30
zand
0,0997
0,746
mar.klei
0,583
4,82
24,1
48,2
36,6
7,69
56,7
75,9
34,5
47,8
51,8
fluv.klei loess
3,26 46,6
46,8
1,95
4,03
3,34
6,53
29,4 99,6
73,9 6,60 77,2 104 55,8
50,8
98,2
n 33 175
117
136
115
421
744
28
110
111
4
139
290
31
16,4
124
167
97,2
121
115
174
28
163 56,8
57,1
4
Zn – reactieve gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
top
veen
0,656
9,05
zand
0,194
0,798
3,13
mar.klei
0,0483
3,24
7,91
fluv.klei loess onder
min
3,11 25,1
p5
9,76 25,2
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
17,6
24,0
13,5
38,2
160
202
32
9,69
17,8
29,5
48,5
172
12,3
8,73
5,93
15,9
22,7
49,2
81
16,5
21,7
7,51
26,2
25,6
28,5
4,56
31,5
32,2
32,3
22,9
66,5
91,2
31
15,6
162
13,5
18,3
77
20,6
74,8
27
veen
0,0479
0,0612
0,938
zand
0,124
0,214
0,384
10,8 0,622
14,9 0,440
mar.klei
0,0479
0,611
3,16
5,20
4,21
fluv.klei
0,218
0,431
5,02
7,59
4,70
loess
2,94
2,98
3,11
3,18
0,189
0,974 9,09 13,4 3,50
142
3,66
4,24
275
4,43
28 4
Zn – zink
laag
4
Geochemische bodematlas van Nederland 269
Zn – beschikbare gehalten (mg/l) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
top
veen
0,00110
0,0334
0,0976
0,229
0,256
0,652
2,97
5,60
32
zand
0,00200
0,0163
0,0703
0,146
0,115
0,223
0,460
0,741
171
mar.klei
0,0001
0,0002
0,0007
0,00200
0,00252
0,00720
0,0961
0,163
77
fluv.klei
0,0004
0,0008
0,00678
0,0388
0,0549
0,107
0,263
0,422
28
loess
0,00360
0,00484
0,00982
0,0130
0,00252
0,0144
0,0151
0,0153
veen
0,0004
0,00346
0,0140
0,0326
0,0410
0,216
0,969
1,35
28
zand
0,0002
0,0008
0,00315
0,00840
0,00882
0,0188
0,0534
0,317
164
mar.klei
0,0001
0,0001
0,0003
0,0008
0,000297
0,0008
0,00286
0,149
68
fluv.klei
0,0002
0,000215
0,000750
0,00120
0,00141
0,00550
0,0378
0,0727
24
loess
0,0001
0,000220
70004
0,00100
0,000741
0,00130
0,00178
0,00190
4
Zn – zink
onder
270 Geochemische bodematlas van Nederland
n
4
Zn tegen Al per grondsoort voor de ondergrond veen zand mar.klei fluv.klei loess
150 100
Zn totaal (mg/kg)
400
50
200
0
0
Zn totaal (mg/kg)
200
600
250
toplaag onderlaag
Zn – zink
300
Zn tegen Al per diepte
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 271
Zr totaal onderlaag
Zr totaal toplaag 700 400 320 240 160 80 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
Zr totaal (mg/kg)
Zr – zirkoon
800 400 300 200 100 10 mg/kg
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
400 200 0 10
50
90
99
1
percentiel
272 Geochemische bodematlas van Nederland
10
50
50
fluv.klei
600
1
10
90
99
90
99
Zr reactief onderlaag
Zr reactief toplaag 3,00 1,60 1,20 0,80 0,40 0,02 mg/kg
bodemtypes
bodemtypes
veen zand mar.klei fluv.klei loess
veen zand mar.klei fluv.klei loess toplaag onderlaag
1
veen
10
50
90
99
1
zand
mar.klei
50
fluv.klei
3.000
Zr reactief (µg/kg)
10
2.500
90
99
Zr – zirkoon
2,00 0,64 0,48 0,32 0,16 0,02 mg/kg
2.000 1.500 1000 500 0 1
10
50
90
99
1
10
50
90
99
percentiel
Geochemische bodematlas van Nederland 273
Zr – totaal gehalten (mg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
top
veen
13,1
25,4
103
147
zand
35,7
99,4
181
248
Zr – zirkoon
mar.klei
onder
p75
p95
66,0
178
256
484
33
331
432
614
178
111
max
n
180
232
260
54,6
336
448
611
115
fluv.klei
120
151
176
191
37,5
241
297
368
28
loess
588
591
603
612
20,2
627
655
662
4
49,1
118
254
507
33
veen
35,2
mad
6,06
zand
36,5
mar.klei
40,6
fluv.klei loess
66,5 513
14,1 53,0
30,1
60,7
135
219
334
518
758
178
145
208
259
144 90,7
333
462
644
115
128
173
218
70,4
267
320
381
28
514
517
547
46,6
580
591
593
4
Zr – reactieve gehalten (µg/kg) laag
bodemtype
min
p5
p25
mediaan
mad
p75
p95
max
n
top
veen
23,0
23,8
186
793
803
1.225
2.900
3.024
32
zand
23,0
27,8
120
217
156
364
607
1.104
172
mar.klei
23,4
216
517
805
513
1.193
1.666
2.043
81
59,5
266
867
1.191
742
1.854
2.584
2.669
28
638
642
744
154
847
851
852
4
fluv.klei loess onder
638
veen
23,0
23,0
196
257
437
622
926
31
zand
23,0
52,3
111
173
118
284
568
881
162
mar.klei
23,2
47,3
240
413
257
567
926
1.186
77
fluv.klei
64,5
84,3
188
369
302
715
1.212
1.955
27
188
244
306
344
354
4
loess
160
166
274 Geochemische bodematlas van Nederland
45,0
96,6
Zr tegen Al per grondsoort voor de ondergrond
600
veen zand mar.klei fluv.klei loess
0
200
400
Zr totaal (mg/kg)
400 200 0
Zr totaal (mg/kg)
600
toplaag onderlaag
0
5
10 Al totaal (wt−% Al2O3)
15
0
5
10
15
Zr – zirkoon
Zr tegen Al per diepte
Al totaal (wt−% Al2O3)
Geochemische bodematlas van Nederland 275