”We mogen van geluk spreken dat de huidige westerse ziektes toeslaan na de reproductieve leeftijd, anders waren we óf uitgestorven óf hadden diegenen die genetisch resistent zijn tegen fastfood en weinig beweging de wereld overgenomen.” Foto: H. Piebenga
.
TvOG 4/2007
INTERVIEW
HET GROTE FRITS MUSKIET-INTERVIEW (1)
”Genetisch is er in de 160.000 jaar dat Homo Sapiens op deze wereld is nagenoeg niks gebeurd” Door: ir. L. Henseler
Professor doctor Frits Muskiet (1950) werd in 2000 aangesteld als hoogleraar pathofysiologie en klinisch-chemische analyse aan de wiskunde- en geneeskundefaculteit en als associateprofessor aan de faculteit voor medische wetenschappen in Groningen. Zijn actuele activiteiten liggen onder andere op het vlak van de voeding, zoals essentiële vetzuren en vitaminen, maar ook de relatie daarvan met ziektebeelden als atherosclerose, sikkelcelanemie, maternale en neonatale voeding, psychiatrische ziektebeelden, evolutionaire en evidence based laboratory medicine. Hij begeleidde 22 PhD-studenten en is (co)auteur van meer dan tweehonderd PubMed-geregistreerde publicaties. Op het laatste MBOG-congres hield hij de lezing ’Aanpassing aan de leefomstandigheden; wat de evolutie ons leert over onze voeding’. Zijn onlangs gepubliceerde artikel over het onderzoek naar de moedermelk van een Afrikaanse stam op Chole (Tanzania), een eiland dat in het geografische gebied ligt waar de oudste menselijke resten zijn gevonden, werd opgepikt door Discovery Channel News.
?
Kun je om te beginnen iets vertellen over je achtergrond?
?
”Ik heb binnen de faculteit wis- en natuurkunde chemie gestudeerd, en binnen de chemie was het biochemie. Direct daarna ben ik klinisch chemicus geworden, een specialisatie die in Nederland kwalificeert voor het leiden van een laboratorium binnen de gezondheidszorg. Die interesse in de geneeskunde heb ik van huis uit. Mijn broer is kinderarts, mijn vader was personeelschef in het Sint Elisabeth Hospitaal op Curaçao. Hij
7
was geboren in Suriname en had heel graag de geneeskundige school willen doen, maar daar was onvoldoende geld voor. Hij heeft het maar één jaar kunnen doen. Van mijn moeders kant had ik een opa die in Suriname bioloog was en die heeft ons van jongs af aan interesse voor de biologie bijgebracht. Ik heb die combinatie altijd leuk gevonden, maar ik wist dat ik geen arts wilde worden. Ik wilde geen patiënten behandelen, maar wilde er wel tegenaan zitten. Het grappige is dat naarmate ik ouder word de biologie weer naar boven komt. Nu beschouw ik eigenlijk de hele geneeskunde vanuit de biologie: de mens als onderdeel van de natuur. De meeste van mijn collega’s houden zich bezig met patiëntenzorg, vooral de collega’s in de ’periferie’. Vaak zijn ze hoofd van een laboratorium en doen dan nauwelijks meer het werk waarvoor ze geleerd hebben. Ze zijn manager geworden. Ik had wel de mogelijkheid om het management in te gaan, maar ik wist al direct dat ik dat niet wilde. Omdat het me nooit is gelukt om me te beperken ben ik heel breed bezig, niet alleen binnen de klinische chemie. Sommige collega’s beschouwen mijn werk niet eens als klinisch chemisch. Het is maar net hoe je het definieert. Ik heb altijd ruime definities aangehouden en zie geen zinnige scheidslijnen tussen vakgebieden anders dan door managers bedacht. Het gaat om het onderwerp, niet om waar het binnen valt.”
?
Hoe ben je geïnteresseerd geraakt in voeding en de evolutie?
?
”Voeding heeft me altijd geïnteresseerd. Het is een onderwerp dat binnen ons vakgebied, maar eigenlijk binnen de gehele geneeskunde, een ondergeschoven kindje is. De meeste dokters hebben geleerd om iets op te lossen met een pil, hechten te veel aan genetische factoren en onderschatten de invloed van omgevingsfactoren, hoewel dat laatste gelukkig snel verandert. Toen ik daar tegenaan liep vond ik dat heel vreemd. Van origine ben ik een evidence based hardliner, dus echt klassiek opgevoed binnen de universiteit. In de trant van: zó moet je denken over geneeskunde. Die soms dogmatische benadering heeft me nooit bevredigd en dat is steeds duidelijker een thema voor me geworden. Ik heb
.
TvOG 4/2007
het geluk gehad dat ik in mijn leven ben opgelopen tegen een aantal mensen met veel levenswijsheid, die veel gezien hebben en die een brede visie hebben op het leven. Om een paar van ze te noemen: Larry Marton, een arts en destijds hoofd van Laboratory Medicine aan de University of California San Francisco. Dat je eens voor het duivelse dilemma komt om te kiezen tussen je vak en het management heb ik van hem (aanschouwelijk) geleerd tijdens mijn sabbatical in San Francisco in 1986. ’You can’t do both, otherwise you will dysfunction in at least one, but probably both’. Uriel Bachrach, een hoogleraar microbiologie uit Jeruzalem. Hij was second in command in Jeruzalem tijdens de Zesdaagse oorlog en is hoogleraar geweest over de hele wereld, in Japan, in de Verenigde Staten, en uiteraard in Israël. Hij heeft zo’n ontzettend brede visie, zo’n levenswijsheid. Van hem heb ik veel opgepikt. Een ander is de veel te vroeg overleden David Horrobin. David heeft veel gedaan aan essentiële vetzuren, waaronder visolie. Van zijn hand is de indrukwekkende en mijns inziens belangrijke populairwetenschappelijke pocket ’The Madness of Adam and Eve’. Het geeft een verrassende kijk op de ziekte schizofrenie, die hij in een evolutionaire context heeft gezet. En dan Michael Crawford in Londen, een emeritus hoogleraar en onconventioneel mens, die nog steeds zeer actief is. Ik denk niet dat het toevallig is dat zowel Horrobin als Crawford lange tijd in Afrika hebben gewoond. Michael heeft samen met anderen een hypothese ontwikkeld over de groei van onze hersenen. Dat is iets dat iedereen natuurlijk boeit, of zou moeten boeien: hoe is het gekomen dat wij tijdens de evolutie zulke grote hersenen hebben gekregen. Men noemt het ook wel de aquatic ape-theorie, die wat mij betreft in zijn volle breedte niet zo’n gelukkige aanduiding is voor de hersengroeihypothese. De gedachte is dat we reeds vroeg na de aftakking van de chimpansee een ecologische niche hebben gevonden: een ecosysteem rondom (zoet)water, waar veel vis aanwezig was. Daar zijn goede aanwijzingen voor. Fossielen van onze vroege voorvaders worden vooral rondom meren gevonden. Naast de archeologie geeft ook onze fysiologie en onze pathofysiologie dit aan. Als je kijkt naar onze huidige pathologie,
INTERVIEW dan wordt het steeds duidelijker dat we veel te weinig visolie-vetzuren consumeren. Onze hersenen zijn rijk aan dit soort vetzuren en het staat zo goed als vast dat een lage inname hiervan een oorzakelijk verband onderhoudt met hart- en vaatziekten en psychiatrische stoornissen, vooral depressie. Onze huidige grote tekorten aan voedingsstoffen in de wereld zijn jodium, vitamine A, vitamine D en visolie en die vind je, niet toevallig, bij elkaar in vis. Het is merkwaardig dat die link niet breder wordt onderkend. Die groei van onze hersenen en het rechtop lopen vergden grote aanpassingen in de rest van ons lichaam. We moesten onder andere spieren inleveren; vergeleken met de chimpansee zijn we ronduit zwak. Aangezien die grote hersenen nagenoeg alleen maar op glucose werken, zijn we gevoelig voor het ontstaan van insulineresistentie. Ook hebben we door dat grote brein mogelijk onze haren verloren. Want als hersenen ergens niet tegen kunnen, dan is het tegen warmte. Dus moet je warmte goed kunnen afvoeren en via een behaarde huid is dat niet zo handig. Maar als je beharing verliest, wordt je huid direct blootgesteld aan die felle en hete Afrikaanse zon, want het een en ander speelt zich af in Oost-Afrika, waar de Homo Sapiens oorspronkelijk vandaan komt. Het is dan een voordeel als je zwart bent, want een zwarte huid beschermt uitermate goed tegen schade door de zon. Zo is de invloed van ultraviolette straling (UV) op je huid slecht voor je foliumzuur. Foliumzuur is een wateroplosbare vitamine waar we geen voorraden van hebben en die ontzettend gevoelig is voor UV. Bij blootstelling van een blanke huid aan UV gaat het foliumzuur dat door onze oppervlakkige aderen stroomt kapot. Dat is een evolutionair nadeel, want een foliumzuurtekort geeft absoluut problemen met het nageslacht in de vorm van neurale buisdefecten (’open ruggetje’). We zijn niet zwart geworden vanwege het gevaar van vitamine D-intoxicatie, want dat kan je van zonlicht niet krijgen. Bij blootstelling krijgt je al snel een constant niveau aan vitamine D-voorlopers in je huid, waarbij ze onder invloed van datzelfde UV in zonlicht net zo snel worden aangemaakt als afgebroken. Als je daaropvolgend naar het Noorden trekt, de zogenaamde Out of Africa-hypothese, wordt een zwarte
huid een nadeel want nu krijg je een vitamine D-tekort. In de winter is het in Nederland onmogelijk om door blootstelling van je huid aan de zon voldoende vitamine D te maken en ben je hiervoor volledig afhankelijk geworden van je voeding en opgebouwde voorraden. Vitamine D-tekort op jonge leeftijd geeft een deformatie van het zich ontwikkelende skelet. Daarbij vervormt ook het bekken en is op latere leeftijd een normale baring niet meer mogelijk: een regelrecht evolutionair nadeel. Dat een zwarte huid een nadeel is in deze ’gematigde’ klimaten kan je zien aan de lage vitamine D-spiegels in het bloed van veel allochtonen, hoewel een nagenoeg volledige bedekking van de huid hier ook een rol bij speelt. Zo is er onlangs een onderzoek geweest bij zwangere autochtonen en allochtonen in Den Haag. In vele gevallen bleek vitamine D niet eens aantoonbaar! In het Noorden, met minder zon, was foliumzuurafbraak geen probleem meer, maar werd het van belang om zoveel mogelijk vitamine D te kunnen maken in de huid: de uit Afrika weggetrokken mensen werden wit. Als je kijkt naar de genetische veranderingen die daaraan ten grondslag liggen, dan past dat bij de bovengenoemde theorie: het blijkt dat het systeem van huidpigmentatie zich heel snel via mutaties kan aanpassen aan de nieuwe omstandigheden en dat dit zich bij de migratie verschillende keren heeft voorgedaan. Gegevens uit de ruimtevaart laten zien dat er een duidelijk verband is tussen de hoeveelheid ultraviolette straling die de aarde bereikt en de huidskleur van de oorspronkelijke lokale bewoners. Het aardige is dat er dus meerdere invalshoeken zijn en dat er meerdere disciplines bij betrokken zijn. Het is niet alleen geneeskunde, het betreft ook de ruimtevaart, biologie, genetica, chemie, archeologie, voedingsleer en antropologie, en alles past hier mooi in elkaar.”
?
?
Onze verre gemeenschappelijke voorouders met de mensapen waren grotendeels vegetariërs. Betekent dat dat wij genetisch gezien ook vegetariërs zijn? Of moeten wij vis eten vanwege onze grotere hersenen?
”Waarschijnlijk zijn we in die ecologische ni-
9
che begonnen met ’vis’ eten, hebben we als experiment van de natuur hiervan meer opgeslagen in onze schedel (en elders), en heeft dit pas later tot intelligentie geleid via het maken van meer connecties tussen de neuronen. Stephen Cunanne noemt het de survival of the fattest. Er is in de evolutie niets met voorbedachten rade, zo in de trant van ’laten we eens iets intelligents maken’. Vergeet niet dat ik in de gezondheidszorg werk: aan onze pathologie zie je dat de mens aan te veel stupid designs lijdt om daarin te geloven. Tegen dat vis eten wordt vaak tegengeworpen dat je dan vishaken moet hebben en die hadden onze verre voorouders immers niet, dat is wel duidelijk. Maar het gaat om het biologische ecosysteem: vogels die in een visrijke omgeving leven, eten ook vis en hun eieren zitten vol met visolie. Als je die eieren te pakken kunt krijgen hoef je geen vis te vangen om toch ’vis’ te eten. Alles is ’vis’ in zo’n ecosysteem, schelpdieren, naaktslakken, reptielen, kwallen, krab, kreeft, noem maar op. Uiteindelijk komen die visolie-vetzuren uit het plankton, want die vissen maken het meestal ook niet zelf. Alleen zoetwatervissen kunnen visolie-vetzuren maken. Visolie wordt ”Als je naar de huidige mens kijkt dan zie je geen vegetariër en al zeker geen veganist. Daar zijn diverse goede aanwijzingen voor vanuit onze fysiologie: vitamine B12 komt niet voor in het plantenrijk en vegetariërs hebben dan ook allemaal een probleem met B12 als ze dit niet nemen als supplement. Naar mijn idee overleven vegetariërs bij de gratie van Albert Heijn”. H. Piebenga
.
TvOG 4/2007
vooral via de voedselketen doorgegeven naar de top. Trouwens, doordat veel van die OostAfrikaanse meren tamelijk ondiep zijn, kun je bepaalde vissen gemakkelijk vangen, zeker als ze kuitschieten. Voorbeelden zijn catfish (meerval), die beesten met die snorharen. Vrouwen en kinderen konden meedoen aan het jagen en verzamelen en ook ouden van dagen hadden waarschijnlijk een functie binnen dit geheel. Dat we zes miljoen jaar geleden, toen we nog een gemeenschappelijke voorvader hadden met de chimpansee, vegetariërs waren, dat staat buiten kijf. Maar als je naar de huidige mens kijkt dan zie je geen vegetariër en al zeker geen veganist; daar zijn diverse goede aanwijzingen voor vanuit onze fysiologie. Bijvoorbeeld de manier waarop wij ijzer opnemen. Van alle vormen van ijzer wordt haemijzer het meest efficiënt opgenomen in onze darmen, de transporter is onlangs gekloneerd. En waar komt haemijzer in voor? Uitsluitend in dierlijk materiaal. Er zijn meer aanwijzingen: vitamine B12 komt niet in het plantenrijk voor en vegetariërs krijgen dan ook allemaal problemen met B12 als ze dit niet nemen als supplement. Vitamine D is ook
INTERVIEW
De Out of Africa-theorie in kaart gebracht, op basis van de migratie van mitochondriaal DNA (mtDNA). De getallen in zwart zijn schattingen van het aantal jaren geleden (k=1.000). Evolution Space/Wikipedia
zo’n aanwijzing, er zijn er zoveel. Naar mijn idee overleven vegetariërs bij de gratie van Albert Heijn. Als je vegetarische voeding zou moeten halen uit de natuur en daarvan zou moeten leven, dan ben ik benieuwd of je dat volhoudt in Afrika, waar we vandaan komen. Een olifant eet meer dan 100 kg per dag aan vegetarische voeding. Als wij uit een derglijke vegetarische voeding onze dagelijkse behoefte aan kilocalorieën naar binnen moesten krijgen dan is ons maagdarmkanaal gewoonweg te klein. Let wel: er waren geen aardappelen, geen vleesvervangende sojaproducten en er was ook geen rijst! Als je ons maagdarmkanaal vergelijkt met dat van nabije primaten, bijvoorbeeld de gorilla, dan hebben we een relatief korte dikke darm en een lange dunne darm. We weten dat het colon vooral bedoeld is voor de fermentatie van vegetarische voeding, en dat wij in het duodenum de meeste voedingsstoffen opnemen. We zijn blijkbaar voorbestemd voor energiecompacte voedingsmiddelen en de meest energiecompacte voedingsmiddelen uit de natuur zijn vlees, vis en de schaarse honing. Ook koolhydraten, maar die hebben we nooit op de huidige schaal gegeten. Die kun je terugtraceren naar tienduizend jaar geleden, toen we landbouw gingen bedrijven in Mesopotamië. Zo konden we oogsten wanneer wij wilden, voorraden aanleggen; we waren niet meer afhankelijk van de grillen van de natuur. Evolutionair is dat een fractie van een seconde geleden. Het wordt steeds duidelijker dat de hieruit voortgekomen geraffineerde ’snelle’ koolhydraten en de suikers de werkelijke oorzaak zijn van vele, zo niet alle
typisch westerse ziektes. Laat niemand je vertellen dat westerse ziektes ontstaan door de hoeveelheid vet. Wel is het type vet belangrijk. De Eskimo’s eten zeer veel vet, maar ze hebben weinig hart- en vaatziekten. Het is deze observatie die ten grondslag lag aan de huidige kennis van de gunstige effecten van visolie op hart- en vaatzieken. Sterk geraffineerde koolhydraten en suikers veroorzaken insulineresistentie en obesitas. Loren Cordain, auteur van het boek ’The Paleo diet’, beschouwt koolhydraten als een zwaard met twee scherpe kanten. Aan de ene kant kun je niet zonder koolhydraten omdat je anders de wereldbevolking niet kunt voeden, aan de andere kant kost het ons een heleboel aan westerse ziekten. Hij laat zien dat voor coeliakie, een ziekte waarbij je overgevoelig bent voor gluten (de eiwitten in tarwe), een oplopende gradiënt bestaat vanuit Mesopotamië, waar de landbouwrevolutie het eerst is begonnen, naar West-Europa. Er is een genetische ondergrond, mensen worden dus mogelijk nog steeds geselecteerd op basis van het wel of niet kunnen omgaan met gluten. De grootste problemen zie je in de landen die het laatst met gluten in aanraking zijn gekomen, want daar is de druk nog het hoogst. In Nederland is men pas vijfduizend jaar geleden begonnen met de ’landbouwrevolutie’. Misschien is het even slikken, maar op geleide van de selectiedruk passen wij ons aan op de natuur, zoals aan gluten, de malaria-parasiet, HIV etc. Darwin was de eerste die door had dat ons genoom door de omgeving wordt bepaald en niet andersom (genoom is het totaal aan
11
DNA of genetisch materiaal dat we hebben en met ’omgeving’ wordt onder andere bedoeld de lucht die we ademen, ons voedsel, de bestraling door de zon; LH). We zijn dus perfect aangepast aan de omgeving, maar we hebben in nog geen 200 jaar deze omgeving drastisch veranderd. Dat heeft geleid tot een conflict tussen ons oeroude genoom en die nieuwe omgeving. Laat, in relatie met ziekte, dan ook niemand je vertellen dat ons genoom niet goed in elkaar zit. Lees de kranten: een gen voor dit en een gen voor dat. Voor type II-diabetes is een gen gevonden dat de bezitter maar liefst een 1,4 keer hogere kans geeft op deze ziekte! Ter vergelijking: een vrouw met een Body Mass Index van > 35 kg/m 2 heeft een 100 keer grotere kans op deze ziekte dan haar tegenhanger met een normaal lichaamsgewicht! Ik ben net in Hanoi geweest en heb daar geen mensen gezien met overgewicht, ja toch, een paar toeristen. Hun diabetesprevalentie is uitermate laag. De Noord-Vietnamezen leven nog tamelijk traditioneel en eten heel anders dan wij. Bovendien lopen en fietsen ze nog veel, de brommer heeft het staatbeeld weliswaar grotendeels overgenomen, maar de auto is nog niet voor allen weggelegd. De sterkste relatie met de stijging van overgewicht bij de bevolking is met het aantal uren televisiekijken en het aantal auto’s, niet met de stijging van de inname van het aantal kilocalorieën of met vet. We hebben samen met Vietnamezen gegeten en dat was een maaltijd bestaande uit mager vlees, nog veel meer vis –bijna iedere dag eten ze wel vis–, grote hoeveelheden veelal rauwe groenten, en heel veel verse kruiden, waarvan laatstgenoemde uniek schijnt te zijn voor de Vietnamese keuken. Overal vijvers waarin de bevolking vis kweekt. Voor mij als traditioneel opgeleide in de wis- en natuurkunde en terechtgekomen in de (traditionele) medische wereld was dit een regelrechte eye-opener. Ik ben me er verder in gaan verdiepen en heb er toen een stuk over geschreven, toen nog niet gebaseerd op eigen onderzoek op dit vlak. Tot mijn verbazing hebben velen dat stuk weten te vinden; misschien is het wel mijn best gelezen stuk. Voor de kenners van de huidige universiteit: niet geregistreerd in PubMed en in een blad met een impact factor van 0... Van velen kreeg
.
TvOG 4/2007
ik positieve reacties, enkele spraken eveneens over een eye-opener, maar er zijn ook velen die het maar onzin vinden. Dat is niet verwonderlijk als je je met dit soort controversiële onderwerpen bezighoudt. Uit onderzoek zoals dit krijg je uiteraard niet de bewijzen van het hardheidsgehalte van de natuurkunde of van de placebo-gecontroleerde gerandomiseerde trials in de geneeskunde”.
?
?
Hoe zit het nu precies met de veranderingen in ons genoom en de aanpassing aan onze omgeving?
”De aanpassing aan onze omgeving gaat langzaam, maar sommige dingen gaan juist heel snel. Als er bijvoorbeeld een sterke evolutionaire druk wordt uitgeoefend, dan sterft óf een populatie helemaal uit, óf een paar resistente individuen overleven en kunnen zich vervolgens weer snel vermenigvuldigen. Door veranderingen in hun genoom waren laatstgenoemden reeds voor de aanvang van de selectiedruk hiertegen opgewassen. Dit is nu precies de kracht van genetische variatie in de overleving van de soort. We mogen dus van geluk spreken dat de huidige westerse ziektes toeslaan na de reproductieve leeftijd, anders waren we óf uitgestorven óf hadden diegenen die genetisch resistent zijn tegen fastfood en weinig beweging de wereld overgenomen. Er zijn bepaalde genen die ontzettend snel muteren, bijvoorbeeld de reeds genoemde genen die zorgen voor onze huidskleur. Dat lijkt veel sneller te gaan dan het totale genoom. Aan de hand van de vergelijking van de verschillen tussen het genoom van bijvoorbeeld de chimpansee, resusaap en mens kan je, samen met andere gegevens, de gemiddelde snelheid van verandering schatten. Dan zie je dat de veranderingen in ons genoom niet sneller gaan dan een half procent per miljoen jaar. In die 160.000 jaar dat de Homo Sapiens op deze wereld is, is er dus met ons genoom nagenoeg niets gebeurd. Dat klopt ook, want als je naar bevolkingsgroepen gaat kijken die in alle uithoeken van de wereld wonen, dan zie je dat als je het totaal aan genetische variatie binnen Homo Sapiens op 100% stelt, de rassen onderling maar 2-3% van elkaar verschillen. Kijk je waar de grootste genetische variatie zit, dan vind je die in een populatie binnen één ras. Anders
INTERVIEW gezegd: de Friezen, als populatie binnen het blanke ras, hebben meer genetische variëteit onderling, dan dat de Friezen in hun totaliteit verschillen van de oorspronkelijke bewoners van Zuid-Afrika. Waarschijnlijk is Homo Sapiens ontstaan uit zo’n tienduizend individuen uit de klasse homo die een gesloten gemeenschap hebben gevormd. De genetische variatie die reeds aanwezig was in die tienduizend is dezelfde die we momenteel nog steeds over de hele wereld vinden. De consequentie hiervan is dat ons genoom is aangepast aan de natuur van Oost-Afrika en dus niet aan bijvoorbeeld een fastfood-keten in Groningen. Onder het handjevol genen dat er in die 160.000 jaar is bijgekomen bevinden zich onder andere genen die mensen in malaria-endemische gebieden een zekere mate van bescherming bieden tegen malaria, hetgeen een ziekte is die pas na het ontstaan van Homo Sapiens in betekenis is toegenomen. De genetica ondersteunt de Out of Africatheorie. Een subgroep uit de Aziaten zijn de Beringstraat overgetrokken in de richting van Amerika. Dat is pas tien- tot veertienduizend jaar geleden gebeurd. De Indianen, de oorspronkelijke bewoners van Amerika, zijn genetisch zeer aan elkaar verwant. De minste variatie vind je bij de Indianen en de grootste variatie vind je binnen Afrika, ons aller oercontinent”.
?
?
Kun je wat dieper ingaan op de verschillen tussen ons huidige westerse voedingspatroon en dat van onze voorouders, de jagerverzamelaars?
”De Voedingsraad is nog niet ’om’ voor wat betreft de samenstelling van onze voeding in macronutriënten, maar erkent de gevaren van de ’snelle’ koolhydraten en het type vet. We beginnen te begrijpen hoe die snelle koolhydraten je dik maken en hoe ze je insulineresistent maken. Onvoldoende beweging, voor het eerst genoemd door de Voedingsraad in hun rapport van december 2006, speelt daarbij een onlosmakelijke rol. De huidige discussie in de literatuur is of het gaat om fatness dan wel fitness. Insulineresistentie is in ieder geval de grootste gemene deler en daarmee de gesel van de huidige westerse maatschappij die op zijn minst ten grondslag ligt
aan hart- en vaatziekten en diabetes mellitus type II. Ook de discussie over micronutriënten begint aardig los te komen. Er is kritiek op de manier waarop in de volksgezondheid, inzake aanbevelingen, nogal eenzijdig aandacht wordt besteed aan hun toxiciteit in plaats van aan de consequenties van wijdverspreide subklinische micronutriënten-deficiënties. Voorbeelden hiervan zijn foliumzuur en vitamine D. We kunnen natuurlijk nooit bewijzen wat de Homo Sapiens 160.000 jaar geleden heeft gegeten, daar zijn ook geen fossielen van. Maar je kunt wel proberen te reconstrueren, zoals reeds aangegeven, uit de vindplaatsen van menselijke fossielen, en onze huidige fysiologie en pathofysiologie. Wat je natuurlijk óók kunt doen is ’primitieve’ volken bestuderen die op traditionele wijze rechtstreeks uit de natuur zijn blijven eten. Dat hebben wetenschappers zoals Eaton en Cordain dan ook gedaan. De uitkomst daarvan is dat hun voeding qua samenstelling nogal variabel is. Blijkbaar kunnen wij met ons genoom zeer veel verschillende voedingen aan. Maar de bottom line is: we hebben altijd veel groente en fruit gegeten en we hebben veel dierlijk materiaal gegeten. Uitgedrukt in hun componenten vertaalt dit zich in een voeding die gekarakteriseerd wordt door laag-koolhydraat (veelal in de vorm van vezels), hoog-eiwit, matig-vet (matig-verzadigde-, hoog-enkelvoudig onverzadigde-, matig-meervoudig onverzadigde-, hoog-omega-3 vetzuren), laag-natrium, hoog-kalium, hoog-vitaminen en mineralen (waaronder folaat, vitamines A en D, jodium en calcium) en een grote variëteit aan anti-oxidanten afkomstig uit zowel dieren als planten. Het is deze samenstelling waarop we in de evolutie zijn geselecteerd en het is ook deze samenstelling waarnaar we terug zouden moeten gaan om de harmonie te herstellen met ons oeroud genetisch materiaal. Het interessante is dat deze voeding het meest lijkt op de Mediterrane voeding. Uit de Lyon Diet Heart-studie zijn bewijzen naar voren gekomen dat Mediterrane voeding gunstig werkt op het voorkómen van hart en vaatziekten. Mogelijk moeten we meer onderzoek doen bij mensen die nog traditioneel leven in de buurt van het (zoet)water. Daarmee moet je wel snel zijn want hun aantal wordt met de dag kleiner. In een aantal studies hebben wij
13
ons gericht op de moedermelk-vetzuursamenstelling van Tanzaniaanse vrouwen die vis als belangrijkste eiwitbron hebben en daarnaast veel groente en fruit eten en weinig koolhydraten. Het interessante is dat hun moedermelk niet voldoet aan de aanbevelingen voor de vetzuursamenstelling van flesvoeding, maar dat hun kinderen kerngezond zijn. Dat die moedermelk in onze ogen niet voldoet is ook geen wonder want die aanbevelingen zijn gebaseerd op de samenstelling van de melk van westerse moeders. Een prachtige cirkelredenering! Voor mij is het geen vraag wie hier nu eigenlijk ’de norm’ zou moeten zijn. Dat je zulke ecosystemen als bron van onze voeding moet beschouwen wordt overigens heftig bestreden, vooral door antropologen. Populaire tegenhanger is de ’savanne-theorie’ die stelt dat we stoere jagers waren op de savanne (grasland). Wat Crawford daarover zegt is dat het enige dat je tijdens het jagen op de savanne niet moet doen is rechtop lopen. ”Heb je ooit een cheeta zien jagen op de savanne, bijvoorbeeld in de Ngorongoro krater? Dat doet hij, kan ik je uit eigen ervaring vertellen, door zo laag mogelijk te blijven want als hij z’n kop opheft, is hij gezien. En heb jij wel eens geprobeerd om – en dan niet in een safaripark– zo’n wild beest te
pakken te krijgen? Dat is zelfs met moderne wapens nog niet zo gemakkelijk”. Het is onwaarschijnlijk dat onze voorvaders op die open vlakte met een speer achter een antilope aanzaten. Bovendien heb je in die hete Afrikaanse zon veel water nodig: je verdampt veel en onze nieren zijn geen kampioenen in het terugresorberen van water. We zijn in deze geen woestijnratten. Dat betekent dus dat wij altijd veel water moeten drinken en dan ga je zeker wonen op een plaats die mijlenver verwijderd is van het (zoet)water waar voeding voor het grijpen ligt?”
?
?
Hoe kijk je aan tegen het bloedgroep-dieet, ontwikkeld door de Amerikaanse natuurarts Peter D’Adamo? Volgens dit dieet stammen mensen met bloedgroep O af van de jager-verzamelaars en zouden evolutionair gezien vooral vlees moeten eten, terwijl mensen met bloedgroep A van de landbouwers afstammen en vooral vegetarisch zouden moeten eten.
”Tja, die heeft zijn hypothese dus niet goed afgestemd op een aantal evolutionaire feiten.
.
TvOG 4/2007
Meta-analyse bewijst gunstig effect van isoflavonen op botconditie Uit een meta-analyse blijkt dat consumptie van
was toegenomen ten opzichte van degenen die
isoflavonen (fytonutriënten die van nature voor-
een placebo kregen.
Nieuws uit de research
al in soja worden aangetroffen) de botvorming
Ook bleek dat bij mensen die isoflavonen con-
stimuleert en de botresorptie vermindert. Om
sumeerden, in vergelijking met proefpersonen
geschikte studies voor de meta-analyse op te
die dit type fytonutriënten niet gebruikten, de
sporen raadpleegden de onderzoekers onder
deoxypyridinoline-concentratie in de urine (een
meer de PubMed-, MEDLINE- en EMBASE- data-
marker voor botresorptie) significant was afge-
bases. Tot de criteria waaraan de geselecteerde
nomen.
projecten moesten voldoen behoorden een ge-
Vermeldenswaard is verder dat een gunstig
randomiseerde, gecontroleerde onderzoeks-
effect van isoflavonen op de botresorptie reeds
opzet, alsmede bepaalde eisen inzake markers
werd waargenomen bij een innameniveau van
voor botresorptie en botvorming.
minder dan 90 mg per dag en een interventieperiode van minder dan twaalf weken.
De 9 voor de meta-analyse geselecteerde studies omvatten in totaal 432 proefpersonen. Bij analyse van de gegevens werd vastgesteld dat
Ma DF et al: ’Soy isoflavone intake inhibits bone resorption and stimulates bone formation in menopausal women: meta-analysis of randomized controlled trials’; Eur. J. Clin. Nutr., Epub 28 maart 2007; doi: 10.1038/sj.ejcn.1602748.
bij isoflavonen-gebruikers de serum BAP-waarde (een biomarker voor botvorming) significant
(E.d.B.)
De splitsing tussen bloedgroep A en B heeft ongeveer drie miljoen jaar geleden plaatsgevonden, en bloedgroep O komt voort uit A, door recentere opsplitsingen die hebben plaatsgevonden nog vóór de Out of Africamigratie. Bloedgroep O bleek zeer succesvol en is tegenwoordig in nagenoeg alle bevolkingsgroepen de meest voorkomende (wereldwijde allel-frequenties B:A:O = 16:21:63). De overgang van jager-verzamelaar naar het bedrijven van landbouw is ongeveer 10.000 jaar geleden gebeurd. Jagende en verzamelende voorlopers van Homo sapiens met bloedgroep A, die volgens D’Adamo dus vegetarisch moeten eten, waren dus ruim aanwezig nog voor er sprake was van bloedgroep O en nog niemand aan landbouw had gedacht. En uit deze bloedgroep A komt dan voort een bloedgroep O, die vooral vlees moet eten, en zeer succesvol blijkt als we landbouw gaan bedrijven. De feiten zijn dus precies tegengesteld aan de hypothese van D’Adamo. Wat bloedgroep O zo succesvol heeft gemaakt is onduidelijk, maar mogelijk hebben we hier te doen met selectie door infecties. Nieuwe inzichten suggereren dat malaria daarbij betrokken is. Malaria heeft een grote selectiedruk op ons genoom uitgeoefend en doet dat nog steeds. Het heeft zich mogelijk kun-
nen uitbreiden vanwege het bedrijven van landbouw en het houden van vee”. Het vervolg van dit vraaggesprek kunt u lezen in het oktobernummer van dit tijdschrift.
15
Bij een kleinschalige klinische studie bij mensen
stond uit 3 x daags oraal 480 mg curcumine plus
met een erfelijke vorm van darmkanker bleek
20 mg quercetine. Curcumine, de stof die de
suppletie met curcumine plus quercetine het
gele kleur geeft aan kerriepoeder, komt van
aantal adenomen in de darm belangrijk te ver-
nature voor in de wortelstokken van de plant
minderen.
Curcuma longa (turmeric). Het tot de flavonoï-
Het onderzoek had betrekking op vijf patiënten met FAP (familiaire adenomateuze polyposis). Bij deze dominant overervende aandoening
den behorende quercetine is onder meer aanwezig in uien, appels en boerenkool. Na een suppletieperiode van gemiddeld zes
kunnen grote aantallen colorectale adenomen
maanden was bij alle vijf patiënten zowel de
ontstaan. Deze op zichzelf goedaardige polie-
hoeveelheid poliepen als de grootte ervan af-
pen kunnen zich echter tot maligne gezwellen
genomen. Gemiddeld was het aantal intestina-
ontwikkelen en uiteindelijk treedt darmkanker
le adenomen (in rectum en ileum) 60,4% ver-
op. Bij elk van de patiënten die aan het onder-
minderd, terwijl de omvang van de gezwellen
zoek deelnamen was de dikke darm reeds chi-
gemiddeld 50,9% kleiner was geworden.
rurgisch verwijderd. Daarbij was bij vier personen de endeldarm behouden. Bij de andere
Cruz-Correa M et al: ’Combination treatment with curcumin and quercetin of adenomas in familial adenomatous polyposis’; Clin. Gastroen. Hepatol. 4(8):1035–1038, aug. 2006.
patiënt was een verbinding tussen dunne darm en anus gemaakt. De toegepaste suppletie be-
(E.d.B.)
Nieuws uit de research
Onderzoek wijst op protectieve werking van curcumine/ quercetine-combinatie tegen erfelijke darmkanker
INTERVIEW
HET GROTE FRITS MUSKIET-INTERVIEW (2)
”Ik vind het raar dat je via een randomized controlled trial moet bewijzen dat je gezond bent” Door: ir. L. Henseler
”We mogen van geluk spreken dat de huidige westerse ziektes toeslaan na de reproductieve leeftijd, anders waren we óf uitgestorven óf hadden diegenen die genetisch resistent zijn tegen fastfood en weinig beweging de wereld via natuurlijke selectie overgenomen.” Aan het woord is prof. dr. Frits Muskiet, hoogleraar pathofysiologie en klinisch-chemische analyse aan de wis- en geneeskundefaculteit en associate-professor aan de faculteit voor medische wetenschappen in Groningen. Vanuit zijn interesse voor voeding en evolutie is hij een hartstochtelijk pleitbezorger van een terugkeer naar het voedingspatroon van de oermens. Doordat we in de afgelopen twee eeuwen onze leefomgeving en voedingsgewoonten drastisch hebben veranderd is er een conflict ontstaan tussen ons oeroude genoom en deze nieuwe omgeving. De meeste westerse ziekten moeten dan ook niet worden gezien als een uitvloeisel van een slecht geconstrueerd genoom maar van een ongezonde lifestyle. Hieronder volgt het tweede deel van een uitvoerig vraaggesprek met deze breed georiënteerde wetenschapper.
”Als je kijkt naar ’primitieve’ volken die op traditionele wijze rechtstreeks uit de natuur zijn blijven eten dan kun je zien dat de mens van oudsher altijd veel groente en fruit heeft gegeten en veel dierlijk materiaal. Uitgedrukt in hun componenten vertaalt dit zich in een voeding die gekarakteriseerd wordt door laag-koolhydraat, hoog-eiwit, matig-vet, laagnatrium, hoog-kalium, hoog-vitaminen en mineralen en een grote variëteit aan anti-oxidanten, afkomstig uit zowel dieren als planten. Het is deze samenstelling waarop we in de evolutie zijn geselecteerd en het is ook deze samenstelling waarnaar we terug zouden moeten gaan om de
7
harmonie te herstellen met ons oeroud genetisch materiaal.”
?
Hoe staat dit verhaal in relatie tot bepaalde aandoeningen, bijvoorbeeld schizofrenie?
?
” Ik zou daarvoor Horrobin willen citeren, want dit heb ik niet zelf bedacht. In zijn boek ’The Madness of Adam and Eve’ ontvouwt hij zijn theorie dat eerst de hersenen zijn gaan groeien en dat daarna pas de hoge intelligentie is ontstaan. De Neanderthaler bijvoorbeeld had meer hersenen dan wij maar was niet zo slim, anders was hij niet verdwenen. Eén van de theorieën is dat wij, de Homo Sapiens, hem hebben uitgemoord. Homo Sapiens en de Neanderthaler leefden gelijktijdig in Europa, maar plotseling was de Neanderthaler vertrokken. Dat komt niet doordat hij is gaan roken, neem ik aan. Hersenomvang maakt geen intelligentie, het gaat om het aantal connecties tussen de hersencellen. Horrobin beschrijft een vrouw die maar een dun schilletje hersenen had vanwege een hydrocefalie (een waterhoofd) waardoor veel hersenweefsel kapot was. Dat overgebleven schilletje heeft echter wel veel connecties kunnen maken, waardoor ze boven verwachting functioneerde maar waarschijnlijk nooit een Nobelprijs zou winnen. De evolutie is uiteraard niet gestopt bij Homo Sapiens en zoals bekend ontstaat schizofrenie op jong volwassen leeftijd. Hij vermoedde dat schizofrenie een variant is die eigenlijk programmeert voor superintelligentie. Er zouden mutaties zijn opgetreden die in feite onze intelligentie nog verder ontwikkelden, maar dat genotype heeft een omgeving nodig met extra veel visvetzuren en andere voedingscomponenten afkomstig uit het water ecosysteem; brainfood zogezegd. In de afgelopen eeuwen zijn we juist minder van deze voedingsstoffen gaan eten en dit genotype is daarvoor juist het meest gevoelig. Het tekort aan deze stoffen zou met name optreden tijdens de ontwikkeling van de hersenen van het kind in de baarmoeder en deze tekorten zouden nog een tweede keer toeslaan op adolescente leeftijd als de hersenen zich reorganiseren tot die van een volwassene. Deze gedachte is zeker niet merkwaardig, want als we over de ’genetische basis van ziekte’
.
TvOG 5/2007
praten dan gaat het vooral over een oorzaak die gezocht moet worden in de zogenaamde disease susceptibility genes. Dit zijn volstrekt normale genen waarin kleine verschillen zitten ten opzichte van het ’wildtype’. We noemen dit fenomeen ook wel polymorfisme. Deze genen geven aanleiding tot het ontstaan van ziekte als de omgeving ontoereikend is. Ze zijn dus uitdrukkelijk niet de oorzaak! Als voorbeeld: mensen met het zgn. MTHFR TT-genotype hebben meer folaat nodig dan het ’wildtype’. Krijgen ze dit niet dan heb je op lange termijn grotere kans op problemen, waaronder meer hart- en vaatziekten en schizofrenie. In ontwikkelingslanden, waar mensen vaak nog redelijk traditioneel eten, zie je dat schizofrenie niet zo fulminant verloopt als in de westerse wereld. De World Health Organization heeft dit al meer dan dertig jaar geleden vastgesteld alhoewel de wetenschappelijke hardheid hiervan kan worden aangevochten.”
?
?
Je zou dus schizofrenie kunnen voorkomen of zelfs genezen door de juiste voedingsstoffen in grotere hoeveel heden toe te dienen?
”Voorkomen mogelijk wel, genezen is echter de vraag, misschien wel ’milder laten verlopen’. Opvallend is dat zwangerschapscomplicaties de sterkst voorspellende factoren zijn voor het ontstaan van schizofrenie op latere leeftijd. Het kan dus ook komen door zoiets als onvoldoende transport van zulke stoffen over de placenta en dat juist in die gevoelige vroege fase van de aanleg van onze hersenen. Het is de vraag of je dat nog wel volledig kunt repareren als het eenmaal is geschied. Op grond van –de door de genetici veel misbruikte– tweelingstudies wordt gezegd dat schizofrenie erfelijk is, maar erfelijk en erfelijk moet je van elkaar onderscheiden. Ik noem iets een erfelijke ziekte als het gaat om een ziekte die voortkomt uit een onafwendbare programmatuur in de genen. Ongeacht de omgeving leidt dit foutieve program tot ziekte. Denk hierbij bijvoorbeeld aan chromosoomafwijkingen en aangeboren stofwisselingsziektes, bijvoorbeeld het adrenogenitaal syndroom (overproductie van androgene hormonen door de bijnierschors) waarop we in Nederland alle pasgeborenen
INTERVIEW
”In Nederland is jarenlang verrijking van de voeding met foliumzuur tegengehouden vanwege het idee dat bij dagdoseringen van meer dan 1 mg een vitamine B12-deficiëntie wordt gemaskeerd. Als B12-deficiëntie dan zo wijdverbreid is waarom verrijken we dan niet met een combinatie van foliumzuur en vitamine B12?” H. Piebenga
screenen. Maar als je zelf de omgeving verandert en je daardoor een conflict veroorzaakt met wat men oneerbiedig disease susceptibility genes noemt, ga je dan die vostrekt normale genen de schuld geven van de ziekte die hieruit ontstaat? Zo zijn wereldwijd veel collega’s op zoek naar ’de genetische basis van type II-diabetes’ of naar ’de genetische oorzaak van astma’. Uiteraard vinden ze niets bijzonders, maar stel dat ze iets vinden, is dan hun volgende stap om die volstrekt normale genen via gentherapie tot de orde te roepen zodat we kunnen doorgaan om ons vol te eten en de lucht te verontreinigen? Dit is uiteraard wat gechargeerd want de pathofysiologische kennis die hieruit voortvloeit is wel belangrijk voor de ontwikkeling van geneesmiddelen, maar vanuit het oogpunt van preventie voegt dit niets toe. Volgens mijn definitie blijven er maar heel weinig aandoeningen over die je een genetische ziekte kunt noemen. Veel dingen lijken erfelijk, maar zijn het niet, ongeacht al die tweelingstudies. Het gaat meestal om ’cultuur’, hetgeen per definitie alles is wat mensen aan elkaar doorgeven buiten de genen. Het is vaak simpelweg de traditie binnen een gezin. Neem bijvoorbeeld dikke kinderen. Wat is de meest voorspellende factor voor het ontstaan van dikke kinderen? Het antwoord luidt, waar je ook onderzoekt, in de V.S., Nederland etc.: dikke ouders. Is hiermee bewe-
zen dat het erfelijk is? Nee, hiermee is bewezen dat voedingsgewoonten in een gezin worden doorgegeven. Het is dus in feite cultuurgebonden.”
?
Hoe denk je over het gebruik van voedingssupplementen?
?
”Genuanceerd. Met ijzer, anti-oxidanten en oxidatieve stress in het algemeen moet je bijvoorbeeld heel voorzichtig zijn. Waar het om gaat is een balans, niet om de individuele stoffen per se. Met supplementen kan je onbedoeld balansen verstoren waarvan we momenteel geen of weinig kennis hebben, maar dat kan je met onevenwichtige voeding en een verontreinigd milieu evenzo. Wel is het intussen duidelijk dat we van sommige vitaminen en mineralen meer nodig hebben dan momenteel wordt aanbevolen en dat velen in de westerse wereld niet voldoen aan de huidige aanbevelingen. Folaat, vitamine D en visvetzuren behoren tot de meest schrijnende voorbeelden. Ik heb een beetje het vertrouwen verloren in de manier waarop voedingsnormen en aanbevelingen totstandkomen en de manier waarop de overheid zich voor wat betreft vitaminen en mineralen louter richt op toxiciteit. Neem bijvoorbeeld de vetzuursamenstelling van flesvoeding. In het ’American Journal of Clinical Nutrition’ is onlangs een studie verschenen waarin is gekeken naar het gehalte aan DHA, een visvet-
9
”De Maasai zijn zo fit dat zij met recht de evolutionaire norm mogen zijn voor de mate van insulineresistentie/gevoeligheid van Homo sapiens.” iStockphoto
zuur, in de moedermelk van vrouwen in diverse landen. De meeste woonden in westerse landen. De redenering is simpel: je neemt het gemiddelde DHA-gehalte en dat is dan de norm voor toevoeging aan flesvoeding. Hoezo? Anderen bevelen op goede gronden aan dat westerse mensen meer vis moeten eten om hart- en vaatziekten en andere ellende te voorkomen en daarvoor is onlangs de norm voor volwassenen van 200 naar 450 mg visolievetzuren per dag opgetrokken. Daar voldoet vervolgens nagenoeg niemand aan, maar tegelijkertijd verheffen anderen de borstvoeding van diezelfde moeders die blijkbaar te weinig vis eten tot norm voor baby’s. Met die norm van 450 mg heb je indirect gezegd dat de meeste westerse baby’s te weinig DHA krijgen. Ik noemde al eerder ons onderzoek naar de vetzuursamenstelling van moedermelk in Chole (zie deel 1 van dit interview; red.). Vis is hun belangrijkste eiwitbron en verder eten ze veel groente en fruit, weinig koolhydraten en ze gebruiken niet die dagelijkse plas linolzuur zoals wij. Hun kinderen zijn kerngezond maar de vetzuurgehaltes (waaronder linolzuur) van hun moedermelk blijken niet te voldoen aan onze aanbevelingen voor de vetzuursamenstelling van flesvoeding. Die zijn immers gebaseerd op de samenstelling van de melk van westerse moeders. Wie is hier nu eigenlijk de norm? Deze redenering met onszelf als norm zie je keer op keer opduiken, ook in mijn vakge-
.
TvOG 5/2007
bied van de klinische chemie. Zo is ons gemiddelde serum-cholesterolgehalte bepaald niet de waarde die je zou moeten nastreven en dat geldt net zo min voor ons folaat, vitamine D etc. Eigenlijk zou je in deze geen enkele norm die ontleend is aan de westerse mens moeten accepteren want voor je het weet voegen we PCB’s en dioxines toe aan de flesvoeding. De enige echte norm voor cholesterol is die van de Maasai op de steppen in Tanzania en Kenia en die hebben een serum-cholesterol van 3 mmol/l. Het gaat wat mij betreft in zulke zaken dus niet om een relatieve norm, maar om de absolute norm die de harmonie weergeeft met ons oeroude genoom.”
?
Hoe doen die Maasai dat?
?
”De Maasai zijn superfit, dat weet men al uit onderzoek dat in 1965 is gepubliceerd in de ‘Lancet’. Onderzoekers hebben een loopband meegenomen naar de steppen in Tanzania om er Maasai mannen op te laten rennen. Hun niveau van fitness werd gemeten aan de hand van de z.g. maximale zuurstofconsumptie (VO2 max). Gemiddeld bleek hun VO2 max veel beter dan die van mensen in Boston en twee van die jongens renden daar op die steppe een in die tijd regerend Olympisch kampioen langeafstandlopen en een Zweedse skikampioen eruit. Ik heb hun VO2
INTERVIEW max ook eens vergeleken met die van huidige topsporters en die bleek ook hoger dan van de recente Tour de France-winnaars Miguel Indurain en Lance Armstrong. Die Maasai zijn zo fit dat zij met recht de evolutionaire norm mogen zijn voor de mate van insulineresistentie/gevoeligheid van Homo sapiens. Als je superfit bent ben je supergevoelig voor insuline zodat je glucose nagenoeg insulineonafhankelijk kunt opnemen in je spieren. Het wordt steeds duidelijker dat insulineresistentie centraal staat in het ontstaan van hart- en vaatziekten, type II-diabetes en enkele andere typisch westerse ziektes, waaronder de late aanvangsvorm van preeclampsie (voorloper van zwangerschapsvergiftiging). De Maasai kennen nagenoeg geen harten vaatziekten; die ontstaan echter wel als ze naar de grote stad verhuizen. Traditioneel levende Maasai vrouwen hebben een BMI van 20 kg/m2 en hebben direct na de bevalling een gewicht dat gelijk is aan dat vóór de zwangerschap. Preeclampsie komt onder de Maasai vrouwen nagenoeg niet voor. Ze eten koeienvlees, maar heel weinig, want die koeien zijn veel waard. Ze drinken melk met hoog verzadigd vet en dat mengen ze soms met het bloed van hun koeien. Aan de hand van de vetzuursamenstelling van hun moedermelk konden we bevestigen dat ze veel verzadigd vet eten. Een pikant detail is dat ze, evenals de meeste mensen in de wereld, die lactose in de melk helemaal niet zo goed verdragen. Ze tappen de melk af in een kalebas en laten die een tijdje staan. Hierbij ontstaat verzuring want die kalebas zit vol met lactobacillen die de lactose omzetten naar lactaat. Er is maar één ras dat redelijk goed tegen lactose kan en dat is toevallig een minderheid in deze wereld: het blanke ras. We weten ook hoe dat genetisch in elkaar zit, want normaal is dat je na de zuigelingperiode de lactase in je darm verliest. Bij de blanken zijn mutaties opgetreden die ervoor zorgen dat die lactase ook als volwassene nog aanwezig is in de darm, zodat melk wordt getolereerd. Je kunt dus beter spreken over ’lactose-tolerantie’, of over ’lactase-persistentie’, bij een klein deel van de wereldbevolking en dus beter niet over lactose-intolerantie bij het overgrote deel. De gedachte is dat op deze mutatie is geselecteerd toen
de pastorale blanken melk gingen drinken. Het onvermogen om lactose te splitsen is immers een goede reden om aan de diarree te raken en te overlijden vanwege de hiermee gepaard gaande uitdroging. Zo werkt het in de evolutie: als je daar een paar generaties overheen laat gaan dan blijven vanzelf de lactase persistente individuen over.”
?
Is het tegenwoordig nog wel verstandig om veel vis te eten, nu er zo veel kwik in vis zit?
?
”Dit ligt weer eens genuanceerd en heeft veel met risicoperceptie te maken. Een vriend van mij heeft onderzoek gedaan naar de effecten van PCB’s en dioxines in moedermelk. Hij heeft uitgebreid neurologisch onderzoek gedaan bij pasgeborenen en gekeken naar de PCB-gehaltes die ze met de borstvoeding naar binnen kregen. De resultaten werden vergeleken met flesgevoede kinderen en na veel rekenwerk kwam hij tot de conclusie dat het geven van moedermelk nog altijd gunstiger is dan het geven van flesvoeding, ondanks de PCB’s. Dat is genuanceerd denken. Je kunt dezelfde redenering projecteren op de huidige ’visproblematiek’ en onderzoeken: wat zijn de voordelen en wat zijn de nadelen? Begrijp me goed, uiteraard is niemand ervoor om PCB’s en kwik te eten, maar in een adequate risicoanalyse moet je de omvang van de schade afwegen tegen de voordelen. Zo kwam men ook hier tot een scenario waarin de voordelen groter zijn dan de nadelen, met een aanbeveling om de risico’s zoveel mogelijk te beperken door gevarieerd te eten aan vis en bepaalde soorten te mijden. Je kunt je ook afvragen of je vis wel kunt vervangen, want vis is niet alleen een creatieve verpakking voor een beetje visolie. Wat dat laatste betreft is men met genetische manipulatie al zo ver gevorderd dat men de laatste stap bij het maken van het visolievetzuur DHA in oliezaaddragende planten, zoals soja, zo goed als onder de knie heeft. Je kunt je vervolgens natuurlijk afvragen of je wel genetisch gemodificeerde producten wilt eten. Eén ding is zeker: je kunt er waarschijnlijk wel het visolietekort in de wereld mee opheffen en dat moet je dan weer afwegen tegen de hoeveelheid schade die genetisch gemodificeerde producten gaan opleveren. Dat
11
weten we niet exact en is derhalve onderwerp van heftige emotie. Zo’n heftige emotie onder de bevolking zie je vooral als de wetenschappers het ook niet weten, zoals je kon zien in de BSE-crisis. Toen de wetenschappers nog niet precies wisten wat BSE inhield, was de bevolking in alle staten. Er werden doemscenario’s gemaakt waarin CreutzfeldtJakob een slachting zou gaan aanrichten. Wat er uiteindelijk van is terechtgekomen lijkt mee te vallen en je hoort er nagenoeg niets meer over. Foliumzuur vind ik ook zo’n voorbeeld. In Nederland is jarenlang verrijking van de voeding met foliumzuur tegengehouden vanwege het idee dat bij doseringen van meer dan 1 mg per dag de neurologische problematiek van een vitamine B12-deficiëntie wordt gemaskeerd. De anemie hef je op, maar je houdt de neurologische problemen, sterker nog, misschien maak je die wel erger. In het artikel dat daar destijds over is geschreven ging het echter over 5 mg foliumzuur. Vervolgens komt er een voedingsdeskundige bij die een veiligheidsmarge invoert en daarbij de keus heeft uit een factor 5 of 10. Gelukkig heeft hij 5 genomen –de dosering dus door 5 gedeeld– anders was mogelijk zelfs het advies in gevaar gekomen om foliumzuur te slikken vanaf voor de conceptie. Overigens, van dat advies komt eigenlijk maar weinig terecht en dat koppel je dan toch onwillekeurig aan datgene wat men in de kliniek ziet. De kinderarts Verhagen in Groningen heeft gedocumenteerd dat bij alle 22 pasgeborenen in Nederland bij wie in de periode 1997– 2004 actieve levensbeëindiging is toegepast sprake was van uitzichtloos en ondragelijk lijden op basis van een ernstige vorm van spina bifida en hydrocefalus. Hoewel je de oorzaak in individuele gevallen natuurlijk niet kent, weten we wel dat het grootste deel van de neurale buisdefecten kan worden voorkómen door een betere folaatstatus van de moeders. Terugkomend op de maskering van een vitamine B12-deficiëntie als reden om onze voeding niet met foliumzuur te verrijken kun je je ook afvragen of een potentieel foute diagnostiek van een dokter bij een enkeling de foliumzuur-verrijking van een complete natie mag tegenhouden. En als vitamine B12-deficiëntie dan zo wijdverbreid is waarom doen we daar dan niets aan? Van B12 is in het re-
.
TvOG 5/2007
levante gebied geen toxiciteit bekend, dus waarom verrijken we dan niet met een combinatie van foliumzuur en vitamine B12? Aangename bijkomstigheid is dat de vitamine B12-status van de risicogroep verbetert zonder de anderen schade te berokkenen. Maar nee, we doen niets aan het vitamine B12-tekort dat vooral voorkomt onder de bejaarden, en waarvan momenteel mogelijk een deel in de hoek wordt gezet van Alzheimer, terwijl je ze eenvoudig en goedkoop kunt behandelen. Een zwaargewicht commissie is op dit moment weer bezig om het foliumzuuradvies op te poetsen. Ik ben benieuwd: uit de landen waar ze zijn gaan verrijken komen alleen maar goede berichten, de Engelsen hebben onlangs besloten om te gaan verrijken en het RIVM heeft onlangs die 1 mg foliumzuur bovengrens van tafel geveegd. Je ziet in de maatschappij en binnen de geneeskunde veel risicovollere handelingen gebeuren dan dat je je zorgen moet gaan maken over zulke zaken. Risico is vaak een onderwerp van (mis)communicatie en perceptie: het gevaarlijkste dat we dagelijks doen is in de auto stappen en de straat oversteken en daar denk je meestal niet zo bij na. Ondertussen doen de nieuwsmedia in dit ’tijdperk van het genoom’ ons denken dat we vooral genetisch niet goed in elkaar zitten. Nagenoeg dagelijks zie je berichten over een gen voor dit en dan weer een gen voor dat, terwijl het grootste risico voor chronische ziektes niet ligt in onze genen maar in onze lifestyle. Maar op de middelbare school doceren we hierover nagenoeg niets en die successtory zetten we voort op de universiteit. Je kunt artsen nog steeds horen zeggen dat als je maar gezond (?) eet je meer dan voldoende naar binnen krijgt. Ik weet niet waar die wijsheid vandaan komt, want ze weten meestal niet hoe die voedingsnormen totstandkomen, noch wat er in de voeding zit zoals die in onze mond verdwijnt. Bovendien, lifestyle-verandering werkt immers toch niet en we hebben geleerd om alles op te lossen met een pil. Gelukkig lijkt er een kentering aan te komen.”
?
?
En wat vinden reguliere voedingsinstanties, zoals het Voedingscentrum en TNO, van je opvattingen?
”Als klinisch chemicus kom ik niet uit ’de
INTERVIEW Voeding’ en heb ik vanwege mijn werkzaamheden in het UMCG weinig direct met ze te maken. Wel ben ik al tweemaal gevraagd om zitting te nemen in een commissie die het beste proefschrift uit ’de Voeding’ moest selecteren en ben ik destijds gevraagd om toe te treden tot de wetenschappelijke adviesraad van het Vitamine Informatie Bureau. Ik geloof dat men het een voordeel vindt dat ik uit een andere discipline kom. Wat me aan hen opvalt is hun voorzichtigheid, maar misschien is dat wel het verschil tussen de Volksgezondheid en de Gezondheidszorg. Ze moeten ook wel voorzichtig zijn want je kunt niet het ene jaar dit zeggen en het andere jaar dat. En dat alles in een wetenschappelijke context die gekenmerkt wordt door een chronisch tekort aan harde data. Desalniettemin vind ik het wel merkwaardig –en waarschijnlijk vinden zij dat in hun hart ook wel– dat de tendens is dat je via een randomized controlled trial (RCT) moet bewijzen dat je gezond bent en dat we niet meer halen uit een heldere redenering vanuit de biologie, lees: gezond verstand. Moeten mensen in de tropen met een veel hogere vitamine D-status bewijzen dat daar geen problemen door ontstaan, en moeten we eerst laten zien dat die moedermelk in Chole misschien niet toch verborgen bijwerkingen heeft op latere leeftijd? Op deze wijze zit evidence based medicine ons alleen maar in de weg. Er is ook geen RCT uitgevoerd om te bewijzen dat roken schadelijk is voor de gezondheid. Het springen uit een vliegtuig zonder parachute is wel eens goed gegaan en springen met een parachute is geen garantie voor het voorkomen van ernstige verwondingen. Deze combinatie vraagt dus om het uitvoeren van een RCT om de effectiviteit van parachutes wetenschappelijk te onderbouwen! De uitvinder van evidence based medicine, Sackett, heeft het in ieder geval zo niet bedoeld, want die definieerde het als het beste medische bewijs (dus niet noodzakelijkerwijs een RCT of metaanalyse), in combinatie met de normen, waarden en opvattingen van zowel de patiënt als de dokter. In Volksgezondheidsterminologie gaat het over de burger, niet de patiënt. Ontleend aan de verkoop van voedingssupplementen heeft deze burger blijkbaar niet veel vertrouwen in de voedingsnormen of die schijf van vijf. Dit temeer omdat vastgesteld
is dat zij die voedingssupplementen gebruiken vooral diegenen zijn die deze supplementen niet nodig hebben. Misschien dat, naar analogie met de complementaire en alternatieve geneeskunde in de (reguliere) Gezondheidszorg, de Volksgezondheid eveneens een beetje meer tegengas kan gebruiken uit de ’alternatieve’ hoek.”
?
Tot slot: wat zijn jouw belangrijkste aanbevelingen voor een gezond voedingspatroon?
?
”Eén van de belangrijke onderwerpen in de nieuwe voedingsaanbevelingen heeft niet direct met voeding te maken en dat is beweging. Misschien is fitness nog wel belangrijker dan fatness. Denk even aan die Maasai; je hoeft niet net zo fit te worden als zij, maar beweging is zonder meer belangrijk. Dat vormt samen met zout, vis en groente/fruit een sterk punt in de nieuwe ’voedingsaanbevelingen’. Daarnaast denk ik dat koolhydraten, vooral die met een hoge glycemische index, toch wel heel erg verdacht zijn geworden, zowel voor het veroorzaken van insulineresistentie als obesitas. Dat hebben ze allemaal nog niet durven op te schrijven in de nieuwe ’Richtlijnen goede voeding’ maar ik meende te kunnen bespeuren dat de commissie daarmee worstelde. Een vraag die vaak wordt gesteld is: wat eet je zelf? Ik eet, net als bijna iedereen, ook niet altijd even gezond en ik beweeg te weinig. Maar ik probeer wel die koolhydraten steeds verder terug te brengen en we aten altijd al veel groente, fruit en vis. Je merkt dat je je gewicht beter kan behouden als je weinig koolhydraten eet en deze vooral vervangt door eiwit. Je hebt minder trek. De eskimo’s eten bijna geen koolhydraten maar veel vet en ze hebben weinig harten vaatziekten. Dat vet hart- en vaatziekten veroorzaakt, is dan ook niet waar. Geen enkele studie toont dat aan. Wel is het soort vet belangrijk. Wat mij betreft mag je die transvetzuren rigoureus verbieden, zoals in Denemarken en New York. Laat het alstublieft niet aan de cafetaria over om vervolgens uitgebreid te gaan praten over de gevaren van foliumzuurverrijking!”
13