Gemeente Alblasserdam Welstandsnota 2011 datum
september 2011
2
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Inleiding
Uitgangspunten voor het beleid Gebruik van de nota Leeswijzer
Hoofdstuk 2
Ruimtelijk beleid
Inleiding Redelijke eisen van welstand Beheer en ontwikkeling Landschap en bebouwing Ruimtelijk kwaliteitsbeleid Monumenten en cultuurhistorie Uitgangspunten voor welstand
Hoofdstuk 3
9 9 10 10 11 11 12
Welstandscriteria algemeen
Inleiding Toepassing Criteria
Hoofdstuk 4
7 7 7
13 13 13
Welstandscriteria gebieden
Inleiding Gebieden Niveaus Ruimtelijke hoofdstructuur van Alblasserdam H4 Dijklint H4.1 Dorpse dijklinten H4.2 Uitlopers en buurtschappen H5 Stroomruglint H5.2 Uitloper/buurtschap H5.3 Landelijk stroomruglint H6 Polderlint H6.2 Uitlopers en buurtschappen W2 Rationalisme W3 Expressionisme W5 Functionalisme W6 Forumbeweging W8 Modernisme A1 Individuele bouw A2 Seriële bouw B1 Werkgebieden met een duidelijke relatie met de cultuurhistorie B3 Werkgebieden met weinig/geen kenmerkende architectuur G1 Groene gebieden relatie met cultuurhistorie G2 Weidegebieden G3 Groene gebieden met weinig/geen samenhang tussen de landschappelijke inrichting en architectuur
17 17 17 18 19 20 26 29 31 33 35 37 40 43 46 50 53 56 59 61 64 67 69 70
3
Hoofdstuk 5
Welstandscriteria thema's
Inleiding Specifieke bouwwerken en welstandsniveaus • Rivierfronten (thema 1) • Agrarische bedrijfsbebouwing (thema 2) • Bouwen aan en nabij monumenten (thema 3) • Historische (hallehuis)boerderijen (thema 4) • Dorps- en stadsranden (thema 5) • Molens en molenbiotopen (thema 6) • Antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie (thema 7) • Nissenhutten en romneyloodsen (thema 8) • Reclame-uitingen (thema 9) • Terrassen (thema 10)
Hoofdstuk 6
Welstandscriteria kleine plannen
Inleiding Vergunning Voor- en achterkant Gebiedsgerichte kleine plannen criteria • Aanbouwen (klein plan 1) • Bijgebouwen (klein plan 2) • Kozijn- en gevelwijzigingen (klein plan 3) • Dakkapellen en dakramen (klein plan 4) • Erfafscheidingen (klein plan 5) • Dakramen, panelen en collectoren (klein plan 6) • Installaties (klein plan 7) • Rolluiken (klein plan 8)
Hoofdstuk 7
93 93 93 94 96 98 100 102 104 106 108 110
Welstandscriteria grote projecten
Inleiding Procedure
Hoofdstuk 8
73 73 74 76 78 81 83 84 85 87 88 92
113 113
Welstandscriteria excessen
Inleiding Criteria bij excessen
115 115
Bijlagen • Bebouwingskenmerken • Begrippenlijst • Monumenten en MIP panden
4
117 120 126
5
6
1.
INLEIDING
1.1 Uitgangspunten voor het welstandsbeleid Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Met de verschijningsvorm van een bouwwerk wordt iedere voorbijganger geconfronteerd. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Daarbij is het van belang aanvragers door middel van de welstandsnota van tevoren op de hoogte te stellen van de aspecten die een rol spelen bij de welstandsbeoordeling. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
1.2 Gebruik van de nota De welstandsnota is niet bedoeld als leesboek, maar opgesteld als een naslagwerk. De nota bevat verschillende beoordelingskaders. Hoofdstuk 2 beschrijft de basis van het welstandstoezicht in het licht van de opbouw en ontwikkeling van de gemeente. De daaropvolgende hoofdstukken bevatten de criteria, die de gemeente hanteert bij de beoordeling van bouwplannen. Wie wil weten welke criteria op een aanvraag van toepassing zijn, doorloopt de volgende stappen om het juiste beoordelingskader te vinden (zie ook het hiernaast afgebeelde stroomschema): • Betreft het beoogde bouwwerk cultureel erfgoed? Voor cultureel erfgoed als monumenten en karakteristieke panden is in hoofdstuk 5 een specifiek beoordelingskader opgenomen die de commissie gebruikt in afwijking van of aanvulling op die van het gebied, waarin het bouwwerk staat. • Zijn de criteria voor kleine plannen van toepassing op het beoogde bouwwerk? Voor veel voorkomend kleine plannen als dakkapellen, aanbouwen en dakopbouwen zijn in hoofdstuk 6 zo vast mogelijk omlijnde criteria opgenomen, die in beginsel door de hele gemeente gelijk zijn. • In welk gebied wordt het beoogde bouwwerk geplaatst? Voor plannen die niet met de kleine plannen of thematische criteria te beoordelen zijn gelden de gebiedscriteria van hoofdstuk 4. Deze bieden ruimte voor interpretatie. In de kaart zijn de gebieden aangegeven. Indien gewenst kan met een vertegenwoordiger van de commissie worden gesproken over de interpretatie van dit beoordelingskader in het licht van het beoogde plan. Als er naar aanleiding van de indeling twijfel bestaat in welk gebied een gebouw thuishoort, zal de welstandscommissie op basis van de beschrijvingen en afbeeldingen aangeven welke criteria van toepassing worden geacht. • Wijkt het bouwwerk af van de bestaande structuur, architectuur of is er een andere reden dat de bovengenoemde criteria niet van toepassing zijn? In die gevallen waarbij bovenstaande criteria niet van toepassing zijn, gelden de algemene criteria in hoofdstuk 3.
7
1.3 Leeswijzer Hoofdstuk 2 is een samenvatting van het ruimtelijk beleid als basis voor de welstand. Hoofdstuk 3 beschrijft het gebruik van de algemene welstandscriteria, de regels van het vakmanschap dat geldt als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. In hoofdstuk 4 wordt voor de gebieden in de gemeente aangegeven op welke wijze het vakmanschap zou moeten worden ingevuld. De beschrijvingen en criteria geven aan welke eigenschappen wenselijk zijn en dienen als agenda voor de beoordeling door de welstandscommissie. Hoofdstuk 5 bevat criteria die aanvullend op de gebiedsgerichte criteria gelden voor specifieke bouwwerken zoals monumenten, historische boerderijen en masten of specifieke plekken zoals stads- en dorpsranden, entrees en rivierfronten. Hoofdstuk 6 bevat criteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken als dakkapellen en bijgebouwen. Hoofdstuk 7 bevat een omschrijving van de procedure voor grotere projecten. Hoofdstuk 8 bestaat uit welstandscriteria voor bouwwerken die zonder vergunning of in afwijking van een vergunning zijn gerealiseerd, maar zo onder de maat zijn dat zij als exces moeten worden gezien. Met behulp van deze criteria kan de gemeente achteraf optreden tegen misstanden. In de bijlagen zijn onder meer een begrippenlijst, de tekst van de algemene criteria en een register van straatnamen met een verwijzing naar de betreffende gebiedsbeschrijving(en) opgenomen. De in de nota opgenomen foto’s zijn te zien als illustratie bij de gebiedsbeschrijving (dus niet als afbeelding van de gewenste eigenschappen).
8
2.
WELSTANDSBELEID
2.1 Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft de grondslag voor de welstandsnota. Deze is onderdeel van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de gemeente, waarvan ook bestemmingsplannen en cultuurhistorie deel uitmaken. Dit hoofdstuk begint met de basisbeginselen van welstand. Daarna volgen een beschrijving van de ruimtelijke opbouw en het bebouwingsbeeld van de gemeente. Hiermee is het startpunt van de welstandsnota bepaald. Een samenvatting op hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid in zoverre van belang als grondslag voor de beoordeling van plannen maakt duidelijk welke kant de gemeente zich op wil ontwikkelen. Daarnaast mag ook het verleden niet uit het oog worden verloren. Monumenten en cultuurhistorie maken eveneens deel uit van de randvoorwaarden voor welstand. Tot slot van dit hoofdstuk worden de gevolgen van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid voor de uitgangspunten van het welstandstoezicht.
2.2 Redelijke eisen van welstand Volgens de Woningwet moet een plan voldoen aan redelijke eisen van welstand, aan algemene welstandscriteria. Deze eisen betreffen het bouwwerk op zichzelf en in zijn omgeving. In deze nota is dit vertaald in een nadruk op de beleving van de bebouwing vanuit de openbare ruimte en het landschap. Bouwdelen in het zicht zijn belangrijker voor het algemeen belang dan bouwdelen die aan het oog onttrokken zijn. De gemeente heeft in het welstansbeleid met name het algemeen belang op het oog. De gemeente hanteert beoordelingskaders, waarin deze aspecten zijn verwerkt in beschrijvingen en criteria. Daarbij wordt onder meer de invloed van een plan op het straatbeeld en het aanzien van de gemeente als geheel gewogen. Voor een dakkapel aan de achterkant van een woningrij gelden heel andere criteria dan voor een ingrijpende verbouwing van een monumentale boerderij in het buitengebied of een nieuw te bouwen winkel in het beschermd gezicht. Naarmate een plan meer invloed heeft op de identiteit van de gemeente zullen er meer aspecten worden betrokken bij de beoordeling en zal er zorgvuldiger worden gewogen. Daarnaast moet worden bekeken of het een omgeving betreft, die vooral moet worden beheerd of een omgeving die aan verandering onderhevig is. De nota bevat in beginsel vier soorten welstandscriteria: algemene criteria, gebiedscriteria, objectcriteria en criteria voor bepaalde typen bouwwerken. Daarnaast zijn er aanvullende criteria voor excessen. Algemeen De algemene welstandscriteria beschrijven het vakmanschap, dat van een ontwerper mag worden verwacht bij het maken van bouwplannen. Dit vakmanschap is voor gebieden, thema's en kleine plannen uitwerkt in richtlijnen, die aangeven hoe de algemene criteria in een buurt of bij een specifiek bouwtype kunnen worden geïnterpreteerd. In praktijk zullen deze criteria daarom vooral op de achtergrond een rol spelen. Gebieden De gebieden vormen de kern van het welstandsbeleid. De gemeente is verdeeld in gebieden met een eigen identiteit, zoals dorpslinten, woonwijken en bedrijventerreinen. Van deze gebieden is het ruimtelijk en architectonisch beeld beschreven gevolgd door een waardering. Deze bepalen de uitgangspunten voor de welstandstoets. De welstandscriteria zijn te zien als een uitwerking van de algemene criteria, die de voor een bouwplan gewenste eigenschappen beschrijven.
9
Thema's Net als te onderscheiden gebieden zijn er voor elke gemeente ook specifieke gebouwen of gebouwtypen. Zo zijn er gebouwtypen of bouwwerken te benoemen die zo gebiedseigen zijn, een specifieke functie hebben of beeldbepalend zijn dat daarvoor afzonderlijke criteria voor kunnen worden opgesteld. Het gaat daarbij onder meer om boerderijen, die voor het grootste deel in het buitengebied liggen maar soms ook in het centrum te vinden zijn. De thematische welstandscriteria moeten worden gezien als de gewenste eigenschappen van het bouwplan. Kleine plannen Niet te vergeten zijn de bescheiden plannen, die zich lenen voor vereenvoudigde toetsing. Voorbeelden daarvan zijn uitbouwen aan en dakkapellen op een woning. Voor dit soort plannen zijn zo eenduidig en meetbaar mogelijke criteria opgenomen, die de planindiener vooraf een grote mate van duidelijkheid geven over de uitkomst van de toetsing.
2.3 Beheer en ontwikkeling De welstandsnota gaat voornamelijk in op het toetsingskader voor de bestaande bebouwde omgeving. De nota is geschreven voor het beheer van bestaande gebieden en objecten. Betreft het bouwplan een nieuwe ontwikkeling, dan kan het kader worden gebaseerd op (stedenbouwkundige) randvoorwaarden. Voor ingrepen die de bestaande structuur van een gebied doorbreken werkt de gemeente met beeldkwaliteitplannen, die het gewenste bebouwingsbeeld beschrijven en waarin de toetsingscriteria voor welstand moeten worden opgenomen.
2.4 Landschap en bebouwing Alblasserdam ligt in de Alblasserwaard aan de Noord tussen Papendrecht en Nieuw-Lekkerland. Landschap De gemeente Alblasserdam ligt in het karakteristieke Zuid-Hollandse laagveenlandschap. Kenmerkend voor dit landschapstype zijn de lange, smalle slagen, de polder- en dijklinten en de stroomruggen. De beleving van het laagveenlandschap is vanaf de polder- en dijklinten open. Kijkend vanaf het open landschap naar de polder- en dijklinten ervaart men een vrijwel gesloten lint van nederzettingen, bebouwing en beplanting. Dit contrast tussen de visueel gesloten linten en stroomruggen en de openheid van het slagenlandschap, is kenmerkend voor dit gedeelte van Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Alblasserdam ligt aan de rivier de Noord. Het meest westelijke gedeelte van Alblasserdam, langs de dijk, heeft sterk het karakter van een rivierlandschap waarin dijken, wielen en buitendijkse gebieden, het karakter bepalen. Uitgangspunten voor de kern De kern Alblasserdam is ontstaan op een knooppunt van dijken door een verdichting van bebouwing langs lintvormige dijkstructuren en door de bouw van een dam in de Alblas. Aan deze dam heeft Alblasserdam dan ook zijn naam te danken. De historische structuur wordt gevormd door de dijklinten langs de Noord: de West- en Oost-Kinderdijk en de Cortgenedam en de linten langs de Alblas: de Kerkstraat en de Polderstraat. Dit knooppunt van linten is cultuurhistorisch waardevol en is bepalend voor de huidige identiteit van Alblasserdam. Aan de noordzijde van het polderlint langs de Alblas is een lichte clustering van bebouwing ontstaan; het buurtschap Kortland. Ten tijde van de Middeleeuwen was Kortland niet meer dan een boerderij op een bebouwingsheuvel. Later heeft verdichting van het lint plaatsgevonden.
10
Traditioneel zijn binnendijks de woongebieden gelegen en buitendijks de industrie. De scheepswerven en de aan scheepvaart verwante industriële activiteiten hebben een historische binding met de rivier. Ten zuiden van het dijklint langs de Noord komt overwegend industrie voor en ten noorden wonen en voorzieningen. De kern Alblasserdam is geleidelijk gegroeid. Achter de verdichtingen in het dijklint ter hoogte van Alblasserdam en Kinderdijk zijn woonwijken ontstaan. In eerste instantie ging het hierbij om incidentele woningbouw, later om projectmatige. De structuur van de huidige kern Alblasserdam wordt bepaald door de dijkstructuur, de Alblas, de ontsluitingsweg midden door de kern en de Middenwetering. Door dijkdoorbraken ontstonden wielen en natte gebieden direct achter de dijk. In deze gebieden werd niet gebouwd en ook nu nog vormen zij een groen lint tussen het bebouwde dijklint en de woonwijken van Kinderdijk en de westzijde van Albasserdam. Inmiddels zijn er kleinschalige bouwplannen in deze gebieden gerealiseerd. Naast de oude, historisch gegroeide structuurdragers zijn er grootschalige infrastructurele toevoegingen gedaan. Die nieuwe structuurdragers zoals de autosnelweg met toeritten en een tunnel onder de Noord (A15, Rotterdam - Duitsland), doorsnijden het landschap en vormen een basis voor een nieuwe ruimtelijke structuur met randen en entrees. Er zijn in de kern Alblasserdam twee ontsluitingswegen. Van oudsher is dat enerzijds de dijk. Maar om die te ontlasten is een tweede hoofdroute verder landinwaarts gerealiseerd. Deze nieuwe ontsluitingsweg midden door de kern wordt gevormd door: het Zwarte Paard, de Rijnstraat, de Van Hogendorpweg, de parallelweg en de Randweg. Deze weg heeft een structurerende werking op de situering en invulling van de woonwijken in tijd en in vormgeving. De wijken ten zuiden van deze weg volgen de verkavelingrichting terwijl de wijken ten noorden van deze weg veel minder relatie meer hebben met de oorspronkelijk slagenverkaveling. De Middenwetering vormde lange tijd een harde grens tussen stedelijk en landelijk gebied. In de jaren '70/'80 is hierin verandering gekomen. De uitbreidingsruimte van Alblasserdam was beperkt en de polder bood perspectief.
2.5 Ruimtelijk kwaliteitsbeleid De gemeente is in ontwikkeling. Er zijn verschillende locaties en gebieden, waarvoor de gemeente gebruik maakt van stedenbouwkundige plannen of beeldkwaliteitplannen om sturing te geven aan veranderingen.
2.6 Monumenten en cultuurhistorie Alblasserdam combineert een veranderlijk karakter met de wens monumenten en beeldbepalende bouwwerken te behouden. In Alblasserdam zijn ongeveer 25 Rijksmonumenten aangewezen. Daarnaast heeft de gemeente ongeveer 150 panden op een groslijst geplaatst, waarvan er inmiddels ongeveer 16 zijn aangewezen tot gemeentelijk monument. De insteek is om de komende tijd nog enkele panden als monument aan te wijzen. Het gaat onder meer om kerken, molens, woonhuizen en openbare gebouwen. Door middel van het monumentenbeleid stelt de gemeente zich tot doel de cultuurhistorisch waardevolle objecten te behouden en te beschermen. Voor het welstandsbeleid betekent het monumentenbeleid extra aandacht voor de omgeving van het monument en dat de aangewezen monumenten een aparte status hebben. Bouwplannen voor monumenten worden eveneens beoordeeld door de monumentencommissie.
11
2.7 Uitgangspunten voor welstand Alblasserdam zoekt naar een evenwicht tussen de bouwmogelijkheden voor burgers en bedrijven enerzijds en het aanzien van de gemeente anderzijds. In vroege woongebieden, langs doorgaande wegen en de linten in zowel de kern als het buitengebied is een hoge beeldkwaliteit uitgangspunt en moet welstand bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Voor de meeste woongebieden en bedrijventerreinen wil de gemeente zich wat betreft welstand enigszins terughoudend opstellen en waar mogelijk ruimte laten voor particulier initiatief. Bij het opstellen van de nota is mede gebruik gemaakt van het Welstandskader AlblasserwaardVijfheerenlanden, waarvan de principes aan de basis hebben gelegen van de gebiedsbeschrijvingen en daaruit voortvloeiende criteria.
12
3.
WELSTANDSCRITERIA ALGEMEEN
3.1 Inleiding De algemene welstandscriteria richten zich op de zeggingskracht en het vakmanschap van het architectonisch ontwerp en zijn terug te voeren op vrij universele kwaliteitsprincipes. Deze criteria liggen (haast onzichtbaar) ten grondslag aan elke planbeoordeling, omdat ze het uitgangspunt vormen voor de uitwerking van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. In praktijk zullen die uitwerkingen meestal voldoende houvast bieden voor de planbeoordeling.
3.2 Toepassing In bijzondere situaties wanneer de gebiedsgerichte en de objectgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op de algemene welstandscriteria. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een bouwplan (slaafs) is aangepast aan de gebiedsgerichte welstandscriteria, maar het bouwwerk zelf zo onder de maat blijft dat het zijn omgeving negatief zal beïnvloeden. Ook wanneer een bouwplan afwijkt van de bestaande of toekomstige omgeving maar door bijzondere schoonheid wél aan redelijke eisen van welstand voldoet, kan worden teruggegrepen op de algemene welstandscriteria. De welstandscommissie kan burgemeester en wethouders in zo’n geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren af te wijken van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. In de praktijk betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van de algemene welstandscriteria wordt beoordeeld en dat de bijzondere schoonheid van het plan met deze criteria overtuigend kan worden aangetoond. Het niveau van ‘redelijke eisen van welstand’ ligt dan uiteraard hoog, het is immers redelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.
3.3 Criteria Relatie tussen vorm, gebruik en constructie Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft. Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm. Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong.
13
Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm méér is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit. Relatie tussen bouwwerk en omgeving Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is. Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren kunnen de gebiedsgerichte welstandscriteria duidelijkheid verschaffen. Betekenissen van vormen in sociaal-culturele context Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd. Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waargenomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels, transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang. In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd worden geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw- of verbouw in bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden.
14
Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te ‘begrijpen’ als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst. Evenwicht tussen helderheid en complexiteit Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat. Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld. Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in evenwichtige en spanningsvolle relatie. Schaal en maatverhoudingen Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen. Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken. De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar wáárom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen. Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben. De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.
15
Materiaal, textuur, kleur en licht Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken. Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.
16
4.
WELSTANDSCRITERIA GEBIEDEN
4.1 Inleiding Een belangrijke peiler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen, die de bestaande structuur van het gebied niet wezenlijk doorbreken.
4.2 Gebieden De gebiedsgerichte criteria zijn gebaseerd op het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Deze criteria geven aan hoe een bouwwerk zich moet verhouden tot om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt. De gebiedsgerichte welstandscriteria moeten worden gezien als de gewenste eigenschappen van het bouwplan. Per gebied is een samenhangend beoordelingskader opgesteld met daarin een korte beschrijving van het gebied, waarbij aandacht wordt besteed aan de ontstaansgeschiedenis, de stedenbouwkundige of landschappelijke omgeving, een typering van de bouwwerken, het materiaal- en kleurgebruik en de detaillering. Ook wordt er een samenvatting gegeven te verwachten of gewenste ontwikkelingen en een waardering voor het gebied op grond van de belevingswaarde en eventuele bijzondere cultuurhistorische, stedenbouwkundige of architectonische werken. Dit is de grondslag voor het welstandsniveau, waarbij tevens de hoofdpunten voor de beoordeling worden genoemd. Daarna volgen de welstandscriteria, steeds onderverdeeld in criteria betreffende de relatie met de omgeving van het bouwwerk, de bouwmassa, de architectonische uitwerking, materiaal en kleur. Met de welstandscriteria kan de commissie zich binnen de grenzen van het bestemmingsplan een gewogen oordeel vormen. In aanvulling op de tekst zijn foto’s opgenomen, die een impressie van het gebied geven en zowel goede als slechte voorbeelden tonen. Gebiedsgerichte kleine plannen criteria Voor veel voorkomende kleine bouwplannen gelden in eerste instantie de kleine plannen criteria van hoofdstuk 6. In bepaalde gevallen gelden aanvullend gebiedsgerichte kleine plannen criteria. Deze aanvullende kleine plannen criteria zijn gerelateerd aan de architectuur van het betreffende gebied en zijn opgenomen na de gebiedscriteria.
4.3 Niveaus Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven. Het welstandsniveau sluit zoveel mogelijk aan bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid, de karakteristieke waarden van het gebied zoals de historische en de belevingswaarde en de gewenste ontwikkelingen. Het grootste deel van de gemeente heeft een BASIS niveau van welstand. Hier heeft de gemeente gekozen voor het handhaven van een goede basiskwaliteit met daarbij voldoende vrijheid voor de burger of ondernemer om invulling te geven aan eigen initiatieven. Bouwplannen in deze gebieden mogen in principe geen afbreuk doen aan de basiskwaliteit van de omgeving. In de gebieden met een PLUS niveau is extra inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. Daarnaast is voor bijvoorbeeld enkele waardevolle bebouwingslinten een BIJZONDER niveau van welstand van kracht. Alblasserdam heeft geen welstandsvrije gebieden aangewezen.
17
4.4 Ruimtelijke hoofdstructuur van Alblasserdam In Alblasserdam komen verschillende typen woonwijken voor: woonwijken met een overwegend rationalistische architectuur (W2), met een expressionistische architectuur (W3), woonwijken gebouwd in de stijl van Het Nieuwe Bouwen (het functionalisme, W5), Forumwijken (W6) en woonwijken in modernistische architectuur (W8). Daarnaast komen woonwijken voor waarbij de samenhang tussen stedenbouwkundig concept en architectuurstijl minder duidelijk naar voren komt. Hier is onderscheid gemaakt in wijken met overwegend individuele (A1) en wijken met overwegend seriematige bebouwing (A2). In onderstaand schema wordt aangegeven welke typologie aan bepaalde wijken kan worden toegeschreven. De nummers verwijzen naar de gebieds-/typologie-beschrijvingen met bijbehorende criteria. Daarnaast corresponderen zij met de legenda-eenheden van de typologiekaart.
Gebiedscode
naam gebied
typologiebeschrijving
Woon- en gemengde gebieden met een duidelijke relatie met de cultuurhistorie H4.1
Plantageweg, Dam en gedeelte van Cortegene
H4.2
Cortegene, Oost en West Kinderdijk
Dijklint - dorpsgebied Dijklint - uitloper/buurtschap
H5.2
Kerkstraat en deel van Kortland
Stroomruglint – uitloper/buurtschap
H5.3
lint Kortland
Stroomruglint – landelijk
H6.2
Polderstraat, Vinkenpolderweg en
Polderlint - uitloper/buurtschap
Oranjestraat Woon- en gemengde gebieden met een duidelijke relatie tussen stedenbouw en architectuur W2
Scheepmakerstraat, Kloosstraat, Fop Smitstraat Rationalisme
W3
Scheepsbouwplein, Werfstraat, Blokweersingel Expressionisme
en bebouwing aan Touwbaan en bebouwing ten zuiden van de van Eesterenstraat en ten noorden van het centrum. W5
Wijk tussen Scheldeplein en Fazantstraat en Functionalisme Maasstraat e.o. Bebouwing rondom de van Eesterensingel, Zeilmakersstraat,
Lelsstraat,
Vroegestraat,
Wilde Woutstraat, Cornelis Smitstraat, Zeevaartstraat, Von Lindernstraat, Van de Leestraat, Oude Lijnbaan, Waalmondslaan, Reederijstraat en Meursingstraat. W6
Blokweer, Akkerwinde, Krulmos, Weegbree, Forumbeweging
W8
De Spil
Schildmos Tuindorp
Woon- en gemengde gebieden met weinig samenhang tussen stedenbouw en architectuur A1
diverse woonwijken
Individuele bouw
A2
diverse woonwijken
Seriematige bouw
Werkgebieden en grootschalige publieke voorzieningen B1
Werven langs de Noord (incl. Ruigenhil en Duidelijke relatie met cultuurhistorie
B3
Bedrijventerrein Vinkenwaard en Nieuwland
Rapenburg) en bedrijventerrein Nedstaal. Weinig kenmerkende architectuur
Groengebieden G1
Park Huis Kinderdijk, Lammetjeswiel, Rijzen- Duidelijke relatie met cultuurhistorie wiel
G3
18
Volkstuinen Blokweer, sportparken
Weinig samenhang landschap - architectuur
Gebied H4
Dijklint
Dijklinten bevinden zich langs de grote rivieren. Kenmerkend is het hoogteverschil, de positie van de bebouwing ten opzichte van de dijk en de dichtheid van de bebouwing. Vanaf 1200 worden de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden omdijkt en ontstaan er dijklinten. Er is een onderscheid te maken tussen dijklinten in de Alblasserwaard en dijklinten in de Vijfheerenlanden. In de Alblasserwaard was men genoodzaakt zich op of aan de voet van de dijk te vestigingen, vanwege overstromingsgevaar in het achterland. In de Vijfheerenlanden zijn de oeverwallen langs de Lek en de Linge breder dan in de Alblasserwaard, zodat men zich niet alleen op of aan de dijk kon vestigen, maar tevens verder van de dijk vandaan. De laatste jaren zijn veel dijken langs de grote rivieren verhoogd en verlegd in het kader van de dijkverbetering. In sommige gebieden worden dijken doorgestoken als bufferruimte voor de afvoer van rivierwater. Welstandseenheden Tussen de dijklinten bestaat verschil in dichtheid en in beleving van open- of beslotenheid. Op sommige plekken zijn nederzettingen en buurtschappen ontstaan en op andere is het dijklint juist landelijk gebleven. Om deze verschillen in dijklinten aan te geven worden verschillende welstandseenheden onderscheiden. Er is een verschil gemaakt in 'dorpse dijklinten' en 'uitlopers/buurtschappen'. Voor elk van deze welstandseenheden gelden aparte welstandscriteria. De historische kern van Alblasserdam (Plantageweg, Dam en gedeelte van Cortegene) is een dorpse dijklint (H4.1). De dijklinten Cortegene en Oost en West Kinderdijk, direct grenzend aan de historische kern van Alblasserdam vormen de uitlopers/buurtschappen (H4.2). Voornoemde coderingen verwijzen naar de gebiedstypologiekaart.
19
Gebied H4.1 Dorpse dijklinten Dorpse dijklinten worden gevormd door een fysieke verdichting in bebouwing en een visuele verdichting in het beeld. Historische dorpsgebieden zijn ontstaan als een verdichting van de dijklinten. In deze verdichtingen vestigden zich naast de agrarische functie ook de dienstverlenende en de maatschappelijke. De historische kern van Alblasserdam is te karakteriseren als dorps dijklint en bestaat uit een clustering van bebouwing in het dijklint langs de Noord, bij de dam van de Alblas en langs de Alblas. Het historische dorpsgebied van Alblasserdam kenmerkt zich door een kleinschalige bebouwing met daarbinnen een zekere variatie. Het gehele historische dorpsgebied is een verdichting van het bebouwingslint. Het dorpsgebieden kent een hogere dynamiek dan de omliggende gebieden en linten. Veranderingen gaan veelal gepaard met schaalvergroting en functieverandering of typologiewijziging. Ondanks deze dynamiek is deze historische gegroeide structuur van het verdichte bebouwingslint nog vrijwel volledig intact. De diverse centrumfuncties zijn geconcentreerd binnen het langgerekte historische dorpsgebied. Het beeld van de straatwanden is gevarieerd er bestaat een grote diversiteit aan architectuur en in kleur- en materiaalgebruik. Delen van het centrum zijn vormgegeven in de zogenaamde 'wederopbouwarchitectuur'. Door de bombardementen in de oorlog verdween immers een groot deel van de bebouwing in de oude kern, vooral bij de Dam, de Kerkstraat en de Polderstraat. De vernietiging bood Alblasserdam de gelegenheid voor een integrale aanpak van de uitbreiding en verbetering van de kern. In het wederopbouwplan werd de Dam tot een echt centrum vormgegeven. De entree van het historische dorpsgebied van Alblasserdam sluit in openbare ruimte aan op de bebouwingslinten. De rooilijn ligt dichter op de straat. Het historische dorpsgebied van Alblasserdam kent hierdoor een besloten karakter met een vrijwel gesloten bebouwingswand. Het historisch dorpsgebied vervult samen met het Makadocentrum uit de jaren '60/70 een centrumfunctie voor de kern en het omliggende buitengebied. Welstandsniveau Voor het dorpse dijklint in Alblasserdam geldt een BIJZONDER niveau van welstand. Welstandscriteria Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het dorpse dijklint en het bewaren van de eenvoud in hoofdbouwvormen en kleurgebruik.
20
Dijklint dorps H4.1
21
Specifieke welstandscriteria voor dijklinten; dorps - Alblasserdam - H4.1 Het dorpse dijklint van Alblasserdam is ontstaan vanuit een verdichting in het dijklint. De bebouwing bestaat uit in grootte en architectuur verschillende bouwmassa's waarbij de hoofdbouwmassa op de kruin van de dijk gesitueerd is. De bebouwing in het centrumgebied van Alblasserdam staat dicht op de weg en de rooilijn van de gebouwen volgt de loop van het dijklint. In de dorpse dijklinten bepalen de gesloten tot half-open rooilijnen de structuur van het occupatiepatroon. Er zijn drie typen hoofdbouwmassa’s in het gebied te onderscheiden: Type A: grotere staaf- en blokvormige bouwmassa’s met een niet agrarische functie, zoals de oorspronkelijke
•
herenhuizen en villa’s. Type B: kleinere, oorspronkelijke staaf- en blokvormige bouwmassa’s met een niet agrarische functie, zoals
•
arbeiderswoningen. Type C: panden in wederopbouwarchitectuur.
•
Bij vervanging en nieuwbouw van een hoofdbouwmassa kan één van de hiervoor genoemde typen teruggebouwd worden. Voor monumentale / cultuurhistorisch waardevolle panden of gevelwanddelen dient bij vervanging hetzelfde type te worden teruggebouwd. Onderstaand schema geeft de criteria per type aan. Type A
Type B
Type C
Rooilijn: •
De gebogen, op de weg gerichte, rooilijn dient gerespecteerd te worden.
Zijdelingse afstand:
Zijdelingse afstand:
•
In hoofdzaak is sprake van een gesloten gevelwand
•
Bij bebouwing die vanuit cultuurhistorische achtergrond
bouwingskarakteristiek
'vrijstaand' is (zoals Herenhuizen), dient de half-open rooilijn
handhaven.
(met doorzichten op het achterterrein) gehandhaafd te wor- •
De blokken onderling: res-
den.
pecteren zijdelingse afstand
•
De
aaneengebouwde
be-
onderling. Oriëntatie: •
Oriëntatie:
De oriëntatie van dit type •
De oriëntatie van dit type •
De oriëntatie van dit type
bebouwing
wisselend
bebouwing is evenwijdig
bebouwing
haaks- op en evenwijdig aan
aan de straat (langsrich-
haaks- op en evenwijdig aan
de straat (langs- en dwars-
ting). Dit beeld dient ge-
de straat (langs- en dwars-
richting). Dit beeld dient ge-
respecteerd te worden.
richting). Dit beeld dient ge-
Hoofdbebouwing is gesitu-
respecteerd te worden.
Hoofdbebouwing is gesitu-
eerd op de kruin van de •
Accenten in de dwarsrichting
eerd op de kruin van de dijk.
dijk.
dienen met een kopgevel uit-
is
respecteerd te worden.
Situering van het bouwwerk
•
22
Oriëntatie:
•
Vrijstaande
bijge-
bouwen aan de voet van dijk
is
wisselend
gevoerd te worden. •
Deze accenten zijn toepasbaar op hoeken en op plekken waar vanuit de symmetrie in de bebouwing een accent acceptabel is.
•
Hoofdbebouwing is gesitueerd op de kruin van de dijk.
Type A
Type B
Type C
Bouwmassa:
Bouwmassa:
Bouwmassa:
•
•
De hoofdbouwmassa dient •
De hoofdbouwmassa dient •
De hoofdbouwmassa dient
te passen binnen de mix van
te passen binnen de mix van
te passen binnen de mix van
de gevelwand.
de gevelwand.
de gevelwand.
De
hoofdbouwmassa
is •
De
hoofdbouwmassa
is •
De
hoofdbouwmassa
is
eenvoudig en staaf- of blok-
eenvoudig en staaf- of blok-
eenvoudig en staaf- of blok-
vormig (staand en liggend)
vormig (liggend) met kap.
vormig, (liggend en staand) met kap.
met (evt. samengestelde) kap. Bouwhoogte: •
Bouwhoogte:
Bouwhoogte:
Hoogtevariatie van 1,5 tot •
Hoogtevariatie van 1 tot 1,5 •
Hoogtevariatie van 1,5 tot 2
2,5 bouwlagen met
kap
bouwlagen met kap hand-
bouwlagen met kap hand-
handhaven, passend in de
haven, passend in de gevel-
haven, passend in de gevel-
gevelwand.
wand.
Kapvorm:
Kapvorm:
•
Forse kappen.
•
Zadeldak, schilddak, man-
•
wand. Kapvorm:
Zadeldak of een afgeleide •
Stijl oplopende kappen.
van dit daktype.
Zadeldak of een afgeleide
•
sardekap, afgeknot tentdak
van dit daktype.
of een afgeleide van deze
•
daktypen. •
Samengestelde
Daken mogen met overstek worden toegepast.
kappen
toegestaan, mits passend bij de vorm van het gebouw. •
Daken mogen met overstek worden toegepast.
Kaprichting: •
Kaprichting:
Kaprichting:
Kappen zowel evenwijdig •
Evenwijdig aan de straat •
Kappen
aan (langsrichting) als haaks
(dwarsrichting).
(langsrichting) de straat.
op (dwarsrichting) de straat
•
zijn toegestaan.
Op
evenwijdig
accentpunten
aan waar
topgevel is toegepast: haaks op de straat (dwarsrichting).
Gevelopbouw • •
Gevelopbouw
Gevelopbouw
Voorgevel van het hoofdge- •
Voorgevel van het hoofdge- •
Voorgevel van het hoofdge-
bouw is één geheel.
bouw bestaat uit één geheel
bouw bestaat uit één geheel
De gevel kan symmetrisch
maar is te onderscheiden in
maar is te onderscheiden in
zijn: in geval van symmetrie
dak- en een onderstuk. On-
boven- en onderstuk. On-
deze handhaven.
derstuk is symmetrisch.
derstuk is symmetrisch, bovenstuk
geheel
symme-
Gevelaanzichten van het bouwwerk
trisch. Gevelgeleding: •
•
Gevelgeleding:
Gevelgeleding:
Voorgevel van het hoofdge- •
Voorgevel van het hoofdge- •
Voorgevel van het hoofdge-
bouw heeft een verticale
bouw heeft een horizontale
bouw heeft een verticale ge-
geleding. Deze gevelinde-
geleding. Deze gevelindeling
leding. Deze gevelindeling
ling dient gerespecteerd te
dient gerespecteerd te wor-
dient gerespecteerd te wor-
worden.
den.
den.
Gebruik van staande ramen •
Gebruik van staande ramen •
Gebruik van staande ramen
aanbevolen.
aanbevolen.
aanbevolen. •
Gebruik topgevels op accentplekken ter versterking van de verticale gevelgeleding.
23
Plasticiteit: •
Plasticiteit:
In de voorgevel mogen •
In de voorgevel mogen geen balkons, erkers en andere uitbou-
balkons, erkers en andere
wen worden toegepast. In sommige gevallen is het mogelijk een
uitbouwen worden toege-
erker toe te passen mits deze voldoet aan specifieke objectcrite-
past, mits deze voldoet aan
ria.
specifieke objectcriteria en een architectonische eenheid vormen met de hoofdbouwmassa. Materiaalgebruik en verwerking: •
Materiaalgebruik en verwer-
Het materiaalgebruik dient in samenhang met de gevelwand king: toegepast te worden.
•
Het materiaalgebruik dient
•
Gevel; Baksteen of pleisterwerk. Plaatmaterialen zijn ongewenst.
in samenhang met de ge-
•
Kozijnen; Hout of goed gelijkend ander materiaal.
velwand toegepast te wor-
•
Dakbedekking; in beginsel gebakken pannen (type A ook leibedekking).
den. •
Gevel; Baksteen.
•
Plaatmaterialen zijn ongewenst.
•
Kozijnen;
hout
of
goed
gelijkend ander materiaal. •
Dakbedekking; in beginsel gebakken pannen.
Materiaalkleur:
Materialisatie en detaillering van het bouwwerk
•
24
Materiaalkleur:
Afstemmen op omgeving (zoals donkerbruine baksteen, kozijnen •
Afstemmen op omgeving
in Oudhollandse kleuren en wit of lichtgrijs pleisterwerk)
(zoals donkerbruine baksteen en kozijnen in Oudhollandse kleuren)
Detaillering: •
•
Detaillering:
Detaillering:
Toegevoegde
elementen •
Toegevoegde
elementen •
Toegevoegde
elementen
zelfstandig vormgeven in de
zelfstandig vormgeven in de
zelfstandig vormgeven in
lijn van de architectuur van
sobere lijn van de architec-
de lijn van de architectuur
het geheel.
tuur van het geheel.
Gebruik van forse daklijsten,
van het geheel. •
Gebruik van overstekken,
ornamenten, brede venster-
sierlijsten, gemetselde la-
banken, trapjes naar
teien,
voordeur, neggemaat,
roeden,
de
diepe
muurschotels,
muurankers, gemetselde lateien en topgevels aanbevolen.
breed
aanbevolen.
kozijnhout
Dijklinten uitlopers H4.2
25
Gebied H4.2 Uitlopers en buurtschappen De uitlopers van dijklinten zijn kleine clusters van bebouwing, soms op de kruin en soms aan de voet van de dijk gelegen; soms direct aan de kern, als uitloper van de verdichting in de dorpskern en soms als buurtschap solitair aan de dijk. In Alblasserdam is het dijklint aansluitend op het dorpsgebied (zowel ten zuiden als ten noorden) van Albasserdam getypeerd als een 'uitloper'. In deze gebieden domineert de woonfunctie. Het lint is minder gesloten dan in het dorpsgebied van Alblasserdam. De verkaveling tussen en vlak achter de bebouwing op de dijk is kleinschalig. Bij de dijklinten langs de Noord staat de bebouwing op de kruin van de dijk, zowel binnendijks als buitendijks. De gebouwen (woonhuizen, boerderijen, villa’s, bedrijfjes en winkels) staan soms vrijstaand en soms aaneengebouwd. De zijdelingse afstand is echter doorgaans klein, waardoor slechts hier en daar zicht op het achterland geboden wordt. De bebouwing volgt de richting van de dijk. Hier staan typische dijkhuizen, met de voordeur aan de dijkkruin en de achterdeur twee verdiepingen lager en op polderniveau. De zijgevelopeningen volgen trapsgewijs de heling van de dijk. Kenmerkend voor deze dijkbebouwing zijn de stoepen voor de woningen. De laatste jaren zijn veel dijken langs de grote rivieren verhoogd en verlegd in het kader van de dijkverbetering. In sommige gebieden worden dijken doorgestoken als bufferruimte voor de afvoer van rivierwater. Welstandsniveau Voor de Oost en West-Kinderdijk, en een deel van Cortegene geldt een BIJZONDER niveau van welstand. Welstandscriteria Voor de uitlopers/buurtschappen in dijklinten (H4.2) gelden aparte welstandscriteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven.
Specifieke welstandscriteria voor dijklinten; uitloper/buurtschap - H4.2 Een uitloper/buurtschap bestaat uit een clustering van bebouwing die zowel op de kruin als aan de voet van de dijk is gelegen. De bebouwing is een mix van voornamelijk staafvormige bouwmassa's en enkele kleinere bouwmassa's die gezamenlijk de loop van het dijklint volgen. In de uitlopers/buurtschappen bepalen de open tot half-open rooilijnen de structuur van het occupatiepatroon. Er zijn twee typen hoofdbouwmassa’s in het gebied te onderscheiden: •
Type A; staafvormige boerderijachtige bouwmassa’s met een van oorsprong agrarische functie.
•
Type B; kleinere staaf- en blokvormige bouwmassa’s met een niet agrarische functie.
Type A komt in de uitlopers/buurtschappen het meeste voor. Dit type is aangevuld met bebouwing van het type B. De bebouwing in de uitlopers/buurtschappen ligt de hoofdbebouwing op de kruin of op de berm van de van de dijk. Bij nieuwbouw- en vervanging van de hoofdbouwmassa kan één van de hiervoor genoemde typen teruggebouwd worden. Voor monumentale / cultuurhistorisch waardevolle panden of gevelwanddelen dient bij vervanging hetzelfde type te worden teruggebouwd. Onderstaand schema geeft de criteria per type aan.
26
Type A
Type B
Rooilijn: •
De gebogen, op de weg gerichte, rooilijn dient gerespecteerd te worden.
Zijdelingse afstand: •
Situering van het bouwwerk
•
Zijdelingse afstand:
De bebouwing is in hoge mate vrijstaand. De •
De bebouwing is in hoge mate vrijstaand. De
kleine openingen tussen de bouwmassa's
kleine doorzichten naar het achtergebied
dient gehandhaafd te worden.
dienen in acht genomen te worden.
Bij bebouwing die vanuit cultuurhistorische •
Bij bebouwing die vanuit cultuurhistorische
achtergrond ‘vrijstaand’ is, dient de half-open
achtergrond ‘vrijstaand’ is, dient de half-open
rooilijn (met doorzichten op het achterter-
rooilijn (met doorzichten op het achterterrein) gehandhaafd te worden.
rein) gehandhaafd te worden. Oriëntatie: •
•
Oriëntatie:
De oriëntatie van de bebouwing is haaks op •
De oriëntatie van de bebouwing is evenwijdig
de straat (dwarsrichting). Dit beeld dient ge-
aan de straat (langsrichting). Dit beeld dient
respecteerd te worden.
gerespecteerd te worden.
Hoofdbebouwing,
aan-
en
bijgebouwen •
kunnen zowel op de kruin als aan de voet van de dijk gesitueerd worden.
van de dijk. •
Aan- en bijgebouwen kunnen zowel op de kruin en aan de voet van dijk zijn gesitueerd.
Hoofdvormen van het bouwwerk
Bouwmassa: • •
Per erf of kavel is er één hoofdbouwmassa.
van de gevelwand.
Een hoofdbouwmassa kan uit meerder wo-
De hoofdmassa is eenvoudig en staafvormig (liggend) met kap.
•
•
• werk
van het bouw-
•
ningen bestaan. •
Per erf of kavel is er één hoofdbouwmassa.
Bouwhoogte: •
Bouwmassa:
De hoofdmassa dient te passen binnen de mix •
De hoofdmassa is eenvoudig, staaf- (liggend) en blokvormig met kap.
Bouwhoogte:
Hoogtevariatie van 1 tot 1,5 bouwlaag hand- •
Hoogtevariatie van 1 tot 2 bouwlagen hand-
haven.
haven.
Passend in de gevelwand.
Kapvorm: Gevelaanzichten
Hoofdbebouwing is gesitueerd op de kruin
•
Passend in de gevelwand.
Kapvorm:
Zadeldak, schilddak of een afgeleide van dit •
Zadeldak, mansardekap of een afgeleide van
daktype.
dit daktype.
Daken mogen met overstek worden toegepast.
27
Type A
Type B
Kaprichting:
Kaprichting:
•
Haaks op de straat (dwarsrichting).
•
Evenwijdig aan (langsrichting) of haaks op (dwarsrichting) op de straat.
Gevelopbouw: •
Voorgevel van het hoofdgebouw bestaat uit één geheel maar is te onderscheiden in boven- en onderstuk.
Gevelgeleding: •
Voorgevel van het hoofdgebouw heeft een verticale geleding., deze gevelindeling respecteren.
•
Gebruik van staande ramen is aanbevolen.
Plasticiteit: •
Op- en aanbouwen als erkers en dakkapellen zijn ondergeschikt en vormgegeven in lijn en architectuur van het geheel.
•
Gebruik van forse daklijsten, ornamenten, brede vensterbanken, trapjes naar de voordeur, roeden, diepe neggemaat, muurschotels, muurankers, gemetselde lateien en topgevels aanbevolen.
28
• • •
Materiaalkeuze:
Kozijnen; hout of goedgelijkende andere •
Kozijnen; hout of goedgelijkende andere
materialen.
materialen.
Dakbedekking; bij voorkeur riet, gebakken •
Dakbedekking; bij voorkeur gebakken pan-
pannen of leidekking.
nen of leidekking.
Gevel: baksteen of pleisterwerk.
•
Gevel; baksteen of pleisterwerk.
Materiaalkleur: het bouwwerk
Materialisatie en detaillering van
Materiaalkeuze:
•
Afstemmen op omgeving (zoals donkerbruine baksteen, kozijnen in Oudhollandse kleuren en wit of lichtgrijs pleisterwerk)
Detaillering: •
Toegevoegde elementen zelfstandig vormgeven in de lijn van de architectuur van het geheel.
•
Gebruik van muurschotels, muurankers en gemetselde lateien aanbevolen.
Gebied H5
Stroomruglint
Stroomruglinten worden gekenmerkt door langgerekte landschappelijke lijnen met bebouwing in verschillende dichtheden. De Alblasserwaard is verkaveld en in cultuur gebracht vanaf de oeverwallen van de Merwede, de Lek en de veenstroompjes Alblas, Giessen, Ammer en Aa, later gevolgd door binnenwaartse nederzettingen. Langs deze veenstromen zijn visueel verdichte linten met boerderijen ontstaan. Welstandseenheden Tussen de stroomruglinten bestaat verschil in dichtheid en in beleving van open- of beslotenheid. De dichtheid van bebouwing van linten langs veenstromen is hoger dan in de andere linten. Op sommige plekken is het stroomruglint verdicht en zijn nederzettingen ontstaan. Om deze verschillen in linten aan te geven worden verschillende welstandseenheden onderscheiden. Er is een verschil gemaakt in de 'uitlopers/buurtschappen': de stroomruglinten met een half-open karakter grenzend aan de dorpskern van Alblasserdam en de 'landelijke stroomruglinten': de linten met een open karakter. De Kerkstraat en een deel van Kortland is te typeren als een uitloper/buurtschap (H5.2). In het verlengde hiervan ligt het andere deel van het lint Kortland welke een lagere dichtheid kent en te karakteriseren is als landelijk stroomruglint (H5.3). Op de typologiekaart zijn de verschillende typen stroomruglinten met bovenstaande coderingen aangegeven. Hieronder zijn de verschillende typen nader uitgewerkt en is per type een niveau van welstand bepaald en zijn welstandscriteria benoemd.
29
Stroomruglint / uitloper-buurtschap H5.2
30
Gebied H5.2 Uitloper/buurtschap De stroomruglinten zijn van oudsher dicht bebouwd. De bebouwing ligt, waar de stroomrug op de kruin. Het hoogteverschil tussen kruin en voet is niet groot. De Kerkstaat ligt op de stroomrug langs de Alblas en kent een gevarieerde bebouwing. Zowel historische bebouwing van agrarische oorsprong als nieuwbouw staan in het lint. De bebouwing staat over het algemeen dicht op de weg en de bouwblokken staan doorgaans evenwijdig aan de Kerklaan. Welstandsniveau Voor de bebouwing aan het lint van de Kerkstraat en een deel van Kortland geldt een BIJZONDER niveau van welstandstoetsing. Welstandscriteria Voor de buurschappen/uitlopers in stroomruglinten (H5.2) gelden aparte welstandscriteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven.
Specifieke welstandscriteria voor stroomruglint; uitloper/buurtschap H5.2 Een uitloper/buurtschap in een stroomruglint is opgebouwd uit een mix van voornamelijk staafvormige bouwmassa's en enkele kleinere bouwmassa's. De uitloper/buurtschap van het stroomruglint is een aaneengesloten lint van individuele, vrijstaande objecten die gezamenlijk de loop van de stroomrug volgen. In de uitlopers/buurtschappen bepalen de halfopen rooilijnen de structuur van het occupatiepatroon. Er zijn twee typen hoofdbouwmassa’s in het gebied te onderscheiden: • •
Type A; staafvormige boerderijachtige bouwmassa’s met een van oorsprong agrarische functie. Type B; kleinere staaf- en blokvormige bouwmassa’s met een niet agrarische functie.
Bij nieuwbouw of vervanging van een hoofdbouwmassa kan één van de hiervoor genoemde typen (terug)gebouwd worden. Onderstaand schema geeft de criteria per type aan. Type A Type B
Situering van het bouwwerk
Rooilijn: • Gebogen rooilijn, volgt de weg. Zijdelingse afstand: • Los van elkaar. Oriëntatie: • Aan de stroomrugzijde van de wegen is bij (vervangende) nieuwbouw de positie en orientatie van de oorspronkelijke bebouwing richtinggevend. • Wanneer de bebouwing is georiënteerd op de veenstroom is het van belang dat zowel de waterkant als de wegkant van de bebouwing als voorkant worden behandeld. • Haaks op de straat (dwarsrichting). • Hoofdbebouwing is gesitueerd op de kop van de kavel.
Zijdelingse afstand: • Aaneengebouwd. In achtneming van de doorzichten naar het achtergebied. Oriëntatie: • Aan de stroomrugzijde van de wegen is bij (vervangende) nieuwbouw de positie en orientatie van de oorspronkelijke bebouwing richtinggevend. • Wanneer de bebouwing is georiënteerd op de veenstroom is het van belang dat zowel de waterkant als de wegkant van de bebouwing als voorkant worden behandeld. • Evenwijdig aan de straat (langsrichting). Veelal dicht op de straat.
31
Hoofdvormen van het bouwwerk Gevelaanzichten van het bouwwerk Materialisatie en detaillering van het bouwwerk
32
Type A
Type B
Bouwmassa: • Bij renovatie of (vervangende) nieuwbouw heeft een herhaling van eigenschappen van de landelijke gebouwen zoals in de directe omgeving voorkomende boerderijen, of een bewerking hiervan de voorkeur. • Staafvormig, liggend met forse kap. Bouwhoogte: • Hoogtevariatie van 1 tot 1,5 bouwlaag handhaven, passend in de gevelwand.
Bouwmassa: • Bij renovatie of (vervangende) nieuwbouw streven naar zorgvuldige inpassing tussen de bestaande bebouwing. Bouwstijl conformeren naar de bouwstijl van de naastgelegen bebouwing. • Staafvormig, liggend en blokvormig met kap. Bouwhoogte: • Hoogtevariatie van 1 tot 2 bouwlagen handhaven, passend in de gevelwand.
Kapvorm: • Kenmerkend voor dit gebied zijn de boerderijen met oplopend ‘kameeldak’. Verder toepasbaar het zadeldak, schilddak of een afgeleide van dit daktype. • Daken mogen met overstek worden toegepast. Kaprichting: • Haaks op het lint (dwarsrichting).
Kapvorm: • Zadeldak, mansardekap of een afgeleide van dit daktype.
Kaprichting: • Evenwijdig (langsrichting) of haaks (dwarsrichting) op het lint.
Gevelopbouw • Voorgevel van het hoofdgebouw bestaat uit één geheel maar is te onderscheiden in boven- en onderstuk. Gevelgeleding: • Voorgevel van het hoofdgebouw heeft in hoofdzaak een verticale geleding. • Gebruik van staande ramen. Materiaalkeuze: • Deuren en kozijnen; hout of in detaillering goedgelijkende andere materialen. • Dakbedekking; in beginsel gebakken pannen of riet • Gevel: in beginsel bakstenen of pleisterwerk Materiaalkleur: • Afstemmen op omgeving (zoals baksteen in aardtinten, kozijnen in Oudhollandse kleuren en wit of lichtgrijs pleisterwerk) • Tegengaan van gebruik van sterk met de omgeving contrasterende kleuren zoals: oranje, gifgroen of fel paars etc. Detaillering: • Toegevoegde elementen zelfstandig vormgeven in de lijn van de architectuur van het geheel. • Gebruik van forse daklijsten, ornamenten, brede vensterbanken, trapjes naar de voordeur, roeden, diepe neggemaat, muurschotels, muurankers, gemetselde lateien en topgevels aanbevolen.
Gebied H5.3
landelijk stroomruglint
Landelijke stroomruglinten worden gekenmerkt door een open structuur. De bebouwing ligt verder terug van het lint. De bebouwingsvorm komt overeen met de bebouwing aan de half-open stroomruglinten. In Alblasserdam is het lint Kortland te karakteriseren als landelijk stroomruglint. De bebouwing bestaat uit vrijstaande bebouwing van agrarische oorsprong aangevuld met kleinere bouwmassa's. Het buurtschap Kortland is een woonheuvel aan het lint. Op de cultuurhistorische waardenkaarten van de provincie is het gebied met een grote kans op archeologische sporen. Het polderlint bij Kortland is een lint langs een veenstroom. De bebouwing is zowel op de verkaveling als op de veenstroom gesitueerd en bestaat voornamelijk uit agrarische bedrijven met aan- en bijgebouwen. De bijgebouwen staan geclusterd. Welstandsniveau Voor dit lintgedeelte geldt een PLUS niveau van welstand. Welstandscriteria Voor de landelijke stroomruglinten (H5.3) gelden aparte welstandscriteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven.
Specifieke welstandscriteria voor stroomruglint; landelijk H5.3 Een landelijk stroomruglint wordt gekenmerkt door openheid en losse elementen soms aan het lint, soms verder teruggelegen. De bebouwing aan het landelijk stroomruglint bestaat voornamelijk uit staafvormige, boerderijachtige bouwmassa's die soms de loop van het stroomruglint volgen en soms iets geïsoleerd ten opzichte van het lint staan. In het landelijke stroomruglint bepaalt een open rooilijn de structuur van het occupatiepatroon. Het landelijke stroomruglint kent een diversiteit aan lintbebouwing. Deze bebouwing is geregeld afgewisseld met doorzichten naar het achterliggende landschap en hoofdzakelijk opgebouwd uit staafvormige boerderijachtige hoofdbouwmassa’s met een van oorsprong agrarische functie. Deze staan hoofdzakelijk, soms in clusters, op een behoorlijke afstand van elkaar. Rooilijn:
Situering van het bouwwerk
•
Verspringend, de weg van het lint volgend.
Zijdelingse afstand: •
Los van elkaar. In clusters en individueel
Oriëntatie: •
Bij (vervangende) nieuwbouw is de positie op de kop van de kavel en de oriëntatie op de kavelrichting van de oorspronkelijke bebouwing richtinggevend.
•
Wanneer de bebouwing is georiënteerd op de veenstroom, of is gelegen op eilandjes tussen twee veenstromen, is het van belang dat zowel de waterkant als de wegkant van de bebouwing als voorkant worden behandeld.
•
In geval van clustering op een stroomrug verder van het hoofdlint is de hoofdbebouwing georiënteerd op het erf.
33
Bouwmassa: •
Bij renovatie of (vervangende) nieuwbouw heeft een herhaling van eigenschappen van de landelijke gebouwen zoals in de directe omgeving voorkomende boerderijen, of een bewerking hiervan de
Hoofdvormen van het bouwwerk
voorkeur. •
Aansluiten bij de staafvormige, (liggende) bouwmassa’s.
•
Doorzichten naar het achtergebied behouden.
Bouwhoogte: •
Hoogtevariatie van 1 tot 2 bouwlagen met kap handhaven, afstemmen op de bebouwingshoogte van de omgeving.
Kapvorm: •
Forse kappen: zadeldak, schilddak of een afgeleide van dit daktype.
•
Daken mogen met overstek worden toegepast.
•
Toevoegingen aan het dakvlak aan de achterzijde van de hoofdbouw situeren.
•
Kapvorm aan- en bijgebouwen afstemmen op kapvorm hoofdbebouwing.
Kaprichting: •
Evenwijdig (langsrichting) of haaks (langsrichting) op het lint.
•
Voorgevel van het hoofdgebouw bestaat uit één geheel maar is te onderscheiden in een dakgedeelte en een onderstuk.
•
De uitstraling van de bouwstijl prevaleert hierbij de herkenbaarheid van de functie van het bouwwerk.
bouwwerk
Gevelaanzichten van het
Gevelopbouw
Gevelgeleding: •
Voorgevel van het hoofdgebouw heeft een verticale geleding.
•
Gebruik van staande ramen.
•
Geleding passend bij architectuurstijl hoofdbouw.
34
•
Deuren en kozijnen; hout of goedgelijkende andere materialen.
•
Dakbedekking; gebakken pannen of riet.
•
Gevel: bakstenen.
Materiaalkleur: • Afstemmen op omgeving (zoals baksteen in aardtinten, kozijnen in Oudhollandse kleuren) •
Tegengaan van gebruik van sterk met de omgeving contrasterende kleuren zoals: oranje gifgroen of fel paars etc.
Detaillering: bouwwerk
Materialisatie en detaillering van het
Materiaalkeuze:
•
Zorgvuldige detaillering aansluitend aan de oorspronkelijke en/of in overeenstemming met de detailleringen van belendingen.
•
Gebruik van forse daklijsten, ornamenten, brede vensterbanken, trapjes naar de voordeur, roeden, diepe neggemaat, muurschotels, muurankers, gemetselde lateien en topgevels aanbevolen.
Gebied H6
Polderlint
Polderlinten worden gekenmerkt door langgerekte landschappelijke lijnen met bebouwing in verschillende dichtheden. De Alblasserwaard is verkaveld en in cultuur gebracht vanaf de oeverwallen van de Merwede, de Lek en de veenstroompjes Alblas, Giessen, Ammer en Aa, later gevolgd door binnenwaartse nederzettingen langs de weteringen: de polderlinten Langs de weteringen zijn verschillende linten ontstaan. De bebouwing aan het polderlint langs de weteringen heeft overwegend dezelfde richting als de verkaveling. Welstandseenheden De dichtheid en de beleving van open- dan wel beslotenheid van bebouwing in de polderlinten verschilt. Soms zijn er nederzettingen aan de linten ontstaan. Om deze verschillen in de welstandscriteria te laten doorwerken worden verschillende welstandseenheden onderscheiden. In Alblasserdam komen alleen ‘uitlopers/buurtschappen’ voor. Voor deze welstandseenheid geldt aparte welstandscriteria. De Polderstraat, Vinkenpolderstraat en de Oranjestraat vormen de uitlopers/buurtschappen (H6.2). Op de typologiekaart zijn de verschillende typen polderlinten met bovenstaande coderingen aangegeven. Hieronder zijn de verschillende typen nader uitgewerkt en is per type een niveau van welstand bepaald en zijn welstandscriteria benoemd.
35
Polderlinten (uitlopers/buurtschappen) H6.2
36
H6.2 Uitlopers en buurtschappen De uitlopers van polderlinten zijn kleine clusters van bebouwing soms direct aan de kern, als uitloper van de verdichting in de dorpskern en soms als buurtschap solitair aan het lint. De bebouwing in de uitlopers en bebouwingsclusters zijn gesitueerd op de kop van de kavel, aan het polderlint (de wetering of de weg). Het type bebouwing verschilt niet ten opzichte van de bebouwing aan landelijke polderlinten, hoewel meer niet-agrarische bebouwing voorkomt. De bebouwingsvorm is divers, maar heeft een duidelijke richting. Ook de kapvormen variëren sterk. Naast zadeldaken komen mansardekappen en schilddaken voor. Zowel aan de uitlopers van de polderlinten zijn in de loop der tijd meer niet-agrarische bedrijven gevestigd. Kenmerkend voor de uitlopers (en buurtschappen) is de expressionistische architectuurstijl bij woonbebouwing. Deze woonbebouwing is in de jaren ‘20/30 in de polderlinten gebouwd. Deze bebouwing vormden als het ware de eerste uitbreidingen van de kern. Het lint langs de wegen Polderstraat en de Vinkenpolderweg vormt een historisch waardevolle route van Oud-Alblas naar Alblasserdam. Het gebied aan het oostelijk deel van de Vinkenpolderweg kent een open karakter door de geringe bebouwing aan dit deel van het lint en de openheid van de omgeving. Verder naar het westen, langs de Vinkenpolderweg en de Polderstraat, wordt door toenemende bebouwing en dichte erfbegroeiing het lint steeds beslotener. De bebouwing langs de Vinkenpolderweg, voornamelijk vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen, is georiënteerd op de onderliggende slagenverkaveling. Dit houdt in dat de voorgevel van de bebouwing haaks op de overwegend noord-zuid richting van de aangrenzende percelen staat en hierdoor onder een hoek ten opzichte van de weg. Deze slagenverkaling is ten noorden van de Vinkenpolderweg nog duidelijk herkenbaar, dit in tegenstelling tot de zuidkant. Dit geeft samen met de verspringende rooilijn van de bebouwing een meer open beeld dan langs de Polderstraat. Daar staat de bebouwing vrijwel direct tegen en evenwijdig aan de weg. Aan de zuidkant van de Vinkenpolderweg ligt een brede sloot. De aangrenzende percelen worden hierom allen ontsloten door middel van een bruggetje. Het lint wordt gekenmerkt door een differentiatie aan vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen, met kop- of langsgevels georiënteerd op de weg in verschillende bouwstijlen en uit verschillende tijdsperioden. De bouwstijl loopt uiteen van een oorspronkelijke stijl met zadel- of mansardedaken tot nieuwbouwwoningen met zadeldak en wolfseinden of piramidedaken. Het materiaal- en kleurgebruik is eveneens divers. Baksteen in aardkleuren of wit geschilderd, stucwerk en hout overheersen. Daarnaast komen ook eigentijdse kunststofmaterialen bij recentere bebouwing voor. Naast woningen zijn er in het lint ook bebouwingselementen aan te treffen die dissonant zijn in de karakteristiek en beleving van het lint. Te noemen zijn het strak vormgegeven bedrijfsgebouw en een houten chaletachtig gebouw aan de oostzijde van de Vinkenpolderweg, een kas en een autobedrijf dat opvalt door de uitstraling van auto’s aan de straatkant. De oriëntatie in het lint wordt versterkt door een zichtlijn naar de kerk in Alblasserdam. Daarnaast wordt de beleving van het lint sterk bepaald door grote bedrijfspanden aan de zuidzijde achter de lintbebouwing. Deze zijn erg in het oogspringend vanwege hun omvang en kleurgebruik. Welstandsniveau Voor het polderlint geldt het BIJZONDERE niveau van welstand.
37
Welstandscriteria1 Voor de uitlopers en buurtschappen in polderlinten (H6.2) gelden aparte welstandscriteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven. Specifieke welstandscriteria voor polderlinten; uitloper/buurtschap H6.2 Een uitloper/buurtschap aan een polderlint bestaat uit (een opeenvolging van) clusterbebouwing. De clusters vormen soms een eenheid en zijn in de loop der jaren ontstaan en opgebouwd uit een mix van gebouwen uit verschillende tijdsperiodes. Zowel in de van oorsprong agrarische als in de niet-agrarische uitlopers/buurtschappen bepalen de open tot half-open rooilijnen de structuur van het occupatiepatroon. Er zijn drie typen hoofdbouwmassa’s in de gebieden te onderscheiden: •
Type A; staafvormige boerderijachtige bouwmassa’s met een van oorsprong agrarische functie.
•
Type B; kleinere staaf- en blokvormige bouwmassa’s met een niet agrarische functie.
•
Type C; expressionistische bebouwing.
Type A, B en C komen in de polderlinten van dit type naast elkaar voor. Type C is vooral gebouwd in de uitlopers van dorpsgebieden als uitbreiding. Voor dit type gelden aanvullend op de criteria voor type B de criteria zoals vermeld in de tabel ‘W3 – Expressionisme’. Bij nieuwbouw of vervanging van een hoofdbouwmassa kan één van de hiervoor genoemde typen (terug)gebouwd worden. Onderstaand schema geeft de criteria per type aan. Type A Type B Rooilijn:
Situering van het bouwwerk
•
Rechtlijnige rooilijnen handhaven.
Zijdelingse afstand: •
Los van elkaar. Type C is vaak aaneengebouwd (rijen of twee-onder-één-kap)
Oriëntatie: •
Bij (vervangende) nieuwbouw is de positie en oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing richtinggevend.
•
Positionering van nieuwe bouwwerken haaks op de perceelsrichting en het hoofdgebouw op de kop
•
Voorgevel dient georiënteerd te zijn op de weg.
•
Behoud van de traditionele ontsluiting door middel van bruggetjes (aan de zuidzijde van de Vinken-
van de kavel en dient geënt te zijn op de onderliggende slagenverkaveling.
polderweg). Bouwmassa:
Hoofdvormen van het bouwwerk
•
1
•
Bij renovatie of (vervangende) nieuwbouw
heeft een herhaling van eigenschappen van de
streven naar zorgvuldige inpassing tussen de
landelijke gebouwen zoals in de directe omge-
bestaande bebouwing. Bouwstijl conformeren
ving voorkomende boerderijen, of een bewer-
naar de bouwstijl van de naastgelegen be-
king hiervan de voorkeur.
bouwing.
Aansluiten bij de staafvormige, (liggende) •
Aansluiten bij de staafvormige, (liggende of
bouwmassa’s.
staande) en blokvormige bouwmassa’s.
Bouwhoogte: •
Bouwmassa:
Bij renovatie of (vervangende) nieuwbouw •
Bouwhoogte:
Hoogtevariatie van 1 tot 1,5 bouwlaag hand- •
Hoogtevariatie van 1 tot 2 bouwlagen met kap
haven, afstemmen op de bebouwingshoogte
handhaven, afstemmen op de bebouwings-
van de omgeving.
hoogte van de omgeving.
Bij het opstellen van de criteria is gebruik gemaakt van ‘Regieaanwijzingen Vinkenpolderweg en omgeving, gemeente Alblasserdam, stichting Dorp, Stad en Land. Rotterdam, december 2000.
38
Kapvorm:
Kapvorm:
Forse kappen: zadeldak of een afgeleide van •
Zadeldak, afgeplat tentdak (vooral toepasbaar
dit daktype.
bij een staande staaf als vorm hoofdbouwmas-
•
Daken mogen met overstek worden toegepast.
sa) mansardekap of een afgeleide van dit dak-
•
Toevoegingen aan het dakvlak aan de achter-
•
zijde van de hoofdbouw situeren.
type. •
Toevoegingen aan het dakvlak aan de achterzijde van de hoofdbouw situeren.
Gevelaanzichten van het bouwwerk
Kaprichting: •
Haaks op het lint (dwarsrichting).
Kaprichting: •
Evenwijdig (langsrichting) of haaks (langsrichting) op het lint.
Gevelopbouw •
Voorgevel van het hoofdgebouw bestaat uit één geheel maar is te onderscheiden in een dakgedeelte en een onderstuk.
•
De uitstraling van de bouwstijl prevaleert hierbij boven de herkenbaarheid van de functie van het bouwwerk.
Gevelgeleding: •
Voorgevel van het hoofdgebouw heeft een verticale geleding.
•
Gebruik van staande ramen.
•
Geleding passend bij architectuurstijl hoofdbouw.
•
Deuren en kozijnen; hout of goedgelijkende andere materialen.
•
Dakbedekking; in beginsel gebakken pannen.
•
Gevel: bakstenen of vergelijkbare steenachtige materialen
Materiaalkleur: • Afstemmen op omgeving (zoals baksteen in aardtinten, kozijnen in Oudhollandse kleuren) • Tegengaan van gebruik van sterk met de omgeving contrasterende kleuren zoals: oranje gifgroen of fel paars etc. Detaillering: bouwwerk
Materialisatie en detaillering van het
Materiaalkeuze:
•
Zorgvuldige detaillering aansluitend aan de oorspronkelijke en/of in overeenstemming met de detailleringen van belendingen.
•
Behoud van bakstenen detaillering zoals bijvoorbeeld is toegepast in dorpels , lateien en vensterbanken.
39
W2 Rationalisme Ensembles ontworpen in rationalistische verkaveling zijn woonstraten ontstaan achter de historische structuren met een in vorm en uitstraling eenzijdige woonbebouwing. Rond 1900 zijn veel uitleggebieden gerealiseerd met een eenvoudig patroon van rechte straten met een symmetrisch straatprofiel. Langs deze straten zijn woningen gebouwd, veelal in rijtjes van drie of meer, afgewisseld met dubbele en vrijstaande woningen. Soms is sprake van een geclusterde stedenbouwkundige opzet. De samenhang in het straatbeeld ontstaat onder meer door een overwegend gesloten gevelwand en ingetogen materiaal- en kleurgebruik voorzien van eenvoudige details. Welstandseenheden Gebieden met een overwegend rationalistische bebouwing worden gekenmerkt door gesloten bouwblokken met een gesloten gevelwand. De rationalistische architectuur kent proportionele verhoudingen en eenvoudige vormen met enkele eenvoudig vormgegeven details. In Alblasserdam zijn de Scheepmakerstraat, de Fop Smitstraat, Kloosstraat en bebouwing aan de Touwbaan te karakteriseren als gebieden met rationalistische bebouwing. Op de typologiekaart zijn deze met de codering W2 aangegeven. Deze buurt is opgezet volgens het gesloten bouwblok principe. De bebouwing bestaat uit éénlaags rijenwoningen met een langskap. Op hoeken zijn accenten aangebracht. De buurt heeft een besloten karakter en kent een smalle verkaveling, waardoor de afstand tussen de bebouwingsblokken onderling gering is. Welstandsniveau In deze buurt wordt een PLUS niveau van welstand gehanteerd. De buurt kent een redelijk hoge dynamiek, met name op het gebied van de kleine aan- en bijgebouwen en dakkapellen. Een zorgvuldige inpassing van deze toegevoegde elementen is bij deze waardevolle buurt een vereiste om de karakteristiek van de bebouwing te handhaven. Welstandscriteria Voor de gebieden met rationalistische bebouwing (W2) gelden aparte welstandscriteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven.
40
Gebiedspecifieke welstandscriteria voor gebieden met een rationalistische bebouwing - W2 Aandachtpunt bij nieuw- of verbouw is dat de eenheid en samenhang tussen de stedenbouwkundige opbouw en bebouwingskarakteristiek gehandhaafd blijft en/of versterkt wordt. •
Aansluiten bij de toegepaste rooilijn in gebied.
•
De rooilijn is doorgaans recht. Deze karakteristiek handhaven.
Zijdelingse afstand: bouwwerk
Situering van het
Rooilijn:
•
Aaneengesloten.
•
Blokken onderling: respecteren toegepaste zijdelingse afstand.
Oriëntatie: De op de straat georiënteerde bebouwingskarakteristiek handhaven.
•
Hoofdvormen van het bouwwerk
Bouwmassa: •
Toepassen eenvoudige hoofdbouwvormen met schaarse details.
•
Toegepaste vormen: staaf (liggend en staand) of blokvormig - met kap.
Bouwhoogte: •
1 laag met kap.
•
Op hoeken accenten mogelijk (1,5 tot 2 lagen met kap).
•
Bouwhoogte aanpassen aan straatbeeld.
Kapvorm: Zadeldak of een afgeleide van dit daktype.
•
Accenten op hoeken ter versterking stedenbouwkundige structuur toegestaan mits eenvoudige
•
vormen en schaarse detaillering. Kaprichting: •
Hoofdmassa: langsrichting; Topgevels: dwarsrichting.
•
Samengestelde kaprichting mogelijk mits aangepast aan bouwmassa en passend in de gevel(wand).
Gevelopbouw: •
De proportionele opbouw van het gebouw handhaven.
•
Duidelijke afsluiting van de gevelwand door toepassing van een daklijst mogelijk.
•
Duidelijke opbouw gevel doorgaans bestaande uit plint-middenstuk–dakopbouw handhaven.
Gevelgeleding: •
Constructie is uit de gevel afleesbaar.
•
De verticale gevelgeleding handhaven.
Plasticiteit: •
De over het algemeen toegepaste platte gevels handhaven.
•
Toepassen grote neggemaat kozijnen (terugliggend).
•
Toepassing reliëf toegestaan mits teruggelegen. Materiaalgebruik: Gevels: baksteen, natuursteen (als decoratie-element), zandsteen, ijzer en beton.
Gevelaanzichten van het bouwwerk
• •
Kap: in beginsel dekken met pannen
•
Kozijnen: in beginsel van hout of ijzer Kleurtoon: Aansluiting zoeken bij de kleurtoon van de omgeving.
•
Zowel lichte als donkere kleurtonen komen voor. Een donkere hoofdkleurtoon wordt afgewisseld
•
met lichte ornamenten, siermetselwerk, ramen en daklijsten. Lichte hoofdkleurtoon wordt afgewisseld met donkere ornamenten, siermetselwerk, ramen en daklijsten. Detaillering: •
De panden zijn eenvoudig gedetailleerd.
•
Kenmerkende details zijn: gevelstenen in het gevelvlak, verschillende siermetselverbanden boven raam- en ingangspartijen, toepassen van topgevels en gevelbeëindigingen.
•
Overige details kunnen mits zorgvuldig ingepast en vormgegeven in de lijn met de architectuur en passend bij de schaal en de functie van het gebouw worden toegepast.
41
Expressionisme (W3)
42
Gebied W3
Expressionisme
Vanaf de jaren ’20 zetten de architecten zich af tegen de strakke en zakelijke tendensen in de overwegend rationele architectuur. Het expressionisme streeft naar fantasieachtige vormen die later constructief mogelijk werden gemaakt. De buitengewoon schilderachtige romantische bouwwerken waren een protest tegen de beperkingen die de eisen van gebruik en constructie aan de architect oplegden. Er is sprake van een geclusterde stedenbouwkundige opzet, waarbij sommige buurten getypeerd worden als tuindorpen. Welstandseenheden Het expressionisme is een verzamelnaam voor de architectuurstromingen van De Amsterdamse School, Het Zakelijk Expressionisme en het Organisch Expressionisme. Gebieden met een overwegend expressionistische bebouwingsstijl worden gekenmerkt door bebouwing gebouwd in organische vormen, expressief siermetselwerk en soms golvende gevels. De bouwwerken zijn rijk versierd met (niet-)functionele details als erkers, torentjes en een dakopbouw. In Alblasserdam zijn de Werfstraat, de Blokweersingel, Scheepsbouwplein en de bebouwing ten zuiden van de van Eesterenstraat en ten noorden van het centrum te karakteriseren als gebieden met overwegend expressionistische bebouwing. Op de typologiekaart zijn deze met de codering W3 aangegeven. Deze buurt is opgebouwd in de jaren '30 en kent een aantal gesloten bouwblokken met rijenwoningen en een aantal twee-onder-één-kapwoningen. Welstandsniveau Voor de deze straten geldt een PLUS niveau van welstandstoezicht. De buurt kent een redelijk hoge dynamiek, met name op het gebied van de op- en aanbouwen zoals dakkapellen. Een zorgvuldige inpassing van deze toegevoegde elementen is bij deze waardevolle buurt een vereiste om de karakteristiek van de bebouwing te handhaven. Welstandscriteria Voor de gebieden met expressionistische bebouwing (W3) gelden aparte welstandscriteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven.
43
Gebiedspecifieke welstandscriteria voor gebieden met een expressionistische bebouwingsstijl - W3 Aandachtpunt bij nieuw- of verbouw is dat de eenheid en samenhang tussen de stedenbouwkundige opbouw en bebouwingskarakteristiek gehandhaafd blijft en/of versterkt wordt. •
Aansluiten bij toegepaste rooilijn in gebied.
•
De rooilijn is recht en op accentpunten verspringend. Deze karakteristiek handhaven.
Zijdelingse afstand: bouwwerk
Situering van het
Rooilijn:
•
Aaneengesloten.
•
Blokken onderling: respecteren toegepaste zijdelingse afstand.
Oriëntatie: De op de straat georiënteerde bebouwingskarakteristiek handhaven.
•
Hoofdvormen van het bouwwerk
Bouwmassa: •
De bouwmassa bestaat uit één duidelijke hoofdbouwmassa met (niet-)functionele details.
•
Toegepaste vormen: staaf (liggend en staand) of blokvormig - met kap.
Bouwhoogte: •
1 tot 1,5 lagen met kap
•
Bouwhoogte aanpassen aan het straatbeeld.
Kapvorm: •
Toepassen van samengestelde kappen - Zakelijk expressionisme: platte daken.
•
Toepassen samengesteld zadeldak, tentdak, mansardekap of een afgeleide van deze daktypen. Accenten op hoeken ter versterking stedenbouwkundige structuur toegestaan mits passend bij de
•
architectuur van het geheel. Kaprichting: Samengestelde kaprichting toepassen mits aangepast aan bouwmassa en passend in de gevel(wand).
•
Gevelopbouw: •
Uiterlijk bouwvorm is bepalend voor de gevelopbouw en -geleding.
•
Duidelijke afsluiting van de gevelwand door toepassing van een daklijst mogelijk.
•
Duidelijke opbouw gevel doorgaans bestaande uit (plint-)middenstuk–dakopbouw handhaven.
Gevelgeleding: Uiterlijk bouwvorm van de afzonderlijke elementen is bepalend voor de gevelopbouw en -geleding.
•
Bij seriële bouw (nm. middelhoogbouw) is het verticalisme overheersend.
•
Plasticiteit: De over het algemeen hoge plasticiteit van de gevel handhaven.
•
Toepassing van o.a. uitbouwtjes, torentjes en overige ornamenten toegestaan mits deze in lijn van
•
het geheel zijn vormgegeven en passen in de gevelwand.
Gevelaanzichten van het bouwwerk
Materiaalgebruik:
44
•
Gevels: baksteen, natuursteen en/of zandsteen.
•
Kap: gedekt pannen, riet (bij vrijstaande landhuizen) of een combinatie hiervan
•
Kozijnen: hout (geschuurd en gebeitst) Kleurtoon:
•
Gevels: lichte kleurtoon; Kozijnen: wit
•
Kap: donkere kleurtoon (rood- en zwarttinten) - m.u.v. rietdaken Detaillering:
•
De panden zijn doorgaans rijk gedetailleerd.
•
De hoofdbouw is bepalend voor de vormen van de details.
•
Toepassen van kenmerkende details, zoals vensterstroken, dik kozijnhout, kleine smalle roeden,
•
Dakkapellen toegestaan mits passend bij geheel; glas-in-lood ramen toegestaan.
•
Overige details kunnen mits zorgvuldig ingepast en vormgegeven in de lijn met de architectuur en
sierverbanden en verticale metselverbanden
passend bij de schaal en de functie van het gebouw worden toegepast.
Functionalisme (W5)
45
Gebied W5
Functionalisme
Met de ontwikkeling van nieuwe bouwmaterialen groeide het vertrouwen in de technische hulpmiddelen en het functionele bouwen. Er ontwikkelde zich een internationale architectuurstijl met nieuwe vormen in eigentijdse materialen. Het uitsluitend gebruik van staal, glas en beton en het streven naar een volmaakt harmonische gevel leidde er geen accenten meer werden gegeven aan de ingang of ander belangrijke ruimten, zoals wel het geval was bij de traditionalistische architectuur. Wonen, werken en recreëren werden gescheiden. Grote huizenblokken, vaak in een repeterend patroon, werden ‘omspoeld’ door grote autowegen en veel groen. Welstandseenheden Gebieden met een overwegend functionalistische bebouwingsstijl worden gekenmerkt door een eenvoudige, zich repeterende ruimtelijke structuur, stedenbouwkundig patroon en eenvoudige hoofdbouwvormen. De architectuur, het stedenbouwkundig concept en de toegepaste materialen en bouwvormen stralen stedelijkheid uit. Het stedenbouwkundig concept bestaat uit clusters van verschillende typen bebouwing: hoogbouw, middelhoogbouw en laagbouw. Deze clusters zijn functioneel geordend en vormen een eenheid: in de volksmond ook wel 'stempel' genoemd. In grotere plaatsen zijn meerdere clusters achter elkaar geplaatst waardoor een repeterend beeld ontstaat. Het functionalisme gebruikt moderne bouwmaterialen zoals staal en beton. Er zijn drie typen bebouwingselementen te onderscheiden: • individuele objecten • seriële objecten • bijzondere bebouwingselementen In Alblasserdam is de buurt tussen het Scheldeplein en de Fazantstraat en de bebouwing rondom de van Eesterensingel, Zeilmakersstraat, Lelsstraat, Vroegestraat, Wilde Woutstraat, Cornelis Smitstraat, Zeevaartstraat, Von Lindernstraat, Van de Leestraat, Oude Lijnbaan, Waalsmondslaan, Reederijstraat en Meursingstraat te karakteriseren als een gebied met functionalistische bebouwing. Op de typologiekaart is deze met de codering W5 aangegeven. Welstandsniveau In deze buurten wordt een BASIS niveau van welstand gehanteerd. Voor de bebouwing langs de van Eesterensingel geldt een PLUS niveau van welstand. Hier is sprake van een doorgaande as met representatieve bebouwing. Hierbij dient de aandacht uit te gaan naar een zorgvuldige vormgeving in de beheersituatie. Welstandscriteria Voor de gebieden met functionalistische bebouwing (W5) gelden aparte welstandscriteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven.
46
Gebiedspecifieke criteria voor gebieden met een functionalistische bebouwing - W5 Aandachtpunt bij nieuw- of verbouw is dat de eenheid en samenhang tussen de stedenbouwkundige opbouw en bebouwingskarakteristiek gehandhaafd blijft en/of versterkt wordt. Individuele objecten
Seriële objecten
Bijzondere bebouwing
Situering van het bouwwerk
Rooilijn: •
Aansluiten bij toegepaste rooilijn in gebied.
•
De rooilijn is veelal recht en de straat kent een evenwichtig profiel. Deze karakteristiek handhaven.
Zijdelingse afstand: • •
Zijdelingse afstand:
Zijdelingse afstand:
Los van elkaar of twee- •
Aaneengesloten.
onder-één-kap.
Blokken onderling: respec-
•
bebouwing
onderling:
•
Doorgaans los van elkaar.
teren toegepaste zijdelingse
respecteren toegepaste zij-
afstand.
delingse afstand. Oriëntatie: •
Oriëntatie:
De op de weg of op de openbare ruimte (bij strokenbouw) •
Situatie afhankelijk: wisse-
georiënteerde bebouwingskarakteristiek handhaven.
lend.
Bouwmassa: •
Bouwmassa:
Staaf- (liggend), schijf- (staand - bij hoogbouw) en blokvormig.
•
Kap of terugliggende laag mogelijk.
Bouwhoogte:
Bouwhoogte:
•
laagbouw: 1 tot 2 lagen met kap.
•
middelhoogbouw: 2 tot 5 lagen (met plat dak).
•
Afhankelijk van functie van het gebouw en schaal van de omliggende bebouwing.
Kapvorm:
Platte daken; bij laagbouw daarnaast ook zadeldaken of een •
Indien
afgeleide van dit daktype.
zadeldak, terugliggende laag
•
Forse overstekken.
of een afgeleide van dit dak-
•
Dakopbouwen zijn toegestaan mits aansluitend bij architectuur
type.
•
Hoofdvormen van het bouwwerk
Kapvorm: toepassing:
blok en passend bij dakvlak. •
Accenten op hoeken ter versterking stedenbouwkundige structuur toegestaan mits qua schaal en architectuur passend binnen het gehele cluster.
Kaprichting:
Kaprichting:
•
Indien van toepassing: evenwijdig aan de straat (langsrichting).
•
Aansluiting bij blokken/elementen in omgeving is bepalend.
•
Indien van toepassing: in de langsrichting.
•
Afhankelijk van de situering en opbouw van het gebouw.
Gevelopbouw:
Gevelaanzichten van het bouwwerk
van
Gevelopbouw:
Gevelopbouw:
•
Eenvoudig.
•
Duidelijke verdeling: plint – •
Duidelijke verdeling: plint - •
Duidelijke verdeling: plint -
middenstuk –dakopbouw.
middenstuk -dakopbouw.
middenstuk -dakopbouw.
•
Toepassing
•
van
grote •
(glas)vlakken. •
Eenvoudig.
Toepassing
•
van
grote •
Eenvoudig.
Aansluiten bij opbouw van
(glas)vlakken.
bouwblokken in de directe
Aansluiten bij gevelopbouw
omgeving.
in bouwblok. •
Hoogbouw: toepassen brede galerijen wenselijk.
•
Middelhoogbouw: geaccentueerde portieken wenselijk.
Gevelgeleding: •
Duidelijke evenwichtige indeling met zuivere verhoudingen handhaven.
•
Aansluiten bij de geleding van het ensemble.
47
Plasticiteit • •
Plasticiteit van de gevels is sterk wisselend. Bij een hoge plasticiteit in de gevelwand van het blok of omgeving deze karakteristiek handhaven door het toepassen van balkons, beton-ornamenten en geaccentueerde raampartijen.
•
Bij een lage plasticiteit deze karakteristiek eveneens handhaven door toepassen naar binnen gekeerde ornamenten zoals balkons e.d.
48
•
Gevels: beton, ijzer, gasbeton, prefabmaterialen en plaatmaterialen als gevelbekleding - meer traditionele laagbouw: ook baksteen
van het bouwwerk
Materialisatie en detaillering
Materiaalgebruik:
•
Platte daken: bij voorkeur bitumen
•
Kappen: bij voorkeur dekken met pannen
•
Kozijnen: in beginsel dun gewalste staalprofielen, ijzer, kunststof, aluminium of hout
Materiaalkleur: •
Gebruik van sprekende kleuren aanbevolen.
•
Afwisseling in kleurgebruik aanbevolen.
Detaillering: •
Toegevoegde elementen zelfstandig vormgeven in de lijn van de architectuur van het geheel.
Forum W6
49
Gebied W6
Forumbeweging
Als reactie op de blok- en strokenverkaveling ontstaat in de jaren ’70 de Forumbeweging die aandacht vraagt voor de menselijke schaal en maat van nieuwe woongebieden. Deze wijken worden gekenmerkt door het woonerf-concept. De wijken bestaan hoofdzakelijk uit eengezinswoningen in een groene woonomgeving waarbij de menselijk schaal en maat leidend is. Welstandseenheden In Alblasserdam is de buurt tussen de Sportlaan, de Zwanebloem en de Plantageweg te karakteriseren als gebied met bebouwing in de forumgedachte. Op de typologiekaart is deze met de codering W6 aangegeven. Dit woongebied uit de periode 1970-1980 heeft in een grillig straten- en verkavelingspatroon met hofjes (zoals Akkerwinde en Schildmos). De bebouwing in de buurt is deels georiënteerd op de openbare ruimte en deels op de weg. Bij de woningen in de wijk die zijn geclusterd rondom woonerven ontbreekt een duidelijk onderscheid tussen voor- en achterkanten. De buurt is door zijn door de clustering en de situering van de woningen op het woonerf sterk naar binnen gekeerd. De architectuur van de woningen in deze buurt is ingetogen en sluit aan bij de jaren ’70 mode: donkere kleurtoon, het gebruik van semiambachtelijke materialen: bruin hout, rode baksteen en donkere pannen. Op enkele plekken dringen erfafscheidingen door tot aan de openbare weg waardoor het grillige beeld nog eens versterkt wordt. In de wijk aan de Sportlaan staan enkele publieke voorzieningen zoals een zwembad en een sporthal. Deze zijn als 'bijzonder bebouwingselement opgenomen in de wijk. In de wijk zijn drie typen bebouwingselementen te onderscheiden: • individuele objecten • seriële objecten • bijzondere bebouwingselementen Voor deze bebouwingselementen gelden afzonderlijke gebiedsspecifieke welstandscriteria (zie onderstaand schema). Welstandsniveau Voor dit gebied geldt een BASIS niveau van welstand. Welstandscriteria Voor de gebieden met bebouwing in de forumgedachte (W6) gelden aparte welstandscriteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven.
Gebiedspecifieke welstandscriteria voor gebieden met forumbebouwing - W6 Aandachtpunt bij nieuw- of verbouw is dat de eenheid en samenhang tussen de stedenbouwkundige opbouw en bebouwingskarakteristiek gehandhaafd blijft en/of versterkt wordt. Individuele objecten
Seriële objecten
Bijzondere bebouwing
Situering van het bouwwerk
Rooilijn:
50
•
Aansluiten bij toegepaste rooilijn in gebied: vaak is dit een verspringende rooilijn.
Zijdelingse afstand: • •
Zijdelingse afstand:
Los van elkaar of twee- •
Aaneengesloten.
onder-één-kap.
Blokken onderling: respec-
bebouwing
• onderling:
respecteren toegepaste zij-
Zijdelingse afstand: •
Doorgaans los van elkaar.
teren toegepaste zijdelingse afstand.
delingse afstand. Oriëntatie: •
Oriëntatie:
De op de weg of op de openbare ruimte georiënteerde bebou- •
Situatie afhankelijk: wisse-
wingskarakteristiek handhaven.
lend.
Bouwmassa: •
Samengestelde hoofdbouwvormen.
•
Toegepaste vormen: Staaf- (liggend) en blokvormig met kap.
•
Toepassen van afknottingen en uitsteeksels in principe mogelijk mits passend in ensemble..
Bouwhoogte:
Bouwhoogte:
•
1 tot 2,5 lagen met (eventueel afgeplatte kap).
•
Middelhoogbouw-elementen: tot 5 lagen met dakopbouw.
•
Afhankelijk van functie van het gebouw en schaal van de omliggende bebouwing.
Hoofdvormen van het bouwwerk
Kapvorm:
Zadeldak, lessenaarsdak of een afgeleide van dit daktype of een •
Plat dak, zadeldak, lesse-
samengesteld dak.
naarsdak, terugliggende laag
•
Dakopbouwen toegestaan mits aansluitend bij architectuur blok.
of een afgeleide van dit dak-
•
Accenten op hoeken ter versterking van de stedenbouwkundige
type.
•
structuur toegestaan mits de uitstraling van het totale ensemble niet aangetast wordt. Kaprichting: •
Kaprichting:
Evenwijdig aan de straat.
omgeving.
Aansluiten
•
bij
•
n.v.t.
blok-
ken/elementen in omgeving Gevelopbouw:
Aansluiting gevel bij gevel •
omgeving.
bouwblok.
Gevelgeleding:
Gevelgeleding:
• bouwwerk
Gevelopbouw:
Aansluiting gevel bij gevels •
•
•
n.v.t.
Gevelgeleding:
Horizontale geleding hand- •
Horizontale geleding hand- •
Horizontale geleding hand-
haven.
haven.
haven.
Aansluiten bij de geleding •
Aansluiten bij de geleding •
Aansluiten bij de geleding
van de omgeving.
van het bouwblok.
van het ensemble.
Plasticiteit •
Hoge plasticiteit door toepassen van samengestelde gevels en ornamenten elementen handhaven
Materiaalkeuze:
van het bouwwerk
Gevelaanzichten van het
Kaprichting:
Aansluiten bij elementen in •
Gevelopbouw:
Materialisatie en detaillering
Kapvorm:
•
Gevels: in beginsel baksteen of hout
•
Kap: in beginsel pannen, bitumen (lei-vormig)
•
Dakopbouw: prefab-materiaal
•
Kozijnen: hout of kunststof
Materiaalkleur: •
Toepassen van donkere materiaalkleuren.
•
Gevels: lichtere tinten; Kozijnen en dakopbouw: donkere kleurtoon.
Detaillering: •
Toegevoegde elementen zelfstandig vormgeven in de lijn van de architectuur van het geheel.
51
Tuindorp (W8)
52
Gebied W8
Tuindorp
Tuindorpen worden gekenmerkt door een heldere stedenbouwkundige opzet en een daarbij passende architectuur. De architectuur varieert van wijk tot wijk, terwijl de eenheid en uniformiteit binnen de wijken groot is. De woongebieden kregen een duidelijk imago mee dat onder meer naar voren komt in een uitgesproken architectuur. Soms wordt teruggegrepen op architectuurstijlen uit het verleden, bijvoorbeeld neotraditioneel (jaren 30-stijl). Welstandseenheden Bij de ontwikkeling van de modernistische woongebieden wordt veel aandacht besteed aan de architectonische en stedenbouwkundige uitstraling. Per blok, straat of buurt komen vaak meerdere typen woningen voor, maar de woningen en woonblokken onderling vertonen een grote mate van herkenbaarheid en vormen een samenhangend ensemble. In de stedenbouwkundige opzet van de wijken krijgen verschillende architectuurthema’s een plek toegewezen, zodat ook het beeld van de wijken als geheel wordt ondersteund. Enkele grote lijnen, die soms teruggrijpen op een historische route, verbinden visueel de eenheden binnen een wijk. In de verkavelingsopzet wordt in tegenstelling tot de wijken uit de voorgaande decennia weer gestreefd naar een helder onderscheid tussen openbaar en privé. Er worden weer echte woonstraten en bouwblokken gerealiseerd, waarbij de voorzijde is gericht naar de straat en in de binnengebieden aan de achterzijde de private achtertuinen zijn gelegen. Op dit aspect vertonen de wijken een duidelijke gelijkenis met de woonwijken in traditionele blokverkaveling, waardoor veelal dezelfde gebiedsspecifieke criteria zullen gelden. Er zijn drie typen bebouwingselementen te onderscheiden: • Individuele objecten; • Seriële objecten; • Bijzondere bebouwingselementen. Het woonbuurtje De Spil is te karakteriseren als een tuindorp waarbij een duidelijke samenhang tussen de bebouwingsensembles aanwijsbaar is. Op de typologiekaart is deze woonbuurt met de codering W8 aangegeven. Het woonbuurtje vertoont qua bebouwingsopzet een duidelijke relatie met de expressionistische bebouwing van de jaren '30. De criteria zijn dan ook afgestemd op de welstandscriteria voor expressionistische bebouwing. Welstandsniveau Voor De Spil geldt een BASIS niveau van welstand. Welstandscriteria Voor de tuindorpen (W8) gelden aparte welstandscriteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven.
53
Gebiedspecifieke criteria tuindorpen - W8 Aandachtpunt bij nieuw- of verbouw is dat de eenheid en samenhang tussen de stedenbouwkundige opbouw en bebouwingskarakteristiek gehandhaafd blijft en/of versterkt wordt. Individuele objecten
Seriële objecten
•
Aansluiten bij de toegepaste rooilijn in het gebied.
•
De rooilijn is recht en op accentpunten verspringend. Deze karakteristiek handhaven.
Zijdelingse afstand:
werk
Situering van het bouw-
Rooilijn:
Zijdelingse afstand:
•
Los van elkaar of twee-onder-één-kap.
•
bebouwing onderling: respecteren toegepaste •
Blokken onderling: respecteren toegepaste
zijdelingse afstand.
zijdelingse afstand.
•
Aaneengesloten.
Oriëntatie: •
De op de straat georiënteerde bebouwingskarakteristiek handhaven.
Bouwmassa: •
De bouwmassa bestaat uit één duidelijke hoofdbouwmassa met (niet-)functionele details.
•
Toegepaste vormen: staaf- (liggend en staand) of blokvormig - met kap.
Bouwhoogte: 1,5 tot 3 lagen met kap.
•
accenten tot 3 lagen alleen op hoekpunten, •
•
1,5 tot 2 lagen met kap Bouwhoogte aanpassen aan het straatbeeld.
Hoofdvormen van het bouwwerk
poortgebouwen •
Bouwhoogte aanpassen aan het straatbeeld.
Kapvorm: •
Toepassen van samengestelde kappen - Zakelijk expressionisme: platte daken.
•
Toepassen samengesteld zadeldak, tentdak, mansardekap of een afgeleide van deze daktypen.
•
Dakopbouw toegestaan mits aansluitend bij architectuur van gevel en bouwblok.
•
Accenten op hoeken ter versterking stedenbouwkundige structuur toegestaan mits passend bij de architectuur van het geheel.
Kaprichting: •
Samengestelde kaprichtingen toepassen mits aangepast aan bouwmassa en passend in de gevel(wand).
Gevelopbouw en geleding: •
Gevelopbouw en geleding:
Gevelopbouw en geleding binnen ensemble •
Gevelopbouw en -geleding binnen ensemble
respecteren en handhaven.
respecteren en handhaven. •
Aansluiten bij gevelopbouw en -geleding bouwblok.
bouwwerk
Gevelaanzichten van het
Bouwhoogte:
•
Plasticiteit: •
Plasticiteit:
Toegepaste gevelplasticiteit binnen ensemble •
Aansluiten bij plasticiteit binnen bouwblok of
respecteren en handhaven.
cluster van seriematige vrijstaande of tweeonder-één-kap woningen.
54
•
Gevels: baksteen of vergelijkbare steenachtige materialen (pannen als gevelbekleding in verlengde van kap toegestaan).
•
Kap: in beginsel dekken met pannen.
•
Kozijnen: hout (geschuurd en gebeitst) of goed gelijkende alternatieve materialen
Kleurtoon: • het bouwwerk
Materialisatie en detaillering van
Materiaalgebruik:
Gevels en kappen: aansluiten bij kleurtoon gevelwand, bij voorkeur een lichte (wit) kleurtoon voor de gevel en een rode kleurtoon voor de kap
•
Kozijnen en deuren: aansluiten bij kozijn- en deurkleur gevelwand.
Detaillering: •
Details kunnen mits zorgvuldig ingepast en vormgegeven in de lijn met de architectuur en passend bij de schaal en de functie van het gebouw worden toegepast.
Individuele bouw (A1)
55
Gebied A1
Individuele bouw
Gebieden met individueel ontworpen, vooral vrijstaande gebouwen, hebben een beperkte samenhangende karakteristiek tussen cultuurhistorie, stedenbouwkundig concept en architectuurstijl. Deze gebieden zijn met name ontstaan aan randen van wijken en kernen. De gebouwen zijn individueel ontworpen en de wijken en straten hebben daardoor een gevarieerd gezicht. Welstandseenheden Individuele bouw bestaat uit veelal vrijstaande, gevarieerde gebouwen. De individueel ontworpen woningen in de woongebieden in kleine kernen kennen doorgaans een hoofdbouwmassa van één of twee bouwlagen met kap. In de loop der jaren zijn de invloeden van diverse stedenbouwkundige stromingen ook in de vrije sectorwijken ingebracht. In grotere kernen komt naast de traditionele individuele woningen en gebouwen ook individueel ontworpen stadswoningen voor. Deze hebben eveneens een eigen gezicht maar zijn qua bouwvorm aangepast aan het stadse bebouwingsbeeld. In de kern Alblasserdam is een aantal randen van wijken te karakteriseren als gebieden met individuele woningbouw Op de typologiekaart zijn deze met de codering A1 aangegeven. De clusters individuele woningbouw aan de randen van diverse wijken in de kern Alblasserdam vertonen veelal een relatie met de architectuur van de bebouwing in de omliggende wijk. Vooral qua kleurtoon en situering zijn duidelijke gelijkenissen te trekken. De individuele woningbouw van de jaren '90 vertoont zowel gelijkenissen met de omliggende wijk als met architectuurstijlen uit voorgaande decennia. De bebouwing in het gebied Lijnenland aan de Karper is strak en eigentijds vormgegeven net zoals de projectmatig ontwikkelde woningen in de wijk Lijnenland. Voor deze bebouwing gelden dan ook specifieke criteria waarbij de strakke en eigentijdse architectuur benadrukt blijft. Te veel diversiteit zal afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit van de buurt. De welstandscriteria voor dit gebied zijn er op gericht om de onderlinge samenhang te behouden en versterken. Welstandsniveau Voor alle wijken met individuele bouw geldt in een BASIS niveau van welstand. Welstandscriteria Voor de gebieden met individuele woningbouw (A1) gelden aparte welstandscriteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven.
56
Gebiedspecifieke welstandscriteria voor individuele bouw - A1 Kenmerkend voor individuele bouw is het eigen gezicht van de vrijstaande panden. Specifieke, gebiedsgerichte aandachtspunten zijn: •
Aansluiting bestaande rooilijn.
•
Materiaalgebruik en kleurtoon in relatie tot omgeving en de kwaliteit van het (stads)landschap. •
De individuele woningbouw kent verschillende soorten rooilijnen. Het is belangrijk dat, afhankelijk van het type, de specifieke rooilijnen worden gerespecteerd. Dit speelt met name bij de situering van het hoofdgebouw.
Zijdelingse afstand: •
De zijdelingse afstand tussen de individuele bouw is wisselend. Afhankelijk van de structuur van de buurt of het bouwblok dient de zijdelingse afstand gerespecteerd te worden.
Oriëntatie: •
De individuele bouw kent verschillende soorten oriëntatie Het is belangrijk dat de specifieke oriëntatie gerespecteerd wordt en dat aansluiting gezocht wordt bij de oriëntatie in het gebied.
Hoofdbouwvorm: •
De individuele panden hebben een eigen gezicht en kennen een eigen hoofdbouwvorm. Aan de randen van gebieden met individuele bouw: dient de vorm van de bouwmassa ervoor te zorgen dat de gebouwen worden opgenomen in het (stads)landschap.
bouwwerk
Hoofdvormen van het
Situering van het bouwwerk
Rooilijn:
Voor het gebied Lijnenland geldt aanvullend: •
Duidelijke vormen en evenwichtige verhoudingen in de volumes.
•
Te symmetrische vormen dienen vermeden te worden.
•
Gevelopbouw, gevelgeleding en plasticiteit dienen in grote lijnen aan te sluiten op de in de omgeving aanwezige karakteristieken.
het bouwwerk
Gevelaanzichten van
Gevelopbouw, -geleding en -plasticiteit
Voor het gebied Lijnenland geldt aanvullend: •
Evenwichtige verhouding van de gevelindeling.
•
Te symmetrische indeling dient vermeden te worden.
•
De gevels dienen hun alzijdige uitstraling te behouden.
ring van het bouwwerk
Materialisatie en detaille-
Materiaalgebruik en kleurtoon: •
Aangezien veel individuele bouw grenst aan het buitengebied liggen vraagt dit aandacht voor de kleurstelling en het materiaalgebruik van het bouwwerk. Kleurtoon en materiaalkeuze die een relatie vertonen met de in het landschap overheersende elementen kunnen daaraan bijdragen.
Detaillering: •
Toegevoegde elementen zelfstandig vormgeven in de lijn van de architectuur van het geheel.
Voor het gebied Lijnenland geldt aanvullend: •
Grove details zoals grote boeiboorden, overstekken etc. moeten worden vermeden.
57
Seriële bebouwing A2
58
Gebied A2
Seriële bouw
Gebieden met seriële bouw hebben een beperkte samenhangende karakteristiek tussen cultuurhistorie, stedenbouwkundig concept en architectuurstijl. Deze (grootschalige) uitbreidingsgebieden zijn met name ontstaan aan randen van historische structuren en randen van kernen. Door de jaren heen zijn er verschillende seriële straten, buurten en wijken gebouwd die hierdoor de nieuwe randen van de kernen vormden. Binnen de bouwblokken en soms binnen straten en buurten bestaat een zekere mate van uniformiteit. Er is echter geen sprake van een samenhangend ensemble van bebouwing doordat de verschillende onderdelen in een straat, buurt of wijk zoals huizen, straten, pleinen, plantsoenen en parkeerterreinen, in de seriële wijken niet zijn samengebracht tot een harmonisch geheel. De huizen, straten, pleinen, plantsoenen en parkeerterreinen zijn veelal afzonderlijk vormgegeven. Welstandseenheden Gebieden met een overwegend seriële bebouwing worden gekenmerkt door een relatief geringe samenhang tussen stedenbouwkundige opbouw en de bebouwingskarakteristiek (architectuur). De bebouwingsclusters onderling vertonen doorgaans een geringe samenhang en de individuele panden zijn repeterend. Hetzij geformeerd in een rij, hetzij vrijstaand of als twee-onder-één-kap gesitueerd. De verscheidenheid tussen de bouwblokken of clusters wordt bepaald door specifiek kleur en materiaalgebruik en door toevoegingen aan de gevel of de hoofdbouwmassa. Binnen wijken met seriële bouw komen naast deze zich repeterende panden ook bijzondere bebouwingselementen voor. Deze hebben een lichte architectonische verwantschap met de seriële bebouwing, maar zijn individueel en functiegerelateerde vormgegeven. Er zijn seriële objecten en bijzondere bebouwingselementen. In Alblasserdam zijn diverse wijken in alle dorpskernen te karakteriseren als gebieden met seriële bebouwing. Op de typologiekaart zijn deze met de codering A2 aangegeven. De woongebieden van Alblasserdam zijn kleinschalig van karakter. Zij zijn geleidelijk gegroeid en vaak zijn meerdere architectuurstijlen op een relatief kleine afstand van elkaar te vinden. Indien geen sprake is van een duidelijk afgebakende eenheden worden de jonge uitbreidingen van de kernen samengenomen en vervat in één gebiedstypologie en één welstandseenheid: 'woonwijken in seriële bouw (A2)'. Kenmerkend voor de jonge uitbreidingen in de kernen van Alblasserdam zijn het blokvormig stratenpatroon en het straatgericht wonen. De straathoeken zijn open, waarbij de woningen veelal een duidelijk onderscheid hebben tussen voor- en zijgevel. Rust in het bebouwingsbeeld ontstaat door de eenvoudige hoofdmassa´s en kapvormen, zoals zadelkappen en soms schilddaken. De herhaling van gelijkvormige koppen van bouwblokken geven een karakteristiek beeld naar zijstraten. Voor- en zijtuinen zijn gescheiden van de openbare ruimte door eenvoudige, lage erfafscheidingen. Aanbouwen aan achtergevels en dakkapellen/dakopbouwen voegen zich soepel binnen de hoofdkarakteristiek van het bebouwingsthema. Deze woongebieden hebben een overzichtelijk, rustig en relatief groen karakter. De aanwezige complexen zijn in hun oorspronkelijke opzet architectonisch en stedenbouwkundig met zorg ontworpen. Verstoringen van het bebouwingsbeeld doen zich met name voor bij (middel)hoogbouwcomplexen, zoals in de wijk West, en bij hoekwoningen omdat aanbouwen, bijgebouwen en schuttingen in de zijtuinen vaak op gespannen voet staan met de stedenbouwkundige karakteristiek van de woonwijk. Wanneer woningen afzonderlijk aan particulieren zijn verkocht bestaat het gevaar dat de architectonische samenhang in het straatbeeld langzamerhand verdwijnt. Uitgifte van openbaar groen aan particulieren kan leiden tot een verstoring van de ruimtelijke samenhang. Welstandsniveau Voor alle woonwijken en gemengde gebieden met een overwegend seriële bebouwing (A2) wordt het BASIS niveau van welstand gehanteerd. Voor het woonbuurtje geldt een PLUS niveau van welstand.
59
Welstandscriteria Voor de gebieden met seriële bebouwing (A2) gelden aparte welstandscriteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven.
Gebiedspecifieke welstandscriteria voor gebieden met een seriële bebouwing - A2 Seriële bouw
Bijzondere bebouwing
Rooilijn: Situering van het bouwwerk
•
Aansluiten bij toegepaste rooilijn in gebied: doorgaans is dit een rechte of gebogen rooilijn.
Zijdelingse afstand: •
Zijdelingse afstand:
Aaneengesloten of clusters twee-onder-één- •
Doorgaans los van elkaar.
kap woningen en vrijstaande seriematige woningbouw. •
Blokken en woningen onderling: respecteren toegepaste zijdelingse afstand.
Oriëntatie: •
Oriëntatie:
De op de straat georiënteerde bebouwingska- •
Situatie afhankelijk: wisselend.
rakteristiek handhaven. Bouwmassa: •
Bouwmassa:
Aansluiten bij bouwmassa cluster seriematige •
Toepassen passende bouwvorm bij omgeving.
vrijstaande of twee-onder-één-kap woningen of toepassen afgeleide bouwvorm. •
Binnen blok: aansluiten massa bouwblok.
Bouwhoogte:
Hoofdvormen van het bouwwerk
•
Afhankelijk van functie van het gebouw en
blok of cluster van seriematige vrijstaande of
schaal van de omliggende bebouwing.
twee-onder-één-kap woningen. •
Middelhoogbouw: 2 tot 5 lagen (met plat dak).
Kapvorm en kaprichting: Diverse kapvormen mogelijk.
•
Aansluiten bij de kapvorm en -richting bij- •
Toepassen passende kapvorm en -richting bij
bouwblok of cluster seriematige vrijstaande of
bouwvorm en omgeving.
twee-onder-één-kap woningen. •
•
Dakopbouw en dakkapellen toegestaan mits
Diverse kapvormen mogelijk.
Dakopbouw en dakkapellen toegestaan mits aansluitend bij architectuur bouwvorm.
bouwvorm.
•
Gevelopbouw en geleding:
Aansluiten bij gevelopbouw en -geleding •
Toepassen passende gevelopbouw en geleding
binnen bouwblok of cluster van seriematige
bij bouwvorm en omgeving.
vrijstaande of twee-onder-één-kap woningen. • •
Hoogbouw: brede galerijen zijn wenselijk. Middelhoogbouw: geaccentueerde portieken zijn wenselijk
Plasticiteit: •
Plasticiteit:
Aansluiten bij plasticiteit binnen bouwblok of •
Toepassen passende plasticiteit bij bouwvorm
cluster van seriematige vrijstaande of twee-
en omgeving.
onder-één-kap woningen. Materiaalkeuze en kleurgebruik: •
bouwwerk
werk
Gevelaanzichten van het bouw-
•
aansluitend bij architectuur van de hoofd-
en detaillering
Materialisatie
Kapvorm en kaprichting:
•
Gevelopbouw en geleding:
60
Bouwhoogte:
Afhankelijk van de bouwhoogte binnen bouw- •
Aansluiten bij kleur- en materiaalgebruik binnen bouwblok of cluster van seriematige vrijstaande of twee-onder-één-kap woningen.
Detaillering: Toegevoegde elementen zelfstandig vormgeven in de lijn van de architectuur van het geheel.
Gebied B1
Werkgebieden met een duidelijke relatie met de cultuurhistorie
Veel werkgebieden hebben van oudsher een band met een woonplaats of bepaald terrein. In de loop der jaren zijn de activiteiten op de terreinen vergroot of in veel gevallen veranderd. Door invloed van de omgeving zijn (bedrijfs)activiteiten verhuisd naar andere terreinen aan randen en nieuwe uitleggebieden van dorpen en steden. Welstandseenheden In Alblasserdam zijn de nog overgebleven werkgebieden en het bedrijventerrein Nedstaal te karakteriseren als werkgebieden met een duidelijke relatie met de cultuurhistorie. Op de typologiekaart zijn deze met de codering B1 aangegeven. Deze eerste werkgebieden werden rond de eeuwwisseling door individuele ondernemers ingericht. Ze ontstonden langs ontsluitingen over water: de rivier de Noord. Mede door de groei van Alblasserdam en door het afnemende belang van de industrie in zijn algemeenheid zijn in de loop der jaren veel bedrijven gesloten of van bedrijfsactiviteit veranderd. De gebieden kwamen op veel plaatsen tussen de woonbebouwing te liggen. Welstandsniveau In deze traditionele werkgebieden langs de Noord is het BASIS niveau van welstandstoetsing van toepassing. Voor bedrijventerrein Nedstaal geldt een PLUS niveau van welstand. Nadruk ligt op de relatie tussen bebouwing en de zeggingskracht van de plek aan het water. Voor de bebouwing aan de Ruigenhil, Rapenburg en Paardewei geldt een BIJZONDER niveau van welstand. Hierbij is het behoud van de aanwezige (historische) bebouwing die een duidelijke relatie hebben met scheepsindustrie van belang. Welstandscriteria Voor de werkgebieden en grootschalige publieke voorzieningen met een duidelijke relatie met de cultuurhistorie (B1) gelden aparte welstandscriteria. De bebouwing in deze gebieden kan zich voegen naar de historische karakteristiek of zich manifesteren ten opzichte van deze karakteristiek. Afhankelijk van de keuze voor een bepaalde ontwikkelingsrichting gelden bepaalde gebiedsspecifieke welstandscriteria. Hieronder zijn de criteria weergeven voor 'zich voegende bebouwing'. Bebouwing die hiervan afwijkt en zich manifesteert ten opzichte van de bebouwingskarakteristiek zal nader gemotiveerd dienen te worden.
61
Gebiedspecifieke welstandscriteria voor werkgebieden en grootschalige publieke voorzieningen met een duidelijke relatie met de cultuurhistorie – B1 Specifieke aandachtspunten: De eenheid en samenhang tussen de stedenbouwkundige opbouw en bebouwingskarakteristiek met de histo-
•
rische betekenis van het gebied. •
De uitstraling van de randen van het terrein.
•
Architectonische aansluiting van de bedrijfspui en reclame op de gevel. De eenheid en samenhang tussen stedenbouwkundige opbouw en bebouwingskarakteristiek met •
Bebouwing dient zich te voegen naar de historische rooilijnen en situeringspatronen (indeling van het terrein).
bouwwerk
Situering van het
de historische betekenis van de plek:
•
Bebouwing afstemmen op en rekening houden met de cultuurhistorische betekenis van de plek.
•
Situering van gebouwen dient zich te voegen naar de karakteristieke opbouw van het gebied en naar de historisch gegroeide/bepaalde ligging.
Bouwmassa en –hoogte: •
Veranderingen en toevoegingen van nieuwe elementen dienen eenheid in en samenhang tussen de
•
De bouwmassa en –hoogte dient zich te voegen naar de historische bebouwingskarakteristiek of
Hoofdvormen van het bouwwerk
stedenbouwkundige opbouw van het historisch gegroeide werkgebied te ondersteunen. inspiratie te vinden in de historische bebouwingskarakteristiek (of dusdanig vormgeven dat deze de historische bebouwingskarakteristiek in stand houdt). •
Aan de randen van de historische werkgebieden dient bij bouwvormen en –hoogte rekening worden gehouden met de invloed van de bouwvormen op de aangrenzende gebieden en/of het landschap.
Kapvorm en kaprichting: •
Kapvorm en –richting van de gebouwen dienen zich te voegen naar de karakteristiek van de historische bebouwing in het gebied.
•
Aan de randen van de historische werkgebieden dient bij dakvormen en –richting rekening worden gehouden met de invloed van de daken/kappen op de aangrenzende gebieden en/of het landschap.
• zichten
Gevelaan-
Gevelopbouw en geleding: Veranderingen en toevoegingen aan de gevelkarakteristiek dienen de eenheid en samenhang in het historisch werkgebied te ondersteunen.
Materiaalkeuze, kleurgebruik en detaillering
62
Aan de randen van de historische werkgebieden dient het kleur- en materiaalgebruik afgestemd te zijn op de aangrenzende gebieden en/of het landschap.
Aanvullende criteria voor gebieden met een PLUS niveau van welstand: •
aansluiting zoeken bij het overheersende kleur- en materiaalgebruik van bedrijfspanden in de directe omgeving.
Aanvullende criteria voor gebieden met een BIJZONDER niveau van welstand: • bouwwerk
Materialisatie en detaillering
•
Bij de historisch gegroeide werkgebieden dienen karakteristieke materiaalkeuzen, kleurgebruik en details gerespecteerd te worden. Het gaat hierbij om: -
het materiaalgebruik;
-
de kleurtoon;
-
specifieke details (zoals bijvoorbeeld schoorstenen, kranen, reclame-uitingen).
Bedrijventerreinen B3
63
B3
Werkgebieden met weinig/geen kenmerkende architectuur
Werkgebieden en grootschalige voorzieningen zijn divers in schaal en vorm. Bedrijventerreinen worden gekenmerkt door een menging verschillende (bedrijfs)activiteiten (opslag, productie, overslag, kantoor etc.) en wonen. De gebieden kennen vaak een weinig samenhangende architectuur. Welstandseenheden Werkgebieden en grootschalige voorzieningen zijn er in veel vormen en maten. In de kleinere kernen komt kleinschalige bedrijvigheid voor waar lokale ondernemers dicht bij huis hun bedrijf voeren in de ambachtelijke sfeer. In grotere kernen zijn de werkgebieden en grootschalige publieke voorzieningen grootschaliger van opzet en vaak gericht op een specifiek segment. De functie van een bedrijventerrein is het plaats bieden aan ondernemers. Dit heeft te maken met vrijheid van beroepsuitoefening en maatschappelijk belang van werkgelegenheid. In Alblasserdam bevindt zich aan de zuidzijde van de woonkern grootschalige bedrijventerreinen: Vinkenwaard en Nieuwland. Op de typologiekaart is deze met de codering B3 aangegeven. Dit gemengde bedrijventerrein is gericht op zowel klein- als grootschalige bedrijven met gemengde functies. De afzonderlijke panden op Vinkenwaard zijn veelal in particulier opdrachtschap ontwikkeld waardoor de samenhang in architectuur gering is. Aan het stedenbouwkundig ontwerp ligt daarentegen vaak wel een programma van eisen ten grondslag (Stedenbouwkundig Programma van Eisen - SPvE). Dit vertaalt zich in een heldere opzet van rooilijn, zijdelingse afstand en oriëntatie (en soms ook geleding van gevelwanden) en een mengeling van vormen, kleur- en materiaalgebruik. Het bedrijventerrein Nieuwland is in ontwikkeling en dient een kwalitatief goed ontworpen en verzorgd bedrijventerrein te worden. De stedenbouwkundige samenhang is één van de middelen die wordt ingezet voor het verwezenlijken van die beoogde kwaliteit. In het verlengde daarvan worden aan de inrichting van terreinen, de inrichting van de openbare ruimte en aan de architectuur van de gebouwen eisen gesteld. Deze eisen lijn verwoord en verbeeld in een tweetal documenten: het bestemmingsplan ‘bedrijventerrein Nieuwland’ en het handboek Nieuwland met bijbehorend beeldkwaliteitplan Dit handboek met beeldkwaliteitplan is bedoeld als toetsingskader voor de welstandsbeoordeling. Welstandsniveau Voor de bedrijven- en industrieterreinen geldt een BASIS niveau van welstand. Voor deze gebieden geldt een PLUS niveau van welstand. Daarnaast is vooruitlopend op de ontwikkeling van bedrijventerrein Nieuwland een PLUS niveau van welstand aangegeven. Dit niveau is van toepassing zodar het handboek met beeldkwaliteitplan is vastgesteld als welstandskader voor het gebied. Welstandscriteria Voor de werkgebieden en grootschalige publieke voorzieningen met weinig/geen kenmerkende architectuur (B3) gelden aparte welstandscriteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven. Voor het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Nieuwland geldt een handboek met beeldkwaliteitplan als toetsingskader voor de welstandsbeoordeling. Het handboek met beeldkwaliteitplan bevat eisen, richtlijnen en adviezen voor architectuur van gebouwen, bestratingen, beplantingen en straatmeubilair. Het document wordt afzonderlijk als welstandskader voor dit gebied vastgesteld. Op de welstandstypologiekaart en welstandsbeleidskaart is het gebied afzonderlijk weergegeven.
64
Gebiedspecifieke welstandscriteria voor werkgebieden en grootschalige publieke voorzieningen met weinig/geen kenmerkende architectuur – B3 Specifieke aandachtspunten:
• •
De uitstraling van de randen van het terrein Eenheid en samenhang tussen stedenbouwkundige opbouw en bebouwingskarakteristiek voor bedrijventerreinen met een grote mate van uniformiteit.
•
Architectonische aansluiting van de winkelpui en reclame op het oorspronkelijke pand bouwwerk
•
Aan de randen van de werkgebieden moet de situering van de gebouwen afgestemd worden op de aangrenzende en/of het landschap
•
Bij de situering van gebouwen dient aansluiting te worden gezocht bij de karakteristieke uniforme opbouw van de werkgebieden
Bouwmassa en -vorm: bouwwerk
Hoofdvormen
Situering
Situering:
•
Aan de randen van de werkgebieden moet bij bouwvormen rekening worden gehouden met de invloed van de bouwvormen op de aangrenzende gebieden en/of het landschap.
•
Veranderingen en toevoegingen van nieuwe elementen dienen eenheid in en samenhang tussen de stedenbouwkundige opbouw van de werkgebieden te ondersteunen.
bouwwerk
zichten
Gevelaan-
Gevelopbouw en geleding: •
Veranderingen en toevoegingen aan de gevelkarakteristiek dienen deze eenheid in en samenhang van de werkgebieden te ondersteunen.
Materiaalkeuze en kleurgebruik: Aan de randen van de werkgebieden moet bij het kleurgebruik rekening worden gehouden op de invloed op de aangrenzende gebieden en/of het landschap •
Gebruiken van kenmerkende materiaalkeuzen, vormen en details
•
Reclame-uitingen kunnen een zwaar beslag leggen op het beeld van de gebouwen, de straatwand en dienen daarom bescheiden worden toegepast. Ondernemingsgericht kleurgebruik dient de lokale karakteristieken te respecteren. Om richting te geven aan de uitvoering van reclame kan de gemeente daarvoor afzonderlijke richtlijnen formuleren.
bouwwerk
Materialisatie en detaillering
•
Aanvullende criteria voor gebieden met een PLUS niveau van welstand: •
Aansluiting zoeken bij het overheersende kleur- en materiaalgebruik van bedrijfspanden in de directe omgeving.
65
Groene gebieden G1
66
Gebied G1
Groene gebieden relatie met cultuurhistorie
Buitenplaatsen en landgoederen kennen hebben een duidelijke relatie tussen de bebouwing en de landschappelijke inpassing met de cultuurhistorie. Deze landgoederen komen in veel Zuid-Hollandse gemeenten voor. De meeste landgoederen en buitenplaatsen zijn ontstaan tussen de 17e en 19e eeuw. Rijke stedelingen bouwden een 'buiten', bestaande uit een landhuis met een aanzienlijk stuk land, op de mooiere plekjes in het buitengebied. Bossen en gebieden met water zijn traditioneel in trek. Welstandseenheden De landgoederen en buitenplaatsen zijn cultuurhistorisch interessant. Ze bestaan in de regel uit een royaal landhuis, aangrenzend een aangelegde tuin of park en een flink stuk land, het landgoed. Veelal behoorden een aantal boerderijen in de buurt tot het landgoed. Traditioneel werkten de boeren voor de landgoedeigenaar in ruil voor bescherming. Landgoederen van recentere datum zijn vooral als zogenaamde 'lusthoven' opgericht. Hierbij verviel de beschermingsfunctie van de landheer en diende het landgoed in de eerste plaats als prestigeobject. De landgoederen en buitenplaatsen kenmerken zich door een menging van (landschaps)architectuurstijlen en beplantingssoorten. In Alblasserdam is Park Huis te Kinderdijk, het Rijzenwiel, het Lammetjeswiel en aangrenzend gebied te typeren als groengebied met een sterke relatie tussen bebouwing en cultuurhistorie. Welstandsniveau Op de oudere landgoederen is meestal de monumentenwet van toepassing. Deze stelt hoge eisen aan wijziging en onderhoud van de bebouwing. Bij welstandsbeoordeling met betrekking tot beschermde buitenplaatsen en landgoederen wordt in principe uitgegaan van een zorgvuldige omgang met historische waarde van bebouwing. Bij niet beschermde buitenplaatsen en landgoederen zal per geval bekeken moeten worden wat de kansen zijn voor behoud, herstel of aanpassing. Voor het de voornoemde gebieden en directe omgeving geldt derhalve het PLUS niveau van welstand. Welstandscriteria Voor de groene gebieden met een duidelijke relatie met de cultuurhistorie (G1) gelden aparte welstandscriteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven.
67
Specifieke welstandscriteria voor groene gebieden met een sterke samenhang tussen bebouwing en cultuurhistorie - G1
bouwwerk
Bebouwing rondom de historische buitenplaatsen en landgoederen is behoudend. Veelal is er sprake van een aantal kenmerken in bouwhoogte, kaprichting en –vorm. Bouwplannen dienen daarop aansluiting te vinden.
•
Vanuit hun opzet kennen veel buitenplaatsen en landgoederen veelal kenmerkende gevelcomposities. Bij nieuwe ontwikkelingen dient daarop aansluiting te worden gezocht.
•
Vanuit hun opzet kennen veel buitenplaatsen en landgoederen veelal kenmerkende materiaal en kleurgebruik en karakteristieke detailsering. Bij nieuwe ontwikkelingen dient daarop aansluiting te worden gezocht. Aan de randen van een landgoed of buitenplaats dient kleurgebruik te zijn afgestemd op de betekenis van het landschap.
bouwwerk
Hoofdvormen
•
bouwwerk
Gevelaanzichten Materialisatie en detaille-
68
ring bouwwerk
Situering
Specifieke aandachtspunten: • eenheid in en samenhang tussen de hoofdbouwvormen in hun onderlinge compositie • uitstraling van randen van terreinen binnen een landschappelijk kader • Bebouwing op een (historische) buitenplaats of landgoed is veelal geordend volgens een bepaald principe. Nieuwe bouwwerken dienen bij hun situering deze ordening te respecteren.
•
G2
Weidegebied
Ten noorden en oosten van de kern ligt een weidegebied. Dit gebied heeft vooral een agrarische functie en zorgen voor het ‘groene’ gezicht van een gebied. Welstandsniveau Voor het weidegebied (G2) wordt het BIJZONDERE niveau van welstand gehanteerd. Welstandscriteria Voor het veenweidegebied (G2) gelden geen aparte welstandscriteria. Voor de beoordeling van bouwplannen wordt indien van toepassing verwezen naar thema 6. In alle andere gevallen zijn de algemene criteria van toepassing.
69
G3 Groene gebieden met weinig/geen samenhang tussen de landschappelijke inrichting en architectuur Verspreid over de kernen komen groene gebieden voor met weinig tot geen samenhang tussen de landschappelijke inrichting en architectuur. De gebieden zijn planmatig aangelegd. De gebieden hebben vooral een recreatieve functie en zorgen voor het ‘groene’ gezicht van een gebied. Welstandseenheden Groene gebieden komen verspreid in de dorpen en steden voor. Met name vanaf de jaren ’60 werden groene lobben in de stedenbouwkundige structuur opgenomen. Zij dienen als scheiding tussen verschillende wijken of buurten en kunnen tot diep in het stedelijk gebied doordringen De bebouwing in deze groengebieden varieert sterk en is sterk afhankelijk van de tijdsperiode waarin de groenvoorzieningen is aangelegd. Prieeltjes, kiosken en speelvoorzieningen zijn veelvoorkomend in dit type gebied. Sportcomplexen hebben vaak een (vrijwel) planmatige en rationele opzet. De bebouwing van deze gebieden heeft een recreatieve bestemming en staan meestal vrij op het maaiveld. De gebouwen zijn daardoor in het algemeen rondom zichtbaar. In Alblasserdam zijn de sportcomplexen en de tuinhuisjes/volkstuinencomplexen o.a. ten noorden van de kern te karakteriseren als groene gebieden met weinig/geen samenhang tussen de landschappelijke inrichting en architectuur. Op de typologiekaart zijn deze met de codering G3 aangegeven. Welstandscriteria Voor de groene gebieden zoals vernoemd geldt een BASIS niveau van welstand. De bouwwerken op de complexen dienen (voorzover vergunningplichtig) in ieder geval te voldoen aan algemene eisen van welstand. Gebiedsgericht is de relatie met het omliggende gebied van belang. Om deze relatie in het ontwerp van bouwwerken aan de randen van deze complexen of op vanaf de openbare weg zichtbare plekken tot uitdrukking te laten komen dient voor het bouwen aan de randen of op zichtbare plekken een afzonderlijke procedure met BKP gevolgd te worden. In onderstaand schema zijn deze gebiedsspecifieke welstandscriteria aangegeven.
70
Groene gebieden met weinig/geen samenhang tussen de landschappelijke inrichting en architectuur – G3 het bouwwerk
Situering van
Situering: •
De voorzijde van de hoofdmassa is gericht naar de belangrijkste openbare ruimte.
•
Bijgebouwen staan niet op de voorgrond.
•
Bijgebouwen zijn ondergeschikt en maken deel uit van de totale compositie van het gebouw of complex.
•
Geen opslag op open terrein.
vormen
Hoofd-
Vorm: •
Per terrein één hoofdmassa.
•
De massa is geleed.
•
Aanbouwen zijn ondergeschikt en maken deel uit van de totaalcompositie van het gebouw.
•
De kleuren zijn natuurlijk en gedekt.
•
Aanbouwen en bijgebouwen in materiaal en kleur afstemmen op de hoofdmassa.
Detaillering: bouwwerk
taillering van het
Materialisatie en de-
Materiaalkeuze en kleurgebruik
•
De detaillering is gevarieerd.
•
De entree krijgt nadruk in de compositie.
•
Detaillering van kozijnen, daklijsten, regenpijpen e.d. is eenvoudig en zorgvuldig.
•
Aanbouwen en bijgebouwen zijn in maatvoering en architectuur afgestemd op de hoofdmassa.
71
5.
WELSTANDSCRITERIA THEMA'S
5.1 Inleiding Net als te onderscheiden gebieden zijn er voor elke gemeente ook specifieke gebouwen of gebouwtypen. Zo zijn er gebouwtypen of bouwwerken te benoemen die zo gebiedseigen zijn, een specifieke functie hebben of beeldbepalend zijn dat daarvoor afzonderlijke criteria voor kunnen worden opgesteld. Het gaat daarbij onder meer om boerderijen, die voor het grootste deel aan de linten in het buitengebied liggen. De thematische welstandscriteria moeten worden gezien als de gewenste eigenschappen van het bouwplan.
5.2 Specifieke bouwwerken en welstandsniveaus Thematische welstandscriteria zijn van toepassing op: • Rivierfronten • Agrarische bedrijfsbebouwing • Cultureel erfgoed • Historische (hallehuis)boerderijen • Dorps- en stadsranden • Molens en molenbiotopen • Antenne-installaties • Nissenhutten en romneyloodsen • Reclame-uitingen • Terrassen
72
Thema 1
Rivierfronten
De grote rivieren bepalen het karakter van de rivieroevers langs de Merwede en de Noord. Deze rivieren vormen in Alblasserdam de natuurlijke grenzen van de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Het beeld van een rivierfront wordt gevormd door de opbouw ervan. Hierbij spelen het achterland, de historische achtergrond (het oude landschap), de van oudsher aanwezige bebouwing en de vroegere loop van de rivier een belangrijke rol. Vanuit de tegenoverliggende oever mag het beeld van het rivierfront niet als storend ervaren worden. Geredeneerd vanuit het rivierfront is zicht op de weidse waterpartij wenselijk. Welstandseenheden Voor de gebieden in Alblasserdam langs de Merwede en de Noord geldt het themablad Rivierfronten. Ontwikkeling en effecten Er is een verschil tussen historisch gegroeide en nieuwe, thematisch aangelegde, rivierfronten. Waar de historisch gegroeide rivierfronten veelal zijn ontstaan vanuit de typologie en morfologie van het landschap en daar dan ook een sterke relatie mee hebben, hebben de thematisch aangelegde rivierfronten een eigen gezicht met eigen stedenbouwkundige uitgangspunten en principes. Koppeling van verschillende thema's, functies en dichtheden levert een gevarieerd beeld op. Woningen, kantoren, bedrijven- en industrieterreinen bevinden zich allen langs de rivieroevers. De planmatig aangelegde rivieroevers kennen, in tegenstelling tot de oever die een relatie hebben met de historische achtergrond van landschap en rivier, een grote mate van eenheid en uniformiteit en zullen na aanleg (voorlopig) weinig meer veranderen. De dynamiek in de historisch gegroeide rivierfronten is groter en de ontwikkelingsmogelijkheden moeilijker stuurbaar. Aan de rivierfronten is de bebouwingsdichtheid sterk wisselend. Historische dijkbebouwing is vaak kleinschalig en de afstanden onderling zijn groot. Industriecomplexen langs de rivier worden gekenmerkt door grote loodsen en kranen. Kantoren en woningen aan de planmatig aangelegde rivierfronten zijn doorgaans grootschalig en volumineus om zo een 'landmark' en een 'front' te vormen in het landschap en langs het water. Bij herstructurering van rivieroevers in een stad of dorp wordt het rivierfront veelal in één keer ontworpen. Aandacht voor landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing, bijvoorbeeld door het benutten van de bestaande kwaliteiten van de rivier, zoals meanders, maar ook van de verkaveling achter het rivierfront, dienen dan in het ontwerp meegenomen te worden. Naast kleurgebruik en bouwmassa ook de oriëntatie van de gebouwen belangrijk. Indien de bebouwing met de achterzijde naar de rivier gericht is, spelen bijgebouwen, erfafscheidingen en de beplanting aan de achterzijde een rol in het beeld van het rivierfront. Dit levert vaak een gedifferentieerd beeld op. Als de bebouwing met de voorzijde georiënteerd is op het water van de rivier is het front over het algemeen strakker en het beeld gecontroleerder. Zicht vanuit het water op een stad of dorp en zicht vanaf de kade op het waterlandschap is wenselijk. De ruime maat van de openheid van de riviergangen langs Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is immers één van de belangrijkste kwaliteiten van de rand van het gebied. Voor het ‘collectieve zicht’ is het belangrijk dat de rivierfronten bereikbaar zijn. De ontsluiting speelt hierin een belangrijk rol. Een (hoofd)ontsluiting of wandelpad langs de rand maakt zicht vanuit de kern op het water mogelijk.
73
Welstandscriteria Zowel de zichtlijnen naar een rivierfront toe als de beleving van het rivierfront vanaf de openbare ruimte van de rivieroever is belangrijk. Net als een dorpsrand bevindt het rivierfront zich doorgaans op relatief grote afstand van de waarnemer. Maar tegelijkertijd is een rivierfront vaak juist ook een plek om naar toe te gaan. Hierdoor zijn met name de beeldbepalende aspecten van belang maar tevens de detaillering en de gevelopbouw van een bouwwerk. Dit betekent dat gestuurd kan worden op: 1. afstemming van de bouwmassa van de panden; 2. situering van de gebouwen; 3. oriëntatie van de gebouwen; 4. openheid en doorzichten (relatie met openbare ruimte); 5. kleurgebruik. Relatie met andere sturingsinstrumenten - Stedenbouwkundige Masterplannen: sturing geven aan stedenbouwkundige verbeelding. - Bestemmingsplan: uitwerking van de Masterplannen, vastleggen bouwmassa, oriëntatie van de gebouwen en doorzichten. - Beleidsplan openbare ruimte: richting geven aan de inrichting van de openbare ruimte van de rivierfronten
74
Thema 2
Agrarische bedrijfsbebouwing
De (agrarische) (bedrijfs) bebouwing in het buitengebied van de Alblasserwaard-Vijheerenlanden is voornamelijk geconcentreerd langs lintvormige structuren zoals dijk- en polderlinten. In het open en weidse landschap, solitair en langs de ruilverkavelingslinten zijn veel complexen van agrarische bedrijfsbebouwing gelegen. Deze complexen zijn van verre zichtbaar, liggen prominent in het landschap en vragen derhalve om een zorgvuldige inpassing. Welstandseenheden Dit themablad is van toepassing voor de gemeente Alblasserdam, lint Kortland. Omschrijving en uitgangspunten In de landbouw heeft zich een technisch-economische ontwikkeling voorgedaan, die tot uitdrukking komt in de term agro-business. Het betreft de mechanisering, automatisering en intensivering van de steeds minder grondgebonden productie in het landelijk gebied. Voor de verschillende bedrijfstypen zijn min of meer algemene productiecriteria gaan gelden die in de bedrijfsmiddelen ( gebouwen en machines) en inrichting van de gronden zichtbaar worden. Door een toenemende schaalvergroting van productie en bedrijven neemt de schaal van de gebouwen navenant toe. Dit levert verschillen tussen oud en nieuw. Het economisch produceren heeft tot gevolg dat standaard bedrijfsgebouwen opgebouwd uit geprefabriceerde onderdelen het beeld gaan bepalen. Het gaat hier om productiemiddelen van bouwkundige aard die worden gerealiseerd om een doel te bereiken en die geschikt moeten zijn voor een functie. Deze productiemiddelen bezitten een volume en nemen ruimte in, maar vormen eveneens ruimte(n). Deze volumes en ruimten hebben onderling verhoudingen die de schaal van het geheel bepalen. Deze schaal wordt verder gerealiseerd door vormgeving en detaillering. Bij het situeren van agrarische bebouwing zijn aspecten als kavelafmeting en bedrijfsvoering bepalend. De invoeging van het nieuwe volume in het landschap moet echter ook een vanzelfsprekende plaats verkrijgen in het landschap. Van belang daarbij is onder welke hoeken het complex kan worden waargenomen. Bestaande oriëntatiemogelijkheden en zichtassen dienen ( zo veel mogelijk) gerespecteerd te worden. Hierdoor wordt de bebouwing geen incident in het landschap maar kan deze iets toevoegen aan de aanwezige ruimtelijke structuur en zich voegen naar een aanwezig ruimtelijk patroon. Bij de benadering van een boerderij doen silhouet, volume en vorm zich in deze vorm voor. Van enige afstand zijn de details van de gebouwen minder belangrijk. Wel kan bijvoorbeeld de weerkaatsing van het zonlicht op een (te) licht dak het dak laten detoneren. Bepalend voor de totaalindruk zijn dan de proporties en de rangschikking van de gebouwen onderling en de geleding die daardoor ontstaat. Juist gesitueerde beplanting kan deze totaalindruk versterken. Belangrijk is, vooral bij verspreid en geïsoleerd staande complexen, het gevoel met een afgeronde beschutting biedende, menselijke nederzetting te maken. Dit kan verloren gaan bij te grote volume- en vormverschillen.
75
Welstandscriteria ligging in de omgeving: - Handhaven van de doorzichten langs de hoofdsloten of hoofdvaarten. - De bebouwing op het bedrijfsperceel dient bij voorkeur compact te blijven om te grote uitwaaiering te voorkomen. - Het omgeven van het erf met inheemse en bij het landschap passende beplanting is zeer gewenst. - Situering van de bedrijfsgebouwen achter het woongedeelte en de bijgebouwen, zodat er sprake is van een woon- en een bedrijfszone. - De lengte van de bedrijfsgebouwen staat haaks op de richting van de weg. - Aanbouw van bedrijfsgebouwen aan de woonbebouwing is niet toegestaan. massa en vorm van het gebouw: - Agrarische bedrijfsgebouwen, behalve silo’s, bestaan uit een onderbouw op een herkenbare en in verhouding uitgevoerde gemetselde plint, die wordt afgedekt met een zadeldak of schilddak zonder wolfseinden. detaillering, materiaal en kleur van het gebouw: - Gevels bij voorkeur zwart gepotdekseld hout, gemetseld met baksteen in aardtinten of donkerkleurig (zwart of groen) golfplaat met een gemetselde plint. - Kap bij voorkeur met een helling van 40° tot 65° afgedekt met pannen of riet - Hoofdzakelijk gebruik van beton of kunststof is niet toegestaan. - Contrasterende en felle kleuren, wit of lichtgrijs is niet toegestaan. Lichtgrijs voor daken is wel mogelijk. - Agrarische bedrijfsbebouwing is uitgevoerd met windveren en bakgoten.
76
Thema 3
Cultureel erfgoed
In de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden staan verschillende monumentale gebouwen en complexen. Zo staan langs de historische dijk- en stroomruglinten boerderijen en landhuizen met een monumentenstatus en staan in diverse kernen ook ensembles van monumentale gebouwen, bijvoorbeeld in het historisch centrum. Bijzondere monumenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden zijn de molens die een relatie hebben met de waterhuishouding in het gebied en de werven die duiden op de scheepsindustrie. Het bouwen aan en nabij monumenten en ander cultureel erfgoed vereist zorgvuldigheid. Welstandseenheden Dit themablad is van toepassing op rijksmonumenten verspreid over het plangebied en beeldruimte rondom deze monumenten panden De aanvullende welstandscriteria 'bouwen aan en nabij monumenten' gelden voor panden in de omgeving van: • Rijksmonumenten: panden in de gevelwand binnen 50 meter van een Rijksmonument; • Gemeentelijke monumenten: belendende panden; • MIP-panden: belendende panden; • Daarnaast is dit themablad van toepassing voor het bouwen aan en bij MIP-panden. De adressen van monumenten en MIP-panden zijn in bijlage 4 opgenomen. Wat zijn monumenten? Er zijn verschillende soorten monumenten. Een gemeenschappelijke eigenschap is dat de gebouwen of objecten uniek zijn, ze een bepaalde ouderdom kennen en dat er een bepaalde zeggingskracht van uit gaat. Wat verschilt is de reden waarom een gebouw of object monumentaal wordt genoemd. Sommige monumenten zijn gebouwen of objecten met een geschiedkundige- of oudheidkundige waarde - en nemen een belangrijke plaats in de geschiedenis van een plaats of gebied in. Andere monumenten hebben architectuur en/of kunstwaarde; zij zijn opmerkelijk vanwege hun kenmerkende architectuur uit een bepaalde stijlperiode. Naast de reden waarom bepaalde gebouwen en objecten als monument zijn aangewezen, bestaat er een verschil in voorkomen en omvang van monumenten. Er zijn solitair gelegen monumenten, die als los element in een landelijke of stedelijke omgeving zijn gesitueerd. De omgeving van en de ruimte rondom het monument kan belangrijk zijn voor de zeggingskracht van zo'n solitair monument. Er bestaan ook monumenten die in een meer of minder gesloten straatwand gesitueerd zijn, waarbij het monument past binnen het straatbeeld en de waarde bepaald wordt door de gaafheid of uniciteit van dat ene pand of dat ene ensemble. Daarnaast bestaan er stads- en dorpsgezichten, waarbij het geheel, de compositie, van gebouwen en objecten een bijzondere eigenschap bezit. Elk van deze soorten monumenten vereist bescherming en het bouwen aan het monument is aan regels gebonden. Noodzaak tot bescherming van Monumenten Oude gebouwen en objecten laten ons zien hoe voorgaande generaties leefden. Ze bepalen in niet onbelangrijke mate het 'eigen gezicht' van een straat, dorp, stad of landschap. Dit eigen gezicht wordt steeds meer gewaardeerd en gezien als ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Een monument kan behoudenswaardig zijn vanwege esthetische, een educatieve, economische en inspiratieve waarde(n).
77
Welstandscriteria Bouwen aan en nabij monumenten vereist zorgvuldigheid. Niet iedere ingreep aan of in de directe omgeving van een monument is evengoed inpasbaar. Het bouwen aan een monument en het bouwen in een beschermd stads- of dorpsgezicht is wettelijk geregeld in de Wabo en de gemeentelijke monumentenverordening. Het bouwen nabij een monument is niet wettelijk geregeld. Door het bouwen in de directe omgeving van monumenten een bijzondere status in het welstandbeleid te geven, kunnen aan bouwwerken nabij monumenten nadere, locatiespecifieke, eisen gesteld worden. Belangrijk bij het vormgeven van de gebouwde omgeving nabij een monument is het besef dat de omgeving mede bepalend is voor de karakteristiek van het monument. De betekenis van het monument moet tot zijn recht komen. De reden waarom een object als monument aangewezen is, is bepalend voor het omgaan met de omgeving. Wanneer een monument om zijn architectuur een zekere uniciteit uitstraalt en een contrast vormt met zijn omgeving, zoals het Rietveld-Schröderhuis in Utrecht, dient de omgeving de uniciteit van het monument te respecteren. Het nabootsen van kleuren en vormen in de directe omgeving zou in dit geval afbreuk doen aan de kwaliteit van het Rietveldhuis. Wanneer een object in een historisch stedelijke straatwand juist vanwege zijn cultuurhistorische en gave bouwkunst als monument aangewezen is, zoals een patriciërswoning, dient de omgeving de cultuurhistorische waarde te respecteren. Het aanpassen in kleur en materiaalgebruik en het handhaven van rooilijn en hoofdbouwmassa zijn in de omgeving van dit monument belangrijk. Bij het bouwen van of aan de panden in de directe omgeving van een monument dient de beeldruimte die een monument inneemt gerespecteerd te worden. Dit houdt in dat het monument door een ruimtelijke ingreep niet verdrukt mag worden. Hierbij zijn ook de zichtlijnen naar een monument toe en de omgeving van het monument belangrijk. Voor welstandstoetsing wordt in de regel een straal van 50 meter rondom een monument als beeldruimte aangehouden. Daarom worden aanvragen in dit gebied liggen ook voorgelegd aan de monumentencommissie. Met het welstandsbeleid kan, afhankelijk van de betekenis van het monument en de reden tot aanwijzing van het monument, gestuurd worden op: 1. afstemming van de bouwmassa van de panden in de omgeving van het monument. 2. situering en oriëntatie van de gebouwen in de omgeving van het monument. 3. openheid en doorzichten (relatie met openbare ruimte). 4. kleur-, materiaalgebruik en detaillering. 5. procedure toetsing aanvragen nabij monumenten. Bouwen aan en bij MIP-panden Het bouwen aan MIP-panden vraagt om respect voor het beeldbepalende karakter en een zekere zorgvuldigheid bij het ontwerpen. Daarom worden aanvragen aan MIP-panden ook voorgelegd aan de monumentencommissie. In aanvulling op de gebiedsgerichte criteria is het bij het bouwen aan en bij MIPpanden van belang dat: 1. In het ontwerp rekening met de beeldbepalende onderdelen van het pand wordt gehouden; 2. Afstemming qua gekozen kleur- en materiaalgebruik op het bestaande kleur- en materiaalgebruik van het MIP-pand plaatsvindt- zodat het beeldbepalende karakter gehandhaafd blijft. 3. Per specifiek MIP-pand gelet wordt op de situering en de oriëntatie; 4. Per specifiek MIP-pand gelet wordt op de gevelindeling en –geleding.
78
Relatie met andere sturingsinstrumenten • Monumentenwet en monumenten verordening: aanwijzingsbevoegdheid, toetsingsprocedure (ver)bouwen monumenten. • Stedenbouwkundige (Master-)plannen: stedenbouwkundig beeld. • Bestemmingsplan: uitwerking van de Masterplannen, vastleggen bouwmassa, oriëntatie van de gebouwen en doorzichten. • Beleidsplan openbare ruimte: richting geven aan de inrichting van de openbare ruimte nabij monumenten. NB: vergunningsvrije bouwwerken zijn bij Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten en beschermde stads- en dorpsgebieden vergunningplichtig. Bij MIP-panden blijven vergunningsvrije bouwwerken vergunningsvrij. Deze laatste bouwwerken kunnen dus niet preventief getoetst worden aan redelijke eisen van welstand
79
Thema 4
Historische (hallehuis)boerderijen
In de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden staan veel boerderijen die hun oorsprong hebben in de 17e eeuw. De boerderijen op een woonheuvel gaan terug tot de ontginning in de 12e eeuw. De meeste boerderijen in de streek zijn van het ‘Hallehuis-type’ en een variant daarop; de langhuisboerderijen. De historische achtergrond van de boerderijen vraagt om een zorgvuldige benadering in het kader van welstand, ondanks het feit dat de boerderijen veelal reeds onder de monumentenwet vallen. Welstandseenheden Enkele boerderijen langs historische lintstructuren. Ontstaansgeschiedenis Het hallehuis-type bestond uit een rechthoekige plattegrond met lage zijwanden van gepotdekselde geteerde planken (later werd met name het woongedeelte veelal gemetseld) en een steile dakhelling van riet (later pannen). De veelal driebeukige ruimte van stal en woonruimte is onder één doorlopend dak ondergebracht. Het woongedeelte is daarbij door een stenen muur gescheiden van het stalgedeelte. Karakteristiek De boerderijen spelen een belangrijke rol in de beleving van het landschap van de Vijfheerenlanden. Net als molens zijn zij onlosmakelijk met het gebied verbonden. Door de relatief smalle kavels zijn de boerderijen met de kopgevel (voorgevel woongedeelte) aan de weg georiënteerd, haaks op de kavelrichting en de noklijn in de richting van de slagen. De architectuur van de boerderijen is veelal functiegericht en traditioneel. Vergeleken met het oosten en noorden van Nederland, zijn de boerderijen (met name de woongedeelten) in Zuid-Holland verfraaid met decoraties in de gevel, zoals geveldetailleringen, muurankers, gevelstenen en monumentale gietijzeren hekken. De vormgeving van de achtergelegen stallen bleef sober. Op dit Hallehuistype/Langhuistype ontstonden vele varianten de L-vormige en T-vormige boerderijtypen. Een andere variant op het Hallehuistype/Langhuistype ontstond doordat er op de begane grond hooi werd opgeslagen (grondtas) en slechts in één zijbeuk het vee werd gestald (dwarsdeeltype). Extra hooiopslag vond dan plaats op de zolder van het brede, dwarsgeplaatste middendeel. Deze is toegankelijk door een extra hoge inrit in de zijgevel, waarboven het dakschild is opgelicht of waar een steekkap is aangebracht. De zijmuren werden daardoor opgetrokken. Een andere reden voor het ophogen van de boerderij was dat de stal zodanig werd ingericht dat het vee bij een hoge waterstand via een valbrug naar de hoger gelegen ‘waterzolder’ kon worden overgebracht. In plaats van de grondtas werd voor de hooiopslag voorkeur gegeven aan een boventas (opslag op zolder). Vanwege het bultige silhouet door de opgehoogde nok van het achterste gedeelte werd dit boerderijtype ook wel ‘kameeldak’ genoemd. Ook bij verbouw van historische boerderijen kan veel waardevols verloren gegaan Boerderijen die hun agrarische functie verliezen, krijgen een nieuwe bestemming, zoals een woon-, kantoor- of bedrijfsfunctie. De gebouwen zullen aangepast worden aan de nieuwe bestemming. Zo is er vaak meer lichtinval en een uitbreiding van het woonoppervlak gewenst. Ook bij het gebruikelijke onderhoud kunnen historische kwaliteiten verdwijnen. De boerderij is meer dan alleen het hoofdgebouw. Specifiek voor het agrarisch bedrijf is de clustering van meerder gebouwen. Behalve een woonhuis met stal zijn er vaak schuren en andere bijgebouwen. De positionering van deze gebouwen ten opzichte van elkaar heeft een bedrijfsmatige achtergrond en is ook in de beleving van de boerderij een belangrijk aandachtspunt. Het complex van gebouwen vormt met de inrichting, kleinschalige verkaveling en beplanting van het erf één geheel. Ook de rentenierswoning en het dag-
80
geldershuis vormen een karakteristieke ontwikkeling rondom boerderijen. Daggelderswoningen staan meestal niet op het erf van de boerderij. Veelal zijn ze gebouwd op een nabijgelegen kleine akker. De Rentenierswoning is vaak hetzelfde erf of naast de boerderij gebouwd. In vergelijking met de arbeiderswoning is de rentenierswoning veelal fraaier en ruimer gebouwd. Welstandscriteria ligging in de omgeving: 1. De boerderij of (vervangende) nieuwbouw dient op de kop van de kavel aan de weg gesitueerd te zijn met de voorgevel op de belangrijkste openbare ruimte georiënteerd. De voorgevelrooilijn is daarbij haaks op de kavelrichting georiënteerd en de noklijn in de richting van de slagenverkaveling. 2. Behalve het hoofdobject (meestal de boerderij) moet daarbij vooral ook de ensemblewaarde van het complex de aandacht krijgen: andere oorspronkelijke bouwwerken, het erf maar ook de omgeving. 3. Aan- en bijgebouwen dienen bij voorkeur achter de hoofdbebouwing te liggen, maar minimaal 1,00 m achter de voorgevelrooilijn indien de kavelbreedte dit in verband met doorzichten toelaat. massa en vorm van het gebouw: 4. Bij renovatie van boerderijen dient de originele vorm(geving) het uitgangspunt te zijn. 5. Bij vervangende nieuwbouw bij voorkeur de oorspronkelijke eenvoudige hoofdvorm van de boerderij als beeldbepalend element in het landschap bewaren. Een hoofdvorm met één of anderhalve verdieping met steile kap is het uitgangspunt. 6. Grote ingrepen aan bestaande boerderijen dienen zo veel mogelijk op één punt, bij voorkeur aan de achterzijde, te worden geconcentreerd, rekening houdend met de originele hoofdvorm en kapvorm. detaillering, materiaal en kleur van het gebouw: 7. Gootlijsten, speklagen en andere gevelelementen zijn eenvoudig maar zorgvuldig gedetailleerd en zijn wat betreft maatvoering, architectuur en kleur goed afgestemd op de hoofdboerderij. 8. De voorgevel kent vaak een eenvoudige symmetrische gevelindeling. Veel voorkomende gevelelementen zijn houten luiken, vlechtingen in metselwerk, sierankers, ronde zolderraampjes in de kopgevel, strekken boven vensters en deuren; 9. Lijnvormige elementen dienen niet te worden onderbroken. 10. Uitdrukkingen van de functie dienen te worden gerespecteerd (zoals hooideuren, draagbalken, (mest)luiken, en dergelijke); 11. Grote gevelvlakken hebben een duidelijke eenduidige textuur, zoals baksteen of houten gepotdekselde planken. 12. Toegestane materialen voor gevel en dak zijn metselwerk van bakstenen (veelal in kruisverband) met soms een gepleisterde plint, houten kozijnen, dakpannen (veelal gesmoorde Hollandse pannen), rietbedekkingen. Toepassingen van kunststof, aluminium of staal zijn ongewenst; 13. Het kleurgebruik dient te worden beperkt tot aardkleuren. Toepassing van sterk contrasterende kleuren is ongewenst. 14. Dakkapellen alleen toevoegen ter vervanging van een eerder exemplaar. Voor meer daglicht op het zoldergedeelte (bijv. bij het ombouwen van boerderij naar meerdere wooneenheden) heeft het de voorkeur om smalle en verticale dakramen toe te passen i.p.v. dakkapellen. 15. Bij het plaatsen van loodsen en schuren bij boerderijen dient het toepassen van damwandprofielen te worden voorkomen en dient er gestreefd te worden naar donker gepotdekselde houten planken of daarop gelijkend materiaal
81
Thema 5
Dorps- en stadsranden
Er is een onderscheid tussen bestaande en nieuwe dorpsranden. Na een uitbreiding van de kern ontstaat er een nieuwe rand en wordt de bestaande rand onderdeel van het dorp. De veranderingen in een bestaande dorpsrand gaan geleidelijk. Door sloop en nieuwbouw kan het beeld veranderen. Ook het bouwen van schuurtjes en schuttingen speelt een rol in de verandering van het beeld. Met name bouwmassa en kleurgebruik zijn hierbij belangrijk. Welstandseenheden De rand van de kern Alblasserdam. Karakteristiek Bij planmatige uitbreiding van een dorp wordt de nieuwe rand in één keer ontworpen. Aandacht voor landschappelijke inpassing, bijvoorbeeld door het benutten van bestaande verkavelingpatronen, dient dan in het ontwerp meegenomen te worden. Naast kleurgebruik en bouwmassa ook de oriëntatie van de woningen (of gebouwen met een andere functie) belangrijk. Indien de woningen met de achterzijde naar het buitengebied gericht zijn, spelen bijgebouwen, erfafscheidingen en de beplanting in de achtertuin een rol in het beeld van de dorpsrand. Dit levert vaak een gedifferentieerd beeld op. Als de woningen met de voorzijde georiënteerd zijn op het open landschap is de rand over het algemeen strakker en het beeld gecontroleerder. Zicht vanuit een dorp op het omringende landschap is wenselijk. De ruime maat van het open landschap van Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is immers één van de belangrijkste kwaliteiten van het gebied. Voor het ‘collectieve zicht’ is het belangrijk dat de dorpsranden bereikbaar zijn. De ontsluiting speelt hierin een belangrijk rol. De vraag naar ruimte om te bouwen wordt steeds groter. Tegelijkertijd is er een toenemende aandacht voor de kwaliteit van de leefomgeving. In dit spanningsveld bevindt zich de ontwikkeling van dorps- en stadsranden. Het beleid van de provincie is erop gericht verdere uitbreidingen van met name de kernen in het landelijke gebied tegen te gaan. Dit voorkomt verlies van open groene ruime maar vergroot de druk op de ruimte binnen de kernen, en daarmee ook op de dorpsranden. Welstandscriteria Met name de zichtlijnen naar een dorpsrand toe zijn belangrijk. Net als een rivierfront bevindt een dorpsrand zich doorgaans op relatief grote afstand van de waarnemer. Hierdoor zijn met name de beeldbepalende aspecten van belang. Dit betekent dat gestuurd kan worden op: 1. afstemming van de bouwmassa van de panden; 2. situering van de gebouwen; 3. oriëntatie van de gebouwen; 4. openheid en doorzichten (relatie met openbare ruimte); 5. kleurgebruik.
82
Thema 6
Molens en molenbiotopen
Verspreid over de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden staat nog een groot aantal molens. Inklinking van het veen had tot gevolg dat het maaiveld steeds lager kwam te liggen, waardoor natuurlijke lozing van water op de rivieren onmogelijk werd. Om de polders toch te kunnen afwateren werden in de 15de eeuw windmolens ontwikkeld, waarvan voor dit gebied de wipmolen het meest karakteristiek is. De molens hadden een scheprad, die het water op het niveau van boezems of rivieren bracht, zodat het alsnog geloosd kon worden. Naast deze polder- en boezemmolens komen ook een aantal korenmolens in het gebied voor.
Welstandseenheden Molengebied van de Kinderdijk in de gemeente Alblasserdam. Richtlijnen Rondom de windmolens stond om de windvang te optimaliseren geen bebouwing en opgaande beplanting. Dit is de molenbiotoop. De provincie Zuid-Holland heeft in 1998 een ‘Planologische Richtlijn Traditionele Windmolens’ vastgesteld. De Richtlijn luidt in hoofdzaak als volgt: 1. Binnen 100 m rond de molen mag geen verstoring van bebouwing of beplanting voorkomen. 2. Tussen de 100 en 400 m moet wat betreft de bebouwing en beplanting het volgende geregeld zijn: • In het landelijk gebied mag de hoogte niet meer bedragen dan 1/100 van de afstand tussen bouwwerk / beplanting en molen (gerekend vanaf de verticaal staande wiek) • In stedelijk gebied mag de hoogte van bebouwing / beplanting niet hoger zijn dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk / beplanting en molen (gerekend vanaf de verticaal staande wiek). Waardering De waarde van de molen wordt voor een groot deel bepaald door de relatie met zijn omgeving. De 55 nog aanwezige molens met hun molenbiotopen zijn zeer karakteristiek en daardoor zeer waardevol voor de Alblasserwaard / Vijfheerenlanden. Veel van de molens maken daarom deel uit van beschermd dorpsgezicht Kinderdijk/Elshout. Met name de herkenbaarheid van de molenbiotoop staat onder druk. In de molenbiotopen komt steeds meer opgaande beplanting en/of bebouwing voor, waardoor het functioneren van de molens wordt belemmerd en de belevingswaarde afneemt. Relatie met andere sturingsinstrumenten Behoud en herstel van molens, openhouden en herstellen van molenbiotopen; (Bestemmingsplan buitengebied, Landschapsbeleidsplan, Monumentenwet/ UNESCO).
83
Thema 7
Antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie (GSM)2
De invloed van antenne-installaties op het aanzien van gebouwen en van de omgeving is in de regel aanzienlijk. In de procedures voor een bouwvergunning voor dergelijke installaties speelt het welstandsadvies derhalve een belangrijke rol.
Welstandseenheden Verspreid over het plangebied. Omschrijving en uitgangspunten De inhoud van dit thema komt grotendeels overeen met de notitie van de Federatie Welstand over dit onderwerp. Het verdient aanbeveling te streven naar landelijke afstemming van beleid juist op dit onderdeel, dat zo nadrukkelijk gemeentegrensoverschrijdend is. Alle gemeentelijke beleidsnota's en toetsingscriteria die bij de Federatie nu bekend zijn hebben in ieder geval allemaal hetzelfde doel: kwaliteit toevoegen of de eventuele negatieve visuele invloed op gebouw en omgeving tot een minimum te beperken. Het accent ligt daarbij op de plaats of locatie van de installatie. De vorm van de installatie zal in veel gevallen acceptabel zijn; techniek en landelijke uniformiteit bepalen immers in hoge mate het aanzien van de installatie. Soms vormt de bijzondere kwaliteit van de omgeving aanleiding om mast en gebouwtje een bijzondere eigen kwaliteit te geven. Welstandscriteria Hierbij maken we onderscheid naar de plaatsing van masten met hekwerken, gebouwtjes of kasten enerzijds en de installaties op of aan gebouwen anderzijds. Masten en annexen In principe kan een positief welstandsadvies worden gegeven in de volgende situaties: • Buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en sportparken, recreatieterreinen en horecagelegenheden. Het betreft hier dus situaties waar reeds van een concentratie van activiteiten sprake is, of situaties waar de schaal van de bestaande artefacten vergelijkbaar is met die van de masten. Masten kunnen in sommige situaties ook als een baken gezien en ontworpen worden; • Binnen de bebouwde kom op bedrijven- en fabrieksterreinen en sportparken. In principe wordt een negatief welstandsadvies gegeven in de volgende situaties: • In of nabij natuurgebieden, beekdallandschappen en uiterwaardenlandschappen. • In karakteristieke kleinschalige of open cultuurlandschappen, op landgoederen en buitenplaatsen, in gebieden die in het bestemmingsplan als waardevol zijn aangemerkt. • In of nabij beschermde stads- en dorpsgezichten. • In of nabij waardevolle kleinschalige dorpskernen en waardevolle dorps- of stadsrandzones. • In een woonomgeving. • In of nabij historische stadsparken en begraafplaatsen. • Wanneer op zichtafstand van de gewenste locatie al een mast aanwezig is. 2
84
Gebaseerd op teksten uit de Raamwerknota welstandbeleid 2002/2003 stichting DSL/Schout ruimtelijke vormgeving en beleid, Rotterdam 2002
Per locatie zal altijd een waardering van bovengenoemde aspecten moeten plaatsvinden. In veel gevallen kan alleen door onderzoek ter plaatse de invloed van de mast op de omgeving voldoende inzichtelijk worden. Er kunnen nadere eisen gesteld worden, bijvoorbeeld ten aanzien van de kleur van de installatie of de vormgeving. Deze eisen zullen verband moeten houden met de specifieke omgevingskwaliteit. Installaties op of aan een gebouw Het aanbrengen van antenne-installaties aan of op bestaande gebouwen is soms te prefereren boven het plaatsen van een aparte mast. Een dergelijke mast in de nabijheid van een bestaand waardevol gebouw, zoals een kerktoren kan immers minstens zo hinderlijk zijn als een installatie op het gebouw zelf. In de afweging zal echter ook moeten worden betrokken of het mogelijk is meerdere installaties aan te brengen. Als dat niet mogelijk is, is de kans groot dat er in de nabijheid van het gebouw in de nabije toekomst alsnog een aparte mast wordt geplaatst. Voor alle gebouwen geldt in principe dat plaatsing van antenne-installaties zo onopvallend mogelijk dient plaats te vinden, bij voorkeur geïntegreerd in bestaande of nieuwe elementen van het gebouw. In de regel betekent dit dat de antenne-installatie alleen op hoge gebouwen kan worden aangebracht, bij voorkeur op een plat dak en dan zo ver mogelijk van de dakrand moet worden geplaatst. De architectuur van het gebouw bepaalt of daar antennes, en zo ja, welke soort(en) antennes kunnen worden toegestaan. Meerdere antennes met verschillende maten en vormen op één dak geven al snel een rommelig aanzien. In dergelijke situaties kan een gemeenschappelijke mast als drager van de verschillende antennes tot verbetering leiden. Door hun vorm en architectuur bijzondere en waardevolle gebouwen dienen geheel te worden ontzien. Het aanbrengen van antenne-installaties tegen gevels van monumentale gebouwen is slechts dan acceptabel, wanneer de invloed van die installaties op de architectuur verwaarloosbaar is, of wanneer het aanbrengen van de installaties geen afbreuk doet aan aanwezige kwaliteiten. Belangrijk is de invloed van de installatie op de silhouetwerking van het bouwwerk. In sommige gevallen kan met camouflagetechnieken het nodige bereikt worden. In andere gevallen biedt de vorm van de toren zelf mogelijkheden voor een verdekte plaatsing, bijvoorbeeld wanneer diepe nissen of gaten aanwezig zijn. Sommige bestaande bouwwerken bieden deze mogelijkheden niet, zoals oude markante fabrieksschoorstenen. In die gevallen is het aanbrengen van antenne-installaties zonder meer af te raden. Aanbevelingen • Inhoudelijke afstemming met buurgemeenten en provincie; • De landschapsdiscipline is bij de welstandsbeoordeling van masten in het landelijke gebied onmisbaar. Wij adviseren u deze daarbij dan ook nadrukkelijk te betrekken in de persoon van een deskundige op het terrein van landschapsarchitectuur of een vergelijkbare deskundigheid; • Er aanvraag voor tijdelijke vergunningen verandert in principe niets aan de inhoud van de welstandstoets. De verantwoordelijkheid voor medewerking aan een tijdelijke vergunning ligt bij de gemeente. Als de gemeente de welstandscommissie vraagt het aspect tijdelijkheid mee te wegen in haar oordeel adviseren wij u dat nadrukkelijk in het advies te vermelden; • Het is aan te raden om in situaties waar (naar verwachting) meerdere aanbieders een antenneinstallatie zullen plaatsen aan te sturen op bundeling van de verschillende antennes.
85
Thema 8
Nissenhutten en romneyloodsen3
Vanwege de eenvoudige, lichte, sobere en goedkope bouwvorm verkiest men vaak de bouw van een nissenhut of romneyloods als opslagplaats van goederen boven de bouw van meer permanente behuizing. De verschijningsvorm is vanwege de bouwwijze vaak discutabel en de beeldinvloed op de omgeving vaak negatief.
Welstandseenheden Verspreid over het plangebied. Omschrijving en uitgangspunten Nissenhutten en romneyloodsen hebben een halfcirkelvormige doorsnede, opgebouwd uit stalen spanten met een T- of buisprofiel en afgedekt met dunne staalplaten op gordingen. De lichte constructie vergt nauwelijks fundering. De constructiewijze maakt het mogelijk deze loodsen in korte tijd op te bouwen en ook weer af te breken. Dit gebouwtype is geprefabriceerd, demontabel en verplaatsbaar, en is bedoeld voor tijdelijk gebruik. Hoewel tijdelijk bedoeld, worden nissenhutten en romneyloodsen vaak voor onbepaalde tijd, dus permanent, geplaatst. Voor een dergelijke toepassing zijn ze in principe niet geschikt: de geringe duurzaamheid van het materiaal (verwering), de grove, provisorisch aandoende detaillering en de gevoeligheid voor beschadigingen geven deze bouwwerken al snel een armoedige, haveloze uitstraling. De lichte kleurstelling die in het algemeen wordt toegepast, maakt deze loodsen nog opzichtiger en versterkt daardoor bovengenoemde bezwaren. Daarnaast roept de verschijningsvorm van deze loodsen in relatie tot de omgeving vaak bezwaren op door de afwijkende, schaalloze massavorm. Doordat een geleding in de hoogte en in de lengte ontbreekt zijn schaal en maat nauwelijks afleesbaar. Daarnaast zijn er bouwsystemen voor boogloodsen die een hogere materiaalkwaliteit en een degelijker detaillering kennen. Deze systemen zijn bedoeld voor permanente bouw. Dit kan soms een bruikbaar alternatief zijn voor de traditionele bedrijfsbouw: ze vergen weinig bouwtijd en hebben in het algemeen een verzorgde uitstraling. De schaal van de massavorm in relatie tot de omgeving, en de eventuele toepassing van schaalgevende elementen zoals plinten, randafwerkingen en gevelopeningen zullen in die gevallen bepalend zijn voor de aanvaardbaarheid. Welstandscriteria De voorwaarden waaronder nissenhutten en romneyloodsen toelaatbaar zijn komen voort uit de specifieke situatie en zullen dus van geval tot geval moeten worden bezien. Vooroverleg met de welstandscommissie over de bouwplannen in een vroeg stadium is in ieder geval raadzaam. In de volgende gevallen zijn nissenhutten en romneyloodsen welstandshalve voorstelbaar: • Situaties met een kennelijke tijdelijkheid: als bouwkeet of opslagloods bij een bouwplaats. • Als tijdelijke constructie op een niet in het zicht liggende locatie, zoals op achterterreinen van grootschalige industriegebieden. Een permanente plaatsing is in zo'n geval meestal evenmin bezwaarlijk. Woonomgevingen, bedrijvenparken en open landschappelijke situaties, in de nabijheid van traditionele agrarische bebouwing zijn voor toepassing van nissenhutten en romneyloodsen niet geschikt. Als middel om nissenhutten en romneyloodsen in een omgeving in te passen is inplanting ongeschikt: tegen de tijd dat deze beplanting voldoende effect heeft zal de loods, met zijn beperkte levensduur of tijdelijke vergunning, al lang verdwenen zijn. Een bestaande volwassen beplanting kan in bepaalde gevallen wel van invloed zijn op de aanvaardbaarheid. 3
86
Gebaseerd op teksten uit de Raamwerknota welstandbeleid 2002/2003 stichting DSL/Schout ruimtelijke vormgeving en beleid, Rotterdam 2002
Thema 9
Reclame-uitingen
Reclame is een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst. Reclames vragen vanuit hun doelstelling aandacht en vormen hiermee een belangrijk en beeldbepalend element van de openbare ruimte. Derhalve is voor plaatsing in beginsel altijd een vergunning van de gemeente nodig. Beleid Binnen de gemeentelijke organisatie is de behoefte gebleken c.q. ontstaan aan duidelijkheid omtrent het gemeentelijk beleid op het gebied van het plaatsen of aanbrengen van reclameobjecten en/of reclame uitingen. Aan de ene kant is deze behoefte ontstaan omdat ondernemers niet weten wat de mogelijkheden zijn en zich (tevens) niet bewust zijn van het feit dat voor het aanbrengen van reclameobjecten over het algemeen een vergunning vereist is. Aan de andere kant worden ondernemers die wel een vergunning aanvragen voor de oprichting of het aanbrengen van een reclameobject geconfronteerd met beperkingen. Dit leidt tot (financiële) teleurstellingen bij ondernemers en tot onbegrip tussen de gemeente(ambtenaren) en de ondernemer. In de nota zijn dan ook normen c.q. richtlijnen geformuleerd, waaraan aanvragen voor reclame-uitingen in het vervolg dienen te worden getoetst. Daarnaast is een reclamenota in voorbereiding. Begripsdefinities Onder reclame wordt verstaan elke vorm van handelsreclame, overgebracht door middel van een aankondiging, mededeling, uitbeelding, voor zover deze b.v. vanaf de weg of spoorlijn zichtbaar is en voor deze geen betrekking heeft op de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. Onder reclameobject wordt verstaan, ieder object (zoals een bord, lichtbak, zuil, vlag, etc) dat de taak kan hebben om de aandacht te vestigen op een zaak of product. Ook een (bedrijfs)naamaanduiding(en) wordt in het perspectief van deze nota beschouwd als een reclameobject. In deze nota wordt met gevelreclame bedoeld ieder reclameobject dat aan de gevel van een gebouw is bevestigd. In deze nota wordt met vrijstaand reclameobject bedoeld ieder reclameobject dat niet aan een gebouw is bevestigd. Reikwijdte De kern van deze nota bestaat uit het creëren van een oplossingsrichting voor de vormen van reclame, waar de meeste onduidelijkheden en problemen ontstaan. Dit betreft gevelreclame aan winkelpanden of bedrijfspanden, alsmede vrijstaande reclame. Met deze nota heeft het gemeentebestuur niet de intentie om een volledig kader te stellen voor alle reclameobjecten van structurele en tijdelijke aard binnen Alblasserdam. De nota heeft dus een beperkte reikwijdte. ♦
♦
De nota vormt geen beleidskader voor tijdelijke (sandwichborden) of mobiele reclameobjecten (auto’s aanhangwagens). Voor de handhaving hiervan is het toepassen van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) een afdoende beleidsinstrument. - Er mag in principe geen gebruik gemaakt worden van neonverlichting. De reclame dient beperkt te worden tot de essentie. Een ondernemer mag reclame voor zichzelf maken. Daarbij is het niet vanzelfsprekend dat alle merknamen van de te koop zijnde artikelen ook op de gevel mogen prijken. Wat de essentie is, kan in principe door de ondernemer worden bepaald. De
87
♦ ♦
♦ ♦ ♦
ene keer zal dat zijn naam zijn, een andere keer het soort bedrijf of een productnaam wat de ondernemer pleegt te verkopen. Reclameobjecten buiten de contouren van het gebouw, zoals daken, zijn niet toegestaan. Bij het indienen van nieuwbouw- of verbouwingsplannen voor winkelruimten of bedrijfsgebouwen dient de vorm, omvang, plaatsing en kleur van geplande reclameobjecten (zoveel mogelijk) te zijn aangegeven. Ondoorzichtige (‘blinde’) etalages met reclame daarop aangebracht zijn niet toegestaan. Gevelreclame-objecten worden alleen aan de voorgevel toegestaan. Hier kan van worden afgeweken wanneer er sprake is van een hoekpand of wanneer de achterkant grenst aan een parkeergebied. Indien er sprake is van (ondergeschikte) bedrijfsactiviteiten in een woning is 1 onverlicht reclameobject van maximaal 0,50 m2 met attentiewaarde toegestaan.
Richtlijnen voor reclame per gebied Gebiedsindeling Afhankelijk van de functie en de daarbij behorende gewenste ruimtelijke kwaliteit zijn in Alblasserdam zes verschillende gebieden te onderscheiden, waarvoor de volgende uitgangspunten zijn geformuleerd. A. Winkelgebieden: 1. maximum aantal reclames: 2 per winkel/bedrijf te onderscheiden in maximaal 1 uitsteekreclame ((haaks op de gevel) en 1 reclame-uiting evenwijdig aan de gevel (zgn. langsreclame), 2. maximum oppervlakte van de uitsteekreclame: 0,80 m2, 3. plaatsing uitsteekreclame: onder de raamopeningen van de eerste verdieping tot een maximum hoogte van 4,00 meter (bovenkant reclame), 4. breedte langsreclame: maximum 60 % van de pandbreedte, 5. hoogte langsreclame: maximum 0,40 meter, of indien van toepassing maximaal 70 % hoogte van de borstwering, luifel of boeideel, 6. hoogteplaatsing langsreclame: indien pand voorzien is van een luifel, dan op deze luifel, anders tegen de gevel, onder de raamopening van de eerste verdieping tot een maximum hoogte van 4,00 meter (bovenkant reclame), 7. breedteplaatsing langsreclame, binnen de vlakken gelegen direct boven de raam/deuropeningen of luifel; uitgangspunt is het integreren van het reclameobject in de luifel of om losse letters te gebruiken. B. Bedrijfsterreinen: naam, beroeps en/of productaanbieding moeten t.a.v. plaatsing, omvang, vorm, aantal (maximaal 2) en kleur, afgestemd worden op het gebouw waarop de reclame betrekking heeft. Voor wat betreft de gevelreclame, gaat de voorkeur uit naar ‘langsreclame’. Uitgangspunt hierbij is om vrijstaande reclameobjecten te hanteren voor gezamenlijke bedrijfsherkenning (bijvoorbeeld voor een bedrijfsverzamelcomplex).
88
C. Woongebieden. Gezien het feit, dat er geen relatie is tussen woonmilieu en reclame-uitingen, wordt hier geen enkele soort reclame toegestaan. (reclame op daken van flats, op zichzelf staande reclame, reclame aan gemeentelijke gebouwen enz. is niet toegestaan). Een uitzondering hierop vormen woningen met een praktijkruimte voor het uitoefenen van een vrij beroep, zoals een arts, een architect, een verzekeringsadviseur, een pedicure, etc. In deze gevallen is een beperkte/onverlichte naam-of beroepsaanduiding mogelijk van 0,5 m2. D. Sportterreinen. Een naam en/of productaanduiding ten aanzien van plaatsing, omvang, vorm, aantal (maximum 2) en kleur afstemmen op het gebouw waarop de naam betrekking heeft. Nieuwbouw Voor nieuw aan te brengen of te plaatsen reclameobjecten heeft de reclamenota directe gevolgen. De aantallen en (incidenteel) maten in de reclamenota zijn richtinggevend. Er kan worden afgeweken als de Welstandscommissie ruimere mogelijkheden aanvaardbaar acht in de gegeven situatie. Doorwerking van de nota De gestelde uitgangspunten hebben tot doel om zoveel mogelijk afstemming te bereiken tussen reclameobjecten en omgeving alsmede tussen reclameobjecten onderling. Met name voor winkelgebieden geldt dat de afstemming van de verschillende reclameobjecten leidt tot enerzijds een beter herkenbaarheid van het centrum en anderzijds tot een beter kwaliteit van de openbare ruimte. Voor de gemeente betekent de nota: voorlichting geven ten aanzien van procedures en concrete mogelijkheden met betrekking tot het aanbrengen van reclameobjecten. naar eenduidigheid streven in de beoordeling van aanvragen voor reclameobjecten en de argumentatie hiervan. strikte handhaving van het reclamebeleid: actief optreden tegen het niet legaal aanbrengen van reclameobjecten. Voor de ondernemers betekent de nota: verantwoordelijkheid nemen voor de verschijningsvorm van reclameobjecten in relatie tot het betrokken pand of perceel. kennis hebben van de procedures en mogelijkheden ten aanzien van het aanbrengen van reclameobjecten en ernaar handelen.
89
Voorlichting aan winkeliers c.q. ondernemers Een belangrijk middel om de visie en achterliggende argumentatie van de gemeente over te brengen op ondernemers en andere belanghebbende is het fenomeen ‘voorlichting’. Ten aanzien van het aanbrengen van reclameobjecten blijken immers veel misverstanden te bestaan. Door communicatie en voorlichting kan een aantal heersende misverstanden worden verminderd. Om met deze nota te komen tot positieve effecten voor wat betreft de kennis van ondernemers (burgers) met betrekking tot regelgeving omtrent reclame, dient er sprake te zijn van een gerichte verspreiding van de gestelde uitgangspunten. Verspreiding van deze informatie geschiedt door middel van voorlichting aan winkeliers en ondernemers in overlegverband zoals de Middenstandscommissie en de belangenverenigingen van de verschillende bedrijfsterreinen die in de gemeente gelegen zijn alsmede bekendmaking van dit beleid in de plaatselijke pers. Uitgangspunten per gebied ten aanzien van reclameobjecten en bij winkel- en bedrijfspanden en de andere genoemde gebieden zijn:
Gebied
A
Totaal aantal
waarvan
toegestane
aantal
maximum voorkeur
reclame-objecten
reclame-objecten
2
0
maximummaat
vrijstaande
langsreclame
langsreclame 60 % van gevelbreedte en 0.40 meter breed
B
2
1
C D
2
1
E
1
1
F
0
0
langsreclame
per geval te bepalen
vrijstaand (1)
per geval te bepalen per geval te bepalen
vrijstaand (1)
0,5 m2 0,5m2
*1 N.B. Indien gevelreclame afbreuk doet aan het karakter van het gebouw kan vrijstaande reclame een goed alternatief vormen.
90
Thema 10
Terrassen
Terrassen vormen een verlevendiging van centra en dragen bij aan de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte en de ruimtelijke kwaliteit van het straatbeeld. Welstandseenheden Dit themablad geldt voor de gehele gemeente Alblasserdam. Omschrijving en uitgangspunten Zonder goede richtlijnen kunnen terrassen ook een negatieve kant hebben. De grote verscheidenheid en kwaliteit van de gebruikte materialen en meubilair kunnen afbreuk doen aan de kwaliteit van de buitenruimte en het beeld van een centrum of binnenstad. De gemeente vindt het daarom noodzakelijk en gewenst eisen te stellen aan plaats en inrichting van terrassen. Om wildgroei en overlast van terrassen tegen te gaan is er een duidelijke behoefte aan richtlijnen voor terrassen, hetgeen mede wordt ingegeven uit het gemeentelijk streven om de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren. In dit themablad worden ten aanzien van het eerste punt welstandscriteria geformuleerd, waarbij het in de eerste plaats gaat om bouwwerken ten behoeve van een overdekt terras (parijs terras, winterterras, wintertuin) bij horecagelegenheden. Welstandscriteria Algemeen • het bouwwerk moet zo mogelijk een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit en mag de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kwaliteit niet verstoren Situering • het bouwwerk mag uitsluitend worden geplaatst direct aansluitend tegen de voor- en/of zijgevel van het pand ten behoeve waarvan het terras wordt geëxploiteerd, een en ander zoals aangegeven op de bij de vergunning behorende tekening • het bouwwerk is hoogstens zo breed als de gevel van het pand ten behoeve waarvan het terras wordt geëxploiteerd • voetgangers en overige verkeersdeelnemers mogen geen last ondervinden van het terras Vormgeving • terrasoverkapping met maximaal twee zijden tegen gevels hoofdgebouw • plat afgedekt of met een enkelvoudig flauw hellend transparant dak • geen overmaat aan detailleringen, bescheiden overstek (maximaal 0,30 m), boeiboord en ornamenten • vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond • gevelgeleding bij voorkeur gelijk aan de gevelgeleding van hoofdgebouw Materialisering en kleurgebruik • materiaal en kleur gevels en kozijnen afgestemd op die van het hoofdgebouw • gebruik van golfplaat, betonplaten of damwandprofielen of daarmee vergelijkbaar materiaal is niet toegestaan • terughoudende kleuren (geen sterk contrasterende, felle en fluorescerende kleuren)
91
6.
WELSTANDSCRITERIA KLEINE PLANNEN
6.1 Inleiding De gemeente streeft ernaar veel voorkomende kleine plannen snel te beoordelen om zo de burger tegemoet te komen. Het gaat daarbij om relatief eenvoudige en meetbare criteria, die de planindiener vooraf zo veel mogelijk duidelijkheid te geven. Deze criteria zijn opgesteld voor aanbouwen, bijgebouwen, erfafscheidingen, gevelwijzigingen, dakkapellen, dakramen/panelen/collectoren, installaties en rolluiken.
6.2 Vergunning De bovengenoemde bouwwerken zijn deels vergunningvrij binnen bepaalde randvoorwaarden. Dat betekent dat een deel van deze plannen (met name aan achterkanten) niet vooraf wordt getoetst aan redelijke eisen van welstand. Indien een bouwwerk niet vergunningvrij is, moet een vergunning worden aangevraagd en is een welstandstoets nodig. In dit geval treedt het bestemmingsplan in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Als het bestemmingsplan geen bezwaar oplevert, wordt het bouwplan getoetst aan de criteria voor kleine plannen. Voldoet het bouwplan niet aan deze criteria of is er sprake van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de criteria, dan wordt bij de beoordeling van het bouwplan tevens gebruik maakt van de gebiedsgerichte, de objectgerichte en de algemene welstandscriteria.
6.3 Voor- en achterkant Bij de criteria is er onderscheid in de voor- en de achterkant van bouwwerken. Onder voorkant wordt ten eerste verstaan het voorerf, de voorgevel en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw en ten tweede het zijerf, de zijgevel en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied. Onder achterkant wordt ten eerste verstaan het achtererf, de achtergevel en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw en ten tweede het zijerf, de zijgevel en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde niet gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied.
92
6.4 Gebiedsgerichte kleine plannen criteria
H4.1 H4.2 H5.2 H5.3 H6.2 W2 W3 W5 W6 W8 A1 A2
● ● ● ● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ● ● ● ●
Erfafscheidingen
Dakkapellen en dakramen
Kozijn- en gevelwijzigingen
Bijgebouwen
Aanbouwen
In bepaalde gevallen gelden aanvullend op de criteria in hoofdstuk 6, gebiedsgerichte kleine plannen criteria. Het gaat hier om aanvullende gebiedsgerichte welstandscriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen ter uitbreiding van of toevoeging aan een bestaand gebouw en wanneer deze veel voorkomende kleine bouwplannen deel uit maken van een nieuwbouwplan ten behoeve van een nieuw gebouw. Deze aanvullende, gebiedsgerichte kleine plannen criteria zijn gerelateerd aan een bepaald type architectuur in een bepaald type gebied en zijn in tabelvorm weergegeven onder de tabel met 'gebiedsgerichte welstandscriteria'.
●
● ● ● ● ●
●
93
94
KLEIN PLAN 1 AANBOUWEN
Beschrijving en uitgangspunten Een aanbouw is een grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gebouw zoals een erker, serre of garage. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft de rooilijnen en maximale afmetingen. In het geval de regels hiervoor ontbreken, gelden de in de nota genoemde criteria voor maat en plaats. Aanbouwen kunnen bepalend zijn voor het straatbeeld. De voorkeur gaat daarom uit naar een aanbouw aan een achterkant. Om het straatbeeld te respecteren en intact te houden dient er aan de voorkant in de regel ruimte blijven tussen gevel en straat. De gemeente streeft in samenhangende gebieden naar een herhaling van gelijkvormige exemplaren, die passen bij het karakter van de straat en de contour van het oorspronkelijke gebouw zichtbaar houden. Daarnaast is het gewenst, dat de aanbouw qua uitstraling en volume ondergeschikt is aan het oorspronkelijke gebouw. Bij geschakelde woningen moeten de buren een goede aansluiting kunnen maken, bijvoorbeeld op een gemetselde muurdam of een vergelijkbare oplossing.
Beoordeling Een aanbouw voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan de criteria op de volgende pagina wordt voldaan, waarbij kleine afwijkingen denkbaar zijn om herhalingsplannen mogelijk te maken. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
95
KLEIN PLAN 1 AANBOUWEN
Criteria Aanbouwen worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria: Algemeen • de aanbouw is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw • aanbouwen direct tegen de hoofdmassa plaatsen (bij plaatsing tegen bestaande aanbouwen uitvoeren als vergroting daarvan in identieke vormgeving) • de aanbouw voldoet aan eventuele aanvullende criteria genoemd bij het betreffende gebied of thema
• • • • •
Plaatsing en aantal minstens 1,00 m achter de voorgevelrooilijn plaatsen met uitzondering van erkers aan de voorgevel hoogstens één aanbouw aan een gevel afstand tot de zijerfgrens minimaal 1,00 m met uitzondering van tussenwoningen de zijaanbouw verspringt bij voorkeur ten opzichte van de achtergevelrooilijn hoekaanbouwen mogelijk aan een achterkant (alleen hoekaanbouwen overschrijden de zijgevellijn)
Maatvoering goothoogte maximaal 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping aan achterkanten een nokhoogte van 4,00 m breedte aan de zijgevel hoogstens 75% van de breedte van de oorspronkelijke gevel breedte aan de achtergevel hoogstens 100% van de oorspronkelijke gevel, met uitzondering van hoekaanbouwen • diepte hoogstens 3,00 m gemeten vanaf de oorspronkelijke gevel • diepte aan een voorgevel hoogstens 1,00 m en breedte binnen de maat van het oorspronkelijke kozijn • hoogstens 50% van het oorspronkelijke zij- of achtererf bebouwen
• • • •
Vormgeving • vormgeven in één bouwlaag met in beginsel een rechthoekige plattegrond • gevelgeleding van gevels die zichtbaar zijn vanaf openbaar toegankelijk gebied afstemmen op de gevels van het hoofdgebouw • aan een voorgevel uitvoeren als erker met gemetselde onderbouw • de detaillering is bescheiden, een eventueel overstek en ornamenten afstemmen op het hoofdgebouw • plat afdekken of met een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting • aan een voorkant plat afdekken, aan een achterkant is ook een kap met vergelijkbare uitvoering als het dak van het hoofdgebouw mogelijk of een flauw hellend glazen serredak mogelijk • dakvlak hoofdgebouw niet doortrekken over aanbouw • bescheiden detaillering zonder nadrukkelijke ornamenten Materiaal en kleur • materialen en kleuren van de gevels, kozijnen en profielen is bij voorkeur gelijk aan de gevels, kozijnen en profielen van het hoofdgebouw • de aanbouw bestaat voor 20 tot 75% uit openingen en glas, met uitzondering van serres • bij tussenwoningen een eenvormige overgang toepassen door bijvoorbeeld een gemetselde muur op de erfgrens (muurdam) of een scheidende penant
96
KLEIN PLAN 2 BIJGEBOUWEN
Beschrijving en uitgangspunten Een bijgebouw is een grondgebonden bouwwerk van in beginsel één bouwlaag los van het hoofdgebouw, zoals een garage, schuur of overkapping. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. In het geval de regels hiervoor ontbreken, gelden de in de nota genoemde criteria voor maat en plaats. Vrijstaande bijgebouwen kunnen bepalend zijn voor het straatbeeld. De voorkeur gaat daarom uit naar plaatsing aan een achterkant met een volume ondergeschikt aan het oorspronkelijke hoofdgebouw. De vormgeving is daarbij af te stemmen op het karakter van het hoofdgebouw of de inrichting van het erf.
Beoordeling Een bijgebouw voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan de criteria op de volgende pagina wordt voldaan, waarbij kleine afwijkingen denkbaar zijn om herhalingsplannen mogelijk te maken. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
passend bijgebouw
97
KLEIN PLAN 2 BIJGEBOUWEN
Criteria Bijgebouwen worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria: Algemeen • het bijgebouw is ondergeschikt aan het hoofdgebouw • het bijgebouw voldoet aan eventuele aanvullende criteria genoemd bij het betreffende gebied of thema Plaatsing • op minstens 1,00 m achter de voorgevellijn en vanaf het openbaar toegankelijk gebied • afstand tot de perceelsgrens is ten minste 0,50 m met uitzondering van bijgebouwen geïntegreerd in de erfafscheiding • bijgebouwen op ten minste 2,00 m plaatsen van gevels hoofdgebouw en eventuele aanbouwen • hoogstens twee bijgebouwen op het gehele erf Maatvoering (hoogtematen gemeten vanaf aansluitend terrein) • hoogte plat bijgebouw tot 0,30 m boven vloerpeil eerste verdieping en: - aan een voorkant maximaal 3,00 m - aan een achterkant maximaal 3,25 m • goothoogte bij toepassing van een kap maximaal 2,70 m en nokhoogte maximaal 5,00 m • oppervlakte: - aan een voorkant hoogstens 10 m2 - aan een achterkant hoogstens 30 m2 - hoogstens 50% van het oorspronkelijke zij- of achtererf bebouwen Vormgeving • vormgeven in één bouwlaag met in beginsel een rechthoekige plattegrond • gevelgeleding in zoverre zichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied afstemmen op de gevels van het hoofdgebouw • de detaillering is bescheiden met eventueel een overstek, boeibord en ornamenten afgestemd op het hoofdgebouw • plat afdekken of aan achterkanten met een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting of een flauw hellend glazen serredak Materiaal en kleur • materialen en kleuren afstemmen op hoofdgebouw, erf- of tuinkarakter (bij voorkeur metselwerk of hout in combinatie met pannen of bij een overkapping transparant) • het bijgebouw bestaat voor 20 tot 75% uit openingen en glas, met uitzondering van kassen • bij integratie in erfafscheiding materialen en kleuren gelijk aan deze erfafscheiding of gelijk aan het oorspronkelijke hoofdgebouw
98
KLEIN PLAN 3 KOZIJN- EN GEVELWIJZIGINGEN
Beschrijving en uitgangspunten Van een kozijn- of gevelwijziging is sprake bij het veranderen of verplaatsen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel. De opbouw en indeling van de gevel is een belangrijk onderdeel van de architectonische vormgeving van het gebouw en het aanzicht van de straat. Het is de wens de samenhang en ritmiek in straatwanden mag niet worden verstoort door incidentele kozijn- of gevelwijzigingen. Een kozijn- of gevelwijziging aan een voorkant vraagt om een zorgvuldige vormgeving, die past bij het karakter van het hoofdgebouw en in de omgeving. Een naoorlogse rijwoning heeft bijvoorbeeld een andere vormgeving dan een villa uit de 19e eeuw. Het uitgangspunt is dat de oorspronkelijke of originele vormgeving in elk geval niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Belangrijke kenmerken daarbij zijn de maatvoering van de negge en profilering van het kozijn en het raamhout.
Beoordeling Een kozijn- of gevelwijziging voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan de criteria op de volgende pagina wordt voldaan, waarbij kleine afwijkingen denkbaar zijn om herhalingsplannen mogelijk te maken. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
99
KLEIN PLAN 3 KOZIJN- EN GEVELWIJZIGINGEN
Criteria Kozijn- en gevelwijzigingen die zichtbaar zijn vanuit het openbaar toegankelijk gebied worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria: Algemeen • de wijziging is in maat, vorm en uitwerking gelijk aan eerdere wijzigingen bij een identieke woning in een vergelijkbare situatie, mits deze een positieve welstandsbeoordeling hebben gehad • de kozijn- of gevelwijziging voldoet aan eventuele aanvullende criteria genoemd bij het betreffende gebied of thema Maatvoering en vormgeving • de kozijn- of gevelwijziging maakt geen inbreuk op de architectuur en het tijdsbeeld van de oorspronkelijke gevel, waarbij nieuwe gevelopeningen zijn gelijnd aan bestaande openingen • samenhang en ritmiek van het bouwblok behouden • gevelopeningen transparant invullen (niet blinderen met panelen of verf) • kleuren afstemmen op kleuren hoofdgebouw
100
KLEIN PLAN 4 DAKKAPELLEN
Beschrijving en uitgangspunten Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap die bepalend kan zijn voor het straatbeeld. Dakkapellen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Een dakkapel mag dus niet ten koste gaan van de kapvorm of het silhouet domineren. Het is gewenst de noklijn van het dak zichtbaar te houden. Bovendien moet de ruimte tussen dakkapel en goot voldoende groot zijn. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok van dezelfde architectuur of bouwstijl is wenselijk om rust en samenhang te brengen. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft plaatsing en maximale afmetingen. In het geval de regels hiervoor ontbreken, gelden de in de nota genoemde criteria voor maat en plaats.
Beoordeling Een dakkapel voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan de criteria op de volgende pagina wordt voldaan, waarbij kleine afwijkingen denkbaar zijn om herhalingsplannen mogelijk te maken. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
passende dakkapel
101
KLEIN PLAN 4 DAKKAPELLEN
Criteria Dakkapellen worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria: Algemeen • de dakkapel is gelijkvormig aan eerder geplaatste dakkapellen op het betreffende dakvlak van het bouwblok, mits deze een positieve welstandsbeoordeling hebben gehad • de dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het dakvlak van een hoofdgebouw (dus bijvoorbeeld niet toepassen op een bijgebouw, een wolfseind of een dakhelling van minder dan 30 graden) • de dakkapel voldoet aan eventuele aanvullende criteria genoemd bij het betreffende gebied of thema Plaatsing meerdere dakkapellen op een gebouw of bouwblok regelmatig rangschikken op horizontale lijnen per dakvlak van een woning hoogstens één dakkapel aan een voorkant of twee aan een achterkant bij individuele woningen in het dakvlak centreren of geleding voorgevel aanhouden minstens 0,50 en hoogstens 1,00 m dakvlak onder de dakkapel minstens 0,50 m dakvlak boven de dakkapel aan een voorkant minstens 1,00 m dakvlak naast de dakkapel aan een achterkant minstens 0,50 m dakvlak naast de dakkapel (en minstens 1,00 m tussen twee dakkapellen) • een dakkapel in een mansardekap in het onderste dakvlak plaatsen en aansluiten op de knik • in een mansardekap in het onderste dakvlak plaatsen aansluitend op de knik
• • • • • • •
Maatvoering • aan een voorkant breedte in totaal hoogstens 50% van het dakvlak met een maximum van 3,50 m • aan een achterkant breedte in totaal hoogstens 70% van het dakvlak met een maximum van 7,00 m • hoogte loodrecht gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenzijde boeiboord of trim - aan een voorkant maximaal 1,50 m - aan een achterkant maximaal 1,75 m Vormgeving • plat afdekken of aan een achterkant aankappen met een minimale dakhelling van 25 graden • gevelgeleding afstemmen op gevelgeleding hoofdgebouw • bescheiden detaillering zonder nadrukkelijke ornamenten, afgestemd op hoofdgebouw Materiaal en kleur • materialen en kleuren afstemmen op het hoofdgebouw • dichte panelen in het voorvlak slechts beperkt toepassen • zijwangen donker, wit of in de kleur van het dakvlak danwel uitvoeren in zink
102
KLEIN PLAN 5 ERFAFSCHEIDING
Beschrijving en uitgangspunten Een erfafscheiding is bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare weg. Erfafscheidingen aan de openbare weg zijn van invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente streeft ernaar een rommelige indruk door een te grote verscheidenheid aan erfafscheidingen te voorkomen. Erfafscheidingen moeten passen bij het karakter van de omgeving. Het buitengebied vraagt bijvoorbeeld om andere erfafscheidingen dan de woongebieden. Erfafscheidingen moeten op een zorgvuldige en professionele manier worden geplaatst en moeten worden gemaakt van duurzame materialen. Een lange, gesloten, slecht onderhouden schutting wekt bij velen het gevoel op van verloedering en sociale onveiligheid. Begroeide hekwerken en beplantingen hebben een meer open en vriendelijke uitstraling. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft plaatsing en maximale afmetingen. In het geval de regels hiervoor ontbreken, gelden de in de nota genoemde criteria voor maat en plaats.
Beoordeling Een erfafscheiding voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan de criteria op de volgende pagina wordt voldaan, waarbij kleine afwijkingen denkbaar zijn om herhalingsplannen mogelijk te maken. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
103
KLEIN PLAN 5 ERFAFSCHEIDING
Criteria Erfafscheidingen worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria: Algemeen • de erfafscheiding voldoet aan eventuele aanvullende criteria genoemd bij het betreffende gebied of thema Maatvoering • hoogte maximaal 1,00 m als erfafscheiding wordt geplaatst voor de voorgevel • hoogte maximaal 2,00 m als erfafscheiding wordt geplaatst achter de voorgevel Vormgeving • de erfafscheiding heeft een duurzame en deugdelijke uitvoering • vormgeving inclusief bovenbeëindiging recht (dus geen toogvorm) • één vormgevingsprincipe per afscheiding toepassen Materiaal en kleur • materialen als metselwerk, hout of draadstaal gebruiken aansluitend op erfafscheiding naastgelegen percelen (geen gesloten plaatmateriaal toepassen zoals profielplaten of betonpanelen) • terughoudende kleuren gebruiken
passende erfafscheidi ng
104
KLEIN PLAN 6 DAKRAMEN, PANELEN EN COLLECTOREN
Beschrijving en uitgangspunten Dakramen zijn toevoegingen aan een dakvlak, die in het straatbeeld niet snel zullen storen en die mede daarom in veel gevallen vergunningvrij zijn. Ze kunnen met gemak zo worden aangebracht, dat de hoofdvorm van het dakvlak behouden blijft en dakbedekking rondom aanwezig is. Het plaatsen ervan mag niet ten koste gaan van de eenheid van het dakvlak. Zonnepanelen en zonnecollectoren zijn veelal nadrukkelijker aanwezig in het straatbeeld en vanuit welstandsoverwegingen minder wenselijk. De gemeente wil echter om andere redenen dan welstand meewerken aan aanvragen voor zonnepanelen en -collectoren. Bij meerdere dakramen, zonnepanelen of zonnecollectoren op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Daarbij moet de ruimte ten opzichte van de goot of nok voldoende zijn. Ook de onderlinge afstand moet voldoende zijn om het dakvlak als eenheid te respecteren.
Beoordeling Een dakraam, paneel of collector voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan de criteria op de volgende pagina wordt voldaan, waarbij kleine afwijkingen denkbaar zijn om herhalingsplannen mogelijk te maken. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
105
KLEIN PLAN 6 DAKRAMEN, PANELEN EN COLLECTOREN
Criteria Dakramen, zonnepanelen en zonnecollectoren in het zicht vanuit de openbare ruimte worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria: Algemeen • het dakraam, paneel of de collector voldoet aan eventuele aanvullende criteria genoemd bij het betreffende gebied of thema Plaatsing • minstens 0,50 m dakvlak aanhouden boven, onder en aan weerszijden van het raam, paneel of de collector • meerdere exemplaren in hetzelfde bouwblok regelmatig rangschikken op een horizontale lijn (niet boven elkaar) • alleen op daken (niet aan gevels, balkons of wanden) • op hellende daken vlak aanbrengen, direct op of in het dakvlak, binnen het vlak van het dak en met de hellingshoek gelijk aan het dakvlak • op platte daken afstand tot de dakrand ten minste gelijk aan de hoogte van het paneel of de collector Maatvoering • bij meerdere exemplaren identieke maatvoering aanhouden Vormgeving • eenvoudig vormgeven en bescheiden detailleren Materiaal en kleur • eenvoudige en onopvallende kleuren gebruiken afgestemd op het dakvlak
passende ordening van dakramen
106
KLEIN PLAN 7 INSTALLATIES
Beschrijving en uitgangspunten Installaties voor bijvoorbeeld airconditioning, kleine windmolens en antennes kunnen vrijstaand worden geplaatst of op of aan een bouwwerk worden aangebracht. Een zorgvuldige plaatsbepaling kan een goed middel zijn om deze voorzieningen in te passen in de omgeving. De waarde van installaties is vooral gelegen in de functie. Installaties zijn echter zelden een verrijking van het straatbeeld. Wanneer het mogelijk is, zal de welstandscommissie dan ook adviseren de installatie aan een achterkant aan te brengen. De criteria voor installaties gelden met name bij monumenten. In de overige gevallen zijn de criteria vooral richtinggevend, omdat de mogelijkheden om met name installaties vergunningvrij te plaatsen zeer ruim zijn.
Beoordeling Een installatie voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan de criteria op de volgende pagina wordt voldaan, waarbij kleine afwijkingen denkbaar zijn om herhalingsplannen mogelijk te maken. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
107
KLEIN PLAN 7 INSTALLATIES
Criteria Installaties worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria: Algemeen • de installatie voldoet aan eventuele aanvullende criteria genoemd bij het betreffende gebied of thema Aantal en plaatsing • per type maximaal één installatie aan, op of bij een pand • binnen de invloedssfeer van een monument alleen aan achterkanten plaatsen (niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte) • bij overige gebouwen installaties bij voorkeur aan of achter de achtergevel bevestigen en in ieder geval achter de voorgevellijn plaatsen • bij gestapelde woningbouw plaatsen op een het dak van het hoofdgebouw en terugliggend van de rand Maatvoering • installaties zoals airco’s aan het gebouw maximaal 0,50 m hoog, 1,00 m breed en plaatsen op minstens 0,50 m van de dakrand • antennes zijn maximaal 3,00 m hoog, gemeten vanaf de voet van de drager • schotels zijn hoogstens 2,00 m in doorsnede en hoogte vanaf de voet maximaal 3,00 m • een windmolen op een plat dak heeft een totale hoogte van niet meer dan 4,00 m en is geplaatst op minstens 3,00 m van de dakrand Vormgeving • installatie en bijbehorende voorzieningen (waaronder mast, bedrading, tuidraden) als één geheel vormgeven • beperken van aantal tuidraden en bij bevestiging aan gevel geen tuidraden (stabiliteit halen uit de bevestiging aan de gevel) Materiaal en kleur • materialen en kleuren zijn onopvallend en aanvaardbaar in relatie tot de omgeving (dus geen felle, contrasterende kleuren maar bijvoorbeeld antraciet of een ander grijs)
108
KLEIN PLAN 8 ROLLUIKEN
Beschrijving en uitgangspunten Rolluiken zijn voorzieningen om ruiten van gebouwen te beschermen. Deze voorzieningen kunnen de omgeving een rommelig of onherbergzaam aanzien geven. Het plaatsen van rolluiken aan de binnenzijde van een pui is in veel gevallen vergunningvrij. De gemeente streeft er naar dat rolluiken de uitstraling van het pand en de omgeving niet negatief beïnvloeden.
Beoordeling Een rolluik voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan de criteria op de volgende pagina wordt voldaan, waarbij kleine afwijkingen denkbaar zijn om herhalingsplannen mogelijk te maken. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
109
KLEIN PLAN 8 ROLLUIKEN
Criteria Rolluiken worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria: Algemeen • de rolluiken voldoet aan eventuele aanvullende criteria genoemd bij het betreffende gebied of thema Vormgeving • vrij indien geplaatst aan de binnenzijde van de pui en voor minstens 70% uitvoeren met glasheldere doorkijkopeningen • aan de buitenzijde van de pui alleen als plaatsing aan de binnenzijde niet mogelijk is en voor minstens 90% uitvoeren met glasheldere doorkijkopeningen • bij plaatsing aan buitenzijde een geïntegreerde inpassing van rolkasten, geleidingen en rolhekken in de gevel Kleur • ingetogen kleuren of kleuren die harmoniëren met gevel
110
111
7.
WELSTANDSCRITERIA GROTE PROJECTEN
7.1 Inleiding De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke welstandscriteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan bijvoorbeeld in de vorm van een beeldkwaliteitsplan aan ten grondslag ligt.
7.2 Procedure Het opstellen van welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten vormt een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De criteria worden opgesteld door stedenbouwkundige, supervisor of in overleg met de welstandscommissie. De gemeenteraad stelt de welstandscriteria vervolgens vast ter aanvulling op de welstandsnota. Voor dergelijke aanvullingen op de welstandsnota geldt dat de inspraak wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding.
112
113
8.
WELSTANDSCRITERIA EXCESSEN
8.1 Inleiding Van een exces is sprake als het uiterlijk van een bouwwerk sterk afwijkt van wat in de omgeving gebruikelijk is en daarmee onevenredig afbreuk doet aan de omgevingskwaliteit. Dit kan voorkomen als een bouwwerk in afwijking van de vergunning wordt gebouwd. Ook vergunningvrij bouwen kan leiden tot een exces. Ook bouwwerken waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd moeten immers aan minimale welstandseisen voldoen. Volgens de wet kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ aanschrijven om die strijdigheid op te heffen. Daarbij geldt, dat er eerder sprake is van strijdigheid naarmate een bouwwerk meer zichtbaar is vanuit de openbare ruimte. Een aanbouw aan de achterzijde van een woning in een gesloten bouwblok is minder van invloed op het aanzien van de gemeente dan een aanbouw aan de zijgevel van een vrijstaande woning aan één van de hoofdwegen. Volgens de wet moeten de criteria hiervoor in de welstandsnota zijn opgenomen. De hieronder opgenomen criteria bij excessen zijn niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan.
8.2 Criteria bij excessen De gemeente hanteert bij het toepassen van deze excessenregeling het criterium, dat er sprake moet zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan een de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Vaak heeft dit betrekking op: • het visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk voor zijn omgeving • het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk • armoedig materiaalgebruik • toepassing van felle of contrasterende kleuren • te opdringerige reclames, of • een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is (zie daarvoor de gebiedsgerichte welstandscriteria) Vergunningvrije bouwwerken die voldoen aan de welstandscriteria voor kleine plannen zijn in elk geval niet in strijd met redelijke eisen van welstand.
114
115
BIJLAGE 1
116
BEBOUWINGSKENMERKEN
117
118
BIJLAGE 2
BEGRIPPENLIJST
Aanbouw
grondgebonden ondergeschikte toevoeging van één bouwlaag
Aangekapt
met kap bevestigd aan dakvlak
Achterkant
het achtererf, de achtergevel en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw en het zijerf, de zijgevel en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied
Afdak
dak dat is aangebracht tegen een muur of gebouw om tegen neerslag te beschermen
Authentiek
overeenstemmend met het oorspronkelijke, origineel, eigen kenmerken dragend, oorspronkelijk
Band
horizontale versiering in de gevel in afwijkend materiaal, meestal natuursteen of baksteen
Bedrijfsbebouwing
gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen; hebben meestal een utilitair karakter
Beschermd gezicht
gebied dat vanwege de ruimtelijke of cultuurhistorische waarde is aangewezen tot beschermd gebied krachtens de Monumentenwet
Beschot
afwerking van een wand met planken, schroten of rabatdelen
Bestemmingsplan
door de gemeenteraad vastgesteld plan waarin gebruik van grond en bebouwingsvoorschriften zijn vastgelegd
Bijgebouw
ondergeschikt gebouw dat bij een hoofdgebouw hoort en los van het hoofdgebouw op het erf of kavel staat; meestal bedoeld als schuur, tuinhuis of garage
Blinde muur of gevel
muur of gevel zonder raam, deur of andere opening
Borstwering
lage dichte muur tot borsthoogte
Boeibord
opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal
Boerderij
gebouw of gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis
Bouwblok
een aan alle zijden door straten en wegen begrensde groep gebouwen, die een stedenbouwkundige eenheid vormt
119
Bouwlaag
verdieping van een gebouw, door vloeren of balklagen begrensd
Bovenbouw
het bovendeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de schuine kap van een huis met de daarbij behorende kopgevels
Buitengebied
buiten de bebouwde kom gelegen gebied, ook wel landelijk gebied genoemd
Bungalow
meestal vrijstaande woning waarvan alle vertrekken op de begane grond zijn gesitueerd
Buurtschap
verzameling woningen of boerderijen buiten de bebouwde kom
Carport
afdak om de auto onder te stallen, meestal bij een woning
Dak
afdekking van een gebouw, vlak of hellend, waarop dakbedekking is aangebracht
Dakhelling
de hoek van het dak ten opzichte van een horizontale vlak
Dakkapel
uitbouw op een hellend dakvlak
Dakopbouw
een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert
Daklijst
lijst boven aan een muur aan de voet van een dakvlak van hout of steen
Dakraam
raam in een hellend dak
Detail
ontmoeting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of gevel en raam
Detaillering
uitwerking, weergave van de verschillende onderdelen of aansluitingen
Drager en invulling
de drager is de constructie van een gebouw, waaraan de invulling is toegevoegd om te beschermen tegen weer en wind (heeft vooral betrekking op gebouwen uit de jaren vijftig en zestig, waarbij het verschil tussen drager en invulling werd gebruikt om de woning in een groot gebouw of rij huizen te onderscheiden)
Ensemble
architectonisch en stedenbouwkundig compositorisch geheel van meerdere panden
Erf
het perceel exclusief hoofdgebouwen, waarbij voor kleine bouwwerken onderscheid te maken is tussen erven aan een voorkant en aan een achterkant
Erker
ondergeschikte toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, meestal uitgevoerd in hout en glas
120
Flat
groot kantoor- of woongebouw met meerdere verdiepingen
Franse kap
zie mansardekap
Galerij
gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen
Geleding
verticale of horizontale indeling van de gevel door middel van inspringingen
Gepotdekseld
gedeeltelijk over elkaar gespijkerde planken om inwatering tegen te gaan
Gevel
buitenmuur van een gebouw (afhankelijk van de plaats de voor, zij- of achtergevel)
Gootklos
in de muur bevestigd stuk balk ter ondersteuning van een goot
Groengebied reinen en
gebied met veel beplanting zoals parken, plantsoenen, sportternatuurgebieden
Hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken
Hoogbouw
gebouwen van meer dan vier lagen
Individueel gebouw
zelfstandig, op zichzelf staand gebouw
Industriebebouwing
gebouwen met een industriële bestemming
Industriegebied Kavel Kern
gebied bestemd voor de vestiging van industrie grondstuk, kadastrale eenheid centrum van een dorp of stad
Klossen
uit de muur stekende houten of gemetselde blokjes ter ondersteuning van uitstekende onderdelen van een gebouw zoals dakgoten
Kop
in het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw
Laag
zie bouwlaag
Laagbouw
gebouwen van één of twee lagen
Lak
afwerklaag van schilderwerk
Landelijk gebied
zie buitengebied
121
Latei Lessenaardak
draagbalk boven gevelopening dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak
Lichtkoepel
raamconstructie in een plat dak, in de vorm van een koepel
Lijst
een al dan niet versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel
Lineair
rechtlijnig, langgerekt
Lint
langgerekte weg met daarlangs overwegend vrijstaande bebouwing in een gegroeide structuur met variërende dichtheden. Linten komen voor in de polders, langs dijken en in de dorpen (oude invalswegen).
Luifel
een plat uitgebouwd afdak, vaak boven een deur
Maaiveld
bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht
Mansardekap
dakvorm waarbij het onderste deel van het dak steiler is dan het bovenste deel waardoor een geknikte vorm ontstaat
Massa Metselverband Middelhoogbouw
volume van een gebouw of bouwdeel het zichtbare patroon van metselwerk gebouwen van drie of vier lagen
Middenstijl
verticaal deel in het midden van een deur- of raamkozijn
Monument
aangewezen onroerend goed als bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidt op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan of aangewezen onroerend goed als bedoeld in de gemeentelijke Monumentenverordening
Negge
het vlak of de maat tussen de buitenkant van de gevel en het kozijn
Nok
horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak
Onderbouw
het onderdeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de begane grond van een huis met een zadeldak
Ondergeschikt
voert niet de boventoon
Ontsluiting
de toegang tot een terrein of een gebouw
Oriëntatie
de richting van een gebouw
Oorspronkelijk
122
origineel, aanvankelijke vorm, authentiek
Orthogonaal
rechthoekig
Overstek
bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel
Paneel
rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting
Peil
a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld
Plaatmateriaal
bouwmateriaal dat in plaatvorm geleverd wordt, zoals hout (triplex en multiplex), kunststof (onder andere trespa) of staal (vlak of met profiel)
Planmatige bebouwing
groep gebouwen herkenbaar uitgevoerd volgens een vooraf opgesteld plan
Plint
een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw
Portiek
gemeenschappelijk trappenhuis
Piramidedak
dak bestaande uit vier gelijk hellende vlakken die elkaar bovenaan in een punt ontmoeten
Renovatie
vernieuwing van een gebouw
Rijtjeshuis
huis als onderdeel van een reeks aaneengebouwde, gelijkende woningen
Ritmiek
regelmatige herhaling
Rollaag
horizontale rij stenen boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand
Roede
dunne houten of metalen staaf, horizontaal en verticaal in een kozijn geplaatst, waarin glasruiten worden bevestigd
Rooilijn
lijn die de grens aangeeft waarbinnen gebouwd mag worden
Sanering
herinrichting door middel van sloop en vervangende nieuwbouw
Schilddak
dak met vier hellende vlakken waarvan twee groot en twee klein
Schuur
bijgebouw ten behoeve van opslag
Situering
de plaats van een bouwwerk in zijn omgeving
Speklaag
lichte natuurstenen band als afwisseling in baksteenmetselwerk
123
Stads- en dorpsvernieuwing
maatregelen voor de verbetering of vervanging van bebouwing en de openbare ruimte daaromheen
Stijl
architectuur of vormgeving uit een bepaalde periode of een bepaalde stroming
Textuur
de voelbare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk)
Voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk
Voorkant
het voorerf, de voorgevel en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw en het zijerf, de zijgevel en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied
Windveer
plank aan weerskanten van een pannendak, bevestigd langs de buitenste rij pannen
Wolfseind
meestal een zadeldak waarvan één of beide dakschilden op de kop een afgeknot dakschild heeft
Zadeldak
dak met twee tegenoverliggende dakvlakken die bij de nok samenkomen
124
BIJLAGE 3
MONUMENTEN EN MIP PANDEN
Rijksmonumenten Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam
Blokweerschekade Cortgene Kerkstraat Kerkstraat Kortland Kortland Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Souburgh Kortland (terp) Sportpark Souburgh A15 (brug) Cortgene Cortgene Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kortland Kortland Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk West-Kinderdijk
7 9 175 203 36 57 19 191 277 279 281 283 303 305 ongenummerd ongenummerd ongenummerd ongenummerd 8 127 49 51 53 55 57 59 61 63 65 67 69 71 73 75 77 79 81 83 49 51 4 4 89
125
Gemeentelijke monumenten Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam
Cortgene Cortgene Cortgene Cortgene Cortgene Dam (sluis) Dam Haven Haven Kerkstraat Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Polderstraat Polderstraat (zitbank) Wilde Woutstraat
3 31 43 81 121 ongenummerd 58/60 5 17 108 89 193 141 ongenummerd 2
Blokweerweg Blokweerweg Blokweerweg Blokweerweg Blokweerweg Blokweerweg Blokweerweg Blokweerweg Cortgene Cortgene Cortgene Cortgene Cortgene Cortgene Cortgene Cortgene Cortgene Dam Dam Dam Dam Dam Dam Dam Dam Dam Dam Dam Dam Dam Dam
2 4 6 8 10 12 14 16 1 6 79 99 101 103 115 117 123 24 30 32 34 36 38 40 42 44 56 65 67 69 71
MIP Panden Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam
126
Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam Alblasserdam
Dam Dam Dam Dam Dam Dam Haven Haven Haven Haven Haven Haven Haven Hoogendijk filtergebouw Kade Kade Kade Kade Kade Kerksingel Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Kerkstraat Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Oost-Kinderdijk Ruigenhil Ruigenhil Vinkenpolderweg West-Kinderdijk West-Kinderdijk West-Kinderdijk West-Kinderdijk West-Kinderdijk West-Kinderdijk West-Kinderdijk West-Kinderdijk West-Kinderdijk West-Kinderdijk Zuiderstek
73 75 77 79 81 143 3 7 9 11 13 15 19 ongenummerd 1 3 5 7 9 1 38 85 101 167 169 171 173 20 21 23 22 24 45 271 287 289 1 3 1 251 253 255 257 259 261 263 279 281 303 10
127
128