GEBRUIKERSHANDLEIDING HAA51 PASSIEF-INFRAROODINBRAAKMELDER INLEIDING De HAA51 is een passieve infrarood-inbraakmelder voor gebruik binnenshuis in alarmsystemen voor residentiële en commerciële doeleinden. Hij detecteert de bewegingen van een persoon die zich doorheen de detectiezone beweegt. Deze detector kan zich rustig meten met de meest gesofistikeerde detectoren op de markt. De HAA51 is uitgerust met de meest geavanceerde elektronische circuits, levert uitstekende resultaten en is uiterst betrouwbaar. Hij maakt gebruik van een pyroelektrische sensor met duo-element en daglichtfilter die storingen veroorzaakt door krachtige warme- of koudeluchtstromingen, schommelingen van de omgevingstemperatuur, achtergrondstraling en akoestische elementen kan ondervangen. Dankzij de sensor met duo-element is de kans op vals alarm bijzonder gering, te meer daar de HAA51 ook beschikt over een pulsteller. De HAA51 kan wel zo geprogrammeerd worden dat hij onmiddellijk alarm slaat. De HAA51 leent zich uitstekend voor wandmontage op een effen oppervlak of in een hoek 2m boven de grond. Zonder verdere bijregeling kan hij het hieronder geïllustreerde detectiebereik verzekeren. ELEMENTEN VOOR MONTAGE
DE PRINTPLAAT
BESCHRIJVING * Fresnel-lenzen
Een optisch systeem dat toelaat de infraroodstraling op warmtegevoelige elementen te richten. * Alarm/test-LED Deze licht ongeveer 2 seconden lang op wanneer de sensor beweging registreert. * Ponsdoppen Ponsdoppen voor in- en uitgaande bedrading. * Bevestigingsgaten Deze dienen om het toestel aan een muur te bevestigen. * Printplaathouder Deze dienen voor de bevestiging van de printplaat in de behuizing. * Indicator detectiebereik Voor een goed overzicht van de detectiezones. * Sensor Toestel voor infrarood-detectie van signalen. NIET AANRAKEN!
* Werkingskeuze LED Deze bestaat uit een 4-polige contactbrug en een ruitertje dat tussen twee pennen geplaatst kan worden. Op deze manier kan men drie verschillende modi selecteren. a. OFF - Plaats het ruitertje tussen pen 1 en pen 2 Deze modus kan gebruikt worden om de ALARM/TEST-LED en INDICATOR van het DETECTIEBEREIK uit te schakelen eens de tests werden uitgevoerd, zodat indringers niet weten wanneer zij de detectiezone betreden. b. ZONE - Plaats het ruitertje tussen pen 2 en pen 3 Deze modus wordt gebruikt om de detectiestralen te localiseren. De localisator-LED is permanent opgelicht en maakt het op die manier mogelijk om te weten te komen welke zones beveiligd zijn. c. ALARM - Plaats het ruitertje tussen pen 3 en pen 4 Deze modus is bedoeld om de ALARM/TEST-functie te testen. De ALARM/TEST-LED licht op telkens wanneer er beweging geregistreerd wordt. OPMERKING: de ALARM-modus is de standaardinstelling. * Selector alarmmodus De detector kan zo worden ingesteld dat het alarm onmiddellijk afgaat of nadat de centrale een bepaald aantal pulsen heeft ontvangen. Deze selector bestaat uit een 3-polige contactbrug en een ruitertje dat twee van de 3 pennen kan verbinden, waardoor 2 gebruiksmodi kunnen worden ingesteld: a. Onmiddellijk alarm - ruitertje tussen pen 2 en pen 3 plaatsen Deze modus impliceert dat de detector onmiddellijk alarm slaat wanneer een indringer de detectiezone betreedt of verlaat. Eén puls volstaat om het alarmcircuit in werking te laten treden. Het is aangewezen deze alarmmodus in te stellen voor de bewaking van smalle ruimten zoals gangen. b. Pulsteller - ruitertje tussen pen 3 en pen 4 plaatsen Deze modus beperkt het risico op een vals alarm. Het alarmcircuit ontvangt een eerste alarmsignaal (puls 1) en gaat in stand-by staan gedurende 30 seconden. Krijgt het circuit in de loop van deze 30 seconden durende stand-by-modus een tweede alarmsignaal binnen (puls 2), treedt het alarm in werking en wordt de stand-by-modus met 30 seconden verlengd. Treedt er geen tweede alarmsignaal op tijdens de eerste stand-by-periode, dan gaat de detector opnieuw in de aanvangsmodus staan. OPMERKING: Standaard staat het toestel ingesteld op pulstelling. * Anti-sabotageschakelaar - beveiligt het toestel tegen ongeoorloofde interventies. Het contact van deze schakelaar is normaal gesloten en staat in verbinding met de TAMPER-connectoren op de detector. * Reed-relais - Dit is een stil relais waarvan het contactpunt in verbinding staat met de ALARM-connectoren. Het contact is normaal gesloten (en dus falingsvrij) en wordt geopend van zodra een inbreker opgemerkt wordt of tijdens een stroomonderbreking. * Aansluitstrip - voor het aansluiten van de bedrading met de sensor.
BEDRADING TAMPER
12V DC ALARM
TESTPUNT (T.P.)
- Verbind de TAMPERconnectoren met een normaal gesloten contact voor 24ubewaking op het bedieningspaneel. Het veiligheidscontact zal opengaan wanneer de beschermkap van de detector wordt verwijderd. - Verbind de 12VDC-connectoren met een voeding van 8-16V DC en let hierbij op de polariteit. - Verbind de ALARM-connectoren met een normaal gesloten contact voor gewone inbraakbeveiliging op het bedieningspaneel. Het contact zal opengaan wanneer een inbreker wordt gedetecteerd of tijdens een stroomonderbreking. - De T.P.-connector is een bijzonder handige schroefklemaansluiting voor de technicus die de detector uitgebreid wil testen in geval van een storend element in de omgeving of een vermoedelijk defect. Sluit de positieve pool van een voltmeter (met ingangsimpedantie van 20 KOhm/V min) op de T.P.-connector en de negatieve pool op de negatieve pool van de 12V-connector volgens onderstaande illustratie.
De voltmeter zou ongeveer 2,7V moeten meten wanneer er geen beweging is binnen de detectiezone. Van zodra er wel degelijk beweging wordt geregistreerd, moet de voltmeter meer of minder dan 2,7V meten. Een verschil van +/- 1V betekent dat het systeem 1 puls heeft ontvangen waardoor het alarm afgaat, op voorwaarde dat het op onmiddellijk alarm ingesteld staat. Werkt het alarm met de pulsteller, dan is een tweede puls nodig binnen de 30 seconden na de eerste om het alarm te laten afgaan. Met deze eigenschap is het voor de installateur van het alarm mogelijk na te gaan of er geen storende elementen, inherent aan de omgeving, aanwezig zijn vóór hij een definitieve locatie kiest voor de montage van de detector.
KEUZE VAN DE MONTAGEPLAATS ∗ De detector kan op een effen oppervlak of in een hoek gemonteerd worden. Plaats het toestel echter altijd op een stevige ondergrond. ∗ De detector moet binnenshuis gemonteerd worden, in een ruimte zonder openingen en die niet constant aan invloeden van de buitenlucht onderhevig zijn. ∗ Kies de locatie voor de montage van de detector zorgvuldig, zodat elke beweging van een eventuele inbreker binnen het detectiepatroon valt. ∗ Monteer de detector niet op plaatsen waar hij blootgesteld wordt aan warme- of koudeluchtstromen. ∗ Zorg ervoor dat de detector niet naar het buizenstel van verwarmingsof airconditioningsystemen is gericht, noch naar metalen buitenmuren, buitenramen of gordijnen die buitenramen verbergen, de verdamper van een koelkast of diepvrieskast, of om het even welk ander oppervlak dat aan temperatuurschommelingen onderhevig is. ∗ Probeer er eveneens op toe te zien dat men geen grote voorwerpen vóór de detector plaatst; deze kunnen immers een belangrijke invloed hebben op de bewakingsruimte, of althans op het volume ervan. ∗ Kies de plaats waar de detector de grootst mogelijke ruimte kan bewaken. HORIZONTAAL
VERTICAAL FIGUUR A
FIGUUR B
De locatie in figuur A geeft aanleiding tot een grotere bewakingszone.
INSTALLATIE a. Verwijder de beschermkap door een kleine schroevendraaier lichtjes achter de rand te plaatsen en hem voorzichtig in wijzerzin of tegenwijzerzin te draaien om op die manier de bovenste beschermkap van het onderste paneel los te maken. b. Verwijder de printplaat zorgvuldig door de twee schroeven van de printplaathouder los te schroeven. OPGELET: BESCHADIG DE PRINTPLAAT NIET EN LAAT ZE VOORAL NIET VALLEN! c. Het achterpaneel is voorzien van een aantal ponsdoppen. Druk de ponsdop in waar u in uw geval het beste de bedrading doorheen kunt laten lopen. d. Kies een geschikte plaats voor de montage van het achterpaneel 2m boven de grond. e. De twee bevestigingsgaten achteraan het achterpaneel lenen zich uitstekend tot wandmontage, terwijl de twee bevestigingsgaten links en rechts van het achterpaneel kunnen worden gebruikt wanneer u de detector in een hoek wilt monteren. Draai de twee meegeleverde schroeven goed aan, zodat het achterpaneel stevig vast zit. f. Plaats de printplaat terug en maak het stevig vast. g. Verbind de verschillende draden met de nodige schroefklemmen op de aansluitstrip. h. Klik het voorpaneel terug op het achterpaneel. OPGELET: ZORG ERVOOR DAT DE ALARM/TEST-LED PRECIES IN DE DAARTOE BESTEMDE OPENING PAST EN DAT U HET HENDELTJE VAN DE "TAMPER"-MICROSCHAKELAAR INGEDRUKT HOUDT TERWIJL U HET VOORPANEEL TERUGPLAATST. TEST a. Stel de selector voor de werkingsmodus van de LED in op ALARM-modus voor de test en plaats de beschermkap terug. b. Voorzie de detector van 12V DC en laat hem 3 tot 5 minuten opwarmen voor u met de test begint. c. Wandel door de bewaakte zone tegen een tempo van 1 stap per seconde en kijk goed naar de LED. Staat de detector ingesteld op "onmiddellijk alarm", dan moet de LED oplichten wanneer u één van de detectiestralen raakt. Werkt de detector echter met de pulsteller, dan dient u 3 tot 4 stappen te nemen vooraleer het alarm afgaat en de LED oplicht. Na het eerste detectiesignaal, zet de detector zichzelf automatisch op "onmiddellijk alarm" (stand-by-modus) gedurende 30 seconden. In dit geval licht de LED op telkens wanneer u een detectiestraal raakt. Na elke puls wordt deze modus automatisch met 30 seconden verlengd. Komt er echter binnen de 30 seconden na het eerste signaal geen tweede, dan schakelt de detector vanzelf weer over op de normale werking met pulsteller. d. Reageert de detector tijdens deze test niet zoals hierboven beschreven, dan kan het nodig zijn hem op een andere plaats te installeren of hem op een andere manier te richten.
IN GEVAL VAN PROBLEMEN... I. De ALARM/TEST-LED licht niet op tijdens de test: a. De detector krijgt geen stroom. - Controleer de relevante bedrading en aansluitingen, evenals de voedingsbron. b. De selector van de werkingsmodus staat niet op "ALARM". - Controleer het ruitertje. c. Men schijnt geen enkele van de detectiestralen te raken. - Controleer de plaats van de detectiezones met behulp van de indicator van het detectiebereik en voer de test opnieuw uit. d. De omgevingstemperatuur is gelijk of bijna gelijk aan de lichaamstemperatuur. - Het kan zijn dat het detectiebereik kleiner wordt wanneer omgevings- en lichaamstemperatuur nagenoeg gelijk zijn. e. Het toestel is defect. - Vervang de printplaat. II. ALARM/TEST-LED blijft permanent opgelicht: a. De detector registreert een wisselende hoeveelheid infraroodenergie. - Verwijder alle mensen en dieren uit de detectiezone. - Blijft de LED opgelicht wanneer u de detector met dik papier bedekt, wacht dan eerst 1 tot 2 minuten. Dooft de LED, controleer dan alle detectiezones om de energiebron te localiseren. b. Het toestel is defect. - Blijft de LED opgelicht nadat u de detector met dik papier heeft afgedekt, dan is de printplaat aan vervanging toe. III. De detector slaat op willekeurige tijdstippen alarm. a. Er treden stroomonderbrekingen op. - Controleer de bedrading en aansluitingen. b. De beschermkap zit niet goed vast of het montageoppervlak is onderhevig aan trillingen. - Zorg ervoor dat de beschermkap goed vastzit en dat de detector niet kan trillen. c. De detector registreert een wisselende hoeveelheid infraroodenergie. - Ga alle mogelijke oorzaken na, b.v. verwarmingstoestellen, verlichting, leidingen van luchtverbeteraars, enz. Zie de lijst met voorzorgsmaatregelen in de paragraaf "Keuze van de montageplaats".
TECHNISCHE SPECIFICATIES Detectiepatroon: Detectiezones: LEDs:
bereik 84,2º bij 12m 24 sensoren met duo-element in 3 lagen opgesteld. een indicator van het detectiebereik, een alarm/test-LED (3 werkingsmodi mogelijk, fabrieksinstelling: ALARM-modus) Hoogte montageplaats: 2m boven de grond, in een hoek van 13,96º gekanteld t.o.v. het achterpaneel; geen aanpassing van de hoogte nodig bij de installatie. Montageplaats: uitsluitend binnenshuis op een effen oppervlak of in een hoek. Voedingsspanning: 10,5-16V DC Ruststroom: 15mA nominaal. Sensor: pyroelektrische sensor met duo-element en daglichtfilter. Alarmmodus: keuze tussen onmiddellijk alarm en werking met pulsteller. Alarmuitgang: normaal gesloten (dus falingsvrije) contacten, vermogen 0,5A/24V. Alarmvertraging: 2 seconden typisch. Anti-sabotageschakelaar: normaal gesloten wanneer ingedrukt, vermogen 0,5A/24V. Testuitgang: testpuntanalyse. De technische specificaties kunnen ten allen tijde gewijzigd worden zonder voorafgaande kennisgeving.