Flex & de crisis: een update en een advies Begin december 2011 publiceerde ik ‘Flex & de crisis: 2011 en verder’. Inmiddels zijn we een half jaar verder, en daarin is het nodige gebeurd. Onze recessie is bevestigd, de AEX, onze aandelenbeurs, zit nog steeds in een dalende trend, onze regering is gevallen, de Euro staat als nooit tevoren onder druk, het CBS is eindelijk met betere data over flexibele arbeid1 gekomen, de discussie over flexibele arbeid en payrolling is weer opgelaaid, het ontslagrecht wordt mogelijk versoepeld etcetera. Dus hoog tijd weer voor een frisse blik op de ontwikkeling van de economie en de arbeidsmarkt, de ontwikkeling van flexibele arbeid en de ontwikkeling van de markt voor uitzenden en detacheren. Hierna beschrijf, analyseer en interpreteer ik de nieuwe feiten en geef ik een advies om – in turbulente tijden – een succesvol bureau voor flexibele arbeid te kunnen zijn.
De intentie respectievelijk onthutsing: meer flex in de personeelsbestanden Door voor- en tegenstanders wordt gesteld dat werkgevers hun personeelsbestand in deze onzekere tijden (veel) meer met flexibel personeel vullen. Al voor de Grote Recessie, in november 2007, constateerde TNO dat werkgevers in alle grootteklassen en in zo goed als alle sectoren hun flexschil wilden vergroten. Eind 2008 en in 2009 gaf die flexschil de mogelijkheid om snel en zonder veel gedoe af te schakelen, in 2010 juist om weer snel op te schakelen, en vervolgens in de tweede helft van 2011 en in de eerste helft van 2012 om weer snel af te schakelen. De economische vooruitzichten zijn dermate onzeker, dat velen een ontwikkeling naar grotere flexschillen logisch vinden, dan wel vrezen. Een sterk en bekend voorbeeld op dit vlak is ASML, dat met de schrik van de enorme krimp in 2008-2009 in herinnering, een flexschil van 25% van het personeelsbestand in goede tijden tot beleid heeft verheven.
De praktijk: de flexibiliteit in de personeelsbestanden lijkt nogal stabiel De praktijk, gemeten aan de hand van de (nu dus betere) data die het CBS en de ABU met regelmaat publiceren, toont een interessant, genuanceerd beeld. Rond de eeuwwisseling, toen er maar geen einde leek te komen aan onze economische voorspoed, was de flexschil gegroeid tot bijna 14% (1998) om vervolgens onder druk van de grote krapte op de arbeidsmarkt snel terug te lopen tot iets onder de 12%. Waarna werkgevers hun flexschil jarenlang op dat niveau hielden, tijdens een nog relatief milde, maar taaie economische stagnatie. Toen de economie weer begon aan te trekken, groeide de flexschil snel, om uiteindelijk in 2007 en 2008, met wederom een krappe arbeidsmarkt, op een aandeel van zo’n 15% uit te komen. De Grote Recessie van 2009 zorgde ervoor dat de flexschil iets kleiner werd (maar nog bijna 15% in 2009). In 2010 was de flexschil echter alweer een klein beetje gegroeid, om in 2011 nog iets verder te groeien naar bijna 15¼%. Kortom, het aandeel werknemers zonder vast contract schommelt al 5 jaar rond de 15%. Al met al vallen nu al vier zaken op (in wat volgt, zitten nog meer interessante ontwikkelingen): 1. De flexschil van werknemers groeit tijdens economische groei en niet tijdens economische malaise; 2. Economische stagnatie of krimp heeft – relatief gezien – nauwelijks impact op de flexschil; 3. De flexschil lijkt inmiddels vijf jaar behoorlijk stabiel, maar verandert qua samenstelling; 4. De krapte op de arbeidsmarkt van 2006-2008 liet de groei van de flexschil ongemoeid, terwijl de krapte op de arbeidsmarkt van 1999-2001 de flexschil nog flink liet krimpen. 1
Tot en met 2011 hanteerde het CBS ‘arbeid voor de duur van maximaal een jaar’ als definitie voor flexibele arbeid (tijdelijke arbeid). O.a. door de Wet Flexibiliteit en Zekerheid die in 1999 van kracht werd, was dat een zeer onvolledige definitie geworden. Sinds kort hanteert het CBS een definitie die veel meer recht doet aan flexibele arbeid, en publiceert dienovereenkomstig. Een werknemer met een flexibele arbeidsrelatie is nu “een persoon die een arbeidsovereenkomst heeft die van beperkte duur is of die niet voor een vast overeengekomen aantal uren in dienst is. Hiertoe behoren: - Werknemer met een tijdelijk dienstverband met uitzicht op vast én vaste uren - Werknemer met een tijdelijk dienstverband van 1 jaar of langer én vaste uren - Werknemer met een overig tijdelijk dienstverband én vaste uren - Oproep/-invalkracht - Uitzendkracht - Werknemer met een vast dienstverband zonder vaste uren - Werknemer met een tijdelijk dienstverband zonder vaste uren.”
drsWimDavidse, e.
[email protected], m. 06 134 908 52 | 130612
1 van 10
In onderstaande grafiek is een en ander duidelijk zichtbaar. Flexibele werknemers - uitzenden en detacheren uitgelicht 16,0% 15,0% 14,0% 13,0% 12,0% 11,0% 10,0% 9,0% 8,0% 7,0% 6,0% 5,0% 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0% 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
% Flex. arb.relatie (trad.)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
% Flex. arb.relatie (nieuwe stijl)
2010
2011
U+D %
Bron: CBS, bewerking Dzjeng
En toch meer flex! Maar dan anders Van 1996 tot de Grote Recessie was het aantal ZZP’ers met maar liefst 70% gegroeid tot bijna 680.000. Maakten zij in 1996 nog iets minder dan 6½% uit van de werkende bevolking, in 2008 was dat inmiddels 9%. Sindsdien is er niets veranderd – het aantal ZZP’ers is gestaag verder gegroeid tot 730.000 in 2011. Dat is net geen 10% van alle werkenden. Als je deze ZZPontwikkeling optelt bij de ontwikkeling van de flexschil van werknemers, is er sinds 2007 wel zéker sprake van een groeiende flexibiliteit van personeelsbestanden! Met 25% van alle werkenden ligt het flex-percentage boven de 24% van 2008, waarmee toen ook al een flex-record werd gerealiseerd. Flexibele werkenden in personeelsbestanden 25,0% 22,5% 20,0% 17,5% 15,0% 12,5% 10,0% 7,5% 5,0% 2,5% 0,0% 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
% Flex. arb.relatie (trad.)
% Flex. arb.relatie (nieuwe stijl)
% ZZP'ers
Cumulatief (nieuwe stijl) Bron: CBS
drsWimDavidse, e.
[email protected], m. 06 134 908 52 | 130612
2 van 10
Sinds 1999 is de arbeidsmarkt overwegend krap geweest; alleen in 2004-2005, eind 2009-begin 2010 en nu lag de werkloosheid (wat) hoger dan 5½%. Vooral voor mensen met een ambachtelijk vak of een middelbare of hogere opleiding waren de omstandigheden op de arbeidsmarkt geweldig. Dat het aantal ZZP’ers in die periode relatief sterk toenam, had allereerst economische motieven: in goede tijden verdient ZZP’en beter dan een vaste baan, in slechte tijden is het moeilijker om een baan vast te houden of te vinden. Beide economische motieven lijken over de tijd even sterk en allebei lijken ze een even sterke stimulans te geven, want het aandeel ZZP’ers groeide sinds 1999, in goede en in slechte tijden, gewoon stug door. Daarnaast spelen psychologische motieven. Het motief van autonomie, zo blijkt uit allerlei onderzoeken, speelt een grote rol. ZZP’en geeft meer vrijheid en bovendien meer mogelijkheden tot zelfsturing. Deze combinatie van economische en psychologische motieven sterkt de verwachting dat de sterke ZZP-trend – ondanks de waarschijnlijk wat mindere omstandigheden - voorlopig nog niet stil zal vallen.
Anders (1) – de flexschil verandert: verschuivende flex-typen De belangrijke ZZP-ontwikkeling gaat overigens samen met een belangwekkende ontwikkeling in de samenstelling van de flexschil van werknemers. Eerst wil ik nog even, onder verwijzing naar voetnoot 1, duidelijk maken dat dé flexschil niet bestaat. In dit deel van het personeelsbestand zitten namelijk behoorlijk verschillende groepen van werknemers: uitzendkrachten en gedetacheerden (grotendeels onderdeel van de groep ‘overige werknemers met een flexibele arbeidsrelatie’), oproep- en invalkrachten, mensen met een tijdelijk contract korter dan een jaar etcetera. Na de diepe val na 2008 is er voor de uitzendkrachten niet een robuust herstel geweest. Het aantal overige werknemers met een flexibel contract, dat in 2009 een recordniveau bereikte, is in 2010 en 2011 gedaald. Het aantal inval- en oproepkrachten, tot 2010 de kleinste groep in de flexschil van werknemers, is sinds 2003 bezig met een gestage groei. Kortom, de samenstelling van de flexschil van werknemers verandert. Het lijkt erop dat werkgevers en een aanzienlijk deel van de werkenden steeds lossere cont(r)acten verlangen. 800 750 700 650 600 550 500 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0 1996
1997 uzk'en
1998
1999
2000
2001
oproep- en invalkrachten
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
overige werknemers flexibele arbeidsrelatie (nieuwe def.)
2010
2011
ZZP'ers
Bron: CBS, bewerking Dzjeng
drsWimDavidse, e.
[email protected], m. 06 134 908 52 | 130612
3 van 10
Anders (2) – de flexschil verandert: verschuivende leeftijdsopbouw In de grafiek hieronder wordt duidelijk dat de flexschil van werknemers in het afgelopen decennium, parallel aan de totale werkende bevolking, absoluut en relatief meer 45-plussers is gaan bevatten. Vooral onder de uitzendkrachten neemt hun aandeel sterk toe. Onder de uitzendkrachten is het aandeel jongeren en 25-35 jarigen afgenomen. Het aandeel jongeren in de flexschil is echter veruit het grootst, maar stabiel. Toch lijkt hun flexibiliteit groter te worden: oproepkrachten bestaan inmiddels voor ruim meer dan de helft uit mensen tot 25 jaar. Datzelfde geldt trouwens ook voor kleine baantjes (<12 uur per week). Zelfstandigen zijn juist in 80% van de gevallen 35 of ouder; sinds 1998 is dat percentage licht gestegen. Vaste banen lijken steeds meer weggelegd voor 35-plussers: in 1998 was hun aandeel in de vaste banen nog 60%, inmiddels is dat 70%. Vast en flex, naar leeftijdsgroep 100%
5500
90%
4950
80%
4400
70%
3850
60%
3300
50%
2750
40%
2200
30%
1650
20%
1100
10%
550
0%
0 1998 2003 2008 2011 1998 2003 2008 2011 1998 2003 2008 2011 1998 2003 2008 2011 1998 2003 2008 2011 1998 2003 2008 2011 < 12 uur per week
Werknemers vaste arbeidsrelatie
Uitzendkrachten
Oproep- en invalkrachten
Flex. arbeidsrelatie
Zelfstandigen
15-25
25-35
35-45
45-55
55-65
Totaal < 12 uur per week
Totaal werknemers vaste arbeidsrelatie
Totaal uitzendkrachten
Totaal oproep- en invalkrachten
Totaal flex. arbeidsrelatie
Totaal zelfstandigen Bron: CBS, bewerking Dzjeng
In de onderstaande grafiek is duidelijk te zien dat onder jongeren het aantal vaste contracten scherp is gedaald. In de groepen van 25 – 55 jaar is ook een daling van het aandeel vaste contracten zichtbaar, maar een mildere. Bij de sterk groeiende groep van 55-plussers is het aandeel vaste contracten juist gestegen. Bij jongeren was de kleine baan altijd al belangrijk, maar dat belang is verder toegenomen. Ook hier is duidelijk waarneembaar dat het aandeel oproep- of invalkrachten stevig is gegroeid. 55-plussers hebben ook relatief vaak een kleine baan, hoewel dat aandeel wat afneemt, maar zijn bovendien het vaakst zelfstandig – overigens neemt deze arbeidsvorm in alle leeftijdscategorieën, met uitzondering van de 55-plussers, toe. Het aandeel uitzendkrachten neemt in alle leeftijdscategorieën af. Opvallend is verder dat de overige flexibele arbeidsrelaties (m.n. tijdelijke contracten) belangrijk zijn in de groep 25-35 jaar en dat het aandeel ervan sterk is gestegen in diezelfde leeftijdscategorie en bij de 55-plussers.
drsWimDavidse, e.
[email protected], m. 06 134 908 52 | 130612
4 van 10
Vast en flex, naar leeftijdsgroep 100%
2650
95%
2500
90%
2350
85%
2200
80%
2050
75%
1900
70%
1750
65%
1600
60%
1450
55%
1300
50%
1150
45%
1000
40%
850
35%
700
30%
550
25%
400 1998 2003 2008 2011 1998 2003 2008 2011 1998 2003 2008 2011 1998 2003 2008 2011 1998 2003 2008 2011 15-25
25-35
35-45
45-55
55-65
Werknemers vaste arbeidsrelatie
< 12 uur per week
Wn's overige flex.
Uitzendkrachten
Oproep- of invalkrachten
Zelfstandigen
Totaal 15-25
Totaal 25-35
Totaal 35-45
Totaal 45-55
Totaal 55-65 Bron: CBS, bewerking Dzjeng
Anders (3) – de flexschil verandert: verschuivende opleidingsniveaus In de grafiek hieronder wordt duidelijk dat de flexschil in het afgelopen decennium, parallel aan de totale werkende bevolking, absoluut en relatief meer hoger opgeleiden is gaan bevatten. Het aandeel hoger opgeleiden in de flexschil is inmiddels net zo groot is als het aandeel lager opgeleiden. Daarbij valt een soort tweedeling op: 1. de flexschil van werknemers bevat relatief veel lager opgeleiden – vooral onder uitzendkrachten en oproep- en invalkrachten geldt dat; 2. vaste contracten én zelfstandigheid zijn relatief vaak weggelegd voor hoger opgeleiden; daarbij valt bovendien op dat het aandeel hoogopgeleiden onder ZZP’ers sinds een aantal jaren gróter en het aandeel lager opgeleiden kleiner is dan in het totale bestand van werkenden. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 1998200320082011199820032008201119982003200820111998200320082011199820032008201119982003200820111998200320082011 Werknemers vaste arbeidsrelatie
Uitzendkrachten
Oproep/invalkrachten Lager
Overige wn's flex. Flexibele wn's totaal arbeidsrelatie Middelbaar
Zelfstandigen (ZZP+ZMP)
Totaal
Hoger Bron: CBS, bewerking Dzjeng
drsWimDavidse, e.
[email protected], m. 06 134 908 52 | 130612
5 van 10
Ook ‘andersom’ – zie de onderstaande grafiek – is de genoemde tweedeling zichtbaar: 1. laagopgeleiden zijn relatief vaak uitzend-, oproep- of invalkracht; 2. hoogopgeleiden hebben het vaakst een vast contract; als zij niet in vaste dienst zijn, dan zijn zij relatief (zeer) vaak zelfstandig en is de kans dat zij vertoeven in de flexschil van werknemers – zeker als uitzendkracht of oproep- of invalkracht - relatief (erg) klein.
Vast en flex, naar opleidingsniveau, 1998-2011 (CBS, bewerking Dzjeng) 100% 98% 96% 94%
10,1% 10,8%
11,5% 12,4% 13,2% 11,7% 13,0% 13,5% 13,9% 13,9%
92%
11,2%
12,7%
15,4% 16,3%
13,9% 14,6%
90% 88% 86%
8,3%
6,9%
9,3%
84% 82%
12,2% 11,5%
80%
3,4%
78% 76%
4,8%
8,0%
3,0% 3,5%
3,0%
1,8%
2,2%
3,6%
9,5% 0,8% 1,2%
2,5%
70% 73,4%
74,9%
4,3%
3,5%
74,8%
73,0%
71,4% 70,6%
10,3%
1,4% 2,1% 1,9%
1,4% 1,3%
76,7% 75,9%
76,2%
2,8% 3,4%
0,9% 1,5%
2,9%
2,8%
72%
10,4%
9,2%
1,9%
1,4%
2,0% 3,1%
8,3%
10,3% 10,2%
2,0%
74%
68%
7,6%
8,1% 7,2%
2,5%
2,7% 2,3% 74,9% 75,8%
71,5%
71,1% 70,3%
67,9% 68,1%
66% 64% 1998
2003
2008
2011
1998
Lager
2003
2008
2011
1998
2003
Middelbaar
2008
2011
1998
2003
Hoger
Werknemers vaste arbeidsrelatie
Uitzendkrachten
Overige wn's flex. arbeidsrelatie
Zelfstandigen (ZZP+ZMP)
2008
2011
Totaal Oproep- /invalkrachten
Bron: CBS, bewerking Dzjeng
Anders (4) – meer of minder succesvolle bureaus voor flexibele arbeid (BFA’s, v/h U+D-bureaus) In de eerste grafiek (p. 2) was ook de U+D%-curve opgenomen. Deze toont het aandeel van door U+D-bureaus gerealiseerde uren in het totaal door werkenden (vast + flex + ZZP) gewerkte uren. Hieronder wordt de ontwikkeling van de door U+D-bureaus gerealiseerde uren weergegeven. Omvang U+D-markt (uren, x mio)
550 525 500 475 450 425 400 375 350 325 300 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003 2004 2005 U+D-uren (CBS)
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bron: CBS, bewerking Dzjeng
drsWimDavidse, e.
[email protected], m. 06 134 908 52 | 130612
6 van 10
Na een stevige krimp in 2009 en een lichte krimp in 2010, volgde herstel in 2011. In het eerste kwartaal van 2012 was er echter weer sprake van een lichte krimp (CBS: 0,9% minder uren; ABU: 4,6% minder uren). Hiervoor zagen we al dat de flexschil is gegroeid én van samenstelling verandert, zowel qua leeftijdsgroepen als qua flex-typen en opleidingsniveaus. Binnen de U+D-markt zijn er mede daarom verschillende ontwikkelsnelheden zichtbaar, zie de onderstaande grafiek. De totale U+Dmarkt is sinds 2005, gemeten in omzet, bijna 50% gegroeid, de Top 10 groeide cumulatief 15% en – daarbinnen - de Grote Vier samen zo’n 4%. De Grote Vier hebben dan ook marktaandeel verloren sinds 2005, de rest van de Top 10 heeft aanzienlijk marktaandeel gewonnen, en dat geldt ook voor de enorm gemêleerde rest-groep.
€ 18.000 € 16.000 € 14.000 € 12.000 € 10.000 € 8.000 € 6.000 € 4.000 € 2.000 €2005
2006
2007 Grote 4 (5)
2008 Rest Top 10
2009
2010
2011
Rest
Bron: Dzjeng, o.b.v. CBS, kwartaal- en jaarcijfers en Flexmarkt Omzetranglijst
Op basis van de kwartaalcijfers, gepresenteerd na afloop van het 1e kwartaal van 2012, is zichtbaar dat die trends doorzetten. De sterke groeiers (met goede rendementen) kunnen op verschillende manieren worden gecategoriseerd. Het is zeker dat ‘de’ markt voor de volgende categorieën van BFA’s sinds 1996 sterk is gegroeid: 1. 2. 3. 4.
energieke energieke energieke energieke
customer intimacy-bureaus, lage prijs / low TCO-specialisten, flexibele arbeid-procesmanagers, en ‘product’specialisten.
Bij deze categorieën van succesvolle BFA’s vallen de volgende zeven ‘karaktertrekken’ op: 1. zij kenmerken zich door een specifieke vorm van strategische focus (zie de categorieën) en bieden in het verlengde daarvan superieure kwaliteit via een sterke propositie van customer facilitation (‘ontzorging’) of van customer empowerment, 2. zijn veelal customer-close, 3. ambitieus en outbound gericht, 4. snel en flexibel, 5. licht en efficiënt, 6. innovatief, 7. en stimulerende werkgevers.
Productspecialisten – beroepsgroep-specifiek, kandidaat-specifiek of (sub)sector-specifiek – zijn relatief veel meer gericht op futureproof beroepsgroepen en/of sectoren, op middelbare en – sterk groeiende – hogere beroepsniveaus, opereren eerder klein- dan grootschalig, voegen veel waarde toe (opleidingen, community, continuïteit bij schaarste, kennisoverdracht e.d.), realiseren mede daardoor (veel) hogere marges en/of rendementen en zijn vaak relatief veel minder gevoelig voor conjunctuur én zij floreren bij schaarste!
drsWimDavidse, e.
[email protected], m. 06 134 908 52 | 130612
7 van 10
De ontwikkeling van de aandelenkoersen op de beurzen (zie onderstaande grafiek), tot slot, geeft een aardige indicatie van de (relatieve) prestaties en het vertrouwen in de toekomstige prestaties van beursgenoteerde BFA’s. Robert Half International doet het in dit verband relatief gezien ‘aardig’ (maar slechter dan de hier niet getoonde S&P 500, op -9%). Maar van de acht weergegeven grote internationale flexibele arbeid-concerns, staat er maar één – heel stevig – in de plus, afgezet tegen de koers van vóór de Grote Recessie (meetmoment 1 januari 2007): het Nederlandse Brunel.
Bron: finance.yahoo.com
Stijgende werkloosheid, dus geen schaarste? Over schaarste gesproken, zal daar dit jaar en daarna nog wel sprake van zijn? Sinds 2007 hebben we het niet meer meegemaakt dat onze economie 2% of meer groeide; dat zijn we niet meer gewend! De werkgelegenheid is de afgelopen jaren daarom vaker en meer gekrompen dan gegroeid. In 2011 en in het 1e kwartaal van 2012 zijn er weer wat meer uren gewerkt (jaar-opjaar), maar doordat onze – internationaal gezien zeer hoge – arbeidsparticipatie sinds afgelopen zomer mede dankzij ‘uitgestelde schoolverlaters’ nog meer is gestegen, is de werkloosheid sindsdien weer opgelopen, tot zo’n 6¼%. Daarbij moet wel aangetekend worden dat ‘de’ werkloosheid niet bestaat. De verschillen tussen de leeftijdsgroepen zijn enorm, met een duidelijk hogere werkloosheid onder jongeren; waarbij die werkloosheid ook relatief sterk fluctueert met de stand van de economie. Ook de verschillen tussen de opleidingsniveaus zijn enorm – van hoger opgeleiden was in het 1e kwartaal van 2012 nog steeds maar 4,1% werkloos. De werkloosheid onder niet-westerse allochtonen was het hoogst: maar liefst 15,2% in het afgelopen kwartaal, een jaar-op-jaar stijging van maar liefst 2,7 %punten, en ruim twee-derde hoger dan in 2008. Economische groei zal er dit jaar en de komende jaren niet of nauwelijks zijn, en dus ook nauwelijks of geen arbeid-uitbreidingsvraag. Maar tegelijk is de potentiële beroepsbevolking vanwege de vergrijzing in 2010 gaan krimpen en stromen de babyboomers in een steeds hoger tempo uit naar kortere werkweken en hun pensioen. De arbeid-vervangingsvraag groeit dan ook.
drsWimDavidse, e.
[email protected], m. 06 134 908 52 | 130612
8 van 10
In allerlei beroepsgroepen en bedrijfstakken is het voor werkgevers hierdoor toch ontzettend lastig om goede mensen te vinden en om ze te binden, en ondanks de matige economische vooruitzichten zullen veel werkgevers daar ook de komende jaren moeite mee hebben.
Wél schaarste dus, in veel sectoren en beroepsgroepen.
drsWimDavidse, e.
[email protected], m. 06 134 908 52 | 130612
9 van 10
Flex in de crisis, flex in flow Van 2000 tot 2007 is de flexschil sterk gegroeid, maar sindsdien is het aandeel van flex nauwelijks groter geworden. Tegelijk is de samenstelling van de flexschil sterk veranderd. De verwachte economisch groei is laag en toch zal er specifieke schaarste ontstaan. Deze vier constateringen samen leiden tot de conclusie dat BFA’s als totaalgroep het de komende jaren niet makkelijk zullen hebben. Maar voor BFA’s met de genoemde 7 karaktertrekken zijn er zoals gezien kansen zat. Daarom wil ik ook nu weer afsluiten met het volgende inzicht. Uit onderzoek dat in het voorjaar van 2008 in Harvard Business Review werd gepubliceerd (‘When growth stalls’2), bleek dat het verdwijnen van succes van bedrijven voor slechts 4% door economische tegenwind wordt veroorzaakt en voor nog eens 9% door andere niet-beïnvloedbare factoren zoals fundamenteel veranderende wet- en regelgeving. Deze factoren spelen in de flexmarkt van 2012 en de komende jaren volop. Maar de overgrote meerderheid (87%) van de redenen voor het opdrogen van het succes van bedrijven bleek beïnvloedbaar te zijn! Het bleek dan om organisatorische en met name strategische beslissingen te gaan; vooral het missen van vernieuwingen en andere mogelijkheden en het niet met andere ogen naar ‘de markt’ en de eigen propositie en werkwijze kunnen kijken.
De aantrekkelijkheid van de verschillende arbeids- en flexmarktsegmenten – van grootschalig laagopgeleid via ambachtelijk tot individueel hoogopgeleid - verschilt onderling sterk, en dat laatste geldt ook voor de eisen die in die segmenten door opdrachtgevers en kandidaten worden gesteld en het relatieve belang van die eisen. 1. Het is daarom noodzakelijk goed doordachte beslissingen te nemen op basis van marktgroeipotentieel, marges & marge-ontwikkelingen, klantbehoeftes en de benodigde (kern)competenties in een segment, in relatie tot de eigen doelen en (kern)competenties. 2. Kies een aantrekkelijke doelgroep en bied die een heldere, aantrekkelijke, unieke propositie. 3. En organiseer ook de overige van de 7 karaktertrekken van succesvolle BFA’s.
De fijne rugwind van de jaren ’90 en 2004-2008 zal er de komende jaren niet zijn, maar met goede keuzes valt er ook de komende jaren veel groei en rendement te realiseren. Kortom:
Succes is een keuze ! 2 Het onderzoek besloeg de lange periode van 1955 tot en met 2006. In die vijf decennia zat óók een Depressiefase (van 1976 tot en met 1982).
drsWimDavidse, e.
[email protected], m. 06 134 908 52 | 130612
10 van 10