Feestrede TAMTAM Uitreiking Gulden Adelaar 10 april 2012 Gérard Schiphorst en Marije van der Sande Door Annette Embrechts Beste mensen, beste laureaten: Gerard en Marije van objektentheater TAMTAM. Het is mij een eer om met een feestrede, deze bijzondere toekenning van de Gulden Adelaar aan jullie levenswerk te mogen onderstrepen. Mijn naam is Annette Embrechts, ik schrijf over theater en dans voor De Volkskrant, ben gastrecensent bij AVRO Opium Radio én ik ben een groot bewonderaar – of zeg verwonderaar – van het werk van TAMTAM. De burgemeester had het zojuist over de viering van de bevrijding van Deventer, ik zal het straks over oorlogen hebben, oorlogen op zakformaat. Maar eerst wil ik het even hebben over verzamelaars & weggooiers. Je zou de mensheid in deze twee groepen kunnen onderverdelen: mensen die het liefst zo veel mogelijk dingen willen bewaren, vanwege het koesteren van herinneringen of de optionele waarde er ooit nog eens iets mee te kunnen doen. En mensen die graag schoon schip maken en ruimte en leegte verkiezen boven stapels, dozen en al dan niet geordende rotzooi. Verzamelaars en weggooiers – er gaat een hele psychologie achter schuil - en ze willen nog wel eens botsen. Zeker als ze één huishouden delen. Ik behoor duidelijk tot de eersten, de groep der verzamelaars. Van krantenknipsels tot kroonkurken, van plastic bakjes tot cadeaulintjes. Allemaal beschikbaar voor het moment dat ze tot iets anders kunnen uitgroeien. Helaas – of misschien gelukkig deel ik een huishouden met een weggooier. Mogelijk dat dit verzamel-DNA opspeelt wanneer ik keer op keer ontroerd raak van voorstellingen door objektentheater TAMTAM. Onze gelauwerden van vandaag, Gérard Schiphorst en Marije van der Sande, zijn duidelijk ook behept met een vrolijke verzamelwoede. Het is niet voor niets dat hun reizende theatertent Objectomania heet, als ook hun voorstelling afgelopen zomer in het Kröller Müller.
Verzamelen zit Gerard en Marije in het bloed. Gelukkig delen zij die hartstocht, ook al staan ze er allebei licht anders in. Wie een keer tijd heeft, zou een kijkje moeten nemen in hun loods in het Havenkwartier hier in Deventer. Rekken vol geëtiketteerde dozen: ‘blote poppen’ bijvoorbeeld, of ‘lelijke eendjes (echt lelijke eendjes), nijptangen, snoeischaren, autootjes, knopen en knoppen, wasborstels en ‘hoofdzaken’ (daar zitten dan weer gasmaskers in). Hun loods is eigenlijk een schatkamer, een wonderkamer, maar dan vooral van afgeragde en afgedankte voorwerpen. Spullen die hun waarde verloren lijken te hebben. Maar niet voor het duo achter TAMTAM. Als u daar dan toch bent, in dat atelier van TAMTAM, moet u vragen of ze even een auditie houden, een Idols voor objecten… gewoon alsof ze een nieuwe voorstelling in voorbereiding hebben. Grote kans dat hij, Gérard, dan een paar objecten pakt en hen vraagt wat ze denken te kunnen. Hij zal ze eens over een plank laten lopen en kijken of er nog een speciale buiging in hun scharnieren zit. De journalist in hem – ooit schreef hij net als ik voor een krant - onderwerpt hen aan een onderzoekend vraaggesprek. Zij, oorspronkelijk dramadocente en daarvoor nog Montessorionderwijzeres (dus gewend met natuurlijke materialen te werken) kijkt vooral naar de vorm, en ontdekt terstond de schoonheid ervan. Geef haar een platgereden krulspeld en ze ziet er een paard in. Of een verroest muuranker en het oogt als een spion. Hoe roestiger, hoe mooier, hoe gehavender, hoe meer dramatiek. ‘Een echt TAMTAM-object’, zeiden ze ooit tegen mij, ‘moet een ziel hebben.’ Letterlijk: een beetje zielig zijn. Ze moeten gehavend en mishandeld zijn achtergelaten. Daarom gaat het stel pas naar rommelmarkten, als iedereen al is vertrokken. Hun acteurs liggen op straat, tussen wat de verkopers achterlaten. Samen knijpen Gérard en Marije vervolgens verhalen uit die afgedankte objecten. Filmisch aandoende verhalen – alsof uit een schroothoop langzaam een reeks van scènes druppelt die zich aaneenrijgt tot een drama, dat de toeschouwer wel zelf met zijn verbeelding moet afmaken. In hun handen komen bezems, heggenscharen en putdeksels tot leven, krijgen ze eigenwijze karakters, worden ze opstandig, verdrietig, eenzaam of machtig. Wordt de ene bijl een burgemeester, de ander zijn opponent.
Ooit zag ik in een voorstelling van TAMTAM een leger nijptangen voorbij marcheren. Het was alsof een communistisch regime een autoritaire parade hield. En dat op een paar vierkante meter, in een tafeltheater, een uitgespaarde ruimte in een soort van zwarte doos. TAMTAM voert oorlogen op zakformaat: een regiment raspen zorgt voor een totale revolte en een mollenklem raakt slaags met een tang, alleen maar omdat er een mysterieus pakketje voorbij glijdt. De verhalen van TAMTAM zijn altijd geëngageerd. Ze gaan over de strijd van de eenling tegen de massa, tegen consumptiegedrag, tegen vernietiging. De voorstellingen verhalen vanuit het perspectief van de zonderling die ijvert voor steeds schaarser wordende menselijke waarden: ademruimte, privacy, tevredenheid. Misschien licht nostalgisch of ouderwets progressief, maar altijd met een sterk pleidooi voor een (schier onmogelijk) betere wereld. Met de filmische muziek van Gérard eronder wordt het een roadmovie der attributen. Of een western van wegwerpspullen. Soms vermoed ik dat aan Gérard eigenlijk een cowboy verloren is gegaan. Zo kleinschalig en handzaam als dit beeldend theater zich manifesteert, zo groots en aangrijpend is vaak de boodschap. Voor wie die wil ontdekken, tenminste. Want je moet je verbeelding wel aan het werk zetten. Je moet niet alleen kijken, maar vooral zien. TAMTAM beheerst eigenlijk als enige gezelschap in Nederland nog de pure kunst van het objectentheater. We kennen in Nederland inmiddels een historie van gezelschappen die grootschalig beeldend theater maken of speelgoedtheater voor een groter podium. Meestal gebruiken ze daarbij ook speciaal voor het theater geprepareerde poppen of figuren. Dat zal TAMTAM niet doen. TAMTAM koestert de schoonheid van de schepping door dat wat voorhanden is te combineren en zo een verhaal op gang te brengen. Wat wíj zien van de dingen zijn de dingen; wat zíj zien van de dingen zijn hun mysteries. En die peuteren ze los met hun verbeelding. De schoonheid en de spanning die zij zien, tonen ze in hun theater zodat wij ze keer op keer opnieuw kunnen zien en beleven.
Hoe dit werkt wil ik even illustreren aan de hand van een voorbeeld. Ik heb hier een koffiekopje en een taartje. Die horen bij elkaar, als een alledaags feestelijk ritueel. Als ik nu het kopje vervang door een hamer ontstaat er een totaal ander beeld: dat van zwakte versus kracht. En wat zou er gebeuren als ik nu razendsnel het gebakje vervang door het kopje en met de hamer - enfin… Dan is er iets gebeurd, een spektakel… Precies het moment vóór dat spektakel, dat weet TAMTAM op te rekken tot theaterpoëzie. TAMTAM maakt geen spektakeltheater, zoals andere beroemde internationale groepen als Dogtroep, The Lunatics of TUIG. TAMTAM blijft balanceren op die wonderlijke spanning tussen de zwakte (van een gebakje) en de dreiging (van een hamer), tussen kwetsbaarheid en kracht. En dat aan de hand van een verzameling alledaagse dingen, uit uw garage, onze schuur, hun eigen rommelzolder. Daarmee creëren ze een wonderlijk vreemde wereld die gaandeweg de voorstelling steeds vertrouwder wordt en lang zo vreemd niet meer lijkt. In Nederland is het duo na meer dan dertig jaar curieus genoeg nog steeds een niche, vooral bekend bij de liefhebbers van beeldend theater. In het buitenland is het kleine TAMTAM een grote naam, geliefd bij alle festivals voor La Petite Forme, zoals het genre in Frankrijk officieel heet – en waar het meer dan in Nederland een heuse status heeft. Het duo trad op in meer dan twintig landen – misschien inmiddels al meer. Ik noem er een paar: Roemenië, Zweden, Zuid-Afrika, Canada. Daarom is TAMTAM minder vaak in Nederland te traceren. Bovendien: TAMTAM houdt van de menselijke maat, hun objecten verzuipen in grote decors, hun voorstellingen zijn daarom voor schouwburgen lastig onder te brengen. Dat heeft Gérard en Marije echter nooit doen afwijken van hun niche: de intimiteit van het kleine objectentheater. En bij beeldende festivals is TAMTAM gelukkig altijd vaste gast. Overigens staat gestaag een nieuwe generatie theatermakers op, die zich succesvol met objecten bezighoudt: Hotel Modern, Tg Winterberg, Duda Paiva en Ulrike Quade. Maar dan toch weer totaal anders dan TAMTAM. Ze gebruiken moderne technieken zoals vingercameraatjes en rubberen maskers. Dat zal bij TAMTAM niet snel gebeuren.
Wat is nu dat geheim van TAMTAM? Misschien schuilt het wel in het feit dat Gérard en Marije elkaar al kennen vanaf de kleuterschool, de periode dat iedereen nog ongebreideld speelt en in een kartonnen doos zo vanzelfsprekend een piratenschip ziet. Dat speelse, die ondeugd, die zit er nog altijd in het werk van TAMTAM en vooral ook in het plezier waarmee Gérard en Marije hun voorstellingen creëren. De liefde, ja, die brak pas later door – toen Gérard een decor ontwierp van twee bedden voor een gelegenheidsvoorstelling waarin Marije de hoofdrol speelde. Nu spelen ze al meer dan dertig jaar de onmisbare bijrol in hun eigen voorstellingen. Meestal in stemmig zwart gekleed. Zonder hen komt dat wonderlijke mysterie der dingen niet tot leven. Zonder hen bestaat TAMTAM niet. Zonder hen worden de burgemeesters weer bijlen, de zon weer een metalen kogel en de vogels weer de kam van een hark. Aan prepensioen denken ze gelukkig nog niet. Wat het echtpaar ooit zal gaan doen met hun dozen vol ‘acteurs’ en hun prachtige ateliercollectie van kunstwerken vol objects trouvés? Drie jaar geleden wisten ze het nog niet. Misschien dat hun zoon en dochter er ooit een museumpje van maken. Zij hebben wel wat te lijden gehad van de objectomania van hun ouders: ‘Altijd pakten we hun speelgoed af’, zo verklapten ze een paar jaar geleden, om er snel aan toe te voegen ‘om te gebruiken in een voorstelling’ (om pedagogisch niet al te zwart als ouders te boek te staan). Dat zou een mooi idee kunnen zijn, in Deventer in het Havenkwartier: een museum voor gehavende acteurs… Zo ver is het nu nog niet. Samen krijgen jullie nu de Gulden Adelaar en staan daarmee in een sterke Deventer traditie, van meer dan zestig jaar oud. De penning is een medaillon met de roofvogel erop, uit het wapen van Deventer. Ik verdenk jullie er sterk van dat jullie niet kunnen wachten tot het ding verroest is of dat jullie het stiekem straks op straat leggen in de hoop dat het platgereden wordt. Want dan gaat het ding pas echt leven voor jullie. Misschien mag ik de Gemeente Deventer vragen alvast een reserve medaillon erbij te leveren.
Rest mij jullie, vanuit de grond van mijn verzameling thuis en de grond van mijn theaterhart, van harte te feliciteren met de toekenning van deze Gulden Adelaar en jullie dit kleine object trouvé uit mijn eigen verzameling uit te reiken voor jullie fascinerende en wonderlijke ‘blik’ op de dingen.