23 september 2010 Ons kenmerk 1011302-025/rbr/dme
Factsheet coffeeshop Kader en context Coffeeshops zijn inrichtingen waar gebruikers voor eigen gebruik cannabisproducten kunnen 1
kopen en ter plekke kunnen gebruiken . Eind 2007 waren er 702 coffeeshops in 106 gemeenten, waarvan 240 (een derde) in Amsterdam. Het coffeeshopbeleid is onderdeel van het Nederlandse nationale drugsbeleid. Dit beleid is gebaseerd op drie uitgangspunten: 1. onderscheid tussen softdrugs en harddrugs en de aanpak daarvan (via de Opiumwet); 2. gedoogbeleid ten aanzien van de verkoop van cannabis en harde aanpak tegen harddrugs om de markten te scheiden; 3. strafbaarheid van bezit, handel, verkoop, en productie voor alle drugs, met uitzondering van specifieke (onder andere medische) doeleinden. De context waarbinnen coffeeshop kunnen opereren zijn gegeven door: specifieke bepalingen voor voorwaarden waaronder coffeeshops gedoogd kunnen worden, 2
in een aanwijzing van het Openbaar Ministerie: AHOJG-criteria ; 3
beschikbare bevoegdheden door bestuur, politie en justitie ; algemene regels en lokale verordeningen voor gebouwen en brandveiligheid, hygiëne en dergelijke; het rookverbod voor de horeca dat op 1 juli 2008 in werking trad: het roken van joints waarin ook tabak vermengd zit is ook in coffeeshops verboden. Van belang is de zogenaamde 'achterdeurproblematiek': omdat het produceren en verhandelen van cannabis verboden is en de coffeeshops tegelijkertijd bevoorraad dienen te worden, is hier sprake van een tegenstrijdigheid.
1
Coffeeshops moeten onderscheiden worden van zogenaamde smart-, head- en growshops, waar men respectievelijk natuurlijke psychedelica, attributen voor drugsgebruik en kweekbenodigdheden verkoopt.
2
De AHOJG-criteria zijn vastgelegd in een aanwijzing voor handhaving van het Openbaar Ministerie: geen Affichering (reclame enzovoort); geen Harddrugs verkopen; geen Overlast veroorzaken; geen toegang tot coffeeshops voor Jeugdigen (onder 18 jaar); geen verkoop van Grote hoeveelheden (meer dan 5 gram) per transactie.
3
De burgemeester heeft de bevoegdheid om coffeeshops te sluiten als deze de in het lokaal coffeeshopbeleid vastgestelde regels overtreden, ook als er geen sprake is van overlast (artikel 13b Opiumwet). In de lokale driehoek kan worden afgesproken géén coffeeshops in de gemeente toe te laten (nulbeleid of nulstelsel). Overlast veroorzaakt door drugspanden kan worden aangepakt via artikel 174a van de Gemeentewet (Wet Victoria). Dit kan tot sluiting van het pand leiden. De Wet Victor uit 2002 regelt het natraject van een sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet of artikel 174 a Gemeentewet. In het uiterste geval kan dit tot confiscatie leiden.
Pagina 1
23 september 2010 Ons kenmerk 1011302-025/rbr/dme
De overheid 'bemoeit' zich niet met de achterdeur van de coffeeshops maar verricht wel opsporing naar –per definitie- illegale hennepkwekerijen en handelaars. Voor coffeeshops geldt: de maximale handelsvoorraad is 500 gram, maar gemeenten kunnen een lager maximum vaststellen; afhankelijk van de specifieke problematiek zijn aan de AHOJG criteria door sommige gemeenten enkele voorwaarden toegevoegd in de vorm van een convenant ('niet parkeren voor de deur', 'sluiting 's avonds om 22.30 uur'). Over de beleidskaders bestaat politieke en bestuurlijke discussie, zowel vanuit gemeenten, die (specifieke) drugs- of coffeeshopgerelateerde criminaliteit en overlast kennen; als vanuit internationaal perspectief: het Nederlandse gedoogbeleid is uniek in de wereld en in Europa. Een aantal maatschappelijke problemen is verbonden aan cannabisgebruik en aan het bestaan van coffeeshops: drugstoerisme: sommige grenssteden hebben te maken met grote toeloop van drugstoeristen uit het buitenland, voornamelijk België/Frankrijk respectievelijk Duitsland. De mate en beheersbaarheid van het drugstoerisme is omstreden; schadelijkheid: er wordt steeds meer bekend over de effecten van (overmatig) cannabisgebruik; het gemiddelde THC-gehalte (de werkzame) stof is bovendien ruim verdubbeld in vergelijking tot 2 decennia geleden. De mate van schadelijkheid is omstreden; criminaliteit: de verkoop van cannabis is lucratief. De sector trekt daarom diverse illegale fenomenen aan: infiltratie door harddrugs, illegale teelt, georganiseerde criminaliteit, drugsrunners die op straat klanten 'lokken' naar illegale verkooppunten. Enkele belangrijke recente ontwikkelingen in het beleid zijn: het beleid van Balkenende IV om fysieke afstand te creëren tussen coffeeshops en scholen. Via het Bestuursakkoord en de VNG is een minimumafstand afgesproken van 250 m, met de mogelijkheid om met argumentatie en aanvullende drempelverhogende maatregelen een kleinere afstand toe te staan; de Hoofdlijnenbrief drugsbeleid (2009) van de ministeries van VWS, Justitie, BZK en Jeugd en Gezin. In het bijzonder ten aanzien van de coffeeshops worden hierin als doel genoemd, dat coffeeshops 'beheersbaar en uit de greep van criminaliteit' zijn: kleinschaligheid: coffeeshops zijn gericht op de lokale gebruiker. Gemeenten worden hierin gestimuleerd door als Rijk pilots te subsidiëren; beheersing van het aantal coffeeshops, met de lokale situatie als uitgangspunt: maximeren van het aantal; pilot met een grotere handelsvoorraad; integrale aanpak van de georganiseerde criminaliteit in relatie tot coffeeshops; strafrecht en sluiting na herhaaldelijke overtreding AHOJG-criteria; geen experimenten met gereguleerde teelt. De hoofdlijnenbrief is gezonden aan de Tweede Kamer maar een debat erover heeft nog niet plaatsgevonden, omdat het onderwerp door het demissionaire kabinet als controversieel is benoemd. Gemeenten zijn inmiddels uitgenodigd om met voorstellen voor pilotprojecten te komen.
Pagina 2
23 september 2010 Ons kenmerk 1011302-025/rbr/dme
Perspectief van het Rijk; ministerie van BZK De doelen van het Rijk worden uiteraard bepaald door het kabinet en de Tweede Kamer als uitvoerende respectievelijk medewetgevende macht. Verschillende kabinetten leggen verschillende accenten in het bredere drugsbeleid en meer specifiek in het coffeeshopbeleid. De hoofdlijnenbrief voor het kabinetsbeleid uit 2009, getiteld 'Naar een dynamisch drugsbeleid' benoemt als algemene doelen: 1. het tegengaan en reduceren van drugsgebruik, zeker voor zover leidend tot gezondheidsen sociale schade en eveneens op het voorkomen en verminderen van schade die aan het gebruik van, de productie van en de handel in drugs is verbonden; 2. specifieke ten aanzien van jongeren: het gebruik ontmoedigen, probleemgebruik vroeg signaleren, snellere hulpverlening, en beperken van de gezondheidsschade. In het perspectief van het ministerie van BZK is het coffeeshopbeleid onderdeel van het bredere drugsbeleid. Dit was van oudsher het terrein van VWS en Justitie. BZK is aangehaakt vanwege de aspecten van criminaliteit, overlast en de bestuurlijke component van (gedoog)vergunningverlening en handhaving. Het ministerie van BZK zet(te) als beleidsinstrumenten –grofweg- in: wetgeving: met name Gemeentewet, Wet Victor, Victoria en wet- en regelgeving ten aanzien van burgemeestersbevoegdheden; deze staat uiteraard naast de Opiumwet (VWS); financiële middelen: middelen bedoeld voor het gemeentelijk IV-beleid (Montfrans-gelden; sociaal-integratie-veiligheidspijler in het Grote Stedenbeleid) en specifieke subsidies voor gemeenten die met specifieke problematiek kamp(t)en: bijvoorbeeld project Hektor (Venlo); project Courage (Roosendaal + Bergen op Zoom); de actuele pilotmiddelen. Het ministerie bewaakt de hoofdlijnen van het gedoogbeleid, en met name het 'verbod' op regulering of gedogen van grootschalige handel en criminele praktijken aan de 'achterdeur'. Waar het coffeeshopbeleid onderwerp is van geprofileerde lokale politiek-bestuurlijke agenda's zijn er de nodige rijksactiviteiten mee gemoeid, waar dit kabinetsdoelstellingen en –opvattingen raakt. Zo heeft Maastricht in recente jaren geijverd voor verplaatsing van coffeeshops uit de binnenstad naar de randen van de stad, en daarmee naar de landsgrenzen, en 'geflirt' met de optie van regulering van de bevoorrading. Dit bracht zowel een intergemeentelijke als internationale politiek-bestuurlijke controverse op gang. Naar aanleiding van het project 'Limburg trekt zijn grens' heeft een groep van 8 gemeenten protest aangetekend tegen (onderdelen van) het gedoogbeleid. Dergelijke controverses zijn voor het Rijk (zowel BZK als Justitie) aanleiding geweest om de landelijke kaders sterker onder de aandacht te brengen, op de volgende manier: Er zijn enkele bestuurlijke overleggen op hoog niveau geweest over de beleidskaders: de zogenaamde 'Wiettoppen'. In eerste instantie binnen de groep van 8, daarna met betrokkenheid van de VNG, en tenslotte met de ministers van BZK en Justitie.
Pagina 3
23 september 2010 Ons kenmerk 1011302-025/rbr/dme
In een besloten Wiettop heeft de minister van Justitie, met raadpleging van internationale rechtsdeskundigen, bij de burgemeesters aangegeven dat achterdeur-regulering om verdragsrechtelijke redenen niet toegestaan zal worden. Er zijn diverse onderzoeken door BZK gesteund en/of uitgezet naar de effecten en de schadelijkheid van cannabis en andere middelen (Trimbos), naar het coffeeshopbeleid als zodanig (Cie van der Donk) en naar de vermeende effecten van de Maastrichtse aanpak. Een en ander heeft geleid tot de genoemde hoofdlijnenbrief (2009). Het ministerie van BZK is actief op zoek gegaan naar gemeenten die overlast en drugsgebruik willen voorkómen: hieruit is het door BZK gesteunde project Courage, gericht op 0 coffeeshops in Roosendaal en Bergen op Zoom, voortgekomen, alsmede de recente subsidiemogelijkheid voor pilots. Tot slot is het ministerie blijvend in gesprek met de VNG over de hoofdlijnen van het beleid. Het advies van de Cie van der Donk om coffeeshops te 'decriminaliseren' werd overgenomen door de VNG, terwijl dit door het kabinet als controversieel onderwerp was benoemd.
Perspectief van de gemeenten Sinds 1996 kunnen gemeenten een lokaal coffeeshopbeleid voeren waarbij regulering plaatsvindt door middel van een vergunningenstelsel. Het OM werkt bij dit beleid samen met de lokale autoriteiten. Gemeenten met coffeeshops verstrekken vergunningen aan de houders van deze inrichtingen en handhaven de naleving van de bepalingen bij deze vergunningen. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van locatie, sluitingstijden et cetera van coffeeshops wordt bepaald via de Algemeen Plaatselijke Verordening, eventueel aangevuld en toegelicht met een beleidsnota. De gemeente handhaaft op twee manieren: de handhaving van de AHOJG-criteria, waarbij de burgemeester, politiechef en officier van politie in de gezagsdriehoek de intensiteit van de handhaving bepalen enerzijds, en de handhaving van bestuursrechtelijke bepalingen (APV, openingstijden, leeftijdsgrens, brandveiligheid et cetera) anderzijds. Bij overtreding van de AHOJG-criteria kan –afhankelijk van de handhavingsafspraken in de gezagsdriehoek- besloten worden om via het bestuursrecht tot (tijdelijke) sluiting van de inrichting over te gaan. De doelstellingen van gemeenten ten aanzien van coffeeshops variëren, afhankelijk van de lokale situatie (ervaren overlastproblematiek), de beoordeling daarvan en de politiek-bestuurlijke koers ten aanzien van coffeeshops. Het gaat dan om lokale issues als de daadwerkelijke problematiek en de politieke beleidswensen ten aanzien van bijvoorbeeld: Drugstoerisme c.q. grensstreekproblematiek (niet alle grensgemeenten hebben ook grensstreekproblematiek met grote aantallen drugstoeristen). Historische feiten binnen de gemeente: de daadwerkelijke ligging van de coffeeshops in de gemeente; de algehele overlast- en veiligheidssituatie in betreffende omgeving, de signatuur van de betreffende coffeeshopondernemer(s) en eerder gevoerd handhavingsbeleid. Mate van criminele hennepteelt in de gemeente of in de regio waarbinnen de gemeente ligt. Opvattingen over cannabisgebruik, de effecten en toelaatbaarheid daarvan; hier speelt ook de politieke signatuur van de gemeenteraad mee en de ligging en omvang (groot- of kleinstedelijk).
Pagina 4
23 september 2010 Ons kenmerk 1011302-025/rbr/dme
De relatieve waardering van de (ervaren) coffeeshop-problematiek ten opzichte van andere overlast- en/of jeugdgerelateerde problemen: geweld rondom (voetbal)evenementen, alcoholmisbruik, jeugdgroepenproblematiek. Indien de coffeeshops in een gemeente als 'beheersbaar' worden ervaren bestaat er weinig beleid. Indien gemeenten de locatie, de omvang en het aantal coffeeshops willen beïnvloeden bestaan hiervan allerlei varianten: spreidingsbeleid: vanuit de wijken en het centrum naar de rand van de stad; spreidingsbeleid: over het centrum en de wijken; concentratiebeleid: bijvoorbeeld alle coffeeshops binnen het centrum, of juist aan de rand van de stad; uitsterfbeleid: uitgangspunt, dat wanneer coffeeshopondernemers hun onderneming -al dan niet gedwongen na handhaving- stoppen, er geen nieuwe gedoogbeschikking meer verleend zal worden; maximeren: een maximaal aantal verleenbare gedoogbeschikkingen; de gemeente heeft een bepaald optimum of maximum aantal coffeeshops voor ogen; nulbeleid, in combinatie met uitsterfbeleid: de gemeente streeft naar 0 coffeeshops. Sturingsinstrumenten die gemeenten inzetten zijn bijvoorbeeld: convenanten, aanvullend op de gedoogbeschikking. Hierin worden afspraken gemaakt over de maatregelen die de ondernemer treft om de overlast voor de omgeving te beperken en 'verkeerd' publiek te weren; overlastoverleggen met maatschappelijke partijen, met deelname van wijkagent, buurt- en ondernemersverenigingen en dergelijke; handhavingsarrangement: de intensiteit van de handhaving is sterk afhankelijk van de politiecapaciteit, afspraken in de gezagsdriehoek, en van de invulling van bestuursrechtelijke bevoegdheden (waarschuwen of direct sanctioneren; wijze van sanctioneren; wanneer overgaan tot sluiting). De gemeentelijke doelstellingen ten aanzien van coffeeshops zijn niet altijd expliciet. De gemeentelijke doelstellingen blijken vooral impliciet uit het gedoogvergunning- en handhavingsstelsel dat een gemeente heeft en de handhavingscapaciteit. Uitzonderingen hierop zijn gemeenten die in een aantal jaren een 'revolutionaire' verandering willen bewerkstelligen ten aanzien van de coffeeshops, zoals: uitplaatsing uit het centrum en een strikte afsprakenstelsel over overlast, in combinatie met intensieve handhaving, opsporing en vervolging van criminaliteit en bestuursrechtelijke handhaving (Bibob): project Hektor in Venlo is hier een voorbeeld van; versnelde uitvoering van nulbeleid in combinatie met intensieve handhaving en weren van buitenlandse drugsgasten: project Courage in Roosendaal en Bergen op Zoom is hier een voorbeeld van.
Beelden van het samenspel Enkele aspecten van het samenspel tussen het rijk en gemeenten op het coffeeshopbeleid, die uit de gesprekken naar voren zijn gekomen, zijn: Hét knelpunt in het samenspel is de discrepantie in het beleid voor de gedoogde verkoop in coffeeshops en de illegale kweek en handel. Meer vrijheid voor gemeenten voor 'achterdeur'-beleid is een politiek taboe. Dit taboe is de uitkomst van deels nationale standpunten en deels door de internationale politieke realiteit. Soms bestaan er lokaal meer liberale opvattingen dan nationaal.
Pagina 5
23 september 2010 Ons kenmerk 1011302-025/rbr/dme
Naast dit issue is er het rookverbod voor de horeca bijgekomen: dit is voor gemeenten een tweede discrepantie: cannabis wordt veelal geconsumeerd door roken, wat voor gemeenten voor een nieuw handhavingsissue oplevert. Het samenspel met het rijk hangt af van de uitgangssituatie van betreffende gemeente(n). De volgende clusters kunnen in de praktijk herkend worden: Grensgemeenten met grote overlast- en criminaliteitsproblemen in het centrum, als gevolg van drugstoerisme uit België en Frankrijk, in Zuid-Nederland; gemeenten met overlast- en/of criminaliteitsproblemen als gevolg van drugstoerisme uit Duitsland, in Oost-Nederland; deze gemeenten krijgen (financiële) aandacht van het ministerie van BZK, afhankelijk van het lokale beleid. Grensgemeenten met coffeeshops maar zonder grote of bekende overlast- of criminaliteitsproblemen; indien hier geen aanleiding toe bestaat krijgen deze gemeenten geen bijzondere aandacht van BZK. Deze gemeenten gaan zelf low profile door met het beheersbaar houden of maken van overlast en criminaliteit binnen de bestaande kaders. Amsterdam, met eenderde van alle coffeeshops, de grootste coffeeshopdichtheid ter wereld en een uitsterfbeleid; BZK onderhoudt goede contacten met Amsterdam, met name om zich te laten informeren. Overige gemeenten met coffeeshops. Deze gemeenten worden met name bereikt door publicaties (van bijvoorbeeld het CCV). De overlastproblematiek is lokaal zeer verschillend; zowel feitelijk (bijvoorbeeld aantallen toeristen van het totaal aantal coffeeshopbezoeken verschilt enorm tussen gemeenten) als ervaren: bijvoorbeeld in Amsterdam heeft het coffeeshopbezoek door buitenlanders een functie voor de stedelijke economie. Het samenspel kent een belangrijke politieke dimensie. De mate waarin een burgemeester actief is met het onderwerp coffeeshops, wordt deels bepaald door de aard en mate van lokale problematiek. Echter, het kan ook onderwerp zijn van bestuurlijke profilering. Dit werkt twee kanten op: er zijn burgemeesters die ageren tegen het gedoogbeleid en op grond daarvan de discussie met het rijk starten en openlijk 'campagne' voeren; Maastricht is daar het bekendste voorbeeld van. Er zijn anderzijds burgemeesters die zich gesteund voelen door het landelijk beleid om juist een 'strikter' coffeeshopbeleid te voeren, zoals het nulbeleid. Het ligt voor de hand –volgens ambtenaren bij gemeenten en rijk- dat relaties tussen lokale bestuurders en nationale bewindspersonen en politici mede bepalen wat de uitkomsten zijn van beleidsvernieuwing of agendasetting ten aanzien van coffeeshops. Bijvoorbeeld rondom en ná de vorige formatie. Een vorm van 'afstandscriterium' werd lokaal al door sommige gemeenten gehanteerd en kwam via de coalitievorming als generiek criterium op de agenda van het Bestuursakkoord met VNG. De politieke dimensie rondom het coffeeshopbeleid bepaalt het samenspel op 3 manieren: 1.
Gemeentebestuurders die binnen de kaders van het rijksbeleid een actieve opstelling tonen om echte problemen met coffeeshops aan te pakken vinden bij BZK steun. In dialoog tussen deze gemeenten en het rijk zijn tijdelijke en specifieke financiële middelen verstrekt –aan individuele gemeenten- om lokale projecten (mede) te financieren. Dit samenspel betreft enkele grenssteden.
Pagina 6
23 september 2010 Ons kenmerk 1011302-025/rbr/dme
2.
Gemeentebestuurders die het coffeeshopbeleid van het rijk ter discussie willen stellen gebruiken bestaande of ad hoc overleggen met het rijk (Wiettop) als strijdtoneel om die politiek-bestuurlijke agenda onder de aandacht te brengen. In dat licht moeten ook pogingen bezien worden om –ook al past dit expliciet niet binnen de kaderspilots/experimenten met achterdeurbeleid gesubsidieerd te krijgen. Ook al weet een gemeente dat zo'n subsidie-aanvraag daarvoor bij BZK kansloos is, de aanvraag op zich wordt graag gebruikt om een politiek signaal af te geven. De pilot-regeling wordt daarmee onderdeel van het strijdtoneel. Dit betreft ook enkele grenssteden.
3.
Gemeenten die geen grote overlast ervaren of de coffeeshopproblematiek ondergeschikt vinden ten opzichte van zwaardere lokale veiligheidsproblemen reageren met onbegrip op rijksbeleid, zoals de hoofdlijnennotitie of de pilotbrief. Dit onbegrip kan bestaan uit: het niet begrijpen van de logica, zin en herkomst van delen van het beleid (bijvoorbeeld het afstandscriterium tot scholen); onbegrip ten aanzien van de doelen zelf. Als een gemeente al geen grootschalige coffeeshops heeft, wordt 'terug naar kleinschaligheid' als doelstelling niet begrepen; als een gemeente al bijzonder actief is met handhaving wordt intensivering van handhaving, zonder wijziging van de beleidskaders, als doelstelling niet begrepen. Gemeenten ervaren dit als onvoldoende oog van BZK voor lokale gevoeligheden.
Het belangrijkste instrument dat gemeenten –binnen de landelijke kaders- hebben om overlast en criminaliteit tegen te gaan is handhaving. Gemeenten maken een eigen 'positie'inschatting ten opzichte van de lokale coffeeshops. In dat licht is de lokaal beschikbare politiecapaciteit en –expertise voor specifieke handhaving bij coffeeshops zeer bepalend. Als deze capaciteit beperkt is, is het voor gemeenten vrijwel onmogelijk om zelf in handhavingscapaciteit te voorzien. Omdat coffeeshops verweven kunnen zijn met (georganiseerde) criminaliteit is politiecapaciteit en expertise voor hen primair. Voor het samenspel heeft dit de volgende consequenties: Gemeenten laten zich niet leiden door 'oproepen' tot handhaving van het rijk; zij weten dat de beschikbare capaciteit en expertise bij de politie bepalend is voor hun handhavingssucces; daarnaast is de handhaving afhankelijk van het bestuurlijk ´lef´ en oriënteren gemeenten zich meer op jurisprudentie. Gemeenten hanteren het 'afstandscriterium' met beleidsvrijheid en waarderen dit positief én negatief; omdat dit criterium niet strafrechtelijk handhaafbaar is zoals de AHOJGcriteria, wordt vooral gekeken naar de behoefte om dit te hanteren ten aanzien van de specifieke ondernemer en/of om aanvullende drempelverhogende maatregelen te verlangen. Gemeenten voeren zo'n criterium daarnaast niet altijd uit omdat zíj en niet het rijk het handhavingsrisico dragen (bijvoorbeeld vernietiging van sluitingsbeschikking door de rechter). Gemeenten voelen zich klem zitten tussen enerzijds de handhavingsambitie van het rijk ten aanzien van coffeeshops en anderzijds de taakstellingen van BZK ten aanzien van de politie. Gemeenten die in het verleden specifieke middelen kregen voor handhaving zetten dit in om specifieke politie-handhavingscapaciteit ten aanzien van coffeeshops te financieren. Daarmee zijn zij succesvol geweest. Zodra tijdelijke middelen ophielden ontstond direct een tekort. Omdat het ministerie van BZK de politie deels financiert op basis van prestatie-afspraken is de gemeentelijke invloed op de politie-capaciteit beperkt.
Pagina 7
23 september 2010 Ons kenmerk 1011302-025/rbr/dme
De voorwaarden aan specifieke Overlast- en verloederingmiddelen, dat hiermee geen politiecapaciteit kon worden betaald, zorgden voor een continuïteitsprobleem. Grotere gemeenten hebben de expertise in huis om het complexe coffeeshopdossier te hanteren. Zij ervaren weinig behoefte aan kennisinstrumenten van het CCV. Kleinere gemeenten ervaren een gebrek aan expertise; zij zijn weliswaar gebaat bij kennisinstrumenten maar hebben bovenal behoefte aan uitvoeringsexpertise: mensen die ervaring hebben met het dossier en de handhaving daadwerkelijk helpen coördineren en uitvoeren, in samenwerking met politie en justitie. Samenvattend: het coffeeshopdossier beweegt zich tussen nationale wens en lokale werkelijkheid. Dit wordt door vrijwel alle betrokkenen erkend. De intensiteit van samenspel tussen rijk en gemeenten verschilt per cluster gemeenten: BZK concentreert zich op die gemeenten waar de problematiek groot is en/of het lokale beleid een bijzondere invulling krijgt (zoals nulbeleid, of juist wens tot achterdeurbeleid). Vanuit het perspectief van gemeenten is de lokale problematiek leidend, alsook de lokale politieke wensen. De belemmering voor een 'strenger' coffeeshopbeleid ligt soms eerder op lokaal niveau (politieke kleur Raad) dan op nationaal niveau. Waar interbestuurlijk over het beleid gesproken wordt, wordt dit door gemeenten die hier niet bij betrokken zijn als 'symbolisch' ervaren: er is beperkt ruimte voor fundamentele discussies, een ondergeschikte rol voor feiten en wetenschappelijke kennis. De 'bystander' gemeenten ervaren dit dan ook als een voor hen niet relevant bestuurlijk 'spel'. Waar het de uitvoering betreft slagen actieve gemeenten erin met BZK afspraken te maken over (co-)financiering. Naarmate een gemeente daarbij sterker gesteund wordt in hun enige beschikbare instrument - handhaving -, is de lokale realiteit bepalend voor succes: politiecapaciteit, afdwingbare normen en uitvoeringsexpertise.
Pagina 8