Hoofdstuk 11
242
Fabriek en droommachine De Hilton-hotels in Amsterdam en Rotterdam 1956–1962
243
Restaurant Trader Vic’s, ‘an atmosphere that invites you to linger’, Habana Hilton.
1 H.A. Maaskant, ‘A Hotel Architect’s Vision’, Hilton Magazine 1963 nr. 1, p. 42. 2 Notulen 19 december 1957, Studiestichting Hotelbouw Weena, dossier 1, GAR. ‘Kort verslag bezoek aan Hilton International’, Studiestichting Hotelbouw Weena, dossier 3, GAR. 3 Studiestichting Hotelbouw Weena, dossier 3, GAR. 4 ‘Kort verslag bezoek aan Hilton International’, Studiestichting Hotelbouw Weena, dossier 3, GAR. 5 A.J. Wharton, Building the Cold War. Hilton International Hotels and Modern Architecture, Chicago/Londen 2001, inleiding, p. 1-11.
In maart 1958 ging Maaskant met de architect van het Amsterdamse Hilton-hotel, De Vlaming, twee weken op bezoek bij de Hilton Company in New York.2 De eerste week van hun verblijf werd besteed aan het maken van een principeontwerp voor zowel het Amsterdamse als het Rotterdamse Hilton-hotel. Daarna vlogen ze naar Puerto Rico, met een tussenstop in Havana, waar ze – nét voordat het door Fidel Castro genationaliseerd werd – het plaatselijke Hilton-hotel bezochten. In Puerto Rico hadden ze een ontmoeting met John Houser, de president van de Hilton-organisatie. Deze onthulde de Nederlandse architecten de geheimen van de Hilton-droomwereld en gaf precieze suggesties hoe ze ook in Nederland hetzelfde effect konden bereiken. Maaskant omschreef het Hilton in Puerto Rico als ‘een soort paradijs, waar men met volkomen originele ideeën tot een andere hotelvorm is gekomen dan de algemeen gebruikelijke. Men heeft het gehele hotel namelijk ca. 3 meter uit de grond gelicht en hieronder met winkels, bars, restaurants enz. een wereld gecreëerd waarin het zeer aangenaam is om te verblijven.’3 De compleetheid van het hotel en de overdaad aan vermaak en afleiding behoorde tot het principe van Hilton International ‘om in het hotel alles te brengen, wat de klant nodig heeft en te zorgen, dat hij het hotel zo weinig mogelijk verlaat. Men vertelde ons, dat er in het Caribe Hotel in Puerto Rico mensen komen, die zich met een taxi van het vliegveld naar het hotel laten brengen, daar 14 dagen zijn en dan een taxi naar het vliegveld terug nemen.’4 Daarom moesten niet alleen alle denkbare voorzieningen en winkels in het hotel aanwezig zijn, ook moesten de publieke ruimten onderling zo veel mogelijk verschillen, zodat er steeds een nieuwe sensatie voor de gasten te ontdekken viel. Voor het ontwerp van de hotels betekende dit dat elk Hilton-hotel een combinatie was van volkomen unieke en volkomen gestandaardiseerde elementen. Aan de ene kant waren de Hilton-hotels volledig uniform en koos men over de hele wereld voor dezelfde hotelopzet en dezelfde hotelkamers. Overal stonden steaks en milkshakes op de menulijst en was Engelssprekend personeel aanwezig. Elk hotel was een ‘little America’ dat de Amerikaanse toerist zich, waar hij ook kwam, thuis en bekend liet voelen. Het was een strategie die ook door foodchains als McDonald’s en Kentucky Fried Chicken werd gekozen.5 Aan de andere kant wilde het Hilton-concern door de incorporatie van elementen uit de geschiedenis en de cultuur van het betreffende land de gast laten kennismaken met de buitenwereld zonder dat hij daadwerkelijk naar buiten hoefde. De unieke en contextuele elementen in elk hotel dienden bovendien het gevoel van vervreemding tegen te gaan dat samenhangt met het generieke karakter van het moderne reizen en zorgden ervoor dat
244 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
Uit Havana nam Maaskant ansichtkaarten van het Habana Hilton mee.
‘A hotel is a complicated building, through which runs an imaginary partition with an equally imaginary communicating door. On one side of the door one finds a normal business with any number of personnel, their cloak rooms, canteens and their showers. The requirements for this part of the hotel are fairly easy satisfied. The problem, however, lies on the other side of the door, in the part devoted to the guests. This is where the dream-world begins’, aldus Maaskant.1 Elk Hilton is een droomwereld en dat geldt ook voor de twee Hiltons die Maaskant bouwde in Rotterdam (1956–1963) en Amsterdam (in samenwerking met De Vlaming en Salm, 1958–1962). Meer dan de comfortabele, historische en gezellige wereld die gecreëerd wordt met de van Disney geleerde methode van imagineering krijgen de gasten niet te zien. Achter de schermen schuilt een professionele fabriek om het hotel te laten functioneren en de droomwereld in stand te houden. Terwijl de toeristen cocktails drinken in een van de knusse bars, de zakenlui deals sluiten in de besloten vergaderzaaltjes of de goede afloop ervan vieren op hun kamer, zorgen 350 man personeel via een schaduwcircuit van gangen, liften en intercoms ervoor dat de gasten zorgeloos kunnen consumeren en zich amuseren. Het bedieningsapparaat werkt zoals een goede ober: efficiënt en onzichtbaar. Onder de grond ligt een labyrintisch gangenstelsel met linnenkamers waar het vuile linnengoed via een stortkoker terechtkomt, kelders voor de opslag van bier, wijn, champagne en natuurlijk levensmiddelen voor de diverse restaurants, technische ruimten voor verwarming, airconditioning en elektriciteit die tot het plafond krioelen van grijze buizen en fel gekeurde knoppen en hendels, keukens met eindeloze witbetegelde wanden en ontelbare roestvrijstalen werkbanken, en een aantal liften met eenvoudige blauwe deuren. Die liften liggen rug aan rug met de liften voor de gasten, waarvan de deuren met bladgoud bekleed zijn en de vloer met tapijt belegd. Hier zien we geen beton, maar marmer, geen tl-lampen, maar spotjes, geen posters aan de muur maar kunstwerken. Dankzij de vele bedrijfsgebouwen die Maaskant had gerealiseerd, wist hij precies hoe hij functionele werkruimten, een efficiënte routing en verkeerscircuits van voldoende capaciteit moest ontwerpen. Hierin verschilde een Hilton-hotel niet van een Samsom-, Tomado- of Gilda-fabriek. Voor Maaskant lag de uitdaging in het ontwerpen van de droomwereld; op het gebied van accommodaties voor vrije tijd en amusement had hij pas net de eerste stappen gezet via de ontwerpen voor de Pier en de Euromast. Het zal zowel voor Maaskant als voor de eerste bezoekers een hele cultuuromslag zijn geweest van de sobere en zakelijke wederopbouwmentaliteit naar de luxe en de decadentie van het Hilton-interieur. Het feit dat Maaskant zich duidelijk op zijn plaats voelde in deze omgeving en met deze opdrachtgever, maakte hem een verdachte eenling in het Nederlandse architectuurklimaat.
6 Persdocumentatie bij de opening van het Hilton-hotel Rotterdam, archief Jan van der Weerd. 7 C. Hilton, Be my Guest, New Jersey 1957. 8 Wharton (2001), p. 2. 9 ‘Hilton Rotterdam’, Hilton Magazine 1963 nr. 1, p. 35. 10 ‘Alles maar dan ook alles voor de gasten. Achter de schermen van Amsterdam Hilton’, Journal d’Hotel, 1962 nr. 4, p. 14-23. 11 ‘Hilton door een Nederlandse bril. Gesprek met architect Maaskant’, Journal d’Hotel, 1962 nr. 4, p. 27-28. 12 H.A. Maaskant, ‘Het Hilton Hotel’, in persdocumentatie bij de opening van het Hilton-hotel Rotterdam, archief Jan van der Weerd. 13 Deze kritiek en de achtergronden ervan zijn uitgebreid geanalyseerd en beschreven in: Wharton (2001), p. 1-11. 14 Persdocumentatie bij de opening van het Hiltonhotel Rotterdam, archief Jan van der Weerd. 15 H.A. Maaskant, ‘A Hotel Architect’s Vision’, Hilton Magazine 1963 nr. 1, p. 42-43. 16 ‘H.A. Maaskant: Rotterdam kreeg wat het waard is’, Rotterdams Nieuwsblad 19 mei 1960. 17 Toch was ook hier iets te bespeuren van de historische kitsch die in Amsterdam de hoofdtoon voerde: er waren zeventiende-eeuwse schepen in de gordijnen geweven en op de ruiten gegraveerd, er was een ‘Jan Steenbar’ waar een Oudhollandse sfeer was gemaakt met een donkerbruin nep-balkenplafond. 18 ASRO-archief, Dossier 242 (Hotels), GAR. 19 Idem.
het hotel in het geheugen van de gast bleef hangen. Daarom is het nodig, zo leerde Maaskant van Houser, dat het hotel gekenmerkt wordt door één bijzondere beeldbepalende ruimte, want er is altijd maar één ding dat de toerist onthoudt van een hotel en dat is dat unieke aspect dat alléén in dat specifieke hotel bestaat. In Rome was als blikvanger in het Cavalieri Hilton een bijzondere, ronde fontein aangelegd, het Istanbul Hilton had een luifel boven de entree in de vorm van een vliegend tapijt. In Amsterdam werd dat unieke aspect de grote open haard in de lobby, het universele symbool van thuis zijn. De droomwereld bestond hier uit een ‘characteristic Dutch atmosphere’, de kamers werden ingericht met antiek meubilair, de gordijnen geprint met taferelen uit de Gouden Eeuw en de kamermeisjes kregen zelfs Volendammer kapjes op hun hoofd. Voor het Rotterdamse hotel suggereerde Houser – geheel in de sfeer van het Hilton in Puerto Rico – een wintertuin: een serre met witmetalen terrasstoeltjes in de stijl van een Frans terras, met exotische planten en een vijvertje. Maaskant vond het een goed idee en stelde voor kiosken op het Weena te plaatsen, zodat het trottoir de sfeer van een patio zou krijgen. Door bloembakken te vullen met zonnebloemen en tulpen zou de toerist dit Hilton als Nederlands herkennen. Maaskant zei: ‘Het moet een schijnwereld zijn, maar dan een schijnwereld die men zich kan herinneren.’6
Voorgeschiedenis Toen het Rotterdamse Hilton-hotel in 1963 geopend werd, was het idee om een hotel aan het Weena te bouwen al twintig jaar oud. Midden in de oorlog, op 15 maart 1943, was door de Club Rotterdam de eerste stap gezet met de oprichting van de Hotel Urgentie Commissie, zoals zovele initiatieven van de Club een nogal optimistisch gebaar, anticiperend op een spoedig einde van de oorlog door een geallieerde overwinning.18 Het toekomstbeeld van de Club Rotterdam was duidelijk geïnspireerd door de geëmancipeerde, liberale Amerikaanse maatschappij en dat weerspiegelde zich in zijn plan tot ‘de bouw van een groot hotel, dat voldoet aan alle eisen, welke Amerikaanse zakenlieden aan hotels plegen te stellen. Het moet Amerikaans ingericht zijn met een lobby, een bar e.d. en beschikken over ruime vergaderzalen en voorzien zijn van een eerste klasse keuken.’19
245 Fabriek en droommachine
Naast John Houser fungeerde ook Conrad Hilton, de oprichter van het concern, als leermeester. In 1957 schreef hij zijn autobiografie, Be my guest.7 Met zijn leeftijd van 68 jaar en zijn fabuleuze fortuin van 231 miljoen dollar was hij een levende legende met een levensverhaal ‘van krantenjongen tot miljonair’. Hij wist een curieus mengsel te brouwen van kapitalisme en idealisme, waarin de ideologie van de vrije markt samenging met de verbroedering van de wereldbevolking en de bestrijding van het communisme. Het waren de hoogtijdagen van de Koude Oorlog en McCarthy, en Hilton kan als de materialisering van de conservatieve en chauvinistische stemming van deze periode beschouwd worden.8 Bij de opening van het Rotterdamse Hilton, het achttiende Hiltonhotel buiten de Verenigde Staten, kwam Conrad Hilton naar Rotterdam en sprak hij zijn vrienden toe: ‘Your philosophy and ours are one; that is, to achieve world peace by world trade and travel.’9 Nog belangrijker voor zijn onderneming was natuurlijk zijn lijfspreuk: ‘Alles, maar dan ook alles voor de gasten.’10 Maaskant wist zich de filosofie van Conrad Hilton snel eigen te maken. Met zijn bewondering voor de Amerikaanse lifestyle en de filosofie van de American dream, zag hij vooral een fascinerende wereld waar wat te leren viel en stoorde zich niet aan de politieke bijbedoelingen ervan. Maaskant was zich wel bewust van de kritiek op het Hilton-concern dat, zoals hij zelf formuleerde: ‘met handige propaganda de sight-seeing mentaliteit van de Amerikanen uitbuit, door ze in enkele weken tijds langs de schakels van zijn hotelchain te slepen en ze aldus “even de oude wereld laten doen”.’11 Maar zijn fascinatie voor het succes van Conrad Hilton overheerste: ‘Wanneer men in één mensenleven uit het niets de grootste hotelorganisatie ter wereld opbouwt, dan heeft men misschien wel eens fouten gemaakt, maar dan moet men toch ontzettend veel dingen ontzettend goed hebben gedaan.’12 De veel scherpere kritiek dat Amerika via de Hilton-hotels de wereld koloniseerde door ze overal als voorposten van de Amerikaanse beschaving op te werpen, werd in die tijd nog niet gehoord.13 Net als Conrad Hilton ging Maaskant het hotel beschouwen als een fantasiewereld, waar de bezoeker het alledag kon ontstijgen: ‘Een vrouw die er binnenkomt moet er zich opnieuw bemind – en een man zich een man van de wereld voelen.’14 Het moest ook een sociaal centrum zijn, verbonden met de stad eromheen en een verbeelding van de persoonlijkheid van de stedelijke gemeenschap. Volgens Maaskant waren het meestal de vrouwen die het hotel kozen en daarom moet de sfeer hen speciaal aanspreken. Hij omschreef die als: ‘It must have a pleasant, cosy atmosphere with attractive colors, soft carpets, a lot of plants and flowers, warm lighting, many things to look at, such as showcases and shopwindows, and above all there must be movement, a feeling of activity.’15 Dat gold vooral voor het luxe en dure Amsterdamse hotel, dat bedoeld was voor Amerikaanse toeristen. In Rotterdam verwachtte men in de eerste plaats zakenlieden, gelieerd aan havenactiviteiten, vooral afkomstig uit Duitsland. Maaskant concludeerde daaruit: ‘De smaak van de Duitse vrouw was dus belangrijker dan die van de Amerikaanse man.’16 In het kosmopolitische Rotterdam maakten de imagineers geen gebruik van historische taferelen, antieke meubels en Oudhollandse figuranten, maar werd een moderne inrichting voorgesteld met een snelle en zakelijke uitstraling.17
Voorontwerp waarin het hotel bestaat uit een rechthoekige volume met een kleine hal op de begane grond en een lobby op de eerste verdieping, 1956. Haaks op het hotel is aan de rechterzijde een serviceflat gedacht.
Perspectief van het voorontwerp van hotel en serviceflat. Het hotel dient duidelijk als beëindiging van de Coolsingel.
De Kamer van Koophandel zette ondertussen de volgende stap in haar lange route naar een hotel met de oprichting van de ‘Studiestichting Hotelbouw Weena’.27 Daarmee volgden ze het voorbeeld van Amsterdam, waar in 1956 een Holland Promotion Society werd opgericht met als doel het toerisme te bevorderen door hotelbouw. In 1958 gingen de twee instellingen samenwerken. Ook Amsterdam kampte met capaciteitsproblemen en had bovendien een positie te verliezen als toeristenstad. Vanwege de opkomst van de burgerluchtvaart verwachtte de stad een groeiend aantal toeristen.28 Luchtvaartmaatschappijen waarschuwden voor een tekort aan bedden, dat de toeristenstroom zou frustreren. Amerikaanse reisbureaus raadden toeristen af om op hun Europese reis Amsterdam of Nederland aan te doen, omdat de accommodatie slecht of afwezig was. In de Studiestichting werden alarmerende rapporten rondgedeeld: ‘Wanneer in 1960 straalvliegtuigen hun intrede in het luchtverkeer zullen doen en nieuwe passagiersschepen in bedrijf worden gesteld, wanneer de mogelijkheden voor zakelijk en pleziertoerisme via Nederland dus enkele malen vergroot zullen zijn, zal Nederland daarvan niet profiteren doch bovendien zal het dan algemeen bekend zijn dat men ons land moet vermijden om teleurstellingen te voorkomen.’29 Het straalvliegtuig verkortte de reis vanuit Amerika van een dagenlange bootreis naar een 7-uurs vliegreis. Het internationale Institut du Transport Aerien paniekte: ‘Is the development of air transport which will be made possible by
246 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
20 Onder de leden bevonden zich ook F.W.C. Blom, C. Kolff, W.H. de Monchy en G.J.M. Moussault. Het Economisch Technologisch Instituut voor Zuid Holland maakte een wiskundig-statistische en bedrijfseconomische analyse van het hotelbezoek in Rotterdam. Het Instituut voor Sociaal Onderzoek van het Nederlandse Volk bracht bovendien in 1944 een rapport uit omtrent de toekomstige behoefte aan hotelruimte in Rotterdam. Studiestichting Hotelbouw Weena, dossier 3, GAR. 21 Hoewel de locatie aan de Maas afviel, maakte Maaskant in 1960 voor een andere opdrachtgever, Cleypool, een ontwerp voor een hotel aan de Maas (werknummer 60038), maar tot uitvoering kwam het niet. 22 Memorandum Hilton Hotels Amsterdam en Rotterdam, ongedateerd. Studiestichting Hotelbouw Weena, dossier 3, GAR. 23 Deze werd opnieuw uitgevoerd door het Economisch Technologisch Instituut voor Zuid Holland, Studiestichting Hotelbouw Weena, dossier 2, GAR. 24 Van de Hotelcommissie maakten deel uit: A. Veder, W.H. de Monchy, A.G. van der Veen en I.E. Wethmar-Logemann, C. Kolff en I.W. Ernste, voorzitter was K.P. van der Mandele. Studiestichting Hotelbouw Weena, dossier 2, GAR. 25 H.A. Maaskant, ‘Het Rotterdamse Hiltonhotel’, Bouw 1964 nr. 4, p. 99. 26 Hoe Maaskant betrokken raakte bij de planning van het hotel is niet precies bekend. Hij had in ieder geval geen officiële opdracht om het hotel te ontwerpen. Waarschijnlijk is hij bij de voorbereidingsgroep betrokken geraakt door zijn connecties met de leden van de Hotelcommissie van de Kamer van Koophandel, en ook vanwege zijn jarenlange bemoeienis met de planning van dit deel van de binnenstad via zijn raadgevende rol bij het Basisplan en de gebouwen die hij voor de Lijnbaan ontwierp. Net als bij het Groothandelsgebouw maakte Maaskant het min of meer onvermijdelijk dat hij als architect bij het project betrokken was. 27 Van de Studiestichting Hotelbouw Weena waren lid: K.P. van der Mandele, D. Hoogendijk, G.H. Hintzen, C. Kolff, generaal b.d. H.J. Kruls, J.A.L.M. Loeff, W.H. de Monchy, Phs. van Ommeren, A. Veder, H. Vlug, I.E. Wetmar-Logemann en de wethouders J. Zeelenberg en J. Meertens. Anthony Veder, de directeur van de Oranjelijn, speelde in de studiegroep en in de werkgroep een belangrijke rol. Voor hem bouwde Maaskant bijna tegelijkertijd, in 1957–1959, een woonhuis in Kralingen. Met de oprichting van de Studiestichting in februari 1957 volgden de Rotterdammers dezelfde weg als in Amsterdam, waar in 1956 een Holland Promotion Society werd opgericht met als doel het toerisme te bevorderen door hotels te bouwen. In 1958 gingen de twee instellingen samenwerken. 28 Voor de toename en de dalende prijzen van de ‘economy class’-vliegreizen zie: J.W. Schot e.a. (2002), Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel V: Transport en Communicatie, Zutphen, p. 133. 29 Memorandum Hilton Hotels Amsterdam en Rotterdam, ongedateerd. Studiestichting Hotelbouw Weena, dossier 3, GAR.
De Hotel Urgentie Commissie stond onder leiding van een aantal kopstukken uit het bedrijfsleven: C.H. van der Leeuw, K.P. van der Mandele en J.Ph. Backx. Ze lieten allereerst onderzoeken hoe groot de precieze hotelbehoefte na de oorlog zou zijn.20 Voor een luxe hotel zag men twee mogelijke locaties: in het Park aan de Maas, of aan het Hofplein, dat in het wederopbouwplan voorgesteld werd als een combinatie van verkeersplein en vermaakscentrum.21 Tot realisatie kwam het voorlopig niet; de prioriteiten lagen direct na de oorlog bij het herstel van de haven en de woningbouw. Als gevolg daarvan bestond er in de jaren vijftig nog steeds een enorm tekort aan hotelbedden en dat werd steeds nijpender toen de welvaart in Nederland langzaam en daarbuiten zelfs sterk begon te stijgen. Dat betekende meer toeristen, maar ook meer zakenlieden die Rotterdam aandeden. In 1950 logeerden er 1.354.604 toeristen in Nederlandse hotels; in 1956 waren dat er al 3.677.478.22 In 1954 stelde de Kamer van Koophandel nogmaals een onderzoek in, waaruit zoals te verwachten viel werd geconcludeerd dat de stichting van een zakenhotel in de komende jaren nog urgenter zou worden dan het al was.23 Er was een ‘schreeuwende behoefte aan logies’ en Rotterdam had de naam dat men ‘er toch niet terecht kan’. Nodig was een hotel voor zakenlieden in de eerste prijsklasse, met name voor Amerikanen en Duitsers, want de standing van de Rotterdamse haven vereiste dat zakenmensen konden overnachten in een goed hotel. De hotelplannen vloeiden dus direct voort uit de havenuitbreiding, de planning van Europoort en de ambitie van de Rotterdamse haven om de grootste ter wereld te worden. Vooral ‘reders, industriëlen en handelslieden’ zouden door het hotel aangetrokken moeten worden, maar ook hoopte men internationale congressen te boeken. Op dat moment weken zakenlui voor dergelijke evenementen uit naar Amsterdam of Den Haag. Het Bouwcentrum deed vervolgens studie naar de indeling en de bouwkosten van zo’n hotel en een ‘Hotelcommissie’ van de Kamer van Koophandel werd ingesteld om het plan te concretiseren.24 Nog steeds kon men kiezen tussen dezelfde twee locaties: de prachtige, romantische plek aan de Bult in het park, met uitzicht op de rivier en de oudere havens aan de overkant; en het Hofplein, de moderne verkeerscarrousel in het hart van het nieuwe zakencentrum. De keuze viel op het Hofplein, want dat zou het middelpunt van de nieuwe stad worden en was de natuurlijke plek voor een zakenhotel: goed bereikbaar en midden tussen de bioscopen, Lijnbaan, schouwburg en concertgebouw en natuurlijk het zakencentrum op de Coolsingel.25 Nu was er een concreet plaatselijk initiatief, een locatie en in 1956 diende zich bovendien de architect aan.26 In dat jaar maakte Maaskant op eigen initiatief een plan voor een hotel op de hoek van het Weena en de Coolsingel. Bij ontstentenis van een exploitant liet hij de naam ‘Television hotel’ op de daklijn zetten. Het gebouw was in de eerste plaats ontworpen vanuit het stedenbouwkundige schema voor de Coolsingel, waarin op regelmatige afstand accenten in de bebouwing werden voorgeschreven. Daarom kreeg het een verhoogde hoekpartij met dezelfde hoogte als het Holbeinhuis (36 meter) zodat het de beëindiging zou zijn van de reeks hogere, vooruitgeschoven volumes langs de westzijde van de Coolsingel. Op een onderbouw van twee lagen en een tussenlaag met kantoren zou het hotel een beddenhuis met vijf verdiepingen en 258 kamers krijgen, met boven op het dak een nachtclub. De kamers zouden niet te luxueus zijn, maar wel sfeervol en met goede service. Als eerste in Nederland zou dit hotel geheel airconditioned worden en van dubbele ruiten voorzien tegen het verkeerslawaai. Maaskant wilde de begane grond geheel uit winkels laten bestaan, toegankelijk vanaf de straat én vanuit het hotel, als een voortzetting en een entree tot het winkelgebied de Lijnbaan. Het hart van het hotel bevond zich pas op de eerste verdieping, waar de receptie en alle voorzieningen te vinden waren. Grenzend aan de lobby lagen de conferentiezalen, de patisserie, bars, nog meer zalen en eetzalen. Het hotel was in deze eerste opzet nog als een eenvoudige schijf gedacht, met aan de achterkant voorzieningen voor auto’s: oprit, parkeerplaats en een benzinestation.
30 Bericht van het Institut du Transport Aerien, zonder datum. Studiestichting Hotelbouw Weena, dossier 3, GAR. 31 De gemeenten zouden elk voor een lening van 12 miljoen gulden garant moeten staan; de rest van de benodigde 20 miljoen voor het Rotterdamse Hilton werd gefinancierd door het Hiltonconcern (2 miljoen), door aandelenuitgifte aan plaatselijke bedrijven, aan de belanghebbende KLM en HAL (ieder 2 miljoen) en aan kleine investeerders. Maaskant zelf was met 25.000 gulden de kleinste investeerder. 32 Notulen 8 januari 1958, Studiestichting Hotelbouw Weena, dossier 3, GAR. Maaskant en De Vlaming kenden elkaar goed, want ze zaten samen in het bestuur van de BNA vanaf 1958. Archief BNA, NAi. 33 H. Weisskamp, Hotels International, Teufen 1968, p. 42. 34 Weisskamp (1968), p. 6.
Conrad Hilton, president van de Hilton Company.
De Hilton-standaard Nu het ontwerp op tafel lag, kon het belangrijkste werk beginnen: het zoeken van een opdrachtgever, een (liefst Amerikaanse) hotelier die in Rotterdam wilde investeren. Natuurlijk dacht men direct aan de prestigieuze Hilton-Hotels International Inc., dat was immers de keten die aan alle idealen van de initiatiefnemers recht deed. Helaas investeerde deze firma nooit in nieuwbouw; ze exploiteerde alleen. Met andere hotelmaatschappijen werd onderhandeld, maar uiteindelijk bedacht Hilton zich. Het bedrijf besloot een uitzondering te maken en dit keer wél te investeren, onder voorwaarde dat het hotel in Rotterdam gelijktijdig met dat in Amsterdam zou worden ontwikkeld. De gelijktijdige bouw zou in alle opzichten (de aanschaf van materialen en inventaris, de kosten van het ontwerp et cetera) een snelle en goedkopere werkwijze tot gevolg hebben. Dat Maaskant de architect van het Rotterdamse Hilton zou worden, stond vanaf het begin vast. Voor het Amsterdamse hotel werden de namen genoemd van Marius Duintjer, Auke Komter, C. Wegener Sleeswijk en De Vlaming en Salm. Tegen die laatsten bestond het bezwaar dat zij geen groot bureau achter zich hadden staan. Afgesproken werd dat het bureau van Maaskant de supervisie over het Amsterdamse hotel zou krijgen, zodat ondersteuning en onderlinge coördinatie gewaarborgd was. De twee architecten konden goed met elkaar overweg; Maaskant zei over De Vlaming: ‘Het is een aristocratische architect, die komt er wel.’32 Toen Hilton International als partner bij het project betrokken raakte, kreeg Maaskant officieel de opdracht om het Hilton-hotel te ontwerpen en in 1958 reisde hij zoals beschreven samen met De Vlaming en met zijn ontwerp onder de arm naar New York. Het was de eerste keer dat een Hilton-hotel werd ontworpen door niet-Amerikaanse architecten.33 De hotelbouw was in de jaren zestig internationaal een groeisector, die geleid werd door slechts enkele Amerikaanse maatschappijen, waarvan Hilton en Intercontinental de belangrijkste waren. De motoren achter de groei van het internationale netwerk van hotels waren de toename van welvaart en vrije tijd, goedkopere vliegreizen, de algemene trend om naar Amerikaans model internationale congressen te houden en de ambitie van middelgrote steden om een prestigieus hotel te bezitten.34 Al snel ontwikkelde zich in de hotelbouw een standaard, zodat er Neufert-achtige principes en schema’s vastgelegd konden worden voor de logistiek, voor de indeling van kamers en voor de typologie van de hotels. Hilton was in deze markt onbetwist de leider, het meest prestigieus en het meest nagevolgd. De typologie van het Hilton-hotel stond bekend als het ‘American-style luxury hotel’, een stad in de stad, met kleine kamers, grote publieke ruimten met luxueuze aankleding en perfecte service. De kamers hadden allemaal dezelfde smalle rechthoekige vorm met een kledingkast en een badkamer aan weerszijden van de entree. Ze waren smal zodat er zo veel mogelijk kamers op een verdieping pasten en ze waren per twee gespiegeld rond de natte cel. Ook standaard werd de samenstelling van een hotel uit twee delen: de publieke voorzieningen vroegen om een grootschaliger aanleg en constructie dan de herhaling van kleine kamers, waardoor automatisch een podium met een beddenhuis erop ontstond, het één onregelmatig naar behoefte of locatie gevormd, het andere gestandaardiseerd en modulair. De begane grond werd vooral op dure stedelijke locaties gebruikt voor winkels en stedelijk programma. Maaskant kende een aantal van de Hilton-hotels, onder andere die in Istanboel, Havana, Puerto Rico en Berlijn. De manier waarop ze waren georganiseerd, was hem natuurlijk bekend. Maar ook andere tradities van amusement speelden een rol in zijn hotelontwerp, waarschijnlijk ingegeven door de leden van de Hotelcommissie waarmee hij zijn ontwerp had voorbereid. Anthony Veder was directeur van de Oranjelijn en een van de belangrijkste financiers was de Holland-Amerika Lijn. Voor de standaardhotelkamer stond een eerste klasse hut van de ‘Rotterdam’ model, het allernieuwste schip van de HAL; een mock-up werd in de werkplaatsen van de HAL ingericht. Ook in de scheepsbouw was het gebruikelijk om elke zaal een bepaald thema mee te geven en de hotelzalen moesten vanzelfsprekend aan dezelfde eis voldoen. Tijdens de studiereis werd niet alleen genoten van de paradijselijke Hilton-hotels in de zonnige Caraïben, maar werden er ook enkele harde noten gekraakt. De Hilton-directie eiste wezenlijke veranderingen in Maaskants ontwerp om het aan de Hilton-standaard
247 Fabriek en droommachine
Maaskant bij de opening van het Rotterdamse Hilton-hotel, 23 mei 1963.
the introduction of jets likely to be hampered by the lack of adequate hotel facilities in Europe?’30 Het is dan ook niet verwonderlijk dat de KLM en de Holland-Amerika Lijn (die een groot nieuw passagiersschip, de Rotterdam, liet bouwen) tot de belangrijkste geldschieters van het Rotterdamse hotelproject behoorden.31 Net als bij het Groothandelsgebouw was Maaskant vanaf de eerste vergadering van de Studiestichting aanwezig en betrokken bij de planvorming. Sterker nog, hij kon al direct de uitgewerkte schets tonen, inclusief een begroting voor de financiering en de exploitatie en maakte zich daardoor onmisbaar. Maaskant legde op deze manier, nog voor de firma Hilton in het spel was, de architectonische uitgangspunten voor het hotel vast en garandeerde bovendien zijn eigen positie.
Impressie van de eetzaal op de begane grond.
Impressie van de Jan Steenbar.
De city van Maaskant
35 Notulen 8 januari 1958, Studiestichting Hotelbouw Weena, dossier 3, GAR. 36 Idem. 37 Idem. Het meningsverschil over het architectonisch ontwerp wordt gesuggereerd door de correspondentie tussen Hilton en de Studiestichting, en ook Van der Mandele had twijfels over Maaskants ontwerp, Studiestichting Hotelbouw Weena, dossier 1, GAR.
De eerste schetsen van Maaskant omvatten niet alleen een hotel, maar ook een parkeergarage, een kantoor, een serviceflat en een appartementenblok, alle aan het Weena en de aangrenzende Karel Doormanstraat. In feite ontwierp hij een heel stadsdeel, waarvan alle onderdelen bovengronds of ondergronds verbonden waren: de garage (1955–1970) was via een kantooroverbouwing over de inrit verbonden met de Cityflat, die Maaskant in 1953–1958 bouwde als onderdeel van het Lijnbaancomplex. Samen met het Hilton realiseerde Maaskant hier een weliswaar niet tot in zijn finesses uitgevoerd complex, maar toch wordt het stadsbeeld van het toekomstige Rotterdam dat hij voor ogen had hier duidelijk gepresenteerd. Van het Hilton naar de torengarage wilde Maaskant een tunnel graven en ook van de torengarage naar de concertzaal De Doelen; dat zou de omgeving in
248 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
Impressie van de wintertuin in een reclamefolder van het Hilton-hotel.
aan te passen. Sterker nog: Houser vond Maaskants ontwerp onworkable.35 De ruimten voor de 350 man personeel waren door Maaskant op de bovenste verdieping gedacht, net zoals hij altijd de kantines en personeelsruimten in fabrieken op de bovenste laag plaatste. Hilton ging daarmee niet akkoord, die ruimten met hun mooie uitzicht moesten natuurlijk voor hotelgasten bestemd worden en wel voor de beter-betalende: hier kwam de Presidents Suite. Het personeel verhuisde naar de kelder (wat overigens gebruikelijk was in de hotelbranche), samen met alle machines die de hotelfabriek draaiende hielden: de cv, koeling, waterzuivering, elektriciteit en vuilverbranding. Tussen het hotel en de aangrenzende bioscoop Thalia kwam een expeditiehofje met een laadperron voor vrachtauto’s, dat diende voor de aanvoer van levensmiddelen. Voor het personeel voerde hier een trap naar beneden en hun sobere kantoren liggen aan een lichtstraat naast de expeditie. De kritiek van de Hilton Corporation richtte zich voornamelijk op het interieur van het gebouw. Vooral de keukens, de aankleding van de kamers en de hoeveelheid zalen en vermaaksruimten bevielen hun niet. Niet alleen wilden de Amerikanen duurdere en luxer uitgevoerde kamers met radio en tv, ze wilden ook een wintertuin en een ballroom. Daartoe was een uitbouw aan de zijde van de Kruiskade nodig, waar Maaskant juist een oprit met een benzinestation en een parkeerplaats gepland had, overeenkomstig de aanwijzingen in Van Traas Basisplan.36 Hilton kreeg zijn zin en daarmee ontstond de driehoekig gevormde basis, die het grondstuk maximaliseert. De parkeerbehoefte werd nu opgelost door de combinatie met de Esso-torengarage; parkeren konden de gasten dan weliswaar niet in het hotel zelf, maar wel in de nabije torengarage. Wat betreft de keukens was de eis van de Amerikanen simpel: die moesten veel groter, van 900 naar 1300 m2. Maaskant ging mopperend en vol ongeloof over de functionaliteit ervan akkoord. Hij vergrootte de keukens tot een immense hal van twee verdiepingen, met elkaar verbonden door eigen roltrappen en eigen liften. Een andere toevoeging van Hilton was de serviceruimte, die speciaal bedoeld was voor de roomservice, waar alle bestellingen binnenkomen en alle wagentjes vandaan vertrekken. Hoewel niet altijd van harte, voegde Maaskant zich uiteindelijk naar de wensen van de opdrachtgever en gebruikte Hiltons knowhow. De Hilton-hotels waren immers georganiseerd volgens een beproefd ruimtelijk systeem, gericht op een indeling die arbeidsbesparend zou werken door kortere looplijnen en efficiënt in te delen ruimten. In vergelijking met andere hotels waren die van Hilton niet alleen efficiënter, maar ook flamboyanter en feestelijker, uitbundiger en modieuzer, voor het plezier gemaakt en niet alleen om te overnachten. Dat Maaskant zich deze mentaliteit nog eigen moest maken blijkt vooral uit zijn eerste schetsen, waarin nog geen sprake is van ballroom of wintertuin en de sfeer uitgesproken zakelijk is. De eisen van Hilton boden onvermoede mogelijkheden om het vooral niet te ‘zuinig’ aan te doen, ze nodigden uit tot meer overdaad en luxe dan Maaskant gewend was van de benepen wederopbouwreglementen, die altijd om minder en kleiner vroegen. Luxer en duurder, dat hoefde maar één keer gezegd te worden. Toen Hilton stelde dat ook op de begane grond een aantrekkelijke hotellobby moest liggen en niet pas op de eerste verdieping, begonnen zowel Van Dommelen als Senf direct schetsen te maken voor een grote hal, nu eens met ronde vormen, dan weer met een vijver, tot deze elementen uiteindelijk in de gerealiseerde vorm bij elkaar kwamen. Het enige aspect waar Maaskant de verfraaiing en het uitbundige karakter wilde inperken, was de gevel. In vele andere Hilton-hotels was juist het exterieur als een opvallende eyecatcher vormgegeven, zodat de gast zich het gebouw altijd zou herinneren. Het Hilton in Tel Aviv trok bijvoorbeeld de aandacht door zijn getande gevel met onder een hoek geplaatste balkons, dat in Berlijn had een geheel geblokte façade met een patroon van vierkante betonplaten. Beide verzelfstandigden zich door hun uitgesproken gevelbeeld van hun omgeving. Daarentegen trekt het Rotterdam Hilton met zijn uitstraling van degelijke moderniteit beslist niet overmatig de aandacht. In tegenstelling tot de Hilton-strategie hechtte Maaskant eraan dat het gebouw juist een harmonisch en ‘beschaafd’ onderdeel van het nieuwe Rotterdamse stadsbeeld werd. Vanaf het eerste ontwerp was dit streven zichtbaar. Het was een element van strijd tussen Hilton en de Rotterdamse initiatiefnemers, die niet wilden dat het hotel ‘veramerikaniseerd’ zou worden.37 Daarmee bedoelden ze waarschijnlijk dat het gebouw geen oneliner moest worden en in samenhang met zijn omgeving ontworpen moest worden. Trouwens, Maaskant had die omgeving eigenhandig al ontworpen.
38 Hoewel de omgeving wel werd uitgerust met een autotunnel in het Weena voor het station langs en voetgangerstunnels naar de overkant van het Weena, heeft het ruime Rotterdam nooit de kritische grens bereikt waarboven een centrum op meerdere niveaus denkbaar werd. 39 ‘Architect Maaskant: Hier kan alles! De mensen staan altijd open voor nieuwe ideeen’, Algemeen Dagblad 18 mei 1960. 40 A. Geuze, ‘Onze flat’, in: Jaarverslag 1994 Stimuleringsfonds voor Architectuur, Rotterdam 1995, p. 9-116. 41 Een aantal van de esthetische kenmerken van de Cityflat zou Maaskant ook toepassen in de standaardwoningbouwflats die hij bijna tegelijkertijd bouwde in het kader van het 5000-woningenplan in Brabant en in de mooie flat aan het Groenendaal in Rotterdam (1953–1955).
Artist’s impression van het Rotterdamse Hilton-hotel, ca. 1960.
Het architectonische beeld van Maaskants ideale stadsdeel zou een grote uniformiteit vertonen en weinig ruimte laten voor de artistieke expressie van individuele architecten. Bij de Lijnbaanflats, waar Maaskant als supervisor was aangesteld, bleek hoe ver hij daarin wilde gaan. De ontwerpers van de andere drie flats, Herman Bakker en Arie Krijgsman, kregen nauwelijks enige vrijheid en dienden zich strak aan de aanwijzingen te houden. Maaskant hechtte vooral waarde aan de eenheid van het complex. De drie flats zijn dan ook vrijwel hetzelfde. Slechts bij de vormgeving van balkons, hekwerken en balustrades zijn met enige moeite verschillen te bespeuren. Ondanks hun grote massa hebben de gebouwen een lichtvoetige architectonische uitstraling en dat is vooral te danken aan het gebruik van contrastrijke materialen: door de gele verblendsteen, de zwarte Marmorite borstweringen en de scandering van de betonnen verdiepingsvloeren is de ritmering en de maatvoering van de flats benadrukt, waardoor de massa van het gebouw gedifferentieerd is. De volgende anekdote over de wijze waarop Maaskant zijn supervisie uitoefende, is zowel tekenend voor de duidelijkheid waarmee Maaskant werkte als voor zijn zakelijk-
249 Fabriek en droommachine
zijn ogen een attractief grootsteeds karakter verlenen. Al sinds zijn inzending voor de Hofpleinprijsvraag (1941) met zijn ondergrondse voetgangerscircuits en luchtbruggen, was het idee van een stad op meerdere niveaus Maaskants ideaal van een eigentijdse metropolitane omgeving. Het aantrekkelijke daarvan was voor hem niet zozeer de efficiëntie van gescheiden verkeersstromen, maar vooral de intensivering van de stad en de aantrekkingskracht van wriemelende mensenmassa’s die het bruisende stadsleven zichtbaar maakte.38 In de ogen van Maaskant zou dit stadsdeel het prototype zijn van de moderne city, waar de zakenman met zijn auto uit het buitenland komt gereisd, de auto parkeert in de torengarage, door een tunnel naar het Hilton loopt, een kamer neemt of een appartement huurt in de naastgelegen serviceflat voor een langer verblijf. In die flat kon hij op een van de zestien verdiepingen een appartement kiezen met meer comfort en ruimte dan een hotelkamer. Het appartement was uitgerust met een kleine kitchenette, maar op de begane grond van de flat was ook een quick-service gevestigd, die maaltijden kon bezorgen. Samen vormden de gebouwen de ideale omgeving voor winkelen, zakendoen, kantoor houden, autorijden, parkeren en al die andere aspecten van het contemporaine stadsleven. Deze stad met brede boulevards, efficiënte expeditiestraten en rustige voetgangersgebieden, met chique hotels en anonieme, comfortabele appartementengebouwen, bood een vorm van stedelijk leven dat in Nederland nog niet bestond. Waarschijnlijk kon een dergelijk radicaal experiment, zonder enig sentiment naar de historische stad, alleen slagen in een stad zonder betekenisvolle ondergrond zoals Rotterdam. Zoals Maaskant verklaarde: ‘Het grote geluk is dat we hier geen dingen hebben waar we bijzonder aan zijn gehecht.’39 Gebouwen moesten hun eigen structuur en hun eigen context creëren. De context van het Hilton-hotel werd in de ogen van Maaskant gevormd door zijn eigen gebouwen. Zijn Cityflat maakte onderdeel uit van het beroemde Lijnbaancomplex (Van den Broek en Bakema, 1949–1953), dat bestond uit drie identieke binnenstedelijke ‘stempels’ van flats en laagbouw rondom een vierkant park, aaneengeregen door een verkeersvrije winkelstraat. De winkels werden ondergebracht in een uniform bouwsysteem dat een continu front vormde voor de tientallen winkels erachter. De anonimiteit van het complex werd door Maaskant voortgezet in het ontwerp van de in totaal 850 woningen, die de achtergrond van de winkels vormden. Elk stempel was een compositie van drie soorten woonblokken: een laag blok (winkels met twee lagen appartementen erboven), een middelhoge (woonflats van negen verdiepingen aan de achterkant van de Lijnbaan) en een hoge flat (winkels onder een hoogbouw met dertien verdiepingen). De Cityflat van Maaskant was ten noorden van dit complex toegevoegd; het was luxer en bevatte grotere appartementen dan de overige drie. Hier woonden, zoals de latere bewoner Adriaan Geuze mooi heeft beschreven, voorname, chique en ook ietwat tuttige middenstandsechtparen zonder kinderen, die genoten van de comfortabele en ruime appartementen met een fenomenaal uitzicht over stad en de omgeving.40 De appartementen hadden een woonkamer over de volle breedte van de flat en een uitkragend balkon groot genoeg voor een zitje. Aan alle details was net iets meer aandacht besteed, van de badkamer met ligbad tot de portiek op de galerij die door een windscherm beschermd werd tegen de ongemakken van de elementen. Net als het Hilton staat de flat op een onderbouw die de overgang vormt naar de stedelijke omgeving en daarin zijn dit keer stijlvolle winkels en prijzige kantoren ondergebracht. In de reeks hoge woongebouwen die Maaskant samen met Van Tijen tot stand bracht (Kralingse Plaslaanflat, Zuidpleinflat) vertegenwoordigen de Cityflat en de Lijnbaanflats de meest geslaagde poging om stedelijk wonen in hoogbouw te ontwikkelen. Van Tijen had voor de oorlog al geconcludeerd dat hoogbouw slechts voor beperkte groepen bewoners geschikt was en niet als universele woonvorm kon gelden, zoals bijvoorbeeld Le Corbusier destijds propageerde. Maar op deze plek in het centrum van Rotterdam bood hoog wonen zo veel voordelen dat de flats niet alleen destijds veel aandacht trokken in binnen en buitenland, maar ook nog steeds een geliefde woonplek bieden. Met name door de manier waarop de onderbouw behandeld is, werd de weinig stedelijke gebouwtypologie van de galerijflat van haar buitenwijkkarakter ontdaan en tot een deel van de nieuwe city omgevormd.41
250 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
(boven) De Cityflat in Rotterdam (1953–1958). (midden) Schets van de Lijnbaanflats vanuit het oosten. (onder) Stedenbouwkundig schema van de Lijnbaanhoven.
251 Fabriek en droommachine
(linksboven) De Cityflat aan de Kruiskade, gezien vanuit het oosten. (rechtsboven) De Lijnbaanflats als binnenstedelijke suburb. (onder) Het centrum van Rotterdam met het Lijnbaancomplex, op de voorgrond het Hilton-hotel (links) en de Esso-torengarage (rechts).
252 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
(boven) De Esso-torengarage met kantoren en winkels in Rotterdam (1955–1970). (linksonder) Begane grond. (rechtsonder) Vijfde, zesde en zevende verdieping. (volgende pagina) De carrousel naar de parkeergarage.
heid. Bij de eerste bijeenkomst, waarbij de architecten Bakker en Krijgsman en Van Traa aanwezig waren, had Maaskant drie kaarten bij zich die hij aan de aanwezigen uitdeelde. Op de kaarten voor Herman Bakker en Arie Krijgsman stonden de regels waaraan hun ontwerpen moesten voldoen en welke materialen ze konden gebruiken. Op de derde kaart stond het bedrag van 5000 gulden, het honorarium van Maaskant en die kaart kreeg Van Traa. Daarmee had de supervisor zijn werk gedaan.
The Rotterdam Hilton Schets van de Esso-torengarage vanaf het Weena.
Perspectief van het Rotterdamse Hilton-hotel aan het Hofplein. Op de achtergrond het Groothandelsgebouw.
42 Dezelfde presentatie aan de buitenwereld van auto’s die binnen in het gebouw rijden zien we bij de nabijgelegen RACgarage (1958-1965) aan de Heer Bokelweg, zie werknummer 3306. 43 H.A. Maaskant, ‘Het Rotterdamse Hiltonhotel’, Bouw 1964 nr. 4, p. 99. 44 Persdocumentatie bij de opening van het Hilton-hotel Rotterdam, archief Jan van der Weerd. 45 H.A. Maaskant, ‘Het Rotterdamse Hiltonhotel’, Bouw 1964 nr. 4, p. 99.
Maaskant wilde het Hilton-hotel een dubbele rol laten spelen in het nieuwe Rotterdamse stadsbeeld door de tweedeling in een onderbouw en bovenbouw, die elk op een andere schaal een rol in het straatleven spelen. Kort gezegd is de eerste afgestemd op de voetganger en de tweede richt zich tot de automobilist. Om een naadloze overgang te kunnen maken tussen binnen en buiten is de onderbouw geheel van glas en vormt het in Maaskants woorden ‘het uitnodigende gebaar dat het hotel dichter bij het stadsleven zal brengen.’43 De vooruitgeschoven winkels dragen daar sterk aan bij, met een schemerzone van kiosken die als eilandetalages voor het hotel liggen om de voorbijganger ongemerkt naar binnen te lokken. Het vijftig meter brede trottoir was gedacht als een voorhof van het hotel met bloembakken, vijvers, fonteinen en plastieken en een meterslange luifel ter markering van de entree. Bovendien waren de paviljoens via luifels verbonden met de Lijnbaan, zodat het hotel, de paviljoens tot één grote feestelijke patio aaneengroeide dat als entreegebied voor de Lijnbaan fungeerde. De hotelrestaurants, de balzaal en coffeebars van het hotel zijn direct vanaf de straat toegankelijk. Zo veel mogelijk is het gebouw openbaar gemaakt om aan de intentie te voldoen er een sociaal centrum van te maken: ‘Men moet van binnenuit naar het stadsgewoel kunnen kijken en van buitenaf naar het hotelleven.’44 Het marmeren volume van het beddenhuis met zijn herhaling van smalle horizontale raamstroken werkt op het niveau van de automobilist, van de treinreiziger, van veraf. Terwijl aan de achtergevel het trappenhuis een asymmetrisch accent vormt, doen de televisievensters aan de zijdes van het Hofplein en de Coolsingel hetzelfde. Deze travertijnen gevel was bedoeld ‘om de in deze situatie benodigde grote schaal te brengen’ en dat gold ook voor de letters op het dak, die met een typografie bekend uit Maaskants fabriekspraktijk de naam Hilton met kapitalen spelde.45 De bovenbouw doet in het stadsbeeld mee met de grote gebouwen ernaast, met de Lijnbaanflats, met de kantoren aan de Coolsingel en natuurlijk met het Groothandelsgebouw verderop. De onderbouw is door zijn verhoudingen en details kleinschaliger en is te beschouwen als een apart gebouw onder het beddenhuis, open en uitnodigend en feestelijk. Dat geldt vooral voor de zijde aan de Kruiskade, een bekende uitgaansstraat in Rotterdam, waaraan de balzaal ligt. In tegenstelling tot het geometrische beddenhuis heeft de onderbouw een gecompliceerde grondvorm, aangepast aan de driehoekige situatie die bepaald is door de diagonale loop van de vooroorlogse Kruiskade. Ook zijn doorsnede, met verschillende niveaus per zaal en twee richtingen in de kolommenrasters, een verspringende daklijn en de opgelegde losse volumes, maken de onderbouw stedelijk en onpuur, terwijl de bovenbouw puur en onaantastbaar blijft.
254 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
De opdracht voor de Esso-parkeergarage naast het Hilton dateerde al uit 1955. Het eerste ontwerp toont een stapeling van winkels en restaurants met daarboven een garage en kantoren op de hoogste verdiepingen. Binnen het rechthoekige volume waren de afzonderlijke functies herkenbaar door uitkragingen of een afwijkend gevelbeeld. Vanwege de extreem lange periode tot realisering – pas in 1970 was het gebouw voltooid – is het concept voor het gebouw meermalen veranderd en behoort het gerealiseerde gebouw duidelijk tot een andere generatie ontwerpen dan het Hilton en de Cityflat. Het rechthoekige volume bevat nog steeds verschillende functies, maar het gevelbeeld vertoont een eenheid: het hele volume heeft witte betegelde borstweringen en stalen puien met spectrumglas, waarbij alleen de verhouding open–gesloten tussen kantoor en garage verschilt. De vormgeving wordt gekenmerkt door eenvoud, rechtlijnigheid en een grote abstractie die het verbindt met gebouwen als het Tomadohuis en Technikon. Dat wordt versterkt door de oogverblindende witheid van de gevel, gemaakt van betonpanelen met ingestorte glasmozaïektegels. Maaskant paste hier zijn beproefde concept toe van een wit volume dat lijkt te zweven op een onderbouw van zwart graniet. Gebleven is de garage, die als een uitkragend volume herkenbaar is en waarin de rijdende en uitgestalde auto’s zichtbaar zijn. Opnieuw was het visueel maken van de interne beweging en activiteiten een leidend motief voor het ontwerp. Datzelfde geldt voor het meest spectaculaire bouwdeel aan de achterzijde. De toegang tot de garage, die in de eerste ontwerpfasen werd afgewikkeld binnen de muren van het gebouw, werd in de loop van het lange ontwerpproces naar buiten verplaatst. Deze kreeg de vorm van een carrousel ter hoogte van drie verdiepingen, omhuld door een draadglazen gevel. Wanneer de automobilist de controlepost is gepasseerd kan hij naar beneden via de binnenste carrousel of naar boven via de buitenste carrousel. De wervelende vormen van de hellingbanen doen net iets meer dan het functioneel afwikkelen van verkeer: als een echte autoliefhebber kon Maaskant het kennelijk niet laten om te demonstreren dat autorijden niet iets nuttigs is dat nu eenmaal moet, maar vooral een aangename hobby.42
46 A. Buffinga, ‘De Hiltonhotels in Amsterdam en Rotterdam’, Bouw 1964 nr. 4, p. 104. 47 Weisskamp (1968), p. 9. 48 Deze uitbreiding is echter nooit gemaakt, evenmin als bij het Amsterdamse hotel, dat bedoeld was om in de hoogte uitgebreid te kunnen worden. 49 Op deze plek had H.P. Berlage in zijn uitbreidingsplan voor Amsterdam-Zuid in 1915 de Academie van Bouwkunst gedacht, in een rechte as tegenover het station Amsterdam-Zuid. Zie: V. van Rossem, Het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam. Geschiedenis en ontwerp, Rotterdam/ Den Haag 1993, p. 128. 50 Dit geknikte model werd voor Hilton-hotels vaker toegepast. Het Hilton in Athene is daarvan een voorbeeld, evenals het (niet-uitgevoerde) ontwerp van Maaskant voor een Hilton Schiphol (1967). 51 A. Buffinga, ‘De Hiltonhotels in Amsterdam en Rotterdam’, Bouw 1964 nr. 4, p. 104. 52 Het Hilton-hotel in Denver, Colorado van I.M. Pei is hiervan een goed voorbeeld.
Het verschil tussen de sfeer van boven- en onderbouw is een van de factoren die het gebouw vanzelfsprekend herkenbaar maken als een hotel en dat is voor een hotel van essentieel belang, zoals de bekende criticus Albert Buffinga stelde.46 De restaurants en vergaderzalen in het podium noodzaakten een constructieve opzet zonder veel kolommen, terwijl de kamers in het beddenhuis om een veel kleinere maat vroegen. De oplossing voor dit probleem – vrij algemeen bij hotels met een boven- en onderbouw – werd gezocht in de stapeling van twee aparte constructiesystemen met een verschillende moduul.47 In de onderbouw staan de kolommen op een afstand van 8 meter, terwijl het beddenhuis op een moduul van 4 meter (kamerbreedte) met een systeemwandbekisting en dragende betonwanden is uitgevoerd. Tussen de beide delen ligt een uitzonderlijk zware constructieverdieping van 2,5 meter hoogte die de overgang van de ene naar het andere systeem mogelijk maakt en bovendien alle leidingen en installaties bevat. Het deel van het podium dat aan de Kruiskade uitkraagt met de grote balzaal en de keukens heeft een autonome constructie, zodat die ruimten niet onderbroken werden door het skelet. Bovendien konden daardoor in dit platte podium vides en daklichten gemaakt worden voor de wintertuin en de keukens.
The Amsterdam Hilton Het Hilton-hotel in Amsterdam-Zuid, dat onder supervisie van Maaskant door De Vlaming en Salm werd ontworpen, heeft in veel opzichten een identieke organisatie als dat in Rotterdam, met een hoofdopzet van een onderbouw met voorzieningen en een universeel beddenhuis erboven met identieke kamers. Ook de constructie, de installaties en de inrichtingsprincipes waren hetzelfde als in Rotterdam. De verschillen tussen beide vinden hun oorsprong in de locatie en het publiek. Het Amsterdamse hotel ligt in Berlages Plan-Zuid en vormt de beëindiging van de symmetrieas van de Minervalaan.49 Op deze plek is het gebouw geknikt en bevindt zich ook de entree, terwijl de beide vleugels een uitnodigend gebaar maken.50 Dat bracht Buffinga ertoe de (discutabele) bewering te doen dat het gebouw geen statisch eindpunt van de as vormde: ‘Het hotel is niet hoogtepunt, eindmonument van de aanleg geworden, maar kaatst de axiale beweging terug.’51 De asymmetrie wordt onderstreept door de blinde verticaal van het trappenhuis dat boven het gebouw uittorent, een middel dat niet alleen door Maaskant in het Rotterdamse hotel, maar door meerdere Hilton-ontwerpers werd benut om de rechthoek van het beddenhuis enige spanning mee te geven.52 Het Amsterdamse Hilton ligt net buiten de binnenstad en daarom is het podium hier niet opgevat als een schakel tussen het straatleven en het hotel. De setting van dit hotel is niet grootstedelijk, maar eerder landschappelijk, wat benadrukt wordt door de glaswand in de hal met uitzicht op het terras aan het water. De kamers liggen niet aan een verkeersplein en konden daarom opener en met balkons uitgevoerd worden. Het publiek bestond voornamelijk uit Amerikaanse toeristen en dat had gevolgen voor de inrichting van de publieke ruimten. De gimmick van dit hotel is te vinden in de lobby: hier wordt het middelpunt gevormd door een vrijhangende, ronde open haard van koper, omringd door ronde banken op een rond kleed. Zoals alle inrichtingselementen in de beide Hiltons was ook dit kleed geen ‘confectie’, maar speciaal ontworpen en gemaakt voor deze plek. Het had een diameter van 13 meter en was geweven in 24 kleuren uit het gamma rood-oranje-bruin (vuurkleuren). Dit was die speciale plek in het hotel die de bezoeker zich altijd zou herinneren.
Een architectuur van materiaal Albert Buffinga was bij de opening van het Amsterdamse Hilton uiterst kritisch over de (door de firma Hilton ontworpen) inrichting: ‘die inrichting is een verbijsterende zaak,
255 Fabriek en droommachine
Het rechthoekige beddenhuis bood aan één zijde de mogelijkheid tot uitbreiding met nog eens 96 bedden.48 Binnen lagen aan weerszijden van een middengang identieke kamers, afgezien van vier ruimere hoekkamers op de beide koppen en – nog weer iets groter en luxer – een Presidents Suite aan de Coolsingel. De kamers waren van alle gemakken voorzien. Maaskants aanvankelijke standpunt dat het hotel niet erg luxe ingericht zou worden, maar wel met veel service, werd zoals gezegd door Hilton International niet gedeeld; het comfort werd aanzienlijk verhoogd door een duurdere inrichting, een eigen badkamer, blauw betegeld en ingericht met Amerikaans sanitair en radio en televisie (naar wens) op elke kamer. In de badkamers was een gleufje gemaakt voor gebruikte scheermesjes, zodat de schoonmaaksters hun handen niet zouden openhalen. Pas na drie eeuwen zou het reservoir in de muur vol zitten. Bovendien was elke kamer voorzien van een speciaal schoenenkastje, waarin de gast zijn te poetsen schoenen kon zetten. Dat kastje kon door het personeel vanaf de gang geopend worden, zodat de gangen niet vol schoenen stonden. Wanneer een reparatie nodig was aan leidingen of elektriciteit, kon het personeel dat doen zonder de gasten te storen, door gebruik te maken van afneembare panelen in de gangen. Deze waren uitgevoerd met houten wanden en een reeks speciaal ontworpen wandlampjes van gekleurd draadglas naar ontwerp van Joop van den Broek. Beneden in de hal kon de hotelgast bij de receptie dia’s bekijken van de interieurs en precies die kamer uitzoeken die hij mooi vond, want elke verdieping bevatte kamers van een verschillende kleurstelling en meubilair. Ook de kamers bezaten dus de twee complementaire kanten van machine en droomwereld: het waren perfect werkende technische hoogstandjes, maar de gast merkte daar (als als alles goed verliep) niets van.
Het Hilton-hotel in Amsterdam (1958–1962).
257 Fabriek en droommachine
258 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
(boven) Entreepartij. (onder) Begane grond.
259 Fabriek en droommachine
De ronde open haard in de lobby.
Prins Bernhard en Conrad Hilton bij de opening van het Amsterdamse Hiltonhotel, 10 juli 1962.
Conrad Hilton maakt kennis met de Nederlandse folklore, ca. 1962.
53 A. Buffinga, ‘De Hiltonhotels in Amsterdam en Rotterdam’, Bouw 1964 nr. 4, p. 105. 54 Weisskamp (1968), p. 6. 55 Hilton Magazine 1963 nr. 9, p. 19. 56 W. Vanstiphout, ‘Leegte. 1945–1965’, in: M. Aarts (red.), Vijftig jaar wederopbouw Rotterdam. Een geschiedenis van toekomstvisies, Rotterdam 1995, p. 137. 57 Zie voor de hotels van Morris Lapidus: M. Lapidus, Too Much is Never Enough. An Autobiography, New York 1996.
Maaskant had niet het voorrecht om ook de inrichting van het hotel te mogen ontwerpen, maar hij haalde wel uit de opdracht wat er in zat. Hij ontwierp alleen de kale huid van de ruimten, maar deed dat op zo’n manier dat ze konden wedijveren om de aandacht van de gasten met de gethematiseerde inrichting die de Hilton-interieurontwerpers voorstelden. De kamerinrichting en de interieurs van de besloten ruimten werd door Emmanuel Gran, ‘director of Architecture and Interior Design’, en Inge Bech, ‘interior decorator’ van de Hilton Corporation ontworpen. Die probeerden elke publieke ruimte karakteristiek te maken door er via de inrichting een historische scène op te voeren; Maaskant probeerde ook de tussenruimten (de gangen, de entreehal en de lobby’s) zo overweldigend te maken dat deze op het netvlies bleven hangen en een onvergetelijke ervaring bewerkstelligden. De inrichters van Hilton gaven iedere ruimte een eigen sfeer en een eigen naam: Holland’s Glory, The Seven Seas, Gateway to Europe, et cetera. Het waren stuk voor stuk namen die ‘de dramatische geschiedenis van die dynamische havenstad weerspiegelen’.55 Daartegenover zette Maaskant een interieurarchitectuur die niet in de eerste plaats door de ruimtelijke kwaliteiten indruk maakt, maar die de gasten aanspreekt door de directe ervaring van een trap (in de lobby), een glasplastiek (in de wintertuin), een vijver (in de lobby) of een gobelin (in de eetzaal). De architectuur maakt allereerst indruk door de materialisering, zo sterk dat de architectuurhistoricus Wouter Vanstiphout over de lobby kon stellen: ‘Deze ruimte bestaat niet uit ruimte, niet echt uit kleur, zeker niet uit licht, maar uit materiaal.’56 Zowel in de lobby als de lounge staan zitjes opgesteld binnen een ruimte die afgebakend wordt door vier met spiegels beklede kolommen met een ingewikkelde wybertjesvorm. De blikvanger in deze ruimte is een gebogen trap van sneeuwwit marmer, die via een driehoekige vide naar de eerste verdieping voert. Gepoogd is de visuele verschijning van deze trap te reduceren tot een gevouwen vloerplaat die met een vrije sprong de verdieping bereikt, door alle ‘storende’ elementen als ondersteunende kolom en balustrade zo onopvallend mogelijk te maken. De balustrade is daarom van dik glas gemaakt, waarvan de aanwezigheid slechts wordt verraden door de aluminium trapleuning die erop rust. Eén kolom was toch nodig ter ondersteuning en deze is bijna onzichtbaar, zwart, in het vijvertje met exotische planten opgenomen. Vooral hier in de lobby herinnert Maaskants ontwerp aan het werk van de Amerikaanse architect Morris Lapidus, die beroemd werd door zijn barokke en theatrale hotels in Florida, waar alleen al het afdalen van de trap de gasten het gevoel moest geven een Hollywoodster te zijn.57 Met name de voor zijn doen ingehouden vormgeving van de lobby in het Eden Roc-hotel in Miami (1955) staat opvallend dicht bij de Rotterdamse lobby van Maaskant. Zonder gebruik te maken van de historische referenties weet deze dezelfde feestelijke, overdadige sfeer te bereiken en de vereiste droomwereld te scheppen, inclusief een echte ‘stairs to nowhere’, maar wel met zijn eigen vormenvocabulaire, waaruit deze zware maar zwevende trap overduidelijk stamt. Soms heeft de materiaalkeuze een functionele rol, wanneer bijvoorbeeld groen Portugees marmer werd gekozen om de scheiding te markeren tussen het publieksgedeelte en
260 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
verbijsterend zowel door het gevoel voor smaak als door het gebrek aan smaak. Al die verkoperde borden in de eetzaal – die gelukkig worden weggehaald als men echt wil gaan eten – hebben evenveel met koperen borden te maken, als de schilderijen van Jan Steen met de zwart-wit foto’s in de Jan Steen bar. Alles, maar dan ook alles is lelijk. En wanneer men naar de lichtbakken kijkt, met glas à la perkament, beseft men pas goed de goedkope leegheid van verbeelding en uitvoering. Ik zou mij kunnen voorstellen, dat de architecten knarsetandend door hun scheppingen lopen’.53 Herbert Weisskamp beschrijft in zijn boek uitgebreid de discrepantie tussen het doel van de modernistische architect en dat van de hotelmanager die klanten wil werven. Het was een wijdverbreid dilemma in de naoorlogse periode: ‘Hotels are hardly “total works of art” in the Wagnerian sense, for though their architecture, like Wagner’s scores, may bear up the whole, it will also be dominated by action, by decor and by stage-management. Hotel people see the architect as a puritan who sticks rigidly to his austere modern style, and refuses to give them the ornate or glamourous interior, the trappings of delight, elegance or romance which they hanker for. From the other side of the fence, architects find that hotel managers place too much emphasis on decor and “stage-management”, demand over-designed exteriors which disrupt the essential outline and texture of the building, and leave only elevations and lobbies to architects, handing over the “interior facades” to unspeakable decorators who horse around with chandeliers, fake antiques and folksy bric-a-brac.’54 Maar ook wanneer de architect wél volledige zeggenschap kreeg over de inrichting van zijn hotel, bleef het verschil tussen het gebouw en de inrichting, tussen de hardware en software, tussen de puristische abstractie van het exterieur en de modieuze uitbundigheid van het interieur meestal gehandhaafd. Het beste voorbeeld daarvan is het SAShotel van Arne Jacobsen in Kopenhagen. Achter een curtain wall die tijdloos en zakelijk is alsof het een kantoor betreft, gaat een binnenwereld schuil waarin alleen de gerieflijkste designmeubelen een plek hebben gekregen. De een is volstrekt anoniem en de ander zo comfortabel en opvallend mogelijk; het zijn twee compleet andere werelden (ook al zijn ze beide van dezelfde ontwerper) en zo hoort het ook bij een hotel.
58 H.A. Maaskant, ‘Het Rotterdamse Hiltonhotel’, Bouw 1964 nr. 4, p. 98. 59 Frictie tussen de wensen van de hotelmaatschappij en de puristische wensen van de architect lijken er, voorzover uit de archiefstukken op te maken, niet geweest te zijn.
Maaskant in gesprek met Conrad Hilton bij de opening van het Rotterdamse Hilton-hotel, 23 mei 1963.
Of Maaskant inderdaad knarsetandend door het hotel heeft gelopen, zoals Buffinga veronderstelde, valt na het voorgaande te betwijfelen. In de eerste plaats lag de essentie van het ontwerp voor hem in de manier waarop het hotel dit deel van de Rotterdamse binnenstad voltooide en op dat vlak had hij geen concessies gedaan. In de tweede plaats was de wens van de opdrachtgever uiteindelijk wet en was het vanuit het gezichtspunt van Hilton volstrekt begrijpelijk dat ze de interieurs in eigen beheer wilden houden. Daarom beperkte Maaskant zich zonder morren tot de hardware van het gebouw. Hij maakte het ontwerp voor het hotel alsof het een stedenbouwkundig plan was en hij de stedenbouwkundige. De infrastructuur van de lounge, de lobby, gangen, toiletten, garderobes en de trappen werd door de architect ontworpen; Hilton deed de kamerinrichting en de interieurs van de besloten ruimten. Achter deze taakverdeling zat een duidelijk idee over de levensduur van de verschillende delen van een hotel. De inrichting moest liefst makkelijk vervangen kunnen worden en aangepast aan nieuwe modes en trends. Daarvan is inmiddels dan ook niets over. Daarentegen moesten de permanente ruimten vooral degelijk zijn: het materiaal moest niet modieus zijn, maar lang mee gaan en deugdelijk blijven volgens het ouderwetse idee van kwaliteit. Aan Maaskant was het wel toevertrouwd om juist de delen die voor de eeuwigheid waren bedoeld te ontwerpen. Maaskant kende de tweedeling in levensduur en de consequenties ervan voor het architectonisch ontwerp goed. Ook in de villa’s die hij voor particulieren ontwierp, zorgde de smaak van de opdrachtgever in de inrichting vaak voor dezelfde discrepantie tussen het moderne karakter van de architectuur en de burgerlijkheid van de inrichting. Bovendien bestond ook in de fabrieksbouw het schisma tussen de lange levensduur van het gebouw en de korte van de techniek, die een voortdurende verandering van de interieurs en het interne gebruik noodzaakten. In een hotel waren het vooral de publieke ruimten, de restaurants, bars en feestzalen, die vanwege mode, smaak en vluchtige trends voortdurend aangepast moeten kunnen worden. Daarom zal Maaskant minder ongelukkig zijn geweest met de slechte inrichting als Buffinga bevroedde; die hoorde nu eenmaal bij de aard van een trendy hotel en stond in feite los van de architectonische kwaliteiten van het gebouw.59 Door het benadrukken van de blijvende waarde van het gebouw tegenover de tijdelijkheid van het frivole interieur vond Maaskant bovendien de ideale rechtvaardiging van een voor de Rotterdamse wederopbouw en de Nederlandse cultuur uitzinnig gebouw.
261 Fabriek en droommachine
het fabrieksgedeelte. Maar meestal lijkt de keuze puur door zintuiglijk genot ingegeven te zijn; niet alleen de ogen, maar ook de tastzin wordt aangesproken door een opgevoerd contrast tussen de harde, gladde marmeren vloer, het dikke wollige tapijt dat erop ligt, het teakhouten plafond en de gouden liftdeuren. Maaskant wilde materialen die hotellish waren, feestelijk en fonkelend.58 Daarom is er veel glas toegepast, in vitrines, wandlampen, glaspanelen en kunstwerken: Joop van den Broek, die al eerder de plastiek aan de gevel van het Tomadohuis in Dordrecht maakte, ontwierp drie in het oog springende werken: een adembenemende wand van grote zeegroene glasbrokken achter de trap in de lobby van acht meter hoog, 40 centimeter dik en met een speciale verlichting om de dieptewerking te vergroten. In de wintertuin maakte hij een kolossale abstracte voorstelling van bomen en planten, opnieuw in de kleurstelling groen-blauw die was gekozen als thema voor het gehele interieur. Ook zijn reliëf aan de Coolsingelgevel was gemaakt van glas, met nauwelijks opvallende vegetale motieven van glinsterend glas tussen de marmeren panelen. Hoe groot de betekenis van licht als architectonisch middel kon zijn, had Maaskant bij het Tomadohuis al uitgevonden. In de lobby’s gebruikt hij verscholen licht en spotjes in het plafond. Tl-buizen in koven maken de onderbouw vanaf de straat tot één geheel en verhullen de verschillende inrichtingen, plafonds en lichtsterktes in het interieur. De onderbouw aan de Kruiskade is bekleed met grijs graniet en groengrijs marmer, terwijl de grote ruiten gevat in aluminium puien zijn gevat. Zoals gebruikelijk in Maaskants gebouwen zijn alle materialen in hetzelfde maatsysteem verwerkt. De kolommen die zich deels aan het exterieur vertonen, zijn bekleed met bronskleurig glinsterend glasmozaïek. De westelijke wand van het hotel, grenzend aan de expeditiestraat, is bekleed met ruwe leistenen platen. De marmeren vloer in de lobby heeft een druk geaderd patroon en de vloerbedekking en kleden in het hotel zijn wild gedessineerd. In de keuze van de materialen en de uitgesproken rol die ze spelen bij de bepaling van de architectuur is de bewondering zichtbaar die Maaskant voor Mies van der Rohe had. De ruimtebepalende rol die platen marmer of vrijstaande roestvrijstalen kolommen in diens vooroorlogse werk hadden, is hier echter volkomen verdwenen. Marmer heeft hier geen ruimtevormende werking, maar is puur een bekleding van de wand. Het plezier en de sensatie van luxe, en het effect van contrasterende materialen heeft Maaskant in het Hilton ontdekt. Het is in zekere zin een voortzetting van de brutalistische houding waarmee hij alledaagse materialen als baksteen, beton en hout toepaste in zijn eerdere gebouwen als het Nationaal Luchtvaart Laboratorium. Nu worden marmer, leer en goud op dezelfde manier ingezet zodat ze hun kwaliteiten op de onbeschaamdst mogelijke manier laten zien. In het Provinciehuis in Den Bosch, waar Maaskant tegelijkertijd al aan werkte, zou deze les ten volle benut worden.
262 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
(boven) Lobby. (onder) Eetzaal ‘Le Jardin’ op de eerste verdieping.
263 Fabriek en droommachine
(boven) De Jan Steenbar. (onder) Een standaard hotelkamer.
Trappartij met vijver en glasreliëf in de lobby.
265 Fabriek en droommachine
266 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
Zijgevel aan de Coolsingel.
267 Fabriek en droommachine
(boven) Gezicht vanaf de Kruiskade, met in het uitkragende bouwdeel de wintertuin. (linksonder) Standaardverdieping. (rechtsonder) Eerste verdieping.
268 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
(boven) Goudmetalen liftdeuren in een groenmarmeren wand op de begane grond. (onder) Dezelfde liften in de ‘fabriek’ in de kelder. (volgende pagina) Het Hilton-hotel aan het Hofplein in Rotterdam (1956–1963).