Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen Signaleringsrapport
Uitgebracht
aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Vastgesteld
door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen op 11 april 2005
Rapportnummer 579 ISBN
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
INHOUDSOPGAVE
1. 2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3. 3.1 3.2 3.2 3.4 3.5 3.6 4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Inleiding Forensisch-psychiatrische afdelingen (FPA’s) Zorginhoudelijk kader Bouwkundig-functioneel en financieel kader Capaciteit Praktijkervaringen en nieuwe ontwikkelingen Conclusies en aanbevelingen Woon-/werkvoorzieningen voor autisten (WWA’s) Zorginhoudelijk kader Bouwkundig-functioneel en financieel kader Capaciteit Opzet huidige en toekomstige WWA’s Praktijkervaringen en nieuwe ontwikkelingen Conclusies en aanbevelingen Logeervoorzieningen Zorginhoudelijk kader Bouwkundig-functioneel en financieel kader Capaciteit Praktijkervaringen en nieuwe ontwikkelingen Conclusies en aanbevelingen
Cbz/nr evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen
1 2 2 3 4 5 16 18 18 19 20 20 27 30 31 31 32 33 34 40
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
1. INLEIDING Het jaarprogramma 2005 van het Bouwcollege bevat onder meer het onderwerp ‘evaluatie nieuwe GGZvoorzieningen’. In de jaren negentig is gestart met de opzet van een aantal ‘nieuwe’voorzieningen in de GGZ voor specifieke doelgroepen. Mede gezien het aantal gerealiseerde voorzieningen en de periode dat deze nu in bedrijf zijn, wordt in dit signaleringsrapport ingegaan op: • forensisch psychiatrische afdelingen (FPA’s) • woon-/werkvoorzieningen voor autisten (WWA’s) • logeervoorzieningen. Op termijn zal ook het functioneren van de overige voorzieningen, waaronder de BOPZ-units in de kinder- en jeugdpsychiatrie en de multifunctionele centra voor licht verstandelijk gehandicapten met psychiatrische stoornissen (MFC’s) geëvalueerd worden. Door middel van dit evaluatieonderzoek wordt nagegaan wat tot dusver de ervaringen zijn met de genoemde voorzieningen die nu enige tijd in bedrijf zijn. Van de bovengenoemde categorieën voorzieningen zal de bouwkundig-functionele en zorginhoudelijke opzet worden beschreven die in de praktijk wordt aangetroffen. Onder meer zal worden ingegaan op zorginhoudelijke aspecten, omvang, belevingsaspecten (healing environment), locatie, lay-out, materialisatie en eventuele knelpunten die zich voordoen. Nagegaan zal worden of binnen de categorieën opvallende verschillen in opzet bestaan en of hierin bepaalde trends zijn waar te nemen. Verder komen good practices aan de orde. Hiermee wordt een beeld gegeven van het functioneren van deze voorzieningen en worden praktijkervaringen aangereikt die bij de verdere ontwikkeling van deze voorzieningen gebruikt kunnen worden. Per hoofdstuk zal worden ingegaan op de drie genoemde categorieën van voorzieningen. Elk hoofdstuk sluit af met een aantal conclusies en aanbevelingen. Ten behoeve van dit onderzoek zijn enkele instellingen bezocht en zijn gesprekken gevoerd met deskundigen. Verder is gebruik gemaakt van het archief van Bouwcollege.
1
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
2. Forensisch-psychiatrische afdelingen (FPA’s) 2.1 Zorginhoudelijk kader Forensisch-psychiatrische afdelingen vormen onderdeel van een APZ. Zij bieden intensieve behandeling aan cliënten die één of meer delicten hebben gepleegd en waarbij is vastgesteld dat er een verband bestaat tussen het (de) gepleegde delict(en) en een psychiatrische stoornis. Cliënten worden onder verschillende strafrechtelijke titels in een FPA opgenomen. De FPA-functie is expliciet vermeld in de toelating van de instelling Referentiekader FPA Op 10 juli 2000 is door het Bouwcollege, vooruitlopend op formele bouwmaatstaven, het Bouwkundigfunctioneel referentiekader ten behoeve van nieuwbouwplannen voor een FPA en een kliniek voor intensieve behandeling (KIB) uitgebracht. Hierin is een (richtinggevend) zorginhoudelijk kader voor een FPA opgenomen. Volgens dit kader is een FPA bedoeld voor cliënten die de specifieke deskundigheid en outillage van een forensisch-psychiatrische kliniek (FPK) niet (meer) nodig hebben, maar (nog) wel zijn aangewezen op een zodanige intensieve behandeling, dat die in het algemeen niet door een reguliere afdeling van een APZ kan worden geboden. De cliënten zijn in het algemeen afkomstig uit het TBS-circuit of de FPK ná behandeling, dan wel uit het penitentiaire circuit. De FPA fungeert als tussenvoorziening tussen genoemde justitiële voorzieningen en de reguliere APZ-zorg, met als oogmerk de doorstroming te bevorderen. De maximale behandelduur is over het algemeen twee jaar. De behandeling vindt plaats in een gesloten setting. Vaak is sprake van bijkomende verslavingsproblematiek. Bij de opzet van de FPA is doorgaans sprake van enige differentiatie: naast een intensieve opnameafdeling (intensive care) worden één of meer vervolgafdelingen onderscheiden. Vergeleken met een reguliere opnameafdeling van een APZ is op een FPA een uitgebreider therapieaanbod beschikbaar. Het betreft met name arbeids- en creatieve therapie en psychomotore therapie. Voor een deel kan gebruik worden gemaakt van het elders op het terrein aanwezig therapieaanbod. Een omvang van 24 (gesloten) klinische plaatsen is als wenselijk aangegeven. Uitgegaan wordt van een inbedding in een netwerk van forensische voorzieningen (circuitvorming). Beleidsregels ex artikel 3 WZV Volgens de nu nog geldende beleidsregels (2003) vormt het Visiedocument FPA1 het algemeen uitgangspunt voor de oprichting van een FPA. Volgens dit visiedocument is bij de doelgroep onder meer sprake van een strafrechtelijke titel, een psychiatrische stoornis, een acceptabel, hanteerbaar delictrecidive-risico en een verwachte behandelduur binnen de FPA van maximaal 2 jaar. De FPA is een gesloten afdeling bij een instelling die zorg levert, waaronder verblijf, aan mensen met psychiatrische aandoeningen. De voorziening vervult een scharnierfunctie tussen de TBS-kliniek en de GGZ. De samenwerking met en uitstroom naar een verblijfsvoorziening in het circuit langdurige zorg moet gegarandeerd zijn. Aan deze voorwaarde kan worden voldaan door realisatie op de hoofdlocatie, dan wel daar waar langdurige zorg wordt geleverd.
1
Visiedocument FPA, GGZ Nederland, Utrecht, maart 2000
2
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Omwille van de doelmatige zorgketen bevinden de forensisch psychiatrische poliklinieken en deeltijdbehandeling zich bij voorkeur alleen bij een FPK en een TBS-inrichting. Volgens de beleidsregels kunnen in de vijf hofressorten ten behoeve van de forensische verslavingszorg forensische verslavingsafdelingen (FVA’s) worden gerealiseerd. Dit zijn specifieke FPA’s voor criminele verslaafden met psychiatrische stoornissen. Deze afdelingen zouden gezamenlijk vanuit de verslavingszorg en de forensische psychiatrie moeten worden opgericht. Bouwmaatstaven Met ingang van 15 januari 2004 zijn voor FPA’s de AWBZ-bouwmaatstaven van toepassing. De FPA behoort tot de categorie ‘beveiligd’. Volgens de bouwmaatstaven kennen de voorzieningen binnen deze categorie veelal een hoger afwerkingsniveau dan binnen de categorie ‘zwaar’. Eventueel zijn ze voorzien van specifieke veiligheidsbevorderende maatregelen. Kenmerkend (vanwege het veiligheidsaspect) is het gekoppeld aanbieden van functies zoals verblijf met behandeling en begeleiding. De ruimte voor de zorgverleners is eveneens gekoppeld aan het verblijfareaal. In principe zijn drie verblijfsconcepten mogelijk: individueel verblijf (1 à 2 plaatsen), kleinschalig groepsverblijf (3 à 6 plaatsen) en afdelingsverblijf (7 à 10 plaatsen). Gebruikelijk is afdelingsverblijf met een groepsgrootte van 8 plaatsen. 2.2 Bouwkundig-functioneel en financieel kader Momenteel zijn nog geen FPA’s in specifieke nieuwbouw gerealiseerd. Thans zijn vier voorzieningen in aanbouw. Deze zijn alle op het in 2000 ontwikkelde referentiekader gebaseerd. Het referentiekader ging voor een FPA (verblijf met behandeling) uit van een toegestane oppervlakte van circa 79 m² per plaats. Daar ervan uit werd gegaan dat de FPA’s allemaal op een bestaand instellingsterrein en vaak binnen de bestaande capaciteit van de instelling zouden worden gerealiseerd, is voor de functies therapie en recreatie, beheer en civiele en technische diensten uitgegaan van medegebruik van hiervoor op de locatie aanwezige algemene voorzieningen. De voor deze functies opgenomen oppervlakten werden als additioneel op de locatie aanwezige oppervlakten voor deze functies beschouwd. Van de 79 m² is circa 52 m² toegerekend aan de functie verblijf en circa 12 m² aan de functie behandeling. De toegestane oppervlakte voor verblijf week af van andere verblijfsvoorzieningen in de psychiatrie. Voor de meeste voorzieningen gold toen een oppervlakte voor verblijf van 39 m² per plaats en werd van eenpersoonskamers van 11 m² en gecentraliseerd sanitair uitgegaan. In het referentiekader wordt de oppervlakte van eenpersoonskamers op 15 m² inclusief kamergebonden individueel sanitair gesteld. Met het oog op de veiligheid is de oppervlakte aan gemeenschappelijke ruimte op 6,5 m² in plaats van de gebruikelijke 3 m² per plaats gesteld en is een bruto-nuttigfactor van 1,6 in plaats van 1,5 gehanteerd. In verband met veiligheidsvoorzieningen en een deugdelijker afwerkingsniveau werd voor de bepaling van de investeringskosten een apart normbedrag gehanteerd dat tussen het normbedrag voor een instellingswoonvoorziening en de FPK lag. AWBZ-Bouwmaatstaven Met het van kracht worden van de AWBZ-maatstaven in 2004 is een rekenoppervlakte ter bepaling van de toegestane investeringskosten voor een FPA (verblijf met behandeling) vastgelegd. Voor een FPA-longstay (verblijf met dagbesteding) gelden andere oppervlakten en kosten.
3
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
De FPA’s vallen in de categorie beveiligd van de AWBZ-maatstaven. Binnen de categorie beveiligd vallen ze onder ‘psychiatrische aandoening forensisch’ (en niet onder ‘psychiatrische aandoening forensisch gecombineerd met intensieve behandeling’; dit betreft FPK’s). In de FPA worden voornamelijk de functies verblijf en behandeling aangeboden. In de maatstaven wordt voor de rekenoppervlakte van realisatie van volledige functiegroepen in nieuwbouw uitgegaan. Om dezelfde redenen als hiervoor aangegeven moeten de oppervlakten voor de functiegroepen met uitzondering van die voor verblijf als additioneel op aanwezige oppervlakten worden beschouwd. Dit resulteert in de praktijk in een geringere oppervlakte voor behandeling en ondersteunende diensten (circa de helft van de rekenoppervlakte). Mocht een instelling aanspraak op de volledige oppervlakte willen maken zal zij moeten aantonen dat voor geen van de functies van aanwezige voorzieningen op de locatie gebruik kan worden gemaakt. In de AWBZ-maatstaven wordt de mogelijkheid geboden om verschillende verblijfsconcepten te realiseren. Het individuele verblijf is hierbij bedoeld als trainingsappartement ter voorbereiding op terugkeer in de maatschappij (voorbereiding op gezinshereniging in de thuissituatie). De nuttige rekenoppervlakten voor kleinschalig groepsverblijf en afdelingsverblijf zijn aan elkaar gelijk en komen overeen met die voor dezelfde verblijfsconcepten in de categorie zwaar; de rekenoppervlakten voor individueel verblijf zijn ruimer. Uit veiligheidsoverwegingen is de bruto-nuttigfactor voor alle functies behalve verblijf verruimd van 1,6 naar 2 als sprake is van één gebouw met een interne hoofdverkeerstructuur waarin alle functies zijn ondergebracht. Op de FPA’s zijn de basiskwaliteitseisen (15 m² voor een cliëntenkamer exclusief kamergebonden sanitair) voor de categorie beveiligd van toepassing. Voor afdelingsverblijf is de basiskwaliteitseis voor de oppervlakte per plaats aan gemeenschappelijke ruimten van 9 m² (nuttige oppervlakte) van toepassing. Het verblijfsareaal van de FPA bestaat uit gesloten afdelingen. In de nieuwe maatstaf is voor gesloten afdelingen realisatie van topkoeling toegestaan. De verwachting is dat door beheersing van het binnenklimaat het aantal incidenten zal dalen. Voor FPA’s wordt van specifieke bouw uitgegaan. Dit betekent dat de meest aangewezen eigendomsverhouding eigendom is. Uitgaande van realisatie van een FPA op een terrein dat reeds in bezit van een instelling is, komen de toegestane investeringskosten met gebruikmaking van de Bouwkostennota 2004 en op basis van een rekenoppervlakte van 86 m² per plaats uit op circa € 165.000,-- per plaats (exclusief grond- en startkosten) prijspeil januari 2004. Bij de rekenoppervlakte van 86 m² is ervan uitgegaan dat voor een deel van de therapievoorzieningen en ondersteunende diensten gebruik wordt gemaakt van reeds op het terrein aanwezige faciliteiten. 2.3 Capaciteit Inmiddels zijn 10 FPA’s gerealiseerd dan wel in oprichting met een totale capaciteit van 234 plaatsen. Daarnaast zijn voor nog eens twee FPA’s verklaringen afgegeven. De totale capaciteit zal hiermee uitkomen op 272 plaatsen.
4
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
instelling
verklaring
vergunning/ toelating 24 30 24 24 24 24 24
Leeuwarden – GGZ Friesland 24 Zuidlaren – GGZ Groningen 30 Warnsveld – GGNet 24 Wolfheze – De Gelderse Roos 24 Den Dolder – Altrecht 24 Heiloo – GGZ Noord-Holland Noord 24 Den Haag – Parnassia 24 Poortugaal – DeltaBouman 14* Halsteren – GGZ Westelijk Noord-Brabant 24** 24** Den Bosch – GGZ ’s-Hertogenbosch 12*** Rosmalen – GGZ Oost-Brabant 12*** Venray – Vincent van Gogh Instituut 24 24 Heerlen – Mondriaan Zorggroep 12 12**** TOTAAL 272 234 peildatum: februari 2005 * een aanvraag voor uitbreiding met 10 plaatsen is ingediend ** gerealiseerd via de melding *** worden gecombineerd in één voorziening in Vught **** betreft een FPA voor verslaafden
Alle FPA’s zijn of worden gerealiseerd op de hoofdlocatie van een APZ. De FPA’s zijn evenwichtig gespreid over de vijf hofressorten (Leeuwarden, Arnhem, Amsterdam, Den Haag en Den Bosch). Wanneer rekening wordt gehouden met de toekomstige FPA’s (waarvoor verklaringen zijn afgegeven) dan is ook de spreiding over het land vrij gelijkmatig. Eén FPA richt zich specifiek op verslaafden.2 2.4 Praktijkervaringen en nieuwe ontwikkelingen Zorginhoudelijke aspecten Bij de zorg in de FPA gaat het primair om de beperking van het risico op recidive van gevaarlijk en delinquent gedrag. Hiermee onderscheidt de FPA zich van een reguliere GGZ-afdeling voor langdurende zorg. Daarnaast richt het zorgprogramma zich in het algemeen op (onder meer): het verminderen van de symptomen van de psychiatrische stoornis en het voorkomen van recidive; verbetering van de zelfzorg; verbetering van het sociaal functioneren; resocialisatie, revalidatie en rehabilitatie; het (terug)krijgen van eigen verantwoordelijkheden en autonomie. Een capaciteit van 24 plaatsen is voor een FPA het meest gebruikelijk. Een grotere capaciteit (bijvoorbeeld 32 plaatsen) zou beter te exploiteren zijn en efficiencyvoordelen kunnen opleveren (door inzet personeel en gebruik van faciliteiten). Een substantieel grotere capaciteit kan echter resulteren in een (minder gewenste) stigmatiserende gevangenisachtige situatie. 2
Overigens beschikt de instelling voor verslavingszorg Tactus te Zutphen over een forensische verslavingskliniek (FVK). Deze is, evenals de FPK’s, in dit rapport buiten beschouwing gelaten.
5
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Ook de koppeling aan een afdeling voor intensieve zorg of een kliniek voor intensieve behandeling (KIB) zou tot beheersmatige voordelen kunnen leiden. Bij een dergelijke combinatie zou (bijv. in de nachtsituatie) personeel elkaar bij calamiteiten kunnen ondersteunen. Door de instellingen is aangegeven dat zij behoefte hebben aan enkele ‘overbedden’ om onderbezetting te voorkomen en adequaat aan de vraag naar crisisplaatsingen te kunnen voldoen (opnamen zijn niet altijd goed te plannen en bij wisseling van cliënten moeten kamers soms worden opgeknapt). De meeste FPA’s kennen per behandelfase verschillende units (bijv. intensieve zorg, vervolgbehandeling, resocialisatie). Sommige FPA’s hebben units voor verschillende diagnosegroepen (bijv. persoonlijkheidsstoornissen, psychotische stoornissen). In 2004 is door de Inspectie voor de gezondheidszorg een rapport uitgebracht over het functioneren van de FPA’s en FPK’s.3 In dit rapport wordt een tendens gesignaleerd dat FPA’s zich gaan differentiëren en specialiseren (bijv. naar psychiatrisch ziektebeeld of soort delicten). Om te voorkomen dat er een selectieve toegang tot de zorg ontstaat, zouden volgens de Inspectie afspraken met andere FPA’s moeten worden gemaakt over functieafstemming. De FPA van de Mondriaan Zorggroep betreft een onder 2.1 genoemde FVA en richt zich specifiek op de individuele behandeling van psychiatrische stoornissen en (beheersbaar maken van) verslaving. Volgens de op 23 januari 2001 afgegeven verklaring moet de instelling na een gebruiksduur van drie jaar in een rapportage duidelijk maken wat uiteindelijk in de praktijk het profiel van de doelgroep is gebleken en wat de positionering is van de voorziening binnen het forensisch-psychiatrische en het verslavingszorgcircuit. Op 10 januari 2005 is voor dit project de vergunning verleend. In het algemeen vormen drugsgebruik en drugshandel in en rond de FPA’s een groot probleem. De noodzaak tot controle en beveiliging is hierdoor toegenomen. In onderstaand overzicht is de opnameduur in FPA’s weergegeven. Opnameduur in FPA’s (per 1 juli 2003) duur aantal cliënten 0-6 maanden 105 7-12 maanden 37 1-2 jaar 27 2-5 jaar 12 Bron: Inspectie voor de gezondheidszorg
percentage 58% 20% 15% 7%
Het merendeel van de cliënten is korter dan een jaar in de FPA opgenomen. Niet alle cliënten kunnen binnen twee jaar worden doorgeplaatst. In de praktijk lijkt een verzwaring van de doelgroep op te treden. Er zou enerzijds (door uitspraken van rechters) een verschuiving optreden van TBS naar FPA/FPK. Anderzijds zouden door capaciteitsproblemen in de FPK’s cliënten eerder naar een FPA worden verwezen. Het merendeel van de cliënten die in een FPA worden opgenomen heeft een psychiatrisch verleden. Bij de meeste cliënten speelt verslavingsproblematiek een rol. 3
Klinische forensische psychiatrie, brugfunctie of zelfstandig circuit? Inspectie voor de gezondheidszorg, Den Haag, april 2004
6
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Zoals blijkt uit onderstaande tabel is het grootste deel van de cliënten in een FPA afkomstig uit het huis van bewaring. Het betreft ondermeer crisisopvang van detentieongeschikte cliënten. Een kleiner deel is afkomstig uit een TBS-kliniek of wordt verwezen door de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD). Ruim 80% van de cliënten is afkomstig uit een justitiële instelling of wordt door een justitiële instantie verwezen. De instroom vanuit de FPK is zeer beperkt. De meeste cliënten stromen na ontslag uit de FPA door naar zelfstandig wonen, of een GGZvoorziening, of worden (terug)geplaatst in een Huis van Bewaring of TBS-kliniek. Voor zover bekend stroomt ongeveer 50% van de cliënten door naar een lichtere GGZ-voorziening of gaat zelfstandig wonen. In- en uitstroom FPA’s (juli 2002 tot juli 2003) Instroom aantal cliënten percentage huis/zelfstandig 12 6% Huis van Bewaring 80 41% Foba 13 7% GGZ-instelling (klinisch) 12 6% TBS-kliniek 28 15% RIBW 1 0,5% FPA 3 1,5% FPK 6 3% FPD 22 11% reclassering 14 7% overig/onbekend 4 2% Totaal 195 100% Bron: Inspectie voor de gezondheidszorg
Uitstroom aantal cliënten percentage 37 24% 21 14% 2 1% 27 18% 20 13% 9 6% 4 2,5% 6 3,5%
28 154
18% 100%
Uit het genoemde rapport van de Inspectie blijkt dat veel FPA’s zelf voorzieningen opzetten voor poliklinische behandeling, deeltijdbehandeling en thuiszorg, waardoor binnen de GGZ een eigenstandig circuit voor forensische cliënten ontstaat. De oorspronkelijke beoogde brugfunctie tussen het justitiële circuit en de reguliere GGZ is slechts beperkt gerealiseerd. In de praktijk blijkt de uitstroom naar de reguliere GGZ te stagneren door een capaciteitsgebrek bij reguliere GGZ-voorzieningen (APZ en RIBW) en doordat men in de reguliere zorg soms moeilijk raad weet met (ex)forensische cliënten. Inmiddels zijn verbeteringen opgetreden door het geven van een terugplaatsgarantie en het bieden van een mogelijkheid van crisisopvang voor doorgeplaatste cliënten en consultatie aan nazorgvoorzieningen. Naast de doorstroming naar andere klinische voorzieningen wordt ook aandacht gevraagd voor de doorstroming naar de ambulante zorg. Deze kan worden verbeterd door het aanbod van intensieve psychiatrische thuiszorg ook voor de onderhavige doelgroep zeven dagen per week beschikbaar te stellen. Een knelpunt blijft een gebrek aan long stay voorzieningen binnen de GGZ. Volgens onderzoek van het WODC4, het wetenschappelijk bureau van het ministerie van Justitie, zou er behoefte bestaan aan 210 4
C.H. de Kogel, C. Verwers, V.E. den Hartogh: Blijvend delictgevaarlijk; empirische schattingen en conceptuele verheldering, Den Haag, 2005
7
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
langdurige verblijfsplaatsen voor (blijvend delictgevaarlijke) forensische cliënten op het terrein van een GGZ-instelling. Inmiddels zijn enkele plannen voor long stay voorzieningen ontwikkeld. De FPA’s geven aan dat voor de vervolgsituatie behoefte bestaat aan meer plaatsen in GGZvoorzieningen. Dit betreft long stay FPA-plaatsen, reguliere long stay GGZ-plaatsen en kleinschalige verblijfsvoorzieningen, zowel in een beschutte omgeving (op het APZ-terrein) als in RIBW-verband. Uit het genoemde rapport van de Inspectie blijkt dat veel FPA’s zelf voorzieningen opzetten voor poliklinische behandeling, deeltijdbehandeling en thuiszorg, waardoor binnen de GGZ een eigenstandig circuit voor forensische cliënten ontstaat. Locatie Alle FPA’s zijn tot nu toe op hoofdlocaties van psychiatrische instellingen gesitueerd. De locatie op een APZ-terrein heeft als voordeel dat hier een beschutte situering kan worden gerealiseerd. Over het algemeen bieden deze locaties ruimte en meer veiligheid dan andere, meer zelfstandige locaties. Cliënten hebben hier meer mogelijkheden om met hun vrijheden te oefenen en worden aan minder prikkels blootgesteld. Daarnaast wordt de afstemming met de reguliere GGZ-zorg verbeterd en wordt de continuïteit van behandeling vergroot. Voor een aantal zaken (bijv. ondersteunende functies en therapievoorzieningen) kan gebruik worden gemaakt van bestaande faciliteiten op het APZ-terrein. De lokalisatie op het terrein varieert. Momenteel zijn vier FPA’s in aanbouw, die alle vier op een andere locatie op het APZ-terrein zijn gesitueerd. Bij GGNet te Warnsveld is gekozen voor een locatie nabij het hoofdgebouw. De keuze komt voort uit de aanwezige bebouwingsmogelijkheden op het resterende terrein en uit natuurlijke terreinomstandigheden. GGNet wil een gedeelte van haar terrein afstoten en wil de voorzieningen op de hoofdlocatie op een deel van het huidige terrein concentreren. Voorts is in het terrein nabij het hoofdgebouw een hoogteverschil dat wordt benut om een afgeschermde buitenruimte te maken. Overigens is vanuit de cliëntenkamers zicht op de openbare weg, zodat cliënten toch visueel contact met de buitenwereld hebben. Verder zijn sportfaciliteiten in het gebouw opgenomen. Bij GGZ Friesland is de keuze gemaakt voor situering van de FPA nabij het gebouw voor intensieve zorg (gesloten afdelingen) en nabij de sportvoorzieningen. Dit om snelle assistentie bij incidenten in de FPA mogelijk te maken en om de afstand tussen de veel gebruikte sportzaal en de FPA te beperken. Bij de FPA van Parnassia zijn het zichtcontact van de cliënten met de buitenwereld, een rustig gelegen terreindeel en de mogelijkheid om de FPA uit te breiden, overwegingen voor de locatiekeus geweest. De voor de FPA noodzakelijk geachte sportvoorzieningen worden aan de FPA aangebouwd maar zullen voor alle cliënten op het instellingsterrein fungeren. De nieuwbouw voor de FPA van het Vincent van Gogh instituut komt in het hart van het terreindeel met zware GGZ-voorzieningen te liggen. De instelling is bezig met een ingrijpende herstructurering van de hoofdlocatie, waarbij de gebouwen op een soort ‘eiland’ in een te vormen stadspark komen te liggen. De zwaarste voorzieningen liggen in het midden van het ‘eiland’. Lay-out Algemeen Alle FPA’s zijn (nog) in bestaande daarvoor aangepaste huisvesting ondergebracht. De huisvesting is zeer divers en bestaat uit aangepaste paviljoens met gesloten afdelingen, aangepaste paviljoens waarin voorheen een weinig verwante functie zoals ouderenhuisvesting was ondergebracht en aangepaste tijdelijke huisvesting.
8
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
In het kader van dit rapport wordt het niet zinvol geacht diep op de aangepaste huisvesting van de FPA’s in te gaan, temeer daar voor 9 van de 13 FPA’s waarvoor de verklaring is afgegeven, plannen voor nieuwbouw worden ontwikkeld (5) dan wel worden uitgevoerd (4). Opvallend was dat bij de twee bezochte FPA’s het als een gemis wordt ervaren dat er geen of nauwelijks voorzieningen voor activiteiten en sport in het gebouw aanwezig zijn. Deze voorzieningen worden noodzakelijk gevonden voor cliënten in een gesloten setting zonder vrijheden of die niet of alleen onder begeleiding naar buiten mogen. Voor de overige therapie- en dagbestedingsvoorzieningen kan over het algemeen van het bestaande voorzieningenaanbod op het terrein gebruik worden gemaakt. Geconstateerd werd verder dat het wenselijk is dat voor cliëntgebonden functies de stafkamers in de voorziening en niet elders op het terrein aanwezig zijn, waarbij door één van de twee instellingen werd aangegeven dat deze stafkamers centraal in de voorziening nabij de entree tot de verblijfsunits gesitueerd zouden moeten worden. Hoofdopzet Bij de ontwikkeling van de nieuwbouwplannen wordt in het algemeen voor éénlaagse bouw gekozen. De verblijfsfuncties en de overige functies worden in het algemeen in aparte bouwdelen (vleugels) ondergebracht. Voor de genoemde beide bouwdelen wordt een centrale entree met sluiswerking gemaakt om goede controle te hebben over in- en uitgaande personen. Meestal komt er daarnaast een aparte (gecontroleerde) goedereningang, waarachter een afsluitbaar areaal met facilitaire ruimten (gang met bergingen) ligt. Bij twee van de vier in uitvoering zijnde plannen zijn alle ruimten in beide bouwdelen vanuit de interne hoofdverkeersstructuur bereikbaar. Bij de andere twee plannen worden de meeste verblijfsunits vanuit een annex de entree gelegen buitengebied ontsloten. Voor deze oplossing is gekozen om zoveel mogelijk de normale woon- werksituatie na te bootsen (de voorzieningen van GGZ Friesland en Parnassia). Bij de uitwerking van de lay-out van beide bouwdelen speelt veiligheid een belangrijke rol. Dit betekent in de praktijk een goede overzichtelijkheid (zichtlijnen) van zowel verkeers- als gebruiksruimten en bredere verkeersruimten dan gebruikelijk (gangen van 1,8 m of breder). Dit resulteert vaak in rechte gangen zonder nissen en rechthoekige ruimten. Indien voor gebogen of gesegmenteerde vormen wordt gekozen zijn hoeken afgeschuind of zelfs ruimten in belangrijke mate afgeschuind (zie plattegrond FPA/ZIB van GGNet). De veiligheid speelt ook een rol bij de maatvoering van verblijfsruimten. Hoewel daarover geen harde uitspraken zijn te doen, geldt als vuistregel voor de huiskamer een minimale breedte van 3,6 m en voor de overige verblijfsruimten een minimale breedte van 2,7 m. De uiteindelijke breedtemaat is uiteraard afhankelijk van de functie van de ruimte en de indelingsmogelijkheden met meubilair en gebruikstoestellen. Overigens geldt voor een cliëntenkamer momenteel een minimale breedte-eis van 3,2 m (basiskwaliteitseis AWBZ-maatstaven). Verblijf De meest gebruikelijke capaciteit van 24 plaatsen van een FPA wordt meestal in drie verschillende verblijfsunits met een omvang van elk 8 plaatsen ondergebracht die naar zorgzwaarte zijn gedifferentieerd. De zwaarste unit is de instroom-, intensive, high care- of crisisunit. Deze unit is bij de separeervoorziening gesitueerd, omdat van hieruit de meeste separaties plaatsvinden. Bij de vier in uitvoering zijnde plannen zijn in de ruimtelijke opzet van de verblijfsunits geen grote verschillen aanwezig. Op hoofdlijnen bestaan deze uit cliëntenkamers met kamergebonden sanitair, een
9
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
huiskamer, een multifunctionele en een rookruimte en een activiteitenruimte. Deze laatste is bedoeld om onderbreking van de therapie te voorkomen op het moment dat een of meerdere cliënten de unit niet mogen verlaten. Voorts ligt aan iedere huiskamer een voor deze unit afgeschermd (gesloten) buitengebied. De variaties in opzet bestaan uit afwijkende groepsgrootten, het door twee units gemeenschappelijk gebruik van ruimten en het verdelen van de separeerruimten over twee units eventueel aangevuld met afzonderingsruimten. Bij de FPA van GGNet is voor de groepsgrootte voor de low-care unit 9 plaatsen aangehouden. Voor de high- en medium care is een wisselkamer geïntroduceerd zodat de grootte hier tussen 7 en 9 plaatsen ligt. Bij de FPA van het Vincent van Gogh Instituut komt een aantal wisselkamers voor waardoor de grootte van iedere unit kan variëren van 6 tot 10 plaatsen. Bij alle ontwerpen komt het gemeenschappelijk (door twee units) gebruik van ruimten voor. Het betreft o.a. de teamkamers, de activiteitenruimte en de spreekkamer. Deze ruimten zijn direct vanuit beide units toegankelijk gemaakt. Als vermenging van cliënten van de twee units ongewenst is, wordt het gebruik van de ruimten ingeroosterd. Separeerunit In alle ontwerpen komt een unit met tenminste twee separeerkamers voor. In sommige zijn dit er drie of komt een tweede separeerunit met één separeerkamer annex een afzonderingskamer voor. Bij de FPA van Parnassia is direct separeren vanuit twee units mogelijk. Voor de derde unit is in een afzonderingskamer voorzien die overigens ook vanuit de aangrenzende unit kan worden gebruikt. Om zo weinig mogelijk van de separeerkamers gebruik te hoeven maken voert GGNet de cliëntenkamers als stripbare kamers uit. Middels een houten schuifpaneel is een gedeelte van de vaste inrichting voor de cliënt onbereikbaar te maken. Voorts zijn elektriciteit en water van buitenaf afsluitbaar. Tenminste één van de in de plannen voorkomende separeerunits is met een ambulance toegankelijk. De ambulance-ingang wordt voornamelijk gebruikt voor het gedwongen uit(terug-)plaatsen van cliënten. Bij alle separeerunits is een verpoosruimte en een klein buitengebied aanwezig. Behandelruimten De behandelruimten bestaan voornamelijk uit stafkamers voor de aan de FPA verbonden behandelaars. Binnen de tot nu toe beoordeelde plannen worden in beperkte mate therapieruimten gerealiseerd. Reden hiervoor is dat voor een gedeelte van de populatie van bestaande voorzieningen op het terrein gebruik wordt gemaakt. Bij de gerealiseerde therapieruimten gaat het vaak om drie à vier geclusterde groeps-, multifunctionele of activiteitenruimten. Bij drie van de vier in uitvoering zijnde plannen wordt daarnaast een fitnessruimte (PMT) gerealiseerd of lopen aanvragen voor goedkeuring voor aanbouw daarvan. Bij het vierde plan liggen deze ruimten op korte afstand van de FPA. Bij de FPA’s van GGZ Friesland en Parnassia is het de bedoeling dat door de introductie van een dubbele sluis de vleugels met therapieruimten in de avond- en weekendsituatie vrij voor de cliënten toegankelijk zijn. Een dergelijk gebruik is ook bij de andere FPA’s mogelijk maar minder expliciet vormgegeven.
10
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Plattegrond FPA GGZ Friesland
Plattegrond FPA Parnassia
11
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Plattegrond FPA Vincent van Gogh Instituut
12
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Beveiliging, materialisatie en installaties De beveiligingsgraad in een FPA is aanzienlijk lager dan bij een FPK of TBS-kliniek. Dit heeft te maken met het feit dat de FPA als een schakelvoorziening tussen een TBS-kliniek en een reguliere gesloten afdeling van een APZ moet worden beschouwd. Een belangrijk aspect bij een FPA is om de voorziening zo goed mogelijk “lekdicht” te maken. Hiermee wordt bedoeld dat er volledige controle over in- en uitgaande personen en goederen zou moeten zijn. In de praktijk wordt dit vaak niet bereikt. Voor een optimale controle wordt een centrale ingang gerealiseerd met veiligheidsluis, sleutelbeheer en camerabewaking bij de toegang tot de verblijfsunits. Voorts worden hekwerken toegepast om ontvluchting te voorkomen en de voorziening vanaf de buitenwereld onbenaderbaar te maken. Waar hekwerken ontbreken worden draaiopeningen van ramen (van bijvoorbeeld de cliëntenkamers) beperkt en afgeschermd (bijvoorbeeld uitzetbegrenzers, roosters, geperforeerde staalplaten), zodat geen goederen van buiten naar binnen kunnen worden doorgegeven. Ten aanzien van het gebruik van hekwerken kan worden opgemerkt dat deze door de instellingen in de praktijk zo min mogelijk worden toegepast, om het aanzien van de FPA niet te sterk op die van een gevangenis te laten gelijken. Men probeert het gebruik van hekwerken te voorkomen door het gebouw zelf zoveel mogelijk als afscheiding tussen openbaar en gesloten gebied te benutten. Gevels worden in zo’n geval hoger uitgevoerd dan bouwkundig strikt noodzakelijk is. Voorts heeft dit consequenties voor de detaillering van de gevel die zo glad mogelijk moet zijn om op- of overklimming te verhinderen. Overigens zijn de toegepaste hekwerken (ten hoogste 3,5 m) lager dan bij FPK’s, TBS-klinieken en gevangenissen (tenminste 5,5 m). Een ander aspect van veiligheid is de veiligheid van personeel en cliënten binnen het gebouw. Deze komen tot uiting in de lay-out, de materiaalkeuze en detaillering van het gebouw en in de installatietechnische voorzieningen. Op een aantal aspecten van de lay-out is reeds ingegaan. Aanvullend hierop zou de routing van de verblijfs- naar de separeerunit zou bij voorkeur vrij moeten zijn van hoofdverkeer en geen obstakels of hoogteverschillen moet bevatten. De vrije doorgangsbreedte (met uitzondering van de deurdoorgangen) zou tenminste 1,8 m moeten zijn. Met het oog op assistentieverlening van buitenaf is het noodzakelijk dat bij incidenten de verblijfsunits intern vanaf twee zijden door personeel benaderbaar zijn. Voorts vormt de draairichting van de deuren van de cliëntenkamers een punt van aandacht. In de praktijk wordt hierover verschillend gedacht. Bij twee van de vier beoordeelde plannen heeft men bewust voor naar buiten draaiende deuren gekozen zodat de cliënt de deur aan de kamerzijde niet kan blokkeren. Bij de twee andere plannen heeft men gekozen voor naar binnen draaiende deuren zodat passanten in de gang niet door opengaande deuren worden gehinderd. Een van de bezochte FPA’s heeft naar binnen draaiende deuren. Na een incident heeft men als noodmaatregel in alle deuren een luik laten aanbrengen dat vanaf de gangzijde is te openen. Uit de bezoeken en de beoordeelde plannen blijkt dat de keuze voor materiaal en installaties op hoofdlijnen overeenkomt met die van een reguliere gesloten afdeling. Verschillen bestaan in de toepassing van zwaardere deuren en hang- en sluitwerk en van slagvast glas in de buitengevel en veiligheidsglas in de binnenwanden. Voorts wordt veel aandacht aan de detaillering aan de binnenzijde geschonken. Bij een van de plannen komt dit tot uiting in het afronden van hoeken, spiegels in de vorm van RVS-platen die vlak in het tegelwerk worden opgenomen en de keuze voor vloerverwarming waardoor radiatoren kunnen worden
13
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
vermeden. Het aantal signaleringspunten van de personenbeveiligingsinstallaties is in een FPA dikwijls hoger dan bij een reguliere gesloten afdeling. De genoemde stripbare kamers van GGNet zijn zodanig vormgegeven dat deze vanaf de kameringang goed te overzien zijn. Mocht desondanks toch separatie van de cliënt noodzakelijk zijn, dan wordt deze vanaf zijn kamer per brancard naar de separeerunit gebracht. De route vanaf de aan de buitenzijde gelegen verblijfsunits naar de separeerunit maakt gebruik van verkeersgebied van een andere verblijfsunit. Het tot de andere unit behorende te gebruiken verkeersgebied is echter met deuren van het overige verkeersgebied af te sluiten zodat kruising van separeerverkeer met ander verkeer is te voorkomen. Een ander punt waarop de FPA van GGNet afwijkt van de overige plannen is de bij iedere cliëntenkamer aangebrachte mogelijkheid om fecaliën op te vangen. Deze voorziening is getroffen om de cliënten te kunnen controleren op alcohol en drugsgebruik. Separeervoorzieningen hebben in alle plannen hun eigen technische installaties en technische ruimte. Hiermee wordt geluidsoverdracht naar andere ruimten beperkt. Bij de separeervoorziening van Parnassia is speciale aandacht besteed aan voorkoming van mogelijke geluidsoverlast, door het separeerblok een eigen fundering te geven en tussen de separeerkamers onderling een dilatatievoeg op te nemen. Belevingsaspecten (healing environment) Mede gezien de lange verblijfsduur, de gesloten setting en de complexiteit van de problematiek van de doelgroep is het zowel voor cliënten als personeel van groot belang veel aandacht te besteden aan de kwaliteit van de leefomgeving. Onderdeel daarvan is dat er voldoende mogelijkheden moeten zijn om binnen de voorziening (ook buiten de groep) verschillende activiteiten te kunnen ontplooien (onder meer sport en fitness en creatieve activiteiten als boetseren, schilderen, houtbewerking en muziek). Tot nu toe is bij alle nieuwbouwplannen voor FPA’s van afdelingsverblijf uitgegaan. In de praktijk is gebleken dat niet alle cliënten in een groep kunnen functioneren. Voor deze personen zou een klein appartement (bijvoorbeeld conform het individueel verblijfsconcept uit de categorie zwaar van de AWBZmaatstaven) met een achterdeur naar de groepsruimten een oplossing kunnen zijn. Eigen sanitair is vanuit het oogpunt van controle niet voor alle bewoners realistisch gebleken. Zowel groeps- als individueel sanitair wordt in de praktijk als ideaal gezien. Per groep zou naast individueel sanitair bijvoorbeeld een centrale badkamer kunnen worden gerealiseerd voor diegenen die geen individueel sanitair aankunnen. Het individuele sanitair moet in dat geval wel goed afsluitbaar zijn. Bij de beoordeelde projecten vonden instellingen het belangrijk dat cliënten vanuit hun eigen kamer zicht hebben op de buitenwereld. Dit resulteert in de meeste gevallen in uitzicht op een weg op of langs het instellingsterrein. Met uitzondering van een enkele kamer is uitzicht vanuit de cliëntenkamers op patio’s vermeden. In het verlengde hiervan is, ook om sterke prikkels te voorkomen, uitzicht vanuit de cliëntenkamers op de ambulance-ingang van de separeerunit vermeden. Bij de bezochte FPA van Altrecht (die in een bestaand gebouw is ondergebracht) wordt in toenemende mate aandacht geschonken aan kleurgebruik. Cliënten kunnen hier voor de afwerking van hun kamer kiezen uit een aantal kleuren. Hier zijn positieve ervaringen mee opgedaan. Individuele keuze voor
14
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
kleurgebruik in de cliëntenkamer hoeft niet tot extra kosten te leiden, omdat een kamer vaak moet worden opgeknapt voordat hier een nieuwe cliënt geplaatst kan worden. Behalve bij de FPA van GGNet is bij de in uitvoering zijnde projecten geen bijzondere aandacht naar speciale vormgevingsaspecten uitgegaan. Er komen bijvoorbeeld geen of nauwelijks bijzondere entree’s, en gevelelementen voor. Bij alle projecten is de vormgeving als evenwichtig en functioneel te karakteriseren, hetgeen overigens in zich al kwaliteit heeft. Bij de FPA van GGNet is voor de twee gebogen zones waarin de cliëntenkamers en de huiskamers zijn ondergebracht gekozen voor een schuin oplopend sedumdak waardoor het gebouw aan beide langszijden een vriendelijke in het landschap passende uitstraling krijgt. Het gebouw heeft twee bouwlagen. Door gebruik te maken van hoogteverschillen in het terrein, hebben beide bouwlagen een entree aansluitend op maaiveldniveau. Voorts is het hoogteverschil benut om bij de huiskamers van de verblijfsunits (medium en high care) een afgesloten buitenruimte te maken, die aan de zijde van het instellingsterrein nauwelijks opvalt. Kunsttoepassingen komen - voorzover uit de indieningsbescheiden is af te leiden - in geen van de projecten voor. Meer kunsttoepassing (in het bijzondere omgevingskunst) kan tot een positievere beleving van de omgeving bijdragen. Bij de FPA van Altrecht is in een patio een groot kunstwerk geplaatst waarvan de instelling aangeeft dat dit door zowel cliënten als personeel als een positieve invloed op de beleving van de omgeving wordt ervaren.
FPA Altrecht binnentuin
FPA Altrecht entreepartij (wachtruimte)
Overigens wordt door de bezochte instellingen specifiek voor de FPA goed onderhoud en schoonmaak, zodat geen verpaupering op treedt, als essentieel genoemd voor een leefbare omgeving. Good practice Voor geen van de FPA’s is al nieuwbouw gereed, waardoor er nog geen ervaringsgegevens met specifiek voor de FPA ontwikkelde voorzieningen aanwezig zijn. Op basis van praktijkervaringen zijn er daarom nog geen voorbeelden van good practice te geven. In voorgaande beschouwingen is de hoofdopzet van de beoordeelde plannen en zijn de bijzonderheden in de plannen nader beschreven. Onderstaand zijn verschillende elementen aangegeven die op basis
15
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
van het bovenstaande naar de opvatting van het bureau van het Bouwcollege als ‘good practice’ betiteld kunnen worden. Inpassing FPA in omgeving De FPA van GGNet is op een goede wijze ingepast in de omgeving. Dit wordt verder versterkt door met sedum bedekte hellende dakvlakken. Groepsgrootte Bij de FPA’s van Parnassia, GGNet en het Vincent van Gogh Instituut zijn wisselkamers aangebracht zodat de groepsgrootte gevarieerd kan worden. Bereikbaarheid therapieruimten Bij de FPA’s van GGZ Friesland en Parnassia zijn de therapieruimten in een afsluitbaar gedeelte van het gebouw met een eigen entree gesitueerd. Hierdoor is het mogelijk de therapieruimten in de avond en het weekend (zonder toezicht) voor activiteiten te gebruiken. Vanuit de minder zware units zijn de therapievoorzieningen buitenom bereikbaar gemaakt, waardoor de normale woon- en werksituatie wordt nagebootst. Afzonderingsvoorzieningen Door realisering van gescheiden separeerunits (FPA van GGZ Friesland) is separeren vanaf iedere verblijfsunit mogelijk zonder gebruik te maken van de hoofdverkeersstructuur. Door middel van stripbare kamers (GGNet) kan het gebruik van separeervoorzieningen worden beperkt. Sportfaciliteiten Sportfaciliteiten kunnen in het bouwvolume van de FPA worden opgenomen (FPA’s van het Vincent van Gogh Instituut en Parnassia) en toch voor de gehele instelling fungeren doordat ze middels een aparte entree van buitenaf toegankelijk zijn gemaakt. Uit oogpunt van veiligheid wordt bij de FPA van Parnassia de sportzaal direct vanuit de intensive care unit bereikbaar gemaakt. Middels de hoofdverkeersstructuur van het gebouw is deze toegankelijk vanuit de overige units. Uitbreidbaarheid Alleen bij de FPA van Parnassia is rekening gehouden met een eventuele toekomstige uitbreiding met een verblijfsunit. 2.5 Conclusies en aanbevelingen Conclusies • De oorspronkelijke doelstelling van de FPA, het vormen van een tussenvoorziening tussen de justitiële voorzieningen en de reguliere APZ-zorg, met als oogmerk de doorstroming te bevorderen, is niet geheel bereikt. • Niet alle cliënten kunnen binnen twee jaar worden doorgeplaatst. Ongeveer 50% van de cliënten stroomt vanuit de FPA door naar een lichtere GGZ-voorziening of gaat zelfstandig wonen. Circa 30% wordt (terug)geplaatst naar een (zwaardere) forensische voorziening. • Van verschillende kanten wordt een gebrek aan vervolgvoorzieningen gesignaleerd. • In de praktijk lijkt er een verzwaring van de doelgroep op te treden.
16
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
• • •
• •
•
•
Een tendens bestaat dat, om de doorstroming te bevorderen, vanuit de FPA een meer specifiek vervolgcircuit wordt ontwikkeld, bestaande uit zowel ambulante als klinische functies. Het is de vraag of de oorspronkelijke doelstelling voor de gehele FPA-doelgroep reëel is, of dat een specifiek forensisch circuit voor een deel van de cliënten nodig blijft. Inmiddels zijn 12 forensisch-psychiatrische afdelingen met een totale capaciteit van 272 plaatsen gerealiseerd of in ontwikkeling. Deze voorzieningen zijn goed gespreid over de vijf hofressorten. Alle FPA’s zijn (nog) in bestaande daarvoor aangepaste huisvesting ondergebracht. Een APZ-terrein is door de gewenste beschutheid en met het oog op de samenhang met de reguliere GGZ-zorg de meest aangewezen locatie voor een FPA. Een capaciteit van 24 plaatsen is voor een FPA het meest gebruikelijk. Een grotere capaciteit (bijvoorbeeld 32 plaatsen) of koppeling aan een afdeling voor intensieve zorg of een kliniek voor intensieve behandeling (KIB) kan beheersmatige voordelen opleveren. Op basis van een analyse van ontwikkelde plannen wordt geconcludeerd dat de lay-out in belangrijke mate door veiligheidsaspecten wordt bepaald. Tot nu toe is alleen van het concept afdelingsverblijf uitgegaan met een groepsgrootte van bijna altijd acht plaatsen. Over separeer- en afzonderingsmaatregelen wordt door de instellingen verschillend gedacht. Sommige instellingen kiezen nadrukkelijk voor uitsluitend separeerkamers. Andere instellingen voorzien hun plan tevens van tussenvormen als afzonderingskamers en stripbare kamers.
Aanbevelingen • Het aanbod aan vervolgvoorzieningen voor FPA-cliënten moet worden verruimd. • Verbeteringen in de doorstroming kunnen worden gerealiseerd door onder andere het geven van een terugplaatsgarantie en het bieden van een mogelijkheid van crisisopvang voor doorgeplaatste cliënten en consultatie aan nazorgvoorzieningen. • De doorstroming naar de ambulante zorg kan worden verbeterd door het aanbod van intensieve thuiszorg te verbreden. • Bij de verdere ontwikkeling van FPA-plannen wordt aanbevolen een aantal ‘overbedden’ op te nemen voor optimale benutting van de aanwezige capaciteit. • In overweging wordt gegeven niet uitsluitend van afdelingsverblijf uit te gaan, maar binnen de FPA ook enkele plaatsen voor individueel verblijf te realiseren. • Mede gezien de lange verblijfsduur, de veelal gesloten setting en de complexiteit van de problematiek van de doelgroep is het van groot belang aandacht te besteden aan de kwaliteit van de leefomgeving. Privacy, voldoende mogelijkheden voor activiteiten, vormgevingselementen, inpassing in de omgeving, kunsttoepassing en goed onderhoud zijn voorbeelden van elementen die hieraan bij kunnen dragen.
17
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
3. Woon-/werkvoorzieningen voor autisten (WWA’s) 3.1 Zorginhoudelijk kader Een WWA richt zich op volwassen, normaal-intelligente autisten en biedt een verblijfsmilieu waarin wonen, werken en vrijetijdsbesteding met intensieve verzorging en begeleiding volledig zijn geïntegreerd. Advies College voor ziekenhuisvoorzieningen Op verzoek van het Ministerie van VWS heeft het College voor ziekenhuisvoorzieningen op 17 november 1997 een advies uitgebracht inzake woon-/werkvoorzieningen voor volwassen autisten. Dit advies gaat in op de behoefte, de spreiding, de positionering in het zorgcircuit en de bouwkundige maatvoering van genoemde voorzieningen. Op 23 november 1998 heeft de Minister te kennen gegeven dit advies over te nemen. Volgens dit advies bieden WWA’s een stabiel, gestructureerd milieu. Er wordt een langdurige verblijfsmogelijkheid geboden met een intensieve, sterk gestructureerde, individuele begeleiding. De geïntegreerde opzet hangt samen met de ernst van de autistische stoornis van de doelgroep, die verblijf in een overzichtelijke, voorspelbare setting met een gelijke benadering in de woon- en werksituatie noodzakelijk maakt. In het algemeen gelden de volgende indicatiecriteria: het autistische syndroom staat op de voorgrond; de leeftijd is tenminste 18 jaar; de persoon kan zich niet of onvoldoende handhaven in woonvormen c.q. werksituaties waarin bescherming wordt geboden; de persoon kan zich handhaven in een open setting; er is geen vooruitzicht op essentiële verbetering door middel van behandeling; psychiatrische of gedragsproblemen, zoals ernstig psychotisch, agressief en suïcidaal gedrag, staan niet zodanig op de voorgrond dat wonen en werken binnen de WA onmogelijk is; een algehele verstandelijke handicap is uitgesloten. Volgens het advies is de minimale omvang van een WWA 18 plaatsen. Uitgegaan wordt van situering van de WWA op het terrein van een algemeen psychiatrisch ziekenhuis. De beperkte omvang van een WWA vereist een groter organisatorisch draagvlak; daarnaast kan het APZ zorginhoudelijke ondersteuning bieden. Tot slot biedt een APZ-terrein het voordeel van een beschermende situatie. De voorkeur gaat uit naar de rand van het terrein om vermenging met de reguliere doelgroep van het APZ te voorkomen en integratie voor zover mogelijk te bevorderen. Het wonen vindt plaats in groepen van 4 tot 6 bewoners. Voor het werken en doen van activiteiten wordt doorgaans een groepsgrootte van 4 aangehouden. Hierbij gaat het meestal om werken in tuin of kas, arbeidsmatige of creatieve activiteiten en dergelijke. Destijds werd de behoefte in eerste instantie geraamd op circa 275 plaatsen (ongeveer 15 WWA’s).
18
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Beleidsregels ex artikel 3 WZV Er dienen landelijk voldoende plaatsen beschikbaar te zijn. Volgens de beleidsregels hoeft de WWA niet in elke regio aanwezig te zijn omdat de doelgroep landelijk gezien beperkt is. Een WWA moet van zodanige omvang zijn dat deze als zelfstandige voorziening binnen een instelling kan functioneren. Bouwmaatstaven Met ingang van 15 januari 2004 zijn voor WWA’s de AWBZ-bouwmaatstaven van toepassing. Gezien de intensieve begeleiding die wordt geboden is de categorie ‘zwaar’ van toepassing. In een WWA kan sprake zijn van kleinschalig groepsverblijf, afdelingsverblijf of individueel verblijf. Bij afdelingsverblijf geldt een maximale groepsgrootte van 10 personen, bij kleinschalig groepsverblijf van maximaal 6 personen en bij individueel wonen van maximaal twee personen. 3.2 Bouwkundig-functioneel en financieel kader Advies College voor ziekenhuisvoorzieningen De meeste plannen voor WWA’s zijn ontwikkeld aan de hand van het eerdergenoemde Collegeadvies. Het advies ging voor een WWA uit van een toegestane oppervlakte van circa 87 m² per plaats. Daar de WWA’s allemaal op een instellingsterrein en vaak binnen de bestaande capaciteit van de instelling zijn gerealiseerd, werd in de beoordelingspraktijk voor de oppervlakte circa 72 m² per plaats aangehouden. Voor de functiegroepen beheer en opleiding, civiele en technische diensten en personeelsvoorzieningen werd verondersteld dat van de centraal gesitueerde reeds aanwezige ruimten op het instellingsterrein gebruik zou worden gemaakt. Van de 72 m² is in het advies 58 m² toegerekend aan de functie verblijf en 14 m² aan de functie behandeling/dagbesteding. Ten opzichte van andere verblijfsvoorzieningen in de psychiatrie van destijds week de oppervlakte voor verblijf af. Voor de meeste voorzieningen gold een oppervlakte voor verblijf van 39 m² per plaats en werd van eenpersoonskamers van 11 m² en gecentraliseerd sanitair uitgegaan. In het advies WWA wordt de oppervlakte van eenpersoonskamers op 16 m² gesteld en wordt kamergebonden individueel sanitair voorgeschreven. De oppervlakte aan dagverblijfsruimte is in het advies op 5 m² in plaats van de gebruikelijke 3 m² per plaats gesteld. De in het advies aangegeven oppervlakte voor behandeling/dagbesteding en de bruto/nuttigfactor week niet af van hetgeen toen gebruikelijk was. Voor de bepaling van de investeringskosten werd het normbedrag voor een instellingswoonvoorziening binnen de psychiatrie gehanteerd. AWBZ-Bouwmaatstaven Om dezelfde redenen als hiervoor omschreven zullen in de WWA voornamelijk de functies verblijf en ondersteunende begeleiding worden ondergebracht. Voor ondersteunende diensten zal veelal van centraal gesitueerde reeds aanwezige ruimten op het instellingsterrein gebruik worden gemaakt. Volgens de AWBZ-maatstaven is de oppervlakte voor alle verblijfsconcepten gelijk. Met gebruikmaking van toeslagen voor langdurig verblijf en cliënten met een autistische stoornis komt de rekenoppervlakte voor verblijf op 56,5 m² per plaats uit. De rekenoppervlakte voor ondersteunende begeleiding in de zin van recreatie/ ontmoeting/ maatschappijvoorzieningen beslaat circa 6,5 m² brutovloeroppervlakte per plaats en voor ondersteunende begeleiding in de zijn van dagbesteding 15 m² per plaats. De totale rekenoppervlakte per plaats beslaat daarmee 78 m² (bvo).
19
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Op de WWA’s zijn de gebruikelijke basiskwaliteitseisen (15 m² voor een cliëntenkamer en kamergebonden sanitair) voor de categorie zwaar van toepassing. Voor verblijfsvoorzieningen voor autisten is voor afdelingsverblijf de basiskwaliteitseis voor de oppervlakte per plaats aan gemeenschappelijke ruimten op 10 m² (nuttige oppervlakte) in plaats van de gebruikelijke 7 m² gesteld. Voor WWA’s wordt van specifieke bouw uitgegaan. Dit betekent dat de meest aangewezen eigendomsverhouding eigendom is. Uitgaande van realisatie van een WWA op een terrein dat reeds in bezit van een instelling is, komen de toegestane investeringskosten met gebruikmaking van de Bouwkostennota 2004 en op basis de rekenoppervlakte (78 m²) op circa € 120.000,-- per plaats (exclusief grond- en startkosten) prijspeil januari 2004 uit. 3.3 Capaciteit Momenteel zijn voor 9 WWA’s vergunningen verleend, met een totale capaciteit van 184 plaatsen. Voor een tiende voorziening is een plan in ontwikkeling; daarnaast is een uitbreiding met 16 plaatsen voorzien. De totaal goedgekeurde capaciteit op basis van afgegeven verklaringen komt daarmee uit op 218 plaatsen. Deze capaciteit blijft achter bij de destijds in 1997 geraamde behoefte van 275 plaatsen. Instelling GGZ Groningen Adhesie Dr. Leo Kannerhuis Symfora Groep Rivierduinen De Grote Rivieren Emergis GGZ Regio Breda GGZ ’s-Hertogenbosch GGZ Oost-Brabant TOTAAL peildatum: februari 2005
locatie WWA Zuidlaren Deventer Wolfheze Amersfoort Oegstgeest Hendrik-Ido-Ambacht (i.o.) Goes Etten-Leur Vught Reek
verklaring 30 20 32 18 24 18 16 20 20 20 218
Vergunning 30 20 20 18 24 16 20 20 16 184
De spreiding van de WWA’s over Nederland is nog niet optimaal. Rekening houdend met de (soms bovenregionale) verzorgingsgebieden van de WWA’s zijn er nog enkele ‘witte plekken’ waarvoor geen WWA beschikbaar is. Dit betreft met name de provincies Noord-Holland en Limburg. 3.4 Opzet huidige en toekomstige WWA’s De zorginhoudelijke opzet van de huidige en de in ontwikkeling zijnde WWA’s wijkt in veel gevallen af van de oorspronkelijke opzet zoals destijds geformuleerd in het advies van 1997. Opvallend is een toenemende differentiatie in verblijfsconcepten en cliëntenprofielen. De eerste gerealiseerde WWA’s zoals de WWA in Amersfoort, kenmerken zich door een aantal gelijkwaardige woonhuizen (groepsverblijf) waarbij in twee separate gebouwen recreatieruimten en werkplaatsen zijn ondergebracht. De WWA is afzijdig gelegen aan de rand van het instellingsterrein.
20
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
WWA Symfora Groep
Plattegrond WWA Symfora Groep
21
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Bij de WWA in Zuidlaren zijn 9 plaatsen in appartementen gerealiseerd, volgens een individueel woonconcept. De cliënten die in de appartementen verblijven krijgen werk en dagbesteding ‘op maat’ aangeboden. Het gaat om mensen die (qua zelfredzaamheid) op een iets hoger niveau functioneren. Waar mogelijk wordt voor deze groep gebruik gemaakt van werk- en dagbestedingvoorzieningen buiten de instelling. Bij de HAT-eenheden zijn in plaats van werkvoorzieningen enkele centrale ruimten voor recreatie, huishoudelijke werkzaamheden en personeel gerealiseerd. De rest van de capaciteit in Zuidlaren (21 plaatsen) is ondergebracht in groepen van 5 of 6 plaatsen. Ze zijn gehuisvest in geschakelde woningen. De hier verblijvende cliënten maken wel gebruik van de annex gelegen werkvoorziening De WWA in Deventer kent een relatief grote groepsgrootte (2 groepen van 10 personen). Hier is volgens de vigerende maatstaven sprake van afdelingswonen. Beide groepen beschikken over een afzonderingsruimte. Overigens is als nadeel van deze opzet door de instelling genoemd dat de woonkamer voor 10 personen te prikkelrijk is. Om deze reden wordt naar uitdunning tot 8 plaatsen gestreefd door uitbreiding van de voorziening. In de WWA in Den Bosch die een gelijksoortige opzet heeft als de WWA in Deventer, is voor de groepsgrootte van 8 plaatsen uitgegaan. Het Dr. Leo Kannerhuis heeft een plan in ontwikkeling voor verbouwing en uitbreiding van de huidige WWA. In dit plan zijn drie verschillende woonconcepten opgenomen: afdelingswonen (2 groepen van 8), kleinschalig groepsverblijf (2 groepen van 4) en individueel wonen (8 plaatsen in appartementen gesitueerd annex de hoofdlocatie). Deze woonconcepten zijn gekoppeld aan drie cliëntenprofielen. Deze profielen zijn door de instelling als volgt omschreven. De doelgroep voor het afdelingswonen bestaat uit cliënten die goed functioneren binnen de bestaande WWA. De cliënten zijn niet in staat te reïntegreren in de maatschappij of te wonen in andere bestaande woonvoorzieningen. De cliënten zijn in staat met prikkels om te gaan en te leven binnen een groep. Er is sprake van enig groepsgebeuren en er worden gemeenschappelijke activiteiten ondernomen. Het werken vindt op het terrein plaats. De doelgroep voor het kleinschalig groepswonen bestaat uit mensen die vaak een beroep moeten doen op individuele zorg en begeleiding. Deze cliënten kunnen niet goed (meer) overweg met de prikkels die zij opdoen in het dagelijks verkeren in een groepssituatie. Het accent in de zorg ligt op het bewerkstelligen van vaste en voorspelbare leefpatronen, waarin sociale contacten gedoseerd worden aangeboden. Er wordt een kleinschalig, individueel toegesneden leefklimaat aangeboden, waarin de cliënt gebruik kan maken van de dagactiviteiten van de WWA, maar bijvoorbeeld ook binnen zijn eigen verblijfruimte activiteiten kan ontplooien. De begeleiding is veelal intensief (dit kan op één op één begeleiding zijn) en is gericht op het opvangen van gedragsproblemen, het aanbrengen van structuur en het begrenzen van gedrag. De mogelijkheid van afzonderlijke begeleiding en afzondering is aanwezig. Het individueel wonen is bestemd voor cliënten die met minder dan 24-uurs zorg toekunnen. Zij voeren hun dagprogramma deels zelfstandig uit. Zij zijn werkzaam binnen de dagactiviteiten die de WWA aanbiedt, of een aantal dagdelen elders, buiten de instelling.
22
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Hun hulpvraag kunnen ze uitstellen tot een volgend contact met de begeleiding, die elke dag op vooraf afgesproken tijdstippen aanwezig is. Op die momenten kunnen gezamenlijke activiteiten ondernomen worden (bij de appartementen is hiertoe een gezamenlijke ruimte geprojecteerd). Zonodig kunnen de cliënten terugvallen op de begeleiders van de hoofdlocatie. De WWA in Oegstgeest wordt gekenmerkt door een besloten karakter. Volgens de instelling is sprake van een relatief zware doelgroep. Gekozen is voor een beschutte situering op een gedeelte van het APZ-terrein dat wordt omsloten door de WWA-gebouwen, een talud en een muur. De situering is zodanig dat, indien noodzakelijk, personeel van andere afdelingen snel bijstand kan verlenen. De voorziening beschikt over een afzonderingsruimte die op een met een separeerunit vergelijkbare wijze aan de verblijfsvoorzieningen is gekoppeld. De cliënten zijn in vier woonhuizen met elk 6 plaatsen gehuisvest. Door de verschillende plaatsingen van de entree’s van de woningen en door de ligging van de woningen aan de gang met de afzonderingskamer is differentiatie in zorgzwaarte mogelijk De WWA in Goes beschikt over een resocialisatie-eenheid met 4 plaatsen. Volgens de instelling worden de bewoners van deze eenheid voorbereid op doorstroming naar een beschermende woonvorm, een gezinsvervangend tehuis of een begeleid wonen project. Tot de doelgroep van de voorziening worden eveneens autisten met een verstandelijke handicap en een indicatie voor een verblijfvoorziening voor mensen met een psychiatrische aandoening gerekend. In verband hiermee is een samenwerkingovereenkomst gesloten met een instelling voor verstandelijk gehandicapten.
Plattegrond begane grond WWA Emergis te Goes
23
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
De huisvesting voor de resocialisatie-eenheid is deels in een tweede bouwlaag op de WWA gerealiseerd. De resocialisatie-eenheid heeft een eigen entree gescheiden van de hoofdentree en buiten het zicht van de personeelspost. De overige plaatsen van de WWA zijn in een afdeling van 8 cliënten en een groep van 4 cliënten ondergebracht.
Plattegrond verdieping WWA Emergis te Goes
24
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
De WWA in Etten-Leur bestaat uit 20 HAT-eenheden die zijn onderverdeeld in drie woongroepen en een werkvoorziening. Uitgangspunt is dat de woonvoorzieningen met beperkte ingrepen zijn om te vormen tot reguliere HAT-woningen. De eenheden hebben een eigen voordeur en een eigen toegang vanaf het maaiveld. Vanuit de eenheid is een interne verbinding met een voor de woongroep gemeenschappelijke huiskamer aanwezig.
Plattegrond WWA GGZ Regio Breda te Etten-Leur
De WWA in Reek is een stand alone voorziening die is ingebed in een kleine plattelandsgemeente. Het is een bestaande voorziening (een particulier initiatief) die naderhand onder de WZV is gebracht. De voorziening beschikt onder meer over een gebouw met 9 plaatsen, een gebouw met 4 HAT-eenheden en een op enige afstand gelegen woning met 3 plaatsen. De resterende 4 plaatsen zullen in woningen in het dorp worden gehuisvest. De werkvoorziening is niet geheel geïntegreerd in de WWA: ook elders in het dorp vinden dagbestedingactiviteiten plaats. Door de eigenstandige locatie kan in voorkomende gevallen (bijv. in crisissituaties) niet direct (van de hoofdlocatie van het APZ) zorginhoudelijke ondersteuning worden geboden. Wel kan gebruik worden gemaakt van de 7x24 uurs crisisdienst in de regio. De voorziening wordt beschouwd als een interimvoorziening. Drie jaar na ingebruikneming (in 2007) moet een evaluatie plaatsvinden, op grond waarvan een heroverweging van de locatie en de huisvesting van de voorziening in de rede zou kunnen liggen.
25
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
De Grote Rivieren heeft een plan in ontwikkeling voor de oprichting van een WWA in een woonwijk in Hendrik-Ido-Ambacht. Om een grotere organisatorische eenheid te creëren zal op de beoogde locatie tevens een voorziening voor langdurige ‘revalidatiepsychiatrie’ worden gerealiseerd. De voorzieningen worden gesitueerd aan de rand van de wijkbebouwing. Het terrein wordt gekenmerkt door een beschutte ligging. Hierdoor ontstaat een prikkelarme omgeving, terwijl sociale contacten in de wijk mogelijk zijn. Bouwkundige opzet van WWA’s Alle gerealiseerde WWA’s hebben gemeen dat de verblijfs- en dagbestedingsfuncties in verschillende gebouwen zijn ondergebracht. De lay-out voor de recreatie- en dagbestedingsvoorzieningen is tamelijk eenduidig (zie plattegrond werkplaats Deventer). Zoals uit de vorige paragraaf blijkt is deze eenduidigheid niet aanwezig in de lay-out van de verblijfsvoorzieningen. In de beginfase zijn alleen kleinschalige groepsverblijven in een open setting gerealiseerd. Naderhand zijn andere verblijfsconcepten, al dan niet met elkaar gecombineerd, (in een enkel geval in een besloten setting) gerealiseerd. Aan een mix van verblijfsconcepten blijkt behoefte te bestaan, enerzijds uit zorginhoudelijke overwegingen en anderzijds om de cliënten die vaak levenslang in de voorziening verblijven een keuzemogelijkheid aan te bieden. Op basis van de toen geldende maatstaven is bij de eerste voorzieningen nog gecentraliseerd sanitair gerealiseerd. De op basis van het advies WWA van 1997 en de huidige maatstaven gerealiseerde voorzieningen beschikken allemaal over kamergebonden individueel sanitair.
Plattegrond werkplaats WWA Adhesie Deventer
26
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
3.5 Praktijkervaringen en nieuwe ontwikkelingen Zorginhoudelijk De ervaringen die met de WWA zijn opgedaan zijn in het algemeen positief. Een integraal, onderling op elkaar afgestemd, zorgaanbod in de woon-, werk- en vrijetijdssituatie voorziet duidelijk in een behoefte. De WWA is uitdrukkelijk bestemd voor een zware doelgroep. Autistische forensische cliënten of cliënten met ernstige gedragsproblemen of ernstige bijkomende psychiatrische problematiek kunnen niet in de WWA terecht. Deze cliënten zijn aangewezen op een (gesloten) afdeling van het APZ. Voor de doelgroep van de WWA zijn lichtere woonvoorzieningen niet haalbaar. Voor lichtere (autistische) doelgroepen is een meer genormaliseerde setting aangewezen. Deze groepen moeten meer worden aangesproken op de aanwezige vaardigheden om zich in een maatschappelijke omgeving te handhaven. In de visie van de NVA zou de WWA onderdeel moeten zijn van een breed samenhangend aanbod van zorg, bestaande uit thuiszorg (woonbegeleiding), eventueel logeervoorzieningen, individuele woonvormen (licht), groepswonen (zwaarder), een WWA en crisisopvang (topvoorziening zwaarst). Een deel van de voorzieningen behoort tot het RIBW-aanbod. De WWA zou zich alleen op de zwaarste groep moeten richten en zou binnen een dergelijk netwerk een ‘slotvoorziening’ moeten vormen. Een deel van de doelgroep zou volgens de NVA momenteel nog in het APZ verblijven. In sommige gevallen is de expertise met betrekking tot autisme gebrekkig, waardoor de diagnostiek problematisch is. Het gevolg is dat de doelgroep voor de WWA’s soms onvoldoende wordt bereikt. Dit in tegenstelling tot de kinder- en jeugdpsychiatrie, waar doorgaans wel de goede diagnoses ten aanzien van autisme worden gesteld. In de praktijk is nauwelijks sprake van doorstroming. Het komt wel eens voor dat een cliënt niet te handhaven is door probleemgedrag, waardoor overplaatsing (opname in het APZ) noodzakelijk wordt, of dat een cliënt wordt overgeplaatst naar een andere WWA, die zich dichter bij de plaats van herkomst bevindt. Is sprake van een relatief lichtere doelgroep dan kan enig perspectief op doorstroming aanwezig zijn. Bij een ouder wordende doelgroep kunnen in de bestaande WWA’s aanpassingen noodzakelijk zijn wanneer meer somatische zorg nodig is. Aandacht wordt dan ook gevraagd voor de levensloopbestendigheid van de voorzieningen. Door ontwikkelingen in de diagnostiek is de doelgroep steeds gedifferentieerder geworden; het gaat om een breed spectrum van autistische stoornissen. Er zijn verschillen in zorgvraag en zelfredzaamheid. Differentiatie in de opzet (verblijfsconcept) is dan ook geboden. Niet alle cliënten passen in het groepsmodel. Aandacht is nodig voor mogelijkheden voor cliënten om zich in de groepsruimte van de groep af te zonderen (en zo los van de groep te kunnen functioneren). Ook in de eigen kamer moet de cliënt zich kunnen terugtrekken en eigen activiteiten ontplooien. Hiermee kunnen decompensatie en probleemgedrag worden voorkomen. Separeervoorzieningen maken geen deel uit van een WWA. In voorkomende gevallen kan gebruik worden gemaakt van de separeervoorzieningen in het APZ. In verband met een overgevoeligheid voor prikkels en veranderingen vereist de doelgroep een voorspelbare situatie. Aan de andere kant wordt gepoogd cliënten, voor zover mogelijk, nieuwe ervaringen te bieden. Veel waarde wordt gehecht aan het kunnen doseren van prikkels. Het werk moet een ‘zingevende’ functie hebben die aansluit bij de individuele mogelijkheden en behoeften van de cliënt. Keuzemogelijkheden uit verschillende en afwisselende vormen van dagbesteding zijn van belang. Naast handmatige werkzaamheden (tuinieren, houtbewerking, glas
27
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
beschilderen, textiele werkvormen, bakkerij enz.) kan ook worden gedacht aan meer administratief of archiefwerk. Cliënten kunnen geen tijdsdruk verdragen (afspraken over productiewerk zijn niet mogelijk). Capaciteit Een omvang van circa 18 plaatsen wordt soms als te kwetsbaar ervaren. Een grotere capaciteit vergroot het draagvlak, biedt meer differentiatiemogelijkheden en een grotere basis voor de ontwikkeling van expertise en transmurale zorgfuncties. Ook kan efficiënter gebruik worden gemaakt van personeel en faciliteiten. Een kleinschalige, niet-institutionele uitstraling wordt belangrijk gevonden. Locatie De situering aan de rand van een APZ-terrein, met de ‘rug naar het APZ’ en de voorkant naar de maatschappij, wordt voor de eigenlijke (zware) WWA-doelgroep als ideaal gezien. Een dergelijke locatie biedt een beschutte, prikkelarme en veilige omgeving. Het APZ kan een achtervangfunctie vervullen. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van verschillende faciliteiten van het APZ (sportzaal, zwembad, tuinactiviteiten e.d.). Lay-out De WWA’s worden bij voorkeur ruim opgezet. Dit geldt zowel voor de verblijfsruimten (cliëntenkamers en huiskamers) als de verkeersgebieden. In de oudere voorzieningen zijn de verkeersruimten vaak te smal waardoor zich incidenten voordoen. Overzichtelijkheid van zowel verblijfs- als verkeersruimten is van belang. De huiskamer is bij voorkeur flexibel van opzet (plekken voor activiteiten in subgroepjes of individueel) waarbij een goed overzicht voor cliënt en personeel mogelijk is. Gecentraliseerd sanitair is ongeschikt (lange wachttijden). In de bestaande WWA’s is relatief weinig ruimte voor staf en beheer opgenomen. Realisatie van meer ruimte voor deze functies wordt wenselijk geacht. Materialisatie Decompensatie van cliënten en probleemgedrag gaan dikwijls gepaard met veel agressie en vaak hebben autistische cliënten een motorische handicap. Om deze redenen zijn toepassingen van deugdelijke materialen zowel voor de bouwkundige elementen als voor de vaste inrichting van groot belang. Belevingsaspecten (healing envorinment) Volgens deskundigen hebben omgevingsaspecten een zeer grote invloed op het gedrag en het welbevinden van mensen met autistische stoornissen. Zij zijn zeer gevoelig voor prikkels. Het is dan ook van belang hier bij de vormgeving en inrichting van de WWA uitdrukkelijk rekening mee te houden. Materiaalkeuze, detaillering en kleurkeuze spelen een belangrijke rol. Denk hierbij bijvoorbeeld aan geluidsisolatie, bij voorkeur zachte, niet sterk contrasterende kleuren en het beperken van wijzigingen in het interieur. Voor installaties houdt dit onder meer in dat deze weinig of geen geluid mogen maken (te denken valt aan verwarming, verlichting, water- en afvoerleidingen) en dat verlichting bijvoorbeeld niet mag knipperen (TL-verlichting). Veel waarde wordt gehecht aan het kunnen doseren van prikkels. In een ruime eigen kamer moet de cliënt zich kunnen terugtrekken. De WWA vormt het thuis voor de cliënten. Vaak verblijft men hier tientallen jaren. Het belang van een woonwensenonderzoek wordt dan ook benadrukt. Cliënten moeten zoveel mogelijk bij de inrichting en
28
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
vormgeving van de voorziening worden betrokken. Dit betekent in de praktijk vaak dat aan cliënten keuzemogelijkheden binnen bepaalde kaders worden voorgelegd. Praktische zaken als kwetsbaarheid, onderhoud, schoonmaak en kleurstelling spelen bij de bepaling van de kaders een rol. Good practices De WWA’s hebben bijna allemaal vanuit zorginhoudelijke overwegingen een andere opzet. Daarmee is geen van de gerealiseerde voorzieningen als dè good practice aan te merken. Zoals onder paragraaf 3.3 beschreven zijn op grond van de zorgvisies specifieke keuzes gemaakt. Met het oog op een toenemende behoefte aan individuele verblijfseenheden zou de lay-out van de voorziening met HAT-eenheden van GGZ-Groningen en GGZ Regio Breda als voorbeeld kunnen gelden. Als sprake is van mogelijke doorstroming van cliënten in de WWA naar andere verblijfsvoorzieningen buiten het instellingsterrein, is de WWA van Emergis een goed voorbeeld. De bouwkundige opzet met afdelingsverblijf, kleinschalig groepsverblijf en individueel verblijf is afgestemd op het functioneringsniveau van de cliënt. In de WWA’s van Adhesie in Deventer en GGZ ’s Hertogenbosch is veel aandacht geschonken aan de ruimtelijkheid en overzichtelijkheid van de huiskamers en het verkeersgebied.
Doorsnede WWA Adhesie Deventer
29
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
3.6 Conclusies en aanbevelingen Conclusies • De oorspronkelijke doelstelling van de WWA, het bieden van een integraal, onderling op elkaar afgestemd, zorgaanbod in de woon-, werk- en vrijetijdssituatie is in de praktijk gerealiseerd en het concept voorziet duidelijk in een behoefte. Wel blijkt dat, ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten, de doelgroep minder homogeen is en is als gevolg hiervan de zorginhoudelijke opzet van WWA’s duidelijk in ontwikkeling. Mede door ontwikkelingen in de diagnostiek is de doelgroep voor de WWA steeds gedifferentieerder geworden, met verschillen in zorgvraag en zelfredzaamheid. • De voorziening is uitdrukkelijk bestemd voor een zware doelgroep, voor wie lichtere, meer genormaliseerde, woonvoorzieningen niet haalbaar zijn en voor wie het perspectief op doorstroming (vrijwel) ontbreekt. • Er zijn momenteel 10 WWA’s gerealiseerd of in oprichting met in totaal 218 plaatsen. Nog niet in alle delen van het land zijn WWA’s beschikbaar. De capaciteit blijft achter bij een eerdere behoefteraming van 275 plaatsen. • Een WWA heeft doorgaans een capaciteit van rond de 20 plaatsen. Deze wordt soms als te kwetsbaar ervaren. • Voor de situering van de WWA gaat over het algemeen de voorkeur uit naar de rand van een APZterrein, waar een beschutte, prikkelarme en veilige omgeving wordt geboden. Aanbevelingen • Gezien de toenemende differentiatie in de doelgroep wordt een mix van verblijfconcepten binnen de WWA aanbevolen. Hiermee kan beter aan de zorgvraag en de keuzevrijheid van de cliënten tegemoet worden gekomen. • Aandacht moet worden besteed aan de levensloopbestendigheid van de WWA. • Aanbevolen wordt initiatieven te ontwikkelen voor gebieden waar WWA’s nog ontbreken (met name Noord-Holland en Limburg). • De voorkeur gaat uit naar een iets grotere capaciteit van een WWA dan thans gebruikelijk (20 plaatsen) met meer differentiatiemogelijkheden en een bredere basis voor expertiseontwikkeling. • Bij de opzet van de WWA wordt in het bijzonder aandacht gevraagd voor het creëren van mogelijkheden voor cliënten om zich in de groepsruimte van de groep af te zonderen daar cliënten niet altijd in een groep kunnen participeren. Ook moet de eigen kamer voldoende mogelijkheden bieden om zich terug te kunnen trekken en eigen activiteiten te ontplooien. Hiermee kan decompensatie en probleemgedrag worden voorkomen. • Gezien het langdurige verblijf in een WWA wordt het belang van een woonwensenonderzoek benadrukt. Cliënten moeten zoveel mogelijk bij de inrichting en vormgeving van de voorziening worden betrokken. • Door een grote gevoeligheid voor prikkels spelen belevingsaspecten een belangrijke rol bij de huisvesting van mensen met een autistische stoornis. Materiaalkeuze, detaillering, kleurkeuze, geluidsisolatie, het kunnen doseren van prikkels en het bieden van keuzemogelijkheden aan de cliënt bij de inrichting kunnen als punten van aandacht bij de planvorming genoemd worden.
30
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
4. Logeervoorzieningen 4.1 Zorginhoudelijk kader Logeervoorzieningen bieden gedurende de weekends en de schoolvakanties kortdurende opvang aan kinderen en jeugdigen met chronische psychiatrische problematiek. Standpunt minister Op 1 november 1999 werd door de minister van VWS haar standpunt bekend gemaakt omtrent de ontwikkeling van deze voorzieningen. Volgens dit standpunt vormt de logeerfunctie, naast ondersteuning en begeleiding in de gezinssituatie en in de onderwijssituatie, een belangrijk onderdeel van een opvoedingsondersteunend programma voor thuis opgroeiende kinderen en jeugdigen met chronische psychiatrische problematiek. De logeeropvang wordt geboden door de (intramurale) GGZ-instellingen, doorgaans de instellingen die over capaciteit voor kinderen en jeugdigen beschikken (de thuis- en schoolbegeleiding wordt geboden door de RIAGG (autismeteams) en de poliklinieken voor kinder- en jeugdpsychiatrie). De doelgroep van de logeervoorzieningen bestaat uit kinderen en jeugdigen met ernstige ontwikkelingsstoornissen (waaronder autistische stoornissen), blijvende gedragstoornissen (waaronder ADHD), chronische psychotische stoornissen en chronisch invaliderende stemmingsstoornissen. De cliënten moeten over een AWBZ-indicatie beschikken. De logeervoorziening biedt verzorging en begeleiding gedurende een kortdurend verblijf met een recreatief karakter. Er vindt uitdrukkelijk geen behandeling plaats. Het doel is een tijdelijke ontlasting van het gezin. Een sterke institutionalisering van de logeervoorziening wordt ongewenst geacht. Het logeren moet zoveel mogelijk plaatsvinden in een normale omgeving. De voorkeur gaat dan ook naar vestiging buiten het instellingsterrein, al zijn locaties op het instellingsterrein zonder een institutionele uitstraling denkbaar. Bouwmaatstaven logeervoorzieningen Door de minister van VWS werden op 20 december 2001 de Bouwmaatstaven voor logeervoorzieningen in de GGZ-sector goedgekeurd. Deze bouwmaatstaven bevatten een nadere uitwerking van de inhoudelijke voorwaarden met hun ruimtelijke consequenties die (destijds) bij de vormgeving van een logeervoorziening in acht moesten worden genomen. De volgende zorginhoudelijke uitgangspunten werden in dit verband geformuleerd. De voorziening biedt logeeropvang gedurende één weekend per jaar en drie schoolvakantieweken per jaar. De groepsgrootte is bepaald op 6 plaatsen. Om te voorkomen dat een voorziening te grootschalig wordt en een institutioneel karakter krijgt zou een capaciteit van 18 plaatsen als absolute bovengrens moeten gelden. Er worden zowel binnenshuis als buitenshuis activiteiten georganiseerd. Binnenshuis moeten ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn voor groeps- en individuele activiteiten. Bij voorkeur wordt uitgegaan van een goed bereikbare locatie buiten de hoofdlocatie van de instelling in een genormaliseerde omgeving (‘in de wijk’), waarbij gebruik zou moeten worden gemaakt van het bestaande woningaanbod en de in wijk aanwezige algemene voorzieningen. Een ruim buitengebied, met mogelijkheden voor uitloop en spelen om en nabij de voorziening, wordt van groot belang geacht (vooral voor jonge kinderen en kinderen met ADHD).
31
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Als echter wordt gekozen voor een situering op de hoofdlocatie van de instelling, dan moet de logeervoorziening als een vrijstaande, enigszins apart gelegen, zo mogelijk vanaf de openbare weg toegankelijke voorziening (met een eigen entree) gerealiseerd worden. Beleidsregels ex artikel 3 WZV De beleidsregels vermelden dat logeeropvang een voorziening is die is ontstaan vanuit de vraag van de ouders. Deze zijn direct betrokken bij de oprichting van deze voorzieningen. Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen Met de vaststelling door de Minister van de Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen op 15 januari 2004 gelden de bovengenoemde Bouwmaatstaven voor logeervoorzieningen niet meer. De nieuwe Bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen zij ook voor logeervoorzieningen van toepassing. In de nieuwe bouwmaatstaven vallen logeervoorzieningen, gezien het zorgaanbod, in de categorie ‘licht’. In een logeervoorziening vindt immers geen behandeling, activerende begeleiding of intensieve verpleging plaats, maar alleen verblijf met begeleiding. Er is sprake van kleinschalig groepsverblijf. Hierbij geldt een maximale groepsgrootte van 6 personen. Uitgegaan wordt van afstootbare voorzieningen (zoveel mogelijk aansluitend op reguliere woningbouw of door huur). Voor het verblijf wordt uitgegaan van éénpersoonskamers en van gecentraliseerd sanitair. Dit laatste is in afwijking van de eis voor kamergebonden individueel sanitair zoals deze voor de meeste voorzieningen uit de bouwmaatstaf geldt. Uitgangspunt is dat voor ondersteunende diensten gebruik kan worden gemaakt van reeds bestaande faciliteiten op de hoofdlocatie van de instelling. 4.2 Bouwkundig-functioneel en financieel kader Voor de bepaling van de rekenoppervlakte van een logeervoorziening wordt van het verblijfsconcept kleinschalig groepsverblijf met ondersteunende begeleiding uit de maatstaf AWBZ-voorzieningen uitgegaan. Bij een capaciteit van 6 en 12 plaatsen komt de rekenoppervlakte op respectievelijk 296 m² en 591 m² ofwel circa 49 m² per plaats uit. De meeste bestaande voorzieningen zijn gerealiseerd op basis van de oude bouwmaatstaven voor logeervoorzieningen. De destijds geldende rekenoppervlakte bedroeg respectievelijk 48 m² en 44 m² per plaats. Ten opzichte van de oude bouwmaatstaven zijn de eisen waaraan een logeervoorziening moet voldoen versoepeld. Golden voorheen eisen ten aanzien van de aanwezigheid van een aantal ruimten en de oppervlakte daarvan, thans gelden enkele algemene basiskwaliteiteisen ten aanzien van ligging en toegankelijkheid. De maximale groepsgrootte is op 6 plaatsen gesteld. Er moeten eenpersoonskamers met een oppervlakte van 10 m² worden gerealiseerd en er moet 8 m² per plaats aan gemeenschappelijke verblijfsruimten aanwezig zijn. Mede gelet op de gewenste genormaliseerde situering van logeervoorzieningen werd in de oude maatstaf zoveel mogelijk van gebruik van woningen (met tuin in verband met speelmogelijkheden) in de wijk uitgegaan. Om die reden en mede met het oog op afstootbaarheid was realisatie in huur het uitgangspunt. De hoogte van de huur per plaats was daarom ook geënt op de huur van woningen op de woningmarkt. Naast de huur werden beperkte aanvullende investeringskosten voor aanpassing van de woningen en (her)inrichting van de tuin toegestaan.
32
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Met het van kracht worden van de geharmoniseerde AWBZ-maatstaven zijn de eisen voor een genormaliseerde situering minder expliciet geformuleerd. In de maatstaven wordt gesproken van een zoveel mogelijk genormaliseerde situering. Over de eigendomsituatie wordt geen concrete uitspraak meer gedaan. In zijn algemeenheid geldt dat voor voorzieningen met specifieke bouw eigendom de voorkeur heeft; voor de overige voorzieningen is dit huur. Specifieke bouw betreft meestal voorzieningen voor de categorieën zwaar en beveiligd uit de AWBZ-maatstaven. De voorzieningen voor de categorie licht vergen vaak geen specifieke bouw waardoor huur de voorkeur heeft. Voor de jaarhuur wordt op basis van de Bouwkostennota 2004 een bedrag van gemiddeld € 65,50 per m² toegestaan. Op basis van de rekenoppervlakte komt de jaarhuur per plaats daarmee uit op gemiddeld € 3.210,--. Indien de voorziening in eigendom wordt gerealiseerd bedraagt het toegestane investeringsbedrag op prijspeil januari 2004, inclusief grondkosten gemiddeld € 71.500,-- per plaats. Indien de voorziening in een zelfstandige bouwstroom wordt gerealiseerd en de capaciteit daarvan minder dan 12 plaatsen (op één postcode) omvat, is een toeslag op de investeringskosten (exclusief grond- en startkosten) van maximaal 20% mogelijk. 4.3 Capaciteit Inmiddels beschikken 12 GGZ-instellingen over in totaal 132 logeerplaatsen. Daarnaast zijn verklaringen afgegeven voor uitbreiding met nog eens 40 plaatsen. instelling Leeuwarden - GGZ Friesland Ede- SKJPON Deventer – Adhesie Doorwerth - Dr. Leo Kannerhuis Amersfoort - Symfora groep Alkmaar – Triversum Amsterdam - De Bascule Den Haag - De Jutters Barendrecht – RMPI Etten-Leur – GGZ Regio Breda Den Bosch - GGZ ‘s-Hertogenbosch Venlo - Zorgcircuits Venlo TOTAAL peildatum: februari 2005
verklaring 12 6 8 24 12 24 12 24 24 6 12 8 172
vergunning ‘hoofdlocatie’ stand alone 12 6 8 24 6 6 12 6 12 6 12 6 8 8 40 92
tijdelijk ja ja nee ja nee nee ja nee nee ja ja ja 70
De spreiding van de beschikbare logeervoorzieningen is niet evenwichtig. Met name in het noorden zijn weinig logeervoorzieningen aanwezig. Van de gerealiseerde logeerplaatsen zijn 40 plaatsen gehuisvest op of annex een instellingsterrein. De overige 92 plaatsen zijn gerealiseerd in een stand alone situatie. Van de gerealiseerde capaciteit is meer dan helft (70 plaatsen) gehuisvest in tijdelijke voorzieningen.
33
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
4.4 Praktijkervaringen en nieuwe ontwikkelingen Algemeen Vanaf 2000 zijn in totaal 15 logeervoorzieningen gerealiseerd met een capaciteit die tussen de 6 en 36 plaatsen ligt. Slechts vijf van de vijftien voorzieningen zijn in definitieve huisvesting gerealiseerd. De overige voorzieningen beschikken over een tijdelijke vergunning. Reden voor het groot aantal tijdelijke vergunningen is dat binnen de gewenste korte termijn (er bestond een grote druk onder invloed van de wachtlijsten) geen voorzieningen waren te realiseren die aan de gestelde eisen ten aanzien van de locatie en gebouw voldeden. In veel gevallen zijn de tijdelijke voorzieningen niet in een genormaliseerde setting gesitueerd. Ze zijn of op een hoofdlocatie van een instelling of buiten de bebouwde kom gelokaliseerd. Daarnaast beschikken veel voorzieningen over een beperkte oppervlakte per plaats of voldoen met name de kamers niet aan de oppervlakte-eisen. Zorginhoudelijke aspecten De logeervoorziening wordt in de praktijk als een goed middel gezien om de draagkracht van de ouders en het gezin te vergroten. Door gebruik te maken van de logeermogelijkheid kan de cliënt ‘langer ambulant worden gehouden’. Het beoogde doel van de logeervoorzieningen lijkt te zijn bereikt. De voorziening is hiermee een nuttige aanvulling gebleken op de bestaande voorzieningen in de kinder- en jeugdpsychiatrie. In de logeervoorzieningen wordt niet behandeld, evenmin vinden er trainingen plaats. Kinderen komen om te ontspannen. Geprobeerd wordt het kind het naar de zin te maken. Niettemin kan van logeren een therapeutisch effect uitgaan. Kinderen doen positieve ervaringen op, ze leren spelenderwijs met leeftijdsgenoten om te gaan in een groep waar ze geaccepteerd worden, en (vrije) tijd structuur te geven. De zelfredzaamheid wordt vergroot. Gezien de beperkte capaciteit is de logeerperiode vaak gelimiteerd. Dit doet niet altijd recht aan de vraag of de behoefte aan logeermogelijkheden. Van de kant van de NVA is aangegeven dat er behoefte bestaat aan meer flexibiliteit bij de opvangmogelijkheden. Nu is een vast weekend per maand gebruikelijk. Dit zou meer vraaggestuurd kunnen worden vormgegeven. Capaciteit Een combinatie van een aantal logeerhuizen op één locatie wordt vanuit het veld uit bedrijfsmatige overwegingen wenselijk geacht. Een groot voordeel is dat men flexibeler is bij de invulling van activiteiten (kinderen kunnen even in een andere groep worden ondergebracht als zij met een bepaalde externe activiteit niet kunnen of willen meedoen). Ook kan personeel efficiënter worden ingezet. Wel wordt gehecht aan een niet-institutionele uitstraling van de logeervoorziening. De in de oude maatstaven genoemde maximale capaciteit van 18 plaatsen op één locatie wordt door sommige instellingen als te klein beschouwd. Zij noemen als minimum capaciteit 24 plaatsen voor een goed exploiteerbare eenheid met voldoende mogelijkheden voor onderlinge ondersteuning (zie situatietekening voorziening RMPI). Om onderproductie (door het afzeggen van een logeerweekend of –week) tegen te gaan kan de realisering van een ‘overbed’ wenselijk zijn.
34
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Locatie In de bouwmaatstaven logeervoorzieningen werd voor de locatie expliciet vermeld dat deze in een woonwijk moet liggen, zodat van een genormaliseerde situering sprake is, een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer gewaarborgd is en dat op een gemakkelijke wijze van bestaande algemene voorzieningen (in de wijk) gebruik kan worden gemaakt. Uit de praktijk is gebleken dat een dergelijke locatie vaak moeilijk is te vinden. Van de 15 gerealiseerde voorzieningen zijn er zes die min of meer aan dit criterium voldoen. De overige zijn op of aan de rand van een instellingsterrein of op een locatie in een landelijk gebied gelegen. In de toelichting bij ingediende plannen en bij de bezoeken is aangegeven dat door ouders, kinderen en hulpverleners aan een locatie in een genormaliseerde omgeving weinig belang wordt gehecht. Vanuit de logés gedacht is een locatie in een veilige prikkelarme, verkeersluwe omgeving met veel mogelijkheden voor buitenactiviteiten (speelmogelijkheden) van belang. Voorts versterkt vanwege het feit dat de kinderen het merendeel van het jaar genormaliseerd in de thuissituatie zijn gehuisvest, een bijzondere locatie het “vakantiekarakter” van het verblijf. Een voordeel van situering op (aan de rand van) een instellingslocatie is dat in incidentele gevallen gebruik zou kunnen worden gemaakt van een achtervangfunctie. Daarnaast kan eventueel gebruik worden gemaakt van de op het terrein aanwezige voorzieningen. Wanneer de logeervoorziening niet bezet is kan deze door de instelling eventueel voor andere doeleinden gebruikt worden (bijv. voor vergaderingen, deeltijdbehandeling of ambulante functies). Dit kan de exploitatie van de logeervoorzieningen gunstig beïnvloeden. Als belangrijk wordt ervaren dat de logeervoorzieningen een eigen entree vanaf de openbare weg hebben los van de hoofdentree van de eventueel nabij gelegen instelling (zie foto’s voorziening Amersfoort)
logeervoorziening Symfora Groep in Amersfoort (rand instellingsterrein) Lay-out De gebouwen waarin logeervoorzieningen zijn gerealiseerd en de lay-out van logeervoorzieningen zijn zeer divers. Logeervoorzieningen zijn o.a. ondergebracht in verbouwde gekoppelde woningen, verbouwde woningen met bedrijfsruimte, een boerderij, een verbijfsafdeling van een epilepsiecentrum, een aangepast kloostergebouw, voormalige paviljoens van de jeugdhulpverlening en een voormalig schippersinternaat. De oppervlakte per plaats ligt tussen de 32 m² en de 53 m². De grootste voorziening heeft een capaciteit van 24 plaatsen, de kleinste 6 plaatsen.
35
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
In alle gevallen zijn de logeerplaatsen in groepen van zes gehuisvest. Dit wordt als de ideale groepsgrootte gezien (exploiteerbaarheid en hanteerbaarheid van de groep spelen hierbij een rol). Iedere groep beschikt over een eigen woonareaal bestaande uit tenminste een huiskamer, keuken, voldoende slaapplaatsen (één- of tweepersoonskamers) en een kamer voor een slaapwacht. In de grotere voorzieningen komen daarnaast een of meerdere multifunctionele ruimten (soms in een verbouwde garage of berging gesitueerde hobbyruimte) en een kantoor voor. Behalve bij het genoemde schippersinternaat liggen de huiskamers van alle woonarealen op de begane grond, aansluitend op een eigen tuin. De slaapkamers liggen meestal op de verdieping en op de zolder. Meer dan drie bouwlagen komen niet voor. In enkele voorzieningen zijn kamers geschikt voor rolstoelgebruik aanwezig. In de praktijk blijkt dat de kamers voor dit specifieke doel nauwelijks worden gebruikt en als normale logeerkamer worden ingezet. Door aanpassing van bestaande woningen of door inpassing van een logeervoorziening in één bouwstroom met woningen zijn qua lay-out goede logeervoorzieningen ter realiseren.
Begane grond
Verdieping
Plattegrond logeervoorziening in kwadrantwoningen De Jutters te Den Haag
36
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Plattegrond logeervoorziening Symfora Groep in woningbouwplan te Almere
37
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
Materialisatie Voor voorzieningen in de categorie licht van de bouwmaatstaven wordt van een afwerkingniveau uitgegaan zoals dat gebruikelijk is op de woningmarkt. Voor logeervoorzieningen blijkt dit afwerkingsniveau op sommige aspecten te licht. Dit houdt verband met de kenmerken van de doelgroep (motoriek en beweeglijkheid). Het gevolg is dat er regelmatig bouwkundige herstelwerkzaamheden (o.a. vervangen van deuren, herstellen van afwerkingen) in een logeervoorziening moeten plaatsvinden. Belevingsaspecten (healing environment) Bij de keuze van de locatie geeft men in veel gevallen de voorkeur aan ‘rust en ruimte’. Een tuin en voldoende uitloopmogelijkheid vergroten de bewegingsvrijheid en de speelmogelijkheden (zie situatietekening Dr. Leo Kannerhuis). Een ruim opgezette voorziening met veel mogelijkheden voor activiteiten in kleinere groepjes (liefst aparte ruimtes voor verschillende activiteiten, bijv. knutselen, werken met computer, disco) wordt als ideaal gezien. De huiskamer moet ruim zijn en mogelijkheden bieden voor activiteiten in verschillende groepjes en mogelijkheden om zich uit de groep terug te trekken. Belangrijk is dat er toch goed overzicht over de huiskamer aanwezig is (zie tekening Dr. Leo Kannerhuis). Bij de inrichting van de logeervoorziening gaat de voorkeur uit naar een huiselijke sfeer. Met name bij autisten moet rekening worden gehouden met een (over)gevoeligheid voor geluid (ook van installaties in de woning), onrustige, sterk contrasterende kleuren (pasteltinten hebben voorkeur) en veranderingen in het interieur.
logeervoorziening van het Dr. Leo Kannnerhuis Good practice In het kader van het opstellen van dit rapport zijn twee logeervoorzieningen bezocht. Voorts is een aantal door het Bouwcollege beoordeelde plannen met elkaar vergeleken. De logeervoorzieningen van het Dr. Leo Kannerhuis in Nijmegen voldoen aan veel eisen en wensen zoals hiervoor zijn geformuleerd. Zo ligt de voorziening in een rustige ruime omgeving aan de periferie van de stad. Er is veel gevarieerde speelruimte rondom en nabij de voorziening. De logeerhuizen zelf zijn ruim van opzet en beschikken over een ruime algemene huiskamer waarbinnen plekken zijn voor kleinschalige activiteiten zonder dat het overzicht over de ruimte verloren gaat. Voorts ligt op de begane grond een ruime keuken die ook in het kader van activiteiten wordt gebruikt. Op de verdieping zijn voldoende grote slaapkamers en enkele
38
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
multifunctionele ruimten die voor een bepaalde activiteit (disco, knutselen,computer) zijn bestemd, aanwezig. De voorziening beschikt over veel glasoppervlakte waardoor deze een ruimtelijke indruk maakt en waardoor er van alle zijden ruim zicht op de omgeving (speelgelegenheden) is. De oppervlakte van de logeervoorzieningen voldoet daarnaast nagenoeg aan de oppervlakte die volgens de maatstaven is toegestaan. Eventueel noodzakelijke assistentie of ondersteuning kan vanuit de omliggende logeerhuizen worden verleend of vanuit de hoofdlocatie van het Dr. Leo Kannerhuis op een kwartier rijden van de voorziening. Ondersteuning is gewaarborgd door 24-uurs bereikbaarheid van de hoofdlocatie.
Logeervoorziening Dr. Leo Kannerhuis te Nijmegen
39
Evaluatie nieuwe GGZ-voorzieningen signaleringsrapport
4.5 Conclusies en aanbevelingen Conclusies • De logeervoorziening beantwoordt in de praktijk aan de oorspronkelijke doelstelling, het vergroten van de draagkracht van de ouders en het gezin met een kind met chronische psychiatrische problematiek. • Er is duidelijk sprake van een capaciteitstekort, waardoor onvoldoende aan de vraag kan worden beantwoord. • Door de grote vraag (en de beperkte capaciteit) is de logeerperiode vaak gelimiteerd. Dit doet niet altijd recht aan de behoefte aan logeermogelijkheden. • Inmiddels zijn of worden 172 plaatsen in logeervoorzieningen gerealiseerd. De spreiding over het land is niet evenwichtig. Een groot deel van de voorzieningen is nog in tijdelijke huisvesting ondergebracht. • Een combinatie van een aantal logeerhuizen op één locatie wordt vanuit het veld uit bedrijfsmatige overwegingen wenselijk geacht. Onderproductie kan met een ‘overbed’ worden tegengaan. • Uit de praktijk is gebleken dat een locatie in een woonwijk (wat oorspronkelijk het uitgangspunt was bij de ontwikkeling van logeervoorzieningen) vaak moeilijk is te vinden. De meeste logeervoorzieningen zijn op of aan de rand van een instellingsterrein of op een locatie in een landelijk gebied gelegen. Door ouders, kinderen en hulpverleners wordt aan een locatie in een genormaliseerde omgeving weinig belang gehecht. De voorkeur wordt gegeven aan een locatie in een veilige prikkelarme, verkeersluwe omgeving met veel mogelijkheden voor buitenactiviteiten (speelmogelijkheden). Aanbevelingen • Aanbevolen kan worden meer initiatieven voor logeervoorzieningen te ontwikkelen. • De opvangmogelijkheden in logeervoorzieningen zouden flexibeler moeten zijn en beter bij de vraag moeten aansluiten. • Uit het oogpunt van een verantwoorde exploitatie en differentiatie in het zorgaanbod kan een clustering van enkele logeerhuizen op één locatie overwogen worden. • Gezien de wensen van ouders en cliënten en de mogelijkheden voor activiteiten kan de voorkeur uitgaan naar een (instellings)locatie, waar doorgaans veel ruimte en groen aanwezig zijn. Door een kleinschalige opzet en een eigen entree vanaf de openbare weg kan een institutionele uitstraling worden voorkomen. • Een ruim opgezette voorziening geeft veel mogelijkheden voor activiteiten in kleinere groepjes. Bij de inrichting van de logeervoorziening gaat de voorkeur uit naar een huiselijke sfeer. Met name bij autisten moet rekening worden gehouden met een (over)gevoeligheid voor prikkels (geluid, kleuren e.d.).
40