Europese Defensie: het Nederlandse EU-voorzitterschap Auke Venema en Dick Zandee
Nederland heeft als EU-voorzitter het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid in de tweede helft 2004 een aantal impulsen gegeven. De oprichting van zeer snel inzetbare EU Battlegroups en de lancering van Operatie ALTHEA in Bosnië en Herzegovina zijn de meest tastbare resultaten op EVDB-gebied. Er is echter meer bereikt. Hoe zijn deze resultaten geboekt? Welke voorbereidingen zijn getroffen, hoe verliepen de onderhandelingen in Brussel, waar en wanneer vielen de besluiten? De auteurs blikken terug op de defensie-aspecten van het Nederlandse EU-voorzitterschap. Verwachtingen In de zomer van 2003 was de lucht boven het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) donker gekleurd. De Amerikaans-Britse aanval op Irak en de Duits-Franse reactie daarop had de transatlantische relatie beschadigd. De Verenigde Staten staken hun ongenoegen niet onder stoelen of banken. Van een overname van de NAVO-missie SFOR in Bosnië-Herzegovina, waartoe de Europese Unie al de bereidheid had uitgesproken, zou voorlopig geen sprake zijn. Ook het EVDB stond onder druk. Het overleg tussen de regeringsleiders van België, Duitsland, Frankrijk en Luxemburg op 28 april 2003 ter versnelling van de ontwikkeling van het EVDB zette kwaad bloed bij de overige EU-lidstaten. Met name het voorstel voor de oprichting van een Europees militair hoofdkwartier in de Brusselse randgemeente Tervuren zette de verhoudingen op scherp. De meeste Europese landen vonden het onbegrijpelijk dat de ‘Bende van Vier’ de toch al gespannen verhouding met de Verenigde Staten nog verder te belastten. De VS reageerden inderdaad fel op ‘Tervuren’, zoals het initiatief voortaan bondig door het leven ging. Volgens Washington druiste een Europees hoofdkwartier geheel in tegen ‘Berlijn-plus’, de in 2003 gemaakte afspraak dat de EU bij de uitvoering van EU-geleide operaties een beroep kan doen op NAVO-middelen en -capaciteiten, waaronder hoofdkwartieren. De reeds verstoorde transatlantische betrekkingen raakten verder in het slop. In dezelfde periode waren de voorbereidingen voor het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie op gang gekomen. Een aantal vragen lag voor: wat kon Nederland verwachten? Waarop zou Den Haag zich moeten richten, gezien de verwarde situatie op EVDB-terrein? Het waren inhoudelijke vragen, die vooralsnog niet hoefden te worden beantwoord. Het ministerie van Defensie, dat tijdens het EU-voorzitterschap het voortouw zou hebben wat betreft de militaire aspecten van het EVDB, concentreerde zich in die periode op de verwezenlijking van de organisatorische randvoorwaarden. Het voorzitterschap vereiste in de eerste plaats goed ingewerkte teams, zowel in Den Haag als in Brussel, om de extra werklast te kunnen opvangen. Ook de organisatie van diverse evenementen, met als hoogtepunt de vergadering van de EU-ministers van Defensie in Noordwijk, diende tijdig ter hand te worden genomen. Hetzelfde gold voor de intensivering van de contacten met andere EU-lidstaten om bij de voorbereiding van en tijdens het voorzitterschap over het vereiste bilaterale netwerk te beschikken. Tegen deze achtergrond werd op het ministerie van Defensie op 1 september 2003 de Taakgroep EU-voorzitterschap ingesteld. Hierin bundelden de Defensiestaf en de Directie Algemene Beleidszaken hun krachten. Tegelijkertijd werd in Brussel begonnen met de personele versterking en de co-locatie van het EU-deel van de Permanente Militaire Vertegenwoordiging (PMV) en de Politiek en Veiligheids Comité (PSC)-afdeling van de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie (PV EU). Met Buitenlandse Zaken werden procedures afgesproken om nauwe samenwerking en
1
permanente afstemming met betrekking tot het voorzitterschap te verzekeren. Tegen het eind van 2003 waren in Den Haag en in Brussel de personele en organisatorische voorbereidingen voltooid. Kentering In diezelfde periode was het EVDB, tamelijk snel en voor velen onverwacht, de problemen als gevolg van Irak en ‘Tervuren’ te boven gekomen. Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, die kort tevoren nog tegenover elkaar stonden, namen tijdens het Italiaanse EUvoorzitterschap (tweede helft 2003) diverse initiatieven ter versterking van het EVDB. Zo werd voorgesteld een nieuwe militaire capaciteitendoelstelling voor de Europese Unie te formuleren. Deze Headline Goal 2010 zou met name moeten worden gericht op de verbetering van de kwaliteit van de Europese krijgsmachten, met name waar het ging om interoperabiliteit, uitzendbaarheid en voortzettingsvermogen. Een tweede voorstel, in eerste instantie van Brits-Franse zijde, hing hiermee nauw samen. De EU zou vanaf 2007 moeten kunnen beschikken over zogenaamde Battlegroups om op een verzoek van de Verenigde Naties zeer snel te kunnen reageren op een ernstige crisis. EU-lidstaten zouden in dat kader kwalitatief hoogwaardige, snel inzetbare eenheden van zo’n 1.500 militairen met de nodige ondersteuning gedurende een half jaar gereed moeten houden voor ontplooiing. De EU Battlegroups werden impliciet opgenomen in de ontwerpGrondwet van de EU, namelijk als een vorm van gestructureerde samenwerking op het terrein van snelle militaire reactiecapaciteiten. De ontwerp-Grondwet voorzag tevens in de oprichting van een Europees Defensie Agentschap (EDA). De EU-lidstaten besloten echter de ratificatie niet af te wachten, maar het Agentschap al in 2004 op te richten. Een andere positieve ontwikkeling betrof Bosnië en Herzegovina. De Verenigde Staten lieten doorschemeren alsnog bereid te zijn op termijn mee te werken aan de beëindiging van de NAVO-operatie SFOR en deze te laten opvolgen door een militaire EU-missie met gebruik van NAVO-middelen. De Amerikaanse bereidwilligheid hing nauw samen met het compromis dat de EU-lidstaten in november 2003 bereikten over Tervuren. De grote Amerikaanse inspanningen in Irak en Afghanistan speelden waarschijnlijk ook een rol. Het voorstel voor de oprichting van een Europees militair hoofdkwartier ging van tafel. In plaats daarvan zou een civiel-militaire planningcel worden opgericht binnen de EU Militaire Staf (EUMS) en zouden permanente militaire liaisons tussen de EUMS en het militaire hoofdkwartier van de NAVO in Mons (SHAPE) worden gevestigd. Deze kentering zou van grote invloed zijn op het Nederlandse EU-voorzitterschap. Met de lancering van bovenstaande initiatieven en de aanstaande overgang van SFOR naar een EU-geleide operatie was het EVDB-landschap drastisch gewijzigd. Het Nederlandse voorzitterschap zou niet meer in het teken hoeven te staan van het overbruggen van tegenstellingen of, in het slechtste scenario, van algehele stagnatie. Integendeel, de beleidsdocumenten inzake de Headline Goal 2010, de Battlegroups, de oprichting van het Europees Defensie Agentschap en een EU-vervolgoperatie voor SFOR werden, conform de opdracht van de Europese Raad van december 2003, onder het Ierse EU-voorzitterschap opgesteld en goedgekeurd. Het Nederlandse voorzitterschap kreeg de taak om de genomen EVDB-initiatieven te implementeren, waarbij het kon rekenen op een breed draagvlak waaronder initiatiefnemers Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Voorbereiding Het Ierse voornemen om het voorzitterschap op EVDB-terrein low key te benaderen was ruw doorkruist. Vanwege de gevoeligheid van het EVDB in het voormalig neutrale Ierland, had Dublin voornamelijk op de winkel willen passen, maar werd als voorzitter belast met de opstelling van de bovengenoemde richtinggevende beleidsdocumenten.
2
Voor Nederland lag de situatie geheel anders. Sinds de lancering van het EVDB in 1999 had Nederland actief geparticipeerd in de ontwikkeling ervan. Daarbij zette Nederland zich met name in voor militaire capaciteitversterking, onder meer via het initiatief voor het European Capability Action Plan (ECAP) in 20011, en voor nauwe samenwerking tussen de EU en de NAVO via de EU-NAVO-regelingen. De implementatie van de nieuwe EVDB-initiatieven bood het Nederlandse voorzitterschap een uitstekende gelegenheid om opnieuw accenten te plaatsen. In het late najaar van 2003 begon in Den Haag de Taakgroep Voorzitterschap met de inhoudelijke voorbereiding van het voorzitterschap. In nauw overleg met de politieke en ambtelijke leiding werd de algemene inzet ten aanzien van de militaire aspecten van het EVDB geformuleerd en gedeeld met het team in Brussel en met Buitenlandse Zaken. Daarin stond de versterking van de militaire capaciteiten centraal. Minister van Defensie Henk Kamp zette in dat verband van meet af aan een duidelijke koers uit. Er diende duidelijkheid te bestaan over de Europese militaire tekortkomingen en de EU-lidstaten dienden goede afspraken te maken over het aanpakken van die tekorten. De kwaliteitsverbetering van de Europese krijgsmachten diende meetbaar te worden gemaakt aan de hand van standaarden, ‘benchmarks’ en criteria. Dit resulteerde in december 2003 in een Nederlands document zonder officiële status, waarin deze inzet werd gekoppeld aan de Headline Goal 2010. In het document werd onder meer voorgesteld een Military Capability Commitment Conference te houden en het ECAP te evalueren. Met de verspreiding van het non-paper onder de EU-lidstaten gaf Defensie het startschot voor zijn voorzitterschap. Tijdens het Ierse voorzitterschap diende het nodige draagvlak te worden verworven voor de algemene Nederlandse inzet en de vertaling daarvan in het Nederlandse mandaat.2 In dat kader bezocht minister Kamp tussen december 2003 en juli 2004 diverse collega’s om zijn doelstellingen persoonlijk toe te lichten. Als eerste sprak hij met zijn toenmalige Ierse collega, Michael Smith. Ook op ambtelijk niveau werden diverse besprekingen gehouden, te beginnen met Dublin. Ook andere landen met uitgesproken EVDB-opvattingen, zoals het neutrale Zweden, of van gewicht (Polen, Spanje) werden benaderd. De contacten met Berlijn, Parijs en Londen waren bijzonder intensief, zowel op ministerieel als op ambtelijk niveau. Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk spelen immers een toonaangevende rol binnen het EVDB, hetgeen door de recente EVDBinitiatieven nog eens was onderstreept. Aldus werd een bilateraal netwerk opgebouwd dat het voorzitterschap in staat zou moeten stellen de nodige voortgang te boeken bij de implementatie van de nieuwe EVDB-initiatieven en bij het leggen van specifieke Nederlandse accenten. Dit netwerk bleek bij de vaststelling van het Nederlandse mandaat en tijdens het Nederlandse voorzitterschap inderdaad van cruciaal belang. Zo was het minister Hoon van het Verenigd Koninkrijk, die in het voorjaar als eerste steun betuigde aan het Nederlandse idee voor de ECAP-evaluatie. De Franse minister van Defensie, mevrouw Alliot-Marie, toonde zich in de zomer bereid op Nederlands verzoek de verbetering van de coördinatie van het strategisch transport te agenderen. Minister Struck van Duitsland verleende op verzoek van minister Kamp zijn medewerking ten aanzien van de EU Battlegroups. Verder konden verschillen van inzicht met betrekking tot het mandaat en, later, van diverse voorzitterschapsdocumenten tijdig – dat wil zeggen voor de plenaire behandeling in de Brusselse fora – worden gesignaleerd, besproken en opgelost. Het ging overigens zeker niet alleen om de ‘grote drie’. Ook de persoonlijke contacten die in het voorjaar van 2004 met andere landen waren gelegd, bleken van grote waarde, onder meer bij de ECAP-evaluatie en de EU Battlegroups. Wat betreft het werk in Brussel diende uiteraard eerst te worden afgewacht wat de resultaten van het Ierse voorzitterschap waren. In de maanden mei-juni was het beeld duidelijk:.de
3
Ieren hadden gedaan wat van hun gevraagd was en leverden een lange waslijst van resultaten af. In samenspraak tussen Den Haag en Brussel begon Nederland als aanstaand EU-voorzitter met de opstelling van het EVDB-mandaat. Daarbij hanteerde Nederland de inmiddels breed uitgedragen algemene uitgangspunten: zo kort en helder mogelijk, gericht op concrete resultaten. Op die wijze kon tevens gebroken worden met de slechte gewoonte om de EVDB-mandaten steeds langer te maken door alle lopende activiteiten en nieuwe initiatieven op te sommen, inclusief nationale activiteiten. Door vooraf bilateraal inspraak te verlenen aan de belangrijkste Europese partners, verkreeg Nederland begin juni 2004 in Brussel snel instemming van alle EU-lidstaten voor het eigen EVDB-mandaat. Dit was teruggebracht van 24 ‘opdrachten’ (Ierse mandaat) naar tien, onder meer door alle lopende activiteiten onder te brengen in generieke beschrijvingen. Op militair EVDB-gebied waren de belangrijkste opdrachten: 1) een begin maken met de uitwerking van de Headline Goal 2010; 2) de toezegging van lidstaten om EU Battlegroups aan te bieden; 3) de evaluatie van het ECAP en 4) de overgang van SFOR naar EUFOR in Bosnië. In het mandaat was verder opgenomen dat een Military Capabilities Commitment Conference (MCCC) zou plaatsvinden om de toezeggingen en de verbintenissen van de EU-lidstaten op het terrein van capaciteitversterking vast te leggen. Aan de slag Bij de vaststelling van het Nederlandse mandaat was gebleken dat tijdige communicatie van de Nederlandse doelstellingen de gewenste vruchten had afgeworpen. Het was dus zaak de EU-lidstaten opnieuw en zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de Nederlandse inzet voor de MCCC die in november 2004 zou worden gehouden. De vergadering van de beleidsdirecteuren van de EU-ministeries van Defensie bood daarvoor de ideale gelegenheid. Minister Kamp zette op 8 juli voor dit forum in Hilversum zijn voornaamste doelstellingen uiteen. Nederland wilde dat de EU-lidstaten zich in november zouden committeren aan: a) het opheffen van de resterende militaire tekortkomingen, met gebruikmaking van de ECAP-evaluatie; b) de verwezenlijking van de Headline Goal 2010, in het bijzonder door de opstelling van standaards, benchmarks en criteria; c) het aanbieden van snel inzetbare eenheden als EU Battlegroups; d) de verbetering van de coördinatie van strategisch transport via de ‘Global Approach on Deployability’; en, ten slotte, e) de intensivering van de internationale militaire samenwerking. Twee doelstellingen waren niet opgenomen in het Nederlandse mandaat, maar op Nederlands initiatief alsnog toegevoegd. De Global Approach on Deployability, een Frans initiatief ter ontwikkeling van een allesomvattende benadering van transport, werd door het voorzitterschap aangegrepen om te helpen voorzien in de transportbehoefte van met name de EU Battlegroups. Pas in de loop van het volgend decennium beschikken de Europese landen namelijk pas over voldoende transportvliegtuigen (A 400 M). Met de verbeterde coördinatie van beschikbare transportmiddelen, bijvoorbeeld via het European Airlift Centre in Eindhoven, kan deels in dit tekort worden voorzien. Frankrijk bleek desgevraagd bereid een voorstel te doen voor een stappenplan om vanaf 2007 inderdaad beter te kunnen coördineren (zie Noordwijk). De intensivering van de internationale militaire samenwerking ontbrak eveneens in het Nederlandse mandaat. Nederland wilde niettemin aandacht vragen voor het belang van militaire samenwerking, dat de effectiviteit en de efficiëntie van de Europese krijgsmachten kan vergroten. Het voorzitterschap bood hiervoor een uitstekende gelegenheid. In dat kader zou in oktober 2004 in Wassenaar een grote conferentie worden gehouden. Ministeriële in Noordwijk In augustus en september was het ministerie van Defensie druk bezig met het organiseren van de informele vergadering van de EU-ministers van Defensie, een vast onderdeel van
4
ieder voorzitterschap. De vergadering die op 17 september 2004 werd gehouden in Noordwijk, bood de gelegenheid om de bovengenoemde Nederlandse doelstellingen nog eens te herhalen en, belangrijker nog, de EU-lidstaten hieraan te committeren. Minister Kamp had verschillende collega’s gevraagd het woord te voeren, onder meer de ministers van Defensie van Polen en Litouwen. Hiermee werden de nieuwe lidstaten nadrukkelijk bij het EVDB betrokken. Belangrijk inhoudelijk punt was de multinationaliteit van EU Battlegroups. Nederland onderstreepte in dat verband het belang van de kleine landen om te kunnen bijdragen. Minister Kamp kreeg tijdens de afsluitende vergadersessie de gewenste, unanieme steun voor de Nederlandse inzet voor de Military Capability Commitment Conference. Hiermee kregen de ambtelijke spelers in de hoofdsteden en in de relevante EUfora in Brussel (het EU Militair Comité (EUMC) en het Politiek en Veiligheidscomité (PSC) naar de Engelstalige afkorting) de nodige richting. Vanaf dat moment was iedereen doordrongen van het resultaat dat de EU-ministers van Defensie in november wilden bereiken. Ter vergadering werd tevens overeenstemming bereikt over de algemene aanpak van de evaluatie van het ECAP, eveneens onderdeel van het Nederlandse mandaat. In de periode tussen de informele vergadering in Noordwijk en de MCCC stelde het voorzitterschap (de teams in Den Haag en Brussel) de verschillende documenten op die in november zouden moeten worden goedgekeurd. Het ging om de ECAP-evaluatie, de Global Approach on Deployability en, last but not least, de algemene verklaring die de EU-ministers van Defensie in het kader van de MCCC zouden uitgeven. Deze documenten waren vervolgens onderwerp van intensief bilateraal overleg met de EU-lidstaten. De ECAPevaluatie werd voorbereid in een aantal stappen. De Headline Goal Task Force, een werkverband van militaire experts onder het EUMC leverde de militair-technische inbreng. De politieke aspecten van ECAP-evaluatie werden in concept besproken tijdens een vergadering van de beleidsdirecteuren van de EU-ministeries van Defensie in Brussel, begin oktober. De Global Deployability Approach werd eerst in kleiner verband besproken in Den Haag, voordat de Headline Goal Task Force zich erover boog. De algemene verklaring werd voorbesproken met de grote drie: Berlijn, Londen en Parijs. Bijzonder aandachtspunt was de betrokkenheid van niet-EU NAVO-landen bij de EU Battlegroups. De Nederlandse inzet om deze betrokkenheid als principe te aanvaarden werd uiteindelijk gehonoreerd. Aansluitend werden de verschillende documenten voor verdere behandeling aangeboden aan de Brusselse fora. Daar moesten de Nederlandse vertegenwoordigers als voorzitters de laatste onderhandelingen tot een goed einde brengen. Zo onderhandelde de Politiek-Militaire Groep onder Nederlandse leiding over de laatste details, waarna het PSC de documenten politiek kon vaststellen ter doorgeleiding naar de ministers voor definitieve goedkeuring. Tijdens het onderhandelingsproces bleef tot het laatste moment spannend hoeveel Battlegroups de lidstaten zouden toezeggen. Military Capability Commitment Conference Op 22 november kwamen de EU-ministers van Defensie in Brussel bijeen voor de Military Capabilities Commitment Conference om zich te committeren aan de versterking van de Europese militaire capaciteiten. De genomen besluiten werden aansluitend geformaliseerd in de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB). Dat gebeurde in een zitting waarin de EU-ministers van Defensie voor het eerst afzonderlijk (dat wil zeggen. zonder hun collega´s van Buitenlandse Zaken) bijeenkwamen. Een institutioneel novum dat de primaire verantwoordelijkheid van de EU-ministers van Defensie voor de ontwikkeling van Europese militaire capaciteiten onderstreepte. De eindverklaring van de Military Capability Commitment Conference omvatte, conform de gemaakte afspraken in Noordwijk, de volgende zaken: Het belangrijkste resultaat was de vorming van EU Battlegroups: dertien nationale en multinationale snel inzetbare formaties, fors meer dan de aanvankelijk beoogde negen à tien eenheden. Bovendien zegden Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en een aantal andere partners, groot en klein, een eerste operationele capaciteit toe voor de periode 2005-2006.
5
Anderen kwamen met ‘commitments’ voor de periode van volledig operationele capaciteit vanaf 2007, wanneer te allen tijde vrijwel gelijktijdig twee Battlegroups binnen tien tot vijftien dagen inzetbaar moeten zijn. Nederland zegde twee Battlegroups toe: een met het Verenigd Koninkrijk, op basis van de UK/NL Amphibious Force en één met Duitsland en Finland, waarbij de landmachten van de desbetreffende landen het voortouw hebben. Hierover was vanaf maart 2004 met de desbetreffende landen overlegd. In het kader van de uitwerking van de Headline Goal 2010 werd een eerste lijst met kwaliteitseisen – standaards en criteria – vastgesteld. Hiermee is een begin gemaakt met een Europese aanpak van de beoordeling van nationale defensie-inspanningen, gebaseerd op output-criteria (welke capaciteiten worden geleverd, operationeel vermogen voor huidige en toekomstige taken) in plaats van input-criteria (wat en hoe wordt besteed, hoeveel ‘bullen’ hebben we). Aan het Europees Defensie Agentschap is het nu de taak om deze beoordeling nadere invulling te geven en de lidstaten op hun prioriteiten te wijzen. Zo kunnen de Europese defensie-inspanningen worden gerationaliseerd, met meer en hoogwaardiger militaire capaciteiten als resultaat. In het kader van de Global Approach on Deployability spraken de EU-ministers van Defensie af alle beschikbare centra en mechanismen voor de coördinatie van strategisch transport (land, lucht en zee) in één netwerk onder te brengen. Met behulp van een stappenplan dient deze coördinatie in 2007 tot stand te zijn gebracht. Met name de EU Battlegroups zullen van dit initiatief profiteren. De Global Approach on Deployability draagt verder bij aan de vergroting van de efficiëntie van het luchttransport. Zo heeft het European Airlift Centre in Eindhoven via de coördinatie van transportvluchten de afgelopen jaren miljoenen euro’s te weten besparen. De evaluatie van het European Capability Action Plan (ECAP) resulteerde in de instemming van de EU-ministers van Defensie met een aantal aanbevelingen ter verbetering van het capaciteitversterkingsproces. Daarbij gaat het met name om de wenselijkheid van meer centrale aansturing. Daarbij krijgt het EDA de centrale rol voor de uitwerking van oplossingen, met betrokkenheid van alle relevante functiegebieden: militaire behoeftestelling, materieelsamenwerking, technologie-onderzoek en de defensie-industriemarkt. Aan een dergelijke geïntegreerde aanpak ontbrak het tot dusver in Europa. Het EUMC blijft verantwoordelijk voor de vaststelling van de militaire behoeftestellingen en bewaakt het proces voor de levering van de bijbehorende capaciteiten. Verder zal het EDA de lidstaten ‘controleren’ op hun prestaties. Hiermee beschikt de EU over een unieke instelling. Geen enkele internationale organisatie kent een dergelijke, geïntegreerde benadering (van behoeftestelling tot verwerving) voor de realisatie van vereiste militaire capaciteiten. De EUdefensieministers vormen gezamenlijk de Bestuursraad van het EDA. Mede aan de hand van de ECAP-evaluatie committeerden de EU-ministers van Defensie zich aan de opheffing van de resterende Europese militaire tekortkomingen. In dat kader is duidelijk vastgesteld om welke tekortkomingen het gaat, waarmee een duidelijk vertrekpunt voor de Headline Goal 2010 is gecreëerd. De EU minister van Defensie hebben zich ten slotte gecommitteerd aan de intensivering van de internationale militaire samenwerking. Onder verwijzing naar de conferentie ter zake in Wassenaar verklaarden zij daarbij gebruik te zullen maken van het ECAP, het EDA en de EU Battlegroups. Slot Een voorzitterschap neemt het stokje over en geeft het weer door. Het EVDB is niet gebouwd in zes maanden, maar gedurende zes jaren. En wat capaciteitversterking betreft: het komt nog altijd aan op de politieke wil van de lidstaten om hun toezeggingen ook
6
werkelijk gestand te doen. De tijd zal derhalve uitwijzen of de versterking van de militaire capaciteiten met de Military Capability Commitment Conference inderdaad de vereiste impuls heeft gekregen. Niettemin kan Nederland terugkijken op een positief verlopen voorzitterschap. Conform het mandaat is begonnen met de uitwerking van de Headline Goal 2010 en zijn de EU Battlegroups gevormd. Via de Military Capability Commitment Conference hebben de EU-lidstaten zich opnieuw kunnen committeren aan de versterking van de Europese militaire capaciteiten. Tegelijkertijd bleek het mogelijk specifiek Nederlandse accenten te leggen, zoals de intensivering van internationale militaire samenwerking en de verbetering van strategisch transport. Terugblikkend berust dit resultaat op drie pijlers. In de eerste plaats had Nederland nadrukkelijk de wind in de zeilen. De leidende EVDB-landen, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, hadden belangrijke, nieuwe initiatieven gelanceerd en hadden belang bij snelle implementatie, een conditio sine qua non. De tweede pijler was de voorbereiding. Er is tijdig begonnen, zowel organisatorisch en inhoudelijk als met de opbouw van een uitgebreid bilateraal netwerk voor het nodige draagvlak. De derde pijler was het tijdig formuleren en herhalen van de algemene Nederlandse inzet en de specifieke voorzitterschapsdoelstellingen, zulks in combinatie met doorlopend overleg met de relevante EU-lidstaten. Voorlopig blijft het bij terugblikken. Pas in 2016 is het weer zo ver. Dan zal Nederland de EU opnieuw voorzitten, ditmaal in de vorm van een groepsvoorzitterschap met (naar verluidt) Malta en Slowakije. Drs. A.P. Venema was van 1 september 2003 tot 1 februari 2005 voorzitter van de taakgroep EU-voorzitterschap 2004 van het ministerie van Defensie. Drs. D.H. Zandee was voor en tijdens het EU-voorzitterschap werkzaam als Defensieraad bij de PSC-afdeling van de PV EU te Brussel. Beide auteurs schreven het artikel op persoonlijke titel.
Noten 1.
2.
Het European Capability Action Plan (ECAP) werd gelanceerd in november 2001 en resulteerde in de oprichting van projectgroepen, waarin landen op basis van vrijwilligheid samenwerken om de specifieke militaire tekortkomingen aan te pakken, die waren vastgesteld in het kader van de Helsinki Headline Goal van 1999. Elk EU-voorzitterschap werkt op basis van een zogenaamd ‘EVDB-mandaat’. Dit mandaat vermeldt de EVDB-doestellingen, die het komende halve jaar dienen te worden gerealiseerd. Het mandaat van het inkomende voorzitterschap wordt opgenomen in het EVDB-rapport dat het zittende EU-voorzitterschap aan het eind van zijn duur voorlegt aan de Europese Raad. Verder vervaardigen de desbetreffende voorzitterschappen een gezamenlijk jaarprogramma, ter waarborging van de continuïteit.
7