Esvelderweg I
april 2010 Nr. 0900
Esvelderweg I
Inhoudsopgave
Toelichting Hoofdstuk1
3 INLEIDING
3
Hoofdstuk2 BESTAANDESITUATIE 2.1 Begrenzing plangebied 2.2 Geldende bestemmingen
4 4 5
Hoofdstuk3 BELEIDSKADER 3.1 Provincie 3.2 Gemeente
6 6 6
Hoofdstuk4 RANDVOORWAARDEN 4.1 Archeologie 4.2 Bodem 4.3 Cultuurhistorie 4.4 Ecologie 4.5 Externe veiligheid 4.6 Geluid 4.7 Geur 4.8 Leidingen 4.9 Luchtkwaliteit 4.10 Milieuzonering 4.11 Natuur en landschap 4.12 Water
8 8 8 8 8 9 9 10 11 11 12 12 12
Hoofdstuk5 JURIDISCHEASPECTEN 5.1 Juridische aspecten
13 13
Hoofdstuk6 ECONOMISCHEUITVOERBAARHEID 6.1 Grondexploitatie
14 14
Hoofdstuk7 OVERLEG EN INSPRAAK 7.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro 7.2 Inspraak 7.3 Ontwerp
15 15 15 15
Bijlagen bij de toelichting Bijlage 1 Gedeelte van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2000 Bijlage 2 Archeologisch onderzoek Bijlage 3 Erfbeplantingsplan
17
2
19 27 45
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
Esvelderweg I
Toelichting Hoofdstuk 1
INLEIDING
Op 1 juli 2008 is een verzoek ingediend om de vorm van het agrarische bouwperceel op de bestemming Agrarisch gebied I te wijzigen op het perceel Esvelderweg 2 en 2b in Kootwijkerbroek. Dit ten behoeve van de realisatie van een nieuwe leghennenstal volgens een nieuw diervriendelijk concept (Het Rondeel). Op 2 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten in principe medewerking te verlenen aan het verzoek met toepassing van een bestemmingsplanwijziging ex. artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op 16 oktober 2009 heeft de verzoeker zijn plan gewijzigd naar een conventionele kippenstal omdat hij onvoldoende zekerheid kan krijgen over de vergoeding van de hogere kosten van de productie van eieren in een rondeel.
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
3
Esvelderweg I
Hoofdstuk 2 2.1
BESTAANDE SITUATIE
Begrenzing plangebied
Het plan betreft het perceel Esvelderweg 2 en 2b in Kootwijkerbroek, kadastraal bekend gemeente Barneveld, sectie C, nummers 3620 en 6421. Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Kootwijkerbroek. Zie afbeeldingen 1 en 2.
Afbeelding 1 en 2 Plangebied
4
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
Esvelderweg I
2.2
Geldende bestemmingen
Afbeelding 3 Verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2000 De nieuw te bouwen pluimveestal ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" op de bestemming "Agrarisch gebied I", deels buiten het huidige agrarische bouwperceel. Een pluimveestal is alleen binnen het agrarisch bouwperceel toegestaan.
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
5
Esvelderweg I
Hoofdstuk 3 3.1
Provincie
3.1.1
Streekplan
BELEIDSKADER
In het Streekplan Gelderland 2005 is regiospecifiek beleid opgesteld voor De Vallei. In dit beleid worden een aantal deelgebieden onderscheiden. Een van de deelgebieden is het Rode Raamwerk. Daarbinnen valt het gebied "Concentratie intensieve teelten". Dit zijn landbouwontwikkelingsgebieden voor de intensieve veehouderij. Dit verzoek betreft intensieve pluimveehouderij en past dus in het beleid zoals geformuleerd in het streekplan. 3.1.2
Reconstructieplan
In het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost (GVUO), binnen de beleidskaart “Reconstructiezonering, Intensieve Veehouderij”, is het betreffende perceel gelegen in het zogenaamde “landbouwontwikkelingsgebied”. In een landbouwontwikkelingsgebied ligt het primaat bij de landbouw en wordt het behoud en uitbreiding van productieruimte zo veel mogelijk veilig gesteld. In de onderhavige situatie bevindt zich, ingevolge de definitiebepalingen van het Reconstructieplan, op het perceel reeds een intensieve veehouderij. Immers ook een zogenaamde “neventak” valt hieronder. Nu er reeds een intensieve veehouderijtak op het perceel is gesitueerd, is het derhalve ingevolge het Reconstructieplan GV/UO toegestaan om de bestaande intensieve veehouderij op het perceel uit te breiden. Nu het verzoek het bouwen van een nieuwe stal betreft, past het gelet op het voorgaande binnen de uitgangspunten van het reconstructiebeleid. Gelet op de ligging van het bedrijf in het landbouwontwikkelingsgebied heeft het bedrijf bovendien voldoende ontwikkelingsperspectieven.
3.2
Gemeente
3.2.1
Structuurvisie
In de Structuurvisie 2009 die op 20 januari 2009 is vastgesteld staat de visie die het gemeentebestuur heeft op de lange termijn. Voor het landbouwgebied rond Kootwijkerbroek en Stroe onder andere het volgende bepaald Landbouw In het bestemmingsplan Buitengebied 2000 staat voor dit deelgebied een verdere ontwikkeling van de landbouw voorop, met in achtneming van de algemeen geldende milieubepalingen en met behoud (en waar mogelijk verbetering) van landschap en natuur. Het beleid is gericht op herstructurering en schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren en andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. Dit deelgebied valt binnen de werking van het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, waarin dit gebied grotendeels aangewezen is als landbouwontwikkelingsgebied. Ontwikkeling en concentratie van (intensieve) veehouderijbedrijven en andere vormen van landbouwbedrijven staat daar voorop. Dit plan voldoet aan de uitgangspunten van de structuurvisie. 3.2.2
Bestemmingsplan
In het bestemmingsplan zijn diverse wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Zo is het mogelijk met toepassing van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (=artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening) het plan te wijzigen voor wat betreft het veranderen van de vorm van een agrarisch bouwperceel (artikel 39, lid 1, van de planvoorschriften). Voor het wijzigen van het plan zal het volgende in acht moeten worden genomen: a. de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel mag maximaal 1,5 ha bedragen De oppervlakte van het agrarisch bouwperceel is op dit moment 1,34 ha. Na wijziging van de vorm blijft 6
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
Esvelderweg I het perceel 1,34 ha groot. b. aangetoond dient te worden dat het veranderen van de grenzen noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering Op het bedrijf staan twee stallen voor het houden van legkippen. Deze legkippen worden gehouden in een kooihuisvesting. Per 1 januari 2012 mogen legkippen niet meer in kooihuisvesting worden ghouden. Om hetzelfde aantal legkippen te kunnen behouden en om de continuïteit van het bedrijf te kunnen waarborgen moet extra stalruimte worden gebouwd. Op het bedrijf is melkvee en pluimvee aanwezig. Aan de oostzijde van het bedrijf bevindt zich het rundveegedeelte en aan de westzijde het pluimvee. De nieuw te bouwen stal komt naast de bestaande pluimveestallen te staan. Deze stal kan aangesloten worden op de bestaande infrastructuur (verhardingen, eierinpakker, klimaatbeheersingssystemen etc.). c. er dient te worden gestreefd naar een compacte bouwperceelsvorm De uitbreiding is zo compact mogelijk. De nieuwe stal sluit aan op de bestaande bebouwing. Een stuk loze ruimte aan de oostzijde wordt weggehaald middels dit verzoek d. de natuur- en landschapswaarden mogen niet in onevenredige mate worden geschaad. De natuurwaarden van de omgeving zijn reeds bij de behandeling van de aanvraag om een milieuvergunning getoetst. Uitbreiding van het bedrijf levert geen significant aantoonbare verslechtering voor de omgeving, om deze reden is op 29 januari 2010 de ontwerpmilieuvergunning ter inzage gelegd. De landschappelijke impact van de nieuwe stal zal worden verzacht door een kavelgrensbeplanting. Dit is opgenomen in een erfbeplantingsplan. Met een bankgarantie zal worden afgedwongen dat deze beplanting ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Omdat kan worden voldaan aan de de hierboven gestelde voorwaarden is het mogelijk het plan te wijzigen als beschreven in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening.
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
7
Esvelderweg I
Hoofdstuk 4
RANDVOORWAARDEN
4.1
Archeologie
4.1.1
Archeologie middelmatige of hoge verwachting
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Esvelderweg 2 en 2b in Kootwijkerbroek een middelmatige archeologische verwachting geldt. Dit betekent dat nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is in de vorm van een gedetailleerd bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek. Raap Archeologisch Adviesbureau B.V. uit Weesp heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek (nummer 3282, otober 2009) uitgevoerd. Zie bijlage 2. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de Cultuurhistorische adviescommissie uitgebrachte advies, in met deze conclusie. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht
4.2
Bodem
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd. Het gebruik van veestallen neigt over het algemeen niet tot een verblijf van personen gedurende meer dan twee uur per dag en levert dus vrijstelling op van de bodemonderzoeksverplichting ingevolge het Besluit indieningsvereisten bouwaanvraag. Deze vrijstelling werkt vervolgens door in de Wro-procedure. Daarnaast is deze locatie niet verdacht.
4.3
Cultuurhistorie
Het gebied heeft geen specifieke cultuurhistorische waarde. Er is geen sprake van een rijks- of gemeentelijk monument of van bijzondere landschappelijke elementen en structuren of bijzondere stedenbouwkundige structuren
4.4
Ecologie
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
8
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
Esvelderweg I
4.4.1
Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden. Het plangebied ligt niet in, of zodanig dichtbij deze gebieden dat de geplande ontwikkeling een significant effect op deze gebieden zal hebben. 4.4.2
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Op de plaats van de nieuw te bouwen leghennenstal ligt nu intensief beweid agrarisch grasland. Hierop zijn geen beschermde natuurwaarden te verwachten. Er worden bovendien geen bomen gekapt, sloten gedempt of gebouwen gesloopt. Het bouwrijp maken van het weiland dient buiten de broedtijd van vogels (15 maart tot 15 juli) plaats te vinden om verstoring van broedvogels te voorkomen. Alle vogels zijn beschermd en dan met name in de broedtijd. Ook geldt altijd de zorgplicht, zodat bijvoorbeeld een eventueel aanwezig nest jonge hazen ontzien wordt. Gezien het bovenstaande is een nader onderzoek door een ecoloog niet noodzakelijk. Mochten er tijdens de werkzaamheden(onverwachte natuurwaarden toch verstoord dreigen te raken dan dient nader onderzoek alsnog plaats te vinden.
4.5
Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het gevaar dat de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij bouwlocaties en transportroutes voor gevaarlijke stoffen dicht bij elkaar liggen moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen. Externe veiligheid moet altijd in preventieve zin deel uitmaken van de besluitvorming bij nieuwe situaties, en kan bij besluitvorming over bestaande situaties leiden tot aanvullende maatregelen. Op het bedrijf vinden ten gevolge van de reguliere bedrijfsactiviteiten geen activiteiten plaats die tijdens een calamiteit van grote invloed kunnen zijn op de veiligheid naar de omgeving. Het dichtstbijzijnde gevoelige object betreft de woning aan de Esvelderweg 8.
4.6
Geluid
Ten behoeve van de aanvraag van een revisievergunning in het kader van de Wet Milieubeheer is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (kenmerk 09534.R01a). Door de gemeente Barneveld is aangegeven dat er getoetst moet worden aan minimaal de geluidsvoorschriften uit de vigerende vergunning. In de rapportage worden drie bedrijfssituaties beschreven: representatieve bedrijfssituatie; regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie waarbij naast alle activiteiten uit de beoordeelde representatieve bedrijfssituatie, de aanvoer van mengvoer voor het melkrundvee is opgenomen: deze activiteit vindt éénmaal per maand plaats; incidentele bedrijfssituatie (zie 2.2.5 rapportage). Door het akoestisch bureau is aangegeven dat de silo's van de op de plattegrondtekening aangegeven schuren F en H worden verplaatst naar de westzijde van stal H; op de gewijzigde plattegrondtekening is "Esvelderweg I" (vastgesteld)
9
Esvelderweg I deze situering al aangegeven. Daarnaast wordt een gesloten geluidscherm geplaatst tussen de achterzijde van de nieuwe schuur H en de mestopslag van bijna 16 meter lang en 3 meter hoog. In verband met de plaatsing van dit scherm zullen enkele aanvullende voorschriften worden opgenomen. Met deze maatregelen wordt met name de geluidemissie naar de ontvangerpunten aan de Esvelderweg 6 zoveel mogelijk beperkt. Vanwege de nabije ligging van de woning aan de Esvelderweg 8 worden de rekenpunten op deze woning in de beschreven bedrijfssituaties overschreden. Belangrijkste uitkomsten van het rapport: In de beschreven representatieve bedrijfssituatie wordt de woning aan de Esvelderweg 8 op 2 van de 3 berekende punten in de dagperiode overbelast; Tijdens de aanvoer van mengvoer voor de melkkoeien (éénmaal per maand) wordt niet voldaan aan de geluidsvoorschriften die gelden voor het landelijk gebied: er vindt een overschrijding plaats tot 48 respectievelijk 51 dB(A). Het bijbehorende piekniveau wordt op één van de rekenpunten overschreden tot 75 dB(A); Bij de incidentele bedrijfssituaties vinden op meerdere berekende punten overschrijdingen plaats (zie tabel 7); Het maximale geluidniveau op de gevel van de woning aan de Esvelderweg 8 wordt in de dagperiode zowel in de representatieve als in de incidentele bedrijfssituatie overschreden naar een niveau van 75 dB(A). Gelet op de overschrijdingen is in de voorschriften in principe opgenomen dat het bedrijf dient te voldoen aan de in de Handreiking voor het buitengebied geldende geluidsnormen. Het lossen van mengvoer ten behoeve van het rundvee zal gedurende 12 x per jaar worden uitgezonderd: in het milieulogboek moet worden aangetoond op welke tijdstippen het rundveevoer zal worden gelost. Daarnaast wordt met betrekking tot de incidentele bedrijfssituaties gerefereerd aan de berekende waarden uit tabel 7 en tabel 8. Duidelijk is dat de vergunningverlening in een dergelijk geval maatwerk vereist gelet op de zeer korte afstand tussen een woning van derden en een bedrijf. De door het bedrijf mogelijk te veroorzaken nadelige gevolgen voor het milieu kunnen in voldoende mate worden ondervangen door de voorschriften zoals opgenomen in de ontwerprevisivergunning in het kader van de Wet Milieubeheer.
4.7
Geur
De hierboven genoemde ontwerprevisivergunning in het kader van de Wet Milieubeheer heeft betrekking op de gehele inrichting. Naast leghennen wordt op dit bedrijf ook rundvee gehouden. Zowel de leghennen als het rundvee beïnvloeden de randvoorwaarde geur. Onderstaande tekst is afkomstig uit de ontwerprevisivergunning in het kader van de Wet Milieubeheer. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden (Wgv). Tegelijkertijd is de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) in werking getreden. In bijlage I van deze regeling zijn de geuremissiefactoren (odour units) voor verschillende diercategorieën opgenomen. In de gemeente Barneveld is een verordening vastgesteld als bedoeld in artikel 6 van de Wgv. Deze verordening is op 18 oktober 2008 in werking getreden. De geurgevoelige objecten waarop de geurbelasting in de directe omgeving van het bedrijf moeten worden getoetst, liggen in een gebied waarvoor een norm van 20 ou per kubieke meter lucht geldt. De aanvraag heeft betrekking op rundvee waarvoor vaste afstanden gelden en op leghennen waarvoor omrekeningsfactoren gelden. Voor beide diercategorieën wordt een aparte beoordeling gemaakt: Beoordeling dieren waarvoor geen omrekenfactor in de Rgv is opgenomen (artikel 4 en artikel 6 lid 3 Wgv) In tabel 3 worden de vereiste en werkelijke afstanden van het meest nabijgelegen emissiepunt van de rundveestallen tot geurgevoelige objecten weergegeven (woningen op hetzelfde bouwblok weggedacht): Tabel 3: beoordeling objecten 10
vereiste afstand
werkelijke afstand
conclusie "Esvelderweg I" (vastgesteld)
Esvelderweg I
binnen bebouwde kom
100 meter
buiten bebouwde kom
50 meter
> 100 meter
voldoet
> 50 meter
voldoet
Met betrekking tot de geurhinder ten opzichte van objecten die niet als agrarisch zijn aan te merken, is geen berekening op grond van V-stacks vergunning uitgevoerd. De afstanden zijn dermate dat de geurhinder op mogelijke objecten in geen enkel geval overschreden zal worden. Aan de vereiste afstanden naar nabijgelegen collega-veehouderijen wordt voldaan. Beoordeling gevelafstand dichtstbijgelegen stal (artikel 5 Wgv) In tabel 4 zijn de vereiste en werkelijke afstanden van geurgevoelige objecten tot de gevel van de dichtstbijgelegen stal weergegeven. Tabel 4: beoordeling gevelafstand dichtstbijgelegen stal objecten
vereiste afstand
werkelijke afstand
conclusie
binnen bebouwde kom
50 meter
> 50 meter
voldoet
buiten bebouwde kom
25 meter
> 25 meter
voldoet
Beoordeling uitloop kippen Voor de kippen wordt een uitloop aangevraagd. Hiervoor zijn geen afstandsvereisten vastgesteld. In de praktijk loopt maar een gedeelte van de kippen buiten. Van dit gedeelte loopt vervolgens maar een klein deel op de grens van de uitloop. Daarnaast lopen de kippen maar een gedeelte van de tijd buiten. Daarom vinden wij een afstand van 50 meter van geurgevoelige objecten tot aan de uitloop voldoende om geurhinder te voorkomen. De afstand van de gevraagde uitloop tot aan voor geurgevoelige objecten bedraagt in alle gevallen tenminste 50 meter zodat hieraan wordt voldaan. Voor wat betreft de beoordeling van geurhinder voldoet de aanvraag aan de Wgv en de Rgv. De randvoorwaarde geur vormt geen belemmering voor realisatie van dit plan.
4.8
Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
4.9
Luchtkwaliteit
Sinds 2001 stelt de Europese regelgeving strengere regels aan de luchtkwaliteit. In de Nederlandse regelgeving zijn daarvoor in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer eisen opgenomen voor onder andere stikstofdioxide en fijn stof. Deze normen zijn vastgesteld op basis van onderzoek van de World Health Organization. Ze zijn bedoeld om mens en milieu te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen neergelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit Binnen de landbouwsector zijn het de veehouderijbedrijven, en dan met name de pluimvee- en de grotere varkenshouderijen, die een bijdrage leveren aan de uitstoot van fijn stof. Gelet op de toename van de fijn stofemissie, is een berekening uitgevoerd naar de belasting van fijn stof op naastgelegen niet tot de inrichting behorende objecten. Voor de toetsing aan fijn stof hebben wij het rekenprogramma ISL3a gebruikt. Dit rekenprogramma is in opdracht van het Ministerie van VROM opgesteld door KEMA waarbij dit op Nieuw Nationaal Model-Stacks gebaseerde programma de verspreiding van fijn stof (PM10) in de "Esvelderweg I" (vastgesteld)
11
Esvelderweg I directe omgeving uitrekent. Uit de resultaten van de uitgevoerde berekening (grafiek en tabel uitkomsten) blijkt dat: de jaargemiddelde concentratie van PM10 wordt op een enkel punt overschreden: deze overschrijding vindt niet plaats op plekken die zijn aan te merken als gevoelig. de daggemiddelde concentratie van 50 mg/m3 wordt op diverse punten buiten de grens van de inrichting overschreden: de diverse coördinaten resulteren in een pluim die inzichtelijk is gemaakt. Hieruit blijkt dat de overschrijding niet plaats vindt op voor fijn stof gevoelige objecten (informatie uit concept-Handreiking fijn stof en veehouderijen: Bron Infomil). De randvoorwaarde luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor realisatie van dit plan.
4.10
Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, uitgave juni 2007, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. In dit bouwplan worden geen nieuwe woningen gerealiseerd maar wordt een stal in de buurt van bestaande woningen gerealiseerd. Op 29 januari 2010 is door de gemeente een ontwerpvergunning in het kader van de Wet Milieubeheer ter inzage gelegd. Daarmee is aangegeven dat de indicatieve afstandsnormen tussen deze stal en de omliggende bestaande woningen voldoende groot zijn.
4.11
Natuur en landschap
De wijziging van het agrarisch bouwperceel wordt voorgesteld op een perceel grond dat in gebruik is als grasland. Er is sprake van intensief agrarisch grondgebruik en realisering van de leghennenstal zal daarom weinig tot geen gevolgen hebben voor de natuurwaarden. Waardevolle opgaande elementen zijn niet aanwezig. Omdat het een behoorlijke leghennenstal betreft is een goede landschappelijke inpassing vereist. Dit is te bereiken met beplanting, waarbij het uitgangspunt is: aanleg van inheemse landschappelijke beplantingen langs de kavelgrenzen. Op de tekening van het beplantingsplan gedateerd 16-11-2009 is deze beplanting weergegeven. Zie bijlage 3. De tekening is beoordeeld en akkoord bevonden door de gemeente.
4.12
Water
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf. De waterhuishouding bij dit plan is akkoord als het afstromend hemelwater op eigen terrein wordt geïnfiltreerd. Daarnaast dient bij de bouw van de stal geen gebruik gemaakt te worden van uitlogende materialen, zoals zink, lood en chroom. Omdat er meer dan 1000 m2 aan oppervlakteverharding bij komt moet een melding gedaan worden bij het waterschap Vallei en Eem.
12
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
Esvelderweg I
Hoofdstuk 5 5.1
JURIDISCHE ASPECTEN
Juridische aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een plankaart met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van ontheffingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de plankaart en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De plankaart heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De plankaart vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. Dit plan is een wijzigingsplan van het bestemmingsplan Buitengebied 2000. Het ontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied 2000 is vóór 1 januari 2010 ter inzage gelegd. Op grond van artikel 8.1.2 Bro mag dit plan daarom, in afwijking van de artikelen 1.2.3 en 1.2.4. Bro, worden vormgegeven, ingericht en beschikbaar gesteld op de wijze waarop het bestemmingsplan waarop de wijziging betrekking heeft, is vormgegeven, ingericht en beschikbaar gesteld. Dit wijzigingsplan heeft uitsluitend betrekking op de plankaart. De voorschriften voor de bestemming Agrarisch gebied I zoals deze zijn vastgesteld in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" blijven overeenkomstig van toepassing en zijn als bijlage 1 opgenomen.
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
13
Esvelderweg I
Hoofdstuk 6 6.1
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
Grondexploitatie
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen wat onder een bouwplan valt. Dit plan maakt de bouw van een ander hoofdgebouw (=leghennenstal) mogelijk. Volgens artikel 6.2.1 onder sub b van het Bro wordt een bouwplan voor een of meer andere hoofdgebouwen aangewezen als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 eerste lid van de Wro. In artikel 6.12 tweede lid onder sub a van de Wro staat dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, stelt de gemeenteraad geen exploitatieplan vast. De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden. Het plan wordt gerealiseerd door de verzoeker, op eigen gronden. De economische uitvoerbaarheid van het plan kan daardoor verzekerd worden geacht.
14
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
Esvelderweg I
Hoofdstuk 7
OVERLEG EN INSPRAAK
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
7.1
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gelet op de omvang en de aard van de wijziging van het bestemmingsplan is afgezien van overleg met de verschillende instanties in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening
7.2
Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Om deze bestemmingsplanprocedure soepel en vlot te kunnen doorlopen is bepaald dat voor deze procedure geen inspraak wordt gevoerd. De redenen zij dat hier geen maatschappelijke belangen een rol spelen en dat het plan niet politiek gevoelig ligt. Bovendien draagt in deze procedure inspraak niet bij aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.
7.3
Ontwerp
Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft van 5 februari 2010 tot en met 18 maart 2010 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
15
Esvelderweg I
16
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
Esvelderweg I
Bijlagen bij de toelichting
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
17
Esvelderweg I
18
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
Esvelderweg I
Bijlage 1 Gedeelte van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2000
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
19
Esvelderweg I
20
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
artikel 7
agrarisch gebied I
1
doeleindenomschrijving De gronden op de plankaart aangeduid met de bestemming 'agrarisch gebied I' zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Tevens zijn deze gronden bestemd voor: a uitsluitend daar waar dat op de plankaart als zodanig is aangeduid, bijzondere agrarische bedrijven in de vorm van: Abr broederij; Ak kwekerij; Af pelsdierenfokkerij; Ag glastuinbouwbedrijf; Apij paardenhouderij; Apr proefbedrijf; Avk viskwekerij; b uitsluitend waar dat op de plankaart als zodanig is aangeduid: aan de agrarische functie ondergeschikte niet-agrarische nevenactiviteiten in de vorm van: Nan aannemersbedrijf; Nau automobielbedrijf; Nbm bronbemaling; Ncs caravanstalling; Ndp dierenpension; Net elektrotechnisch bedrijf Nhb hoveniersbedrijf; Nkb kaasboerderij Nla laswerkzaamheden; Nlo loonwerkbedrijf; Nmm melkpoedermengbedrijf; Nsij slachterij; Nti timmerbedrijf; Ntr transportbedrijf; Nzo zonweringbedrijf; met dien verstande dat buitenopslag ten behoeve van de niet-agrarische nevenactiviteiten niet is toegestaan; c uitsluitend waar dat op de plankaart als zodanig is aangeduid, een kleine woning I met bijbehorende bijgebouwen als bedoeld in artikel 16 van dit plan; d vervallen e extensieve dagrecreatie; een en ander met dien verstande dat binnen elk agrarisch bouwperceel uitsluitend één agrarisch bedrijfscomplex, waaronder ten hoogste één bedrijfswoning met daarbijbehorende bijgebouwen is toegestaan, tenzij op de plankaart anders is aangegeven.
2
bouwvoorschriften De bebouwing dient te voldoen aan de volgende voorschriften: a de gebouwen mogen uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven agrarische bouwpercelen worden gebouwd; binnen het agrarisch bouwperceel dient de bebouwing te voldoen aan de volgende voorschriften:
1 maatvoering: bouwwerken
bedrijfsgebouwen
max.
max.
max.
goothoogte
hoogte
oppervlakte
6m
10 m
-
3,5 m
10 m
-
3m
-
60 m2
3,5 m
6m
600 m2
voedersilo’s
-
15 m
-
mestsilo’s
-
4m
-
erf- en terreinafscheidingen
-
2m
-
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde
-
6m
-
bedrijfswoning bijgebouwen kassen (uitgezonderd glastuinbedrijf)
2 de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3; 3 de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de niet-agrarische nevenactiviteiten bedraagt maximaal de in bijlage 1 genoemde oppervlakte; 4 ten aanzien van de op de plankaart aangeduide 'kleine woning I' gelden de volgende voorschriften: − de afstand tussen de woning en de bij die woning behorende bijgebouwen bedraagt maximaal 30 m; − herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan binnen een afstand van 30 m van de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande locatie; − de voorschriften zoals opgenomen in artikel 16 lid 2 zijn van overeenkomstige toepassing; 5 vervallen; b buiten het agrarisch bouwperceel zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan met een maximale hoogte van 2 m; 3 1
vrijstellingsbepalingen algemeen criterium Bij het nemen van een beslissing omtrent een van de hierna genoemde vrijstellingbepalingen wordt het bepaalde in de beschrijving in hoofdlijnen (artikel 38) in acht genomen.
2
vrijstelling omschakeling bijzonder agrarisch bedrijf Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1, voor het, op een agrarisch bouwperceel, toestaan van een (ander) bijzonder agrarisch bedrijf, met inachtneming van het volgende: a het nieuwe bedrijf mag gelet op de aard, omvang en ligging geen onevenredige afbreuk doen aan het (leef)milieu en het landschap; b aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de naburige gronden. 3 vrijstelling bestaande niet-agrarische nevenactiviteit Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen a van het bepaalde in lid 1, voor het toestaan van andere niet-agrarische nevenactiviteiten dan blijkens de aanduiding op de plankaart zijn toegestaan, met inachtneming van het volgende: 1 uitsluitend activiteiten zijn toegestaan die staan vermeld in bijlage 3, dan wel activiteiten die voor wat betreft aard, omvang en hinder vergelijkbaar zijn met een in bijlage 3 vermelde activiteit; 2 de oppervlakte van de niet-agrarische nevenactiviteit mag niet toenemen; b van het bepaalde in lid 1, voor het toestaan van buitenopslag bij de niet-agrarische nevenactiviteiten, met inachtneming van het volgende:
1 aangetoond dient te worden dat de buitenopslag noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering; 2 aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen en waarden van naburige percelen en gronden; 3 de agrarische functie dient als overwegende functie te blijven gehandhaafd; c van het bepaalde in lid 2, voor uitbreiding van de bebouwde oppervlakte ten behoeve van de niet-agrarische nevenactiviteiten, met inachtneming van het volgende: 1 de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de niet-agrarische nevenactiviteiten mag maximaal 300 m2 bedragen; 2 aangetoond dient te worden dat de uitbreiding noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering; 3 aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen en waarden van naburige percelen en gronden; 4 de agrarische functie dient als overwegende functie te blijven gehandhaafd. 4 vrijstelling nieuwe niet-agrarische nevenactiviteiten vervallen. 5 vrijstelling tweede bedrijfswoning Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1, voor de bouw van een tweede bedrijfswoning, gehoord de provinciale dienst aangaande agrarische aangelegenheden en met inachtneming van het volgende: a het gestelde ten aanzien van de eerste bedrijfswoning in lid 2 is van overeenkomstige toepassing; b aangetoond dient te worden dat sprake is van een noodzakelijk en intensief toezicht dat slechts door twee volwaardige arbeidskrachten kan worden verricht en het bedrijf duurzame werkgelegenheid biedt aan twee volwaardige arbeidskrachten; c de woning dient duidelijk herkenbaar als tweede bedrijfswoning te worden gebouwd, hetgeen betekent dat er een duidelijke ruimtelijke relatie aanwezig moet zijn tussen de eerste bedrijfswoning en de tweede bedrijfswoning waaronder in ieder geval wordt begrepen een onderlinge afstand van maximaal 30 m, tenzij uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering een grotere afstand noodzakelijk is; d indien op het betreffende agrarisch bouwperceel een woning is aangeduid als 'kleine woning I', is de bouw van een tweede dienstwoning uitsluitend toegestaan ter vervanging van die 'kleine woning I'. 6 vrijstelling overschrijding bouwperceelsgrenzen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2, voor het overschrijden van de grenzen van een agrarisch bouwperceel door bebouwing als bedoeld in lid 2 sub b, met inachtneming van het volgende: a het denkbeeldig bouwperceel krijgt hierdoor geen groter oppervlak dan 1,1 ha; b aangetoond dient te worden dat de overschrijding noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering; c aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen en natuur en landschapswaarden van de naburige percelen en gronden; d er dient gestreefd te worden naar een compacte (denkbeeldige) bouwperceelsvorm.
7 vrijstelling maatvoering bouwwerken Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen: a van het bepaalde in lid 2, voor een goothoogte van de bedrijfswoning van maximaal 6 m; b van het bepaalde in lid 2, voor het vergroten van de oppervlakte van de bijgebouwen bij de bedrijfswoning op het agrarische bouwperceel tot een totale maximale oppervlakte van 80 m2; c van het bepaalde in lid 2, voor het toestaan van voedersilo’s op het agrarische bouwperceel met een maximale hoogte van 20 m; d van het bepaalde in lid 2, voor het toestaan van mestsilo’s op het agrarische bouwperceel met een maximale hoogte van 6 m. 8 vrijstelling nieuwe bouwwerken Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen: a vervallen; b van het bepaalde in lid 2, voor de bouw van een windmolen op het agrarische bouwperceel, met inachtneming van het volgende: 1 de ashoogte van een windmolen bedraagt maximaal 20 m; 2 aangetoond dient te worden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen en/of waarden van de naburige percelen c.q. gronden; c van het bepaalde in lid 2, voor de bouw van per bedrijf maximaal twee veldschuren, melkstallen en/of schuilgelegenheden buiten het agrarisch bouwperceel, met per bedrijf een maximale bebouwde oppervlakte van 150 m2, een maximale hoogte van 5 m en een maximale goothoogte van 3 m en met in achtneming van het volgende: 1 vrijstelling kan slechts worden verleend indien voor het oprichten van de bebouwing de noodzaak in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering wordt aangetoond; 2 vrijstelling kan niet worden verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden en hieraan door het nemen van maatregelen niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen; d van het bepaalde in lid 2, voor het oprichten van mestopslagplaatsen buiten het agrarisch bouwperceel met een maximale hoogte van 4 m en een totale maximale inhoudsmaat van 750 m³ en met inachtneming van het volgende: 1 per agrarisch bedrijf is maximaal één mestopslagplaats buiten het agrarisch bouwperceel toegestaan; 2 vrijstelling kan slechts verleend worden indien de noodzaak voor het oprichten van de bebouwing wordt aangetoond; 3 vrijstelling kan niet worden verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden en hieraan door het nemen van maatregelen niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen; 4 vrijstelling kan slechts worden verleend indien de mestopslagplaatsen direct grenzend aan het bouwperceel worden gesitueerd; e van het bepaalde in lid 2, voor het oprichten van tunnelkassen buiten het agrarisch bouwperceel met per bedrijf een maximaal bebouwde oppervlakte van 150 m2. 9 vrijstelling kleine woning I Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2 ten aanzien van op de plankaart aangeduide 'kleine woning I', overeenkomstig de vrijstellingsbevoegdheden in artikel 16 lid 3.
10 vrijstelling grotere oppervlakte kassen bij kwekerijen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2 ten behoeve van het vergroten van de toegestane oppervlakte aan kassen, met inachtneming van het volgende: 1. de oppervlakte aan kassen mag maximaal 1000 m² bedragen; 2. de vrijstelling geldt uitsluitend voor de kwekerijen (Ak); 3. de belangen van omwonenden mogen niet in onevenredige mate worden geschaad als gevolg van lichthinder of andere vormen van milieuhinder. 11 vrijstelling kleinschalig kampeerterrein Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1, voor het toestaan van verblijfsrecreatie in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein, met in achtneming van het volgende: a. het kleinschalig kamperen uitsluitend binnen het op de ontwikkelingsvisiekaart aangegeven deelgebied 1, 2 of 5 mag plaatsvinden; b. het aantal kleinschaligen kampeerterreinen in de deelgebieden 1,2 en 5 in totaal maximaal 30 bedraagt; c. het kleinschalig kamperen uitsluitend op of binnen een afstand van 50 m vanaf het agrarsich bouwperceel mag plaatsvinden; d. in de bestaande bebouwing sanitaire voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 75 m2; e. indien het realiseren van sanitaire voorzieningen in de bestaande bebouwingniet mogelijk is, is nieuwbouw van sanitaire voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kamperen binnen het agrarisch bouwperceel toegestaan, met een totale maximale oppervlakte van 75 m2, een maximale hoogte van 5 m en een maximale goothoogte van 3 m; f. het terrein dient voorzien te worden van een goede landschappelijke inpassing; g. de parkeernorm minimaal 1,3 parkeerplaats per standplaats bedraagt; h. een minimale onderlinge afstand van 3 m tussen kampeermiddelen wordt aangehouden; i. een kleinschalige kampeerterrein is niet gelegen in directe aansluiting op een reeds bestaand kleinschalig kampeerterrein of een bestaand regulier verblijfsrecreatieterrein; j. stacaravans en zomerhuizen, alsmede een kantine en horeca-activiteiten niet zijn toegestaan; k. de vrijstelling wordt verleend voor een periode van maximaal 10 jaar. 4 1
2
3
nadere eisen Bij de beslissing omtrent het verlenen van een bouwvergunning kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering en maatvoering van bebouwing indien en voor zover dat nodig is om: a de ruimtelijke samenhang met de overige bedrijfsbebouwing veilig te stellen; b een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een bouwvergunning kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering en aard van de beplanting indien en voor zover dat nodig is om de landschappelijke inpassing te bevorderen. Bij het nemen van een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt rekening gehouden met het bepaalde in de beschrijving in hoofdlijnen (artikel 38).
Esvelderweg I
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
27
Esvelderweg I
28
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
Esvelderweg I
Bijlage 3 Erfbeplantingsplan
"Esvelderweg I" (vastgesteld)
45
Esvelderweg I
46
"Esvelderweg I" (vastgesteld)