España: País y Cultura Página 1

España: País y Cultura

Página 1


Página 2

Bijlage 21

Startdocument Schoolproject

Een plan van aanpak gebruik je om de gemaakte afspraken (in het contractformulier, zie bijlage 20) en je werkwijze te concretiseren. Context

Omschrijf kort de achtergronden van je opdracht, de doelgroep, het team waarbinnen je de opdracht gaat uitvoeren. Wie maken deel uit van de groep collega’s die belang hebben bij dit project. Het ROC vindt het belangrijk dat er ook aandacht wordt besteedt aan de interculturele competentie van de doeltaal, want taal en cultuur zijn nauw met elkaar verbonden. Ook is de beheersing van een vreemde taal geen doel op zichzelf. Het vak moet ook bijdragen aan de vorming van de leerling tot burger, zodat hij met anderstalige maatschappijen en culturen in contact kan komen en dat contact weet te onderhouden. Het lespakket van ongeveer 8 lessen, wordt gemaakt voor de lln van niveau 3 en 4 die een opleiding volgen bij het ROC ASA. Deze lln beheersen al de Spaanse taal op niveau A1 en A2. De sectie Spaans van het ROC heeft belang bij dit project. Wat zijn de problemen / vragen? De leerlingen leren al ongeveer twee jaar lang Spaans, maar weten helaas weinig af van de geschiedenis, cultuur, geografie en politiek af. In het lespakket leren ze meer over Spanje zelf. Welke behoeften spelen een rol? De lln hebben immers niet alleen vakkennis nodig om effectief te kunnen communiceren met anderstalige mensen, maar ze moeten ook interculturele kennis vergaren, zodat de internationale en interculturele contacten mogelijk worden gemaakt en ook vergemakkelijkt. Waar geeft het product een antwoord op? Het product geeft antwoord op het vergaren van de interculturele kennis en vaardigheden. De lln leren niet alleen de doeltaal te beheersen op de gevraagde niveau , maar leren ook de internationale en interculturele contacten mogelijk te maken. Het lespakket biedt de mogelijkheid om meer te weten te komen over de hedendaagse Spaanse cultuur.


Página 3

Verkenning

Hier vermeld je: Verkenning vanuit eigen praktijk -

Op mijn stageplek wordt weinig aan klv gedaan. Daarom vindt de school het belangrijk dat er nu een lespakket wordt gemaakt, zodat de lln ook de interculturele competentie zich eigen maken.

Verkenning vanuit praktijk elders Ik heb begrepen dat de interculturele informatie alleen via leergangen aangereikt wordt doormiddel van de informatieve leesteksten. Als didactisch nadeel wordt vaak gezien dat die informatie slecht blijft hangen, omdat er weinig of niets mee gedaan wordt, er wordt alleen medegedeeld. Door iets te doen, bijvoorbeeld door zelf de informatie te zoeken of af te leiden, investeert de leerling meer tijd en moeite, en mogelijk blijft de informatie daardoor beter hangen. Verkenning van de literatuur: In de gelezen literatuur staat dat de volgorde en de opbouw van de klv niet zozeer van belang is, het gaat er meer om dat er bij de lln een kader voorhanden moet zijn waarin die past, een kapstok waaraan de nieuwe kennis kan worden opgehangen. Om nieuwe klv aan te brengen moet je uitgaan van de bestaande kennis die de leerling al heeft. Op die manier begrijpt de leerling de aangereikte culturele informatie beter en raakt ook makkelijker betrokken bij andermans cultuur en vaardigheden. Vermeld duidelijk je bronnen. -

-

Expertise Archimedes

Boek: Didactiek van het vreemdetalenonderwijs, Auteur: Erik Kwakernaak. Boek: Kennis van land en Volk, Auteur: Ruud Meijer Artikel: Vreemdetalenonderwijs: een (inter)cultureel avontuur? Auteurs: Daniela Fasoglio en Jos Canton.

Met welke medewerker van het opleidingsinstituut ga je een afspraak maken. Naam, Tineke van der Schaaf


Datum, 15 maart 2012

Página 4

Opdrachtformule Omschrijf zo nauwkeurig mogelijk de opdracht. Uit welke onderdelen bestaat het product ring precies? Het product bestaat uit een lespakket van ongeveer 8 verschillende lessen over de Spaanse geschiedenis, cultuur, geografie, politiek, etc. Opdrachteisen

Je vermeldt hier de eisen waaraan je opdrachtgever achteraf je product kan toetsen. Als het product aan alle eisen voldoet, is het goed. Zorg er dus voor dat de eisen zo geformuleerd worden dat toetsbaar zijn. Het lespakket moet uit 8 verschillende lessen bestaan over de Spaanstalige wereld. De lessen moet ongeveer 20 minuten duren en er wordt gevaagd dat de lln actief mee doen door middel van de oefenvormen die aan pas komen. De lessen worden gemaakt voor de lln die in niveau 3 en 4 zitten en de Spaanse taal op niveau A1 en A2 beheersen.

Leerdoelen

Omschrijf je eigen leerdoelen, uitgedrukt in indicatoren van de zeven competenties van SBL. Inter-persoonlijke competentie, indicator: De leraar kan verantwoorden hoe hij met zijn groepen en individuele leerlingen omgaat. Hij maakt daarbij gebruik van relevante theoretische en methodische inzichten. In het lespakket worden veel oefenvormen ingezet, zodat het opgedane kennis gelijk wordt getest. Op die manier raken de lln betrokken bij het onderwerp en doen actief en interactief mee. De opdrachten worden zoveel klassikaal als in tweetallen gemaakt. Op die manier doen de leerlingen actief mee en wordt het geleerde geoefend en gelijk in de praktijk uitgevoerd . Pedagogische competentie: Indicator: De student brengt eigen opvattingen in verband met de pedagogische opdracht van de school. Maakt in zijn pedagogisch handelen een goed gebruik van verschillen tussen leerlingen. Het lespakket moet goed op de belevingswereld van de leerlingen aansluiten en er wordt ook rekening gehouden met de niveau verschillen van de lln. Dus het niveau van het lespakket moet passen bij het niveau van de leerling en het gevolgde onderwijs tot nu toe. Dat houdt in dat de lespakket in zijn totaliteit niet moeilijker mag zijn dan de veronderstelde kennis van de lln. Natuurlijk mag er best een fragment zitten die de betere leerling de kans geeft om zich te bewijzen, maar het niveau van het lespakket in zijn totaliteit moet aansluiten bij het niveau van het voorafgaande onderwijs. Vakinhoudelijke en vak didactische competentie: indicator: De student gebruikt een repertoire aan didactische strategieën en werkvormen, zoals pgo, natuurlijk leren, klassikaal leren, sociaal en samenwerkend leren. Het lespakket bevat leeractiviteiten die in het perspectief van de beroepskeuze van de leerlingen betekenisvol zijn. Lln kunnen gebruik maken van verschillende werkvormen die zowel klassikaal als samenwerkend uitgevoerd kunnen worden. Want er moeten veel oefeningen worden gemaakt om de opgedane kennis te toetsen.


Página 5

Organisatorische competentie:indicator: Biedt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen aan die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen. Het lespakket is bedoeld om leerdoelen van de lln te ondersteunen, zodat ze kennis opdoen over de andere maatschappij en cultuur De kennis wordt aangereikt door het lespakket en wordt getoetst aan de hand van de oefeningen die na elke onderwerp gemaakt moeten worden. Competent in samenwerking met collega’s: Indicator: Werkt volgens de in de organisatie geldende afspraken, procedures en systemen, bijv. leerlingvolgsysteem. Voor het maken van het lespakket hebben we een planning gemaakt, zodat alles op tijd ingeleverd kan worden en ook gebruikt kan worden. Ik hou me aan de afspraken en bespreek mijn bevindingen elke week met mijn begeleidster. Competent in de samenwerking met de omgeving: Indicator: De student gebruikt de omgeving van de school als kennisbron en als toepassingsmogelijkheid van kennis en vaardigheden. De 8 verschillende lessen sluiten aan de belevingswereld van de leerlingen en er moet ook aan hun verwachtingen voldoen. Op die mannier krijgen de lln de mogelijkheid om in een betekenisvolle leeromgeving zich te ontwikkelen. Competent in reflectie en ontwikkeling: Indicator: De student kijkt kritisch naar zijn werk en gebruikt evaluatie, reflectie en feedback van anderen om zich verder te ontwikkelen. Ik kreeg feedback over de uitvoering van de lespakket en bespreek mijn bevindingen samen met mijn begeleidster en met de schoolcollega’s. Co-werkers

Je kunt de opdracht alleen uitvoeren samen of met collega’s op de opleidingsschool. Vermeld hier hun namen en de taakverdeling. Ik voer de opdracht voornamelijk alleen uit, maar ik kan ook mijn begeleidster ook om hulp vragen.

Planning

Vermeld hier de weeknummers waarop je de volgende zaken gereed wilt hebben: -


Gesprek met expert instituut: Week 5,6,7 Bronnenonderzoek: Week 5, 6, 7,8,9,10 Oriënterend onderzoek: Week 6,7,8,9,10 Werkzaamheden voor je product: Week 6,7,8,9,10,11,12,13 Opleverdatum product: 30 maart 2012 Presentatie: 29 maart 2012 Productverslag: 29 maart 2012 Procesverslag: 29 maart 2012 Eindbeoordeling: Begin april 2012

Página 6

Opdrachtgever(s) Is je opdrachtgever / Zijn je opdrachtgevers akkoord met alle afspraken over het op te leveren product? Naam opdrachtgever(s): Tineke van der Schaaf

Functie in de school: Lerares Spaans en coördinatrice

Datum: 15 maart 2012 IO go, no go

Is de IO akkoord met alle stappen die je tot nu toe hebt genomen? Naam : Nicolien Montessori Datum: 16 /03/2012

Handtekening N. Montessori (getekend in Amstelveen)

Op de site

Vermeldt hier het nummer van je schoolproject waaronder het project is vastgelegd in “Kennisbank Archimedes” op www.samenopleiden.nl. Het nummer van mijn Schoolproject is: 1808


Página 7

España: el País y su Cultura

España: el País y su Cultura

Overzicht Type

Lespakket

Doelgroep(en)

MBO: Volwassen onderwijs Niveau 3 & 4

Vak(ken)

Spaans: Niveau A2 & B1

Gemaakt door:

Mariola Nanushi

Inleverdatum:

30 maart 2012


Página 8

¡Bienvenido al mundo español – Vida y Cultura!


Página 9

1. Product presentatie………………………………………………………………………………………………pág.4 2. Unidad 1………………………………………………………………………………………………………………pág.7 3. Unidad 2……………………………………………………………………………………………………………..pág.15 4. Unidad 3……………………………………………………………………………………………………………..pág.24 5. Unidad 4.…………………………………………………………………………………………………………….pág.26 6. Unidad 5……………………………………………………………………………………………………………..pág.28 7. Unidad 6……………………………………………………………………….......................................pág.30 8. Unidad 7………………………………………………………………………………………………………….…pág.33 9. Unidad 8…………………………………………………………………………………………………………….pág.46 10. Beoordeling schoolproject opdrachtgever…………………………………………………………..pág.49 11. Procesevaluatie…………………………………………………………………………………………………..pág.50


Página 10

Wat: Voor wie (doelgroep)

Productpresentatie MBO Leerlingen, jaar 2 en 3, niveau 3 &4

Niveau Afdeling: Vaardigheid: Presentatie duur Duur vragenronde: Voorbereiding:

A2 & B1 ROC ASA Utrecht, Toerisme Kennis van land en cultuur van Spanje +/-10 min +/- 5 minuten 8 weken /15uur

Vorm:

Powerpoint presentatie met steekwoorden

Hulpmiddelen:

Lespakket met oefeningen

Kennis van land en volk is een onderdeel van de studie van een vreemde taal. Daarom vindt het ROC belangrijk dat de leerlingen kennis vergaren over de cultuur van de doeltaal. Doel: De student geeft een presentatie over zijn gemaakte product in het Spaans en gebruikt daarbij de benodigde woordenschat en past de grammatica toe die behandeld wordt in de lessen en in deze lespakket. Werkwijze: Het product word gepresenteerd en er worden instructies over de inhoud van deze lespakket gegeven. Vervolgens gaat de student of de leraar, de leerlingen bekend maken met het desbetreffende lespakket en helpt ze op weg doormiddel van een korte inleiding per gemaakte les. In het lespakket komen verschillende onderdelen aan bod die nodig zijn voor het uitvoeren van het project. Na elke les worden er oefeningen gemaakt, zodat de leerlingen het geleerde in de praktijk kunnen brengen. Het is belangrijk dat de leerlingen alle oefeningen maken om de nodige kennis van land en volk eigen te maken.


Página 11

Geografía El clima Los países importantes

El territorio total de España es de 504.645 km², y ocupa gran parte de la Península Ibérica. Esta península está en el suroeste de Europa. España comparte este territorio peninsular con Portugal. Al norte se limita con Francia y Andorra.

Aparte del territorio peninsular, España está formada por:  Las islas Balears que están en el mar Mediterráneo. Las islas baleares son: Mallorca, Menorca e Ibiza.  Las islas Canarias que están en el Océano Atlántico frente a las costas del desierto del Sahara.  Al suroeste de la península está frente a la costa de Marruecos  Las ciudades de Ceuta y Melilla, que se sitúan en el norte de África.


Página 12

Podemos decir que el clima española es increíblemente variado afectado por la altitud, y el relieve. Pero, también por la situación entre el Atlántico y el Mediterráneo. Ambos influyen las temperaturas pero el primero es un océano abierto de aguas más frías que refrescan más y favorecen un clima más húmedo y el mediterráneo es un mar casi cerrado que no podrá refrescar tanto las temperaturas del verano, favoreciendo así un clima más cálido en el oriente español. También hay una diferencia enorme entre el clima del norte y el del sur. Las lluvias son también muy irregulares. La cantidad de lluvia varía también con las estaciones del año. A veces lluvia my irregularmente de un año a otro. Los veranos pueden ponerse muy calurosos. Las temperaturas medias son al menos 30 grados pero pueden llevarse hasta los 40 grados El otoño es muy agradable. El paisaje se pone verde, el mar se calienta y las temperaturas alcanzan hasta los 30 grados. Durante el invierno las temperaturas pueden llevarse hasta los 17 grados. Por la noche puede hacer mucho frio. En la primavera las temperaturas pueden llegar a los 21 grados en el interior del país y aproximadamente a 24 grados en la costa sur.

Figuur 1: Verano

Figuur 2: Otoño

Figuur 3: Primavera

Figuur 4: Invierno


Página 13

Las dos ciudades principales de España son Madrid (2.984.576 habitantes) y Barcelona 1.503.451 habitantes.)

Madrid es la capital de España por lo tanto, es la ciudad más grande de ese país. La ciudad ha sido la capital de España desde el año 1562. También es el centro principal del desarrollo económico, cultural y turístico de la Península ibérica. Los primeros habitantes del territorio de Madrid eran los Celtíberos. La ciudad ha estado ocupado también por los romanos y los moros. Estos últimos dieron a la ciudad su nombre, Madrid. Madrid es una ciudad moderna, con muchos museos, parques y jardines públicos. Unos de los museos más famosos son el Museo del Prado y el Museo Nacional Centro de Arte Escudo de Madrid Reina Sofía. La Reina Sofía es conocido para sus galerías de las pinturas de: Salvador Dalí, Joan Miró, y Pablo Picasso. El Museo del Prado se inauguró en el año 1819. El museo tiene coleccionado muchas obras de arte incluso pinturas, esculturas, monedas, medallas y muchas otras obras más de arte. Otros atractivos populares en Madrid incluyen la Plaza Mayor, la Puerta del Sol, y Las Ventas, que es la plaza de toros en Madrid . Destacan la Catedral de La Almudena, el Palacio Real y los museos, entre otros muchos, del Prado, Reina Sofía, Nacional de Arte Contemporáneo, Panteón de Goya, etc.

La catedral de Almudena de Madrid

El Museo del Prado en Madrid

Figuur 5: El Palacio Real de Madrid

El museo Reina Sofía en Madrid


Página 14

¡Barcelona: La ciudad que lo tiene todo! ¡Una ciudad con mucho que ofrecer! La ciudad está situada en el noreste de la costa Mediterránea Española, es la capital de Cataluña siendo así la segunda ciudad en España. Es una ciudad con una gran importancia tanto cultural como comercial, financiera y turística. Barcelona ofrece unas grandes infraestructuras, mucha cultura y arte por lo tanto, es una de las ciudades Europeas más visitadas por turistas. La ciudad es también una red importante de transportes y tiene una oferta turística envidiable. En nivel mundial, Barcelona es la segunda ciudad del mundo que acoge más congresos internacionales, incluso por delante de París. Todo ello sitúa a Barcelona como la segunda ciudad en turismo de congresos más importante del mundo, por detrás de Viena. El Escudo de Barcelona

En Barcelona se celebran algunos de los festivales musicales más prestigiosos de Europa, como el Sònar o el Primavera Sound. Tiene una oferta musical, teatral y de danza muy amplia. La conocidísima Sagrada Familia o el maravilloso Parque Güell son algunas de las obras maestras elaboradas por Antonio Gaudí con las que decoró la ciudad de un modo espectacular y fantástico. El Camp Nou, que oficialmente se llama Nou Camp, es el estadio en el que juega el F.C. Barcelona, un estadio en el que caben más de 98.000 personas y sus instalaciones forman parte de un complejo deportivo muy amplio. Barcelona posee también soleadas y fabulosas playas para un gran número de turistas cada año. La mayoría de turistas que la visitan comentan que; “Barcelona es la ciudad que lo tiene todo” porque lo pasan de maravilla.

Barcelona y su símbolo, la Sagrada Familia

El Parque Güell

El Aquarium de Barcelona

El Estadio de FC Barcelona


Página 15

Mirando los mapas comprueba lo que has leído y aprendido en la lección 1. Obsérvalo bien. Después puedes responder a estas preguntas.

¿Qué países son fronteras con la España peninsular por el norte y el oeste? ¿De qué país son los territorios africanos que hay al este de las Islas Canarias? Observa bien los dos mapas. ¿Cómo se llaman las dos ciudades españolas en el norte de África? Tarifa y Cartagena Ceuta y Melilla Cáceres y Badajoz


Página 16

1. ¿Cuáles son los factores que determinan el clima de España?

2. ¿A qué clima corresponden? Inviernos suaves y veranos calurosos. Precipitaciones escasas e irregulares.

¿A qué clima corresponde esta descripción? Inviernos fríos y largos, veranos frescos y cortos; lluvias abundantes: 1. Atlántico 2. Mediterráneo 3. De montaña 4. Interior

Elige la respuesta correcta: En la España interior el clima es: a) b) c) d)

En verano calurosas y en invierno suaves En verano muy calurosas y en invierno muy frías En verano frescas y en invierno muy frías En verano cálidas y en invierno suaves


Página 17

1. ¿Cuál es la capital de España y desde que año ha sido la principal capital?

2. ¿Quién fueron los primeros habitantes de Madrid?

3. Dónde está situada la ciudad de Barcelona?

4. Cómo se llama el museo más famoso de Madrid? ¿En qué año abrió las puertas?

5. ¿Por qué Barcelona es la segunda ciudad de España?

6. El Museo la Reina Sofía de Madrid, es conocido por sus pinturas famosas. Trata de escribir los nombres de los obreros famosos de las pinturas del museo.


Página 18

7. Según los turistas, Barcelona es la ciudad que “lo tiene todo”. ¿ Sabes escribir por qué?


Página 19

¿Qué aprendemos en esta unidad? En breve, algunos datos históricos de España Los museos más importantes y más destacados

La España Ibérica – Iberos y Celtas Los primeros habitantes de la Península Ibérica fueron los Iberos. Los griegos, que llegaron más tarde, le dieron a ese nombre y por eso el país hoy en día, lleva el nombre la “Península Ibérica” . Se trataba de diversos pueblos diferenciados. Dicen que los habitantes ibéricos venían de las regiones mediterráneas situadas más al este. También se dice que los primeros habitantes venían de Europa occidental, concretamente de Irlanda, de Gran Bretaña y de Francia. Los iberos se diferenciaban de los otros pueblos (griegos y romanos) por su lengua que adquirió un carácter propio. Las fuentes históricas explican que en la Península Ibérica habitaban también los tartesios y a sus descendientes turdetanos y túrdulos como los más cultos de entre ellos. Otros habitantes que se mezclaron con los iberos fueron los celtas, originarias de los Alpes. Ellos se quedaron en su mayor parte al norte (Galicia, Asturias, Cantabria, y norte de Castilla), y allí fue donde se mezclaron con los iberos y poco tiempo después, se llamaron celtíbero. Fenicios, Griegos y Cartaginenses Los fenicios llegaron a la Península Ibérica hacia el 1104 a. C. Los griegos se instalan más al norte de la costa. Poco tiempo después, los fenicios que habían fundado la ciudad de Cartago se independizan fundando el Estado Púnico. La conquista cartaginesa En el siglo III a. C., los cartaginenses fundan la Cartagena. Poco tiempo después empezó la guerra entre Cartago y Roma. A finales del siglo III a. C., la mayor parte de las ciudades y pueblos estaban bajo el dominio cartaginés. En el año 219 a. C. durante la segunda guerra para poder someter a la colonia griega de Sagunto (situada al norte de Valencia), aliada de Roma, los cartagineses se derrotaron y perdieron la guerra. España: País y Cultura

Página 20

La España Musulmana y la Reconquista Los visigodos se derrotaron por el domino musulmán en el año 711. La península se convirtió en un imperio musulmán, llamada Al-Andalus. En el s. X la península se hizo religiosamente independiente. Esta época ha sido una gran época de prosperidad cultural, gracias a las innovaciones en las ciencias y en las letras y la especial atención que dedicaron al desarrollo de las ciudades. Pero no duro mucho y el movimiento de Reconquista se hizo cada vez más fuerte, los reinados españoles terminaron por dominar completamente la península. Los Reyes Católicos En 1469 se casaron los reyes católicos Isabel de Castilla y Fernando de Aragón, y en 1492 Granada se incorpora a España, y todo el territorio español estaba reinado por los reyes católicos, mencionados más arriba. El mismo año de la toma de Granada, Cristóbal Colon descubrió América y España se convierte en una de las naciones más poderosas del mundo. La lengua española: La lengua española o el castellano es una lengua romance y es la segunda lengua más hablada del mundo por el número de personas que la hablan como idioma oficial. La mayoría de los países donde se habla español como idioma oficial,(materna) están en el continente latinoamericano. El español se habla en el América del norte, en América central y en América del sur. El español es la lengua oficial nacional de España pero en España se hablan también tres idiomas más que se ven como idiomas regionales como el catalán, el euskera y el gallego. Son los idiomas oficiales de Cataluña y Baleares, del País Vasco y de Galicia.


Página 21

Museos más importantes y destacados Museo Nacional del Prado. (Madrid). Museo Nacional Reina Sofía. (Madrid) Museo Picasso. (Málaga). Museo de Dalí (Figueras). Museo del Temple Expiatori de La Sagrada Familia

HISTORIA El Museo del Prado se reconoce como la galería más grande de todo el mundo. Exhibe esculturas, dibujos, monedas y otros trabajos de arte El gran colección de pinturas le ha dado su fama mundial. Exhibe menos de 2.000 obras por la falta de espacio, pero colecciona más de 8.600 pinturas. Su historia empieza durante el reino de Carlos III, quien intentó hacer una colección de arte maravilloso. Desde entonces el reinado de Fernando VII creó el Museo Real de Pintura y Escultura en 19 de noviembre de 1819. Los reyes murieron y por la falta de testamento se causaron serios problemas y pusieron en peligro la unidad de la colección. Con la desaparición de la monarquía en España, el museo pasó a la propiedad de la nación y comenzó a conocerse como el Museo Nacional Del Prado.


Página 22

HISTORIA El Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofía se inauguró en el año 1990. Desde entonces se puso un museo de arte moderno y contemporáneo en España de nivel internacional. La primera fundación se realizo por el rey Felipe II, quien, en el siglo XVI, centralizó en este lugar todos los hospitales. El edificio sufrió varias modificaciones pero logra sobrevivir, y por medio de un real decreto de 1977, es declarado Monumento Histórico-Artístico, garantizando así su supervivencia. El 10 de septiembre de 1992, Sus Majestades los Reyes D. Juan Carlos y Dña. Sofía, inauguraron la Colección Permanente del Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofía.

HISTORIA Pablo Picasso quería que sus obras estuvieran presentes en la ciudad en que nació. Por eso el museo se construyó en Málaga. La idea para construir el museo nació en 1953. El museo se inauguró en 27 de octubre del 2003 por los reyes Don Juan Carlos y Doña Sofía. El museo colecciona 233 obras y hay obras entre pinturas, dibujos, esculturas, cerámicas, etc.


Página 23

HISTORIA El museo de Salvador Dalí presenta la exposición de joyas que son unos objetos surrealistas. La exposición muestra joyas de oro y piedras preciosas y muestra también dibujos y pinturas sobre papel que Salvador Dalí hizo para diseñar las joyas. El artista realizó las obras entre los años 1941 y 1970. Las joyas fueron expuestas en el Teatro-Museo Dalí de Figueres durante los meses de agosto y septiembre del año 1973. Salvador Dalí hacía los diseños de las piezas sobre papel, con todo tipo de detalles y gran precisión de formas, materiales y colores. Todas las piezas de la colección son ejemplares únicos, y la combinación de materiales, y formas hechas por Salvador Dalí hacen que las obras sean irrepetibles. Oro, platino, piedras preciosas, perlas, corales, y otros materiales se combinan para dar forma a corazones, labios, ojos, animales y símbolos religiosos.

El corazón real, 1953

La persistencia de la memoria

El ojo del tiempo, 1949

El Color del Árbol de la Vida, 1949


Página 24

HISTORIA El Templo Expiatorio de la Sagrada Familia es la obra más famosa del arquitecto español Antoni Gaudí. Se trata de una gran obra basílica católica de Barcelona que se conoce como la Sagrada Familia. Las construcciones se iniciaron en 1882 pero todavía está en construcción, es el máximo exponente de la arquitectura modernista catalana. Una de las ideas más buenas del Antonio Gaudí fue el diseño de las torres que alcanzaban grandes alturas. Se trataba de torres cónicas y circulares que sobresalen apuntadas sobre los portales, estrechándose con la altura. Gaudí murió en 1926 y en ese tiempo sólo había diseñado una torre. Hoy en día se han construido 18 torres. Y el tiemplo dispondrá un sistema de seis torres, una de ellas dedicada a Jesús, alcanzara los 170 metros de altura. Las cuatro otras alrededor de ésta, se la dedican a los evangelistas.

Templo de la Sagrada Familia en Barcelona


Página 25

1. ¿Por qué España se llama Península Ibérica?

2. ¿Qué les diferenciaba a los iberos de los otros pueblos (griegos y romanos)?

3. ¿Cómo se llamaban los habitantes que se mezclaron con los iberos?

4. Escribe con tus palabras la conquista cartaginesa

5. ¿Qué significa Reconquista y a qué año descubrió Cristóbal Colon América?

6. ¿Qué puedes decir del siglo XXI?


Página 26

7. ¿En qué países se habla el español como lengua oficial?

8. En España se hablan también las lenguas regionales. ¿Puedes escribir el nombre de cada lengua regional?

9. ¿Por qué el español es la segunda lengua más hablada del mundo?


Página 27

1. ¿Cómo se llama el museo de Madrid y qué pinturas exhibe?

2. ¿Por qué el museo de Pablo Picasso se construyó en Málaga?

3. ¿En qué ciudad está construido el Museo de Salvador Dalí y qué exposiciones nos presenta?

4. ¿Desde cuándo se puso El Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofía, un museo de arte moderno y contemporáneo en España de nivel internacional?

5. ¿En qué ciudad de España se encuentra el Templo Expiatorio de la Sagrada Familia?

6. ¿De quién fue la idea para construir el templo y de qué obras se trata?


Página 28

Educación infantil Educación primaría Educación Secundaría Obligatoria Bachillerato

En España la escuela es obligatoria y gratuita hasta los 16 años. El sistema educativo tiene algunas diferencias con respecto al sistema holandesa e incluye los siguientes ciclos: Educación infantil de cero a seis años y es voluntario Educación primaria de seis a doce años Educación secundaria obligatoria (ESO) de doce a dieciséis años Después del título de Graduado en Educación Secundaria, termina la obligatoriedad y el estudiante puede elegir si continúa estudiando o finaliza ahí sus estudios. Si el alumno decide seguir los estudios puede elegir entre la Formación Profesional (una escuela donde se aprender una profesión concreta como: mecánico, electricista, etc.) o el Bachillerato, es decir, una carrera similar a la de HAVO de Holanda con cuatro modalidades distintas:    

Artes Humanidades y Ciencias sociales Ciencias de la naturaleza y de la salud Tecnología

El bachillerato se termina a los 18 años, después se puede inscribir a la Universidad para realizar una carrera, la que desee el estudiante.


Página 29

1. En España los chicos y chicas no pueden dejar los estudios hasta los 16 años.

____________

2. Un niño debe ir al colegio obligatoriamente a partir de los seis años.

_____________

3. Existen cinco tipos distintos de bachillerato.

_____________

4. Al finalizar el bachillerato se puede inscribir a la Universidad.

_____________

5. ¿Qué significa ESO?

_____________

6. En la ESO la mayoría de las asignaturas son optativas.

_____________


Página 30

El Estado Español es una monarquía parlamentaria. El rey de España es Juan Carlos I. Desde el año 1975 España es un reino y el rey es el jefe del Estado y de la Casa Real. La monarquía española es parlamentaria porque el poder reside en el pueblo. Por lo tanto podemos decir que es el Parlamento y no el Rey quien dirige la política española. El Parlamento español recibe el nombre de Cortes Generales, ellas son elegidas por los votos de los ciudadanos españoles, y por eso El Sistema Político Española es democrático. El nombre de la Reina de España es Sofía. El himno nacional se llama La Marcha Real. El Día de la Constitución Española es el 6 de Diciembre. En 1978 el pueblo español aprobó la Constitución Española y ahora es un día festivo para todos los ciudadanos españoles. Actualmente viven en España aproximadamente, 64 millones de personas. Más del 90% de la población es al menos católica. El actual presidente español es Mariano Rajoy del Partido Popular. El período de presidencia es de cuatro años, y durante ese tiempo el presidente es asistido en sus funciones por el Consejo de Ministros. El Presidente es quien, con la aprobación del Rey, propone los candidatos a ministros para cada actividad. El presidente dirige también la Defensa de Estado, la Administración Civil y Militar, y la Política Interior y Exterior. Existen muchísimos partidos políticos, alianzas y coaliciones, aunque los más importantes son:  El Partido Popular (PP)  El Partido Socialista Obrero Español  Izquierda Unida  Unión Progreso y Democracia SIMBOLOS NACIONALES: BANDERA ESCUDO HIMNO España: País y Cultura

Escudo de Rey Juan Carlos

Página 31

1. ¿Cómo se llama el rey de España?

2. ¿Cuál es la principal religión en España?

3. ¿Cuál es el sistema político en España: una dictadura/ una monarquía parlamentaria/ una república democrática?

4. ¿Cómo se llama el presidente actual de España y a qué partido político le pertenece?

5. ¿Cuántos habitantes hay aproximadamente en España: 3 millones/ 3 mil/ 60 millones / 40 millones?

6. Qué es “la fiesta nacional” y qué se festeja este día?

7. En España existen muchos partidos políticos. ¿Puedes escribir algunos?


Página 32

España es el segundo país turístico más importante. La Península recibe cada año un mayor número de turistas porque es un país lleno de monumentos, castillos, etc. El país se conoce también por su historia, corridas de torro, arte, por el flamenco y por sus magnificas costas y sus fantásticas playas. Las playas son uno de los destinos favoritos elegidos por los turistas. También el ocio nocturno ofrece una amplia oferta de música, además de fiestas al aire libre. El turismo parece ser el motor de la economía española. Eso porque el país, además de contar con una amplia línea de costa, que permite una enorme variedad de actividades acuáticas, cuenta también con una enorme diversidad geográfica y numerosos actividades de interés, tanto cultural como natural. Las Comunidades Autónomas de España son: Andalucía; Aragón ;Cantabria; Castilla y León; Castilla La Mancha; Cataluña; Ceuta; Comunidad Valenciana; Extremadura; Galicia; Islas Baleares; Islas Canarias; La Roja; Madrid; Melilla; Navarra; País Vasco; Principado de Asturias; Región de Murcia.

Costas de España España: País y Cultura

Página 33

1. ¿Cuáles son las 17 Comunidades Autónomas de España?

2. ¿Qué razones crees que mueven a los turistas para viajar a España?

3. ¿Por qué el turismo es el motor de la economía española?

4. ¿Puedes mencionar algunas playas preferidas por los turistas?

5. ¿Y a ti, en qué comunidad española te gustaría más pasar las vacaciones y por qué?


Página 34

Paella Tapas Churros con chocolate La Horchata de chufa

Las familias españolas usan las comidas para reunirse y socializarse a fines del día o a los fines de semana. La paella parece ser generalmente cocinada siempre a los domingos y trae a toda la familia unida. La paella es un plato muy sabrosa y se puede cocinar de maneras diferentes. El plato se puede prepararse según los gustos de las personas y eso también depende de las ocasiones diferentes y en muchos casos. Este plato tradicional es de Valencia, pero existen variaciones de paella en las diferentes provincias españolas. Es una mezcla colorida de arroz con azafrán y varias carnes. El nombre de la paella viene de la paellera, la sartén redonda donde se cocina. Tradicionalmente la paella se cocina al aire libre, sobre un fuego. Para hacer la paella, se pueden utilizar diferentes tipos de carne como pollo, cerdo, conejo, o mariscos como, gambas, mejillones o cangrejos. Se utiliza aceite de oliva, cebolla, ajos e hierbas.


Página 35

Las tapas son una parte importante de la cultura española. Son sencillas, sabrosas y rápidas para hacer. Muchos año atrás, el rey Alfonso X propuso que en las mesas castellanas el vino se sirviera con algo de comida. Este poco de comida, solía ser colocado sobre el vaso de vino (de ahí su nombre para evitar que algún mal compañero se tomara el vino de otro). Las tapas de aquel tiempo consistían generalmente en un trozo de jamón, de chorizo, o en un buen pedazo de queso.

Los churros con chocolate son ¡deliciosos! La gente toma generalmente churros con chocolate para desayunar, pero a veces también se pueden tomar como merienda. Los españoles suelen quedar con sus amigos o familiares en una cafetería para tomar churros mientras charlan. Este desayuno sabroso y delicioso lo componen una taza de chocolate caliente y un plato de churros, que se suelen servir calientes. Normalmente la gente moja el churro en el chocolate caliente. Se dice que la gente empezó a acostumbrarse a desayunar churros en el siglo XIX en Madrid en las ferias locales y desde allí se hizo popular porque era bastante barato. Si vas a España, no olvides tomar chocolate con churros.


Página 36

Con su dulce sabor, surgiendo a partir de las chufas, agua y azúcar, la horchata valenciana es la bebida más refrescante que se saborea en las terrazas de Valencia en las tardes y noches de verano. Se dice que la horchata tiene el origen de su nombre en la Edad Media. La horchata se bebe en muchos bares y cafeterías de Valencia y por supuesto en tota España, pero es en la provincia de donde tiene el origen.


Página 37

¿Verdadero o falso? 1. Los churros con chocolate se toman para desayunar. 2. La gente suele consumir chocolate con churros con los amigos o familiares. 3. La gente moja el churro en el chocolate caliente. 4. Los churros son un producto de Barcelona. 5. La gente empezó a tomar churros en Madrid en el siglo XIX. 1. _______________________ 2. _______________________ 3. _______________________ 4. _______________________ 5. _______________________

1. ¿De dónde es originaria la paella?

2. ¿Cuál es el nombre de la sartén donde se cocina la paella?

3. ¿Qué tipo de aceite se debe usar para preparar la paella?


Página 38

Fiestas de origen histórico:  San marciales en Irún  Moros y Cristianos en Alcoy  El toro de fuego

La fiesta de San Marciales se festeja durante los días finales del mes de junio en la ciudad de Irún. La ciudad está situada en la frontera con Francia. Desde hace más de cuatro años la gente se organiza para celebrar la fiesta de su patrón y el llamado de San Marcial. En estas fiesta se representa la batalla ocurrida en 1522 contra los franceses. La gente se viste de rojo, blanco y negro. Los participantes se organizan por compañías y cada compañía tiene su propia cantinera (única mujer que desfila como cantinera). Los organizadores o cada compañía espera la orden del general, que tradicionalmente irrumpe en las tropas montado a caballo descargando sus escopetas al aire. Se trata de una fiesta o celebración tradicional de Irún con mucha historia.


Página 39

Hoy en día la Fiesta de Moros y Cristianos se celebra durante tres días. Es una fiesta religiosa y se celebra entre el 21 y el 24 de Abril en honor de San Jorge. La fecha tiene que ver con el milagro o la ayuda de San Jorge para los alcoyanos. Los antepasados del Alcoy sobreviven el ataque de los árabes (musulmanes) en 1276. Desde entonces los alcoyanos celebran diversos festejos religiosos y populares en honor a su salvador. Hoy en día, las tropas de dos ejércitos, el moro y el cristiano, desfilan por las calles con espectaculares bandas de música. Se trata entonces de una celebración tradicional en honor del salvador de los cristianos San Jorge. La ciudad de Alcoy fue conquistada por los árabes a mediados del siglo XIII. Durante la lucha entre un bando moro y otro cristiano apareció San Jorge con un caballo blanco y defendió y salvo a los cristianos de una batalla fatal el día de 23 de Abril de 1276.

Los Cristianos


Los Moros

Página 40

Este festejo representa un hecho real de la historia española. En el año 228 a.c. durante una batalla en Elche (Alicante), el comandante íbero coloco todos los toros en primera línea contra el ejército del general cartaginés. Los toros enfurecidos se iban contra el enemigo, que al fin perdió la batalla. Desde entonces en la fiesta se festeja este hecho soltando un toro por las calles. La fiesta se celebra en la comunidad aragonesa y algunas zonas del interior de la península. La fiesta del toro de fuego se realiza por las calles o en las plazas de toros.


Página 41

Fiestas de origen religioso  La Semana Santa de Sevilla  Los carnavales

La Semana Santa en España. Del 1 al 9 de Abril España es un país católica y la Semana Santa se celebra en cada parte del país. Durante toda la semana el país mantiene la tradición y celebra a través de misas y procesiones multitudinarias. Los españoles salen a las calles para ver pasar las imágenes de Jesús y la Virgen. Toda la gente (los cristianos) festeja durante la Semana Santa, la entrada de Jesús a Jerusalén, la gente alaba el rey con palmas y flores. Además, debes saber que en Sevilla es típico cantar saetas durante la Semana Santa y servir un tipo de comida particular, especialmente platos de bacalao y dulces como las torrijas. Muchos sevillanos y visitantes salen por las calles para ver las procesiones de toda la semana. Durante estos días los alimentos más consumados son los huevos y los panes dulces.

Semana Santa de Sevilla


Página 42

El Carnaval "Cristiano" El origen latino de la palabra carnaval, viene de “carnelevarium”, que se refería al hecho de prohibir el consumo de carne durante unos días. Ciudades de España donde el carnaval es famoso y atrae a un público interesado podrían ser: el de Santa Cruz de Tenerife, o también carnaval de la ciudad de Cádiz. En Santa Cruz de Tenerife, miles de personas salen a la calle cada año durante más de una semana para festejar el carnaval. El carnaval de Tenerife, que es considerando el segundo carnaval más popular y conocido internacionalmente, después de los que se celebran en Río de Janeiro (Brasil), empieza el 17 de febrero y termina el 26 de febrero. El carnaval se celebra por las calles en la presencia de desfiles de carrozas. Los concursos de disfraces o la elección de la Reina, son algunos de los actos más hermosos en los Carnavales de España.


Página 43

Fiestas del fuego  Las Fallas de Valencia  La noche de San Juan en San Pedro Manrique

Por la llegada de la primavera la gente empezó a quemar en las calles y plazas públicas, los trastos viejos e inservibles. Las fallas de Valencia se celebran entre el 15 y el 19 del mes de marzo, y son las fiestas más populares de la ciudad y de toda la Comunidad. Cada año se muestran, por las calles, en la ciudad de Valencia, monumentos (muñecos grandes y pequeños). Por la noche, el día 19, se queman estos grandiosos monumentos y desaparecen entre el fuego. El fuego, las “mascletàs” ,los castillos de fuegos artificiales y la participación popular hacen de esta fiesta una de las más grandes del planeta.


Página 44

Durante la noche de San Juan, la gente del pueblo de San Pedro de Manrique, en Soria pasa por el fuego arriesgándose de una manera muy valiente. Este día se queman 5.000 kilos de roble para preparar la alfombra de ascuas de unos 4 metros de longitud por la que pasarán unas treintena de personas a partir de la media noche. Según la tradición sólo pueden pasar las personas que hayan nacido en el pueblo de San Pedro Manrique. Pueden hacerlo solos o con otra persona subida encima de ellos. El "paso del fuego" se celebra en el anfiteatro de la Virgen de la Peña, llamado así porque fue en este lugar, donde se apareció. Muchos dicen que es la fe en la Virgen lo que hace que las personas que se atreven a pasar por el fuego no se quemen.


San Pedro de Manrique y el "paso del fuego"

Página 45

Fiestas de origen económico Fiestas Modernas  Los Sanfermines en Pamplona  La Tomatina de Buñol

El San Fermín empezó a festejarse en la Edad Media y está relacionado con tres celebraciones: los actos religiosos en honor a San Fermín, las ferias comerciales y las corridas de toros. La fiesta conmemorativa de San Fermín se celebra el 6 de julio y coincide con la feria comercial de la ciudad. La celebración cuenta con músicos, torneo, teatro y corridas de toros, hay también fuegos artificiales y danzas. La fiesta comienza con el lanzamiento del chupinazo desde el balcón del Ayuntamiento de Pamplona a las 12 del mediodía del 6 de julio y termina a las 24h del 14 de julio con la canción "Pobre de mí", se trata de una canción de despedida. Todos los días hay encierros de toros. Los encierros comienzan entre el 7 y el 14 de julio. La gente corra delante de toros. Por lo general, los mejores corredores intentan correr lo más cerca posible de los toros, pero sin llegar a tocarlos.


Página 46

Buñol es una ciudad en el centro de Valencia. La Fiesta de Tomatina se celebra el 31 de agosto y hacen falta sólo dos cosas para realizar la fiesta: muchos tomates y mucha gente. Para festejar la fiesta de una manera ordenada y para evitar los accidentes se han establecido algunas reglas fáciles para cumplir. El gobierno español se hace cargo tanto de la inauguración como del cierre de la fiesta y está prohibido utilizar los tomates antes o después de la fiesta. Un poco de la historia de la tomatina: Durante el año 1945 se celebraba en el centro de la ciudad, un desfile de “Gigantes y Cabezudos”. Parece que en esa época todos se peleaban por participar y disfrazarse. Según cuentan, un joven que quería ser parte del desfile, golpeó a uno de los que estaban disfrazados, tirándolo al suelo. Y de repente comenzó a golpear a todos que estaban por allí, tomates creando una verdadera batalla. De pronto, a alguien se le ocurrió utilizar los tomates de un mercado cercano y todos lo imitaron, iniciando la batalla con los Hoy en día, los participantes arrojan tomates los unos a los otros durante una hora. Por eso la fiesta de la Tomatina se acompaña con otras actividades festivas.


Página 47

1. Completa los siguientes cuadros con los datos de tus fiestas favoritas. Esta actividad se puede realizar de forma oral o escrita

Nombre de la fiesta

Fecha de celebración

Tres caracterís-ticas

Nombre de la fiesta



Nombre de la fiesta



2. Escribe un postal a un amigo/a contando la fiesta que más te haya llamado la atención.

______________________________________________ (el nombre de la fiesta, lugar y fecha)

................................................ (nombre del destinatario)

Querido amigo mío:

.............................................. (calle y número) ............................................. (código postal y ciudad) ........................... (país)


Página 48

3. Cuestionario sobre cada fiesta.

¿En qué fecha se celebra la fiesta?

¿Es una fiesta religiosa?

¿Cuántos días dura la fiesta?

¿Existe alguna comida típica en la fiesta?

¿Hay algún traje típico de la fiesta?

¿Conoces los orígenes?

¿Cuál es el acto central?


Página 49

4. Contesta “verdadero” o “falso”. 1. Las Fallas de Valencia son una fiesta del fuego. 2. La fiesta de San Fermín comienza con el lanzamiento del chupinazo y termina con la canción "Pobre de mí". 3. En Tenerife y en Cádiz , la gente ve el desfile. 4. La gente de Buñol lanza tomates durante una hora y después hay otras actividades en la ciudad. 5. La Semana Santa en Sevilla se festeja el 10 de marzo.


Página 50

A todos los españoles les gustan las corridas de toros y van cada semana a una corrida: No es cierto. El toreo es mitad deporte, mitad arte, mitad barbaridad, según a muchos españoles. Las corridas de toros suelen celebrarse en ferias o fiestas. Es muy complicado y para entender el mundo taurino (independientemente de si eres español o extranjero) se necesita tiempo. Las corridas existen desde hace mucho tiempo. A todos los españoles les gusta el flamenco y todas las españolas saben bailar flamenco. Tampoco es cierto. Los Holandeses piensan que todas las españolas saben bailar flamenco. Hay muchos tipos distintos de flamenco y es un arte muy complicado. El baile que muchos piensan que es el estereotipo del flamenco se llama “sevillanas”. El flamenco es una subcultura completa compuesta de canto, baile y música. Se baila más en el sur del país porque allí tiene más gente que le gusta el flamenco (más aficionados). Hay muchos ritmos diferentes del flamenco y parece ser muy difícil diferenciarlos, si no eres un experta. Todo el mundo come paella en España y la comida española es lo mismo que tapas. Claro que no pero a todo el mundo le gusta la paella. Algunas cosas son tapas. La idea de tapas gratis es más bien algo del sur. Hay cientos de tapas diferentes. Aparte de tapas, hay platos españoles buenísimos porque cada región tiene sus platos típicos y tradicionales. En España hay un horario laboral distinto que en el resto de Europa. Pero durante estos últimos años esto ha cambiado en grandes ciudades como Madrid y Barcelona. Las diferencias están relacionadas con el tiempo y el calor del verano. El horario tradicional español es: es mañana hasta las 14.00, el mediodía es desde las 14.00 hasta las 17.00, y la tarde desde las 17.00 hasta las 21.00.


Página 51

Lee el siguiente texto. Intenta corregir los errores señalados. Todos los españoles (1) soy toreros o van cada semana a una corrida: A todos los españoles (2) les gustamos el flamenco y todas las españolas (3) sé bailar flamenco. Hay muchos tipos de flamenco distintos y (4) son un arte muy complicado. El baile que muchos (5) pienso que es el estereotipo del flamenco se llama “sevillanas”. (6) Tengo más aficionados en el sur del país. Todo el mundo (7) como paella en España. Cada región (8) tenéis sus platos típicos y tradicionales. En España hay un horario laboral distinto que en el resto de Europa. Pero durante estos últimos años esto ha cambiado en grandes ciudades como Madrid y Barcelona. La mayoría de las diferencias (9) está relacionadas con el tiempo y el calor del verano. El horario tradicional español es: es mañana hasta las 14.00, el mediodía es desde las 14.00 hasta las 17.00, y la tarde desde las 17.00 hasta las 21.00.


Página 52

Bijlage 27

Beoordeling schoolproject door de opdrachtgever

Studentnummer: 1534713

Naam student: Mariola Nanushi

Dit formulier is bedoeld voor de beoordeling van een Schoolproject door de opdrachtgever in school en voor de zelfbeoordeling door de student. De gang van zaken bij deze beoordeling is dat student en opdrachtgever elk hun beoordeling invullen en eventuele verschillen samen doorspreken. Geef in de kolom (zelf-)beoordeling aan in hoeverre voldaan is aan dit criterium. O = Onvoldoende; V = voldoende; RV = ruim voldoende; G = goed; ZG = zeer goed; U = uitmuntend. ? = weet niet/ niet van toepassing. In de kolom Toelichting kan deze beoordeling worden toegelicht. In de onderste rij wordt van de opdrachtgever een beoordelingsadvies over het schoolproject in zijn geheel gevraagd. Na ondertekening gaat dit formulier naar de Instituutsopleider, die deze beoordeling meeweegt in de eindbeoordeling. Criteria

Zelfbeoordeling

Toelichting student

Orientatie Het probleem, vraag of situatie is goed in beeld gebracht.

G

Ja, want ik heb alle G onderwerpen over KLV in mijn lespakket behandeld, volgens de gevraagde criteria.

Pakket ziet er goed en verzorgd uit.

Relevantie Het gevraagde product biedt een oplossing voor een probleem, vraag of behoefte in de school. Het draagt bij aan lopende vernieuwingen in de school. Inhoudelijke kwaliteit Het product voldoet aan actuele onderwijskundige en vakinhoudelijke en vakdidactische opvattingen

G

Ja, nu kan de sectie Spaans KLV ook integreren in het onderwijsprogramma.

G

Materiaal is een welkome aanvulling op het lesmateriaal.

G

Ja, na elke onderwerp moeten de lln verschillende oefeningen maken en werken hiervoor samen en of zelfstandig. Dus er is een variatie aan oefenvormen en

G

Mee eens


Beoordeling opdrachtgever

Toelichting opdrachtgever

Página 53

werkvormen. Bruikbaarheid:

G

Ja, het product is wel bruikbaar in de dagelijkse praktijk van de school.

G

Goed bruikbaar

G

Ja, het product ziet er netjes uit.

G

Product ziet er goed en verzorgd uit.

G

Ja, ik neem aan van wel.

G

Wordt nog onderzocht…

G

Ja, dat is wel het geval. G

Het product is bruikbaar in de dagelijks praktijk van de opleidingsschool. Aantrekkelijkheid: Het product is goed leesbaar, de lay-out en het gebruik van correct Nederlands passen goed bij de doelgroep. Gebruikerservaring: Gebruikers zijn tevreden over de kwaliteit van het product. Overdracht: Het product is zodanig aan collega’s in school overgedragen dat dezen het gemakkelijk kunnen gebruiken.


Zeker het geval

Página 54

Procesevaluatie: Naar eigen zeggen heb ik me goed ingezet voor het maken van het schoolproject en heb ik er alles aan gedaan om het project tot een goed einde te brengen en alles goed te laten verlopen. Ik ben dan ook beoordeeld met een G voor wat betreft mijn inzet en het eindresultaat. Het project is dus positief beoordeeld en de opdrachtgever is ook tevreden over mijn eigen bijdrage en het eindresultaat. Wel kreeg ik als feedback dat ik een aantal onderwerpen van het product moest aanpassen omdat het gebruik van de doeltaal op een iets hogere niveau lag dan wat de leerlingen hadden verwacht. Dus sommige items heb ik moeten aanpassen maar verder is het product erg leerzaam en kunne de lln actief mee doen omdat er veel activerende werkvormen en oefenvormen worden ingezet om de lesstof per hoofdstuk eigen te maken. Ook heb ik me aan de planning gehouden, zodat ik het product op de aangegeven datum kon inleveren. Op die manier wist iedereen waar hij aan toe was, dus mijn begeleidster was goed op de hoogte van mijn de te zetten stappen en wist wat er moest gebeuren en vooral wanneer het af moest zijn. Ik vind dus dat ik me goed heb ingezet voor het project en ben ook blij en tevreden over geleverde product. Ik heb geleerd dat ik altijd de lesstof op het niveau van de leerlingen moet aanpassen en goed moet kijken naar de moeilijkheidsgraad van de onderwerpen. Want soms vraag ik veel van de leerlingen en heb niet altijd hun beheersingsniveau in de gaten. Maar mijn begeleidster heeft daarop commentaar gegeven en ik heb het gelijk aangepast en heb ervoor gezorgd dat de leesteksten goed te begrijpen zijn voor de leerlingen. Ik ben medio februari begonnen met het schoolproject en heb een planning gemaakt om mijn voorafgestelde doelen stap voor stap te kunnen bereiken. Omdat ik erg gestructureerd ben wist ik aan mijn planning te houden en heb dat als prettig ervaren. Als ik vragen had kon ik altijd terecht bij mijn begeleidster en hebben samen afspraken gemaakt om een goed geslaagde en bruikbare product neer te zetten.


Página 55

España: País y Cultura Página 1

Recommend Documents