Erfrechtjournaal November 2015
Items • • • • • •
Erfdeel bij versterf of legitieme? Verbeurd? Erfrecht en sociale zekerheid Vereffeningsproblematiek op een A4 (Kolkman) Verrefeningskosten: advieskosten? Stiefkinderen en inkortingsvolgorde
Erfdeel bij versterf of legitieme? Rechtbank Amsterdam 24 juni 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:3904 Ten derde: Ik benoem tot enige en algehele erfgenaam van mijn nalatenschap mijn aanstaande echtgenote, mevrouw [erflaatster] – hierna te noemen: “mijn echtgenote” – behoudens het wettelijk erfdeel dat aan mijn afstammelingen toekomt. Ten vierde: Ik wens van de bij artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid gebruik te maken de scheiding van mijn nalatenschap tot stand te brengen als volgt: A. Aan mijn echtgenote worden toegedeeld alle activa tot mijn nalatenschap behorende, zulks onder de last om: a. voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen alle passiva van mijn nalatenschap, daaronder begrepen de kosten van mijn lijkbezorging en de kosten van boedelbehandeling in de ruimste zin en zijn mede-deelgenoten deswege volledig te vrijwaren voor alle aanspraken van derden; en b. aan zijn mede-erfgenamen schuldig te erkennen de aan deze toekomende erfdelen, berekend in het saldo van mijn nalatenschap. B. aan ieder van zijn mede-erfgenamen wordt toebedeeld een vordering in contanten te haren laste wegens de aan hem gedane overbedeling, voor ieder ten bedrage van het hem of haar in het saldo van mijn nalatenschap toekomende erfdeel. (…) 4. De aan de legitimarissen toegedeelde vorderingen zullen vanaf de dag van mijn overlijden een enkelvoudige rente dragen van zes (6%) per jaar. (..) 6. Mede ter voldoening van de op mij rustende plicht ook na mijn overlijden voor voldoende levensonderhoud van mijn echtgenoot zorg te dragen, bepaal ik dat de aldus toegedeelde vorderingen, alsmede de daarover verschuldigde rente eerst opeisbaar zullen zijn bij overlijden (…) van mijn echtgenoot (…). (…)”.
Erfdeel bij versterf of legitieme? Rechtbank Amsterdam 24 juni 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:3904 •
“Erflater heeft op de voet van artikel 1167 oud BW (OBW) een ouderlijke boedelverdeling gemaakt, welke boedelverdeling onder het nieuwe recht wordt gerespecteerd (artikelen 68a, 70 en 127 Overgangswet). Onder het oude erfrecht werd onder ‘wettelijk erfdeel’ verstaan ‘de legitieme portie’. Onder ‘Ten derde’ van het testament staat dat aan de afstammelingen het wettelijk erfdeel toekomt en dat [erflaatster] tot enige en algehele erfgenaam wordt benoemd. Daarnaast wordt in lid 4 onder ‘Ten vierde’ gesproken over legitimarissen. Dit zou erop kunnen duiden dat aan de afstammelingen (slechts) een vordering ter hoogte van de legitieme portie is toebedeeld. Daarentegen worden in het testament de afstammelingen onder ‘Ten vierde’ ook genoemd ‘mededeelgenoten’ (lid 1 sub A onder a) en ‘mede-erfgenamen’ (onder meer in lid 1 sub A onder b en lid 1 sub B). Dit zou erop kunnen duiden dat aan de afstammelingen een vordering ter hoogte van het erfdeel bij versterf is toebedeeld. Het testament is daarmee niet eenduidig. Er zijn geen aanwijzingen dat erflater de intentie heeft gehad om aan de kinderen uit zijn eerste huwelijk een lager aandeel na te laten dan aan de kinderen uit zijn tweede huwelijk (die als erfgenamen van [erflaatster] uiteindelijk een hoger aandeel zouden hebben). Deze opvatting wordt door alle partijen, ook door gedaagden, gedeeld. Steun voor deze opvatting is in het testament te vinden waar erflater bepaalt dat aan de afstammelingen het wettelijk erfdeel toekomt. Anders dan gebruikelijk zijn de afstammelingen niet in de legitieme ‘gesteld’ dan wel is in het testament vastgesteld dat het erfdeel daartoe is ‘beperkt’. Conclusie van het voorgaande is dan ook dat de hoogte van het aandeel van [eiser] in de nalatenschap van erflater dient te worden bepaald gelijk aan het erfdeel bij versterf (1/8e deel van de nalatenschap).”
Verbeurd? I Rechtbank Oost-Brabant, 28 oktober 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:6226 “Aldus geldt voor beiden dat aan de voorwaarden van artikel 3:194 lid 2 BW is voldaan. Dat zij hebben bedoeld de nalatenschap af te wikkelen naar de wens en in de geest van moeder is, zoals de rechtbank hiervoor onder 4.3 heeft overwogen, geen geldige reden om [eiser] , mede-erfgenaam, zijn aandeel in de nalatenschap (deels) te onthouden en aldus zijn rechten te verkorten. Dat zij uiteindelijk, toen [eiser] zelf het bestaan van de AXA Bankrekeningen en het positieve saldo, had achterhaald en aanspraak maakte op zijn aandeel daarin tot uitbetaling aan [eiser] zijn overgegaan maakt dat niet anders. Ook het feit dat, zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aangevoerd, nog geen verdeling had plaats gevonden leidt niet tot een ander oordeel. Nog los van het feit dat [gedaagde sub 1] in zijn brief van 22 maart 2013 aan de toenmalige advocaat van [eiser] anders suggereert is het evident dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] handelden met het oogmerk om het aandeel van hun mede-erfgenaam zo klein mogelijk te houden en dat zij eerst tot uitbetaling zijn overgegaan nadat duidelijk was dat zij hun houding van onwetendheid niet langer konden volhouden. Daarmee hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun aandeel in het saldo op de AXA-Bankrekeningen verbeurd en komen beide aandelen aan [eiser] toe. De rechtbank zal dit onderdeel van de vorderingen van [eiser] toewijzen.”
Verbeurd? II Rechtbank Amsterdam, 16 september 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:6128 “4.5. Voor een geslaagd beroep op artikel 3:194 lid 2 BW is daarom nodig dat een zeker, duidelijk te markeren, moment is gepasseerd, in die zin dat pas na dat moment degene die een bestanddeel opzettelijk heeft verzwegen ter zake niet meer tot inkeer kan komen zonder zijn aandeel in het bestanddeel te verbeuren. Dit is bijvoorbeeld het moment van de verdeling of – en dat volgt uit artikel 3:194 BW – het moment dat de (niet verplichte) boedelbeschrijving door de desbetreffende partijen wordt opgemaakt. Ook kan, afhankelijk van de omstandigheden, een ander moment gelden, maar een dergelijk moment is in dit geval niet bereikt. Steun voor dit oordeel is ook te vinden in de parlementaire geschiedenis bij artikel 1:135 lid 3 BW, het equivalent van artikel 3:194 lid 2 BW ten aanzien van verrekenbedingen (kamerstukken II, 2000-2001, 27 554, nr. 3, blz. 13), waarin staat dat de bepaling van artikel 1:135 lid 3 BW, aangepast aan de figuur van verrekening, is overgenomen van artikel 3:194 lid 2 BW. In artikel 1:135 lid 3 BW wordt als voorwaarde voor een geslaagd beroep op dat artikel genoemd dat daadwerkelijke verrekening heeft plaatsgevonden, waarin het achtergehouden goed niet is betrokken. Vaststaat dat in dit geval weliswaar een aantal bestanddelen van de nalatenschap is verdeeld, maar dat de verdeling van de totale nalatenschap nog niet heeft plaatsgevonden. Evenmin is een boedelbeschrijving opgemaakt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ruim voor het aanhangig maken van deze procedure [eiseres] ingelicht over een groot geldbedrag dat zich in het huis van [naam 1] bevond. Toen was, zoals hiervoor reeds is geoordeeld, het moment dat niet meer tot inkeer kon worden gekomen nog niet bereikt. De rechtbank ziet in hetgeen is overwogen in het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 juli 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2195 geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.”
Erfrecht en sociale zekerheid Inroepen legitieme?
Rechtbank Limburg 3 september 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:8068:
Gezien hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, staat de rechtbank in casu allereerst voor de vraag of het niet opeisen door [X.] van haar legitieme portie, waardoor haar kinderen een hoger bedrag uit de erfenis van oma hebben ontvangen, kan worden aangemerkt als een schenking aan verweerders. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en motiveert dit als volgt. [X.] heeft als legitimaris een wilsrecht. Indien [X.] via een wilsuiting aanspraak had gemaakt op haar legitieme portie uit de erfenis van oma, zou voor [X.] een nader te bepalen geldvordering op die nalatenschap ontstaan. Door geen aanspraak te maken op haar rechten als legitimaris en haar legitieme portie aldus niet op te eisen, verricht [X.] geen schenking jegens haar kinderen en kan dit evenmin worden gezien als een bevoordeling uit vrijgevigheid (welk begrip hetzelfde inhoudt als een schenking). Voor het kunnen aannemen van een schenking is immers in de eerste plaats vereist dat de schenker, ten koste van zijn eigen vermogen, de andere partij verrijkt. Er dient aldus sprake te zijn van een vermindering van de vermogenspositie van de schenker. Dat is in casu niet het geval. Het eigen vermogen van [X.] is immers niet aangetast doordat zij geen aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie. Met andere woorden: het vermogen van [X.] is niet verminderd, maar onveranderd gebleven. Nu er naar het oordeel van de rechtbank feitelijk geen sprake is van een schenking aan verweerders, is het college ten onrechte in de veronderstelling dat het bijstandsverhaal jegens verweerders kan toepassen op grond van artikel 62f Wwb c.q. Pw, zodat het verzoek van het college reeds op grond hiervan dient te worden afgewezen. Hetgeen door partijen verder nog is aangevoerd, behoefte derhalve geen bespreking meer.
Vereffeningsproblematiek op een A4 (Kolkman)
• Kolkman, FTV 2015(11) 55 Helderheid over kosten van vereffening • Definitie: Hof Amsterdam 8 maart 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011: BQ0031 • Rang: Hof Arnhem-Leeuwarden 25 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7022 • Loon en voorschot: Hof Arnhem-Leeuwarden 25 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7022 Kolkman: “Kort gezegd, in talrijke vereffeningskwesties is het wiel allang uitgevonden. De zware vereffening van een nalatenschap vormt faillissementsrechtelijk erfrecht, of, zo u wilt, erfrechtelijk faillissementsrecht.”
Vereffeningskosten: advieskosten? Rechtbank Midden-Nederland sector kanton, 5 oktober 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:7266 “De kantonrechter ziet gelet op het voorgaande aanleiding om de vereffeningskosten vast te stellen op € 383,50 (exclusief BTW), nu dit de kosten van het advies zijn geweest. Dit bedrag komt ten laste van de boedel, of, wanneer de boedel daartoe onvoldoende is, ten laste van de erfgenamen, voor zover zij met hun gehele vermogen aansprakelijk zijn. Ten aanzien van de kosten van de overige in de declaratie genoemde werkzaamheden overweegt de kantonrechter dat op de erfgenamen de verplichting rust om de nalatenschap te vereffenen (artikel 4:195 juncto artikel 4:211 BW). Als zij deze werkzaamheden door een professional laten uitvoeren omdat zij deze zelf niet kunnen of willen uitvoeren, kunnen de kosten hiervoor niet als vereffeningskosten ten laste van de nalatenschap worden gebracht.”
Executeur en ‘ruimschoots voldoende’ Rechtbank Midden-Nederland sector kanton, 27 augustus 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:7570 (publicatie 28 oktober 2015) “3.9. De kantonrechter oordeelt dan ook dat verweerster niet heeft aangetoond dat de nalatenschap ruimschoots toereikend is om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. Dat betekent dat er geen sprake is van het uitzonderingsgeval uit artikel 4:202 lid 1 sub a BW zodat de nalatenschap vereffend moet worden volgens de wet. Daarmee is de taak van verweerster als executeur op grond van artikel 4:149 lis 1 sub d BW geëindigd. Voorts betekent dat dat partijen op grond van artikel 4:195 lid 1 BW gezamenlijk vereffenaar zijn.”
Bedankt voor uw aandacht.