Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu
Ministerie van Welzijn, Gezondheid en Gezin van de Vlaamse Gemeenschap
College van de AIDS-Referentielaboratoria Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Afdeling Epidemiologie i
EPİDEMİOLOGİE VAN AİDS EN HİV-INFECTİE İN BELGIË TOESTAND OP 31 DECEMBER 2005
SASSE A. DEFRAYE A.
SASSE A., DEFRAYE A. Epidemiologie van AIDS en HIV-infectie in België. Toestand op 31 december 2005 Afdeling Epidemiologie, december 2006, Brussel (België) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, IPH/EPI REPORTS N° 2006 - 034 Wettelijk depotnummer: D/2006/2505/51
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Dienst Epidemiologie Juliette Wytsmanstraat, 14 B-1050 Brussel België Tel.: +32.(0)2.642.50.39 Fax: +32.(0)2.642.54.10 E-mail:
[email protected] Website: www.iph.fgov.be/epidemio/aids
OPVOLGING VAN HIV/AIDS IN BELGIE SAMENVATTING ...............................................................................................................................................5 1. 2.
ALLE HIV-GEÏNFECTEERDEN ..........................................................................................................................5 AIDS-PATIËNTEN ..........................................................................................................................................6
INLEIDING..........................................................................................................................................................7 I. DE HIV-GEÏNFECTEERDEN .........................................................................................................................9 I.1. METHODEN .................................................................................................................................................9 I.2.RESULTATEN ...............................................................................................................................................9 I.2.1. HIV-infecties (gecumuleerd totaal en evolutie)......................................................................................9 I.2.1.1. Verdeling volgens geslacht en leeftijd .....................................................................................11 I.2.1.2. Geografische spreiding 13 I.2.1.3. Overdrachtswijzen ...................................................................................................................15 I.2.1.4. Vroegdetectie van de HIV-diagnose........................................................................................17 I.2.2. HIV-geïnfecteerden van Belgische nationaliteit...................................................................................18 I.2.2.1. Verdeling volgens geslacht en leeftijd .....................................................................................18 I.2.2.2. Geografische spreiding......................................................................................................... 20 I.2.2.3. Overdrachtswijzen ...................................................................................................................22 I.2.2.4. Vroegdetectie van de HIV-diagnose........................................................................................24 I.2.3. HIV-geïnfecteerden van niet-Belgische nationaliteit............................................................................25 I.2.3.1. Verdeling volgens geslacht en leeftijd .....................................................................................25 I.2.3.2. Verdeling per nationaliteit ........................................................................................................25 I.2.3.3. Overdrachtswijzen ...................................................................................................................27 I.2.3.4. Geografische spreiding ...........................................................................................................27 I.2.3.5. Vroegdetectie van HIV.............................................................................................................28 II. AIDS-PATIËNTEN.......................................................................................................................................29 II.1. METHODEN .............................................................................................................................................29 II.2. RESULTATEN ..........................................................................................................................................29 II.2.1. Alle AIDS-patiënten.............................................................................................................................29 II.2.1.1. Verdeling volgens residentie en nationaliteit (gecumuleerd totaal)........................................29 II.2.1.2. Evolutie van het aantal nieuwe AIDS-patiënten .....................................................................30 II.2.2. AIDS-patiënten van Belgische nationaliteit.........................................................................................31 II.2.2.1. Evolutie van het aantal nieuwe AIDS- patiënten ....................................................................31 II.2.2.2. Verdeling volgens geslacht en leeftijd ....................................................................................31 II.2.2.3. Geografische spreiding ..........................................................................................................32 II.2.2.4. Overdrachtswijzen..................................................................................................................33 II.2.2.5. Tijdsverloop tussen HIV- en AIDS-diagnose..........................................................................35 II.2.2.6. Geassocieerde klinische syndromen .....................................................................................36 II.2.2.7. Mortaliteit ................................................................................................................................37 II.2.3. AIDS-patienten van niet-Belgische nationaliteit..................................................................................38 II.2.3.1.Evolutie van het aantal nieuwe AIDS-patiënten ......................................................................38 II.2.3.2. Verdeling volgens geslacht en leeftijd ....................................................................................38 II.2.3.3. Verdeling volgens nationaliteit................................................................................................38 II.2.3.4. Geografische verspreiding .....................................................................................................39 II.2.3.5. Overdrachtswijzen ..................................................................................................................39 II.2.3.6. Geassocieerde klinische syndromen .....................................................................................40 II.2.3.7. Mortaliteit. ...............................................................................................................................40 II.2.4. HIV/AIDS in Europa: trends en prioriteiten voor Europa ....................................................................42 BIJLAGEN........................................................................................................................................................45 REFERENTIES.................................................................................................................................................51
Samenvatting
SAMENVATTING 1.
Alle HIV-geïnfecteerden
Sinds het begin van de HIV-epidemie tot en met 31 december 2005 werd bij 19.070 personen de diagnose van HIV-infectie gesteld. In de loop van de laatste twintig jaar (1986-2005) is het aantal nieuwe HIVdiagnoses geëvolueerd van gemiddeld ongeveer 1,8 à 2,9 gevallen per dag. Tussen 1997 en 2005 ziet men een stijging in het aantal gediagnosticeerde HIV-infecties van 53%. We komen van 700 gevallen in 1997 en zien 1072 gevallen in 2005. Deze stijging was vooral uitgesproken tussen 1997 en 2000 (+36%); daarna is de stijging meer gematigd. Wat de verdeling betreft naargelang leeftijdsgroep en geslacht, is er nauwelijks verandering vastgesteld in 2005 in vergelijking met 2004; de proportie vrouwen onder de gevallen gediagnosticeerd in 2005 bedraagt 41,5%. In de evolutie naar leeftijd over twintig jaar zijn de recent gediagnosticeerde personen iets ouder in vergelijking met de personen gediagnosticeerd in het begin van de epidemie. Als we zowel mannen als vrouwen bekijken zien we dat de meest voorkomende overdrachtswijze de heteroseksuele weg is; hun aandeel is 60,2% van de in 2005 gediagnosticeerde HIV-infecties tegenover 40 à 45% bij het begin van de epidemie. De recente evolutie toont eveneens een belangrijke stijging van de gediagnosticeerde infecties in de mannelijke homo - en biseksuele populatie. Het aantal infecties in deze groep is meer dan verdubbeld tussen 1997 en 2005. In termen van proporties werd deze overdrachtswijze vermeld in 23,1% van de gediagnosticeerde infecties in 2002 en in 32,9% van de gediagnosticeerde infecties in 2005. De andere overdrachtswijzen vertonen een dalende trend, hoewel ze nog steeds aanwezig zijn. Intraveneus druggebruik wordt gerapporteerd door 1,7% van de personen die recent werden gediagnosticeerd; deze proportie lag rond de 8% in het begin van de epidemie. Overdracht van moeder op kind wordt gerapporteerd in ongeveer 1 % van de gevallen. Eén enkel geval van overdracht via transfusie werd gedocumenteerd in België in de loop van de laatste vijftien jaar; de seroconversie van de donor vond plaats na de transfusie.
Bij de Belgische HIV-geïnfecteerden vinden we gemiddeld vier maal meer mannen dan vrouwen. Bij de Belgische mannen gediagnosticeerd sinds 2000 blijken de homo-en biseksuele contacten de meest waarschijnlijke overdrachtswijze te zijn (67,5%). Bij de Belgische vrouwen zijn het overwegend de heteroseksuele contacten die als overdrachtswijze vermeld worden (82,7%). Ongeveer 4,3% van de patiënten zijn intraveneuze druggebruikers. Deze groep is relatief belangrijker in Wallonië dan in Brussel en Vlaanderen. In dalende volgorde tellen het Gewest Brussel, de provincies Antwerpen, Luik, Waals-Brabant, VlaamsBrabant en Henegouwen de meeste geïnfecteerden per inwoners. Bij de niet-Belgische HIV-geïnfecteerden is 76% afkomstig uit Subsaharisch Afrika en 3% uit Noord-Afrika. Bijna één geïnfecteerde op zes van niet-Belgische origine is Europeaan. De ratio man/vrouw bij de nietBelgen ligt veel dichter bij één dan dat dit het geval is bij de Belgen. De verklaring hiervoor is dat de virusoverdracht bij de niet-Belgische populatie vooral via heteroseksuele weg gebeurt.
Deze gegevens tonen aan dat de HIV-infectie in ons land aanhoudt en dat het profiel van de epidemie evolueert in de loop van de tijd. Het is van essentieel belang dat informatie – en preventiecampagnes worden vervolgd, versterkt en aangepast aan de meest getroffen populaties, zonder dat de inspanningen worden afgezwakt die gericht zijn op de groepen waarvoor een daling werd geobserveerd.
5
2.
AIDS-patiënten
Van de 19.070 personen die als HIV-seropositief werden aangegeven sinds het begin van de epidemie hebben er 3.537 klinisch AIDS ontwikkeld op 31 december 2005. Hiervan zijn 1811 patiënten overleden, 1205 zijn nog steeds in leven en 521 werden uit het oog verloren. Als men de cijfers over de loop der jaren bekijkt ziet men tussen 1991 en 1995 een plateau voor wat betreft het aantal nieuwe AIDS-patiënten met gemiddeld 255 gevallen per jaar gediagnosticeerd. De incidentie is sterk gedaald tijdens de jaren 1996 en 1997 (-50%) dankzij het gebruik van de nieuwe antiretrovirale therapieën. Deze daling houdt echter op vanaf 1997; het jaarlijks aantal gemelde gevallen tijdens de periode 1998-2004 heeft zich gestabiliseerd; de gecorrigeerde incidentie voor de vijf laatste jaren bedraagt respectievelijk 140, 138, 134, 130 en 133 nieuwe gevallen. Voor het jaar 2005 werden tot op dit moment 133 nieuw gediagnosticeerde gevallen gemeld; de incidentie gecorrigeerd voor laattijdige aangiften bedraagt 163 gevallen. De stabilisatie van de AIDS-incidentie sinds 1997 kunnen we deels verklaren doordat een belangrijk aandeel van de AIDS-patiënten de diagnose van een HIV-infectie pas stellen op het ogenblik van hun ziekte. De verhouding van de AIDS-patiënten die hun seropositiviteit ontdekten bij de diagnose van AIDS was 23% tussen 1995 en 1996, zij bedraagt 40% tussen 2004 en 2005. Deze proportie is gelijkaardig bij homo/biseksuele en bij heteroseksuele patiënten. Het aantal sterfgevallen ten gevolge van de ziekte is gedaald. Gedurende de periode 1992-1995 werden jaarlijks gemiddeld 176 gevallen gerapporteerd. In 2003, 2004 en 2005, werden respectievelijk 30, 42 en 40 sterfgevallen vermeld. Deze belangrijke daling moet men in relatie brengen met het gebruik van de nieuwe therapeutische strategieën bij seropositieven sinds 1996. Het samengaan van de huidige daling van de mortaliteit en de incidentie van AIDS brengt een versnelde toename van de prevalentie met zich mee. Dit wil zeggen dat het aantal personen dat nog in leven is met de ziekte toeneemt.
6
Inleiding
INLEIDING De gegevens over de situatie van AIDS- en HIV-infectie in België komen uit twee bronnen: enerzijds de registratie van de AIDS-patiënten door de clinici, anderzijds de registratie van de HIV-seropositieven door de referentielaboratoria die de confirmatietests uitvoeren. In feite gaat het hier om dezelfde patiënten, maar in verschillende fasen van de ziekte. De AIDS-patiënten zijn allen seropositief, de seropositieven zijn niet allen AIDS-patiënt. Het eerste deel van het rapport beschrijft de kenmerken van alle HIV-geïnfecteerden op het moment dat ze als dusdanig werden gediagnosticeerd. Het tweede deel van het rapport beschrijft de kenmerken van de AIDS-patiënten. Er zijn verschillende redenen waarom deze apart beschreven worden : • In de meeste landen is alleen maar informatie over AIDS-patiënten voorhanden en niet over de seropositieven. Om vergelijkingen tussen landen te kunnen maken worden deze patiënten afzonderlijk beschreven. • Omdat AIDS een zeer ernstige aandoening is, is het weinig waarschijnlijk dat er een grote tijdspanne verloopt tussen het verschijnen van de ziekte en de diagnose. Indien de samenwerking tussen de clinici goed is (en dat schijnt zo te zijn), geeft het door hen aangegeven aantal AIDS-gevallen een reëel beeld van het aantal gevallen in België. Dit is in tegenstelling tot het aantal gediagnosticeerde seropositieven dat slechts bij benadering een beeld geeft van het werkelijk aantal seropositieven in het land. • De beschikbare informatie is in het algemeen vollediger voor AIDS-patiënten dan voor seropositieven, bijvoorbeeld voor de informatie over de waarschijnlijke overdrachtswijze. • Jaarlijks worden er inlichtingen ingezameld aangaande de individuele follow-up van de AIDS-patiënten. Het is dus mogelijk om voor hen de evolutie en prognose te volgen. Deze informatie is niet voorhanden voor de seropositieve “niet AIDS”-patiënten.
N.B. :
De gegevens uit dit rapport mogen overgenomen worden mits duidelijke bronvermelding.
7
8
I. DE HIV-GEÏNFECTEERDEN I.1. METHODEN In België zijn er zeven door de F.O.D. Volksgezondheid erkende AIDS-referentielaboratoria (zie bijlage). Tot hun taken behoort het uitvoeren van confirmatietests van de sera die positief bevonden werden bij een opsporingstest. Aangezien alleen deze zeven laboratoria bevoegd zijn voor deze tests, geeft de registratie van de bevestigde nieuwe seropositieven een volledig beeld van het totaal aantal gekende seropositieven in België. Daar de registratie anoniem gebeurt, en er in veel gevallen meerdere keren een confirmatietest wordt gedaan, is er veel kans op dubbeltellingen. De analyses worden enkel uitgevoerd op een bestand van seropositieven waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn om dubbeltelling te vermijden. Naast de registratie van het aantal nieuwe seropositieven trachten de laboratoria ook epidemiologische basisgegevens te verzamelen. Hiertoe wordt aan iedere arts die een HIV-infectie diagnosticeert een gestandaardiseerd formulier toegestuurd met de vraag om informatie betreffende geslacht, leeftijd, nationaliteit, mogelijke wijze van besmetting en klinisch stadium op het ogenblik van diagnose. De AIDS-patiënten worden op onafhankelijke wijze aangegeven door de behandelende artsen. Ook hier wordt de anonimiteit van de patiënten gewaarborgd. Aangezien dezelfde registratiecode wordt gebruikt als voor de HIV-seropositieve patiënten aangegeven door de laboratoria, is het mogelijk beide bestanden samen te voegen zodat er een completer beeld van de epidemiologische situatie van HIV/AIDS in dit land kan worden gegeven.
I.2. RESULTATEN I.2.1. HIV-infecties (gecumuleerd totaal en evolutie) Het gaat hier om personen die zich hebben laten testen. Over de HIV-seropositieven die nog niet getest zijn, hebben we geen informatie. Op 31 december 2005 waren er in België in totaal 19070 personen gediagnosticeerd met een HIV-infectie. Van 1119 onder hen hebben we geen gegevens om dubbeltelling uit te sluiten; zij werden in dit rapport uit de verdere analyses geweerd. In feite zijn er dus tussen 17951 en 19070 gekende HIV-geïnfecteerden. Hiervan hadden er 3537 AIDS ontwikkeld. Van deze AIDS-patiënten waren er op 31 december 2005 nog 1205 in leven, 1811 waren overleden en 521 patiënten konden er niet meer opgevolgd worden. In de loop van de laatste twintig jaar zijn de nieuwe HIV-infecties in België geëvolueerd van gemiddeld 1,8 naar 2,9 per dag gerapporteerde gevallen. Zoals uit de cijfers blijkt is er slechts een kleine marge in de schommelingen. De hoogste piek ziet men in 2005 met 1072 nieuw gediagnosticeerde gevallen en de laagste in 1997 met 700 genotificeerde infecties. Vanaf 1997 ziet men een licht opgaande trend in de incidentie van HIV-infecties. In 2000, 2001, 2002, 2003 en 2004 heeft men respectievelijk 950, 964, 991, 1049 en 1001 gevallen geregistreerd. Met 1072 nieuw gediagnosticeerde gevallen in 2005 komt het gemiddelde per dag op 2,9. Ten opzichte van 1997 is dit een verhoging van de incidentie met 53%.
9
De nationaliteit is gekend voor 13204 personen (73,6%), waarvan 5236 de Belgische nationaliteit hebben (39,7%). Tussen 1990 en 1993 was er een daling van het aantal nieuw gediagnosticeerde HIV-infecties bij personen van Belgische nationaliteit. Vervolgens was er eerder sprake van een stabilisatie in deze groep. Het aantal gediagnosticeerde HIV-seropositieve patiënten onder personen van niet-Belgische nationaliteit bereikte zijn maximum in het jaar 1992. Daarna neemt hun aantal sinds 1993 eerder af om vanaf 1997 terug licht te stijgen. Door het grote aantal patiënten met een onbekende nationaliteit is het echter moeilijk correcte interpretatie te doen. Tussen 2001 en 2003 doet de stijging zich zowel voor bij personen van Belgische als van niet-Belgische nationaliteit. Tussen 2002 en 2005 manifesteert de stijging zich eerder bij personen van Belgische nationaliteit. Figuur 1 geeft de evolutie van het aantal nieuwe HIV-diagnoses weer:
Figuur 1 : Aantal nieuwe HIV-seropositieve personen per nationaliteit en per jaar van diagnose
aantal nieuwe bevestigde HIV-geïnfecteerden
1500
1250
ISP/GJ AIDS05
België
Subsaharisch Afrika
Noord-Afrika
Europa
Andere: Azië, Amerika
Onbekende nationaliteit
1000
750
500
250
0 <1985
1987
1989
1991
1993
1995
10
1997
1999
2001
2003
2005
I.2.1.1. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Figuur 2 stelt de verdeling voor naar geslacht en leeftijdscategorie van alle HIV-geïnfecteerden gediagnosticeerd in de afgelopen 3 jaar (2003-2005). De man/vrouw-ratio bedraagt 1,4. De zwaarst getroffen leeftijdsklassen zijn in dalende volgorde bij mannen 35-39 jaar, 30-34 jaar en 40-44 jaar en bij vrouwen 25-29 jaar, 30-34 jaar en 35-39 jaar.
Figuur 2 : Geslacht en leeftijd van alle HIV-geïnfecteerden gediagnosticeerd in de periode 2003-2005
leeftijdsgroep > 60
N=1278
55-59
N=1767
50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9
ISP/GJ AIDS05
0-4 400
350
300
250
200
150
100
50
0
0
50
100
150
200
250
300
350
400
aantal bevestigde HIV-geïnfecteerden
In tabel 1 wordt de evolutie van de man/vrouw verhouding gegeven van de nieuw gediagnosticeerde HIVinfecties.
Tabel 1: verdeling per geslacht bij alle HIV-geïnfecteerden Jaar van diagnose
Vrouwen
Niet gekend
< 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Mannen 496 528 658 507 500 527 519 584 592 476 441 429 411 415 406 546 545 529 589 585 622
158 170 234 230 246 275 277 378 342 320 322 285 284 333 383 388 410 445 450 412 441
4 41 37 15 9 11 6 15 15 10 5 6 3 1 2 0 1 6 8 4 9
Totaal
10905
6783
11
208
M/V verhouding 3,1 3,1 2,8 2,2 2,0 1,9 1,9 1,5 1,7 1,5 1,4 1,5 1,4 1,2 1,1 1,4 1,3 1,2 1,3 1,4 1,4 1,6
De gemiddelde en mediane leeftijd voor volwassen seropositieven stijgt lichtjes in de tijd (tabel 2). Tabel 2: Gemiddelde en mediane leeftijd bij alle volwassen seropositieve patiënten Jaar van diagnose < 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Aantal personen 627 708 896 711 721 781 767 924 923 777 748 690 685 729 761 920 926 970 1021 988 1056
Gemiddelde leeftijd (jaar) 33,9 34,0 34,7 33,8 34,6 35,3 34,4 33,9 33,3 34,2 35,1 35,3 35,8 35,5 35,3 35,7 36,0 35,9 35,9 36,3 36,6
12
Mediane leeftijd (jaar) 31,8 31,8 32,5 31,2 31,8 32,6 32,1 31,9 31,7 32,3 33,4 33,6 34,0 33,9 34,2 34,4 34,7 34,6 34,7 34,4 34,7
I.2.1.2. Geografische spreiding De volgende figuur geeft het cumulatief aantal HIV-geïnfecteerden per provincie of regio. Het is belangrijk op te merken dat alleen personen van wie de woonplaats gekend zijn, opgenomen werden in de analyse. De cijfers geven dus enkel een idee over de spreiding. Informatie over de woonplaats is beschikbaar voor 10991 (61,2%). Meer dan één derde van alle HIV-geïnfecteerden (38,0%) van wie de woonplaats gekend is, woont in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De provincies met het grootst aantal HIV-geïnfecteerden zijn Antwerpen (15,0% van de gevallen) en Luik (11,5% van de gevallen).
Figuur 3: Aantal gecumuleerde gevallen van alle HIV-geïnfecteerden per provincie of gewest en gecumuleerde incidentie per 100 000 inwoners
rate/100.000 inw.
98,0 1644 56,5
N 33,1
780
267
42,2 69,7 481 723
96,5 121,9 351 1260 59,0 414,7
759
73,7 336
4175
84,1
171,8
215 17951
ISP/GJ AIDS05
13
De gegevens wat betreft geografische verdeling moeten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden gezien er heel wat gegevens ontbreken in verband met de woonplaats. In de loop van de laatste 8 jaar is de toename duidelijker in Vlaanderen dan in Brussel en Wallonië.
Tabel 3: evolutie van de verdeling van alle HIV-geïnfecteerden per regio Jaar N
Brussel %
N
Vlaanderen %
N
%
Totaal N
< 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
197 221 229 189 257 244 206 238 189 183 167 157 135 162 163 243 156 221 243 215 191
60,4 60,2 51,7 56,3 48,1 42,2 36,0 31,2 30,7 32,7 34,6 39,5 32,8 37,9 35,4 40,8 29,5 34,9 35,0 32,8 351
56 76 108 71 148 177 179 286 194 199 175 140 160 176 198 225 220 223 277 276 351
17,2 20,7 24,4 21,1 27,7 30,6 31,2 37,4 31,5 35,5 36,2 35,3 38,9 41,2 43,0 37,8 41,6 35,2 39,9 42,1 49,9
73 70 106 76 129 157 188 240 232 178 141 100 116 89 100 128 153 190 175 164 162
22,4 19,1 23,9 22,6 24,2 27,2 32,8 31,4 37,7 31,8 29,2 25,2 28,2 20,8 21,7 21,5 28,9 30,0 25,2 25,0 23,0
326 367 443 336 534 578 573 764 615 560 483 397 411 427 461 596 529 634 695 655 704
Totaal
4206
37,9
3915
35,3
2967
26,8
11088
14
Wallonië
I.2.1.3. Overdrachtswijzen De waarschijnlijke overdrachtswijze is gekend voor 65,6% van de patiënten gediagnosticeerd tussen 1999 en 2005. Bijna de helft van de mannen gediagnosticeerd in de periode 1999-2004 vermeldt heteroseksuele contacten (48%). Voor de mannen gediagnosticeerd in 2005 ligt de proportie homo/biseksuele overdrachtswijze hoger (54,4%). Bij de vrouwen wordt in de meerderheid van de gevallen heteroseksuele contacten vermeld (89% tot 92%). Tabel 4: verdeling van de HIV-geïnfecteerden per overdrachtswijze en geslacht (%) in de periodes 1999-2001, 2002-2004 en het jaar 2005 Mogelijk overdrachtswijze
Mannen
Vrouwen
1999-2001
2002-2004
2005
1999-2001
2002-2004
2005
(N=950)
(N=1201)
(N=436)
(N=710)
(N=887)
(N=285)
Homo-/biseksuele contacten
42,2
44,3
54,4
-
-
-
i.v.-druggebruik
4,4
4,3
2,3
2,0
2,0
0,7
Homo-/biseksuele + i.v.-drugs
0,6
0,6
0,2
-
-
-
-
-
0,5
-
-
-
Hemofilie Transfusie*
1,9
2,2
2,3
5,1
5,4
6,3
Heteroseksuele contacten
48,0
47,6
39,4
88,9
90,2
91,9
Moeder/Kind
2,8
1,0
0,9
4,1
2,4
1,1
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
Totaal**
*Belangrijke opmerking: de vermelding van de categorie transfusie als mogelijke overdrachtswijze wil niet zeggen dat de besmetting van het HIV-virus tengevolge van een transfusie is; het wil alleen zeggen dat die patiënten vermelden dat zij een bloedtransfusie gekregen hebben. Voor 2 gedocumenteerde gevallen werd er een besmetting via transfusie in België gemeld (in 1986 en 1998). De seroconversie van de donor werd pas vastgesteld na de transfusie. ** Met uitzondering van de patiënten waarvan de overdrachtswijze niet is gekend. In Vlaanderen worden homo/biseksuele contacten voor de periodes 1999-2001 en 2002-2004 vaker vermeld dan in de andere regio’s (38% tegenover 18% à 25%). In 2005 ligt dit aandeel hoger in de regio Brussel (42,4% tegenover 40,9% in Vlaanderen). In de regio Brussel, en in mindere mate in Vlaanderen, is de proportie intraveneus druggebruik gedaald tussen de periode 1999-2001 en de periode 2002-2004. Dit is niet het geval voor Wallonië; een stijging van de proportie intraveneus druggebruik is vastgesteld tussen dezelfde periodes. De proportie homo/biseksuele contacten is gestegen tussen de periode 1999-2001 en de periode 2002-2004 in de regio’s Vlaanderen en Brussel. Tabel 5: verdeling van de HIV-geïnfecteerden per overdrachtswijze en regio (%) in de periodes 1999-2001, 2002-2004 en het jaar 2005 Overdrachtswijze
Brussel 19982000
20012003
Vlaanderen 2004 (N=179)
19982000
20012003
Wallonië 2004 (N=320)
19982000
20012003
2004 (N=151)
(N=494)
(N=640)
(N=543)
(N=714)
(N=336)
(N=491)
Homo-/biseksuele contacten
18,4
25,3
42,4
38,9
37,8
40,9
18,8
19,2
15,2
i.v.-druggebruik
3,2
2,8
1,7
3,5
2,7
1,3
3,0
5,3
2,6
Homo-/biseksuele + i.v.-drugs
0,2
0,2
-
0,6
0,7
-
0,3
0,6
0,7
-
-
-
-
-
0,3
0,3
-
0,7
Hemofilie Transfusie
3,0
3,6
3,9
2,8
2,2
2,2
4,8
5,1
6,0
Heteroseksuele contacten
74,1
67,8
52,0
52,3
54,9
54,1
66,4
66,8
73,5
Moeder/Kind Totaal**
1,0
0,3
-
2,0
1,7
1,3
6,5
3,1
1,3
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
** Met uitzondering van de patiënten waarvan de woonplaats en de overdrachtswijze niet is gekend.
15
Tabel 6 toont de verdeling naar leeftijdscategorie, geslacht en overdrachtswijze van alle personen gediagnosticeerd met HIV tussen 2003 en 2005. Het percentage van de personen besmet via intraveneus druggebruik neemt af met de leeftijd. Het percentage mannen besmet via homo/biseksueel contact ligt het hoogst in de leeftijdscategorie 15-24 jaar. Dergelijke trend ziet men in tabel 6.
Tabel 6 : leeftijdscategorie, geslacht en overdrachtswijze bij alle HIV-geïnfecteerden (2003-2005) Leeftijdscategorie N 15
-
24
jaar
25
-
34
jaar
35
-
49
jaar
>
50
jaar
M V M+V M V M+V M V M+V M V M+V
i.v.-druggebruik
Contacten Homo-/biseks. heteroseksuele % %
110 141 251 447 417 864 616 275 891 154 77 231
57,3 25,1 52,1 27,0 46,9 32,4 39,0 26,0
32,7 91,5 65,7 40,0 92,6 65,4 47,1 92,4 61,1 58,4 87,0 68,0
%
Andere Risico’s %
7,3 2,1 4,4 6,3 1,9 4,2 3,2 1,5 2,7 0,6 1,3 0,9
2,7 6,4 4,8 1,6 5,5 3,5 2,8 6,2 3,8 1,9 11,7 5,2
In tabel 7 wordt de evolutie van de waarschijnlijke overdrachtswijzen gegeven. In de meerderheid van de gevallen worden heteroseksuele contacten vermeld. Tussen 2002 en 2005 is deze proportie gedaald van 67,6% naar 60,2%. In dezelfde periode (2002-2005) is de proportie gevallen geïnfecteerd via homo/biseksueel contact gestegen van 23,1% naar 32,9%. Tabel 7 : verdeling volgens overdrachtswijze en jaar van diagnose van alle HIV-geïnfecteerden (in %) Overdrachtswijze
(n)
Diagnosejaar <1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
543 478 588 485 576 590 554 629 600 564 472 398 388 417 439 621 603 661 719 712 724
Homoi.v.Homo-/biseks.+i.v./biseks.contacten druggebruik drug
36,8 39,5 39,5 33,4 30,7 30,2 33,0 24,6 22,3 23,2 28,0 30,2 26,0 23,5 22,8 25,0 24,2 23,1 25,3 27,8 32,9
9,6 8,4 7,1 13,0 9,0 7,3 7,0 5,6 4,3 6,2 3,6 3,8 4,6 3,4 3,4 4,0 2,7 2,9 3,8 3,4 1,7
1,3 1,0 1,2 0,8 0,7 0,7 0,2 0,3 1,0 0,5 0,4 0,0 0,5 0,5 0,5 0,3 0,3 0,5 0,4 0,1 0,1
16
Hemofilie
Transfusie
Heteroseks.contacten
Moeder/Kind
1,7 2,1 1,4 0,2 0,2 0,2 0,4 0,2 0,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,3
4,4 2,9 4,8 5,4 5,4 5,6 3,1 3,0 4,2 3,0 3,4 3,0 3,1 4,3 3,2 3,2 3,3 4,1 2,8 3,8 3,9
41,8 43,7 42,7 42,9 50,5 52,7 53,4 60,9 63,8 64,0 61,4 58,8 62,4 66,4 66,3 64,9 65,7 67,6 66,1 63,6 60,2
4,4 2,3 3,4 4,3 3,5 3,4 2,9 5,4 4,0 3,0 3,2 4,3 3,4 1,9 3,9 2,6 3,8 1,8 1,7 1,3 1,0
I.2.1.4. Vroegdetectie van de HIV-diagnose Het aantal T4-lymfocyten op het ogenblik van de HIV-diagnose is gekend voor 4807 patiënten (38,4%), waarvan de diagnose gesteld werd in de afgelopen veertien jaren. Het aantal T4-lymfocyten kan beschouwd worden als een biologische marker van het infectiestadium. Dit aantal verkleint naarmate de 3 infectie vordert. Het bedraagt meestal om en bij de 1000/mm bij personen in goede gezondheid en is lager 3 dan 200/mm bij HIV-geïnfecteerden bij de overgang naar het AIDS-stadium. Hoe lager het aantal lymfocyten, hoe verder het AIDS-infectie stadium gevorderd is. Het gemiddelde en de mediaan van het totaal aantal T4-lymfocyten is weinig geëvolueerd in de loop der jaren. Behalve voor de overdracht moeder-kind (gemiddelde T4 = 665) is er geen significant verschil tussen het gemiddelde aantal T4-lymfocyten en de risicogroepen.
3
Tabel 8: aantal T4-lymfocyten (/mm ) op het ogenblik van de HIV-diagnose Jaar
N
Gemiddelde T4
Mediaan
Percentiel 25
Percentiel 75
1992
228
420
360
194
549
1993
262
387
337
192
511
1994
256
401
322
159
545
1995
204
375
331
200
500
1996
207
388
365
112
572
1997
209
382
319
140
531
1998
307
343
292
117
492
1999
328
371
308
127
518
2000
411
378
330
170
547
2001
382
382
331
175
513
2002
475
355
308
155
482
2003
549
369
335
171
516
2004
549
357
326
142
514
2005
440
401
352
204
571
Total
4807
376
330
160
520
17
I.2.2. HIV-geïnfecteerden van Belgische nationaliteit Het gecumuleerde totaal aantal Belgische seropositieven is 5236. I.2.2.1. Verdeling volgens geslacht en leeftijd De man/vrouw-verhouding bij Belgische personen gediagnosticeerd in de afgelopen drie jaar is 5,7. De zwaarst getroffen leeftijdsklassen zijn in dalende volgorde bij mannen 35-39 jaar, 40-44 jaar en 30-34 jaar en bij vrouwen 30-34 jaar, 35-39 jaar en 25-29 jaar.
Figuur 4 : Geslacht en leeftijd van de Belgische HIV-geïnfecteerden gediagnosticeerd in de periode 2003-2005
leeftijdsgroep > 60 55-59
N=658
N=115
50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9
ISP/GJ AIDS05
0-4 400
350
300
250
200
150
100
50
0
0
50
100
150
200
250
300
350
400
aantal bevestigde HIV-geïnfecteerden van Belgische nationaliteit
In tabel 9 wordt de evolutie van de man/ vrouw verhouding gegeven van de nieuw gediagnosticeerde HIVinfecties. De verhouding man/vrouw in 2005 is 5,2. Tabel 9: verdeling per geslacht bij Belgische HIV-geïnfecteerden Jaar van diagnose
Mannen
Vrouwen
M/V verhouding
< 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
239 252 283 215 240 248 240 212 192 186 183 154 165 144 126 198 157 159 221 204 234
36 27 56 67 66 70 62 58 40 42 54 48 49 35 46 44 30 37 37 33 45
6,6 9,3 5,1 3,2 3,6 3,5 3,9 3,7 4,8 4,4 3,4 3,2 3,4 4,1 2,7 4,5 5,2 4,3 6,1 6,2 5,2
Totaal
4252
982
4,3
18
De gemiddelde en mediane leeftijd voor volwassen seropositieven stijgt lichtjes in de tijd. Tijdens de periode 1992-1996 was het gemiddelde 37,0, de laatste vier jaar is dit gemiddeld 38,7 (tabel 2). Tabel 10: Gemiddelde en mediane leeftijd bij volwassen Belgische seropositieve patiënten Jaar van diagnose < 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Aantal personen 271 274 333 278 298 309 287 260 226 224 234 199 209 178 166 240 182 197 258 236 278
Gemiddelde leeftijd (jaar) 34,9 35,5 36,6 35,5 36,3 37,9 37,3 35,7 36,3 37,7 37,5 37,9 38,2 38,8 38,2 39,6 39,7 39,5 39,0 37,6 38,5
19
Mediane leeftijd (jaar) 33,8 33,8 33,8 33,2 33,9 36,3 34,7 33,4 34,6 36,6 35,3 36,1 35,5 37,6 36,4 37,5 38,2 37,8 38,2 35,8 37,7
I.2.2.2. Geografische spreiding De volgende figuur geeft het cumulatief aantal Belgische HIV-geïnfecteerden per provincie of regio. Het is belangrijk op te merken dat alleen personen van wie de nationaliteit en de woonplaats gekend zijn, opgenomen werden in de analyse. De cijfers geven dus enkel een idee over de spreiding. Informatie over de woonplaats is beschikbaar voor 4619 Belgen (88,2%). Bijna één derde van de Belgische HIV-geïnfecteerden (30,0%) van wie de woonplaats gekend is, woont in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De provincies met het grootst aantal HIV-geïnfecteerden zijn Antwerpen (18,2% van de gevallen) en Luik (10,5% van de gevallen).
Figuur 5 : Aantal gecumuleerde gevallen van Belgische HIV-geïnfecteerden per provincie of gewest en gecumuleerde incidentie per 100 000 inwoners
rate/100.000 inw.
53,7 842 27,3
N
30,5
305
21,2
409 33,9
158
330
42,9 143
52,1
32,1 485
367 186,9 30,9 135 1386
24,2 59 54,7 5236
ISP/GJ AIDS05
20
De gegevens wat betreft geografische verdeling moeten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden gezien er heel wat gegevens ontbreken in verband met de woonplaats.
Tabel 11: evolutie van de verdeling van Belgische HIV-geïnfecteerden per regio Jaar N
Brussel %
N
Vlaanderen %
N
%
Totaal N
< 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
110 125 125 85 109 90 69 73 54 50 51 50 40 37 30 55 35 45 49 59 60
50,2 54,6 43,6 43,1 39,8 31,6 25,5 28,4 25,6 23,7 23,4 27,6 22,1 23,0 18,5 24,1 20,2 24,5 19,8 25,8 23,3
49 58 81 58 94 115 105 115 83 97 97 84 98 91 100 122 94 102 136 119 156
22,4 25,3 28,2 29,4 34,3 40,4 38,7 44,7 39,3 46,0 44,5 46,4 54,1 56,5 61,7 53,5 54,3 55,4 55,1 52,0 60,5
60 46 81 54 71 80 97 69 74 64 70 47 43 33 32 51 44 37 62 51 42
27,4 20,1 28,2 27,4 25,9 28,1 35,8 26,8 35,1 30,3 32,1 26,0 23,8 20,5 19,8 22,4 25,4 20,1 25,1 22,3 16,3
219 229 287 197 274 285 271 257 211 211 218 181 181 161 162 228 173 184 247 229 258
Totaal
1401
30,0
2054
44,0
1208
25,9
4663
21
Wallonië
I.2.2.3. Overdrachtswijzen De waarschijnlijke overdrachtswijze is gekend voor 94,1% van de Belgische patiënten gediagnosticeerd tussen 1999 en 2005. Twee op drie mannen vermelden homo/biseksuele contacten. Bij de vrouwen wordt in de meerderheid van de gevallen heteroseksuele contacten vermeld (83% tot 90%). Intraveneus druggebruik is verhoudingsgewijs belangrijker bij de vrouwen (tabel 12). In absolute cijfers daarentegen is de groep intraveneuze druggebruikers talrijker bij de mannen dan bij de vrouwen. Wat betreft de evolutie in de tijd, wordt er een stijging waargenomen voor de homo/biseksuele overdrachtswijze sinds 1999. Tabel 12: verdeling van de Belgische HIV-geïnfecteerden per overdrachtswijze en geslacht (%) in de periodes 1999-2001, 20022004 en het jaar 2005 Mogelijk overdrachtswijze
Mannen
Vrouwen
1999-2001
2002-2004
2005
1999-2001
2002-2004
2005
(N=444)
(N=557)
(N=225)
(N=109)
(N=103)
(N=41)
64,2
67,7
73,3
-
-
-
Homo-/biseksuele contacten i.v.-druggebruik
3,8
3,8
1,3
7,3
9,7
2,4
Homo-/biseksuele + i.v.-drugs
0,5
0,7
-
-
-
-
Hemofilie
-
-
-
-
-
-
Transfusie*
0,9
0,9
-
3,7
2,9
7,3
Heteroseksuele contacten
29,5
26,9
24,9
82,6
86,4
90,2
Moeder/Kind Totaal**
1,1
-
0,4
6,4
1,0
-
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
*Belangrijke opmerking: de vermelding van de categorie transfusie als mogelijke overdrachtswijze wil niet zeggen dat de besmetting van het HIV-virus tengevolge van een transfusie is; het wil alleen zeggen dat die patiënten vermelden dat zij een bloedtransfusie gekregen hebben. Voor 2 gedocumenteerde gevallen werd er een besmetting via transfusie in België gemeld (in 1986 en1998). De seroconversie van de donor werd pas vastgesteld na de transfusie. ** Met uitzondering van de patiënten waarvan de overdrachtswijze niet is gekend. In de regio Brussel is er een belangrijke stijging van de proportie infecties via homo/biseksuele contacten. In Wallonië is deze proportie het laagst. Intraveneus druggebruik blijkt minder vaak de oorzaak van infectie te zijn in Vlaanderen dan in de andere regio’s (tabel 13). In de regio Brussel, en in mindere mate in Vlaanderen, is de proportie intraveneus druggebruik gedaald tussen de periode 1999-2001 en de periode 2002-2004. Dit is niet het geval voor Wallonië; waar een stijging van de proportie intraveneus druggebruik is vastgesteld tussen dezelfde periodes. Tabel 13: verdeling van de Belgische HIV-geïnfecteerden per overdrachtswijze en regio (%) in de periodes 1999-2001, 20022004 en het jaar 2005 (** Met uitzondering van de patiënten waarvan de woonplaats en de overdrachtswijze niet is gekend.) Overdrachtswijze
Brussel 19992001
20022004
(N=113)
(N=144)
Homo-/biseksuele contacten
45,1
58,4
i.v.-druggebruik
5,3 -
Homo-/biseksuele + i.v.-drugs
Vlaanderen 2005
19992001
20022004
(N=286)
(N=343)
72,9
59,8
63,8
2,8
-
2,4
0,7
-
-
(N=59)
Wallonië 2005
19992001
20022004
(N=108)
(N=139)
63,1
39,7
43,1
41,0
2,0
0,7
5,8
13,0
7,7
0,6
-
0,8
0,7
-
(N=149)
2005 (N=49)
Hemofilie
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Transfusie
0,9
0,8
3,4
2,1
1,5
-
0,8
2,1
2,6
Heteroseksuele contacten
47,8
38,2
23,7
34,6
32,1
35,6
47,1
40,4
48,7
Moeder/Kind
0,9
-
-
1,0
-
0,7
5,8
0,7
-
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
Totaal**
22
Het percentage van de geïnfecteerden gediagnosticeerd in de afgelopen drie jaar (2003-2005) en besmet via heteroseksuele weg stijgt met de leeftijd, terwijl het percentage i.v.-druggebruikers afneemt met de leeftijd. Dergelijke trend ziet men in tabel 14.
Tabel 14 : leeftijdscategorie, geslacht en overdrachtswijze bij Belgische HIV-geïnfecteerden gediagnosticeerd in de periode 2003-2005 Leeftijdscategorie N 15
-
24
jaar
25
-
34
jaar
35
-
49
jaar
>
50
jaar
M V M+V M V M+V M V M+V M V M+V
i.v.-druggebruik
Contacten Homo-/biseks. heteroseksuele % %
49 12 61 198 44 242 321 43 364 88 17 105
77,6 62,3 74,7 61,2 70,1 61,8 50,0 41,9
14,3 91,7 29,5 18,2 90,9 31,4 27,7 83,7 34,3 50,0 100,0 58,1
%
Andere Risico’s %
8,2 8,3 8,2 7,1 9,1 7,4 1,6 7,0 2,2 -
0,6 0,6 9,3 1,6 -
In tabel 15 wordt de evolutie van de waarschijnlijke overdrachtswijzen gegeven. In de meerderheid van de gevallen worden homo/biseksuele contacten vermeld en deze proportie is gevoelig veranderd in de afgelopen vijf jaar (50%-62%.) De proportie heteroseksuele contacten daalde tijdens dezelfde periode. Na 1990 werden geen HIV-infecties meer gediagnosticeerd bij hemofiliepatiënten. De meeste HIV-geïnfecteerden die een transfusie vermeldden, werden buiten België of in België getransfuseerd maar vóór augustus 1985, toen de systematische opsporing van bloedgevers begon. Tabel 15 : verdeling volgens overdrachtswijze en jaar van diagnose van Belgische HIV-geïnfecteerden (in %) Overdrachtswijze
(n)
Diagnosejaar <1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
259 248 306 240 265 261 243 206 195 201 197 162 166 141 152 223 178 189 241 231 266
Homoi.v.Homo-/biseks.+i.v./biseks.contacten druggebruik drug
64,5 61,3 54,6 52,9 49,1 50,6 56,8 56,3 47,7 48,3 52,8 53,7 51,8 51,1 50,0 50,7 53,9 55,6 53,5 62,3 62,0
6,6 6,5 4,9 9,6 7,2 5,7 4,5 3,9 3,1 7,0 3,0 4,9 4,2 4,3 4,6 6,7 1,7 4,2 5,8 3,9 1,5
1,5 0,4 1,6 1,3 0,8 1,1 0,0 0,0 1,5 1,0 0,0 0,0 0,6 0,0 1,3 0,0 0,0 0,5 1,2 0,0 0,0
23
Hemofilie
Transfusie
Heteroseks.contacten
Moeder/Kind
2,7 3,2 2,3 0,4 0,4 0,4 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
4,6 3,2 4,9 6,7 3,8 5,4 2,9 1,5 1,5 1,0 2,0 0,6 1,8 0,7 2,0 0,4 2,2 2,6 0,4 0,9 1,1
18,9 25,0 30,4 27,9 36,2 34,5 30,5 34,0 43,1 40,8 40,6 38,9 38,6 43,3 38,2 41,3 39,9 37,0 39,0 32,5 35,0
1,2 0,4 1,3 1,3 2,6 2,3 5,3 4,4 3,1 2,0 1,5 1,9 3,0 0,7 3,9 0,9 2,2 0,0 0,0 0,4 0,4
I.2.2.4. Vroegdetectie van de HIV-diagnose Het aantal T4-lymfocyten op het ogenblik van de HIV-diagnose is gekend voor 1649 Belgische patiënten (52,6%), waarvan de diagnose gesteld werd in de afgelopen veertien jaren. Het aantal T4-lymfocyten kan beschouwd worden als een biologische marker van het infectiestadium. Dit aantal verkleint naarmate de 3 infectie vordert. Het bedraagt meestal om en bij de 1000/mm bij personen in goede gezondheid en is lager 3 dan 200/mm bij HIV-geïnfecteerden bij de overgang naar het AIDS-stadium. Hoe lager het aantal lymfocyten, hoe verder het AIDS-infectie stadium gevorderd is. Het gemiddelde en de mediaan van het totaal aantal T4-lymfocyten is weinig geëvolueerd in de loop der jaren. De daling die men heeft opmerkt in 1998 en 1999 zet zich niet meer door vanaf 2000. Behalve voor de overdracht moeder-kind (gemiddelde T4 = 787) is er geen significant verschil tussen het gemiddelde aantal T4-lymfocyten en de risicogroepen.
3
Tabel 16: aantal T4-lymfocyten (/mm ) op het ogenblik van de HIV-diagnose bij Belgische patiënten Jaar
N
Gemiddelde T4
Mediaan
Percentiel 25
Percentiel 75
1992
89
492
423
250
630
1993
88
466
415
225
573
1994
90
432
404
177
590
1995
97
421
361
230
591
1996
85
492
486
215
791
1997
93
439
375
176
596
1998
92
333
300
110
477
1999
91
408
389
160
584
2000
132
454
428
248
626
2001
112
443
394
237
579
2002
138
415
392
194
576
2003
188
449
421
254
593
2004
177
437
452
231
588
2005
177
463
419
240
643
Total
1649
440
405
220
600
24
I.2.3. HIV-geïnfecteerden van niet-Belgische nationaliteit De patiënten met een andere nationaliteit dan de Belgische worden hier apart besproken daar een deel van hen nog maar kort in het land verblijft en waarschijnlijk niet in België besmet werd. Het epidemiologisch profiel van deze groep, hoewel niet homogeen, verschilt van de patiënten met een Belgische nationaliteit.
I.2.3.1. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Bij de mannen gediagnosticeerd in de afgelopen drie jaar (2003-2005) vindt men de meeste HIVgeïnfecteerden terug in de leeftijdsgroep 30-34 jaar (20,4%), bij de vrouwen in de categorie 25-29 jaar (23,5%). De verhouding man/ vrouw bedraagt 0,8 wat aanzienlijk lager is dan bij Belgen (5,7).
Figuur 6 : Geslacht en leeftijd van niet-Belgische HIV-geïnfecteerden gediagnosticeerd in de periode 2003-2005
leeftijdsgroep > 60
N=802
55-59
N=670
50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9
ISP/GJ AIDS05
0-4 200
175
150
125
100
75
50
25
0
0
25
50
75
100
125
150
175
200
aantal bevestigde HIV-geïnfecteerden van niet-Belgische nationaliteit
I.2.3.2. Verdeling per nationaliteit
Driekwart (76,5%) van de 1491 niet-Belgische geïnfecteerden gediagnosticeerd in de afgelopen drie jaar (2003-2005) komt uit Subsaharisch Afrika, 12,7% is Europeaan en 2,2% is van Noord-Afrikaanse origine. Voor 1442 (96,7%) van de niet-Belgische patiënten gediagnosticeerd tijdens deze periode werd het land van afkomst gespecificeerd. Tabel 17 toont de verdeling van deze patiënten volgens regio en land van oorsprong.
25
Tabel 17 : Verdeling van de niet-Belgische HIV-geïnfecteerden gediagnosticeerd in de periode 2003-2005, volgens regio en land van oorsprong Regio Europa
Subsaharisch Afrika
Noord-Afrika
Andere: Azië, Amerika
Land van oorsprong
N
%
Portugal
27
14,7
Nederland
24
13,0
Italië
22
12,1
Russische federatie
20
10,9
Andere
91
49,5
Totaal Congo*
184 266
100 24,2
Kameroen
189
17,2
Rwanda
159
14,5
Andere
486
44,2
Totaal Marokko
1100 26
100 83,9
Andere
5
16,1
Totaal Thaïland
31 23
100 18,9
Ecuador
13
10,7
Brazilië
11
9,0
Andere
75
61,5
Totaal
122
100
* waarschijnlijk RDC (onprecieze codering)
26
Man/Vrouw verhouding
2,8
0,6
1,8
2,1
I.2.3.3. Overdrachtswijzen In tabel 18 wordt de evolutie van de waarschijnlijke overdrachtswijzen beschreven. De heteroseksuele overdrachtswijze wordt het meest frequent gerapporteerd. De verdeling van de overdrachtswijzen is gevoelig gewijzigd in de loop der tijd. Sinds het begin van de epidemie zien we een dalende trend in de overdrachtswijze via intraveneus druggebruik terwijl het aandeel van de overdrachtwijze via heteroseksuele contacten weinig evolueerde. Tabel 18: verdeling volgens overdrachtswijze en jaar van diagnose van niet-Belgische HIV-geïnfecteerden (in %) Overdrachtswijze
N
Diagnosejaar <1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
263 208 224 196 285 307 287 407 388 353 263 226 207 264 266 383 409 458 466 468 440
Homoi.v.Homo-/biseks.+i.v./biseks.contacten druggebruik drug0
9,1 13,9 20,1 13,3 13,0 12,4 12,2 9,1 8,8 9,1 9,1 13,7 5,8 9,1 8,3 10,2 11,0 10,3 10,5 10,7 14,8
11,4 9,6 10,3 15,3 10,9 8,5 8,0 6,6 5,2 5,7 4,2 3,1 5,3 2,7 2,6 2,3 3,2 2,4 2,6 3,2 1,8
1,1 1,4 0,4 0,5 0,7 0,3 0,3 0,5 0,8 0,3 0,8 0,5 0,8 0,5 0,5 0,2 0,2 0,2
Hemofilie
Transfusie
Heteroseks.contacten
Moeder/Kind
0.8 0,7 0,2 0,3 0,5
4.6 2,9 3,6 4,6 6,7 6,2 3,1 3,7 5,7 4,2 4,6 4,9 4,3 6,1 3,8 5,0 3,9 4,8 4,1 5,3 5,7
65,8 68,3 62,9 61,2 64,9 68,4 74,9 75,2 75,3 77,3 77,2 73,0 80,7 79,2 82,3 78,6 78,2 79,7 80,3 79,1 75,9
7,2 3,8 2,7 5,1 3,9 4,2 0,7 4,7 4,1 3,4 4,2 5,3 3,4 2,3 3,0 3,4 3,2 2,6 2,6 1,5 1,1
I.2.3.4. Geografische spreiding Bijna één derde van de personen van niet-Belgische nationaliteit gediagnosticeerd met HIV in 2005 en waarvan de woonplaats is gekend woont in Brussel (30,6%). Het aandeel van de infecties via homo/biseksuele overdracht is verhoudingsgewijs belangrijker in Brussel en in Vlaanderen dan in Wallonië (tabel 19). Dit aandeel nam toe in deze regio’s tussen 1999 en 2005, in tegenstelling tot in Wallonië waar er een daling werd geobserveerd van de proportie infecties via homo/biseksuele overdracht in deze periode.
Tabel 19: verdeling van de niet-Belgische HIV-geïnfecteerden per overdrachtswijze en regio (%) in de periodes 1999-2001, 20022004 en het jaar 2005 Overdrachtswijze
Brussel 19992001
20022004
Vlaanderen 2005 (N=118)
19992001
20022004
Wallonië 2005
(N=162)
19992001
20022004
2005 (N=108)
(N=371)
(N=483)
(N=243)
(N=359)
(N=204)
(N=340)
Homo-/biseksuele contacten
9,2
14,1
24,6
12,8
10,6
16,0
5,9
6,2
3,7
i.v.-druggebruik
2,7
2,7
2,5
5,3
3,3
1,9
1,0
2,6
0,9
Homo-/biseksuele + i.v.-drugs
0,3
-
-
0,8
0,6
-
-
-
0,9
-
-
-
-
-
0,6
-
-
0,9
Hemofilie Transfusie
3,8
4,8
4,2
3,7
3,1
4,3
6,9
6,5
7,4
Heteroseksuele contacten
83,3
78,1
68,6
74,1
79,1
75,3
79,4
80,6
85,2
Moeder/Kind Totaal**
0,8
0,4
-
3,3
3,3
1,9
6,9
4,1
0,9
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
** Met uitzondering van de patiënten waarvan de woonplaats en de overdrachtswijze niet is gekend
27
I.2.3.5. Vroegdetectie van HIV Gedurende de veertien laatste jaren is het gemiddelde aantal T4-lymfocyten op het ogenblik van de HIVdiagnose 344 T4/mm3. Men ziet geen grote verschuivingen van het gemiddelde noch van de mediaan en dit in de loop de laatste jaren. Er zijn geen significante verschillen van het gemiddelde aantal T4-lymfocyten in functie van de risicogroepen behalve in de overdracht moeder-kind (gemiddelde T4= 638). 3
Tabel 20: aantal T4-lymfocyten (/mm ) op het ogenblik van de HIV-diagnose bij niet-Belgische patiënten Jaar
N
Gemiddelde T4
Mediaan
Percentiel 25
Percentiel 75
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
135 167 159 104 112 105 186 219 270 260 324 355 343 252
372 348 381 319 320 335 350 354 341 359 330 329 331 358
338 300 300 290 257 280 309 290 289 300 278 303 286 309
150 169 157 108 89 128 116 129 132 163 149 143 140 167
519 490 500 433 466 469 514 480 484 501 448 475 458 489
Totaal
2991
344
297
145
480
28
II. AIDS-PATIËNTEN II.1. METHODEN De in september 1982 door de Centers for Disease Control and Prevention (CDC) voorgestelde AIDS-definitie1 wordt in België gebruikt sedert de epidemiologische surveillance aanving in maart 1983. De CDC vulden deze eerste definitie aan in augustus 19872 met richtlijnen voor AIDS-diagnose bij patiënten met onbekende of negatieve HIV-serologie en met nieuwe aandoeningen die op AIDS wijzen (HIV-encefalitis, HIV-wasting syndroom). Deze gewijzigde definitie wordt sedert begin 1988 in België toegepast. Sinds januari 19933 is er een nieuwe wijziging met toevoeging van drie bijkomende pathologieën (longtuberculose, recidiverende pneumonie en baarmoederhalskanker) aan de lijst van de AIDS-definiërende aandoeningen. De AIDS-patiënten worden anoniem geregistreerd via een gestandaardiseerd formulier (bijlage). Zesmaandelijks worden de aangegeven gevallen gevalideerd overeenkomstig de CDC-definitie. De dienst Epidemiologie van het WIV verwerkt de gegevens nadat dubbele aangiften werden uitgesloten. De volgende gegevens worden geregistreerd: datum van aangifte en diagnose, leeftijd, geslacht, burgerlijke stand, nationaliteit, etnische oorsprong, verblijfplaats, waarschijnlijke overdrachtswijze, HIV1- en/of HIV2serologie, ziekte(n) kenmerkend voor AIDS. Een follow-up betreffende eventueel overlijden of nieuwe aandoeningen wordt jaarlijks georganiseerd.
II.2. RESULTATEN II.2.1. Alle AIDS-patiënten. Op 31 december 2005 waren in totaal 3537 AIDS-gevallen bij de AIDS-Commissie aangeven wat een cumulatieve incidentie geeft van 339 gevallen per miljoen inwoners. Van hen zijn 1811 patiënten overleden, werden er 521 uit het zicht verloren, en waren er nog 1205 in leven op 31 december 2005. In de loop van 2005 werden er maandelijks gemiddeld 14 nieuwe gevallen gediagnosticeerd (gecorrigeerd voor laattijdige aangifte). In hetzelfde jaar zijn er gemiddeld 3,3 personen per maand overleden aan AIDS. II.2.1.1. Verdeling volgens residentie en nationaliteit (gecumuleerd totaal) Tabel 21 toont de verdeling van de AIDS-patiënten volgens verblijfsduur en nationaliteit. “Resident” wordt gedefinieerd als een patiënt die op het moment van de diagnose minstens vijf jaar in België woonde. Dit criterium van vijf jaar wordt gebruikt en dateert van 1983 toen het gemiddelde tijdsverloop tussen infectie en AIDS vijf jaar bedroeg.
Tabel 21: verdeling van de AIDS-patiënten volgens verblijfsduur en nationaliteit (cumulatieve gegevens) Residenten
Niet residenten
Onbekende verblijfsduur
Totaal
Belgen Andere nationaliteiten Onbekende nationaliteit
1434 512 2
114 962 3
141 353 16
1689 1827 21
Totaal
1948
1079
510
3537
29
II.2.1.2. Evolutie van het aantal nieuwe AIDS-patiënten De eerste AIDS-patiënten werden in het begin van de jaren tachtig geregistreerd. In figuur 7 wordt de evolutie van het aantal nieuw aangegeven patiënten per jaar weergegeven. Hierbij wordt rekening gehouden met de nationaliteit van de patiënten. Als men de cijfers over de loop der jaren bekijkt ziet men tussen 1991 en 1995 een plateau voor wat betreft het aantal nieuwe AIDS-patiënten met gemiddeld 255 gevallen per jaar gediagnosticeerd. De incidentie is sterk gedaald tijdens de jaren 1996 en 1997 (-50%) dankzij het gebruik van de nieuwe antiretrovirale therapieën. Deze daling houdt echter op vanaf 1998; het jaarlijks aantal gemelde gevallen tijdens de periode 1998-2004 heeft zich gestabiliseerd; de gecorrigeerde incidentie voor de vijf laatste jaren bedraagt respectievelijk 140, 138, 134, 130 en 133 nieuwe gevallen. Voor het jaar 2005 werden tot op dit moment 133 nieuw gediagnosticeerde gevallen gemeld; de incidentie gecorrigeerd voor laattijdige aangiften bedraagt 163 gevallen. Het feit dat we een vertraging zien in de daling van het aantal AIDS-gevallen sinds 1997 kunnen we deels verklaren doordat een belangrijk aandeel van de AIDS-patiënten de diagnose van een HIV-infectie pas stellen op het ogenblik van hun ziekte. De verhouding van de AIDS-patiënten die hun seropositiviteit ontdekten bij de diagnose van AIDS was 23% tussen 1995 en 1996, zij bedraagt 40% tussen 2004 en 2005. Deze proportie is gelijkaardig bij homo/biseksuele en bij heteroseksuele patiënten.
Figuur 7: nieuwe AIDS-patiënten per jaarlijkse aangifte en volgens nationaliteit
300
ISP/GJ AIDS05
Belgen (N=1689) Niet-Belgen (N=1827)
250
Onbekend (N=21)
aantal nieuwe zieken
Correctie voor laattijdige aangift (N=51)
200
150
100
50
0
<1981
1983
1985
1987
1989
1991
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
Naast het geheel van de nieuwe AIDS-patiënten worden de resultaten die betrekking hebben op AIDSpatiënten van Belgische nationaliteit en AIDS-patiënten van niet Belgische nationaliteit in figuur 7 voorgesteld.
30
II.2.2. AIDS-patiënten van Belgische nationaliteit Deze groep bestaat uit 1689 personen, waarvan 1434 residenten, dit wil zeggen dat zij op het moment van de AIDS-diagnose minstens 5 jaar in België verbleven, 114 niet-residenten en 141 met onbekende woonplaats.
II.2.2.1. Evolutie van het aantal nieuwe AIDS- patiënten De evolutie van de verschillende etappes AIDS-patiënten werd reeds beschreven in figuur 7.
II.2.2.2. Verdeling volgens geslacht en leeftijd Zoals blijkt uit onderstaande tabel, zijn er bij de AIDS-patiënten 5 maal meer mannen dan vrouwen. Tabel 22: verdeling van de Belgische AIDS-patiënten volgens geslacht en diagnosejaar Jaar van diagnose
Mannen (n)
Vrouwen (n)
Man/Vrouw verhouding
< 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
37 38 57 73 80 114 125 128 113 115 119 96 47 51 36 40 30 28 25 35 40
11 5 10 13 15 17 24 15 18 18 21 22 13 4 6 9 9 14 7 8 3
3,4 7,6 5,7 5,6 5,3 6,7 5,2 8,5 6,3 6,4 5,7 4,4 3,6 12,8 6,0 4,4 3,3 2,0 3,6 4,4 13,3
Totaal
1427
262
5,4
Twee derden van de AIDS-patiënten (63.0%), zowel bij mannen als bij vrouwen, situeren zich in de leeftijdscategorie 25 tot 44 jaar op het moment van hun AIDS-diagnose (figuur 8). Figuur 8: geslacht en leeftijd van de Belgische AIDS-patiënten in België (1985-2005)
leeftijdsgroep > 60
N=1427
N=262
55-59 50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9
ISP/GJ AIDS05
0-4 300
250
200
150
100
50
0
0
50
aantal zieken van Belgische nationaliteit
31
100
150
200
250
300
De gemiddelde leeftijd van volwassen mannen op het ogenblik van de diagnose is 42 jaar (mediane leeftijd: 40,4 jaar) en voor volwassen vrouwen 39,6 jaar (mediane leeftijd : 36,7 jaar). De gemiddelde leeftijd op het moment van de AIDS-diagnose is doorheen de jaren licht, maar significant gestegen, en dit zowel bij de mannen als bij de vrouwen (p<0,05).
II.2.2.3. Geografische spreiding De provincie of het gewest van verblijf is gekend voor 1499 Belgische patiënten (figuur 9). Twee op vijf woont in de regio Brussel. Per inwoner wonen er meer AIDS-patiënten in de provincies Antwerpen, vervolgens Luik, Waals Brabant en Henegouwen. De geografische spreiding wordt weergegeven in figuur 9. Figuur 9: aantal gevallen en gecumuleerde incidentie per 100 000 inwoners per provincie of gewest van de in België verblijvende AIDS-patiënten, aangegeven aan de AIDS-Commissie sinds 1983
rate/100.000 inw.
15,7 247 6,0
N
4,5
67
7,1
60 10,4
52
101
14,4 48
15,3
12,8 142
146 80,4 10,8 47 596
5,7 14
17,6 1689
ISP/GJ AIDS05
32
Het totaal aantal gecumuleerde Belgische AIDS-patiënten is in Brussel vijf maal hoger dan elders. In tabel 23 worden het aantal nieuwe AIDS-gevallen per jaar van diagnose en verdeeld per regio weergegeven.
Tabel 23: nieuwe AIDS-gevallen bij Belgen per jaar van diagnose en per gewest Jaar van diagnose
Brussel
Vlaanderen
Wallonië
<1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Totaal
16 18 24 32 33 49 54 59 49 43 50 37 23 22 15 13 11 16 14 17 13 608
3 9 14 13 29 43 48 44 57 48 46 37 15 22 13 19 14 14 10 12 22 532
6 6 17 26 24 26 33 36 22 38 36 39 19 9 10 16 12 9 7 10 8 409
Totaal 25 33 55 71 86 118 135 139 128 129 132 113 57 53 38 48 37 39 31 39 43 1549
II.2.2.4. Overdrachtswijzen In tabel 24 worden de verschillende mogelijke overdrachtswijzen geordend. Patiënten met meerdere mogelijke overdrachtswijzen, werden ondergebracht in de categorie met het hoogste transmissierisico. In 30% van de gevallen wordt de heteroseksuele weg als vermoedelijke overdrachtswijze weerhouden. Deze komt op de eerste plaats bij vrouwen (twee op drie vrouwen wordt via deze weg besmet), en op de tweede plaats bij mannen (23%). Bij mannen staat homo- of biseksuele overdracht op de voorgrond als belangrijkste overdrachtswijze; twee op drie mannen worden via deze weg besmet ( 65,7%). Tabel 24: verdeling van de Belgische AIDS-patiënten volgens overdrachtswijze (cumulatieve gegevens) Overdrachtswijze Homo-/biseksuele contacten i.v.-druggebruik Homo-/biseksuele + i.v.-drugs Hemofilie Transfusie Heteroseksuele contacten Moeder/Kind Onbekend Totaal
Mannen
Vrouwen
Totaal
N
%
N
%
N
%
937 55 10 13 34 328 14 36
65,7 3,9 0,7 0,9 2,4 23,0 1,0 2,5
-33 --32 180 14 3
-12,6 --12,2 68,7 5,3 1,1
937 88 10 13 66 508 28 39
55,5 5,2 0,6 0,8 3,9 30,1 1,7 2,3
1427
100
262
100
1689
100
33
Het belang van de verschillende overdrachtswijzen volgens jaar van diagnose wordt voorgesteld in tabel 25. Men ziet dat het absoluut aantal geregistreerde patiënten verminderde sinds 1996. Tot 1996 was de homo/biseksuele overdracht de voornaamste overdrachtswijze bij de Belgische AIDSpatiënten. Tussen 1996 en 2004 benadert het jaarlijks aantal nieuwe AIDS-diagnoses via heteroseksuele overdracht het jaarlijks aantal nieuwe AIDS-diagnoses via homo/biseksuele overdracht. Tabel 25: verdeling van de AIDS-patiënten volgens overdrachtswijze en per jaar van diagnose (N) Overdrachtswijze
Totaal
<1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Totaal
45 42 67 85 95 131 149 142 131 126 137 112 60 51 39 46 38 41 30 41 42 1650
Homoi.v.Homo-/biseks.+i.v./biseks.contacten druggebruik drug0
22 26 36 52 53 77 89 94 83 74 83 54 29 31 20 20 20 15 12 19 28 937
1 1 1 4 4 4 7 6 9 9 8 5 2 3 1 7 1 6 4 3 2 88
1 1 3 1 1 1 1 1 10
Hemofilie
Transfusie
Heteroseks.contacten
Moeder/Kind
1 2 1 1 3 1 1 1 1 1 13
6 2 12 5 4 7 6 5 4 1 2 5 1 1 1 2 1 1 66
13 12 16 22 30 36 39 32 30 38 44 45 25 17 15 16 17 18 13 18 12 508
3 1 1 1 1 3 6 1 3 2 2 2 1 1 28
De gemiddelde leeftijd bij homo/biseksuele AIDS-patiënten is 40,2 jaar (mediaan=38,8 jaar). De gemiddelde leeftijd bij mannelijke heteroseksuele Belgische patiënten is 48,2 jaar (mediaan=47,7 jaar), dus gemiddeld 8 jaar meer dan bij homo/biseksuele patiënten. De gemiddelde leeftijd bij de vrouwelijke Belgische patiënten besmet via heteroseksuele weg is 39,3 jaar (mediaan=36,7 jaar). In 36% van de heteroseksuele patiënten werd een contact aangegeven met een partner die afkomstig is uit een land waar de HIV-infectie veralgemeend is (mannen 40,6%, vrouwen 27,8%). Het absoluut aantal AIDS-patiënten bij wie HIV-overdracht plaatsvond door het injecteren van drugs is tot op heden steeds beperkt gebleven. Voor 25% van de 98 patiënten waarvoor IV-druggebruik werd gemeld, werd ook ander risicogedrag gerapporteerd (homoseksuele contacten of heteroseksuele contacten met geïnfecteerde partner of partner met risico). In deze gevallen is het niet mogelijk om de vermoedelijke overdrachtswijze van de infectie met zekerheid aan te duiden.
De HIV-overdracht gebeurde mogelijks via bloedtransfusie bij 3,9% van het totaal aantal Belgische AIDSpatiënten (tabel 24). Van de 74 vermelde transfusies vonden er 36 in België plaats, waarvan 3 na augustus 1985. In het eerste geval signaleerde de patiënt ook het bestaan van een risico op besmetting via heteroseksueel contact en bij de twee andere patiënten, die een transfusie kreeg toegediend in 1986 en 1998, werd de seroconversie van de donor gedocumenteerd na de transfusie.
Tussen 1984 en 2000 hadden 28 kinderen van 3 maand tot 12 jaar en van wie de moeder in België woonde, AIDS gekregen via moeder/kind overdracht. Sinds 2001 is er geen enkel nieuw geval gediagnosticeerd. In zeven van de gevallen werd de moeder via heteroseksuele weg besmet. Van vier kinderen was de moeder intraveneuze druggebruikster; één moeder heeft een transfusie vermeld (datum en plaats onbekend), vier moeders waren van Afrikaanse origine en voor 12 kinderen is het risico van de moeder niet gekend.
34
Op de eerste plaats in de drie regio’s, maar iets minder uitgesproken in Wallonië, komen de homo/biseksuele contacten. Op de tweede plaats volgen de heteroseksuele contacten. Het aandeel vertegenwoordigd door i.v.-druggebruik is groter in de regio Brussel en in Wallonië dan in Vlaanderen. Tabel 26: verdeling van Belgische AIDS-patiënten per overdrachtswijze en per regio (cumulatieve gegevens) Overdrachtswijze Homo-/biseksuele contacten i.v.-druggebruik Homo-/biseksuele + i.v.-drugs Hemofilie Transfusie Heteroseksuele contacten Moeder/Kind Totaal
Brussel (N=600) % Sex ratio (M/V)
Vlaanderen (N=519) % Sex ratio (M/V)
Wallonië (N=396) % Sex ratio (M/V)
60,3 7,5 0,7 0,3 2,7 28,0 0,5
1,4 --1,7 1,3 2,0
64,4 2,3 0,4 0,8 3,3 27,9 1,0
-11,0 --0,7 1,8 0,3
49,2 6,1 0,8 1,5 5,3 36,1 1,0
--1,2 ----0,9 2,1 3,0
100,0
5,0
100,0
6,7
100,0
4,7
II.2.2.5. Tijdsverloop tussen HIV- en AIDS-diagnose Tussen 2000 en 2002 werd bij één op drie (34,2%) Belgische patiënten de HIV-diagnose minder dan 3 maanden voor de AIDS-diagnose gesteld, d.w.z. dat de detectie van HIV-antilichamen zeer laattijdig gebeurde in de evolutie van de infectie. De verhouding van de zeer laattijdige diagnose bij de druggebruikers (18%) is duidelijk minder in vergelijking met deze van de heteroseksuele en de homo/biseksuele AIDS-patiënten, 40% respectievelijk 34% (Tabel 27). Voor de periode 2003-2005 is de verhouding van de patiënten bij wie de HIV-diagnose minder dan 3 maanden voor de AIDS-diagnose gesteld werd gelijk aan 35%. In tegenstelling tot de periode 2000-2002, waar de laattijdige HIV-diagnose vooral geobserveerd werd bij de groep heteroseksuelen, is de proportie van laattijdige diagnose in de periode 2003-2005 groter bij de groep homo/biseksuelen. Tabel 27: tijdsverloop tussen rapportage van HIV-infectie en AIDS. Vergelijking jaren 2000-2002 en 2003-2005 Overdrachtswijze
2000-2002
NHomo-/biseksuele contacten i.v. –druggebruik Heteroseksuele contacten Totaal
Tijdsverloop < 3 maanden
2003-2005
N-
Tijdsverloop < 3 maanden
55 14 51
33,6 17,9 39,7
59 9 43
39,8 27,7 29,0
130
34,2
118
35,1
35
II.2.2.6. Geassocieerde klinische syndromen In tabel 28 vindt men de klinische aandoeningen die leiden tot de AIDS-diagnose. Patiënten met meerdere aandoeningen werden in de klasse van de meest frequent voorkomende aandoening geplaatst. Tabel 28: aandoeningen leidend tot de AIDS-diagnose bij Belgische patiënten (cumulatieve gegevens) Aandoeningen Kaposi sarcoom (KS) Opportunistische infecties (OI) KS + OI Lymfoom HIV-encefalitis HIV-wasting syndroom Lymfoïde interstitiële pneumonie Invasieve baarmoederhalskanker Totaal
Geslacht
Totaal
M
V
N
201 971 73 76 51 53 2 --
3 217 -7 12 14 3 6
204 1188 73 83 63 67 5 6
% 12,1 70,3 4,3 4,9 3,7 4,0 0,3 0,4
1427
262
1689
100,0
Kaposi sarcoom werd in 16,4% van alle aandoeningen gevonden (alleen : 12,1%; geassocieerd aan een opportunistische infectie : 4,3%). Deze aandoening werd het meest gezien bij homo-en biseksuelen, waar ze 26,5% van de klinische syndromen uitmaakte (sarcoom alleen : 19,5%; geassocieerd : 7,0%). Long tuberculose (alleen of geassocieerd) werd gezien in 5,0% van de nieuw aangegeven en dit vanaf 1993, ogenblik waarop long tuberculose opgenomen werd in de definitie van de AIDS-aandoening. Figuur 10: evolutie van de verdeling van nieuwe Belgische AIDS-patiënten per groep van AIDS-definiërende aandoeningen
% 100
80
Opportunistische infecties (behalve PCP en cerebrale toxoplasmose)
60 Kaposi sarcoma (+ opportunistische infecties)
40
20
PCP en/of cerebrale toxoplasmose ISP/GJ AIDS05
0 1989
1991
36
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
II.2.2.7. Mortaliteit De sterfte één jaar na het stellen van de AIDS-diagnose is sterk gedaald. De overlevingskans twee jaar na het stellen van de diagnose is opmerkelijk gestegen in de loop der tijd. Voor de patiënten gediagnosticeerd voor 1995 was de overlevingskans niet meer dan 50%. Tabel 29: overlevingskans per jaar van diagnose van AIDS en volgens observatieduur voor Belgische AIDS-patiënten Jaar van
Cumulatief percentage van de nog in leven zijnde AIDS-patiënten na : ( in jaren )
Diagnose 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004
N
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
43 67 86 94 130 146 142 128 130 137 111 57 49 39 42 37 39 32 38
39 60 68 59 59 74 72 67 55 75 84 86 83 73 76 84 92 77 94
24 33 49 35 40 38 43 43 33 61 78 81 81 65 71 84 89 73
13 21 26 22 18 26 24 26 23 57 75 79 79 59 63 81 89
13 10 24 18 16 14 16 23 19 53 73 77 74 59 58 72
10 9 10 14 12 12 14 23 18 50 70 73 74 53 55
10 6 7 10 10 10 13 23 18 48 67 69 72 47
7 6 7 5 9 10 12 23 16 48 65 66 72
7 6 7 5 8 10 12 22 16 45 64 63
7 4 7 5 6 10 12 22 13 44 61
7 4 7 5 6 10 12 20 13 44
7 4 7 5 6 10 11 20 13
7 4 7 5 6 9 10 19
Tot 1994 is de sterfte aan AIDS jaar na jaar gestegen waarna een scherpe daling is ingezet vanaf 1996 (komst van de antiretrovirale therapieën). Op het einde van 2005 waren er 480 AIDS-patiënten nog in leven en onder medische behandeling. Figuur 11: aantal sterfte per jaar en aantal patiënten nog in leven op het einde van het jaar
Aantal patiënten van Belgische nationaliteit
600
ISP/GJ AIDS05
overleden gedurende het jaar 500
nog in leven op het einde van het jaar (cumulatief) (patiënten lost to follow-up sinds meer dan 2 jaar niet inbegrepen)
400
300
200
100 0 1983
1985
1987
1989
1991
1993
37
1995
1997
1999
2001
2003
2005
II.2.3. AIDS-patienten van niet-Belgische nationaliteit II.2.3.1.Evolutie van het aantal nieuwe AIDS-patiënten De verschillende fasen van deze evolutie werden beschreven in figuur 7.
II.2.3.2. Verdeling volgens geslacht en leeftijd De man/vrouw verhouding bedraagt 1,3 en ligt duidelijk lager dan deze bij de Belgische AIDS-patiënten (5,4). De gemiddelde leeftijd van de volwassen patiënten is duidelijk lager dan deze van de Belgen en dit zowel voor mannen als vrouwen. Bij mannen is de gemiddelde leeftijd bij de niet-Belgen (38,6 jaar) iets kleiner dan bij de Belgen (42,1 jaar). Het verschil in leeftijd is meer opvallend bij de vrouwen (gemiddelde leeftijd van de niet-Belgen is 34,4 jaar, gemiddelde leeftijd van de Belgen is 39,6 jaar). Kinderen beneden de 5 jaar vormen 3,9% van de gevallen bij de niet-Belgische AIDS-patiënten, tegenover 1,2% bij de Belgische AIDS-patiënten.
Figuur 12: geslacht en leeftijd bij niet-Belgische AIDS-patiënten in België (1985-2005)
leeftijdsgroep > 60
N=800
55-59
N=1025
50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9
ISP/GJ AIDS04
0-4 250
200
150
100
50
0
0
50
100
150
200
aantal zieken van niet-Belgische nationaliteit
II.2.3.3. Verdeling volgens nationaliteit De meeste niet-Belgische zijn van Afrikaanse herkomst (74%) (tabel 30 ). De Europeanen vertegenwoordigen 19% van de gevallen. Tabel 30: Verdeling volgens nationaliteit van de niet-Belgische AIDS-patiënten (cumulatieve gegevens) Nationaliteit
M
V
Ratio M/V
Totaal
Europese Afrikaanse Zuid-Sahara Noord-Afrikaanse Andere
287 563 72 103
54 706 14 27
5,3 0,8 5,1 3,8
341 1269 86 130
Totaal
1025
801
1,3
1826
38
250
II.2.3.4. Geografische verspreiding In tabel 31 wordt het aantal nieuwe AIDS-gevallen per jaar weergegeven verdeeld per regio, gekend voor 70,9% van de gevallen en waarvan 62,6% in het Brusselse gewest woonde, 18,7% in Wallonië en 18,7% in Vlaanderen. Het betreft de vermelding van het gewest op het moment van de gestelde diagnose. Tabel 31: verdeling volgens regio en jaar van diagnose van niet-Belgische AIDS-patiënten Jaar van diagnose
Brussel
Vlaanderen
Wallonië
<1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Totaal
21 19 18 29 35 42 34 58 63 57 43 40 36 41 51 51 55 55 39 38 825
3 3 0 1 4 13 7 20 25 12 14 15 12 12 18 25 13 7 19 23 246
1 1 2 9 6 11 22 23 21 22 14 7 11 15 14 11 12 15 9 20 246
Totaal 25 23 20 39 45 66 63 101 109 91 71 62 59 68 83 87 80 77 67 81 1317
II.2.3.5. Overdrachtswijzen Heteroseksuele overdracht is de waarschijnlijke overdrachtswijze in iets meer dan twee gevallen op drie bij de niet-Belgische AIDS-patiënten. Moeder/kind overdracht komt voor in 4,6% van de gevallen. Homo- of biseksuele contacten vertegenwoordigen ongeveer 25% van de mogelijke overdrachtswijzen bij de mannelijke niet-Belgische; dit is 2,6 maal minder dan bij de Belgen. Tabel 32: verdeling volgens overdrachtswijze bij niet-Belgische AIDS-patiënten (cumulatieve gegevens) Overdrachtswijze
Mannen
Vrouwen
Totaal
N
%
N
%
Homo-/biseksuele contacten i.v.-druggebruik Homo-/biseksuele + i.v.-drugs Hemofilie Transfusie Heteroseksuele contacten Moeder/Kind
247 108 10 1 30 567 34
24,8 10,8 1,0 0,1 3,0 56,9 3,4
-25 --54 653 47
--
Totaal
997
100,0
779
39
N
%
--6,9 83,8 6,0
247 133 10 1 84 1220 81
13,9 7,5 0,6 0,1 4,7 68,7 4,6
100,0
1776
100,0
3,2
We merken in belangrijke mate de heteroseksuele overdracht bij de niet-Belgen afkomstig van Subsahararisch Afrika (84,1%) alsook de overdracht door i.v.- druggebruik bij de niet-Belgen afkomstig van Noord-Afrika (59,3%). Tabel 33: verdeling volgens nationaliteit en overdrachtswijze van niet-Belgische AIDS-patiënten (cumulatieve gegevens) Overdrachtswijze
Europeanen
Afkomstig uit Subsaha- Afkomstig uit Noordrisch Afrika Afrika
Andere
N
%
N
%
N
%
N
%
Homo-/biseksuele contacten i.v.-druggebruik Heteroseksuele contacten Moeder/Kind Andere of onbekend
153 74 91 5 18
44,9 21,7 26,7 1,5 5,3
15 8 1067 74 105
1,2 0,6 84,1 5,8 8,3
8 51 21 1 5
9,3 59,3 24,4 1,2 5,8
71 10 41 1 7
54,6 7,7 31,5 0,8 5,4
Totaal
341
100,0
1269
100
86
100,0
130
100,0
II.2.3.6. Geassocieerde klinische syndromen In tabel 34 zijn de klinische syndromen die leiden tot AIDS geklasseerd volgens dezelfde volgorde als bij de Belgische AIDS-patiënten (tabel 28). Voor 465 patiënten was een tuberculose (alleen of geassocieerd) de aanleiding tot de AIDS-diagnose. (25,5% van de niet-Belgische zieken gediagnosticeerd na 1993 versus 5,0% van de Belgische). Tabel 34: geassocieerde klinische syndromen volgens hiërarchie orde bij de niet-Belgische AIDS-patiënten Aandoeningen
Geslacht
Kaposi sarcoom (KS) Opportunistische infecties (OI) KS + OI Lymfoom HIV-encefalitis HIV-wasting syndroom Lymfoïde interstitiële pneumonie Invasieve baarmoederhalskanker Totaal
Totaal
M
V
N
%
83 801 54 31 19 26 11 --
26 676 29 12 11 17 13 15
109 1477 83 43 30 43 24 15
6,0 81,0 4,6 2,4 1,6 2,4 1,3 0,8
1025
799
1824
100,0
II.2.3.7. Mortaliteit. Zoals voor Belgische AIDS-patiënten, is ook voor niet-Belgische AIDS-patiënten de levensverwachting op korte termijn zeer sterk verbeterd. Meer dan 80% van de gediagnosticeerde patiënten na 1995 zijn nog altijd in leven 2 jaar na de diagnose (fig. 13). Tabel 35: overlevingskans per jaar van diagnose van AIDS en volgens observatieduur voor niet-Belgische AIDS-patiënten Jaar van
Cumulatief percentage van de nog in leven zijnde AIDS-patiënten na : ( in jaren )
Diagnose
N
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
1986
31 54 54 68 73 105 104 115 121 99 84 64 55 67 73 85 72 71 69
62 71 76 64 69 69 63 69 75 72 87 87 94 87 89 80 92 93 82
56 51 54 44 47 50 38 50 48 62 80 85 90 82 83 78 89 86
56 43 40 29 25 28 34 39 38 57 77 85 88 82 80 75 87
33 38 32 26 19 19 28 35 36 51 74 83 88 82 80 73
33 33 23 12 8 19 20 35 34 50 70 81 86 80 76
33 25 23 12 8 11 18 32 34 43 67 79 83 78
22 25 19 12 4 9 17 28 30 43 67 79 81
22 8 14 12 4 9 17 28 27 40 63 79
11 0 14 8 4 9 17 26 25 36 61
0 0 14 4 4 9 15 24 25 36
0 0 14 4 4 9 15 23 25
0 0 14 4 4 9 15 23
1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004
40
We merken een belangrijke daling in het aantal sterfte vanaf 1996. 715 niet-Belgische AIDS-patiënten werden eind 2004 nog opgevolgd in België.
Figuur 13: aantal overlijden per jaar en aantal patiënten nog in leven op het einde van het jaar (niet-Belgische AIDS-patiënten)
Aantal patiënten van niet-Belgische nationaliteit
800
ISP/GJ AIDS05
overleden gedurende het jaar nog in leven op het einde van het jaar (cumulatief) (patiënten lost to follow-up sinds meer dan 2 jaar niet inbegrepen)
600
400
200
0 1983
1985
1987
1989
1991
1993
41
1995
1997
1999
2001
2003
2005
II.2.4. HIV/AIDS in Europa: trends en prioriteiten voor Europa (4) De informatie is een uittreksel uit het artikel “HIV/AIDS in Europe: trends and EU-wide priorities”, beschikbaar op de volgende website: http://www.eurosurveillance.org/ew/2006/061123.asp#1 De auteurs van dit artikel zijn Hamers FF (European Centre for Disease Prevention and Control, Stockholm, Zweden) en Devaux I, Alix J, Nardone A (EuroHIV, Institut de Veille Sanitaire, Saint Maurice, Frankrijk).
Het aantal personen in leven met HIV of AIDS wordt op vandaag geschat op 740 000, en 1,7 miljoen in de naburige landen van Oost- en Centraal-Europa [1]. De proportie van ongediagnosticeerde HIV-infecties wordt geschat op 30% in de Europese Unie (EU), en ligt waarschijnlijk nog hoger in de naburige landen. De personen die nog niet werden gediagnosticeerd zijn zich niet bewust van hun infectie, kunnen bijgevolg niet worden behandeld, en kunnen onbewust de HIV-infectie overdragen naar anderen.
Epidemiologie in de Europese Unie In de EU heeft de grote vooruitgang in de behandeling het leven van geïnfecteerde personen verlengd en verbeterd. Deze therapeutische vooruitgang is echter gepaard gegaan met een verminderde nadruk op HIVpreventie en een heropleving van hoog-risico seksueel gedrag bij homoseksuele mannen in grote steden van de EU [2].
Volgens de meest recente epidemiologische gegevens afkomstig van het EuroHIV surveillancenetwerk (http://www.eurohiv.org), werden 23 620 nieuwe HIV-diagnoses gerapporteerd in de EU in 2005 (Tabel volgende pagina) [3]. Italië en Spanje zijn hierin niet opgenomen, aangezien er geen nationaal HIVrapportagesysteem in werking is. De meerderheid van de gevallen zijn mannen (65%), maar de proportie vrouwen stijgt. Twaalf percent zijn jongeren uit de leeftijdscategorie 15 tot 24 jaar. Het hoogste aantal nieuwe HIV-diagnoses werd gerapporteerd in Estland (467 gevallen per miljoen populatie) en in Portugal (251 gevallen per miljoen populatie). Het laagste aantal werd gerapporteerd in de Tsjechische Republiek (9 gevallen per miljoen populatie) en Slowakije (4 gevallen per miljoen populatie) (Figuur).
Heteroseksuele contacten maken de helft (55%) uit van de nieuw gediagnosticeerde HIV-infecties in de EU, homoseksuele contacten tellen voor één derde (34%) en intraveneus druggebruik voor 10%. Het aantal nieuw gediagnosticeerde HIV-diagnoses bij mannen en vrouwen geïnfecteerd via heteroseksueel contact en bij mannen geïnfecteerd door homoseksuele contacten is verdubbeld tussen 1998 en 2005. In 2005 werd nagenoeg de helft (46%) van de infecties via heteroseksuele overdracht gerapporteerd in de EU gediagnosticeerd bij immigranten, voornamelijk uit subsaharisch Afrika. De meeste van deze infecties vonden plaats buiten de EU. Bijgevolg gebeurt de meerderheid van de HIV-infecties binnen de EU op vandaag, zoals ook in de laatste jaren, via homoseksueel contact. Dit betekent dat mannen die seks hebben met mannen (MSM) tot de grootste risicogroep behoren in de EU.
De situatie verschilt doorheen Europa. Een grote toename in het aantal nieuwe HIV-diagnoses tussen 1998 en 2005 werd in het bijzonder gerapporteerd in het Verenigd Koninkrijk (verdrievoudiging), in Ierland (meer dan verdubbeld) en in Luxemburg (verdubbeld). In de Baltische Staten (Litouwen, Letland en Estland), waar het delen van materiaal voor intraveneus druggebruik de belangrijkste overdrachtswijze is, werden epidemieën gerelateerd aan die in andere Oost-Europese landen, in het bijzonder in de Russische Federatie. In Estland piekte de HIV-incidentie bij intraveneuze druggebruikers (IDs), zoals wordt aangegeven in de daling van het aantal nieuwe HIV-diagnoses sinds 2001. Het aantal mensen in leven met HIV is echter gestegen en de HIV-prevalentie bij (jong)volwassenen uit de leeftijdscategorie 15-49 jaar wordt geschat op 1,3% [1].
42
Tabel: nieuw gediagnosticeerde HIV-infecties in 2005 en aantal per miljoen populatie per land, Europese Unie, gerapporteerd op 31 december 2005 2005 Land
Jaar waarin de rapportage van start ging N
Aantal per miljoen populatie
EU
Oostenrijk
1998
453
55.3
EU
België
1986
1066
102.3
EU
Cyprus *
1986
43
51.5
EU
Tsjechische bliek
1985
90
8.8
EU
Denemarken
1990
285
52.5
EU
Estland
1988
621
467.0
EU
Finland
1986
137
26.1
EU
Frankrijk †
2003
3165
–
EU
Duitsland
1993
2451
29.6
EU
Griekenland §
1999
560
50.4
EU
Hongarije
1985
110
10.9
EU
Ierland
1985
318
76.7
EU
Italië ‡
1985
–
–
EU
Letland
1987
299
129.6
EU
Litouwen
1988
120
35.0
EU
Luxemburg
1999
63
135.5
EU
Malta
2004
19
47.3
EU
Nederland
2002
1216
74.6
EU
Polen
1985
652
16.9
EU
Portugal
1983
2635
251.1
EU
Slowakije
1985
21
3.9
EU
Slovenië
1986
36
18.3
EU
Spanje ‡
1999
–
–
EU
Zweden
1985
392
43.4
EU
Verenigd Koninkrijk
1984
8868
148.3
Repu-
Totaal Europese Unie (EU)
23 620
* 40% van de gevallen waren niet-resident † gegevens van 2005 van januari tot juni ‡ geen nationale gegevens beschikbaar maar HIV-rapportage bestaat in sommige regio’s
Epidemiologie in de Oost-Europese landen in de naburigheid van de EU Een totaal van 51 984 nieuwe HIV-diagnoses werd gerapporteerd in Oost-Europa en Centraal-Azië (hier gedefinieerd als de voormalige Sovjetunie met uitzondering van de Baltische Staten) in 2005 [3]. Bijna 90% van deze gevallen werd gerapporteerd in de Russische Federatie (35 379) en Oekraïne (11 272). De meerderheid (59%) zijn mannen maar de proportie vrouwen stijgt. Jonge personen uit de leeftijdscategorie 15-24 jaar zijn het meest getroffen, waarbij ze bijna één derde van alle gevallen uitmaken.
43
Figuur: nieuw gediagnosticeerd HIV-infecties: gevallen gerapporteerd in 2005 per miljoen populatie, WHO Europese Regio
Tussen 2001 en 2005, is het aantal nieuw gediagnosticeerde gevallen van HIV gedaald met meer dan 50% in de Russische Federatie. Dit weerspiegelt zowel een vermindering in het aantal personen met verhoogd risico als een vermindering in HIV-testing van personen met verhoogd risico. Het aantal nieuwe diagnoses is echter verdubbeld in Oekraïne, Moldova, Oezbekistan, Georgië, Tadzjikistan en Armenië. In sommige landen, zoals in Oekraïne en Oezbekistan, was er een stijging van HIV-diagnoses bij IDs. In bijna alle landen van Oost-Europa en Centraal-Azië is het aantal gerapporteerde HIV-infecties via heteroseksuele overdracht gestegen sinds 2001. Ook de proportie vrouwen onder de nieuw gerapporteerde gevallen steeg. De toename van de heteroseksuele overdrachtswijze lijkt gerelateerd te zijn aan een seksuele transmissie van mannen geïnfecteerd via intraveneus druggebruik naar hun vrouwelijke partners.
Referenties: 1. UNAIDS/WHO. AIDS epidemic update. Geneva: December 2006 http://data.unaids.org/pub/EpiReport/2006/2006_EpiUpdate_en.pdf (Accessed 21 November 2006). 2. Fenton KA, Imrie J. Increasing rates of sexually transmitted diseases in homosexual men in Western Europe and the United States: why? Infect Dis Clin North Am. 2005 Jun;19 (2):311-31. 3. EuroHIV. EuroHIV. HIV/AIDS Surveillance in Europe. End-year report 2005. Saint-Maurice: Institut de veille sanitaire, 2006. No. 73. http://www.eurohiv.org/reports/report_73/pdf/report_eurohiv_73.pdf (Accessed 21 November 2006).
44
Bijlagen 1. Lijst van de AIDS-Referentielaboratoria
45
Lijst van de AIDS-Referentielaboratoria 1. Pr J. PLUM AIDS-Referentielaboratorium Universiteit van Gent Universitair Ziekenhuis Blok A Laboratorium voor Bacteriologie en Virologie De Pintelaan, 185 9000 Gent Tél. : 09/240.36.35
5. Pr C. LIESNARD Laboratoire de Référence SIDA Université Libre de Bruxelles Hôpital Universitaire Erasme Laboratoire de Virologie Route de Lennik, 808 1070 Bruxelles Tél. : 02/555.34.53 ou 42.62
2. Pr A. GOTHOT Laboratoire de Référence SIDA Université de Liège Domaine Universitaire du Sart-Tilman Centre de Transfusion Sanguine Niveau 0 - Bât. B35 4000 Sart-Tilman via Liège 1 Tél. : 04/366.82.20
6. Pr M. VAN RANST AIDS-Referentielaboratorium Katholieke Universiteit Leuven Universitair Ziekenhuis St. Rafaël Laboratorium voor Virusziekten Kapucijnenvoer, 33 3000 Leuven Tél. : 016/33.21.60
3. Pr K. FRANSEN AIDS-Referentielaboratorium Instituut voor Tropische Geneeskunde Laboratorium voor Microbiologie Nationalestraat, 155 2000 Antwerpen Tél. : 03/247.63.20
7. Pr D. PIERARD AIDS-referentielaboratorium Vrije Universiteit Brussel Akademisch Ziekenhuis Laarbeeklaan, 101 1090 Brussel Tél. : 02/477.50.02 Pr S. LAUWERS Akademisch Ziekenhuis Laarbeeklaan, 101 1090 Brussel Tél. : 02/477.50.00
4. Pr P. GOUBAU Laboratoire de Référence SIDA Université Catholique de Louvain Unité de Microbiologie Tour Claude Bernard Avenue Hippocrate, 54 1200 Bruxelles Tél. : 02/764.54.92
46
47
48
49
50
Referenties 1 Update on Acquired Immune Deficiency Syndrome (AIDS) - United States MMWR 1982; vol. 31/N°37 : 507-514 2 Revision of the CDS Surveillance Case Definition for Acquired Immunodeficiency Syndrome. MMWR 1987; vol 36/N° 1S : 3S-15S 3 Revised Classification System for HIV Infection and Expanded Surveillance Case Definition for AIDS among Adolescents and Adults. MMWR 1992; vol 41/ N° RR-17 4 European Centre for the Epidemiological Monitoring of AIDS HIV/AIDS Surveillance in Europe Mid-year report 2005 n° 72 EuroHIV, Institut de Veille Sanitaire (InVS), France
51
Exemplaren van dit rapport kunnen op aanvraag bekomen worden bij de volgende personen : Ann DEFRAYE en/of Dr. André SASSE Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) Afdeling Epidemiologie Juliette Wytsmanstraat, 14 1050 Brussel Tel. : +32.(0)2.642.50.39 (André Sasse) of +32.(0)2.642.57.05 (Ann Defraye) Fax : +32.(0)2.642.54.10 E-mail :
[email protected] of
[email protected]
Het jaarlijks en het semestrieel rapport zijn beschikbaar op internet: http:/www.iph.fgov.be/epidemio/aids
De gegevens uit dit rapport mogen vrij geciteerd en vermenigvuldigd worden met duidelijke bronvermelding: SASSE A., DEFRAYE A., BUZIARSIST J. De epidemiologie van AIDS en HIV-infectie in België, Toestand op 31 december 2004. Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid , december 2005
52