Enkele juridische aspeklen van bel beroepsgeheiiD door Lieve LALLEMAN
De schending van het beroepsgeheim wordt omschreven en gesanktionneerd door art. 458 Sw ; geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en aile andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte getuigenis .af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken. worden gestraft met gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maand en met geldboete van 100 tot 500 F. Dit art. is een bijna letterlijke overname van art. 378 Sw van 1810, Les medecins, chirurgiens et autres officiers de sante ainsi que les pharmaciens, les sages-femmes et toutes autres personnes depositaires par etat ou profession des secrets qu'on leur confie, qui hors le cas ou Ia loi les oblige a se porter denonciateurs auront revele ces six mois et secrets, seront punies d'un emprlsonnement d'un mols d'une amende de cent francs a cinq cent francs », «
a
Het bevat zowel een zwijgplicht als een zwijgrecht. Deze mogen nauw samenhangen en hetzelfde belang treffen, de offers die voor beide gebracht moeten worden liggen verschillend : de zwijgplicht dwingt de enkeling, de beroepsbeoefenaar tot het aanleggen van een rem aan onbehoorlijke praatzucht, het zwijgrecht dwingt de politie en de justitia tot het aanleggen van een rem aan de gerechtvaardigde speurzucht (1 ). Gezien de voorbereidende werken (2) evenals de verslagen van Kamer (3-3-1859) en Sen aat (1 0-2-1866) (3)" zeer summier zijn (het. art.
(1) Hazewinkel-Suringa, De doolhof van het beroepsgeheim, Haarlem, 1959, p. 29. (2) Locre, Legislation civile commerciale et criminelle, Code penal, Brussel, 1837, t. XV, biz. 464.
5
**
werd gestemd zonder bespreking), zijn wij aangewezen op de tekst van het art. en op de desbetreffende rechtspraak. Vermits dit soort recht, zoals aile recht sterk afhankelijk is van geestelijke stromingen, politieke strevingen en materiele omstandigheden waaronder een volk leeft, is het van belang vast te stellen welke de grondslag is van het beroepsgeheim, tegenover wie het mag gelden en in welke mate.
I. -
Grondslag van het beroepsgeheim.
In de voorbereidende werken van art. 378 Sw. 1810 wordt het beroepsgeheim gebaseerd op een hoofdzakelijk individueel belang : « ••. sans doute, il serait a desirer que Ia delicatesse Ia rendit Inutile, mais combien ne voit-on pas de personnes depositaires des secrets dus a leur etat, sacrifier leur devoir a leur causticite, se jouer des sujets les plus graves, alimenter Ia malignite par des revelations indecentes, des anecdotes scandaleuses et diverser ainsi Ia honte sur les individus et portant Ia desolation dans les families (4). Bij de besprekingen die leidden tot art. 458 bemerken we reeds een ommekeer: Forgeur stelde : « Les secrets que l'on confie et que l'on est parfois oblige de confier a certaines personnes a raison de leur etat ou de leur profession doivent de regie rester inviolable. La divulgation entrainerait des suites facheuses, non seulement pour les particuliers que ces secrets interessent, mais pour l'ordre general». (5) Het is tegen de achtergrond van het algemeen belang dat zich het beroepsgeheim aftekent. (6) Het is van belang dit met nadruk te stetlen, nu deze materie door de Nederlandse Medische Beroepsgeheimcommissie in haar rapport van 1952 geplaatst wordt in het kader der grondrechten. « De grondslag van de plicht tot geheimhouding wordt gevonden in het aan Ieder mens toekomend recht op onschendbaarheid van de persoon, zo luidt het rapport « op vrijheid van doen en Iaten, welke nlet mag belemmerd worden, zolang nlet de vrijheid van anderen wordt aangetast. Dit recht van vrijheid houdt in het recht van een Ieder op « zijn ,. geheim. Het behoort tot de zogenaamde grand{3) Nypels J.S.G., L~gislation criminelle de Ia Belgique ou commentaire et complement du code penal Beige, III, Brussel 1868, p. 294-95, 397-398. (4 idem 2. (5) Nypels o.c.p. 397, nr. 45. (6) Constant : c !'interet public exige que tout homme, que]que tare qu,i1 soit (... ) puisse trouver un medecin qui le soigne... Rev. dr. pen. crim., oktober 1958 in die zin Gent, 12 april 1965, R.W., 65-66, biz. 104.
6
rechten, die volgens natuurrechtelijke theorie de mens van nature toekomen, dus eeuwige en onveranderlijke rechten zijn. » (7) Tegen deze mening maken Hazewinkei-Suringa enkele opwerpingen ... Vooreerst, hoe komt het dat zo weinig Ianden de justitie Iaten wijken voor de geheimhoudingsplicht, eeuwig en onveranderlijk recht? en waarom moet de rechtsbedeling het afleggen tegen het belang van de enkeling ? Als dergelijk groat algemeen belang moet wijken dan is dit aileen om een grater belang te dienen. De plicht tot zwijgen vloeit voort uit het wezen van het beroep zelf (8), niet uit een wet noch uit een overeenkomst, alhoewel dit laatste soms wordt voorgehouden ; zo is Perraud van mening dat de zwijg · plicht voortvloeit uit een onbenoemd kontakt analoog met het kontrakt van bewaargeving uit noodzaak. (9)
II. -
Wie zijn door het beroepsgeheim gehouden?
De oneindige verscheidenheid der gevallen waarin deze kwestie zich stelt en de overvloedige literatuur die zij heeft verwekt tonen aan hoe moeilijk het is de perken ervan af te bakenen. (1 0) lmmers het art. 458 is niet limitatief op te vatten. Bij de personen door dit art. konkreet aangeduid dienen diegenen gevoegd die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen. (11) 1) De magistraten en geaggregeerden bij de handelsrechtbank worden door de rechtsleer als beroepsgeheimhouders aanvaard. (12). Evenals de experten. (13) Griffiebedienden die zonder machtiging van de procureur-generaal bij het hof van Beroep, of van de daartoe door deze magistraat afgevaardigde procureur des Konings, bij brief aan een advokaat en op zijn verzoek lnlichtingen verstrekken geput uit der griffie bewaard9
(7) Hazewinkel-Suringa, o.c. biz. 42-43. (8) Reumont, Le secret professionnel des avocats, J.T. 1948, p. 585-591 Cremieu, Traite de Ia profession d' avocat, p. 286. (9) Perraud, Le secret professionnel, Paris, 1926, 224-225. (10) Gent, 30-11-1961, Pas., 1963, II, 127. (11) Etat, profession, fonctions, devoirs, v:oila ce que dit Ie Iegislateur qui ne veut pas que l'art. soit interprete restrictivement "• Proc. gen. Janssens in konk1usie9 bij arrest cass., 20-2-1905, Pas., 1905, I, 141, in die zin Cass., 15-10-1888, Pas., 1888, I, 340. (12) Schuind, Traite pratique du droit criminel, I, 1942, Brussel, p. 302 Henrion, Le secret prof. du banquier, p. 20. (13) Brussel, 31-1-1923, B. J. 1923, kol. 94.
7
minuten van vonissen en uit aldaar bewaarde dossiers en registers schenden hun ambtsgeheim. (14) De politie eist in onze samenleving eveneens het beroepsgeheim op. Hier geldt dat opsporingsambtenaren hun bevindingen hebben te verzwijgen tegenover het publiek, maar te openbaren aan de justitie. Opgeroepen door partijen in een burgerlijke zaak om te getuigen nopens feiten gekonstateerd tijdens het gerechtelijk onderzoek mag de politie het beroepsgeheim inroepen. Schuind staat haar eveneens het zwijgrecht toe betreffende haar tipgevers (15), doch hij voegt eraan toe dat zij hen deze geheimhouding niet te vlug mag beloven. Anderen menen nochtans dat dergelijke belofte een morele plicht schept tot zwijgen, doch geenszins het recht om als getuige opgeroepen te mogen zwijgen. De rechter kan de politie dat privilege nlet gunnen omdat de enig denkbare grond daartoe, het bekleden van een vertrouwensambt ontbreekt, doch de moeilijkheden van de recherche kennende zal de rechter wijs doen niet steeds de naam van de tipgevers te eisen. (16) Evenals de politie is ook de rijkswacht onderworpen aan art. 458. (17) Het verlangen van de journalist naar erkenning van een geheimhoudingsrecht is in wezen gelijk aan dat van de politie. Ook hij wenst aileen een beperkt zwijgrecht namelijk om als getuige geroepen, zijn kenbronnen te mogen verzwijgen. In tegenstelling met de politie heeft hij geen zwijgplicht tegenover de buitenwereld. Zowel in Belgie als in Nederland en Luxemburg is het art. 458 niet op hem toepasselijk. {18) Getuigen blj een " acte instrumentaire , zijn gehouden door het beroepsgeheim. (19)
(14) Gent, 12-2-1960, R. W. 1960, kol. 1614. (15) Schuind, o.c. p. 302 en cass., 22-3-1926, Pas., 1926, I, 310. (16) Hazewinkel-Suringa, o.c. p. 53. (17) Marche-en-Famenne, 18-2-1954, Jur. Liege, 53-54, p. 243. (18) Hazewinkel-Suringa, o.c. 59-60 e.v. Schuind, o.c. p. 302 Cour supreme de justice du Grand-Duche de Luxembourg, formee en cour de cass. 21-3-1957, Rev. dr. pen. crim., 56-57, 999. (19) Henrion, o.c. p. 20 ; Cass., 20-2-1905, Pas., 1905, I, 141.
8
Postagenten bedienden van openbare leningsbanken, funktionnaris~ sen v.an de R.T.T., funktionnarissen belast met het houden van het gementelijk strafregister, leden van de bankkommissie en de door da bankkommissie geaggregeerde revisoren, funktionnarissen belast met het opmaken van statistieken, personen belast met administratieve enkwesten, leden van het komitee voor ekonomische expansie zijn door wettelijke bepalingen onderworpen aan art. 458. (20) De funktionnarissen van de administratie der belastingen zijn strafbaar op grand van art. 458 wanneer zij geheimen hun bekend uit hoofde van hun beroep mededelen. Zij mogen echter wei op officiele aanvraag van andere openbare diensten inlichtingen geven nopens de bronnen en de situatie van het fortuin van bepaalde personen. (21) Krachtens art. 10 van het besluit van 2 september 1940, bevattende het organiek statuut van de centrale diensten voor goederen, zijn de direkteur, zijn plaatsvervanger, eventueel de leden van de raad evenals de bedienden en experten gehouden tot volledige geheimhouding van feiten hun bekend door hun funktie, en dit speciaal met het oog op het vrijwaren van de technische, financiele of kommerciele belangen van de ondernemingen onderworpen aan de huidige reglementering. De verplichting van geheimhouding houdt niet op bij het beeindigen van de aktiviteit in de dienst. Art. 458 Sw. is eveneens toepasselijk op de leden van de ondernemingsraad (22) die inlichtingen van individuele aard waarvan zij kennis kregen op grand van hun mandaat, of globale inlichtingen die van die aard zijn dat zij nadeel kunnen berokkenen aan 's lands bedrijfsleven, aan de belangen van een bedrijfstak of van de ondernaming, wederrechtelijk hebben medegedeeld of ruchtbaar hebben gemaakt. De geheimhouding betreft aile inlichtingen die het lid mocht vernemen ter gelegenheid van de uitoefening van zijn mandaat. Ze geldt ten aanzien van aile derden, vakorganisaties en werknemers van de onderneming inbegrepen. Mogen aileen medegedeeld worden deze inlichtingen die krachtens deze wet of andere wetten voor publiciteit bestemd zijn.
(20) bv. 12-8-1928, art. 23, voor houders van het gemeentelijk strafregister. (21) Brussel, 16-10-1951, Rev. dr. pen. crim. 51-52, p. 319. (22) Krachtens art. 30, wet 20 sept. 1948, houdende org. van het bedrijfsleven.
9
Indian de ruchtbaarheid of mededeling niet wederrechtelijk is, dit is bewust, maar het gevolg van lichtzinnigheid of onvoorzichtigheid kan ze nochtans aanleiding geven tot burgerlijke verantwoordelijkheid. (23) Valt de bankier onder 458? Tot v66r 25 ja.ar antwoordden de Belgische en Franse doktrine negatief. Zij steunden zich op de feiten dat de bankier geen noodzakelijke depositair van geheimen was, dat hij geen monopolie bezat, en dat zijn taak geen hoog moreel karakter bezat. Nu meant men in beida Ianden dat de bankier wei een beroepsgeheim heeft. (44) In Nederland daarentegen oordeelt de rechtspraak (praktisch op · dezelfde gronden als de oude Belgische doktrine) dat hier van beroepsgeheim geen sprake kan zijn (25), ofschoon sommige schrijvers dit beroep beschouwen als liggend in hetzelfde vlak als het ambt van notaris. In Duitsland rekent men de bankiers tot de beroepsgeheimhouders. Belastingsconsulenten en bedrijfseconomen worden in Nederland wei eens als beroepsgeheimhouders aanvaard, evenals de accountants. (26) Priesters, advokaten, pleitbezorgers, notarissen en notarisklerken worden algemeen aanvaard als gehouden door art. 458. Op de omvang van het beroepsgeheim van de laatsten komen we verder terug. Het valt ons op dat men in Frankrijk meer geneigd is de kategorie van beroepsgeheimhouders verder uit te breiden dan in Belgie. Sociale asisstenten, personen in dienst van de medische dienst voor de jeugd, experten in de geometrie, architecten, masseuses, boekhouders e.d. zijn daar gehouden door het beroepsgeheim. (28) 2) Zekere beroepen onderhouden spontaan het beroepsgeheim. Zij zijn niet onderworpen aan art. 458 Sw, doch .enkel aan deontologische
(23) Blanpain R., Arbeidsrecht, deel I, Inleidende begrippen en kollektie£ arbeidsrecht, vol. II, p. 241, nr. 373. (24) Constant, Manuel de droit penal, T. II, p. 310. Marchal-Jaspar, Droit criminel, n. 1175. Henrion, o.c. p. 20. (25) Hazewinkel-Suringa, o.c. p. 46. (26) Hazewinkel-Suringa, o.c. p. 47. (27) Schuind, o.c. p. 302, e.v. (28) Henrion, oc. p. 20 e.v. 10
regels. Derden benadeeld door het openbaren van deze geheimen hebben recht op schadevergoeding. (29) 3) Bij afwezigheid van princiepsv.erklaring achten bepaalde beroepen zich tot geheimhouding verplicht door traditie. (30) Ill. -
Omvang van zwijgrecht en zwijgplicht.
Art. 458 Sw. bevat drie bestanddelen noodz.akelijk voor het bestaan van zwijgrecht en zwijgplicht ; het moet gaan om geheimen waarvan personen uit hoofde van staat of beroep kennis dragen. Deze bestanddelen worden door rechtsleer en rechtspraak nade;· toegelicht. « Geheim , wordt het best negatief aangeduid : het is dat wat nog niet door een onbepaald aantal mensen geweten wordt en wat de betrokkene niet uitgedragen wil zien door hem, tot wie hij zich .in zijn nood wendt. (31), waaruit volgt dat ook door een verklaring in verband met gegevens en omstandigheden rond een bekend feit het beroepsgeheim kan geschonden worden. (32)
Het geheim zal verschillen van gev.al tot geval, van geheimhouder tot geheimhouder en van periode tot periode. « uit hoofde van staat of beroep ». Betekent dit dan de geheimhouder zodra hij in funktie is geheel onder het zwijggebod staat of is er een beperking is gelegd, n.l. moet er causaal verband bestaan tussen beroepsuitoefening en verkregen gegevens ? (33) Deze vraag is vooral klemmend voor de arts, vermits notarissen en advokaten hun klienten gewoonlijk niet ten huize bezoeken. Bij de behandeling van het beroepsgeheim van arts, advokaat en notaris komen we hierop terug.
- het geheim moet verkregen zijn in het kader van het noodzakelijk vertrouwen ; men moet gedwongen zijn zich tot een bepaald persoon te wenden, zijn hulp moet zo onmisbaar zijn dat zij noodzakelijk vertrouwen veronderstelt.
(29) bv art. 4 code de deontologie van l'Union professionnelle des conseillers scientifiques de l' organisation du travail. {30) Henrion, o.c. (31) Hazewinkel-Suringa, o.c., p. 80; Rb. Amsterdam 4-10-1943, N.J. 1944, n. 399. (32) Blanpain R., Juridische aspekten van het medisch beroepsgeheim, Acta hospitalia, 1965, nr. 2. (33) Hazewinkel-Suringa, o.c., p. 69.
11
1. Geneesheer. Uit de Hippocratische eed in zijn oudste vorm (34) kunnen we enerzijds afleiden dat de geneesheer ook gehouden is te zwijgen over alles wat hij « ter gelegenheid » van zijn behandeling heeft vernomen, b.v. als de geneesheer zittend aan het ziekbed van een staatsman iets opvangt uit diens telefonisch gesprek zal ook dit onder de geheimhoudingsplicht behoren te gevallen. (35) Men kan anderzijds de zwijgplicht niet uitbreiden tot alles wat hij niet geweten zou hebben indien hij niet ontboden was. Als b.v. de geneesheer bij zijn bezoek de knecht zijn meester ziet bestelen, zal hij in de eventueel daaruit ontstane strafzaak moeten getuigen ; het betreft hier niet het geheim van de zieke maar de handeling van een derde. De geneesheer die een slachtoffer van een verkeersongeval de eerste zorgen toedient is te beschouwen als de persoonl ijk behandelende geneesheer van de gekwetste en is als dusdanig door het beroepsgeheim verbonden. Hij mag derhalve geen inlichtingen verstrekken betreffende de door h~m 3edane , aststellingen in verband met de dronkenschap van de gekwetste. De rechter zal de in strijd hiermee door de politie ingewonnen in I ,chtingen niet mogen weerhouden. (36) De geneesheer die een blo~dproef verricht kan zich door die verrichting niet schuldig maken aan het openbaren van het broepsgeheim. (37) De geneesheer die de echtgenoot van de uit de echt gescheiden vrouw inlichtingen verstrekt over haar gezondheidstoestand (zonder uitdrukkelijk of impliciet ontslagen te zijn van het beroepsgeheim) maakt zich schuldig aan schending van het beroepsgeheim. (38) Het beroepsgeheim blijft de patient ook na zijn overlijden verschuldigd. Een patient sterft anderhalve maand na het nemen van een levensverzekering. De huisdokter deelt bepaalde inlichtingen ten vertrouwe lijke titel mee aan zijn collega van de verzekeringsmaatschappij. De huisdokter en de geneesheer van de verzekering zijn door het be4
(34) Dat ik welk huis ik ook binnentrede alles, wat ik gedurende mijn geneeskundig ber.oep of ook zonder dit zien of horen mocht, met betrekking tot het Ieven der mensen en dat niet verder verbreid mag worden, zal verzwijgen. (35) Hazewinkel-Suringa, o.c., p. 71. (36) Corr. Brussel, 27-12-58, R.W. 58-59, kol. 1719. (37) Cass., 19-3-1962, R.W., 62-63, kol. 791. (38) Gent, 22-5-1965, R.W. 65-66, kol. 38.
12
toepsgeheim gehouden, het is hen verboden deze bescheiden aan de verzekeringsmaatschappij te verstrekken. De attesten dienen als bewijsmiddel geweerd. (39) Op het principe van de zwijgplicht zijn talrijke ultzonderingen zoals de verplichte .aangifte van geboorte, de verklaring van besmettelijke ziekten en dergelijke. De voornaamste uitzondering doet zich voor wanneer de geneesheer als getuige verschijnt. Opgeroepen, is de geneesheer tot verschijnen en eedafleggen verplicht (40), hij is echter niet verplicht te getuigen, de wet laat de keuze toe : zwijgen en het beroepsgeheim respekteren of spreken om het gerecht te helpen. De genomen beslissing van de geneesheer is wetteliJk. (41) De disciplinaire vervolging wegens openbaring van het beroepsgeheim is onwettelijk, men kan geen disciplinaire fout begaan bij afwezigheid van strafrechtelijke fout, in een domein door de wet niet geregeld. (42) Het is de plicht van de hoven en rechtbanken het gebruik dat de geneesheer van het beroepsgeheim maakt te kontroleren, zodat de geneesheer er geen misbruik van maakt door feiten te verzwijgen die het beroepsgeheim niet dekt. (43) Wanneer de zieke de dader is van een misdrijf of er vrijwillig aan deelnam, of zelfs wanneer hij de geneesheer, in de uitoefenlng van zijn ambt, van het misdrijf op de hoogte brengt, is de geneesheer gehouden door het beroepsgeheim. (44) De geneesheer mag evenwel het beroepsgeheim niet Tnroepen in de volgende gevallen : (45) - wanneer hij er door de klient van ontslagen is moet hij spreken, doch hlj blijft de keuze behouden indien spreken op enige wijze schadeljjk zou zijn voor de patient ;
(39) (40) (41) (42) (43)
Brussel, 13-10-1964, Pas., 1965, II, 239. Brussel, 16-12-195 , J; T. 1958, 90 + noot Carlier. Brussel, 4-5-1949, J.T. 1949, 377. Legros, Considerations sur le secret medical, Rev. dr. pen. crim. 57-58, p. 859. Brussel, 16-12-57, J. T. 1958, 90 + noot. in die zin, Cass. Fr., 26-7-1845, Sir., 1845, I, 577. Cass. , 17-7-1899, Pas., 1899, I, 342. 9-1-1900, Pas., 1900, II, 193. Gent, Cass. Fr., 18-7-1904, Sir. 1905, 1, 233 + noot Perreau. Cass. 27-3-1905, Pas., 1905, I, 176. Cass. Fr., 9-5-1913, Sir., 1914, I, 169 + noot Roux. (44) Cass., 14-6-1965, J.T. 1965, 486. (45) Cass., 23-6-1958, Rev. dr. pen. crim., 1957-5, 1020.
13
***
- wanneer het gaat om een materieel feit dat uiteraard geen gehelmhouding eist, noch In het belang van de patient, noch in dat van de geneeskunde, b.v. : een geneesheer vergat twee kompressen weg te nemen na een operatie; de geneesheer die zich verantwoordelijk heeft verklaard voor de dood van zijn patient en zich moet verdedigen tegen een eis om schadevergoeding heeft het recht de doodsoorzaak bekend te maken ; (46) - de geneesheer heeft het recht het beroepsgeheim te negeren In het belang van zijn patient, b.v. wanneer hij door te spreken een Ieven kan redden ; (47) - de geneeskundlge bescheiden van aile aard, lnbegrepen gasthulsboeken welke In principe door het beroepsgeheim gedekt zijn, zijn dit niet meer wanneer zij niet de uitoefening van het beroep aanbelangen maar misdadigheid dekken. (48) (b.v. vruchtafdrijving door geneesheer : er was geen geheim vooraleer de geneesheer en de vrouw samen en gelijktijdig tot de vruchtafdrijving overgingen omdat de vrouw zich tot de geneesheer wendt om wetsovertreding te plegen. '(49) Het is het gerecht toegelaten dergelijke dokumenten in beslag te nemen en te onderzoeken wanneer zij in betrekking staan tot een wanbedrijf door de geneesheer zelf gepleegd, o p v o o r w a a r d e dat deze bescheiden In verband zouden te brengen zijn met een geheel van elementen en gegevens reeds voorafgaandelijk tegen de geneesheer aan het Iicht gebracht. Doch het beroepsgeheim wordt door het gerecht geschonden telkens bescheiden In beslag genomen worden waarop geen enkele verdachte vermelding te vinden is, om de patient te brengen tot het afleggen van bekentenissen ten overstaan van feiten waarvan het recht nlet het mlnst vermoeden had.
2. -
Advokaat.
Alles wat de advokaat rn de uitoefening van zijn beroep verneemt en wat een konfidentieel karakter draagt, wat hem door zljn klient is toevertrouwd, wat hem door de tegenpartij of door diens advokaat In (46) (47) (48) (49) 14
Brussel, 26-10-1960, J. T. 1961, 316. Legros, o.c., p. 859 e.v. Antwerpen, 24-3-1955, R.W., 56-57, kol. 830. Brussel, 20-3-54, R.W. 1953-54, kol. 1382.
zijn kabinet is toevertrouwd, wat hem door derden is toevertrouwd valt onder het beroepsgeheim. (50) « Confidentieel , is alles waarvan de bekendmaking de belangen van de geinteresseerde moreel of materieel zou schaden. Het zijn zowel de geschreven verklaringen als de mondelinge mededelingen. Wat de advokaat reeds weet v66r hij als raadsman optreedt valt bulten het beroepsgeheim. (51)
Het beroepsgeheim dient ook na de dood van de klient onderhouden. - de redaktie van een huurkontrakt valt niet onder de confidentiele mededelingen ; dit kontrakt is onderworpen aan registratie en tegenstelbaar aan darden, het bevat dus geen geheimen, enkel verbintenissen tussen verhuurder-huurder. (52) - De advokaat die toevallige inlichtingen ontvangt van een derde is niet door het beroepsgeheim gehouden. (53) Een advokaat die van een kliente te horen krijgt dat een kennis van haar man, beschuldigd van kindermoord, haar had meegedeeld die te hebben gepleegd, mag deze gegevens doorgeven aan de justitie. (54) - De brief die de advokaat richt aan de tegenpartlj, nadat de klient deze heeft geviseerd, heeft geen vertrouwelijk karakter en mag door de tegenpartij aan de gerechtelijke autoriteiten medegedeeld worden. (55) - de advokaat die de kopij van een strafbundel doorgeeft met het oog op de publikatie van een boek dat onder het groot publiek moet worden verspreid, schendt het beroepsgehelm. (56) Het optreden als getuige Is ook hier een uitzonderlng op de zwljgplicht. Het beroepsgehelm kan nlet worden ingeroepen wanneer de advokaat zelf wordt vervolgd als dader van of medeplichtigheid aan een misdrijf.
3. -
Notaris.
Ook de notaris valt onder de toepasslng van art. 458 Sw., dat van (50) Rep. prat. du dr. Beige, n. 246. (51) Hazewinkel-Suringa, o.c., p. 94. (52) Luik, 25-6-1958, Pas., 1959, 2, 108. Jur. Liege 58-59, p. 66. (53) Luik, 31-3-1966, J.T. 1966, 389. (54) Hazewinkel-Suringa, o.c., p. 85. (55) Cass., 25-10-65, Pas., 1966, I, 260. (56) Gent, 30-11-61, Pas., 1963, II, 127.
15
toepassing is van zodra een mededeling in verband staat met de notariele praktijk, konsultatie volstaat. Bv. Een geheim ontdekt bij het opmaken van een lnventaris dient verzwegen. (57) Uitzonderingen op de zwijgplicht zijn het optreden als getuige, en de gevallen door de wet bepaald. Deze zijn voornamelijk -
wanneer de klient instemt ;
-
om fiskale fraude te vermijden ;
-
wanneer de ene partij de andere wil bedriegen ;
-
zo de notaris er zelf belang bij heeft. (58)
Het beroepsgehelm dekt hier evenmin misdrijven in hoofde van de notaris.
IV. -
Strafbaarheid.
Art. 458 Sw. vereist geen bljzonder opzet. Er Is schending van het beroepsgeheim van zodra de kennisgeving geschied is metterdaad en vrijwillig, terwljl het onderzoek uitwijst dat de geheimhouder wist dat hij een uiteraard vertrouwelijk feit openbaarde. (59) Onvoorzichtigheid aileen Is niet strafbaar op grond van 458 Sw.
Deze bladzijden bevatten niet de oplossing van aile moellijkheden, zij pogen aileen de soberheid van de wetgeving enigszins aan te vullen.
(57) Rep. pr. du droit Beige, Tome 8, Sv. Notaire. (58) Aantekeningen bij de colleges van R. Derine ; Organieke wetten van het nota· riaat, biz. 49-50. (59) Gent, 12-3-65, R. W. 1965-66, biz. 104.
16