Hettergend
en roekeloos geding door Luc Bailon en Stefaan Van den Eynden
ELKEEN heeft het recht voor de rechthank de erkenning en de hestendiging van zijn hetwiste· aanspraken te Iaten uitmaken. Doch dit recht is nooit ahs01luut. Er kan mishruik van gemaakt worden. Inderdaad, men kan iets pretenderen waarvan ahsoluut hlijkt dat het slecht gefundeerd is. W ordt dit door iemand hetwist en daagt de pretendent deze voor de ·.rechthank, dan zal zijn a.ansprakelijkheid in he gedrang komen, zo na onderzoek deze actie tergend en roekeloos hlijkt te zijn. (1) In Gains' tijd schijnen tegengestelde adagia het hestaan van het mishruik van recht onzeker te maken. Enerzijds is er het «Male enim iure nostro uti non debemus » anderzijds « Neminem lredit qui suo ilNe utitur. » N ochtans wordt vrij algemeen aangenomen dat de Romeinen het hegrip van het mishruik van recht kenden en in het hijzonder het mishruik van vordering voor de rechthank. Ulpianus en Justinianus getuigen in die zin.
In de middeleeuwen voorzagen op het helgische grondgebied meerdere gewoonten in gevallen van mishruik van recht. Bepalingen over het tergend en roekeloos geding zijn echter niet hekend. Duidelijk werd het echter door Frans I aan de kaak gesteld in de Ordannatie van Villers-Cotterets ( 1539) welke voorzag in schade· (1) RPDB action 274 e.v. P. Pollet : Des dommages-interets pour proces temeraire et vexatoire in ]. T. 1950, p. 569. G. Cornil : le droit prive p. 111. Campion : Theorie generale de l'abus des droits nr. 93.
37
vergoedingen in verhouding tot de roekeloosheid van de actie van diegene die zijn proces verloor. (2) Ons wethoek hevat geen enkele hepaling die uitslnitend over dit onderwerp gaat. Art. 130 BRV hepaalt weliswaar dat elke in het onge:lijk gestelde partij in een rechtsgeding tot de kosten zal veroordeeld worden, doch meestal vereist men voor een tergend en roekeloos geding een additionele schade, welke door de partij in kwestie vrij wordt begooot. Art. 179 B. W. voorziet toekenning van schadevergoeding voor het geval dat het verzet wordt afgewezen, wat mogelijk is wanneer het verzet mishruikt werd. Ook art 1382 en 1383 B.W. gelden, op basis waarvan de eiser zelfs instaat voor zijn Iichte font. Dit wordt echter zeer zelden door onze rechthanken aangenomen. ( 3) Art. 35 van de wet van 1876 op de hevoegdheid is van toepassing op elke als schadevergoeding gev,o,rderde som : ook deze wegene tergend en roekeloos geding daar zij bepaald wordt door een willekeurige schatting van de schade van de betrokken partij. (4) Voor de hevoegdheid geldt vooral art. 37 van dezelfde wet. Zeer vele gevallen handelen over de wet van 20-III-1948 enig artikel : << Behalve wanneer de eis tergend en roekeloos is, zullen de gerechtsonkosten van aile acties over deze wet ( gecoordineerde wetten over het herstel van de schade hij arheidsongevallen van 28-IX-1931) ten Iaste gelegd worden van de werkgever of zijn verzekeraar. » Deze voorwaarde is ahsolnut ~ zo zij niet kan hewezen worden kan de werknemer zelfs zo hij het proces verliest niet tot de proceskosten veroordeeld worden. ( 5) Onverwijld client nu het onderscheid te worden gemaakt tusaen tergend en roekeloos geding in engere en rnimere zin. In de engere zin is het de mishruik van rechtsvordering en eis van de rechthank. In een ruimere zin verstaat men er elk mishruik van rechtspleging onder. Dit wil zeggen ook het mishruik van her.oep, verdediging, beslag en van de wettelijke wijzen van tenuitvoerlegging. Over de vereisten voor tergend en roekeloos geding is er een hele verdeeldheid waar te nemen doorheen de rechtspraak en -leer. Een groot deel meent dat kwade trouw of hedrog niet vereist zijn en dat de eiser tot schadeverg,oeding kan worden veroordeeld zo de actie werd ingesteld op ondoordachte wijze, nit dwaze lichtzin(2) Art. 88 : c En toute matiere y doit y avoir adjudication de dommages et interets estans demandes pour punir Ia temerite du succombant. • (3) Brussel 3-XII-1932 Rev. Gen. Ass. Resp. 1149. (4) Gent 29-Xl-1950 R.W. 1950-51 col. 914. (5) Cass. 15-Ill-1962 Pas. 1962 I p. 783. Cass. 25-1-1962 Pas. 1962 1 p. 610.
38
nigheid of onvoorzichtigheid van die aard dat elk nadenkend en voorzichtig mens ervan zou hehhen af l!:ezien. ( 6) In die zin reeds F. Laurent. (7) Ook zo men de tegenstander onder druk wil zetten, hem intimideren door een proces, indien men eist met een onverschoonbare verblindheid, om de tegenpartij te tergen, hem schade te berokkenen of grote onkosten te doen maken .. ( 8) Dit door de procedure nodeloos te rekken of in heroep te gaan met slechte hedoelingen. Het overgrote deel der helgische ref'hthanken stelde tot voor kort echter veel strengere eisen : voorwaarde sine qua non om een actie als tergend en roeke:loos te hestempelen was het hewijs van een hoosaardige intentie, evidente kwade trouw of een grove dwaling. Aldus nog steeds Van Lennep. 19) Slechts in de laatste jaren is men meer in de eerste richtinl!: gaan evolueren. Zij lijkt, hoewel nog niet algemeen aanvaard, in de rechtsleer de voorkeur te genieten omdat zij meest aan de hillijkheid vnldoet. Een uitzondering werd wei steeds gemaakt : de l!:edingen over octrooien werden steeds soepeler hehandeld en, gezien de geldelijke helangen daarhij he1rokken, worden vaak zeer hoge schadev,ergoedingen uitgesproken. Voor de goede gang van zaken in de maatschappij is het inderdaad nodig dat men niet al te f!:emakkelijk voor de rechthank zou worden gedaagd; steeds gaat dit met een zeker wantrouwen gepaard vom· die persoon in zijn omgeving, welke hem veel kwaad kan berokkenen, met tijdverlies, met een zekere angst voor veroordeling, en met onkosten om zich in rechte te v.erdedigen. De wettelijke middelen mogen inderdaad niet te gemakkelijk afgewend worden van hun vaststaand doel, namelijk elkeen het genot van zijn rechten te verzekeren. Nochtans, zo de eiser zich redelijkerwijze kon vergissen over de draagwijdte van zijn rechten omdat de zaak zo ingewikkeld was of omdat hij verkeerd werd ingelicht door een persoon aan wie hij redelijkerwijze zijn vertrouwen mocht schenken, is er van tergend en roekeloos geding geen sprake meer. Ook mag de vergissing van de aanlegger niet door zijn tegenstander zijn uitgelokt. ( 10) Vast staat ook dat een geding nooit tergend en
(6) Cass. 15-V-1941 Pas. 1941 I 192. (7) F. Laurent : Principes de droit civil XX nr. 412. (8) Handelsrb. Brussel 3-lll-1954 lng. Cons. 1957 p. 64. Werkrechtersraad St. Niklaas 30-XII-1957 Rechts. Tijds. 1958 p. 88. Charleroi 14-VIII-1949 J. T. 1950 p. 139. (9) Van Lennep : Belgisch Burgerlijk Procesrecht IV nr. 455 e.v. (10) Handelsrb. Brussel 7-V-1932 P. P. 1932 p. 247. Vred. Gent 26-1-1961 Bull. Ass. 1963 p. 733. leper 20-Xl-1957 R.W. 1957-58 col. 1251. Rb. Brussel 23-Vl-1956 J.T. 1956 p. 475.
39
roekeloos is wanneer de actie niet duidelijk onontvankelijk was. (II) In 1909 hesliste de hurgerlijke rechthank te Gent (12) dat een veroordeling wegens tergend en roekeloO's verweer omnogelijk is. Deze heslissing werd onmiddellijk heftig hestreden. Het is echter eigenaardig dat zulk een vooraanstaand jurist als H. De Page het mishruik van defensie verwerpt. (13) Volgens hem houdt deze uit· drukking zelfs een contractie in terminis in zich. De Page onder· wijst deze theorie wanneer hij zekere rechten citeert die niet veroorzaakt z1jn en waarvan de uitoefening, welke ook de vormen of modalititen ervan zijn, niet ontvankelijk is voor mishruik. Het zijn het recht op antwoord en het recht de mandeligheid (mi· toyenneb~) van een muur te verkrijgen. Daaraan moet men volgens hem toevoegen het recht zich tegen een gerechtelijke actie te ver· dedigen ; het mishruik van verdediging hestaat volgens hem niet. Basis voor zijn redenering is mede het hoger geciteerde vonnis van Rh. Gent van 1909, hoewel de zwakke motivering van deze uit· spraak duidelijk is en zij reeds zeer vroeg heftig werd hestreden. Vrij algemeen wordt thans aangenomen dat de verdediging in rech· te aanleiding kan ~even tot schadevergoeding zo zij een daad van hoosaardigheid of kwade tl'louw hevat of een grove en onvergeef· lijke dwaling. « Gerecht,elijk weerstand hieden aan een vordering is hij eventuele mislukking niet op zichzelf een schuldig feit maar i~ dit we:l zo de verdediging met hoosaardi~heid, roekeloosheid of kwade trouw geheurt, en dan is natuurlijk ook. schadevergoeding mogelijk. » (14) Zeer gemakkelijk schenen de rechthanken dit niet te aanvaarden en zij eisen no.g steeds dat de feiten duidelijk de roekeloosheid van de verdediger in het Hch stellen. Kan echter niet aanzien worden als tergend en roekeloos verweer het verstek op zichzelf heschouwd. (15) Wanneer men mishruik n1aakt om he·· roep of verzet aan te tekenen tegen een vori.g vonnis lonpt men evenee.ns gevaar zijn heroep afgewezen te zi.en en de tegenpartij uit een tegeneis schadevergoeding te moeten hetalen. (16) Ook wanneer men op hedrieglijke wijze een vonnis hij verst.ek laat uit-
(11) Handelsrb. Brussel 21-IV-1959 Ing. Cons. 1961 p. 62. (12) Rb. Gent 9-III-1909 Jur. Comm. Flandre 1910 p. 410. · (13) H. De Page : Traitt elementaire de droit civil I nr. 113 en II nr. 914. (14) Cass. 29-XI-1962 R. W. 1962-63 col. 1529. Handelsrb. Gent 26-IV-1954 R. W. 1954-55 col. 948. Brussel 24-XII-1962 J. T. 1963 p. 120. Charleroi 14-VI-1949 J. T. 1950 p. 139. (15) Vred. Gent 8-V-1953 R. W. 1953-54 col. 591. (16) Van Lennep o.c. IV nr. 461. RPDB Action 285 en 279. Handelsrb. Brussel 21-I-1957 J. T. 1957 p. 172. Brussel 7-II-1924 Pas. 1924 II p. 176.
40
spreken en nadien verzet aantekent kan men worden veroordeeld. Dezelfde regels als voor tergend en roekeloos geding zijn bier van toepassing. Over het algemeen mag men echter zeggen dat de rechthanken zich hier steeds strenger hehhen getoond en vlugger veroordelen. Veel voorkomend is het geval van een heroep dat enkel vertraging van definitieve uitspraak heoogt of de uitvoering van vrij aanvaarde verplichtingen hed.oelt te vertragen. Wanneer volgens de unanieme rechtsleer en rechtspraak een vmmis in eerste aanleg juist gewezen is, heeft het heroep ertegen vaak een tergend en roeke:loos karakter. Een ander mishruik van heroep volgt nit het vorderen van een overdreven hedrag in verhouding tot de wer· kelijk geleden schade en aileen hlijkt te zijn gevorderd om een heroep mogelijk te maken. ( 17) Indien het heroep niet ontvankelijk is, meende men vroeger dat het Hof de grond van de eis niet onderzoeken kan en ook op tegeneis geen schadevergoedin~ kan toekennen. Een uitzondering werd echter gemaakt, indien het roca keloos karakter van het heroep kan worden afgeleid nit de mis· kenning van de regels van d.e rechtspleging. (18) Oit werd heweerd dat de tegeneis ontvankelijk is omdat deze geen hijkomend heroep is maar een nieuwe eis. Aldus Brussel in 1937. In de meeste gevallen is het tergend en roekeloos gehruik van wijzen van tenuitvoerlegging een mishruik van heslaglegging. Een alleenstaand geval is Brussel 20-III-101 (19) : het arrest had toe· gestaan dat he.t zou gepuhliceerd worden in plaats van het vonnis a quo. De overwinnaar puhliceerde ze allehei. Terecht ooll."deelde het Brusselse Hof dat de overwinnaar zijn recht van tenuitvoerleg· ging had mishruikt en hij werd veroordeeld tot schadevergoeding. Indien men echter een definitief vonnis uitvoert, zelfs zo men weet dat dit vonnis vrucht is van een dwaling kan men nooit ver· oordeeld worden tot schadevergoeding. Het oordeel over het tergend en roekeloos geding en het karakter daarvan hoort toe aan de rechte:r ten gronde, die vooral op de konkrete ,ollllBtandigheden zal steunen. Zo de eiser te kwader trouw handelde, grovelijk dwaalde, - wat steeds met hedrog gelijk staat - uit hoosaardigheid, schadeopzet of ten minste zonder de nor· male aandacht of waakzaamheid, zodat hij zich deerlijk vergiste nopens de gefundeerdheid van zijn actie, waar dit onmogelijk was geweest mits enige aandacht of onderz'()ek, kan dit tergend karakter duidelijk worden. Het is ook die rechter ten gronde die uitspraak
(17) Gent 29-XI-1950 R.W. 1950-51 col. 914. (18) Luik 10-XI-1937 Pas. 1938 II p. 84. Gent 14-VII-1954 R. W. 1954-55 col. 972. (19) Brussel 20-III-1901 P. P. 1901 nr. 444 RPDB action 294.
41
doet over het hedrag van de schadevergoeding op basis van de schatting door de partijen ~edaan en van de feiten welke zij aan· voeren om dit hedrag te ~taven. Meestal wordt, indien de eis van de eiser onredelijk is, door de verweerder een tegeneis gedaan waarin hij vraagt dat de schade die de hoofdeis hem toehrengt zou worden vergoed, en de verplichting daartoe door de rechter opge· legd. Deze schade dient hij zelf te schatten. Normalerwijze gelden dus aile heschouwingen omtrent de wedereis ook voor het tergend en roekeloos geding. In zijn uitspraak wijdt de rechter dan eerst een gedeelte aan de hoofdeis om daarna de tegeneis te hehandelen. Zelfs indien de eiser aan zijn eis verzaakt, dan hlijft niettegenstaande de rechter toch nog hevoegd om schadevergoeding toe te kennen voor de tegeneis als deze regelmatig is ingeleid. W ordt de tegeneis aanvaard, de hoofdeis afgewezen, dan zal de eiser de proceskosten moeten hetalen, daar hij zijn geding verliest. W ordt echter hoof d- en tegeneis af gewezen, dan hetaalt de eiser de proce~ kosten van de hoofdeis, de verweerder deze van de tegeneis. De eis tot schadevergoeding wegens tergend en roekeloos geding kan echter ook hij afzonderlijk geding worden geformuleerd voor de rechthank. Gezien het echter meer tijd en kosten vraagt dan het instellen van de wedereis, wordt deze oplossing weinig aangewend. Menige hetwisting hestaat tussen juristen in verhand met de hevoegdheid van sommige rechthanken. Vroor de rechthank van koophandel waren er tegenstrijdige opvat· tingen tot de wet van 15-IV-1932. Deze wet hekrachtigt de gematigde opinie dat de rechhank van koophandel aileen dan bevoegd is, aif..s de eiser handelaar is en de eis niet vreemd is aan zijn handel. In principe zijn scheidsrechters onhevoegd om te heslissen nopens een wedereis. Zij kunnen dit slechts indien deze strekt tot gerechtelijke of wettelijke compensaie, doch niet over een tergend en roekeloos geding. W erkrechtersraden acht men meestal hevoegd voor een wedereis, hoewel er soms van wordt af geweken. De rechter in kortgeding acht men steeds onhevoegd voor een wedereis. Men ziet immers het dringend karakter van deze eis niet in, en eveneens is een onderzoek vereist over de fout, welke enkel aan de rechter ten gronde toekomt. Algemeen kan worden aangenomen dat de onontvankelijkheid van de hoofdeis de tegeneis daarom niet per se onontvankelijk maakt. (20) Ook de mening als zouden hoofdeis en wedereis uit dezelfde oorzaak of uit eenzelfde feit moeten voortspruiten, spreekt dit
(20) RPDB Action 27 : onontvankelijk. sinds Cass. 19-IX-1963 Pas. 1964 I 64 L~2
ontvankelijk.
arrest tegen. lnderdaad het betoogt : « over een tegeneis die re· gelmatig is aangegaan, kan door de rechter, die de hoofdcis onont· vankelijk verklaart, uitspraak gedaan worden niet aileen als deze gegrond is op het ter~end en roekeloos karakter van de hoofdeis, maar ook als deze een voorwerp heeft dat verschilt van de hoofdeis, toch onder de hevoe~dheid van de rechter valt ratione TTUite· riae en ratione loci. » Ook al wordt nu het ~oed recht van de verdediger erkend en de eis van de eiser verworpen als zijnde buitennissig, toch komt de gedaagde er niet af zonder schade te lijden ; hij heeft tijd verloren aan de voorhereiding van het geding en zal honoraria aan zijn advocaat moeten hetalen : hij kan bovendien aanzienlijke morele schade lijden. Picard schreef daarover reeds in 1867 : «de eerste ne1g~ng in een . dergelijk geval is de aansprakelijkheid ervoor te Iaten vallen op hem die het proces heeft veroorzaakt of ten minste op te zoeken of hij zich niet aan een of andere f01ut heeft schuldig gemaakt; maar reeds lang worden deze p rincipes van gemeen recht hier niet meer toegepast. » (21) De rechtspraak hield zich toen aan de volgende regeling : enerzijds moest de pleiter, die het geding verloren had tot de kosten veroordeeld worden, al heging hij niet de minste on· voorzichtigehid of onaandachtzaamheid. anderzijds, zo die pleiter onachtzaam was, en hij de ware toedracht van de zaak h3:d kunnen achterhalen door wat meer stiptheid en zor~ moest hij ook slechts de kosten hetalen. zo hij echter een zware fout heging of te kwader trouw was en hij procedeerde hetzij om tijd te winnen, om zijn tegen· stander door een lange procedure te schaden, hetzij om hem op een dwaalspoor te hren~en, dan moest hij slechts schade· vergoeding hetalen voor het he~ane onrecht. W aarom moest de verliezende aanlegger die lichtzinnig een vordering instelde en dus werkelijk een font heging, geen schadevergoeding hetalen ? « Omdat men mag steunen, aldus Picard, op hepaalde heschikkingen van BRV (art. 246 hv) waar de wetgever er zorg voor droeg dat er reden is tot schadevergoeding, wat laat veronderstellen dat het anders is in al de geval:len waar die melding niet te vinden is ; maar die reden is niet afdoende. » Picard voegt er nog enkele persoonlijke hedenkingen aan toe : « Misschien vindt deze houding van de rechthanken haar verontschuldiging op nog een andere wijze : van al de elementen die tot nogtoe tot deze
(21) La Belgique Judiciaire 1867 col. 673.
43
schadevergoeding hehoren is er geen enkele die een grotere plaats imteemt dan de honoraria van de advocaat. Deze te bepalen is inderdaad een delicaat werk. n1aar de bepaling moet nooit direct, per· soonlijk ad hominem zijn. Men zal er een gemiddelde voor aanrekenen en aan de partij die meende een raadgever met naam te moeten kiezen, de verplichting geven het prijsverschil zelf te dragen. Een andere hinder zal voortvloeien nit het feit dat de advocaten, aangetast door gewetenshezwaar dat wij hegrijpen, en vrezend dat men ze zal verdenken in een geding persoonlijke helangen te willen integreren, zullen weigeren te p leiten over die schadevergoeding en alzo de helangen van hun klieneten opofferen aan hun scrupules. » Echter, reeds in een preadvies hij het arrest van Brussel 27-1111889 ( 22) kritiseert advocaat-generaal Stas de heslissing welke de schadevergoeding afhankelijk stelt van bedrog of kwade trouw. Het arrest z.egt dan ook het volgende : « Gezien het principe van art. 1382 B.W. de aansprakelijkheid voor de veroorzaakte schade niet ondergeschikt maakt aan kwaue trouw, maar een gewone fout veronderste1t, is het ook van toepassing op diegene die lichtzinnig of overmoedig een vordering instelt. » Nog geen twintig jaar terug, in 1950 schreef Pollet (23) dat de meerderheid van de rechtspraak a1s voorwaarde sine qua non voor schadevergoeding, kwade trouw eist en ook dat wanneer men de rechtspraak van 1925 tot 1950 overloopt, men verplicht is hij de rechthanken dezelfde afkeer tegenover het toekennen van schade~·ergoeding vast te stellen waarvoor Picard reeds in 1889 waarschuwde. De rechthanken schijnen er zich geen rekenschap van te geven dat, door de roekeloze eiser tot de kosten van het geding te veroordelen, er geen recht werd wedervaren tegenover de verweerder, waaraan het proces buitengewone kosten heeft veroorzaakt, zonder te spreken van de zor~en en het tijdsverlies welke elke rechtsstrijd meebrengt. Aileen in het geval van de octrooien, menen wij, hehben deze beschouwingen nooit gegolden. In recente rechtspraak wordt er om schadevergoeding toe te kennen, nog vaak kwade trouw geeist, doch er is een onhetwiste neiging om wegens lichtzinnigheid ook schadevergoeding toe te kennen. (24)
(22) Item. 1889 col. 1603. (23) P. Pollet : o.c. in J. T. 1950 p. 569. (24) Cass. 15-V-1941 Pas. 1941 I p. 192 (namaak van octrooi) Kortrijk 3-Vl-1955 R.W. 1955-56 col. 807. Neerpelt 10-XII-1957 Jur. Liege 1957-58 p. 184. Rb.· Brussel 2-V-1960 Rev. Gen. Ass. Resp. 6740.
44
Tenslotte moet nog gewezen worden op een rondschrijven van de minister van justitie S. Gregoire t25) aan de procureur-generaal, daterend van 31 jan. 1946, waarin hij hen verzoekt aan de magis.. traten van het parket de noodzakelijke instructies te geven, opdat zij krachtig de eis tot schadevergoeding steunen, telkens die door een partij, die zich slachtoffer acht van een tergend en roekeloos geding wordt voorgehracht. << Tergende procedures, aldus de minister, zijn immers schadelijk, niet enkel voor de hetrokken particulieren, maar voor de ganse rechtshedeling : enerzijds leggen ze nutteloos heslag op de tijd en de arheid van de mapstraten en overlasten alzo de rechthanken, en vertragen de heslechting van ernstige hetwistingen ; anderzijds betekenen ze een aans]ag op de waardigheid van de rechthank en de eerbiedige omzichtigheid welke de rechthehbenden tegenover de magistraten verschuldigd zijn. »
Hoe wordt de schade nu hegroot ? Haar uitgestrektheid is natnurlijk een feitenkwestie. Het ereloon van de advocaat is een eerste element. Daamaast moet men ook rekening houden met de tijd die men verloor, met de reis- en verplaatsingsonkosten, met het afdruk.ken van de verslagen, met het morele nadeel voortkomend nit de lasten en zorgen die een proces onvermijdelijk meebrengen, alsook met de deuk die men kan hrengen in het aanzien van diegene tegen wie men zich keerde. ";anneer men de rechters geen preciese cijfers kan voorleggen, zuUen dezen uitspraak doen ex wquo et bono en ze zouden f outief handelen door de kwade trouw of de onvergeeflijke naiatigheid te begt:mstigen ten koste van het goed recht. De schadevergoeding is vooral van belang inzake tergend en roekeloze vordering tot nietigverklaring van een octrooi en roekeloze vordering wegens namaak omdat de financiele belangen die hier telkens op het spel staan, zo aanzienlijk kunnen zijn. V andaar dat reeds Picard I 26) die normaal voor tergend en roek.eloos geding, kwade trouw of ermee overeenkomende zwar.e font eist, van mening is dat diegene die een vordering wegens namaak van een octrooi inleidt, zonder er nauwkeurig de waarde van afgem.eten te hebben, moet aanzien worden als schuldig aan een zware fout en hijgevolg verplicht tot schadevergoeding. Wei zullen de rechthanken het recht behouden de omstandigheden te ·waarderen en het kan geheuren dat in sommige gevaHen de karakteristieken van de zware font niet aanwezig zijn ~ maar het past dat rechters streng zijn. Als aanwijzigingen voor de rechters om de schade te hepalen van de industrieel die onrechtmatig wegens namaak werd
(25) J. T. 1946 p. 78. (26) Picard en Olin : Traite des brevets d'invention nr 878.
45
gedaagd, suggereert Picard dat de rechthanken het verlies aan inkomsten in acht zullen nemen ~ ook de last, zorgen en onkosten die hij moet doen voor zijn verdediging. Tenslotte zullen zij ook moeten trachten het discrediet weg te nemen hij het puhliek dat misschien nooit meer zulk vertrouwen zal kunnen hehhen in zijn producten. Deze drie elem.enten vinden wij ook terug in het vonnis van Rh. Brussel 26-V-1948 (27) dat zegt dat men om de schadevergoeding te hepalen geen rekening moet houden met de helangrijkheid van de hedreven fout ; wel, en in de eerste p'laats met de materiele schade (verlies van winst) ten tweede met de morele schade (han· delsfa am) ten derde met de kosten van de verdediging.
(27) J~ T. 1949 p. 281.
46