Anderhalve maand na de verkiezingen presenteerden Mark Rutte en Diederik Samsom op 29 oktober hun Regeerakkoord. Een prestatie van formaat met het oog op de ver uit elkaar liggende standpunten van PvdA en VVD. Voor de financiële sector zijn de gevolgen van de maatregelen in het Regeerakkoord verstrekkend. Het bevat grote ingrepen op het terrein van oudedagsvoorzieningen (pensioen en lijfrente), de eigen woning en het ontslagrecht (goudenhanddrukken). In deze special zetten we de belangrijkste maatregelen en de gevolgen op een rij.
Eigen woning Alle huizenbezitters gekort Het Regeerakkoord heeft een aantal belangrijke aanvullingen op het wetsvoorstel ‘Wet herziening fiscale behandeling eigen woning’, dat tijdens Prinsjesdag werd gepresenteerd. Een opvallende aanvulling is dat nu ook bestaande eigenwoningbezitters te maken krijgen een vermindering van de hypotheekrenteaftrek.
Hypotheekrenteaftrek Bij nieuwe hypotheekleningen, leningen die vanaf 1 januari 2013 worden afgesloten, geldt de hypotheekrenteaftrek alleen nog voor een hypotheeklening die in 30 jaar volgens een ‘annuïtair aflossingsschema’ worden afgelost. Deze maatregel was al enige tijd bekend. In het Regeerakkoord gaat het kabinet Rutte & Samsom nog een stap verder. Voor nieuwe én bestaande eigenwoningschulden gaat het maximale aftrektarief vanaf 1 januari 2014 in stappen van een half procent per jaar omlaag. De verlaging begint bij het toptarief (vierde schijf) en eindigt tot het niveau van de derde schijf wordt bereikt. De opbrengst van deze aftrekverlaging wordt op twee manieren teruggesluisd. Het toptarief (nu 52%) zal worden verlaagd en de derde belastingschijf (nu 42%) krijgt een groter bereik zodat hogere inkomens minder snel onder het toptarief zullen vallen.
Restschuldfinanciering In de huidige markt krijgen veel huishoudens bij verkoop van hun huis te maken met een restschuld. De opbrengst van de verkoop is dan onvoldoende om de hele hypotheekschuld af te lossen. Rutte en Samsom hebben gehoor gegeven aan het verzoek om de rente van een meegefinancierde restschuld aftrekbaar te maken. Deze rente is maximaal 5 jaar aftrekbaar. In het Regeerakkoord staat dat er nadere voorwaarden gesteld kunnen worden aan deze aftrek. Wat deze voorwaarden zijn, is nog niet bekend.
Huurmarkt In de gereguleerde sector wordt het huidige woningwaarderingsstelsel veranderd. De maximale huurprijs wordt niet meer volgens het puntensysteem bepaald en kan voortaan maximaal 4,5% van de
WOZ-waarde van de woning bedragen. Verhuurders mogen hierbij werken met de zogenaamde huursombenadering. Dit betekent dat niet per woning de eis van 4,5% geldt, maar voor de gehele woningvoorraad. Dit betekent dat per woning de huurverhoging mag afwijken van de 4,5%-eis. De huurverhogingen moeten bij elkaar opgeteld wel aan de 4,5%-eis voldoen van de gehele woningvoorraad. Huurverhogingen worden in drie inkomensgroepen verdeeld en daarbij geldt dat hoe hoger de inkomensgroep, hoe sneller de huur mag worden verhoogd. De huurtoeslag blijft zoals deze nu is.
Ons commentaar Duidelijk is dat het verplichte annuïtaire aflosschema zoals voorgesteld op Prinsjesdag er komt. Gelet op alle tegengeluiden komt deze toch maatregel als een verrassing. Daar komt nu bovenop dat voor alle (potentiële) eigenwoningbezitters de renteaftrek beperkt wordt door de stapsgewijze beperking van het tarief waartegen aftrek mogelijk is. Starters en zeker doorstromers naar duurdere woningen worden zo op twee manieren beperkt ten opzichte van de huidige situatie. De vraag is of de huizenmarkt niet onnodig hinder ondervindt van deze fiscale ‘overkill’. Verder zijn we benieuwd naar de exacte invulling van de beloofde verlaging van het toptarief in combinatie met de verlaging van het aftrektarief. De vraag is namelijk of de verlaging van een half procent per jaar wordt berekend vanaf het huidige toptarief (52%) of vanaf het verlaagde toptarief. Hierover zal nog duidelijkheid moeten worden gegeven. De renteaftrek voor een meegefinancierde restschuld is zeer welkom in de huidige markt. De dreiging van een restschuld bij verkoop zal immers voor veel huishoudens geen stimulans geven tot verkoop van de woning, waardoor de woningmarkt op slot blijft. Door de renteaftrek zal er hopelijk meer beweging komen op de woningmarkt. Het Regeerakkoord geeft wel aan dat er nadere voorwaarden gesteld kunnen worden. Wij zijn benieuwd naar de precieze invulling van deze voorwaarden. De veranderingen voor de gereguleerde huurmarkt is een goed instrument om scheefwonen tegen te gaan. Deze wijziging zal naar onze mening positief bijdragen aan het vlot trekken van de woningmarkt. Al met al zijn de ingrepen fors maar is het goed dat eindelijk een duidelijke richting wordt bepaald voor de woningmarkt. Te hopen is dat de te vormen regering snel duidelijkheid verschaft over de nu nog bestaande onduidelijkheden, zowel in het Regeerakkoord als in het wetsvoorstel ‘Wet herziening fiscale behandeling eigen woning’. Vooralsnog lijkt het erop dat de KEW, SEW en BEW per 1 januari 2013 gaan sneuvelen.
Oudedagsvoorzieningen Oudedags- en nabestaandenvoorzieningen De op de Zorg na grootste structurele besparing is in het Regeerakkoord gevonden in maatregelen op het gebied van de AOW en Anw. Bovendien wordt de fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw, het zogenaamde ‘Witteveenkader’, verder beperkt. AOW ■ De AOW-leeftijd wordt per 1 januari 2013 volgens onderstaand schema stapsgewijs verhoogd en vanaf 2021 gekoppeld aan de levensverwachting. Dit was al in het Deelakkoord overeengekomen;
U bent geboren
U krijgt AOW in:
Uw leeftijd is dan:
na 31-12-1947 en voor 01-12-1948
2013
65 jaar + 1 maand
na 30-11-1948 en voor 01-11-1949
2014
65 jaar + 2 maanden
na 31-10-1949 en voor 01-10-1950
2015
65 jaar + 3 maanden
na 30-09-1950 en voor 01-07-1951
2016
65 jaar + 6 maanden
na 30-06-1951 en voor 01-04-1952
2017
65 jaar + 9 maanden
na 31-03-1952 en voor 01-01-1953
2018
66 jaar
na 31-12-1952 en voor 01-09-1953
2019
66 jaar + 4 maanden
na 31-08-1953 en voor 01-05-1954
2020
66 jaar + 8 maanden
na 30-04-1954 en voor 01-01-1955
2021
67 jaar
■ De eerder in het Deelakkoord geïntroduceerde overbruggingsregeling voor de AOW blijft bestaan. ■ Het was onduidelijk of de AOW-voorschotregeling uit het Begrotingsakkoord 2013 naast de overbruggingsregeling zou blijven bestaan. In het Regeerakkoord is bepaald dat de voorschotregeling definitief niet doorgaat. ■ Op dit moment ontvangen samenwonende AOW-ers een hogere AOW dan gehuwde AOW-ers (140% van het Wettelijk Minimum Loon (WML) versus 100% WML). Dit wordt voor beide groepen per 1 januari 2015 gelijkgetrokken naar 100% WML. Dit geldt voor nieuwe en gewijzigde situaties. ■ Wettelijk bestaat de mogelijkheid om oudere mensen bovenop de AOW een tegemoetkoming te verstrekken. Deze tegemoetkoming wordt jaarlijks vastgesteld en dient om koopkrachtverlies te bestrijden. Volgens de Miljoenennota 2013 zou hierop bezuinigd worden. In het Regeerakkoord staat dat deze bezuiniging niet doorgaat. ■ AOW-ers met een partner zonder AOW kunnen een toeslag op de AOW krijgen. Reeds lang geleden is besloten om deze toeslag per 2015 te laten vervallen. In het Regeerakkoord is besloten dat partners met een gezamenlijk inkomen van meer dan € 50.000 (excl. AOW) al per 1 juli 2014 geen toeslag meer ontvangen. Dit geldt voor nieuwe instroom. Ook voor bestaande gevallen komt de partnertoeslag echter – weliswaar na een overgangsperiode – te vervallen. Anw ■ De Anw bestaat uit een nabestaandenuitkering voor de partner, aangevuld met een halfwezenuitkering voor kinderen. Daarnaast bestaat er voor kinderen die beide ouders zijn verloren de wezenuitkering. In een bestaand wetsvoorstel wordt voorgesteld om de halfwezenuitkering in de nabestaandenuitkering te integreren. Het Regeerakkoord gaat er van uit dat dit doorgaat. Voorgesteld wordt om voor nieuwe gevallen per 1 juli 2014 de maximale duur van een nabestaandenuitkering te beperken tot één jaar. Aan de duur van de wezenuitkering verandert niets. Pensioen ■ De fiscale norm voor pensioenopbouw wordt gebaseerd op middelloon in plaats van eindloon. Dit betekent dat de norm komt te liggen op 70% van het gemiddeld verdiende loon in plaats van het laatst verdiende loon. Hierdoor worden de in de reeds aangenomen Wet verhoging AOWen pensioenrichtleeftijd genoemde maximale jaarlijkse percentages voor de pensioenopbouw met nog eens 0,4% verlaagd. Voor eindloonregelingen bedraagt per 1 januari 2014 de maximale jaarlijkse pensioenopbouw dan 1,5% en voor middelloonregelingen 1,75%. De
maximale opbouwpercentages voor partner- en wezenpensioen nemen evenredig af. Dit betekent ook dat er weer nieuwe staffels gepubliceerd moeten worden, rekening houdend met de verlaagde opbouw. ■ De pensioenopbouw wordt per 1 januari 2014 nog slechts fiscaal gefaciliteerd tot een pensioengevend loon van € 100.000. Lijfrente ■ Ook de individuele lijfrenteopbouw wordt per 1 januari 2014 verder beperkt en wel in dezelfde mate als waarin de pensioenopbouw wordt beperkt.
Ons commentaar Met het verhogen van de AOW-leeftijd slaat het kabinet twee vliegen in één klap. De ontvangsten uit AOW-premies gaan omhoog terwijl de uitgaven aan AOW-uitkeringen omlaag gaan. Dat de AOW-toeslag zou verdwijnen is al sinds 1996 bekend. Mensen met een jongere partner hebben zich hierop dus al langere tijd kunnen voorbereiden. Nieuw is dat de AOW-toeslag ook voor mensen die deze toeslag al ontvangen wordt afgeschaft bij een gezamenlijk inkomen van € 50.000 of meer. Om deze maatregel te verzachten is sprake van een overgangsperiode. Hierover zijn geen verdere bijzonderheden vermeld. Dat de duur van de Anw-uitkering wordt beperkt tot één jaar heeft ook fiscale gevolgen. Het tijdstip van ingang van een nabestaandenlijfrente en nabestaandenpensioen op kapitaalbasis mag immers worden uitgesteld tot het moment waarop de Anw-uitkering vervalt. Deze uitstelperiode zou dan worden beperkt tot één jaar. Ook de gevolgen voor het nabestaandenoverbruggingspensioen (NOVP) zijn niet bekend. Een NOVP wordt naast een Anw-uitkering of in plaats van een Anw-uitkering uitgekeerd tot uiterlijk de datum waarop een Anw-uitkering stopt. Wij beschouwen een NOVP met een uitkeringsduur van één jaar niet echt als een serieuze nabestaandenvoorziening. Het gemak waarmee de overstap van de eindloonnorm naar de middelloonnorm en daarmee de aanpassing van de fiscale begrenzing wordt gemaakt, vinden wij zorgelijk. In de praktijk blijken veel mensen al moeite te hebben om een goed pensioen op basis van de eindloonnorm op te bouwen. Denk hierbij aan oorzaken als baanwisseling, werkeloosheid en echtscheiding. Met een jaarlijks lagere opbouw zal het nog moeilijker worden om een eventuele pensioenbreuk te dichten. Mede omdat de verlaging van de jaarlijks pensioenopbouw ook doorwerkt in de lijfrenteaftrekmogelijkheden. De voorgestelde verdere beperking van het Witteveenkader betekent in ieder geval dat vrijwel alle bestaande regelingen zullen moeten worden aangepast. Het is overigens in het Regeerakkoord niet duidelijk vermeld op welke datum de verdere beperking van de pensioenopbouw doorgang vindt. Budgettair zijn de opbrengsten in 2015 opgenomen. Maar wij vinden het meer voor de hand liggen dat de reeds aangenomen Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd wordt aangepast. In dat geval zal de beperking per 1 januari 2014 ingaan. De beperking van de lijfrenteopbouw heeft tot gevolg dat het maximum inkomen waarover lijfrenteaftrek kan plaatsvinden wordt beperkt tot € 100.000. Ook de formule van de jaarruimte zal worden aangepast en de jaarlijkse dotatie aan de oudedagsreserve (FOR) zal evenredig verminderen.
WW en ontslag Arbeidsmarkt en herziening van het ontslagstelsel De maatregelen met betrekking tot de arbeidsmarkt en de herziening van het ontslagstelsel zijn gericht op een snelle doorstroming van oude baan naar nieuwe baan. Met een zo kort mogelijke terugval op een uitkering. Gekozen is voor maatregelen om ontslagvergoedingen te beperken en de introductie van een transitiebudget. In de sociale zekerheid wordt de WW, IOAW en IOW aangepast.
Ontslagrecht Om een werknemer te kunnen ontslaan moeten werkgevers vanaf 1 juli 2014 een preventieve ontslagtoets in de vorm van een adviesaanvraag bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) indienen. De route via de kantonrechter vervalt. Het UWV toetst binnen vier weken aan nauwkeurig omschreven criteria of de werkgever een goede reden heeft. Bijvoorbeeld bedrijfseconomische- of organisatorische redenen of individuele redenen als disfunctioneren. De rechter kan achteraf beoordelen of de toets door het UWV goed is uitgevoerd. De preventieve UWV-toets vervalt als in de CAO is voorzien in een qua inhoud en snelheid vergelijkbare procedure.
Transitiebudget en ontslagvergoedingen Werknemers hebben bij ontslag recht op de bestaande wettelijke opzegtermijn van één tot vier maanden. Daarnaast is de werkgever bij onvrijwillig ontslag of het niet verlengen van een tijdelijk contract van minstens een jaar een vergoeding verschuldigd in de vorm van scholing. Dit wordt het transitiebudget genoemd. De omvang van dit budget bedraagt een kwart maandsalaris per dienstjaar met een maximum van vier maandsalarissen. Alleen als de rechter een ontslag onterecht vindt of in hoofdzaak aan de werkgever te wijten, kan hij een vergoeding toekennen. De ontslagvergoeding bedraagt dan maximaal een half maandsalaris per dienstjaar, met een maximum van € 75.000. Er is geen mogelijkheid tot hoger beroep. Het financiële voordeel dat werkgevers hierdoor hebben, wordt verrekend met een verhoging van de WW-premie. Mogelijk wordt de WW-premie dan gedifferentieerd op basis van criteria van goed werkgeverschap. Werkgevers hoeven niet meer zes maanden aan de ww-uitkering mee te betalen, zoals eerder voorgesteld.
Werkloosheidswet (WW) De duur van de WW-uitkering wordt maximaal 24 maanden: 12 maanden gerelateerd aan het laatstverdiende loon en 12 maanden gerelateerd aan 70% van het wettelijk minimumloon. In de eerste tien jaar bouwen werknemers per gewerkt jaar één maand WW-recht op, daarna een halve maand per gewerkt jaar. Reeds opgebouwd arbeidsverleden van vóór 2014 wordt, binnen het maximum van de nieuwe systematiek, gerespecteerd.
Oudere werklozen Voor 55-plussers die ontslagen worden, gaat de Inkomensvoorziening voor Oudere Werklozen (IOW) gelden. Deze wet geeft oudere werklozen na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering van doorgaans 70% van het minimumloon tot het 65ste jaar. Daarbij geldt geen partner- of vermogenstoets maar wel een sollicitatieplicht en een kortingsregeling bij ander inkomen. De Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze werknemers (IOAW) vervalt in 2014.
Ons commentaar Veel van deze maatregelen zijn al genoemd in de Beleidsnotitie van de minister van Sociale Zaken. Uitgangspunt blijft het beperken van ontslagvergoedingen en het stimuleren van het vinden van nieuw werk. Vanaf halverwege 2014 lijken nog drie ontslagvergoedingen mogelijk: ■ een vergoeding als het UWV (of de eigen werkgever) het ontslag ten onrechte heeft goedgekeurd; ■ een overschot uit het transitiebudget; of ■ in de arbeidsovereenkomst of cao opgenomen vertrekvergoedingen. Gelet op de aangekondigde maatregelen zal de behoefte om zelf te voorzien in ontslagbescherming naar verwachting toenemen. Bij werknemers, maar ook bij werkgevers kan nu meer dan in het verleden de behoefte bestaan om afspraken over ontslagvergoedingen in bijvoorbeeld de CAO op te gaan nemen. Wat deze maatregelen gaan betekenen voor goudenhanddrukrekeningen en -verzekeringen is nog niet duidelijk. Ontslagvergoedingen blijven bestaan, maar de door werkgevers uit te keren bedragen zullen naar verwachting (veel) lager zijn. Dit zal mogelijk een grote impact hebben op het volume van de goudenhanddrukkoopsommen.
Overige maatregelen Vitaliteitssparen De vitaliteitsregeling gaat definitief niet door. Dit was al bekend gemaakt in het Deelakkoord, maar het wordt nu bekrachtigd in het Regeerakkoord. Het Regeerakkoord geeft niet aan wat gaat gebeuren met de levenslooptegoeden en het overgangsrecht van de levensloopregeling.
Ons commentaar De vitaliteitsregeling was voorgesteld als een opvolger van de levensloopregeling en als een soort vervanger van de spaarloonregeling. Zowel de spaarloonregeling als de levensloopregeling is op 1 januari 2012 afgeschaft. Voor mensen die op 31 december 2011 een levenslooptegoed van minder dan € 3.000 hadden, betekent het schrappen van de vitaliteitsregeling dat de wettelijke mogelijkheid om eenmalig het levenslooptegoed in 2013 zonder belastingheffing om te zetten in vitaliteitssparen ook wordt geschrapt. Het gevolg hiervan is dat het levenslooptegoed op 31 december 2013 belast is als loon. Hoe de verdere afwikkeling daarvan plaatsvindt, is niet bekend. Dat levert dus in onze ogen geen duidelijkheid op voor de levensloopuitvoerders. Maar het geeft vooral onzekerheid voor de mensen die een levenslooprekening of -verzekering aanhouden. Voor mensen die op 31 december 2011 een levenslooptegoed van € 3.000 of meer hadden, geldt overgangsrecht. Op grond van dit overgangsrecht kan deze groep doorgaan met levensloopsparen tot aan hun 65e jaar of de eerdere pensioeningangsdatum. Met de komst van de vitaliteitsregeling zou deze groep het levenslooptegoed echter ook zonder belastingheffing kunnen omzetten naar vitaliteitssparen. Daarna kan het saldo (al dan niet in delen) in de loop van de tijd belast, maar zonder nader omschreven bestedingsdoel, opgenomen worden. Deze mogelijkheid komt dus, zoals het er nu naar uitziet, ook te vervallen. In de behandeling van het Belastingplan 2013 heeft de staatssecretaris van Financiën Kamervragen over deze aspecten beantwoord. Zo heeft hij geopperd dat gedacht kan worden aan het bieden van een eenmalige bestedingsvrije opnamemogelijkheid van het levenslooptegoed en om deze opname te stimuleren zou in 2013 dan slechts over 80% van de opname loonbelasting geheven worden. Ook geeft hij in overweging
om het overgangsrecht voor levensloopregelingen te beperken in tijd. Hierdoor heeft de staatssecretaris in onze ogen het overgangsrecht ter discussie gesteld. Het is jammer dat in het Regeerakkoord hier geen uitspraak over is gedaan. Mensen die vallen onder het overgangsrecht verkeren naar onze mening nu toch ook in enige onzekerheid.
Assurantiebelasting naar 21% Het tarief van de assurantiebelasting wordt per 1 april 2013 verhoogd naar 21%. Het overgangsrecht wordt zo vormgegeven dat het nieuwe tarief van 21% van toepassing is op premies voor zover die betrekking hebben op een verzekerde periode van na 31 maart 2013. Dit is ongeacht wanneer deze premies betaald zijn.
Ons commentaar Op grond van de voorgenomen overgangsregeling moet bepaald worden of een premie betrekking heeft op een verzekerde periode tot en met 31 maart 2013 of daarna. In het eerste geval is de premie belast tegen een assurantiebelastingtarief van 9,7% en in het laatste geval tegen 21% assurantiebelasting. Heeft de premie betrekking op beide periodes, bijvoorbeeld jaarpremie, dan zal de premie pro rata gesplitst moeten worden over beide periodes. Met het huidige voorstel wordt anticiperend gedrag op de verhoging van het assurantiebelastingtarief naar 21%, zoals het vooruitbetalen van premies om het assurantiebelastingtarief van 9,7% te benutten, uitgesloten.
Afschaffen aftrekbaarheid provisies Met deze maatregel vervalt de aftrekbaarheid van de advieskosten van tussenpersonen voor lijfrenten en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Deze maatregel hangt samen het provisieverbod dat op 1 januari 2013 ingaat.
Ons commentaar Hoewel de geluiden over het vervallen van de aftrekbaarheid van provisie steeds sterker werden, is met deze maatregel eventuele onzekerheid hierover weggenomen. Dit betekent dat de advieskosten die adviseurs in rekening brengen bij klanten voor lijfrenteadvies en/of advies over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, niet langer aftrekbaar zijn door die klanten. Dit maakt het advies duurder voor de klant en kan gevolgen hebben voor de vraag naar (advies over deze) producten.
Maatregelen Bankensector De Wet Bankenbelasting is recent in werking getreden en het eerste heffingsmoment ligt inmiddels achter ons. Het Lenteakkoord heeft het tarief van de Bankenbelasting verdubbeld waardoor de opbrengst € 600 miljoen per jaar bedraagt in plaats van de eerder begrootte € 300 miljoen. In het vervolg op de Wet Bankenbelasting en het Lenteakkoord worden in het Regeerakkoord voorstellen gedaan die moeten leiden tot een fundamentele hervorming van de bankensector. Het Regeerakkoord onderschrijft dat een gezonde financiële sector onontbeerlijk is voor sterke en gezonde Nederlandse economie.
In het Regeerakkoord worden maatregelen voorgesteld die excessen binnen de financiële sector moeten voorkomen. De bonussen van bankmedewerkers worden in het Regeerakkoord beperkt tot 20% van het vaste salaris en het kabinet is voornemens het groeipad voor het verhogen van de door Banken aan te houden kapitaalbuffers naar voren te halen (Basel III). Ook houdt het Regeerakkoord rekening met consumenten door ze te beschermen tegen ondoorzichtige financiële producten en risicovolle beleggingen. Zo zullen spaartegoeden beschermd gaan worden tegen risicovol bankieren en krijgen banken een wettelijke zorgplicht.
Ons commentaar De gedachte achter de Bankenbelasting is dat Banken mede ten grondslag hebben gelegen aan de financiële crisis en daarom een deel van de kosten daarvan op zich moeten nemen. Daar waar de Bankenbelasting is geïnspireerd op het verleden en een budgettaire karakter heeft, is het Regeerakkoord toekomstgericht. Het Regeerakkoord heeft tot doel een fundamentele verandering teweeg te brengen in de (Nederlandse) bankensector. De enkelvoudige maatregelen lijken bij te dragen aan een evenwichtigere sector waar excessen tot een minimum worden ingeperkt. De vraag is of de samenhang tussen de maatregelen voldoende aanwezig is om het uiteindelijke doel te bereiken. Daarnaast kunnen de maatregelen de concurrentiepositie van Nederlandse banken ten opzichte van hun buitenlandse collega's schaden.
Diverse overige maatregelen ■ De zorgtoeslag wordt afgeschaft. De zorgpremie en het eigen risico worden inkomensafhankelijk. ■ Ter compensatie van de afschaffing van de zorgtoeslag worden de belastingtarieven van de derde en vierde schijf in 2014 verlaagd met 4,05%. ■ In 2014 wordt het maximum van de arbeidskorting verhoogd met € 125. Deze neemt toe tot € 500 per werkende per jaar in 2017 en daarna. ■ De ouderschapsverlofkorting en de aftrek voor levensonderhoud kinderen worden afgeschaft. ■ De fiscale alleenstaande ouderkorting en de aanvullende alleenstaande ouderkorting worden afgeschaft. ■ De voorgenomen verhoging van de vrije ruimte van 0,1% in de werkkostenregeling per 2013 wordt met het Regeerakkoord teruggenomen. De vrije ruimte, dat is het bedrag waarover de werkgever geen loonbelasting hoeft te betalen voor verstrekkingen en vergoedingen aan het personeel, bedraagt dus per 1 januari 2013 1,5% van de fiscale loonsom. ■ De fiscale reiskostenaftrek blijft bestaan. De forenzenbelasting gaat definitief niet door. Ook de kilometerheffing is van de baan. Woon-werkverkeer blijft hierdoor onbelast tot € 0,19 per kilometer. En voor de auto van de zaak blijven woon-werkkilometers als zakelijk aangemerkt. (Bron: Regeerakkoord, 29 oktober 2012)
Disclaimer Deze nieuwsbrief is een uitgave REAAL. De inhoud is met zorg samengesteld door Fiscale Zaken van SNS REAAL en de redacteur van REAAL. Aan de inhoud kunnen geen rechten worden ontleend.