Eerste Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1989-1990
1
Nr. 190
21 300 V
Hoofdstuk V (Ministerie van Buitenlandse Zaken) voor het jaar 1990; Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten (m.u.v. het onderdeel Ontwikkelingsamenwerking)
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN 1 Vastgesteld 28 maart 1990 Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende vragen. Bij het opstellen van dit verslag werd zoveel mogelijk de indeling van de Memorie van Toelichting gevolgd. Vrede en Veiligheid De leden van de C.D.A.-fractie merkten op dat de te voorziene veranderingen op veiligheidsgebied in Europa zich zoveel mogelijk op stabiele wijze moeten kunnen voltrekken. De instelling van een permanent forum voor overleg tussen de tweede bondgenootschappen in Oost en West, zoals onder meer ook bepleit door de Adviesraad Vrede en Veiligheid in zijn advies «Verandering en Verankering, Perestrojka en Europese Veiligheid» (blz. 157 en 167), behoort daarbij tot een van de elementen die de stabiliteit in Europa kunnen bevorderen. Gezien de snelheid waarmee veranderingen in Midden– en Oost-Europa zich voltrekken is spoedige meningsvorming over dit onderwerp van belang.
1
Samenstellmg Kruisinga (CDA), Bos-Beernink (CDA), Zijlstra (CDA), Baarveld-Schlaman (PvdA) (voorzitter), Redemeijer (PvdA), Van de Zandschulp (PvdA), Van Boven (VVD), Van der Werff (VVD), Glastra van Loon (D66), Barendregt (SGP), Vogt (Groen Links), Schuurman (RPF) en Van der Jagt (GPV).
012582F ISSN0921 7363 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1990
1. Wat is het standpunt van de regering op dit punt? 2. Is dit onderwerp ooit in NAVO-kader aan de orde geweest? 3. Zou een dergelijk forum kunnen uitgroeien tot een collectief Europees veiligheidsstelsel of een pan-Europees veiligheidssysteem? 4. Vervolgens stelden deze leden de vraag welke vertrouwen– en veiligheidsbevorderende maatregelen (waarvan op blz. 16 in de Memorie van Toelichting sprake is) zijn thans bilateraal afgesproken met Polen en Hongarije op het niveau van de minister van Defensie en op het niveau van de Chef Defensiestaf? 5. Wat zijn de verdere plannen op dit gebied? 6. Is de regering voornemens ook met andere landen tot nadere bilaterale afspraken te komen? De leden van de fractie van D66 wensten zich bij deze vragen betref– fende de veiligheidbevorderende maatregelen aan te sluiten.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 V, nr. 190
De leden van de P.v.d.A.-fractie vestigden er de aandacht op dat in de Inleiding (blz. 8) gesteld wordt: «In de Nederlandse visie zal de Unie, die de EG-landen zich ten doel hebben gesteld, uiteindelijk ook een volwaardige veiligheidsdimensie moeten omvatten. Zeker zolang de Europese Politieke Samenwerking (EPS) op veiligheidsgebied aan beper– kingen onderhevig is, kornt de West-Europese Unie (WEU) in dit opzicht een belangrijke rol toe». 7. Op grond hiervan stelden zij de vraag of mede hierom uitbreiding van de WEU vermeden zou moeten worden. In aansluiting hierop zouden zij gaarne vernemen of de regering zich voor de verder gelegen toekomst een Europese veiligheidsorganisatie kan voorstellen die een «groot» Europa omvat en met de beide supermachten een gelijkwaardige veilig– heidsrelatie onderhoudt. De leden van de C.D.A.-fractie stelden vast dat in de Memorie van Toelichting (blz. 14) ten aanzien van de zgn. Tweede Mand van de CVSE in het kader van het Nederlandse initiatief ter stimulering van het toerisme tussen Oost en West tussen haakjes de «afschaffing van administratieve belemmeringen» wordt vermeld. In tegenspraak hiermee zijn de klachten over de wachttijden bij de verstrekking via visa aan Oost/Middeneuropese burgers. Ook de Adviesraad Vrede en Veiligheid stelt in zijn advies 6 «Verandering en Verankering. Perestrojka en Europese Veiligheid» (blz. 155 en 158): «het verdient aanbeveling de verstrekking van visa aan Oosteuropese burgers te vergemakkelijken». 8. Hoe is de situatie thans op het gebied van de visa-verstrekking? 9. Valt er een verbetering te verwachten? 10. Wat is de invloed van veiügheidsaspecten op de wachttijd bij visumaanvragen? 11. Is het juist dat de wachttijd voor een Nederlands visum langer is dan bij de andere NAVO-landen? 12. Is er op dit gebied samenwerking in NAVO, WEU, EEG of BENELUX-verband? 13. Ten aanzien van het vraagstuk van de non-proliferatie vroegen de leden van de P.v.d.A.-fractie of in document 21 300 V-nr. 51 (blz. 3 in de laatste regel van 8 en 9) in plaats van «de Kamer» mag worden gelezen «het Parlement»? Mondiale Samenwerking en Vraagstukken betreffende afzon– derlijke regio's Verenigde Naties 14. De leden van de P.v.d.A.-fractie stelden de vraag welk beleid wordt gevoerd om Nederlanders bij de V.N. in hoge functies geplaatst te krijgen? 15. Waarom heeft Nederland - zo vroegen zij vervolgens - de V.N. «Convention on the elemination of all forms of discrimination against women» nadat het in 1980 getekend werd, nog niet geratificeerd? De leden van de D66-fractie wensten zich bij deze vraag aan te sluiten. Europa 16. De leden van de C.D.A.-fractie stelden de vraag - in het geval de «2 plus 4» formule inzake de Duitse eenwording wordt aangevuld met de «2 plus 9» formule - welke dan de meest essentiële onderwerpen zijn die door de negen buurlanden van de Bondsrepubliek en de DDR, en door Nederland in het bijzonder, ter bespreking zullen worden ingebracht?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 V, nr. 190
17. Is het de bedoeling dat de bilaterale verdragen die thans door de EG met Oost-Europese landen worden gesloten t.z.t. in een soort koepel– verdrag worden bijeengebracht? 18. Zijn er reeds gedachten ontwikkeld in welke richting de samen– werking zich zal dienen te ontwikkelen, b.v. in die van een Vrijhandels-associatie? 19. Is naar de mening van de minister de EG voldoende geëquipeerd om de hulp aan de Oost-Europese landen te coördineren en verder te begeleiden? Zo neen, zijn er mogelijkheden om op korte termijn de EG op dit punt te versterken? 20. Zijn er - gezien de bijzondere verhouding tussen de Duitse mark en de Nederlandse gulden - bepaalde Nederlandse verwachtingen, in positieve of negatieve zin, bij de totstandkoming van een monetaire en economische unie tussen de beide Duitslanden? 21. Kan - zo vroegen tenslotte de leden van de C.D.A.-fractie - aan de Benelux nog enige invloedrijke betekenis worden toegekend op de ontwikkelingen in EG-verband en tussen Oost– en West-Europa? Zo ja, kan de minister dit nader aangeven? 22. In aansluiting op een zo juist hiervoor door de leden van de C.D.A.-fractie gestelde vraag zouden de leden van de P.v.d.A.-fractie gaarne vernemen welke «nuttige rol» de regering nog ziet voor de Benelux en hoe deze rol practisch wordt ingevuld. 23. Hoe verhoudt zich de opvatting van de regering omtrent de Benelux met de uitspraken van de Belgische minister-president, dat de Benelux volledig in het slop zit? Vervolgens merkten de hier aan het woord zijnde leden op dat in document 21 300 V nr. 51 (blz. 6 sub 24) de minister antwoordt dat de nauwere samenwerking met Oost-Europa in de toekomst onder meer zal bestaan uit uitbreiding van de culturele betrekkingen, met de aankon– diging «De Nederlandse regering is voornemens voor de komende jaren aanzienlijke bedragen, zowei bilateraal als multilateraal ter beschikking te stellen». 24. Kan zal worden aangegeven hoe de verdeelsleutel tussen «opleiding en training», «economische contacten» en «culturele betrek– kingen» (de terreinen waaraan gedacht wordt) zal zijn? Ook de leden van de V.V.D.-fractie wensten een aantal vragen met betrekking tot het Duitse vraagstuk te stellen. Zij merkten op dat zowel in de betrekkingen tussen de beide Duitse staten als ten aanzien van de stad Berlijn nog veel geregeld moet worden. 25. Kunnen de bewindslieden een inzicht geven in deze materie? 26. Welke onderwerpen zullen per verdrag geregeld moeten worden? Vervolgens wensten deze leden - evenals de leden van de C.D.A.-fractie hiervoor– nader in te gaan op de gevolgen van de Duitse monetaire unie voor de BRD-economie en de met haar verbonden Neder– landse economie. 27. Hoe zien de bewindslieden deze gevolgen? 28. Welke gevolgen zal het een en ander hebben voor de DM en de daaraan gekoppelde gulden? 29. Welke zijn die bij uitbreiding voor de EMS? 30. Hoe waardeert de minister de maatregelen (en de gevolgen daarvan) die nodig zijn bij het invoeren van de Duitse monetaire Unie, zoals vermeld in het CPB-werkdocument nr. 34 (overbrugging inkomens– verschillen, koers DM/Oostmarkt, investeringsstroom richting DDR)? 31. De leden van de fractie van D66 stelden de vraag hoe de minister zijn recent bezoek aan Polen gewaardeerd heeft. 32. Hoeveel hulp wordt er aan Polen verstrekt en in welke vorm?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 V, nr. 190
33. Hoe staat het met de culturele betrekking tussen Nederland en Polen? De leden van de C.D.A.-fractie sloten zich bij deze vragen aan. Het lid van de G.P.V.-fractie merkte op dat met spanning wordt uitgezien naar het samengaan van BRD en DDR. Een brandende kwestie is of het ene Duitsland al of niet lid van de NAVO blijft. Een neutraal Duitsland is geen gewenste situatie Een overstap van de DDR naar de NAVO zal het Warschaupact en de positie van president Gorbatsjov onder zware druk zetten. 34. Welke visie heeft de regering hierop? 35. Is het mogelijk dat de NAVO en het Warschaupact gemeenschap– pelijk tot een oplossing van dit netelige vraagstuk komen? Vervolgens stelde het hier aan het woord zijnde lid dat het uitroepen van de onafhanekelijkheid van Litouwen volkenrechtelijke consequenties heeft. 36. Wanneer acht de regering de tijd gekomen om Litouwen te erkennen en diplomatieke relaties aan te gaan? Midden– Oosten 37. De leden van de C.D.A.-fractie vroegen of er nog EG-initiatieven te verwachten zijn inzake de situatie in het Midden-Oosten. In dat verband dachten zij aan de eindeloze strijd in Libanon, alsook aan de spanningen in Israël naar aanleiding van het Amerikaanse vijf-punten initiatief. Hierop aansluitend merkte het lid van de G.P.V.-fractie op dat de situatie in het Midden-Oosten, met name in Israël weinig hoopvol is. De regeringscrisis in Israël is een bewijs van de innerlijke verdeeldheid van Israël als het gaat om de dialoog met het Palestijnse volk. 38. Ziet de regering, zo mogelijk in Europees verband, een mogelijkheid om druk uit te oefenen op Israël om het voorstel van minister Baker positief te benaderen? Latijns-Amerika Het lid van de G.P.V.-fractie stelde vast dat van Nederlandse zijde reikhalzend wordt uitgezien naar de uitvoering van een fiscaal en monetair aanpassingsprogramma. 39. Wat houdt het fiscale onderdeel van dit programma in? De controverse tussen Bouterse en Brunswijk - zo merkte hij vervolgens op - blijft voortbestaan. Meer dan de indruk bestaat dat de Surinaamse regering geen grip heeft op het militaire apparaat. Het gevolg is: nationale instabiliteit en internationaal weinig vertrouwen in de ontwikkeling van Suriname. 40. Deelt de regering deze mening? Europese Samenwerking
In communautair verband De leden van de C.D.A.-fractie stelden vast dat in de Memorie van Toelichting (blz. 30) wordt vermeld dat de doelstelling van voltooiing van de interne markt per ultimo 1992 onverkort wordt gehandhaafd. 41. Kan enig inzicht worden geboden hoe het staat met de voorbe–
Eerste Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 V, nr. 190
reiding van de circa 40% van de wetboek-voorstellen die nog niet zijn omgezet in richtlijnen e.d.? 42. Kan aangegeven worden hoe het staat met de uitvoering van moeilijkere dossiers zoals de fiscaliteit en het transport (de cabotage)? 43. Welke voortgang is geboekt en welke obstakels liggen er nog? Op bladzijde 34 van de Memorie van Toelichting wordt de wederzijdse reciprociteit aangegeven in het kader van openheid en «national treatment». 44. Hoe staat het nu met de voorbereiding in GATT-kader? 45. Accepteert de U.S.A. de reciprociteit en in welke mate is Super 301 (Trade Omnibus) in de praktijk een belemmerende factor hierbij? De verkiezingsuitslag in de DDR zal naar verwachting leiden tot een snellere Duits-Duitse eenheid. 46. Wat kunnen de effecten zijn voor de Europese Gemeenschap, bijvoorbeeld voor wat betreft de begroting, de fondsen van de EG, het GLB; welke uitzonderingsbepalingen liggen in de rede voor de DDR? 47. Wat zal er gebeuren met producten uit de COMECON die toegang hebben tot de DDR en daarmee indirect tot de EG? 48. In hoeverre zullen de relaties tussen EG en COMECON worden bevroren, omdat COMECON-activiteiten en EG-activiteiten niet met elkaar verenigd kunnen worden vanwege principiële verschillen in uitgangspositie (cfr. ruilhandel, geen convertibele valuta) etc.? 49. Betekent dat dat er sprake zal zijn van een tweevoudig proces, nl. enerzijds omvorming van de COMECON en anderzijds gedifferentieerde associatieverdragen tussen EG en daarvoor in aanmerking komend Oost-Europees COMECON-land? 50. Vervolgens stelden de leden van de C.D.A.-fractie de vraag wat de stand van voorbereiding van de EMU is? 51. Streeft de Nederlandse regering naar 1 of naar 2 IGC's? 52. Welk oordeel heeft de regering ten aanzien van het rapport van de heer Martin over de Intergouvernementele Conferentie en de strategie van het Europees Parlement voor de Europese Unie? (Doc. A3/47/90 d.d. 27/02/90). 53. Zal de Nederlandse regering bevorderen dat de punten genoemd onder punt 3 van dit document ook daadwerkelijk op de IGC-agenda worden geplaatst? 54. Zal de Nederlandse regering daarbij ook tevens aandringen dat de culturele paragraaf erbij wordt betrokken? 55. Hoe staat het met de voorbereiding van het Akkoord van Schengen? 56. Zijn er vorderingen geboekt in de periode vanaf december j.l.? 57. In hoeverre blijft de vrijheid van personenverkeer een belangrijke peiler van de EG? 58. Hoe kijkt de Nederlandse regering in het licht van een snelle verenging van de beide Duitslanden een tegen het Oostenrijkse verzoek lid te worden van de EG? 59. In hoeverre beïnvloedt de Duitse vereniging ook de relatie tussen de EFTA-landen en de EG? Een van de grote problemen in Europa is op dit moment de stroom van migranten. 60. Kunnen in EG-verband in de komende tijd nieuwe initiatieven op dit terrein worden verwacht, in het licht van de stagnatie van Schengen? 61. Zal het etnische vraagstuk in Europa deel gaan uitmaken van bijvoorbeeld de Helsinki-onderhandelingen? 62. Kan enig inzicht worden geboden hoeveel personen de Sowjet-Unie in 1989 hebben verlaten en wat hun bestemming was?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 V, nr. 190
Tenslotte merkten de hier aan het woord zijnde leden op dat de Europese Gemeenschap haar economische voltooiing nadert. Parallel daarmee treedt het proces in werking van de vermindering van de mogelijkheden een zelfstandige buitenlandse politiek te voeren. 63. Welke consequenties voorziet de minister voor het functioneren van het corps diplomatique? 64. In hoeverre is thans reeds sprake van regulier EG-overleg en hoe kwalificeert de minister dat overleg? Vervolgens merkten de leden van de V.V.D.-fractie op dat allerwegen de indruk ontstaat dat als gevolg van de mogelijke Duitse hereniging en de overige ontwikkelingen in Oost-Europa het momentum voor Europa 1992, m.a.w. de creatie van de interne markt, verloren dreigt te gaan c.q. is gegaan. 65. Kan worden medegedeeld hoe de voltooiing van de interne markt sedert 9 november 1989 in feite verloopt? 66. Verwacht de minister inderdaad dat de voltooiing per 31 december 1992 een feit zal zijn? 67. Vervolgens verzochten zij om een beschouwing over de concurren– tiepositie van de Nederlandse industrie in de interne markt en ten opzichte van de VS en Japan. 67a. Tenslotte vroegen deze leden welke de stand van zaken met betrekking tot het Europese fusiecontrolebeleid is? 67b. Zullen fusies worden getoetst op nationale of Europese schaal? Raad van Europa 68. De leden van de C.D.A.-fractie vroegen of naar de mening van de minister het budget van de Raad van Europa voldoende is om de zich uitbreidende taken - o.a. gezien de toetreding van Oost-Europese landen - naar behoren te vervullen? 69. Vervolgens stelden de leden van de P.v.d.A.-fractie de vraag of de indruk bestaat dat er verbetering zit in de samenwerking tussen Raad van Europa en de EG sinds de Politieke Verklaring van 5 mei 1989. De leden van de V.V.D.-fractie brachten in herinnering dat de minister destijds in antwoord op in de Eerste kamer gestelde vragen (zie doc. 20 800 V, Eerste Kamer nr. 170d, blz. 37 sub 150 en 151) betreffende een Europese culturele «grondwet», zich uitsprak voor een open conventie van de Raad van Europa waartoe ook de Europese Gemeen– schap als zodanig zou toetreden. 70. Zij zouden gaarne vernemen waarom de bewindsman voor deze opzet met een collectief optreden van de EG koos? 71. Heeft de intentie van het vorige kabinet c.q. van de huidige bewindslieden al tot resultaat geleid en zo ja, met welk effect? 72. Naar aanleiding van het antwoord nr. 158 in zo juist genoemd document stelden de hier aan het woord zijnde leden de vraag of de regering een verschil in mentaliteit en aanpak van culturele aangelegen– heden tussen EG en Raad van Europa ziet? Mensenrechten De leden van de C.D.A.-fractie stelden vast dat het thema van de mensenrechten sterk vervlochten is geraakt in discussies over de buiten– landse politiek. 73. In hoeverre wordt dit begrip in de practische buitenlands-politieke opstelling gehanteerd? 74. Welke normen zijn ontwikkeld om schending vast te stellen?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 V, nr. 190
75. Moet bijv. bij het verlenen van steun of hulp deze norm worden toegepast? Vervolgens merkten deze leden op dat de jongste ontwikkelingen in Zuid-Afrika hoop lijken te bieden op de afschaffing van de apartheidspo– litiek. 76. Op welke wijze zou dit proces het beste ondersteund kunnen worden? 77. Wil de minister met name de vraag beantwoorden wanneer hij het moment acht gekomen om de economische en culturele boycot te beëin– digen en de betrekkingen te normaliseren? Zich aansluitend bij deze vragen stelde het lid van de G.P.V.-fractie vast dat het moedige beleid van De Klerk veel tegenwerking ondervindt van een deel van de blanke bevolking. Zijn positie kan versterkt worden indien vanuit het buitenland bemoedigende signalen komen. 78. Is de regering bereid om die signalen te geven? 79. De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen ter aanvulling van een door de leden van de C.D.A.-fractie hiervoor zo juist gestelde vraag of het mensenrechtenbeleid nog als instrument in de buitenlandse politiek wordt gebruikt en zo ja, hoe? 80. Op welke wijze speelt Nederland in op hoopvolle ontwikkelingen ten aanzien van de eerbiediging van mensenrechten? Vervolgens verheugden zij zich over de mededeling in de Memorie van Toelichting (blz. 57) dat «Bij alle passende gelegenheden dringt Nederland er op aan dat die lidstaten die nog geen partij zijn bij het Zesde Protocol inzake de afschaffing van de doodstraf, alsnog tot spoedig ratificatie overgaan. 81. Waarom heeft Nederland dan echter het Zevende Protocol «to the convention for the protection of human rights and fundamental freedoms» wel getekend (1984) maar niet geratificeerd? De leden van de D66-fractie wensten zich bij deze vraag aan te sluiten. 82. Naar aanleiding van de mededeling dat het Europese Verdrag ter Voorkoming van Foltering en Onmenselijke of Onterende behandeling of Bestraffing in werking is getreden, stelden deze leden de vraag hoe de commissie is samengesteld die inspecties moet uitvoeren? 83. Hebben er al inspecties plaats gevonden? De leden van de fractie van Groen Links wensten eveneens een aantal vragen te stellen betreffende de mensenrechten. In Indonesië zijn enkele malen doodvonnissen voltrokken bij mensen die meer dan 20 jaar geleden - bij processen waarbij nauwelijks van het begrip «eerlijk» sprake was - ter dood werden veroordeeld. De Neder– landse regering heeft daarbij weliswaar haar afschuw uitgesproken en de laatste keer heeft de minister van Ontwikkelingssamenwerking zelfs enkele sancties gebruikt, maar werkelijke veroordeling blijft achterwege. 84. Is het niet gewenst sterkere afkeuring van deze gang van zaken te laten blijken? De Marokkaanse regering bemoeit zich zeer intensief met haar «onderdanen» die (o.a.) in Nederland wonen. Zo wordt sterke druk op hen uitgeoefend om geen gebruik te maken van het stemrecht dat zij bij het gemeenteraadsverkiezingen kunnen hebben. 85. Acht de minister dit acceptabel en zo niet bereidt hij stappen voor?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 V, nr. 190
De Turkse regering heeft (blijkbaar) haar ambassadeur opdracht gegeven hier geboren kinderen die een Nederlandse naam hebben niet in het (Turkse) paspoort van de ouders bij te schrijven. De Nederlandse ambtenaren bij de gemeentelijke bevolkingsregisters maken daar mensen van Turkse nationaliteit op attent. 86. Moet deze situatie niet in strijd worden geacht met de Neder– landse vrije opvattingen? Erger nog is diezelfde regel van de Turkse regering voor hier geboren kinderen die een koerdische naam krijgen. Ook zij worden niet in het Turkse paspoort bijgeschreven. 87. Hoe denkt de minister over deze zaak? Acht hij het trouwens in overeenstemming met democratische normen dat de rechten van de koerdische minderheid voortdurend met voeten getreden worden, tot genocide toe? Indien daarop een ontkennend antwoord mocht worden gegeven, is de minister dan bereid scherpe protesten daaromtrent te laten horen bij de Turkse regering? Het lijkt de fractie van Groen Links niet voldoende als de minister deze zaak afdoet met een opmerking die er op neer komt dat dat binnenlandse aangelegenheden zijn van Turkije. Immers Turkije is als lid van de NAVO en lid van de Raad van Europa meer dan een willekeurig buitenlandse natie. 88. Is de minister na de stappen die de regering in Zuid-Afrika heeft genomen in de goede richting - voor wat betreft de apartheid - er geheel gerust op dat een verder proces daar de goede kant op gaat? Indien daarop bevestigend mocht worden geantwoord, beseft de minister dan, dat er ten aanzien van de afschaffing van de apartheidswetten nog geen sprake is van enige positieve ontwikkeling? Internationale Culturele Samenwerking De leden van de P.v.d.A.-fractie stelden vast dat in de Memorie van Toelichting (blz. 60) wordt medegedeeld dat de betrokkenheid van de Nederlandse overheid primair een ondersteund en bemiddelend karakter heeft. Vervolgens constateerden zij dat op blz. 63 (Voorlichting Buitenland) een groot aantal activiteiten worden genoemd (o.a. Floriade in Zoetermeer en Sportbrochure). 89. Hoe zijn in de nieuwe directie de verantwoordelijkheden ten aanzien van de inhoud van de culturele samenwerking geregeld? 90. Wordt voor de documentaire tentoonstelling over de geschiedenis van de geneeskunde in Nederland een bijdrage gevraagd van het minis– terie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (21 300-V, nr. 51, blz. 25)? De leden van de V.V.D.-fractie vroegen aandacht voor het toenemend aantal internationale gevallen van roofen illegale handel van kunst en cultureel erfgoed, zowel binnen de EG als in andere continenten (waarvan de phallische grafmonumenten in Madagascar een recent voorbeeld geven). 91. Is de regering in dit verband van mening dat haast is geboden met het Unesco-verdrag ter zake (verg. 21 300-V, nr. 78 lijst I 17-11-'70)? 92. Welke verdere maatregelen denkt de regering te nemen, c.q. welk verder internationaal effectief overleg te bevorderen? De leden van de D66-fractie die zich bij deze vragen van de V.V.D.-fractie aansloten, gaven te kennen de door hen in het voorlopig verslag (20 800 V, nr. 170b) gestelde vragen over internationale
Eerste Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 V, nr. 190
culturele samenwerking en de antwoorden daarop in de Memorie van Antwoord (20 800 V, nr. 170d) bij het beleidsdebat over hoofdstuk V van de rijksbegroting 1990 te betrekken. Organisatie en Intern Beheer 93. De leden van de P.v.d.A.-fractie, daarin bijgevallen door de leden van de D66-fractie stelden de vraag welke tot nu toe de resultaten van het «Plan van Positieve Actie Vrouwen DBZ 1988-1991» zijn? De voorzitter van de commissie, Baarveld-Schlaman De griffier van de commissie, Sprey
Eerste Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 V, nr. 190