Eerste Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1976-1977
Nr. 40a
14 100 VI
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1977
Vaststelling van hoofdstuk VI (Departement van Justitie) (met uitzondering van het onderdeel Politie) van de rijksbegroting voor het dienstjaar 1977
EINDVERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1 Vastgesteld 31 januari 1977 Nadat het voorlopig verslag der commissie aan de Regering was medegedeeld is van haar ontvangen de navolgende memorie van antwoord. Wetgeving
' Samenstelling: Brongersma (PvdA) (voorzitter), Versloot (PvdA,. Kaulingsfreks (KVP), Letschert (KVP), C. Polak (VVD), Piket (CHU), Diepenhorst (ARP), Boekman (CPN), Agterberg (PPR), Schwarz (D'66), Meuleman (SGP), Maris (BP).
4 vel
Dat binnen de Benelux-Studiecommissie voor de eenmaking van het recht een zekere onvrede heerst, acht ik begrijpelijk. De eenmaking van het recht heeft niet die vlucht genomen, die men daarvan verwacht heeft. Het is niet waar, dat de door de commissie voorgestelde teksten zonder meer ter zijde worden gelegd. Het komt mij echter niet aannemelijk voor, dat de leden van de studiecommissie onbekend zouden zijn met de moeilijkheden die de eenmaking van het recht in de Benelux ontmoet. De vraag, of in deze kabinetsperiode nog de indiening te verwachten is van een of meer door de studiecommissie opgestelde ontwerpen, zal, naar ik veronderstel, niet betrekking hebben op de ontwerpen, welke nog in de commissie in behandeling zijn. Wat de door de studiecommissie voltooide ontwerpen betreft, zijn wetsontwerpen over de agentuurovereenkomst (nr. 11 022 en 13 790), de commorientes (nr. 13 791) en de dwangsom (nr. 13 788 en 13 789) bij de Tweede Kamer aanhangig. De bezwaren, welke in België tegen de op 26 november 1973 ondertekende overeenkomst met gemeenschappelijke bepalingen inzake het boetebeding zijn gerezen, hebben mij er toe geleid voorlopig geen voorstel te doen tot goedkeuring van die overeenkomst. In het twintigste Verslag over de eenmaking van het recht is vermeld, dat de Ministers van Justitie aan de Commissie voor Justitie hebben opgedragen de Belgische voorstellen over koop en ruil en over de nakoming van verbintenissen te bestuderen. Daarmede heeft de Commissie van Justitie nog geen aanvang kunnen maken, omdat die voorstellen nog niet ontvangen zijn. Uit het voorgaande volgt, dat in deze kabinetsperiode geen voorstellen van privaatrechtelijke aard meer kunnen worden ingediend. Over de strafrechtelijke onderwerpen valt het volgende te vermelden. Aan de voorbereiding van de wetten tot goedkeuring en uitvoering van de verdragen betreffende strafrechtelijke executie en overneming van strafvervolging wordt verder gewerkt. De indiening van deze ontwerpen is niet meer in deze kabinetsperiode te verwachten. Zoals uit het twintigste verslag valt
Eerste Kamer, zitting 1976-1977, 14100 hoofdstuk VI, nr. 40a
1
af te leiden, zal geen voorstel tot goedkeuring van het o n t w e r p inzake de bedrogsdelicten w o r d e n gedaan. Het o n t w e r p v o o r een u n i f o r m e w e t over de w e r k i n g van de strafwet naar tijd en plaats is overeenkomstig de beslissing van de Ministeriële W e r k g r o e p voor Justitie o m advies v o o r g e l e g d aan enige adviesinstanties en v o o r t s ter publikatie aangeboden aan de redactie van enige juridische vaktijdschriften, ten einde c o m m e n t a a r van wetenschappelijke zijde te v e r n e m e n . Een voorstel aan de Staten-Generaal zal niet meer in deze kabinetsperiode gedaan kunnen w o r d e n . De g o e d k e u r i n g van het protocol van 11 mei 1974 tot aanvulling en wijziging van het verdrag inzake de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken zal nog in deze kabinetsperiode bij de Staten-Generaal aanhangig kunnen w o r d e n gemaakt. De vraag w o r d t v o o r t s gesteld w a t er geschiedt met de diverse aanbevelingen van de Raad van Europa en of hieraan uitvoering w o r d t g e g e v e n . Zo neen, aan welke niet en w a a r o m niet? De aanbevelingen van het Comité van Ministers h e b b e n , zoals de benam i n g reeds t o t uitdrukking brengt, geen bindend karakter. Zij beogen meestal een o n t w i k k e l i n g o p een bepaald gebied te s t i m u l e r e n , en zijn veelal gesteld in zeer algemeen luidende b e w o o r d i n g e n . Wanneer ten aanzien van een bepaald o n d e r w e r p , w a a r o m t r e n t een aanbeveling bestaat, op nationaal niveau een maatregel van w e t g e v e n d e of andere aard moet w o r d e n getroff e n , v o r m t deze aanbeveling een belangrijk en inspirerend element bij de v o o r b e r e i d i n g daarvan. Gelet echter op de aard van de aanbevelingen is het minder juist o m van «uitvoering» te spreken. Ook op het terrein van m i j n d e p a r t e m e n t w o r d e n aanbevelingen ter harte g e n o m e n . Zo heeft - op privaatrechtelijk gebied - Resolutie (72) 8 betreffende de bescherming van de c o n s u m e n t tegen misleidende reclame een rol gespeeld bij het opstellen van w e t s o n t w e r p 13 611 h o u d e n d e regelen o m trent de privaatrechtelijke b e s c h e r m i n g tegen misleidende reclame. Deze aanbeveling is dan ook als bijlage gevoegd bij de m e m o r i e van toelichting op het w e t s o n t w e r p . Op strafrechtelijk gebied kan onder meer g e n o e m d w o r d e n Resolutie (76) 10 betreffende alternatieve straffen. Deze maakt deel uit van het studiemateriaal van de c o m m i s s i e alternatieve strafrechtelijke sancties. Tenslotte kan er nog op w o r d e n gewezen dat een i m p u l s o m friet de aanbevelingen van de Raad van Europa rekening te houden daarin is gelegen dat zij vaak de bepaling bevatten dat de Regeringen van de lid-staten worden u i t g e n o d i g d periodiek te rapporteren over het aan de aanbeveling gegeven g e v o l g . Over de vraag of de Regering thans een initiatief zou moeten n e m e n , gericht op herziening van de wettelijke bepalingen o m t r e n t abortus provocatus, heeft het kabinet tot dusver geen oordeel g e v o r m d . In de m e m o r i e van t o e l i c h t i n g heb ik uiteengezet welke v o o r t g a n g er met het n i e u w Burgerlijk W e t b o e k w o r d t gemaakt en welke plannen voor de toekomst zijn. Daaruit blijkt met name dat het centrale deel van de resterende o n t w e r p e n - d e boeken 3, 5 en 6 — bij de Tweede Kamer i n e e n beslissend stadium van behandeling is g e k o m e n . Ik w i l mij niet w a g e n aan een voorspelling op welke t e r m i j n de t o t s t a n d k o m i n g en invoering van het gehele n i e u w e Burgerlijk Wetboek zullen zijn v o l t o o i d , maar uit de verstrekte gegevens blijkt dat de procedure w e d e r o m in een stroomversnelling is g e k o m e n . Aan de m e m o r i e van a n t w o o r d inzake het o n t w e r p Bewijsrecht w o r d t verder gewerkt. Wellicht zal het gelukken deze m e m o r i e in dit jaar in te dienen. Overwogen w o r d t de rechtspraak in stakingsgeschillen te centraliseren, zulks opdat tegenstrijdige rechterlijke uitspraken over het zelfde arbeidsconflict w o r d e n v e r m e d e n . De Minister van Binnenlandse Zaken voert thans informeel overleg met de centrales van ambtenaren over de wettelijke regelen die getroffen zouden moeten w o r d e n wanneer het strafrechtelijk stakingsverbod v o o r a m b t e naren komt te vervallen. De indiening van de m e m o r i e van a n t w o o r d over het w e t s o n t w e r p 11 001 hangt van het verloop van dit overleg af.
Eerste K a m e r z i t t i n g 1976-1977,14100 hoofdstuk VI, n r 4 0 a
2
Het m i j n ministerie regarderende gedeelte van een wettelijke regeling tot verlaging van de leeftijd v a n meerderjarigheid van 21 tot 18 jaar zal binnenkort bij de Tweede Kamer w o r d e n i n g e d i e n d . Het gaat hier o m de noodzakelijke aanpassingen in het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het W e t b o e k van Strafr e c h t e n het Wetboek v a n S t r a f v o r d e r i n g . Een afzonderlijk w e t s o n t w e r p , dat de aanpassing van de o v e r i g e w e t g e v i n g zal brengen, alsmede de d o o r de invoering van de nieuwe meerderjarigheidsleeftijd noodzakelijke overg a n g s b e p a l i n g e n , w o r d t ten d e p a r t e m e n t e v o o r b e r e i d . De A d v i e s c o m m i s s i e Z e d e l i j k h e i d s w e t g e v i n g legt thans de laatste nana aan haar derde i n t e r i m r a p p o r t , dat de prostitutie tot o n d e r w e r p heeft. Na het uitbrengen van dit advies zal de c o m m i s s i e verder gaan met de bestudering van de overige bepalingen inzake de misdrijven tegen de zeden, w a a r b i j eerst de bepalingen met betrekking tot ontucht met j e u g d i g e n aan de orde zullen k o m e n . De in de v o l g e n d e vraag bedoelde suggestie van mr. J . R. Voute (zie N e d e r lands Juristenblad 1976, blz. 1236-1238) komt neer op een voorstel tot aanv u l l i n g van het Wetboek van Stafrecht in die zin, dat het o m k o p e n van adviseurs die veelal volstaan met het verrichten van enkele diensten, en verder van al diegenen die d o o r positie of functie invloed kunnen uitoefenen op beslissingen van derden w o r d t strafbaar gesteld, zoals dit thans reeds met de o m k o p i n g van a m b t e n a r e n , lasthebbers en degenen die in dienstbetrekking zijn het geval is (vgl. de artikelen 361-362 en 328ter Sr.). Tegen deze suggestie kan w o r d e n ingebracht, dat a a n d u i d i n g e n als «adviseur» en «zij die d o o r positie of functie invloed kunnen uitoefenen» bijzonder w e i n i g bepaald zijn. In het algemeen dient m e n , zeker in strafbepalingen, zulke w e i n i g o m l i j n d e begrippen te v e r m i j d e n . Daarbij k o m t dat de hier bedoelde categorieën personen toch reeds strafbaar zijn, v o o r zover zij in dienstbetrekking of a m b t e l i j k e v e r h o u d i n g staan tot de personen aan w i e zij moeten adviseren (volgens artikel 328ter Sr. valt hieronder ook het geval van lastgeving). Voor zover een dergelijke betrekking of v e r h o u d i n g niet aanwezig is, is het zeer de vraag of het strafbaar stellen van de adviseur w e gens o m k o p i n g v o l d o e n d e gerechtvaardigd is, gelet op de losse band die hij heeft met degene die de beslissing w a a r o p de o m k o p e r invloed b e o o g t u i t t e oefenen, moet n e m e n . Het advies van de Raad van State over het w e t s o n t w e r p w a p e n s en m u n i tie is inmiddels o n t v a n g e n . Dit w o r d t thans bestudeerd. Het geeft aanleiding tot het voeren van nog enig interdepartementaal o v e r l e g . De i n d i e n i n g van het w e t s o n t w e r p zal niet lang meer op zich laten w a c h t e n . Het w e t s o n t w e r p tot v e r h o g i n g van de c o m p e t e n t i e g r e n s in kantongerechtszaken is op 31 d e c e m b e r 1976 ingediend (14 320). Er bestaat reeds g e r u i m e tijd een tendentie tot het geringer w o r d e n van de verschillen tussen het e c o n o m i s c h en het c o m m u n e strafecht. Verschillende bijzondere regelingen uit de Wet op de economische delicten zijn in het algemene strafrecht o v e r g e n o m e n . Een belangrijke stap in die richting was de op 1 september 1976 in w e r k i n g getreden algemene regeling van de strafbaarheid van de rechtspersoon. In het aangekondigde w e t s o n t w e r p - v e r m o genssancties zullen o p n i e u w voorstellen w o r d e n gedaan die in deze ontwikkeling passen. Te n o m e n zijn de o p n e m i n g in het Wetboek van Strafrecht van de w a a r b o r g s o m en de o n t n e m i n g van het wederrechtelijk genoten voordeel, alsmede de i n v o e r i n g van boetecategorieën. Belangrijke karakteristieken van (de behandeling van) e c o n o m i s c h e delicten zijn voorts de specialisatie, zowel bij de staande als bij de zittende magistratuur. Laatstgenoemde v o r m van specialisatie heeft gestalte gekregen in de economische strafkamer van de rechtbank (gewoonlijk economische politierechter), waar de b e h a n d e l i n g van alle economische delicten, misdrijven zowel als overtredingen, in eerste instantie is geconcentreerd. Specialisatie bij de rechterlijke macht en concentratie van de eerste instantie behoren tot de onderwerpen die aan de Staatscommissie herziening rechterlijke organisatie zijn voorgelegd. Zou deze Staatscommissie aanbevelen de specialisa-
Eerste Kamer, zitting 1976-1977, 14100 hoofdstuk VI, nr. 40a
3
tie en concentratie, die nu reeds voor economische delicten geldt, ook v o o r de behandeling van c o m m u n e strafzaken in te voeren en zouden dergelijke aanbevelingen door de wetgever w o r d e n g e v o l g d , dan zou het verschil tussen economische en c o m m u n e delicten o p n i e u w belangrijk zijn verkleind. Dan w o r d t de vraag actueel of het zin heeft een afzonderlijke regeling v o o r de behandeling van economische delicten te handhaven. D e d o o r d e S t a a t s s e c r e t a t i s van Justitie op 21 september 1976 aan de Tweede Kamer aangeboden Nota beleidsvraagstukken gevangeniswezen is thans in studie bij de vaste Commissie v o o r Justitie van die Kamer. De vaste c o m m i s s i e heeft alle belangstellenden u i t g e n o d i g d schriftelijk c o m m e n t a a r in te zenden, opdat zij daarmede in v o r m i n g van haar oordeel over de nota rekening kan h o u d e n . Onder de organisaties die aan deze u i t n o d i g i n g gevolg hebben gegeven bevindt zich de Coornhert-liga die een lijvige «tegennota» heeft opgesteld. Naar mag w o r d e n verwacht, zal de vaste c o m m i s s i e in haar verslag ook aan de i n h o u d van dat stuk aandacht schenken. Het lijkt de Staatssecretaris en m i j minder o p p o r t u u n o m thans op de i n h o u d van die tegen-nota in te g a a n , o m d a t daarmede o p d e g e d a c h t e n w i s s e l i n g met de vaste c o m m i s s i e van de Tweede Kamer w o r d t v o o r u i t g e l o p e n . Over de in die tegen-nota neergelegde legislatieve desiderata w a a r o p de vraag, gezien de rubriek w a a r i n zij in het v o o r l o p i g verslag is o p g e n o m e n , wellicht betrekking heeft, zou ik echter wel enkele kanttekeningen w i l l e n maken. Begrijp ik de tegen-nota van de Coornhert-liga goed (zie blz. 34 van die nota) dan zou diefstal van geld en andere vermogensbestanddelen niet strafbaar dienen te zijn, indien de bestolene v e r z u i m d heeft bepaalde, bij of krachtens de w e t voorgeschreven, voorzorgsmaatregelen te treffen. Ik acht een dergelijke hantering van het strafrecht onaanvaardbaar. Gebrek aan zorg voor een goed m a g voor een ander geen vrijbrief zijn o m te stelen. Overigens ziet de Regering het belang van misdaadpreventie zeer wel in. Zo is, gelijk reeds in de m e m o r i e van toelichting bij de vorige begroting is verm e l d , bij de Directie Politie een speciale Afdeling Preventie Criminaliteit gevormd. Rechterlijke macht en advocatuur De Staatscommissie herziening rechterlijke organisatie, voorgezeten d o o r mr. H. E. Ras, vice-president van de Hoge Raad, heeft haar werkzaamheden in de voorzomer van 1976 aangevangen. Het is mij bekend dat zij zeer regelmatig vergadert. De haar voorgelegde problematiek is dusdanig o m v a n g r i j k en c o m p l e x , dat het niet gerechtvaardigd zou zijn o p korte t e r m i j n op concrete aanbevelingen te rekenen (afgezien van een interim-advies dat ik de staatscommissie heb gevraagd over een detailpunt, en dat in de m e m o r i e van toelichting op de begroting is v e r m e l d ) . Regelmatig blijkt de behoefte aan partiële wijzigingen van de Wet RO. Ook in 1 9 7 6 i s z o ' n wijziging tot stand g e k o m e n en te verwachten is dat binnen enkele maanden o p n i e u w een w e t s o n t w e r p zal w o r d e n ingediend. Dit staat los van de werkzaamheden van de Staatscommissie. Specialisatie van de rechterlijke macht is een van de o n d e r w e r p e n die i n dertijd door de werkgroep herziening rechterlijke organisatie (de werkgroep-Wiersma) zijn g e n o e m d als kernpunten v o o r een grote herziening van de w e t g e v i n g op de gerechtelijke organisatie. Te verwachten is dat de Staatscommissie-Ras daaraan eerlang in haar advies aandacht zal besteden. Het lijkt mij niet juist, daarop v o o r u i t l o p e n d , nu reeds een standpunt daaro v e r t e bepalen. De opleiding van leden en toekomstige leden van de rechterlijke macht vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de Stichting Studiecentrum Rechtspleging (SSR). De opleiding van j o n g e juristen tot lid van de rechterlijke macht is gesplitst, zoals bekend, in een praktisch en theoretisch gedeelte. Het laatste geschiedt door middel van cursussen over capita selecta van specifiek j u r i d i sche aard als ook over niet-juridische o n d e r w e r p e n zoals criminologie, c r i m i -
Eerste Kamer, zitting 1976-1977,14100 h o o f d s t u k V I , n r 4 0 a
4
nalistiek, beroepsethiek, verhoortechniek. Zij w o r d e n gegeven in Huize van de Kasteele te Z u t p h e n . Elke raio (rechterlijke ambtenaar in opleiding) dient per cursusjaar 6 a 7 cursussen (van 2 a 3 dagen) bij te w o n e n . Met betrekking tot de v o r m i n g van (reeds meerdere jaren zitting hebbende) leden van de rechterlijke macht w o r d e n door de Stichting telkenjare met m e d e w e r k i n g van de wetenschappelijke w e r e l d speciaal op de rechterlijke macht afgestemde postacademiale cursussen georganiseerd op diverse terreinen van het recht en zijn toepassingsgebieden. Bovendien bestaat voor de leden van de rechterlijke macht de mogelijkheid op kosten van de stichting deel te nemen aan de postacademiale cursussen die door de juridische faculteiten zelf w o r d e n georganiseerd. De d o o r de stichting zelf geëntameerde cursussen bestaan deels uit avond-, deels uit aaneengesloten meerdaagse bijeenkomsten. In het thans lopende academische jaar bestaat het p r o g r a m m a u i t e e n 13-tal cursussen, w . o . nieuw B.W., criminalistiek en gerechtelijke geneeskunde, staats- en bestuursrecht, inzicht b o e k h o u d e n , het verschijnsel agressie in onze tijd, gesprekstechniek, gestichtsdagen t.b.b.r. en gevangeniswezen. In hoofdstuk IV (4) van zijn op 8 december 1976 verdedigde proefschrift «De zeggenschap over het politie-orgaan naar Nederlands recht», schenkt mr. J . J. H. Suyver aandacht aan de democratische controle op het openbaar ministerie. Hij stelt voor de greep van de Staten-Generaal op het justitiële beleid te versterken door artikel 4 van de Wet RO zo te wijzigen dat niet langer het openbaar ministerie maar de Minister van Justitie zou zijn belast met de «de h a n d h a v i n g der w e t t e n ... en de v e r v o l g i n g van strafbare feiten». Volgens hem zou dan de M i n i s t e r v a n Justitie «geheel» v e r a n t w o o r d e l i j k zijn voor het justitieel beleid. Ik merk op dat, ook zonder w e t s w i j z i g i n g , de Minister van Justitie door de Staten-Generaal kan w o r d e n aangesproken over elke beslissing van het openbaar ministerie. Betreft zij een individuele strafzaak, dan zal de Minister haar in de regel v o o r zijn rekening kunnen nemen indien hij haar, achteraf toetsend, redelijk acht (marginale toetsing). Verwezenlijking van het voorstel zou de democratische controle feitelijk niet versterken. Jaarlijks neemt het openbaar ministerie, krachtens wettelijke bevoegdheden of verplichtingen een ontelbaar aantal strafvorderlijke beslissingen van zeer uiteenlopende aard zonder enige voorkennis van de Minister van Justitie. Ook al zou de Minister van Justitie voor al die beslissingen f o r m e e l «geheel» verantwoordelijk zijn, w a t dat ook betekenen m a g , de democratische controle daarop kan feitelijk niet anders d a n , zoals n u , tot incidentele gevallen beperkt blijven. Die controle komt pas v o l l e d i g tot zijn recht met betrekking tot de vaststelling van a l g e m e n e u i t g a n g s p u n t e n en hoofdlijnen voor het te voeren beleid op daarvoor in aanmerking k o m e n d e gebieden van het strafrecht. Het gebruik van de bandrecorder voor het vastleggen van verhoren m o g e een m o d e r n e techniek zijn, in de praktijk blijkt zij minder d o e l m a t i g dan de gebruikelijke, w a a r b i j het verklaarde tijdens het verhoor in het kort op schrift w o r d t gesteld, waarna deze aantekeningen kunnen w o r d e n samengevat tot een verklaring, welke na voorlezing direct kan w o r d e n getekend. Het regelmatig teruggrijpen tijdens het verhoor op eerdere, op de band vastgelegde verklaringen is t i j d r o v e n d en verstoort de concentratie; ook het uittypen van de banden van de soms zeer langdurige verhoren vergt veel tijd en energie en komt de leesbaarheid van het proces-verbaal niet ten goede. Het gebruik van de bandrecorder moet dan ook beperkt blijven tot incidentele gevallen, w a a r i n daartoe o m bijzondere redenen aanleiding w o r d t gevonden. Voor een zestal advocatencollectieven (in A m s t e r d a m , Rotterdam, Tilburg, 's-Hertogenbosch, A r n h e m en Groningen) is een voorschotregeling getroffen. De daaraan ten grondslag liggende regeling is gepubliceerd in het
Eerste Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk VI, nr. 40a
5
A d v o c a t e n b l a d van oktober 1975 (blz. 507). Bij brief van 6 mei 1976 heb ik aan de Deken van de A l g e m e n e Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten laten w e t e n dat de thans in gang zijnde e x p e r i m e n t e n v o l d o e n d e geleg e n h e i d geven o m de behoefte aan een op bijzondere wijze a a n g e b o d e n sociale rechtshulp d o o r advocaten te peilen, zodat nieuwe aanvragen niet meer in behandeling zullen w o r d e n g e n o m e n . Bij de b e h a n d e l i n g van m i j n b e g r o t i n g in de Tweede Kamer k o n d i g d e ik reeds aan (Handelingen II 21 oktober 1976, blz. 596) dat een voorschotregeling met een meer algemeen karakter in v o o r b e r e i d i n g is. Over het o n t w e r p van deze r e g e l i n g , die in beginsel v o o r a l l e advocaten toegankelijk m o e t zijn, is begin n o v e m b e r 1976 overleg g e o p e n d met de A l g e m e n e Raad van de Nederlandse Orde van A d v o c a t e n . In v e r b a n d met dit overleg behoort invoering per 1 f e b r u a r i , welke uiterste d a t u m ik in de Tweede Kamer n o e m d e , thans niet t o t de m o g e l i j k h e d e n . Deze a l g e m e n e regeling zal echter zeker in de loop van dit jaar van kracht w o r d e n . Privaatrecht De v r a a g of de regeling van de jaarlijkse w i j z i g i n g van rechtswege van alimentaties, vervat in artikel 402a Boek 1, BW, zou moeten w o r d e n gewijzigd, b e a n t w o o r d is als v o l g t . Reeds ter gelegenheid van de i n d i e n i n g van w a t g e w o r d e n is de w e t van 6 juli 1972, Stb. 390, heeft m i j n a m b t s v o o r g a n g e r o p g e m e r k t dat de g e m i d d e l de l o o n s t i j g i n g - en daarop is de regeling gebaseerd - een vrij grove maatstaf is v o o r een r e d e l i j k e e n geleidelijke aanpassing van het peil der bedragen v o o r l e v e n s o n d e r h o u d . Onderkend is t o e n reeds, dat er gevallen kunnen zijn, w a a r i n draagkracht en behoefte een sterke afwijking van de a l g e m e n e o n t w i k k e l i n g vertonen (Bijl. Handelingen II, zitting 1970-1971, 11 166 nr. 3, blz. 4, r e c h t e r k o l o m , zevende volle alinea; zie ook blz. 3, r e c h t e r k o l o m , tweede v o l l e alinea). De categorie van hen die werkgever zijn in het m i d d e n - en kleinbedrijf is daarbij niet de enige. Te denken valt ook in het algemeen aan hen die behoren tot de vrije beroepen. Voor deze en dergelijke gevallen biedt de wet tweeërlei m o g e l i j k h e i d van correctie op het bestaande m e c h a n i s m e . In de eerste plaats kan de wijziging door i n d e x e r i n g bij overeenkomst door partijen, of eventueel d o o r een rechterlijke uitspraak, w o r d e n uitgesloten (artikel 402a, vijfde lid, Boek I BW). Eventueel kan deze uitsluiting gepaard gaan met een andere v o r m van aanpassing, meer toegesneden op het individuele geval. In de t w e e d e plaats is er de mogelijkheid tot w i j z i g i n g of intrekking van de rechterlijke uitspraak of de overeenkomst betreffende l e v e n s o n d e r h o u d , w a n n e e r zij d o o r w i j z i g i n g van o m s t a n d i g h e d e n heeft o p g e h o u d e n aan de wettelijke maatstaven te voldoen (artikel 4 0 1 , eerste lid, Boek 1 BW). De wijziging van o m s t a n d i g h e d e n kan zijn dat het algemeen inkomenspeil grotere v e r a n d e r i n g heeft ondergaan dan het i n k o m e n (de individuele draagkracht) van de alimentatieplichtige. Op zich zelf acht ik het redelijk en ligt het naar ik meen voor de hand dat de alimentatieplichtige het initiatief m o e t n e m e n . Het ligt op zijn w e g o m aan te voeren dat het v e r m o e d e n van stijging van inkomsten w a a r v a n de w e t uitgaat voor zijn geval niet geldt. Juist hij beschikt over de gegevens die het achterblijven bij de algemene l o o n o n t w i k k e l i n g kunnen aantonen. Dat het effect van de nivellering ook kan zijn dat door de wettelijke indexering voor bepaalde i n k o m e n s g r o e p e n de alimentatie meer is gestegen dan het i n k o m e n zelf, is nog geen d o o r s l a g g e v e n d e reden o m een w i j z i g i n g van de w e t ter hand te n e m e n . De w e t voorziet i m m e r s in mogelijkheden t o t correctie ook voor deze gevallen. De vraag of er reden is o m de betrekkelijk recente regeling van artikel 402a Boek 1 BW te vervangen door een andere, of deze te verfijnen, dient naar m i j n oordeel in ieder geval eerst g r o n d i g te w o r d e n bezien. Een onderzoek naar punten die van belang kunnen zijn v o o r de beoordeling van de vraag of w e t s w i j z i g i n g nodig is, zal ik ter hand n e m e n .
Eerste Kamer, zitting 1976-1977, 14100 hoofdstuk VI, n r 4 0 a
6
Vervolgens is m i j gevraagd of ik reeds nadere gedachten heb o n t w i k k e l d over de rechtsgrond van de alimentatie. Ik zal deze kenbaar maken in de - in v o o r b e r e i d i n g zijnde - aan de Tweede Kamer uit te brengen m e m o r i e van a n t w o o r d in v e r b a n d met de regeringsnota, betrekking hebbende op het Rapport betreffende de financiële positie van de gescheiden v r o u w e n en haar gezinnen. In het v o o r l o p i g verslag is dit o n d e r w e r p namelijk ook aan de orde gesteld. De publikatie van het onderzoek naar de opvattingen over de rechtspositie van m i n d e r j a r i g e n , ingesteld d o o r het Instituut voor Toegepaste Sociologie, kan in het tweede kwartaal van dit jaar w o r d e n tegemoet gezien. Op de vraag w a t het standpunt van de Minister is ten aanzien v a n de nieuw e opvattingen die bij verzekeraars naar voren komen ten aanzien van de regeling van schade bij verkeersongevallen, zou ik willen a n t w o o r d e n dat ik m i j n standpunt zal bepalen nadat de ten departemente ingestelde studiegroep verkeersaansprakelijkheid haar rapport heeft uitgebracht. Deze studiegroep is haar werkzaamheden aangevangen met de bestudering van de aansprakelijkheid w e g e n s d o o d of letsel en zij is thans bezig met het opstellen van twee alternatieve voorstellen voor een wettelijke regeling van de aansprakelijkheid v o o r schade w e g e n s d o o d of letsel bij verkeersongevallen, te w e t e n een regeling gebaseerd op risicoaansprakelijkheid en een regeling v o o r een zogenaamde verkeersverzekering. Daarnaast bestudeert de studiegroep nog verscheidene andere vraagstukken betreffende de schadeloosstelling van verkeersslachtoffers. De werkzaamheden van de studiegroep zijn thans zover g e v o r d e r d dat naar verwachting het eerste gedeelte van haar rapport in de loop van dit jaar gereed zal k o m e n . Na het afronden van het eerste gedeelte over schadevergoeding bij d o o d of letsel zal de studiegroep haar werkzaamheden voortzetten met de bestudering van de aansprakelijkheid v o o r zaakschade. Criminaliteit, strafrecht c a . Het v e r v o l g i n g s b e l e i d inzake abortus provocatus, beschreven in m i j n brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 28 oktober 1974 (nr. 13 161, nr. 1, zie ook Aanghansel Handelingen Tweede Kamer 1976-1977, nr. 496) zal w o r d e n voortgezet. Eenheid v a n v e r v o l g i n g s b e l e i d is vooral dienstbaar aan de rechtsgelijkheid. De rechtszekerheid w o r d t het meeste gediend d o o r de wetgever. Ik verw i j s naar m i j n inleidende b e s c h o u w i n g e n in de m e m o r i e van toelichting bij de J u s t i t i e b e g r o t i n g voor het dienstjaar 1976. Inzicht in m i j n invloed op de bepaling van het vervolgingsbeleid heb ik verschaft in de m e m o r i e van toelichting bij de begroting van m i j n departem e n t v o o r het dienstjaar 1975 (blz. 27, e.v.). De vergadering van de procureurs-generaal, onder voorzitterschap van de Minister, vervult daarbij een belangrijke functie. Als m e n het v e r v o l g i n g s b e l e i d v a n het openbaar ministerie ten aanzien v a n milieudelicten al t e r u g h o u d e n d kan n o e m e n , dan toch slechts in die zin dat bij de h a n d h a v i n g van de m i l i e u w e t g e v i n g het handelen van het bestuur v o o r o p staat en dat de justitie daarbij een ondersteunende functie vervult, zoals ik ook betoogde in de Tweede Kamer bij de behandeling van de begrot i n g v a n m i j n d e p a r t e m e n t voor het jaar 1976 (zie de Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1975-1976, 14-16 oktober 1975, blz. 388, rechterkolom). Overleg tussen openbaar ministerie en bestuur is daartoe gewenst; het w o r d t veelal op initiatief van het openbaar ministerie op veel plaatsen gev o e r d . (Vergelijk ook de m e m o r i e s van toelichting bij de begrotingen van m i j n departement v o o r het jaar 1976 en het jaar 1977, hoofdstuk Staats- en Strafrecht, paragraaf 1.) Op m i j n departement w o r d t gestudeerd op criteria voor een globale onderscheiding van gevallen van s p e l v e r r u w i n g . De meest ergerlijke, waarin tevens een v e r m o e d e n bestaat van opzet tot mishandeling of van schuld aan
Eerste Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk VI, nr. 40a
7
zwaar lichamelijk letsel of van p o g i n g tot m i s h a n d e l i n g , zouden dan niet langs disciplinaire maar langs strafrechtelijke w e g kunnen w o r d e n behandeld. Dat stelt overigens eigenaardige p r o b l e m e n . Spelers of t o e s c h o u w e r s doen zelden aangifte. Uiteenlopende verklaringen v a n - doorgaans veel getuigen zullen vaak aan de vaststelling van de juiste toedracht in de w e g staan. Vervolgens zullen b i n n e n het v e r b a n d van een s p o r t w e d s t r i j d opzet en schuld zoal niet o n t b r e k e n , dan toch veelal moeilijk te bewijzen zijn. Over dit o n d e r w e r p heeft de Staatssecretaris van Justitie namens mij o p 6 september 1976 een gesprek gehad m e t e e n delegatie van het bestuur van de KNVB. Daarbij bleek v a n een gemeenschappelijk inzicht dat de spelverruw i n g in de eerste plaats vraagt o m een verdere bezinning op maatregelen van preventie en correctie b i n n e n de sfeer van de sportorganisaties. De door m i j n a m b t g e n o o t van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk ingestelde w e r k g r o e p v o o r aangelegenheden o p het gebied v a n de lichamelijke v o r m i n g en sport zet haar werkzaamheden voort. De w e r k g r o e p zal op korte t e r m i j n een rapport o n t v a n g e n v a n de s u b c o n v missie s p e l v e r r u w i n g uit haar m i d d e n . M i j n a m b g e n o o t en ik w a c h t e n het advies van de w e r k g r o e p af. Het onderstaande overzicht van de ophelderingspercentages in enkele met Nederland vergelijkbare landen is opgesteld naar de beschikbare cijfers over de jaren 1972 en 1975 (België houdt deze cijfers niet bij).
Engeland en Wales West-Duitsland Oostenrijk Nederland
1972
1975
30 47 61 36
26 45 55 32
Voor een b e o o r d e l i n g van de effectiviteit van de o p s p o r i n g geven de opgegeven getallen slechts betrekkelijk houvast o m d a t in de verschillende landen niet steeds dezelfde misdrijfcategorieën in de cijfers zijn verwerkt. Bekend m a g w o r d e n verondersteld dat het Nederlandse percentage in o n gunstige zin beïnvloed w o r d t door een onevenredig groot aantal fietsen- en bromfietsdiefstallen, welke m i s d r i j v e n een geringe opsporingskans bieden, mede o m d a t bij de aangiften veelal w e i n i g specifieke gegevens over de v o e r t u i g e n kunnen w o r d e n verschaft. Dit laatste geldt ook v o o r andere gestolen v o o r w e r p e n . Het w e t s o n t w e r p - v e r m o g e n s s a n c t i e s , de z.g. t w e e d e tranche van de uitv o e r i n g van het rapport v a n de c o m m i s s i e - V e r m o g e n s s t r a f f e n , is intern gereed. Over enkele begeleidende maatregelen v i n d t m o m e n t e e l nog interdepartementaal overleg plaats. Wanneer het gelukt dit overleg spoedig af te ronden zal het w e t s o n t w e r p nog in de loop van de m a a n d februari in de m i nisterraad aan de orde kunnen k o m e n . Op basis van een serie onderzoekingen met betrekking tot het v e r v o l g i n g s b e l e i d van het openbaar ministerie en een onlangs afgesloten onderzoek naar de straftoemetingspraktijk van de rechter, concludeert prof. J o n g m a n dat in beide gevallen j o n g e r e n uit de lagere sociale klassen strenger w o r d e n aangepakt dan hun leeftijdsgenoten uit de zogenaamde betere milieus. Met name bij het laatstgenoemde onderzoek zijn nogal wat kritische kant tekeningen te plaatsen. Zo blijken de Groningse c r i m i n o l o g e n in deze studie geen rekening g e h o u den te hebben met de ernst van het misdrijf. Er is bij v o o r b e e l d niet gelet op de grootte van de gestolen bedragen. Daarnaast is het aangehouden analyseniveau te simpel geweest o m de c o n clusie van de onderzoekers te rechtvaardigen. Inmiddels heeft ook het WODC een onderzoek afgesloten naar de factoren die van invloed zijn op de hoogte van de straf die de rechter oplegt. De resultaten hiervan zullen g e p u bliceerd w o r d e n in het komende n u m m e r van het Nederlands Tijdschrift voor Kriminologie. V o o r u i t l o p e n d hierop kan nu reeds meegedeeld w o r d e n
Eerste Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk VI, nr 40a
8
1
Handelingen Tweede Kamer 1976-1977, Aanhangsei biz. 525.
dat voor alle onderzochte delicten geldt (vermogensmisdrijven, mishandeling en vernieling) dat er volstrekt geen verband bestaat tussen de sociale klasse van de betrokkenen en de strafmaat. Ook met betrekking tot het vervolgingsbeleid heeft het WODC inmiddels een aantal studies afgesloten. Hier wijken de resultaten eveneens af van die van prof. Jongman. Bij drie van de vier onderzochte delicten werd geen of geen neemenswaard verband aangetroffen tussen de sociale klasse van de verdachte en de beslissing van de Officier van Justitie. Alleen in geval van mishandeling is van een dergelijke relatie sprake. Overeengekomen is dat het Kriminologisch Instituut Groningen en het WODC rond de tafel gaan zitten. Doel van deze bijeenkomst zal zijn: 1. uitwisseling van gegevens 2. bespreking van eikaars onderzoek 3. het bezien van de mogelijkheden van het gezamenlijk opzetten van een nieuw project. Ik heb mijn standpunt ten aanzien van het bij wege van experiment in een of enkele gevallen onvervolgd laten van een huisdealer in hennepprodukten, dat overigens in overleg met de mede voor het drugbeleid verantwoordelijke bewindslieden tot stand moet komen, nog niet bepaald. Op dit moment vindt overleg plaats tussen de Departementen van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, Justitie en Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk onder leiding van de directeur-generaal voor de Volksgezondheid. Daarnaast heb ik mij eind vorig jaar op advies van een werkgroep uit het openbaar ministerie en van de procureurs-generaal bij de gerechtshoven, schriftelijk tot mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken gericht, met het voorstel om over dit onderwerp tussen het openbaar ministerie en het binnenlands bestuur overleg te voeren. Tegen de voorstellen van de commissie partiële herziening van het Wetboek van Strafvordering, tot beperking van de inzage van persoonsdossiers door verdachten, indien die kennisneming met het oog op hun geestestoestand schadelijk moet worden geacht, heeft de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten ernstige bezwaren ingebracht. Ik heb gemeend die bedenkingen zo zwaar te moeten laten wegen, dat ik er voorlopig van heb afgezien aan de voorstellen van de commissie gevolg te geven. Wel heb ik de stukken openbaar gemaakt (zie Kamerstukken 1976-1977,14 100 VI, nr. 8) ten einde een publieke gedachtenwisseling over deze problematiek te bevorderen. Naar ik aanneem is bedoeld een handelwijze waarbij de verdachte, na in het ene arrondissement wegens verdenking van een bepaald misdrijf in verzekering gesteld te zijn geweest, in aansluiting daarop in een ander arrondissement wegens verdenking van een ander misdrijf opnieuw in verzekering wordt gesteld. Naar mijn voorlopig oordeel zou een dergelijke handelwijze zich in het algemeen weinig verdragen met de geest en de systematiek van de betrekkelijke bepalingen van het Wetboek van Strafvordering. Ik zal de procureursgeneraal bij de gerechtshoven verzoeken te doen nagaan of de bedoelde handelwijze voorkomt en mij hun bevindingen, voorzien van hun advies, kenbaar te maken. Daarna zal ik mijn standpunt bepalen en daarvan mededeling doen. Over de hier aan de orde gestelde aangelegenheid heb ik op 14 november 1976 geantwoord op terzake schriftelijk gestelde vragen van het lid der Tweede Kamer, de heer Molleman.' Onder verwijzing naar die antwoorden, voeg ik nog de volgende uiteenzetting toe. Tot het inzetten van politie bij de ontruiming van een aantal wooneenheden in het Molukse woonoord te Vaassen is besloten, omdat een kleine groep bewoners, ook na verkregen rechterlijk bevel tot ontruiming, hardnekkig bleef weigeren de woningen vrijwillig te verlaten. De aard en omvang van het van deze groep te vrezen verzet maakten - om redenen van doelmatigheid van de actie en van veiligheid voor het betrokken personeel - het inzetten van een aanzienlijke politiemacht noodzakelijk.
Eerste Kamer, zitting 1976-1977, 14100 hoofdstuk VI, nr. 40a
Toen tijdens de actie bleek dat vanuit verdekte posities met v u u r w a p e n s op het aanwezige personeel w e r d geschoten, dat daardoor aanzienlijke risico's liep, heeft het bevoegd gezag na a f w e g i n g van alle daarvoor in aanmerking komende f a c t o r e n , besloten een tiental w o o n e e n h e d e n , die overigens voor spoedige sloop op de nominatie s t o n d e n , te doen neerhalen. A l d u s kon w o r d e n v o o r k o m e n dat op korte t e r m i j n nog eens een uitgebreide actie, met alle persoonlijke risico's van dien, noodzakelijk zou zijn. Bij het d a a r o p v o l g e n d e slopen van de desbetreffende w o o n e e n h e d e n is in v e r b a n d met de korte spanne tijds die nog restte en de o n g u n s t i g e o m standigheden w a a r o n d e r de operatie moest w o r d e n u i t g e v o e r d - een gedeelte van het huisraad van de bewoners onder het puin bedolven geraakt. De hierdoor ontstane schade is i n m i d d e l s aan de daarvoor in aanmerking komende b e w o n e r s v e r g o e d . De v o o r t g a n g van de verdere werkzaamheden - die door een grote meerderheid van de Molukse gemeenschap te Vaassen w o r d t gewenst - vindt plaats in v o o r t d u r e n d overleg, zowel op plaatselijk als op landelijk niveau, met v e r t e g e n w o o r d i g e r s van de belangrijkste Molukse belangenorganisaties. In het licht van deze uiteenzetting kan naar m i j n oordeel niet w o r d e n gesproken van misslagen bij de o n t r u i m i n g op 14 oktober 1976. Het kort geleden ingediende o n t w e r p - W e t Commissaris van onderzoek (kamerstukken 14 178) heeft ook op de politie betrekking. Het o n t w e r p betreft in beginsel alleen de centrale overheid. Voor de politie is deze beperking echter d o o r b r o k e n : voorgesteld is, ook de g e m e e n t e p o l i t i e onder de w e r k i n g van de o n t w o r p e n regeling te b r e n g e n . Krachtens die regeling zal iedere belanghebbende de commissaris van onderzoek kunnen vragen een onderzoek in te stellen naar de wijze w a a r o p de politie zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem heeft gedragen. Deze voorziening zal functioneren naast de reeds bestaande regelingen v o o r de behandeling van klachten. Voorts bestaat de mogelijkheid bij het openbaar ministerie over eventueel strafrechtelijk onjuist optreden van de politie te klagen, en voorziet art. 12 van het Wetboek van Strafvordering in beklag over niet-vervolging bij het gerechtshof. Bij dit samenstel van voorzieningen zie ik geen aanleiding thans het stichten van een centrale onafhankelijke instantie v o o r beoordeling van klachten over het optreden van de politie te bevorderen. Over de verstrekking van informatie d o o r de politie aan derden ben ik in gesprek met de V e r e n i g i n g van Reclasseringsinstellingen, die in een recent rapport een aantal gevallen van haars inziens onjuiste informatieverstrekking signaleerde. Ik heb de VvRI voorgesteld in o n d e r l i n g overleg na te gaan of de gesignaleerde gevallen aanwijzigingen opleveren v o o r een praktijk die in strijd zou zijn met de t e r u g h o u d e n d h e i d die de politie bij het verstrekken van informatie m o e t betrachten. Zoals ik in a n t w o o r d op vragen van het lid van de Eerste Kamer, de heer Piket, al meedeelde, zullen m i j n a m b t g e n o o t van Binnenlandse Zaken en ik overleggen over de uitkomst van het onderzoek en de eventuele maatregelen waartoe die uitkomst noopt.
Eerste Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk VI, n r 4 0 a
10
Per 1 december 1973 bedroeg het aantal executabele lopende vonnissen/ arresten tot principale vrijheidstraf: Categorie nog te ondergane straf (dagen):
1 8 14 15 22 31 61 91 120
t/m t/m
7 13
Ouderdom vonnis /arrest 1 mnd
1-3 mnd
3-6 mnd
Totaal 6-9 mnd
9 12 mnd
> 12 mnd
Waarvan
Waarvan gratieverzoeken
97 58 246 51 71 47 19 10 20
329 176 757 175 229 156 68 32 31
276 152 510 161 234 156 78 24 46
208 125 425 127 184 143 74 24 48
130 80 253 99 126 109 50 20 27
650 223 766 418 428 462 248 109 227
1690 814 2957 1031 1272 1073 537 219 399
471 169 550 326 402 325 177 78 161
1219 645 2407 705 870 748 360 141 238
152 94 311 111 169 137 64 30 46
1067 551 2096 594 701 611 296 111 192
Totaal V. Signaleringen
619 10
1953 89
1637 150
1348 191
894 164
3531 2055
9992 2659
2659
7333
1114
6219
•/. Gratieverzoeken
609 6
1864 103
1487 201
1167 234
730 184
1476 386
7333 1114
603
1761
1286
933
546
1090
6219
t / m 21 t / m 30 t/m 60 t/m 90 t / m 120
Het aantal executabele lopende vonnissen, na aftrek van de signaleringen en de lopende gratieverzoeken, heeft zich tussen 1 oktober 1975 en 1 december 1976 als volgt ontwikkeld: 1/10 '75
1/11 '75
1/12 '75
1/1 '76
1/2 '76
1/3 '76
1/4 '76
1/5 '76
1/6 '76
1/7 '76
1/8 '76
1/9 '76
1/10 '76
1/11 '76
1/12 '76
5957 6084 6468 6981 7143 7185 7051 7487 7647 7600 7420 7051 6468 6418 6219 + 127 +384 +513 +162 +42 - 1 3 4 +436 +160 47 - 1 8 0 - 3 6 9 - 5 8 3 - 50 - 1 9 9
Uit deze cijfers blijkt dat na een vrijwel ononderbroken toename, zich sedert juni 1976 een afname van het aantal ten uitvoer te leggen vonnissen heeft voorgedaan, totaal 1428, hetgeen neerkomt op gemiddeld 238 vonnissen per maand. Volgens de laatste, nog niet in de tabel opgenomen gegevens, vertoont de achterstand echter thans weer een lichte stijging. De totale afname is voornamelijk het gevolg van de uitbreiding, die de kapaciteit voor volwassen zelfmelders in de loop van 1976 heeft ondergaan. Verwezen mag hiervoor worden naar hoofdstuk III van de Nota Beleidsvraagstukken gevangeniswezen. Naast de daar vermelde capaciteitsuitbreiding heeft een gemiddeld wat hogere bezettingsgraad van de inrichtingen een bijdrage geleverd. Zoals in eerdergenoemde Nota op blzz. 22-25 uitvoerig is uiteengezet, mag van de totale voorraad lopende vonnissen slechts een beperkt deel als «vermijdbare achterstand» in de tenuitvoerlegging worden aangemerkt. Ook hiervoor mag worden verwezen naar de Nota. Daar is berekend dat van de ca. 11 000 lopende vonnissen die medio 1976 geteld werden, 7700 vonnissen als zg. «werkvoorraad» en derhalve 3300 vonnissen als vermijdbare achterstand moesten worden beschouwd. Uit nader onderzoek is intussen gebleken dat de termijn, waarbinnen de parketten de extract-vonnissen opzenden, van parket tot parket varieert en gemiddeld ca. 6 weken beloopt. Tot dusverre was hiervoor twee weken geraamd. Dit betekent, dat de werkvoorraad van 7700 vonnissen thans dient te worden gesteld op 7700 + (6-2) x 250 vonnissen, d.i. 8700 vonnissen. De vermijdbare achterstand bedraagt dus 2300 vonnissen.
Eerste Kamer, zitting 1976-1977, 14100 hoofdstuk VI, nr. 40a
11
Per 1 december 1976 moeten het aantal gratieverzoeken en het aantal gesignaleerden blijkens recente berekeningen w o r d e n gewijzigd in 1114, resp. 2659. Dit betekent, dat van het aantal 9.992 vonnissen ca 8973 tot de niet-vermijdbare achterstand moeten w o r d e n gerekend. Anders gesteld: de vermijdbare achterstand bedraagt nu ongeveer 1019 v o n n i s s e n . Geconcludeerd kan w o r d e n , dat v o o r a l s n o g een v e r m i j d b a r e achterstand bestaat. Deze is echter in het tijdvak m e d i o 1976 tot 1 december 1976 van ca. 2300 tot omstreeks 1000 vonnissen teruggebracht. De vragen betreffende efficiëntere t e n u i t v o e r l e g g i n g van straffen en betreffende executie van vrijheidsstraffen in gedeelten vertonen o n d e r l i n g e samen hang. Zij hebben betrekking op alternatieve v o r m e n van s t r a f o p l e g g i n g en "tenuitvoerlegging. De commissie-Van A n d e l die zich bezighoudt met onderzoek naar alternatieve sancties (voorheen de commissie-Enschedé) zet haar studiën v o o r t . Het is nog onzeker w a n n e e r de c o m m i s s i e rapport zal u i t b r e n g e n . Ik w i l daar niet o p v o o r u i t l o p e n . U i t g a n g s p u n t is intussen de detentie een zo humaan mogelijk karakter te v e r l e n e n . Veel w o r d t gedaan aan allerlei v o r m i n g s - en onderwijsactiviteiten in r u i m e zin. In de Nota Beleidsvraagstukken Gevangeniswezen is van deze ontwikkelingen uitvoerig verslag gedaan. Gegeven de beperkte financiële m i d d e l e n die het gevangeniswezen ter beschikking staan is deze dienst ter wille van de gewenste h a n d h a v i n g van de kwaliteit van de o p v a n g m o g e l i j k h e d e n g e d w o n g e n zo d o e l m a t i g m o g e lijk te werk te gaan. V o o r t d u r e n d kritische bezinning is geboden o m o n n o d i ge uitgaven te v e r m i j d e n . Verder is het streven erop gericht gedetineerden zo enigszins mogelijk een meer open o p v a n g te bieden. De laatste twee jaren zijn er enkele half-open inrichtingen b i j g e k o m e n . Een groeiend deel van de gedetineerden vindt onderdak in deze gestichten. Gelet op het m i n of meer open karaktervan deze instituten vergen zij m i n d e r personele en materiële kosten. Ruimte v o o r kwaliteitsverbetering komt zodoende vrij. Nadat weekend-executie - te ondergaan in huizen van b e w a r i n g - aanvankelijk als e x p e r i m e n t in enkele arrondissementen mogelijk w a s , is dezeexec u t i e v o r m sedert begin 1970 landelijk ingevoerd. Ondanks de h u i d i g e capaciteitsproblemen zijn een aantal plaatsen voor weekend-executie gereserveerd. Zodra de nood met betrekking tot de opvangkwaliteit is g e l e n i g d zal meer plaatsruimte beschikbaar w o r d e n gesteld. Wat de stand van zaken betreft met betrekking tot de v o o r b e r e i d i n g van het w e t s o n t w e r p over de partiële ontzegging van de rijbevoegdheid verwijs ik naar hetgeen daaromtrent op blz. 10 onder punt 33 van de m e m o r i e van toelichting is m e d e g e d e e l d . Op dit m o m e n t valt daaraan nog niets naders toe te voegen. Administratief recht De c o m m i s s i e die een studie zal maken omtrent een betere afbakening van de beroepen op de Kroon en die krachtens de W e t - A r o b moet ten gevolge van personeelswisselingen o p n i e u w w o r d e n samengesteld. Daarover is overleg gaande. Vreemdelingenbeleid De aan de Directie Vreemdelingenzaken van het departement v e r b o n d e n contactambtenaren beperken zich - ingevolge de h u n gegeven o p d r a c h t tot het vastleggen van de verklaringen van de v r e e m d e l i n g en anderen die bij de zaak betrokken zijn alsmede tot het instellen van onderzoeken n a a r f e i ten of o m s t a n d i g h e d e n die n o d i g zijn o m tot een objectief oordeel te k o m e n . Uit rapporten die de Staatssecretaris en mij onder ogen gekomen zijn is gebleken dat bedoelde ambtenaren zich strikt aan hun instructies houden. Met name o n t h o u d e n zij zich ervan een eigen m e n i n g of advies o m t r e n t de te nemen beslissing te geven.
Eerste Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk VI, n r 4 0 a
12
Reclassering In de eerste plaats zij opgemerkt dat de bundeling van de reclasseringsinstellingen niet alle bestaande reclasseringsinstellingen betreft. Het Leger des Hei Is en de consultatiebureaus voor alcohol en drugs bleven buiten het fusieproces. Als regel zijn derhalve in een arrondissement drie particuliere reclasseringsinstellingen vertegenwoordigd: het reeds genoemde Leger des Heils, een van de bedoelde consultatiebureaus en de algemene reclasseringsvereniging. Deze laatste in het resultaat van de fusie die tot stand is gebracht. De nadelen die grootschaligheid voor cliënten hebben kan en veelal heeft, zijn van meet af aan onderkend. Daarom is voor de uitvoering van het werk de werkeenheid als organisatievorm gekozen. Men kan dan ook meer werkeenheden van de ARV in één arrondissement aantreffen. Deze eenheden bestaan uit 5tot 10 reclasseringsmaatschappelijk werkers en zijn als regel ook afzonderlijk gehuisvest, zodat voor de cliënt de situatie in dit opzicht niet veel anders is dan voor de fusie. Het is de Staatssecretaris en mij bekend dat cliënten van de reclassering zich soms teleurgesteld tonen over de hun verleende hulp. Het is niet uitgesloten dat dit tijdens de beslommeringen van de reorganisatie wat f requenter heeft plaatsgevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat dit na c.q. ten gevolge van de fusie eveneens het geval zou zijn. Over de mogelijkheid om aan in verzekering gestelde minderjarigen hulp te verlenen wordt nog overleg gevoerd. Bij de besprekingen met de secretarissen van de raden voor de kinderbescherming, met functionarissen van de politie en van de zittende en staande magistratuur en met de reclassering bleek van uiteenlopende inzichten over de aard van de contacten en de hulpverlening; sommigen stellen hulpverlening als zodanig op de voorgrond, anderen zijn van oordeel, dat voorlichting op korte termijn aan openbaar ministerie en kinderrechter een eerste vereiste is. De raad voor de kinderbescherming is belast met de voorlichting, de particuliere instellingen hebben als taak de hulpverlening. Het ligt in mijn voornemen om op korte termijn een werkgroep in te stellen met de opdracht na te gaan op welke wijze noodzakelijke hulpverlening kan worden verricht en gevraagde voorlichting kan geschieden, zodanig dat verschillende benaderingen die in deze situatie aan de orde komen op elkaar zijn afgestemd. Kinderbescherming Zoals bekend is de bevolking in internaten nogal vlottend. Ten einde zogenaamde hospitalisering tegen te gaan is de aandacht erop gericht het verblijf in een inrichting niet langer te doen voortduren dan strikt noodzakelijk is. In hoeverre is de stabiliteit van het verblijf slechts betrekkelijk. Tegen die achtergrond wordt niettemin bij overleg over inkrimping van het beddenbestand in project- en beraadsgroepen naar mijn gevoelen voldoende rekening gehouden met de wensen van de minderjarigen. Naturalisaties Vooreerst moge worden verwezen naar de brief van de Staatssecretaris van Justitie aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dd. 10 november 1976, Hoofdafdeling Privaatrecht, nr. 533/176. Zoals uit die brief blijkt, staan slechts zeer beperkte gegevens ter beschikking over naturalisatie van Nederlanders. Aan de in die brief genoemde gegevens kan nog worden toegevoegd dat in Australië in de jaren 1971 tot en met 1975 de volgende aantallen Nederlanders zijn genaturaliseerd: 1761; 1301; 1014; 1306; 1090. Sinds kort komen ook gegevens uit de Duitse Bondsrepubliek ter beschikking.
EersteKamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk VI, nr. 40a
13
Deze zijn evenwel nog niet verwerkt. Het is niet bekend hoeveel personen de Nederlandse nationaliteit verliezen op andere wijze dan door naturalisatie. Slechts aan landen met wie ter zake een overeenkomst - op basis van wederkerigheid - is gesloten, wordt kennis gegeven van naturalisatie van hun onderdanen tot Nederlander. Deze landen zijn: Australië, België, Ecuador, Finland, Bondsrepubliek Duitsland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Turkije en Zweden. Gebouwen De bouwkosten inclusief de inrichting van het nieuwe gerechtsgebouw in Den Haag hebben bedragen f 58 642 620 De exploitatiekosten zijn voor 1977 begroot op totaal f 1 657 000. Hiervan komt f 1 357 000 ten laste van de begroting van mijn ministerie en f 300000 ten laste van de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Rijksgebouwendienst). Het laatstgenoemde bedrag betreft het onderhoud van de technische installaties, dat in opdracht en voor rekening van de Rijksgebouwendienst wordt uitbesteed aan particuliere firma's. De post exploitatiekosten groot f 1 357 000 kan als volgt worden gespecificeerd: — vaste lasten (belastingen, heffingen e.d.) — schoonhouden (uitbesteed) — schoonmaakartikelen (buiten uitbestede schoonhouden) — elektriciteit, gas en water — onderhoudsvoorzieningen, voor zover deze niet in opdracht en voor rekening van de Rijksgebouwendienst worden uitgevoerd
f f f f
12 602 3 690
000 000 000 000
f
50 000
f
1 357 000
Uiteraard heeft dit nieuwe gerechtsgebouw bezien tegen de thans nodige behuizing van de gerechten en diensten waarvoor het is gebouwd op dit moment een zekere overcapaciteit. Dit in 1975 officieel in gebruik genomen gebouw is ook gebouwd uitgaande van een programma van eisen voor de toekomstige behoefte. Hierin was overigens begrepen werkruimte voor alle leden van de zittende magistratuur, van wie een deel evenwel van deze werkruimte niet regelmatig gebruik maakt. Getracht wordt de thans beschikbare extra ruimte maximaal te benutten, door anderediensten en instellingen daarin bureauruimte te geven. In dit verband kunnen worden genoemd de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, de Adviescommissie Toelating Vreemdelingen, de Commissie Aantrekken Leden Rechterlijke Macht, de districtsrecherche van de Rijkspolitie en de Commissie van Onderzoek" en Vervolgingsbeleid inzake Menten 1945-1976. Tevens worden in dit gebouw vergaderingen en bijeenkomsten gehouden van de selectiecommissie op het terrein van de rechterlijke organisatie. De Ministervan Justitie, A.A.M, van Agt
De commissie heeft gemeend met de mededeling van dit antwoord aan de Kamer haar eindverslag te kunnen sluiten. De voorzitter van de Commissie, Brongersma De griffier van de Commissie, Ploos van Amstel
Eerste Kamer, zitting 1976-1977,14100 hoofdstuk VI, nr 40a
14