Eerste Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1981-1982
Nr. 66b
17100 XIV 1
Hoofdstuk XIV (Departement van Landbouw en Visserij) voor het jaar 1982. Begroting van uitgaven; Aanwijzing en raming van de middelen
17100 C1
Begroting van ontvangsten en uitgaven van het Landbouw-Egalisatiefonds, Afdeling A, voor het jaar 1982
MEMORIE VAN ANTWOORD Ontvangen 15 april 1982 1 Het opstellen van een werkgelegenheidsplan was opgedragen aan een projectgroep. Daarin waren vertegenwoordigd de Departementen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Financiën, Economische Zaken, Binnenlandse Zaken, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Onderwijs en Wetenschappen. In een vroegtijdig stadium heb ik bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de volgende onderdelen voorstellen gedaan: - Voorwerk in bossen, natuurgebieden en landschapselementen bestaat een structureel tekort van circa 2500 arbeidsplaatsen. Daarnaast is voor het inlopen van de achterstand van onderhoud inzet van 2000 arbeidskrachten gedurende vijfjaren nodig. - In het kader van landinrichtingswerken is voorgesteld een versnelling van uitvoering van het herinrichtingsprogramma en van ruilverkavelingen en voorts een programma van particuliere cultuurtechnische werken (350 mensjaren). - Verbetering inclusief achterstallig onderhoud van agrarische bedrijfsgebouwen (direct werkgelegenheidseffect 30 mensjaren). - Intensivering bestrijding van muskusratten (300 arbeidsplaatsen). In een later stadium zijn in deze sfeer concrete, in 1982 uitvoerbare projecten ingediend. Voorts heeft de Minister van Landbouw en Visserij enkele bouwprojecten ingediend bij zijn ambtgenoot van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (f58 min.). Ten behoeve van het werkgelegenheidsplan in de kwartaire sector heb ik bij mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken voorstellen gedaan terzake van voornamelijk onderwijs, onderzoek, voorlichting, bosbeheer, keuringsdiensten (circa 900 mensjaren). 2 1
De titel van het voorlopig verslag dient te worden aangepast aan de titel van deze memorie van antwoord; abusievelijk was uitgegaan van het houden van een beleidsdebat in plaats van een begrotingsbehandeling
Eind 1981 heeft AVEBE een herstructureringsplan-tweede-fase gepresenteerd waarin voornemens voor de periode 1982-1986 zijn uitgewerkt, die zijn gericht op het bereiken van een meer efficiënt produktieproces van zetmeel en op stroomlijning in de derivatensector. Dit herstructureringsplan is noodzakelijk voor het behoud van de fabrieksaardappelverwerkende
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
1
industrie en van de daarvan afhandelijke werkgelegenheid in de Veenkoloniën. Belangrijkste elementen van het plan vormen de campagneverlenging, waarvoor opslag van fabrieksaardappelen bij de telers noodzakelijk is, en het sluiten van vrijwel de volledige AVEBE-lokatie te Veendam. Over dit plan hebben direct betrokkenen uitvoerig gediscussieerd en zowel het bestuur van AVEBE als de ledenraad zijn met de uitvoering van dit plan akkoord gegaan. Op dit moment moeten de vakbonden en de centrale Ondernemingsraad zich nog definitief over het plan uitspreken. Ook in de Tweede Kamer der Staten-Generaal is het herstructureringsplan indringend aan de orde geweest en heeft er een uitvoerig debat plaatsgevonden op 10 februari jl. (Handelingen 1981-1982, nr. 15). Sedertdien hebben zich geen nieuwe, ingrijpende ontwikkelingen voorgedaan. 3 De middelen die in het kader van het Sectorprogramma voor de glastuinbouw (1982: f 143 min.) uitgetrokken zijn, blijven onaangetast. In hoeverre verminderde aardgasopbrengsten leiden tot nadere ombuigingen op de rijksbegroting zal uit de Voorjaarsnota blijken. 4 De olieaccijnsrestitutieregeling wordt door mijn departement uitgevoerd. De restitutie kan na afloop van elk kwartaal worden aangevraagd. In het algemeen vindt uitbetaling binnen 3 maanden na indiening van het verzoek plaats. Klachten over de late uitbetaling hebben mij dan ook niet bereikt. Wel komt het voor, dat de aanvraag laat wordt ingediend. De WIR-premie wordt in eerste instantie verrekend met de voorlopige aanslag inkomsten- of vennootschapsbelasting. Afgezien van een aantal toeslagen, vindt verrekening plaats in de aanslag over het kalenderjaar waarin de investering geschiedt. Bedraagt de WIR-premie meer dan de overigens verschuldigde belasting, dan wordt - mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden - een negatieve voorlopige aanslag opgelegd. Wordt aan deze voorwaarden niet voldaan, dan heeft de behandelingsprocedure van de definitieve aanslag (als de aangifte tijdig geschiedt) versneld plaats. Van ondernemers die een gebroken boekjaar hebben (hetgeen in de landbouw veel voorkomt) wordt de winst toegerekend aan het kalenderjaar waarin het boekjaar eindigt. Aangifte, oplegging van aanslag, enz. geschiedt derhalve later. Dit geldt ook de verrekening van WIR-premies. 5 Op zich zelf is deze opvatting juist. Tevens moet echter, nog los van aspecten van consumentenbeleid, rekening worden gehouden met de invloed van de prijs op het produktievolume en de daarmee verband houdende ordelijke afzet op de wereldmarkt. 6 De EG-Raad van Ministers van Landbouw zal zijn beraadslagingen over het prijzenpakket op 20 april 1982 voortzetten. Uit de besprekingen tijdens de afgelopen raadzitting kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een druk om de prijzen gemiddeld wat meer te verhogen dan de Europese Commissie aanvankelijk had voorgesteld. 7 Onlangs heeft de Europese Commissie - Publikatieblad Europese Gemeenschappen C43 dd. 17 februari 1982, blz. 36 - een tabel opgesteld, waarin de voorraden die bij openbare interventiebureaus waren opgeslagen, werden uitgedrukt in het aantal dagen waarvoor de voorraden toereikend waren (peildatum; 23 oktober 1981). Voor de belangrijkste landbouwprodukten was het aantal dagen als volgt: boter mager melkpoeder rundvlees zachte tarwe durumtarwe
2 58 13 25 22
gerst rogge kool- en raapzaad olijfolie
9 41 2 74
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
2
Eind oktober 1981 had de EEG 8600 ton boter en 312 700 ton mager melkpoeder in de interventievoorraad; eind februari 1982 beliepen de interventievoorraden 26 800 ton boter en 274 100 ton mager melkpoeder. 8 Ook bij het opnieuw ontstaan van overschotten zullen eerst andere mogelijkheden dan contingentering moeten worden bezien (bijvoorbeeld verlaging van de garantieprijs), omdat het zeer de vraag is of contingentering in deze sector op een - zeker voor Nederland - aanvaardbare wijze kan worden uitgevoerd. 9 De steun aan de landbouw waartoe de Franse regering in december jl. heeft besloten, bedraagt in totaal Fr. frs. 5 556 min. De Franse regering heeft de brede waaier van maatregelen in drie groepen ingedeeld, nl. - maatregelen met een sociaal karakter ten behoeve van boeren die minder dan een bepaalde jaaromzet halen; - maatregelen met een economisch karakter, waaronder investeringssubsidies; maatregelen tot versterking van de economische organisatie van de bedrijfstak; bevordering van de uitvoer; - structurele maatregelen, waaronder maatregelen tot verlaging van de grondlasten en tot verbetering van de werkgelegenheid. In het kader van het onderzoek naar de maatregelen heeft de Europese Commissie over het gehele pakket nadere informatie aan de Franse regering gevraagd. De Franse minister van Landbouw heeft in de EG-Raad van Ministers van Landbouw laten weten dat de prijzen met tenminste 12 a 13% zouden moeten worden verhoogd. 10 Voor het gemeenschappelijke markt- en prijsbeleid in de sector tabak is op de EG-begroting voor het jaar 1982 een bedrag uitgetrokken van 618 miljoen ECU. De uitgaven ten behoeve van de sector wijn zijn begroot op 416 miljoen ECU. De besluitvorming in het kader van het gemeenschappelijke landbouwbeleid wordt van Nederlandse kant via het gebruikelijke interdepartementale overleg voorbereid. 11 Van de acht overige aanvragen hadden er vijf betrekking op ombouw en één op nieuwbouw van schepen voor visserij met relatief weinig energieeisende methoden. De twee andere aanvragen betroffen nieuwbouw van schepen voor de garnalenvisserij. 12 De bezwaren van een aantal lid-staten tegen een permanent bosbouwcomité zijn voor een deel gegrond op de mogelijke financiële verplichtingen die uit een gemeenschappelijk bosbouwbeleid voortvloeien. Men vreest dat het instellen van een dergelijk comité aanzet tot zo'n beleid zal zijn. Daarnaast vreest men dat het functioneren van het comité zal leiden tot het beperken van de mogelijkheden tot het voeren van een nationaal bosbouwbeleid. 13 Kwantitatieve gegevens over de beschikbaarheid van dierlijk eiwit zijn niet voor handen. De FAO heeft een schatting gemaakt van de voedselhulpbehoeften in de derdewereld aan zuivelprodukten, in het bijzonder aan melkpoeder. Deze schatting kwam uit op 250 000 a 300 000 ton per jaar; een hoeveelheid die reeds grotendeels uit voedselhulp, voornamelijk door de EEG, wordt gedekt. Aan de bevordering van de visproduktie in ontwikkelingslanden gaat het Wereldvoedselprogramma veel aandacht besteden. Voor wat betreft de wereldgraansituatie, zie antwoord 14.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
3
14 De FAO geeft de volgende vergelijkende cijfers over de wereldgraanoogst, (inclusief rijst): 1980/1981
1981/1982
(x m i n . ton) Tarwe Voedergranen Rijst
445 723 264
459 792 271
Totaal granen
1432
1522
Deze cijfers zien er gunstiger uit dan in eerdere ramingen. Hieruit resulteert mede dat de voorraden die aan het einde van het seizoen 1980/1981 waren ineengeschrompeld tot 15% van het jaarlijkse wereldgraan verbruik, in het seizoen 1981/1982 waarschijnlijk zullen oplopen tot 18% (aanvankelijk waren zij op 16% geschat). Daarmee zou de geldende FAO-norm voor overgangsvoorraden, ter grootte van 17 a 18% van het jaarlijkse verbruik, opnieuw ruimschoots worden bereikt. 15 Toen het International Fund for Agricultural Development (IFAD) in december 1977 werd opgericht, was voor de driejarige periode 1978 t/m 1980 een bedrag van ongeveer $ 1 mld. toegezegd. Over de aanvulling van de fondsen van het IFAD voor de periode 1981 t/m 1983 werd pas in januari 1982 overeenstemming bereikt. Ditmaal hebben de gezamenlijke donors, wederom voor een driejarige periode, een bedrag toegezegd van $ 1100 min. 16 Voor de drie eerste jaren van opereren van het fonds werden de volgende bedragen voor de uitvoering van projecten toegezegd: 1978 : 117 min. dollar 1979 : 373 min. dollar 1980 : 380 min. dollar. Rekening houdend met de voor de aanvulling van de middelen toegezegde bedragen heeft de direktie van het IFAD het volgende programma van toezeggingen in de tweede driejarige periode voorzien: 1981 : 370 min. dollar 1982 : 450 min. dollar 1983 : 530 min. dollar. Het feit dat deze bedragen gezamenlijk hoger uitkomen dan de toegezegde aanvullende fondsen voor 1981-1983 kan enerzijds worden verklaard uit de rente die het IFAD krijgt van zijn uitgezette liquide middelen (op 31 januari 1982 had het fonds $ 467 min. aan liquide middelen uitstaan met een gemiddelde rente-opbrengst van 13,3%) en anderzijds doordat gedurende de eerste drie jaar in totaal een bedrag van $ 870 min. werd gecommitteerd aan projectleningen tegenover een toegezegd bedrag van ruim $ 1 mld. In bovenvermelde berekening is ervan uitgegaan dat het door Iran toegezegde bedrag alsnog ter beschikking komt. Zou Iran in gebreke blijven dan betekent dit dat in de periode 1981 t/m 1983 ruim $ 100 min. minder beschikbaar zal zijn voor toewijzing. 17 Het effect van voedingssuppletieprogramma's is volgens deskundigen naar zuiver wetenschappelijke maatstaven vaak moeilijk te meten. Dit komt door het ontbreken van absolute normen voor calorie- en eiwitbehoeften
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
4
naar leeftijd, geslacht, lengte en hoeveelheid verrichte arbeid, onverwachte nevenaspecten (als bijvoorbeeld de vaak ongelijke distributie van voedsel binnen een gezin) en ten slotte door de moeilijke vergelijkbaarheid van de doelgroep met andere groepen, die buiten het programma staan, en die strikt dezelfde uitgangspositie hebben. Niettemin wordt vaak geconstateerd dat de begunstigden voldoen aan de algemene verwachting van verbetering van de lichamelijke gesteldheid, door aanvullende en kwalitatief betere voeding. Dat blijkt o.m. uit een vermindering van het aantal kwashiorkorgevallen 1 , een verschuiving van zwaardere naar lichtere graden van ondervoeding en een toename van het aantal personen waarbij geen ondervoeding (meer) geconstateerd wordt. De Nederlandse Regering heeft het belang van voedselhulp aan met name kwetsbare bevolkingsgroepen reeds lang onderkend door de instelling (in 1970) van het Voedingsprogramma via Particuliere Organisaties (VPO). Dit programma richt zich vooral op de bedoelde categorie begunstigden, waaronder kinderen en zwangere en zogende vrouwen een belangrijke plaats innemen. De ontvangen rapportage over de uitwerking van de voedselhulp is veelal bemoedigend. Het VPO-programma heeft thans een budget van 19 min ofwel ca. 16% van de totale nationale voedselhulp. Voorts komt een deel (ca. 20%) van de Nederlandse bijdrage aan het Wereldvoedselprogramma terecht in speciale voedingsprojecten (schoolvoeding, hulp aan kwetsbare groepen, gezondheidszorg, e.c). 18 Uitgaande van de handelsstromen van produkten van landbouw en visserij ontstaat het volgende beeld: 1980
1981
(in m l d . gld.) Totale invoer w.v. L & V-produkten in % van het totaai
152,3 22,6 15
164,5 25,2 15
Totale uitvoer w.v. L & V-produkten in % van het totaal
146,9 31,8 22
170.8 38.9 23
Handelssaldo totaal w.v. L & V-produkten
-5,4 9,3
6,3 13,6
Bron: CBS (bewerkte gegevens).
Uit het overzicht blijkt een sterke toename van het handelssaldo uit de agrarische sector. Herleiding op de landbouwprodukten die de Nederlandse land- en tuinbouw voortbrengt en/of verbruikt, geeft de volgende uitkomst: Landbou wprodu kten relevant
1980
Export import Saldo
24,9 14,2 10,7
1981
(in m i n . gld.) 31.2 16,5 14,7
Bron: L E I . ' Kwashiorkor • gebrekziekte in de kleuterleeftijd, veroorzaakt door een langdurige overmaat in de voeding van koolhydraten en een tekort aan eiwit.
19
De exportbevorderende activiteiten zijn onderdeel van het marktgerichte actieprogramma dat ook voor 1982 tot stand is gekomen in nauw overleg
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17100-XIVen C, nr. 66b
met het exporterende bedrijfsleven en de landbouwattaché's. Elementen uit dit programma zijn o.a.: - Het scheppen van goede institutionele kaders bij voorbeeld voor overleg met staatshandellanden). - Het laten verrichten van marktonderzoek, ten einde de marktvoorlichting te kunnen geven aan onze exporteurs. - Het organiseren van collectieve activiteiten met het bedrijfsleven zoals: • aankoopmissies naar ons land halen; • handelsmissies uitzenden; • beurzen, handelscontactbijeenkomsten en winkelacties. - Bemiddeling en dienstverlening in de afzetgebieden door o.a. het leggen van handelscontacten en het bemiddelen bij handelsproblemen. - Het versterken van het Holland-imago op belangrijke buitenlandse markten, o.a. door Holland-promotie en door publikaties over «Nederlandse» kennis en kunde. - Directe ondersteuning van exporteurs bij het ontwikkelen van nieuwe, veelal veraf gelegen, risicovolle markten. De activiteiten in het programma zijn in het bijzonder gericht op: - Bevestiging en zo mogelijk verdere versterking van de positie van het Nederlandse agrarische produkt en de produkten van de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie op de markten van de EEG-landen en van de overige OESO-landen. - Het ontwikkelen van markten in derde landen, m.n. de zich industrialiserende ontwikkelingslanden en olielanden, ten einde in de nabije toekomst een vergroting van de Nederlandse export van landbouw- en voedings- en genotmiddelen mogelijk te maken. Als uitvloeisel van een toenemende tendens tot ontwikkeling van de eigen landbouw is er in de derde wereld een groeiende vraag ontstaan naar agrarisch uitgangsmateriaal, installaties, machines, e.d., vaak in het kader van zgn. geïntegreerde projecten. Het is van groot belang dat ons bedrijfsleven op deze behoefte in de agro-industriële markt kan inspelen. Van overheidszijde wordt dit bevorderd door o.a. de organisatie van agro-industriële missies. Ook is mijn departement de laatste jaren actief met betrekking tot de zgn. projectwerving in de landbouw en industrie. Dit beleid is gericht op ondersteuning van potentiële projecten van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland met inbreng van «know-how» van de overheid. Het apparaat van de landbouwattaché's speelt een belangrijke rol in het geheel van de exportbevordering vanwege mijn departement. 20 In Mededelingen nr. 253 geeft het Landbouw Economisch Instituut (LEI) een raming voor 1981 van de sectorrekening land- en tuinbouw.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
6
Raming opbrengstwaarde agrarische produktie 1981 (min. gld.) Waarde 1980
Mutatie in %
Raming waarde 1981
hoev.
prijs
waarde
Akkerbou wprodukten waaronder: granen aardappelen suiker handelsgewassen uien
2 512
+ 8
+ 6
+ 14
2 870
532 888 698 43 178
0 + 3 + 17 + 18 +20
+ 8 +22 - 9 + 10 -12
+ 8 +26 + 6,5 +30 + 6
570 1 110 740 60 190
Tuinbou wprodukten waaronder: groenten fruit bloemen en planten bloembollen boomkweker ijprodukten
5 968
+ 4,5
+ 7
+ 12
6 670
2 143 326 2 431 544 323
+ 4 - 1 + 8 0 + 1
+ 10 +33 + 4 - 7 + 3
+ 14 +32 + 13 - 7 + 4
2 440 430 2 750 500 340
Dierlijke produkten waaronder: rundvlees kalfsvlees varkensvlees pluimveevlees eieren melk
17 110
+ 4
+ 9
+ 13
19 400
855 042 466 082 122 125
+ 5 + 3 + 2,5 +11 + 7 + 3
+ 8 +18 +14 + 5 + 10 + 6
+13 +22 + 17 + 17 + 18 + 9
Totaal-generaal
25 590
+ 4,5
+ 8
+ 13
1 1 4 1 1 7
2 1 5 1 1 7
100 270 220 260 320 780
28 9 5 0
Uit deze tabel kan worden geconcludeerd dat er een stijging is van de opbrengstwaarde van de agrarische produktie in 1981 ten opzichte van 1980; voor de akkerbouwprodukten 14%, voor de tuinbouwprodukten 12%, voor de dierlijke produkten 13%, totaal-generaal 13%. De bruto produktiewaarde van de land- en tuinbouw wordt dus voor 1981 ca.f 3,4mld. hoger geraamd dan in 1980. De waarde van de aangekochte goederen en diensten zal met ongeveer f 1,1 mld. toenemen. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot een flinke stijging van de bruto toegevoegde waarde, namelijk met ruim f2,2 mld. ofwel ca. 20%. Om van de bruto toegevoegde waarde op het agrarische inkomen te komen, moeten nog worden afgetrokken de indirecte belastingen en de afschrijvingen en worden bijgeteld de subsidies. Na verwerking van deze bedragen resteert de netto-toegevoegde waarde ofwel het agrarische inkomen. Dit is dus het bedrag dat de ondernemers uit de in de landbouw ingezette produktiefactoren (grond, arbeid en kapitaal) als beloning ontvangen. Het geraamde agrarische inkomen laat van 1980 op 1981 een stijging zien van bijna 2 mld. gulden ofwel 2 1 % . Wanneer men rekening houdt met de geldontwaarding - in 1981 ca. 6% - komt men op een reële stijging van het agrarische inkomen met ca. 14%. De ontwikkeling in 1981 ten opzichte van 1980 moge weliswaar gunstig zijn, maar hiermede wordt geen uitspraak gedaan over het niveau van het agrarische inkomen. Ter staving hiervan dient, dat de verhouding tussen het agrarische inkomen en de door het LEI ingerekende beloning van de produktiefactoren (grond, arbeid en kapitaal) in 1980 tussen 55 en 60% ligt. De inkomensverbetering in 1981 was dus wel noodzakelijk en heeft de achterstand in genen dele volledig overbrugd. Het LEI heeft in genoemde publikatie niet nauwkeurig kunnen aangeven hoe de beloning van de ingezette produktiefactoren zich in de verschillende sectoren van de land- en tuinbouw in 1981 heeft ontwikkeld. Het ziet er naar uit dat de verbetering in de melkveehouderij sterker is geweest dan het gemiddelde, evenals in de varkens- en pluimveehouderij.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
7
In de a k k e r b o u w is de o n t w i k k e l i n g ook gunstiger dan het g e m i d d e l d e , maar deze is veroorzaakt d o o r de forse v o l u m e g r o e i van de produktie (een tijdelijke factor); de p r i j s v e r h o u d i n g tussen kosten en o p b r e n g s t e n is nauwelijks verbeterd. In de g l a s t u i n b o u w is er waarschijnlijk nauwelijks sprake v a n een v e r b e t e r i n g v a n de t o e g e v o e g d e w a a r d e , o m d a t de stijging v a n de b r u t o p r o d u k t i e w a a r d e g o e d d e e l s v e r d w i j n t d o o r de stijging v a n de energiekosten. In de v o l l e g r o n d s g r o e n t e t e e l t en de fruitteelt m a g in 1981 een duidelijke v e r b e t e r i n g w o r d e n verwacht. In de b l o e m b o l l e n t e e l t en de b o o m k w e k e r i j d a a r e n t e g e n , m o e t een daling van de t o e g e v o e g d e w a a r d e w o r d e n verwacht. 21 Ter b e v o r d e r i n g v a n de afzet v a n agrarische p r o d u k t e n en uit o o g p u n t v a n c o n s u m e n t e n b e l a n g ( d u i d e l i j k h e i d en keuzemogelijkheid) is een v o l d o e n d e breed a s s o r t i m e n t p r o d u k t e n van g r o o t belang. Dit assortiment is zowel v o o r v l e e s p r o d u k t e n als v o o r kaas aanwezig. Wettelijke regelingen o m de aanwezigheid van dat a s s o r t i m e n t te o n d e r s t e u n e n (bescherming afzet en i n f o r m a t i e aan c o n s u m e n t ) zijn v o o r kaas en bacon van oudsher aanwezig. Op basis van het L a n d b o u w k w a l i t e i t s b e s l u i t Bacon en het L a n d b o u w k w a liteitsbesluit V l e e s w a r e n , zullen v o o r de afzonderlijke p r o d u k t e n kwaliteitsregelingen w o r d e n u i t g e w e r k t . Voor bacon en r o o k w o r s t zijn t r o u w e n s dergelijke regelingen reeds t o t stand g e k o m e n , t e r w i j l regelingen voor h a m en s c h o u d e r h a m in v o o r b e r e i d i n g zijn. 22 Er zijn o n v o l d o e n d e g e g e v e n s ter beschikking o m de gevraagde vergelijking te maken in i n k o m e n s p o s i t i e tussen de l a n d b o u w en andere bedrijfstakken indien rekening w o r d t g e h o u d e n met de veel v o o r k o m e n d e f i n a n c i e r i n g van de b e d r i j v e n met v r e e m d v e r m o g e n . O m deze reden beperkt m i j n a n t w o o r d zich t o t een indicatie van het effect van financiering m e t v r e e m d v e r m o g e n o p de i n k o m e n s p o s i t i e in de m e l k v e e h o u d e r i j . In studie 3.107 «Van b e d r i j f s u i t k o m s t e n tot financiële positie» heeft het LEI met b e h u l p van de factoranalyse een bedrijfsvergelijkend onderzoek ingesteld naar de oorzaken v a n de verschillen in de bedrijfsuitkomsten en de financiële positie tussen m e l k v e e h o u d e r i j b e d r i j v e n in 1979/80. Het resultaat is, dat uit verschillende (van elkaar onafhankelijke) gezichtspunten naar dezelfde bedrijven gekeken w o r d t , o m een verklaring te v i n d e n voor de verschillen in b e d r i j f s u i t k o m s t e n en financiële positie (vooral de besparingen). De bedrijven kunnen o p g r o n d v a n hun positie ten opzichte van elk aspect gesplitst w o r d e n in verschillende g r o e p e n . In het LEI-onderzoek is v o o r drie g r o e p e n gekozen. Zo heeft het LEI o . m . de verschillen geanalyseerd naar het aspect van de b e d r i j f s g r o o t t e , grupstal-ligboxenstal bij g e m i d d e l d e oppervlakte, k V E M 2 - o p b r e n g s t per ha, melkproduktie per koe enz. in totaal 10 aspecten. Een van de aspecten is het v r e e m d v e r m o g e n per ha. Vreemd vermogen per ha bij gemiddelde bedrijfsvoering
Vreemd vermogen per ha Netto-overschot Niet-uitbetaaide vergoeding van het vermogen Inkomstenbelasting Besteedbaar inkomen Besparingen
« kVEM = kilo voedereenheid Melk.
Groep 1
Groep 2
Groep 3
3 800 - 3 3 800
6 800 - 3 2 900
12 400 - 3 0 700
17 13 60 14
000 600 800 700
7 6 48 10
200 700 300 400
-
5 5 43 - 3
000 400 700 300
Ter nadere t o e l i c h t i n g d i e n e het v o l g e n d e : Het LEI heeft geconstateerd dat bedrijven met een ligboxenstal meer v r e e m d v e r m o g e n aangetrokken hebben dan bedrijven m e t een g r u p s t a l .
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
8
ten einde de hoge investeringen in gebouwen, werktuigen en vee te kunnen financieren. Er blijkt echter dat nog een deel van de verschillen in vreemd vermogen per ha andere oorzaken heeft. Daar gemiddeld per groep de bedrijfsvoering ongeveer gelijk is, zijn er nagenoeg geen verschillen in netto-overschot, zoals de tabel laat zien. De grote verschillen in het vreemde vermogen veroorzaakten grote verschillen in de niet-uitbetaalde vergoeding van het vermogen. Naarmate er meer vreemd vermogen is, moet er meer rente worden uitbetaald De betaalde inkomstenbelasting vertoont een dalend verloop bij toenemend vreemd vermogen per ha. Deze verschillen in vreemd vermogen per ha veroorzaakten voorts aanzienlijke verschillen in de uiteindelijke besparingen. 23 Overeenkomstig de regeringsverklaring wordt momenteel door het Ministerie van Financiën een studie gemaakt naar de wenselijkheid van en de behoefte aan een permanente zelfstandigenaftrek, bezien tegen de achtergrond van het totaal van maatregelen dat voor zelfstandigen geldt. Aan deze studie wordt deelgenomen door ambtenaren van mijn departement en van Economische Zaken. Het is thans nog niet te voorzien tot welk resultaat de studie zal leiden. Het is de bedoeling dat de studie nog vóór het zomerreces wordt afgerond en dat de resultaten, vervat in een nota of ontwerp van wet aan de StatenGeneraal worden overgelegd. 24 In de fiscale sfeer is een aantal voorzieningen opgenomen die mede de bedrijfsoverdracht van agrarische bedrijven vergemakkelijken. Als zodanig kunnen genoemd worden: - de franchise van de stakingswinst (art. 8, letter d. Wet I.B.); - de toepassing van een bijzonder tarief (art. 57, Wet I.B.); - de landbouwvrijstelling (art. 8, letter b, Wet I.B.); - de afbouw van de fiscale oudedagsreserve (art. 44, letter d en verder. Wet I.B.); - de vrijstelling van bedrijfsbeëindigingsstamrechten (art. 8, letter g, We* I.B.); - de geruisloze doorschuiving bij overlijden (art. 15, 3e lid, Wet I.B. 1964) en bij arbeidsongeschiktheid en ouderdom van de ondernemer (art. 17, Wet I.B.}; - de basispremies en kleinschaligheidstoeslag krachtens de WIR; - de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij overdracht van de onderneming aan kinderen (art. 15, 1e lid, letter b, Wet op belastingen van rechtsverkeer). De belastingheffing van hetzgn. pachtersvoordeel, dat in verband staat met de landbouwvrijstelling, is onlangs nog geregeld. Een nadere aanschrijving aan de belastingdienst hieromtrent is binnenkort nog te verwachten. Voorts wordt op het Ministerie van Financiën thans bezien of en in hoeverre de geruisloze doorschuiving aanpassing verdient in het kader van hetgeen daaromtrent op 29 april 1981 is besproken in het mondelinge overleg met de vaste Commissie voor Landbouw en Visserij uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal (zitting 1980-1981, stuk 16400, volgnr. 52). 25 De Regering overweegt momenteel geen speciale fiscale maatregelen ter versterking van de positie van de landbouw. Voor zover algemene maatregelen nodig zijn in het kader van lastenverlichting voor het bedrijfsleven, kunnen deze ook effect sorteren voor de landbouw. In dit verband wijs ik er overigens op, dat in het recente verleden een aantal faciliteiten op het terrein van versterking van de vermogenspositie is gegeven, zoals:
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
9
-
de de de de
voorraadaftrek (art. 11, Wet I.B.); vermogensaftrek (art. 14a, Wet I.B.); verhoging van ondernemersvrijstelling (art. 7, 2e lid, Wet V.B.); interings- en oudedagsvrijstelling (art. 14, Wet V.B.).
Naar mijn oordeel is voor de vermogenspositie van de landbouw van groot belang de wijze van waardering van landbouwgrond voor verschillende belastingen, zoals de vermogensbelasting, de successierechten en de inkomstenbelasting (de WIR). In dit verband wil ik ook wijzen op de motie voorkomend op stuk nr. 48 (zitting 1980-1981, nr. 15905), waarbij enerzijds het rendement van landbouwgrond in ogenschouw dient te worden genomen en anderzijds ter zake van verpachte landbouwgrond aandacht dient te worden geschonken aan de betekenis van de pacht als financieringsvorm van landbouwgrond. Persoonlijk zou ik er de voorkeur aan geven dat voor de waardering van landbouwgronden ten behoeve van de hiervoor genoemde belastingen aansluiting wordt gezocht bij de waarderingsgrondslag als vermeld in artikel 56c van de Pachtwet. 26 De inkomsten uit het aardgasverbruik van de tuinbouw uit - ten dele het kleinverbruikers", ten dele het grootverbruikerstarief - komen allereerst toe aan de gasdistributiebedrijven. Een vast bedrag per aansluiting en een aflopend bedrag per m 3 die aan een individuele afnemer wordt geleverd, vormen de bruto marge voor het gasdistributiebedrijf. Naarmate het verbruik van de afnemer hoger is, zal de bruto marge per m 3 lager zijn. Het resterende bedrag is bestemd voor de NV Nederlandse Gasunie. Via een stelsel van participaties en financiële regelingen met Gasunie en de gasproducenten leiden deze inkomsten, na aftrek van transport" en produktiekosten, voor een aanzienlijk deel tot middelen voor de schatkist, deels als belastingmiddelen, deels in de vorm van allerhande niet-belastingmiddelen. Bij het huidige verbruiksvolume van de tuinders belopen de baten voor de schatkist ruwweg f500 min. op jaarbasis. Het totale energieverbruik in de glastuinbouw daalt de laatste twee jaar met 10% per jaar. De hulp die de overheid biedt om tot energiebesparing in de tuinbouw te geraken, is van verschillende aard. Allereerst heeft energiebesparing prioriteit in onderzoek en voorlichting en wordt in het onderwijs hier de noodzakelijke aandacht aan geschonken. Daarboven is in 1981 f30 min. extra voor energiebesparend onderzoek in de periode 1982-1986 uitgetrokken. De Regelingen energieschermen en gevelisolatie, die inmiddels gesloten zijn, zullen naar verwachting f20 min. aan bijdragen vergen. De Regeling energiebesparende maatregelen, waarvoor f270 min. is uitgetrokken, loopt naar verwachting. Momenteel zijn ruim 5600 aanvragen ontvangen; het totale verbruik van alle aanvragers gezamenlijk in 1980 was 2,6 mld. m 3 . Deze regeling staat nog open tot 1 oktober 1982. De uit te voeren investeringen mogen tot 31 december 1984 opgeleverd worden. Inmiddels is reeds f 52 min. in het kader van deze regeling aan voorschotten verstrekt. Het Borgstellingsfonds voor de Landbouw en eventueel de Rijksgroepsregeling Zelfstandigen kunnen bij de financiering van energiebesparende investeringen behulpzaam zijn. Op het fiscale vlak zijn dezelfde maatregelen voor investeringen van kracht als in andere bedrijfstakken. Het complexe stelsel van directe en indirecte hulpverlening van de overheid aan de glastuinbouw maakt het geven van een eenduidig verhoudingsgetal met de betrokken aardgasinkomsten niet mogelijk. 27 Ook ik ben overtuigd van de waarde van de aloude trits onderzoek, onderwijs en voorlichting. Daarom bevinden de uitgaven voor deze drie velden zich onverminderd op een, in vergelijking met de inspanningen van andere EG-lid-staten, naar verhouding hoog niveau.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
10
28 Voor de sturing van het landbouwkundige onderzoek staan de volgende instrumenten ter beschikking: Beleidsindicaties Het verstrekken van beleidsindicaties aan alle partners in de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek ten behoeve van het opstellen van de Meerjarenvisie voor het Landbouwkundige Onderzoek. Programmering Aan de Directie Landbouwkundig Onderzoek is een team van onderzoekcoördinatoren verbonden, die regelend in de programmering kunnen optreden. Herverdeling Het instrument van herverdeling van materiële en personele middelen wordt gehanteerd voor verschuivingen in het onderzoek binnen en tussen de onderzoekinstellingen. Het betreft een beslissende invloed op: • Omvang van de exploitatiebegroting, zo nodig gespecificeerd naar bepaalde onderdelen. • Aanstelling of verplaatsing van personeel. • Besluiten omtrent aanschaffingen boven f5000. • Investeringen voor de bouw van laboratoria, kassen, klimaatcellen, enz. • Het instellen van een financiële en personele beleidsruimte voor specifieke doelen. Kwaliteitsbewaking • In de besturen en adviescommissies van instituten en proefstations zijn vertegenwoordigers van de wetenschappelijke wereld aanwezig die hun invloed laten gelden op de kwaliteit van het onderzoek. • Het toepassen van evaluatieschema's en «gesprekken. 29 De Voorlopige Raad voor het Milieu- en Natuuronderzoek (RMNO) adviseert als sectorraad de Regering over de programmering in hoofdlijnen van het milieu- en natuuronderzoek. De RMNO zelf is geen uitvoeringsorgaan van onderzoek. De Nationale Raad voor het Landbouwkundig Onderzoek (NRLO) daarentegen is een deelnemersorganisatie van onderzoekuitvoerende instellingen. Hij verzorgt o.m.de programmering van het onderzoek van deze instellingen. Mogelijkheden van duplicering in onderzoekprojecten doen zich derhalve niet voor. Voor wat betreft de relatie RMNO-NRLO vindt reeds over en weer oriënterend overleg plaats tussen RMNO en NRLO; het ligt in het voornemen dit overleg verder uit te diepen zodra de werkwijze en de aanpak van de RMNO met betrekking tot de programmering in hoofdlijnen van het milieuen natuuronderzoek nadere vorm heeft gekregen. De bedoeling van dit overleg is, te komen tot een goede samenspraak tussen RMNO en NRLO. 30 Ons land heeft de mogelijkheden voor internationale arbeidsverdeling in het landbouwkundige onderzoek in hoge mate bevorderd. Naast bilaterale overeenkomsten wordt intensief samengewerkt in gemeenschappelijke programma's. Het Nederlandse systeem voor projectregistratie is met grote inspanning van onze zijde nu ingevoerd in alle landen van de Gemeenschap, waardoor de basis is gelegd voor overleg en samenwerking. Voorstellen van Nederlandse zijde voor uitbreiding van samenwerking stuiten evenwel veelvuldig op weerstand van de andere landen, hetgeen ten dele te wijten is aan de geringe overall-organisatiegraad in die landen. Belangrijke bezuinigen als bedoeld, zijn voorhands dan ook niet te voorzien.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
11
31 Het onderzoek zal in het algemeen blijven bijdragen aan de volgende taakvelden van het landbouwbeleid: - een zodanig gedifferentieerd gebruik van het land en de groene ruimte dat de natuurlijke hulpbronnen optimaal beschikbaar zijn en blijven voor zowel een kwantitatief en kwalitatief hoogwaardige agrarische produktie (voedsel en grondstoffen), als voor het behoud van de ruimte om te wonen, te werken en te recreëren; - een zodanig voorzieningsbeleid dat onder alle omstandigheden een voldoende, volwaardig en relatief goedkoop voedsel- en grondstoffenpakket aangeboden kan worden. Daarbij zal het accent liggen op kwaliteitsverbetering en niet op produktieverhoging, waarbij de belangen van consument en producent evenwichtig zijn gewaarborgd; - een verbetering van de concurrentiepositie, leidend tot een zo groot mogelijke bijdrage van de landbouw aan onze volkshuishouding, door middel van een verhoging van de kwaliteit en van de variatie van produkten en door afzetbevordering en kostenbewaking, b.v. door verlaging van de «inputs». Van dit beleid zal in het bijzonder onderzoek op het volgende worden bevorderd: 1. Produktieiandbouw
(Akkerbouw, tuinbouw, veeteelt)
1.1 Handhaving van de concurrentiepositie door onderzoek met betrekking tot: - kostprijsbewaking, met het accent op besparing van grondstoffen, waaronder energie en beperking van verliezen; - kwaliteit en gezondheidsaspecten van de produkten; - verbreding van het produktenpakket. 1.2 -
Zorg voor natuurlijke hulpbronnen handhaven van de bodemgezondheid; minimalisering van bodem-, water- en luchtverontreiniging; behoud en verbreding van genetisch uitgangsmateriaal, o.a. door middel van de genenbank en genetische manipulatie.
1.3 Gezondheid van de gewassen, vooral ten aanzien van het voorkomen van invoer en verspreiding van «nieuwe» ziekten. 1.4 Ter ondersteuning van het toelatingsbeleid met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen, en versterking van onderzoek over effecten in het milieu en op de kwaliteit van consumptiegewassen. 1.5 Humanisering van de arbeid, waaronder begeleiding van informatieen managementsystemen, en van de psychische belasting. 1.6 Differentiatie van produkten en teelten, evenals van alternatieve produktiemethoden. 1.7 Ontwikkelen van aanvaardbare technische en economische alternatieven ten behoeve van het dierlijke welzijn. 1.8 Diergeneesmiddelenonderzoek; onderzoek naar factorenziekten en epidemiologie. 1.9 Milieu-effecten van en op de produktieiandbouw. 1.10 Recreatie- en gezelschapsdieren.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
12
2. Afzei en verwerking 2.1 Marktonderzoek ten behoeve van de export. 2.2 Mogelijkheden om de financiële opbrengst van bijprodukten en afvalprodukten te verhogen. 2.3 Kwaliteitsbevordering in de keten van grondstof tot eindprodukt. 2.4 Beperking van de energiekosten. 3. Beheer van het landelijke gebied 3.1 Effecten van bestemming en inrichting op de landbouw, de natuur, het landschap, de leefbaarheid, e.c. 3.2 Waterhuishouding met o.a. aandacht voor opslag en herverdeling van water en voor een geïntegreerd waterbeheer. 3.3 Inzicht in de achterstandsituatie van de landbouw in verschillende regio's. 3.4 Problematiek van stadsrandstructuur. 3.5 Relatie landbouw, natuur en landschap. In de Meerjarenvisie voor het Landbouwkundig Onderzoek 1982-1986, dat ik als een van de belangrijkste uitgangspunten van mijn beleid heb verklaard, zijn de prioriteiten in het onderzoek gerangschikt uit het oogpunt van maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen. Aan de vaste Commissie voor Landbouw en Visserij van de Tweede Kamer der StatenGeneraal heb ik ten behoeve van het mondelinge overleg van 3 februari 1982 een beknopte samenvatting ter beschikking gesteld (zitting 1981-1982, stuk 17 100, hoofdstuk XIV, nr. 34, blz. 7-10). 32 Nieuwe teelten in de akkerbouw vragen vaak grootschalige afzetmogelijkheden. Deze zijn in principe aanwezig voor veldbonen en erwten, beide bestemd voor veevoer, en hennep dat een bestemming zou kunnen vinden als grondstof voor de papierindustrie. Ten aanzien van de bonen- en erwtenteelt wordt onderzoek verricht, dat gericht is op verbetering van opbrengst en oogstzekerheid. Als een voldoende hoog rendement van deze teelten kan worden verwacht, zal de boer deze gewassen zeker in het bouwplan opnemen. Introductieprogramma's lijken niet nodig. Hennep zou voor de Veenkoloniën een alternatief gewas kunnen zijn. Met de papierindustrie wordt overleg gevoerd over de mogelijkheden van verwerking en prijszetting. 33 Voererwten leveren per ha vrij veel eiwit nl. 1000-1800 kg. Dit is ruwweg het dubbele van granen. Het areaal is zowel in de EG (1980: ca. 100 000 ha) als in ons land van beperkte omvang. Voor ons land wordt geen grote uitbreiding van deze teelt voorzien. Dit is op langere termijn eerder te verwachten bij veldbonen, wanneer de veredeling van dit gewas de gewenste vorderingen heeft gemaakt.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
13
34 De onderstaande vergelijkende cijfers van snijmaïs en duivebonen hebben betrekking op behoorlijk geslaagde voedergewassen; de cijfers zijn gebaseerd op recent genomen proeven van het Rijksinstituut voor het Rassenonderzoek van Cultuurgewassen (RIVRO).
Verse massa Droge stof Eiwit Voederwaarde 1
(t/ha) (t/ha) (kg/ha) ( k V E M ' /ha)
Snijmais
Duivebonen
48 12,8 690 12 700
40 9,6 1 100 7 000
k V E M = kilo Voedereenheid Melk.
De vroegere oogst van duivebonen geeft mogelijkheden tot verbouw van een stoppelgewas of inzaai van grasland. Hoewel hiermee het verschil in opbrengst redelijk wordt gecompenseerd, is het perspectief van duivebonen als voedergewas bepaald nog onzeker. Omtrent de voederwaarde vindt nog nader onderzoek plaats. 35 Gewasdiversificatie of assortimentsverbreding is een belangrijke onderzoekprioriteit, zoals aangeduid in de Meerjarenvisie landbouwkundig onderzoek 1982-1986 van de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek (NRLO); aan de verwezenlijking hiervan wordt momenteel gewerkt. Het onderhavige onderzoekterrein, dat toch al veel aandacht heeft, zal - mede ook met het oog op mogelijke gewassen, die minder energie vergen en/of beter geschikt zijn voor de teelt onder energiebesparende maatregelen - in niet onbelangrijke mate versterkt worden op de betreffende onderzoekinstellingen, te weten het Instituut voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen (IVT) te Wageningen, het Proefstation voor de Bloemisterij te Aalsmeer, het Proefstation voor de Tuinbouw onder Glas te Naaldwijk, het Laboratorium voor Bloembollen Onderzoek te Lisse, het Proefstation voor de Champignoncultuur te Horst en de diverse regionale proeftuinen. Het onderzoek betreft op de genoemde instellingen met name de verbreding van het sortiment van groenten, bloemen en planten. Eensdeels betreft het onderzoek van Nederlandse gewassen die in de vergetelheid zijn geraakt. Anderzijds betreft het uitheemse produkten. 36 De verjonging van de aanplant met nieuwe appelrassen wordt door onderzoek en voorlichting sterk ondersteund. Daarbij wordt uitgegaan van duidelijke wensen die er in produktietechnisch opzicht en uit oogpunt van marktperspectief omtrent nieuwe rassen zijn. Bij de peren ontbreekt een duidelijk profiel van een nieuw gewenst pereras. In de Doyenné du Comice en de Conference beschikken we over prima rassen die goed aansluiten bij de vraag. Het onderzoek met betrekking tot sortimentsverbreding bij peren is op dit moment beperkt tot het gebruikswaarde-onderzoek. Daarin worden ongeveer 55 pererassen nader bekeken, terwijl een 200 appelrassen in onderzoek zijn. Gezien het voorstaande zie ik geen aanleiding de prioriteiten in het betreffende onderzoek te verleggen. 37 Ik betreur het verdwijnen van runderrassen, maar op zich zelf is het normaal, dat van oorsprong regionale rassen in het kader van specialisatie op de achtergrond geraken of verdwijnen.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
14
In ons land worden, evenals elders, van overheidswege activiteiten ontplooid om deze ontwikkeling tegen te gaan. In ons land wordt de Stichting Zeldzame Huisdierrassen gesubsidieeerd door de Stichting Fonds Nederlandse Veefokkerij. Eén van de aktiviteiten van deze Stichting Zeldzame Huisdierrassen is het oprichten van de Fokkersclub voor Lakenvelders geweest. Het zou nuttig kunnen zijn, een genenbank op te richten om de overigens moeilijk te definiëren, specifieke eigenschappen van runderrassen, te bewaren. Dit is echter een zeer kostbare zaak, omdat hiervoor veel dieren nodig zijn, ten einde inteelt te voorkomen. Mogelijk kunnen nieuwe technieken, als invriezen van sperma en embryo's, een oplossing bieden. Handhaving van dergelijke dieren in de normale bedrijfsvoering is uiteraard een zaak van de ondernemers. 38 Tussen de regionale voorlichtingsdiensten en de voorlichting van de verwerkende industrie is vaak een nauwe samenwerking. Dit komt o.a. tot uiting in gezamenlijk georganiseerde voorlichtingsbijeenkomsten en in instructiebijeenkomsten voor voorlichtingsmedewerkers van handel en industrie. Het beschikbaar zijn van voorlichting door de verwerkende industrie vormt als zodanig geen argument om over te gaan tot inkrimping van de voorlichtingsdienst. 39 Ook in de komende jaren zal het toepassen van technologische vernieuwingen van belang zijn om de concurrentiepositie van onze landbouw te handhaven. Aan de voorlichting over technologische vernieuwingen zal dan ook blijvend aandacht worden besteed. Er wordt momenteel in samenwerking met regionale consulentschappen, betrokken consulentschappen in algemene dienst en het bedrijfsleven (de Nederlandse Fruittelers Organisatie en het Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen in Nederland) een landelijke voorlichtingsactie voorbereid, die naar verwachting op korte termijn zal starten. 40 Er zijn mij geen aanwijzingen bekend over uitspoeling op grote schaal van fosfaat. Op grond van onderzoekingen is het realistisch te veronderstellen dat bij een voortdurende overmatige bemesting op bepaalde grond fosfaatuitspoeling zal optreden. 41 De tot nu toe genomen maatregelen om overmatige bemesting tegen te gaan, zijn gericht op een verlaging van de hoeveelheid mineralen in het voeder en op stimulering van transport van mestoverschotten naar tekortgebieden. In dit verband kunnen onder meer genoemd worden de verlaging van de maximaal toegestane hoeveelheid koper in varkensvoeder, de subsidiëring van de mestbanken en de stimulering van systemen waarbij stapelbare mest wordt geproduceerd. In het ontwerp voor een nieuwe Meststoffenwet wordt een basis gelegd voor het reguleren van het meststoffengebruik. Vormen van meststoffengebruik, die ongewenste neveneffecten hebben, kunnen dan met deze wet worden tegengegaan. Eén van deze vormen is de overmatige toepassing van dierlijke mest in de gebieden met een structureel mestoverschot. Het genoemde wetsontwerp ligt thans voor advies bij een aantal belanghebbende organisaties. Ik streef ernaar, dit wetsontwerp nog dit kalenderjaar aan het parlement aan te bieden. 42 De omvang van de overmatige bemesting is moeilijk kwantitatief aan te geven wegens het ontbreken van precieze gegevens over de toepassing van (kunst-)meststoffen, overdeomvang van de verplaatsing van organische
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
15
mest uit de concentratiegebieden en over toepassing van zuiveringslib. Ook is de overmaat in de dosering verschillend over de diverse elementen. Wel bestaan er gegevens aangaande de mestproduktie van de veehouderij in de concentratiegebieden in Brabant en Gelderland. Als die mestproduktie volledig in deze gebieden zelf zou worden gebruikt op de daar beschikbare cultuurgrond, zou dit in 1981 het volgende beeld hebben opgeleverd: In de Brabantse concentratiegebieden (Peel, Meijerij, Oost-Kempen) zou per hectare cultuurgrond 225 kg fosfaat en 1,8 kg koper zijn toegevoegd. In de Gelderse concentratiegebieden (West-Veluwe, Noord-Achterhoek en ZuidAchterhoek) zouden deze cijfers resp. 180 kg fosfaat en 1,4 kg koper per hectare zijn. De onttrekking door het gewas is globaal de behoefte van het gewas. Afhankelijk van de verhouding tussen grasland en bouwland bedraagt deze behoefte 50-70 kg/ha P2O5 en 0-15 gr/ha Cu. Om aan deze problemen tegemoet te kunnen komen, zijn het instrument van de mestbanken en de spoedige vernieuwing van de Meststoffenwet van groot belang. 43 Via de mestbanken is in 1981 ongeveer 410 000 m 3 drijfmest getransporteerd, waarvan het grootste gedeelte over een afstand van meer dan 100 km. Over het totale transport van mest uit overschotgebieden naar tekortgebieden heb ik geen gegevens, aangezien de particuliere handel ook mest transporteert. 44 Het lopend onderzoek inzake mestverwerking betreft de vergisting, de scheiding in een mesthoek en afvalwater, het drogen en eventueel verbranden van de mestkoek en de terugwinning van mineralen uit mest. Bij de scheidingstechnieken wordt een relatief droog produkt verkregen dat gemakkelijker kan worden afgezet dan de erg waterrijke drijfmest. 45 Voor 1982 zal via het Ontwikkelings-en Saneringsfonds voorde Landbouw f2 min. beschikbaar worden gesteld ten behoeve van de voortzetting van het project van de mestbanken. 46 Naar mijn oordeel brengt de verlaging van de maximaal toelaatbare hoeveelheid koper naar 125 mg per kg veevoeder, geen in vergelijking met andere veevoedertoevoegingen bijzondere problemen met zich mee op het vlak van de controleerbaarheid en de uitvoerbaarheid. 47 De verlaging van de maximaal toegestane hoeveelheid koper in het varkensvoeder van 200 naar 125 mg per kg geeft een aanzienlijke vermindering van de toevoer van koper via varkensmest naar de bodem, mede omdat de verbruikte hoeveelheid varkensvoeder en daarmee de geproduceerde hoeveelheid varkensmest nog maar weinig toenemen. 48 In EEG-verband vinden besprekingen plaats over voorstellen die een verdere verlaging van het maximaal toegestane kopergehalte van varkensvoeder beogen. Naar verwachting zullen die besprekingen op korte termijn tot concrete resultaten leiden. 49 Voor wat betreft de toevoegingen aan industrieel bereide voedingsmiddelen is mijn beleid er op gericht, dat de aanwezigheid ervan op de verpakking wordt vermeld. Dit beleid is vastgelegd in de EEG-etiketteringsrichtlijn die thans in de nationale wetgeving wordt overgenomen.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
16
Voor wat betreft de zgn. contaminanten (bepaalde categorieën van verontreiniging) is vermelding op de verpakking niet mogelijk. Mijn beleid is er op gericht om, met inachtname van de betreffende volksgezondheidseisen, de residugehalten in produkten zo laag mogelijk te houden. Dienaangaande worden passende maatregelen in de produktiefase genomen, waarover algemene voorlichting wordt verstrekt. 50 Mijn beleid is gericht op de voortbrenging van consumptieveilige produkten en een zodanig aanbod dat daaruit een uit voedingsoogpunt goed voedingspakket kan worden samengesteld. Ter verkrijging van veilige produkten wordt een reeks van maatregelen getroffen, waarbij de keuringen een belangrijk sluitstuk vormen. Voor een aantal produkten heeft dit geleid tot verscherping van de eisen en verbetering van de controle, o.m. op het gebied van residuen van bestrijdingsmiddelen en andere contaminanten. Om het de consument mogelijk te maken, een goed voedingspakket samen te stellen, hecht ik belang aan voedingsinformatie (etikettering) en •voorlichting (o.a. door het Voorlichtingsbureau voor de Voeding). Daarnaast worden met een en ander samenhangende initiatieven van het bedrijfsleven ondersteund, met name door in de levensmiddelenwetgeving mogelijkheden te bieden om de samenstelling van produkten, met inachtname van de huidige voedingsinzichten, te bepalen. Het betreft hier onder meer de produktvarianten met een lagere energiewaarde dan het gangbare produkt. 51 De vermelding van de voedingswaarde op het etiket beoogt de belanghebbende verbruiker een basishoeveelheid aan begrijpelijke en terzake dienende informatie te geven. Volledige vermelding van alle voedingsbestanddelen zou onbegrijpelijk veel gegevens omvatten en voor de gewone consument niet hanteerbaar zijn. De discussie is nu gaande hoe zo'n basisinformatie er uit zou moeten zien. De Adviescommissie Warenwet zal hierover binnenkort advies uitbrengen. Vooruitlopend hierop heeft het bedrijfsleven initiatieven ontwikkeld, die ik als zodanig op prijs stel. Te zijner tijd zal echter moeten worden bezien hoe deze initiatieven passen in de in het kader van de Warenwet te ontwikkelen regeling. Het principe van deze regeling zal zijn dat het toepassen van de voedingswaardevermelding vrijwillig is; indien men het echter toepast zal het nader te definiëren pakket basisinformatie moeten worden verstrekt. 52 Het Rijks-Kwaliteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwprodukten (RIKILT) is een onderzoekinstelling van mijn departement die tot taak heeft het kwaliteitsbeleid te ondersteunen. De Keuringsdiensten van Waren zijn provinciale dan wel gemeentelijke diensten die zijn belast met het toezicht op de naleving van in het bijzonder de Warenwet. Contacten tussen beide instellingen vinden plaats op het gebied van analyseresultaten en -methodieken. 53 Neen; dergelijke gegevens zijn niet voorhanden. Alleen het aantal ziektegevallen wordt geregistreerd, waarvan de bestrijding plaatsvindt resp. in het kader van de Veewet en van verordeningen van het Landbouwschap. 54 Op deze vraag kan geen algemeen geldend antwoord worden gegeven. In een omvangrijke veestapel met een dichte veebezetting zal het risico voor het optreden van bepaalde infectieziekten inderdaad groter kunnen zijn. Het is evenwel gebleken, door middel van preventieve veterinair-hygiënische maatregelen en zonodig voorbehoedende vaccinaties, deze risico's tot het minimum te beperken.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
17
55 Tenminste tweemaal per jaar inspecteren de Plantenziektenkundige Dienst (PD) of de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor Boomkwekerijgewassen (NAKB) gedurende het groeiseizoen boomkwekerijpercelen met waardplanten op de aanwezigheid van door bacterievuur aangetaste gewassen. Daarnaast controleert de PD tenminste eenmaal per jaar de omgeving van die percelen, alsmede die van fruitbedrijven, op de aanwezigheid van aangetaste planten. Aan de opsporing van zieke planten heeft de PD in 1981 ruim 34 500 manuren besteed. Bij aantreffen van aantasting worden maatregelen genomen ter uitschakeling als infectiebron. Buiten boomkwekerijen betekent dit vernietiging van de aangetaste plant of van delen daarvan; op boomkwekerijen van partijen planten of delen van partijen. Op fruitbedrijven dient de teler zelf de ziekte op te sporen en te bestrijden. Daarnaast besteden vele gemeenten de nodige aandacht aan hun plantsoenen. De resultaten zijn niet kwantitatief weer te geven, wegens het ontbreken van de benodigde gegevens. Wel kan worden gesteld dat de export van de betreffende waardplanten van meet af aan hinder heeft ondervonden van de aanwezigheid van bacterievuur in ons land door een importverbod van een dozijn landen (waaronder Finland, Noorwegen, Zweden en Zwitserland) en sedert 1 oktober 1981, resp. 1 februari 1982, ook van Italië en Oostenrijk. Overigens kan de export vrijwel ongehinderd plaatsvinden, dank zij de genomen maatregelen, die echter tot gevolg hebben gehad, dat op de kwekerijen van jaar tot jaar wisselende hoeveelheden planten moesten worden vernietigd of in quarantaine gehouden. De fruitteelt ondervindt regionaal, vooral in het Zuidoosten en Zuidwesten van het land, veel hinder en schade van de ziekte. Deze hinder en schade nemen in het bijzonder in het Zuidwesten geleidelijk toe, vooral in de pereteelt. Zonder de beschermende maatregelen in de omgeving van de bedrijven zou de fruitteler niet in staat zijn, de ziekte in bedwang te houden. In verband met de bescherming van boomkwekerij en fruitteelt moesten in de loop der jaren in het landschap vrij veel aangetaste meidoorns worden afgezaagd, dan wel verwijderd en in gemeenteplantsoenen en particuliere tuinen vrij veel cotoneasters. Niettemin is de infectie de laatste jaren geleidelijk toegenomen, waarbij klimatologische omstandigheden een belangrijke rol hebben gespeeld. Met het bedrijfsleven vindt thans overleg plaats, op welke wijze hierop gereageerd moet worden om de fruitteelt en de boomkwekerij ook in de toekomst een redelijke bescherming te bieden. Daarbij wordt gedacht aan de concentratie van de teelt van waardplanten in bepaalde gebieden, die vrij van aantasting gehouden worden. Met het Staatsbosbeheer is overleg gaande om het aanplantbeleid van meidoorns in het landschap hierbij aan te passen. 56 Ik kan volledig instemmen met de constatering dat een versterking van de infrastructuur van de landbouw zeer belangrijk is voor het behoud van de concurrentiepositie. Mijn beleid is erop gericht, vast te houden aan het in uitvoering nemen van ca. 40 000 ha integrale landinrichtingsprojecten per jaar. In het licht van de huidige budgettaire situatie betekent dit, dat de kosten van de plannen extra kritisch moeten worden bezien. Zoals ik al heb aangegeven in de memorie van toelichting bij mijn begroting van 1982, zal bij de opstelling van plannen onder meer terughoudendheid betracht worden ten aanzien van de reconstructie van bestaande wegen. Daarnaast zal enige verlenging van de gemiddelde uitvoeringsduur van de projecten niet kunnen worden vermeden. 57 De structuurschema's kunnen pas als regeringsbeleid worden beschouwd na afronding van de procedure van de planologische kernbeslissing. Dit neemt niet weg dat het duidelijk is dat zowel rijksambtenaren als provincies
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
18
en gemeenten rekening houden met de beleidsvoornemens, voor zover dit een voortzetting van bestaand beleid betreft. Voor zover het nieuw beleid betreft, dat is verwoord in de beleidsvoornemens, is een open discussie mogelijk, en heeft elke bestuurslaag eigen verantwoordelijkheden, waarbij een samenspraak mogelijk moet zijn. 58 Afhankelijk van het betreffende structuurschema wordt zowel aandacht aan landschapsbehoud als aan "Ontwikkeling besteed. Het Structuurschema Natuur- en Landschapsbehoud heeft een zelfverklarende titel. In het Structuurschema Openluchtrecreatie is in verband met de recreatieve betekenis zowel aandacht besteed aan het behoud als aan de ontwikkeling van het landschap. Ook in het Structuurschema Landinrichting ligt een duidelijk accent in de richting van de verbetering van de kwaliteit van het landschap - hetgeen één van de doelstellingen van het beleid vormt - en er wordt ook aandacht in besteed aan behoud van natuur en landschap. Wij zijn wel degelijk in staat nieuwe oplossingen en vormen voor ons landschap te bedenken. Het is op zich zelf gerechtvaardigd dat door de stormachtige ontwikkelingen na de oorlog, waarbij veel veranderde en verloren ging, het behoud van natuur en landschap grote aandacht krijgt. Dit klinkt door in de Nota Landelijke Gebieden en in de drie groene structuurschema's. Daarnaast moeten we ons realiseren dat door de jaren heen door particulieren en overheden veel aan landschapsvernieuwing en landschapsbouw is gedaan. Gewezen kan worden op de nieuwe landschappen die tot stand gekomen zijn in de Wieringermeer, de Noord-Oostpolder, Oostelijk en Zuidelijk Flevoland; bij de herinrichting van de Zeeuwse polders; de vormgeving van en inpassing in het landschap van infrastructurele voorzieningen; de vernieuwde landschappen in gereed gekomen landinrichtingsprojecten, alsmede de oplossingen voor en vormgeving van de vele recreatiegebieden en "Voorzieningen die de laatste decennia zijn gerealiseerd. Overigens wil ik u verwijzen naar de Visie Landschapsbouw die op 2 juni 1977 onder brief no. VEB1278 aan de Griffie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal is aangeboden en die bouwsteen is geweest voor de Nota Landelijke Gebieden. 59 In het kader van het zogenaamde Relatienotabeleid kunnen beheers- en reservaatgebieden worden aangewezen. Dat wil zeggen dat in deze gebieden beheersovereenkomsten kunnen worden afgesloten met boeren die dat willen en dat in reservaatgebieden aankopen kunnen worden verricht ten behoeve van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en de particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties. In de beheers- en reservaatgebieden is de Beschikking beheersovereenkomsten van toepassing, met de uitvoering waarvan het bestuur van de Stichting Beheer Landbouwgronden (SBL) is belast. Deze beschikking geeft de uitgangspunten voor het afsluiten van beheersovereenkomsten. De kern is, dat voor een beheersgebied of reservaatgebied een zogenaamd beheersplan wordt opgesteld. Dit gebeurt door een adviescommissie van de SBL, die in iedere provincie is ingesteld en waarin de rijksoverheid, het provinciaal bestuur, het agrarische bedrijfsleven en de particuliere natuurbescherming zijn vertegenwoordigd. De aard van het voor te stellen beheer is afhankelijk van de doelstellingen die voor het betreffende gebied worden geformuleerd. De aard en de kwaliteit van de aanwezige natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden en de wijze van agrarische bedrijfsvoering in de regio bepalen de inhoud van het beheersplan. Op basis van het door het bestuur van de SBL
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
19
vast te stellen beheersplan kunnen de boeren beheersovereenkomsten afsluiten, indien zij dat willen. Thans is voor 7650 ha een beheersplan vastgelegd, terwijl voor ca. 16000 ha een dergelijk plan in voorbereiding is. 60 Tot circa 1980 functioneerde de Grondbank in belangrijke mate ten behoeve van vergroting van landbouwbedrijven. Om budgettaire redenen is de grondbankregeling drastisch bijgesteld. Het doel is thans voornamelijk, steun te verlenen bij bedrijfsovername van ouder door kind en bij overname van grond door pachter van verpachter. In een zeer beperkt aantal gevallen kan nog bedrijfsvergroting plaatsvinden via de Grondbank, namelijk in beheersgebieden in het kader van de Relatienota. Per grondbankaanvraag wordt slechts een beperkt bedrag beschikbaar gesteld. Ik verwacht dat bij het huidige budget en de strenge voorwaarden waaraan een aanvrager moet voldoen, de Grondbank het gehele jaar kan blijven functioneren. 61 In het kader van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds voorde Landbouw worden geen specifiek op beheersgebieden gerichte activiteiten ontplooid. 62 Ter beantwoording is het dienstig de werking van beide instrumenten, namelijk die van de Relatienota (de beheersregelingen) en van de Wet op de ruimtelijke ordening (het bestemmingsplan), uiteen te zetten. Bestemming van gronden geschiedt na afweging van alle betrokken belangen bij de voorbereiding van het bestemmingsplan Bij het bestemmingsplan kunnen de burgers rechtstreeks bindende gebruiksvoorschriften worden gegeven, voor zover deze nodig zijn in verband met de bestemming. Deze gebruiksvoorschriften kunnen een verbod inhouden voor bepaalde vormen van gebruik of voor de uitvoering van bepaalde werken; terwijl daarnaast bepaalde werken kunnen worden gebonden aan het vereiste van een aanlegvergunning. Zij mogen slechts om dringende redenen een beperking inhouden van het meest doelmatige grondgebruik en mogen geen eisen bevatten met betrekking tot de structuur van agrarische bedrijven. De gebruiksvoorschriften kunnen niet dwingen tot handelen; slechts het verbod handelingen te verrichten, kan ermee worden geregeld. Het instrumentarium van de beheersregelingen daarentegen heeft tot doel, op vrijwillige basis de agrarische bedrijfsvoering mede te richten op het natuur- en landschapsbehoud door middel van beheersovereenkomsten. De in deze overeenkomsten opgenomen beheersverplichtingen hebben zowel op het verrichten van handelingen als op het nalaten ervan betrekking. Uit het bovenstaande blijkt dat, waar bij het bestemmingsplan slechts een verbod tot het verrichten van bepaalde handelingen kan worden geregeld en bij het Relatienota-instrumentarium er tevens een actief beheer kan worden verwezenlijkt, deze beide instrumenten niet onderling vervangbaar zijn. Of een gemeente overgaat tot het gebruik maken van de mogelijkheden die in beginsel in de Wet ruimtelijke ordening worden geboden, hetgeen in bepaalde gevallen gevolgen voor de landbouw kan hebben, zal onder meer afhankelijk zijn van de aanwezigheid en de aard van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden. Waar de noodzaak zich voordoet bepaalde regelingen te treffen op grond van de Wet ruimtelijke ordening is dit mogelijk. In deze wet zijn voldoende rechtswaarborgen ingebouwd om te voorkomen dat de individuele burger van dergelijke regelingen de dupe wordt. Mede aan de hand van de Kroonjurisprudentie over artikel 10 van de Wet ruimtelijke ordening kan een indruk worden verkregen, wat in een bestenv mingsplan geregeld kan worden met het oog op de verwezenlijking van de
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
20
aan de grond gegeven bestemming. Zo blijken de mogelijkheden om door middel van gebruiksvoorschriften beperkingen aan de landbouw op te leggen in verband met natuur- en landschapswaarden gering in gebieden met een agrarische bestemming; in gebieden met gemengde bestemming, zoals bijvoorbeeld «agrarisch gebied met (hoge) natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden» blijken deze mogelijkheden ruimer. Deze mogelijkheden zullen, zoals hierboven is uiteengezet, echter alleen op het verbod van het verrichten van handelingen betrekking kunnen hebben. Van een oneigenlijk gebruik van de Wet ruimtelijke ordening is mij niet gebleken. De bewindsvrouwe van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal dit ook tegengaan. 63 Het afsluiten van beheersovereenkomsten is per definitie een vrijwillige aangelegenheid. Het gaat namelijk om privaatrechtelijke overeenkomsten waarbij wilsovereenstemming tussen partijen dient te bestaan. De boer beslist dus zelf of hij een beheersovereenkomst wil afsluiten. Over de beheersregelingen wordt uitgebreide voorlichting gegeven. Dit omvat zowel algemene voorlichting over de beheersregelingen, als een meer individueel gerichte voorlichting, waarbij ook de bedrijfssituaties van de betrokken ondernemers in aanmerking wordt genomen. In dit kader is «overreden» niet passend. Een agrariër kan de bedrijfsvoering voortzetten zoals hij gewend is, indien niet wenselijk wordt gevonden een beheersovereenkomst te tekenen. In enkele gevallen - dit speelt met name in ruilverkavelingsgebieden - kan wie geen beheersovereenkomst wil afsluiten, door grondruil de mogelijkheid worden geboden, zo hij dat wenst, het bedrijf buiten een beheers- of reservaatsgebied voort te zetten. 64 Indien er vermogensverlies mocht ontstaan, wordt dit opgevangen door een koopplicht van de Stichting Beheer Landbouwgronden (SBL). In reservaten is de SBL zonder meer gehouden tot de aankoop over te gaan. In de beheersgebieden kan hierop een beroep worden gedaan, indien een ondernemer aannemelijk maakt dat de betreffende grond niet tegen redelijke condities aan een derde kan worden verkocht die tevens de daarop rustende beheersovereenkomst overneemt. De SBL is gehouden, de grond te kopen tegen een getaxeerde waarde. Bij de taxatie wordt dan geen rekening gehouden met de omstandigheid dat er op de betrokken grond een aangepaste agrarische bedrijfsvoering uit hoofde van een beheersovereenkomst plaatsvindt, of dat er eventueel wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van kracht zijn. 65 Het Nederlandse bodemgebruik wordt in het algemeen gekenmerkt door intensieve cultures. Bos is een extensieve vorm van bodemgebruik. Los van andere factoren zal men dan ook in ons land niet direct spectaculaire ontwikkelingen van de houtteelt kunnen verwachten. Er is een aantal factoren, die daarop verder van invloed zijn. In de eerste plaats rust op de eigenaar in het algemeen een herplantplicht, d.w.z. dat na kap opnieuw ingeplant moet worden. Dat houdt in dat men na de kap van bos niet meer op andere cultures kan overschakelen. Economisch gezien, verliest men zijn flexibiliteit die door de lange groeicycli toch al niet groot is in de bosbouw. Vandaar dat ik overweeg, voor bepaalde snelgroeiende boomsoorten nieuwe aanplant zonder herplantplicht mogelijk te maken. Voorts groeit de afhankelijkheid van de binnenlandse houtverwerkende industrie van de inlandse houtproduktie. Exporterende landen neigen er in toenemende mate naar hun eigen grondstof te verwerken en het eindprodukt uit te voeren, met name met het oog op de werkgelegenheid. De houtvoorziening op middellange termijn is - wereldwijd gezien - niet probleemloos. De genoemde lange groeicycli in de bosbouw maken het noodzakelijk, lang van te voren op de middellange-termijnperspectieven in te spelen.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
21
Ten aanzien van het bestaande Nederlandse bos wil ik voorts opmerken, dat het zich nog in de ontwikkelingsfase bevindt. Het opbouwen van een natuurlijk levensmilieu in het bos vergt vele tientallen jaren. Het ontwikkelingstempo wordt mede negatief beïnvloed doordat onze bossen meestal op de armere gronden staan. Ten slotte wil ik naast de houtproduktie, die in de vraagstelling centraal is geplaatst, onderstrepen dat het Nederlandse bos van groot belang is voor toerisme en recreatie. Voorts behoren de bossen in onze verhoudingen (met doorgaans intensieve bodemcultuur) tot de relatief meest natuurlijke delen van ons grondgebruik, ook al zijn het voor een belangrijk deel in deze eeuw aangelegde bossen. 66 In verband met de afloop van de eerste vijfjarige periode van de Beschikking Bosbijdrage, is beraad gaande over de voortzetting van het beleid in de komende jaren. In dat kader heb ik - in overeenstemming met de Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk - de Bosbouwvoorlichtingsraad verzocht, ter zake op basis van een evaluatie van advies te dienen. Voorts wens ik binnenkort aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Bosschap en de Bosbouwvoorlichtingsraad advies te vragen over een ontwerp-beschikking, die het mogelijk maakt - als in antwoord 65 gesteld om snelgroeiende boomsoorten aan te planten zonder dat daarop herplantplicht komt te rusten voorzover het geen herplant van gekapt bestaand bos, dan wel compenserende aanplant daarvan betreft. 67 De Nederlandse vissers hebben geen traditionele visserij in de visserijzone rond Groenland uitgeoefend. Er zijn binnen de EEG dan ook geen voorstellen geweest om Nederland in die Groenlandse wateren op bepaalde vissoorten te laten vissen. Een direct gevolg van een eventueel uittreden van Groenland uit de EEG voor de Nederlandse visserij kan niet verwacht worden. Het is niet bekend wat de inhoud van een toekomstige visserij-overeenkomst tussen de EEG en Groenland zal zijn, zodat nog niet bezien kan worden of, en zo ja, welke indirecte gevolgen voor onze visserij kunnen optreden. 68 Globale quota, in de betekenis van het aandeel van de EEG in de aanvaarde totaal toegestane vangsten (TAC's) voor de verschillende vissoorten, sluiten een verdeling over de lid-staten van te vangen hoeveelheden uit. Het is niet waarschijnlijk dat de meerderheid van de lid-staten een vrije concurrentie binnen de globale quota voor alle vissoorten zal aanvaarden. Een dergelijke vrije concurrentie kan betekenen dat de vissers in de EEG, die gerechtigd zijn binnen dat globale quotum te vissen, in de loop van het jaar die visserij moeten staken omdat de hoeveelheid van dat quotum bereikt is, terwijl zij nog niet allen hun traditionele aandeel hebben gevangen. Overigens zou een dergelijk regime voor de tong- en de scholvangst op de Noordzee betekenen dat het reeds jaren bestaande contingenteringssysteem niet zou kunnen worden gehandhaafd. Ik acht het echter niet uitgesloten dat een systeem van globale quota binnen de EEG aanvaardbaar is voor vissoorten, waarvan de stand niet bedreigd wordt geacht en die nog niet in belangrijke mate door de vloten van de lid-staten worden gevangen. 69 De diepvriestrawlers zijn in de vaart gebracht als een gevolg van beslissingen van individuele ondernemers die hun mogelijkheden in een onzekere toekomst zorgvuldig gewogen hebben. Ongetwijfeld kan dit worden gezien als een teken van doorzettingsvermogen van de Nederlandse visserij.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
22
70 In de Structuurvisie beroepsbinnenvisserij, opgesteld door de Combinatie van Binnenvissers, is een aantal wensen tot uitdrukking gebracht. De Voorlopige Adviesraad voor de Binnenvisserij beraadt zich momenteel over de structuur van de beroepsbinnenvisserij en zal mij, naar ik verwacht, ook advies met betrekking tot suggesties betreffende vestigingseisen, vakopleiding en mogelijkheid tot water- en natuurbeheer uitbrengen. Ik geef er de voorkeur aan, dit advies af te wachten. 71 a. Het Rijksinstituut voor Visserijonderzoek en de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij verrichten onderzoek naar het proces dat tot een teveel aan brasem leidt, alsmede naar de mogelijkheden dit proces te beïnvloeden. In een deel van de Friese boezemwateren wordt momenteel onder toezicht van de gezamenlijke beheerscommissie van sport en beroep in een driejarig experiment nagegaan of een terugdringen van de brasemstand mogelijk is door het wegvangen van een hoeveelheid brasem. Nagegaan wordt tegelijkertijd of hierdoor de kwaliteit en de vangst van aal kunnen worden verbeterd. Dit experiment wordt met een subsidie ondersteund. b. Van een aantal wateren is bekend, dat er een sterke mate van «verbraseming» optreedt. Tot de bekende voorbeelden behoren de Langeraarse Plassen. In de meeste gevallen, zoals in de randmeren, is dit verschijnsel echter pas de laatste tientallen jaren opgetreden. De wateren waarin een sterke mate van verbraseming voorkomt worden in het algemeen door een permanente blauwalgenbloei in de zomer gekenmerkt. Deze algenbloei treedt vooral op in wateren die een hoog gehalte aan stikstof en fosfor hebben. Het terugdringen van deze gehalten is een verantwoordelijkheid van de waterkwaliteitsbeheerder. In een aantal gevallen tracht de visrechthebbende (sport of beroep) door uitdunning van de brasemstand op korte termijn de gevolgen van de verbraseming voor de visserij tegen te gaan. Dit is echter een kostbare maatregel. Dezerzijds is geen informatie bekend waaruit blijkt, dat splitsing van visrechten tot verbraseming heeft geleid. De Minister van Landbouw en Visserij, J. de Koning
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66b
23