Eerste Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1982-1983
1
Nr. 51
16106
Wijziging van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs, de Wet universitaire bestuurshervorming 1970 en de Wet van 12 november 1975, Stb. 656 (Wet twee-fasenstructuur wetenschappelijk onderwijs)
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS EN WETENSCHAPPEN De vorige stukken zijn verschenen in zitting 1980-1981 onder de nrs. 73 t/m 73e en in zitting 1981 onder nr. 24.
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 29 november 1982 Ter kennisneming stuur ik u hierbij afschrift van mijn brief van heden, kenmerk HW/OS 407.499 inzake de inpassing van de bovenbouwstudierichting der wijsbegeerte in de twee-fasenstructuur (motie-De Rijk c.s., kamerstuk 16106, nr. 73d) aan de voorzitter van de Academische Raad. Van de verdere ontwikkelingen zal ik u op de hoogte houden. De Ministervan Onderwijs en Wetenschappen, W. J. Deetman
2 vel
Eerste Kamer, zitting 1982-1983, 16106, nr. 51
1
MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN WETENSCHAPPEN Aan de voorzitter van de Academische Raad, 's-Gravenhage, 22 november 1982 Onderwerp: Inpassing bovenbouwstudierichting wijsbegeerte in de twee-fasenstructuur Op 10 maart 1981 werd bij de behandeling van het wetsontwerp tweefasenstructuur door de Eerste Kamer der Staten-Generaal een motie-De Rijk aangenomen inzake de inpassing van de bovenbouwstudierichting der wijsbegeerte in de twee-fasenstructuur (kamerstuk 16106, nr. 73d). Naar aanleiding van het daaropvolgend overleg met de sectie Wijsbegeerte van de Academische Raad en tevens verwijzend naar uw brief van 3 september 1982, kenmerk AR 1783, leg ik u het volgende voor. Kern van het in de motie-De Rijk aangesneden probleem is, dat bij de omschakeling op de twee-fasenstructuur de bovenbouwstudierichting, die beoogt filosofen van het «vakfilosofisch» type op te leiden, in moeilijkheden dreigt te komen. Voor de opleiding van deze filosofen zijn, volgens de mening van betrokkenen, twee jaren vakstudie (niet-wijsbegeerte) en drie jaren studie in de wijsbegeerte nodig, terwijl de eerste fase slechts ruimte biedt voor een programma van vier jaren. Aan het kunnen blijven opleiden van dit type filosofen wordt grote waarde gehecht, aangezien juist in deze categorie opgeleiden de centrale interfaculteitsgedachte ex art. 1 van de WWO, de bevordering van het inzicht in de samenhang der wetenschappen, gestalte krijgt. In het hiernavolgende wordt uiteengezet op welke wijze ik mij voorstel de opleiding van het bovengenoemde type filosofen binnen de twee-fasenstructuur te waarborgen. 1. Naast de reguliere studierichting der wijsbegeerte en de bovenbouwstudierichting die kan worden gekozen na het propedeutisch examen van een andere studierichting, wordt in het Academisch Statuut een bovenbouwstudierichting opgenomen die kan bestaan uit twee jaren vakstudie (waarvan één jaar in de toeleverende studierichting) en twee jaren studie in de wijsbegeerte. 2. In het Academisch Statuut wordt een postdoctorale opleiding ex art. 32, 3de lid WWO opgenomen die voor alle afgestudeerden van deze «vakstudierichting», indien zij dit wensen en daartoe door de facultaire toelatingscommissie geschikt worden geacht, de mogelijkheid biedt om zich middels een tweede-fase-opleiding van één jaar verder te verdiepen in onderdelen van de wijsbegeerte. 3. Het onder de punten 1 en 2 uiteengezette, bevat een principe-uitspraak omtrent de vormgeving van deze studierichting, resp. tweede-fase-opleiding. De praktische uitwerking van een en ander, en meer in het bijzonder de vestigingsplaats(en) van de studierichting en/of de tweede-fase-opleiding dient nader te worden bezien in het licht van het proces van taakverdeling. Bij dit voorstel passen de volgende toelichtende opmerkingen: - De sectie heeft er op gewezen dat er geen verwarring mag ontstaan ten aanzien van de identiteit van het reguliere doctoraal examen der wijsbegeerte en het «vakstudiedoctoraal». Dit probleem wordt ondervangen door de «vakstudierichting» als afzonderlijke studierichting in het Academisch Statuut te vermelden. - Door de doorstroming naar de tweede fase open te stellen voor hen die dat willen, wordt geen student tot een voor hem of haar persoonlijk nutteloze «tour de force» van vijf jaren gedwongen. Naar het oordeel van de sectie kan ook een vier-jarige opleiding, in maatschappelijk en persoonlijk opzicht, zinvol zijn, al kan men dan geen aanspraak maken op het predicaat van wijsgeer van een vakgebied.
Eerste Kamer, zitting 1982-1983, 16106, nr. 51
2
- Laatstgenoemd predicaat blijft door de geschetste constructie voorbehouden aan diegenen die de aansluitende postdoctorale opleiding hebben doorlopen. In de bijlage is in concept uitgewerkt hoe de studierichtingen en de desbetreffende opleiding van de tweede fase binnen de Centrale Interfaculteit in het Academisch Statuut kunnen worden opgenomen. Graag verneem ik binnen een maand de mening van uw Raad over de voorgestelde oplossing alsmede over de bijgevoegde concept-teksten voor de regeling van de studierichtingen en de desbetreffende tweede-fase-opleiding binnen de Centrale Interfaculteit in het Academisch Statuut. Afschriften van deze brief zijn door mij ter kennisneming gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en de voorzitter van de vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, W. J. Deetman
Eerste Kamer, zitting 1982-1983,16106, nr. 51
3
TITEL I
AFDELING IX. DE CENTRALE INTERFACULTEIT Artikel 275bis. De in deze afdeling genoemde studierichtingen kunnen in deeltijdse vorm worden verzorgd. § 1. De studierichting der wijsbegeerte Artikel 276. Het propedeutisch examen omvat de volgende vakken: inleiding tot de systematische wijsbegeerte en tot de geschiedenis van de wijsbegeerte. Artikel 277. Met het oog op de toegang tot het doctoraal examen wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 44, tweede lid, als het propedeutisch examen mede aangemerkt het propedeutisch examen van enige andere studierichting. Artikel 278. 1. Tenzij de toegang tot het doctoraal examen geschiedt op grond van het bepaalde in artikel 277, omvat het doctoraal examen de volgende vakken: a. systematische wijsbegeerte en geschiedenis van de wijsbegeerte; b. een of meer nader te bestuderen onderdelen van de systematische wijsbegeerte of van de geschiedenis van de wijsbegeerte dan wel van beide, met het oog op de toepassing van artikel 44, eerste lid onder b; c. een vak van niet-wijsgerige aard en een of meer andere vakken, met het oog op de toepassing van artikel 44, eerste lid onder c. 2. Ingeval de toegang tot het doctoraal examen geschiedt op grond van het bepaalde in artikel 277, omvat het doctoraal examen de volgende vakken: a. inleiding tot de systematische wijsbegeerte en tot de geschiedenis van de wijsbegeerte; b. een of meer nader te bestuderen onderdelen van de systematische wijsbegeerte of van de geschiedenis van de wijsbegeerte dan wel van beide, met het oog op de toepassing van artikel 44, eerste lid onder b; c. een of meer vakken, met het oog op de toepassing van artikel 44, eerste lid onder c. § 2. De studierichting der wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied Artikel 279. Met het oog op de toegang tot het doctoraal examen wordt als het propedeutisch examen aangemerkt het propedeutisch examen van enige andere studierichting. Artikel 279bis. Het doctoraal examen omvat de volgende vakken: a. inleiding tot de systematische wijsbegeerte en tot de geschiedenis van de wijsbegeerte; b. wijsbegeerte van het wetenschapsgebied waarop het propedeutisch examen betrekking heeft; c. een of meer nader te bestuderen onderdelen van de wijsbegeerte, met het oog op de toepassing van artikel 44, eerste lid onder b; d. een of meer nader te bestuderen onderdelen van het wetenschapsgebied waarop het propedeutisch examen betrekking heeft, met het oog op de toepassing van artikel 44, eerste lid onder b; e. een of meer vakken, met het oog op de toepassing van artikel 44, eerste lid onder c.
Eerste Kamer, zitting 1982-1983, 16106, nr. 51
4
TITEL III AFDELING II § 3. De opleiding tot wijsgeer van een bepaald wetenschapsgebied Artikel 414. De opleiding kan worden ingesteld in de centrale interfaculteit. Artikel 415. Tot het aan de opleiding verbonden examen geeft toegang het doctoraal examen van de studierichting der wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, vermeld in artikel 279bis, mits de studielast van het onderwijsprogramma, voor zover gericht op de in dat artikel onder a, b en c bedoelde vakken te zamen, gelijk is aan ongeveer vierendertighonderd uren in totaal, en, voor zover gericht op de in dat artikel onder d en e bedoelde vakken, aan ongeveer zeventienhonderd uren in totaal. Artikel 416. Het aan de opleiding verbonden examen omvat de volgende vakken: systematische wijsbegeerte, geschiedenis van de wijsbegeerte en wijsbegeerte van het wetenschapsgebied waarop het propedeutisch examen betrekking heeft, voor zover deze naar het oordeel van de interfaculteit niet voldoende zijn geëxamineerd in het doctoraal examen. Artikel 417. De opleiding kan in deeltijdse vorm worden verzorgd. Artikel 418. De cursusduur van de opleiding bedraagt een jaar.
Eerste Kamer, zitting 1982-1983, 16106, nr. 51
5
TOELICHTENDE OPMERKINGEN Artikel275bis. In dit artikel is in aangepaste vorm de bepaling neergelegd, die thans nog is neergelegd in artikel 279. Artikel 276. Dit artikel is niet gewijzigd. Artikel 277. Ook dit artikel is niet gewijzigd. Dit betekent, dat het beginsel, vervat in artikel 135bis van het Academisch Statuut van 1963, dat ook het eerste examen van enige andere studierichting toegang geeft tot het doctoraal examen der wijsbegeerte, zij het aangepast aan de terminologie van de tweefasenstructuur, is gehandhaafd. Verwezen zij naar de toelichting op artikel 278, tweede lid. Artikel 278. Het eerste lid is ongewijzigd gebleven. Het tweede lid omschrijft globaal de inhoud van het doctoraal examen der wijsbegeerte ingeval de toegang tot dat examen berust op het propedeutisch examen van enige andere studierichting. Op grond van artikel 44, tweede lid, van het Academisch Statuut kan in de nadere regeling van de inrichting en omvang der examens door de beperking van de keuze uit de lijst van verplichte keuze-onderdelen, als bedoeld in het eerste lid van dat artikel onder b, de desbetreffende student de gelegenheid worden geboden op de meest efficiënte wijze de eventueel aanwezige deficiënties aan te vullen, waarbij overigens compensatie wegens reeds in het behaalde propedeutisch examen afgelegde onderdelen niet mag worden uitgesloten. Een lichte verzwaring van de normstudielast (ten hoogste ongeveer 200 uren) zal overigens niet zijn te vermijden. Artikelen 279 en 279 bis. Deze artikelen hebben betrekking op onderscheidenlijk de toegang tot en de globale inhoud van het doctoraal examen van de voorgestelde nieuwe studierichting der wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied. In dit verband zij ook verwezen naar de toelichting op artikel 415. Artikel 414. In dit artikel wordt wat de onderhavige opleiding van de tweede fase betreft uitvoering gegeven aan artikel 32, derde lid, eerste volzin, van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs. Artikel 415. De nadere eisen met betrekking tot de studielast van het onderwijsprogramma, voor zover gericht op bepaalde groepen examenvakken van het doctoraal examen der wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, hebben uitsluitend betrekking op de toegang tot het aan de onderhavige opleiding van de tweede fase verbonden examen. Dit impliceert de mogelijkheid dat met betrekking tot studenten die deze toegang niet ambiëren, de verdeling van de studielast over de onderscheiden vakken een andere kan zijn. Er is derhalve binnen het doctoraal examen der studierichting der wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied een zekere variatie mogelijk. Artikel 416. Dit artikel regelt de inhoud van het aan de onderhavige opleiding van de tweede fase verbonden examen. Gewezen zij in het bijzonder op de clausule aan het slot van dit artikel. Artikel 417. In aansluiting op het bepaalde in artikel 275bis is ook voor de onderhavige opleiding van de tweede fase de mogelijkheid van deeltijds onderwijs geopend. Artikel 418. De cursusduur van de onderhavige opleiding van de tweede fase is in dit artikel bepaald op een jaar. Dit geldt voor de opleiding voor zover verzorgd in voltijdse vorm.
Eerste Kamer, zitting 1982-1983, 16106, nr. 51
6