Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1987-1988
1
Nr. 39a
Maatregelen ter beperking van het tabaksgebruik, in het bijzonder ter bescherming van de niet-roker (Tabakswet)
MEMORIE VAN ANTWOORD Ontvangen 14 januari 1988 Gaarne beantwoorden wij het voorlopig verslag van de vaste commisie voor Welzijn en Volksgezondheid als volgt. Voorlichting De leden van de fractie van de P v d A . stelden enkele vragen over het meerjarig voorlichtingsplan tegen het roken. Deze leden en de leden van de D66-fractie vroegen tevens om duidelijkheid over de beschikbare financiële middelen. Op 11 september 1987 is een werkgroep van voorlichtingsdeskundigen geïnstalleerd met de opdracht zo spoedig mogelijk een meerjarenvoorlichtingsplan op te stellen. Het voorlichtingsplan wordt thans ontwikkeld, zodat nog geen volledig beeld gegeven kan worden. In de opzet van het meerjarig voorlichtingsplan staan de volgende doelstellingen centraal: het voorkomen dat jongeren beginnen met roken, de bescherming van de niet-roker en het bevorderen van het stoppen met roken. Zodoende zal het plan meerdere doelgroepen kennen: kinderen, jongeren, rokers; risicogroepen zoals aanstaande moeders, cara-patiënten en patiënten met hart- en vaatziekten; intermediairs zoals huisartsen, alsmede de gehele bevolking. Het is de bedoeling dat het plan rond 1 februari 1988 gereed is, zodat bij de prioriteitenstelling in het kader van de voorbereiding van het FOGM-1989 hiermee rekening kan worden gehouden. In de Rijksbegroting 1988 van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur is voor anti-roken-voorlichting het volgende budget beschikbaar: Uitvoering rookmemorandum, d w z . vaste subisdie aan de Stichting Volksgezondheid en Roken Subsidie Stichting Leven en Gezondheid voor «Stoppen met Roken» cursussen
f 86 000
Totaal
f 5 8 6 000
f 500000
Er is aan de Stichting Volksgezondheid en roken nog geen toezegging gedaan over de subsidie voor een voorgestelde campagne «Ondersteuning
Eerste Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 749, nr. 39a
1
invoering rookvrije ruimten». Het subsidieverzoek, ten bedrage van f 6 5 0 0 0 0 a f 9 9 0 000, afhankelijk van de reikwijdte, is nog in behandeling. Daarbij gaat het onder andere om het vinden van de daarvoor benodigde middelen, mede omdat de dekking en de financiering niet geregeld zijn. De posten voor voorlichting tegen roken zijn te vinden in artikel 62: Subsidies ten behoeve van Gezondheidsvoorlichting en -Opvoeding (GVO), onderdeel 2: ontmoedigingsbeleid tabaksgebruik. Ten tijde van de opstelling van de begroting 1988 waren nog geen concrete gegevens bekend over de mogelijke kosten van een meerjarig voorlichtingsplan. Dit plan wordt immers thans ontwikkeld. Een definitief besluit over de invoering - en het tempo daarvan - zal pas worden genomen nadat inpassing in het FOGM-kader mogelijk is gebleken. Daarnaast zal ook een beroep moeten worden gedaan op de Nederlandse Hartstichting, het Koningin Wilheminafonds en het Astmafonds, de zogenoemde moederorganisaties van de Stichting Volksgezondheid en Roken. Hierbij tekent de eerste ondergetekende aan dat aan de betrokken organisatie, zowel in 1986 als in 1987, incidentele subsidies zijn toegekend. In 1986 werd door hem aan de Stichting Volksgezondheid en Roken een incidentele subsidie toegekend ten bedrage van f 4 9 9 887, (uit het artikel 147 «Kankerbestrijding en onderzoek op cervixcarcinoom») voor de ontwikkeling van lesmateriaal bestemd voor gebruik in de hoogste klassen van het basisonderwijs met het doel kennis over te brengen over de risico's van het roken. Voorts is in 1987 aan de Stichting Volksgezondheid en Roken een incidentele subsidie ad f 3 9 0 0 0 0 , (uit het artikel 141 «Kanker- en chronische ziektenbestrijding») toegekend voor de campagne «Passief Roken», ter ondersteuning van de Tabakswet en ter bescherming van de niet-roker. Daarbij is in een groot aantal geselecteerde bladen, gericht op leidinggevenden, op de gevaren van het passief roken gewezen. Tabaksreclame De leden van de P.v.d.A.-fractie en de V.V.D. fractie vroegen naar de voortgang van de onderhandelingen over de reclamecode voor tabaksprodukten. Na de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is door ons overleg gevoerd met de Stichting Sigaretten Industrie (SSI) en de Vereniging Nederlandse Kerftabakindustrie (VNK). Afgesproken is dat ondergetekenden een voorstel voor een aangescherpte reclamecode zouden formuleren. Op korte termijn zal dit voorstel naar de SSI en VNK worden gezonden. Er wordt naar gestreefd in het begin van 1988 tot overeenstemming te komen. Uit ons voorstel zal blijken dat de teneur van het door deze leden aangehaalde artikel niet juist is. In antwoord op de desbetreffende vragen van de leden van de C.D.A.fractie menen wij dat de reclamecode zodanig kan worden aangescherpt dat deze een betekenisvolle rol kan spelen in het ontmoedigingsbeleid. Een totaal verbod van tabaksreclame is niet aan de orde. De leden van de V.V.D.-fractie vroegen op welke gronden in de etherreclame is afgezien van reclame voor tabaksprodukten, terwijl zulks voor alcoholprodukten geenszins het geval is. In de nota «Alcohol en samenleving» (Kamerstukken II, 1986-1987 nr. 19 243 nr. 2-3) is door de regering gesteld dat in het voorstel voor een nieuwe Alcoholwet een verbod van etherreclame voor alcoholhoudende dranken is aangewezen. De Tweede Kamer heeft daarop een motie aangenomen (Kamerstukken II, 1986-1987, 19 243 nr. 9) waarin de regering wordt verzocht, in afwachting van een aanscherping van de reclamecode en de ontwikkeling van een gedragscode door het bedrijfsleven, af te zien van een verbod op alcoholreclame op radio en t.v. Of het voornemen uit de nota Alcohol en samenleving in wetgeving wordt vastgelegd is mede afhankelijk van de vraag of het bedrijfsleven er
Eerste Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 749, nr. 39a
2
in slaagt om de reclame voor alcoholhoudende dranken door zelfregulering op zodanige wijze vorm te geven en te kanaliseren, dat daarin voldoende rekening wordt gehouden met de preventie van individuele en maatschappelijke risico's, die aan het alcoholgebruik nu eenmaal verbonden zijn. Reikwijdte van de w e t De bescherming van de niet-roker is een van de hoofddoelstellingen van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid het roken te verbieden in instellingen, diensten of bedrijven die door de Staat en de openbare lichamen worden beheerd, alsmede in inrichtingen voor gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening, sport, sociaal-cultureel werk of onderwijs. Het gaat hier om inrichtingen die meestal een relatie hebben met de overheid en die een publiek belang dienen. Voor werknemers in het particuliere bedrijfsleven is gekozen voor een andere weg. In antwoord op de desbetreffende vraag van de leden van de C D A . fractie delen wij mede dat met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overleg wordt gevoerd over de maatregelen die in overleg met werkgevers en werknemers kunnen worden getroffen, alsmede de mogelijkheden die de Arbeidsomstandighedenwet zou kunnen bieden. Tot concrete acties is het nog niet gekomen. De vraag van de leden van de fractie van de P.v.d.A. of commerciële verkooppunten en kantines in inrichtingen voor met name gezondheidszorg en sport evenals de para-commerciële verkooppunten, onder het in artikel 9 van het wetsvoorstel verwoorde verbod vallen, beantwoorden wij bevestigend. Daarbij tekenen wij aan dat het moet gaan om inrichtingen op deze gebieden die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. «Inrichting» is een begrip van ruimtelijke aard. Alle bedrijfsmatige verstrekking van tabaksprodukten in een inrichting is in deze gevallen verboden. De leden van voornoemde fractie hebben het juist dat instellingen als genoemd in artikel 10, eerste lid, voor een deel onder de werkingssfeer van artikel 9 kunnen vallen. Het was tot nu toe onze bedoeling (zie echter hierna) om in de krachtens artikel 9 uit te vaardigen algemene maatregel van bestuur geen andere categorieën aan te wijzen dan die bedoeld in artikel 11, dus geen instellingen enz. van de overheid. Wel waren wij - en wij zijn dat nog - voornemens enkele categorieën die wel vallen onder artikel 11 niet aan te wijzen als categorieën waarop artikel 9 van toepassing is. Daarbij denken wij aan bepaalde inrichtingen voor langdurige verpleging en verzorging. In het wetsvoorstel zoals dat eind 1984 is ingediend waren de artikelen 9 en 11 (toen 8 en 10) onverbrekelijk met elkaar verbonden. Bij nota van wijziging van 6 februari 1986 (stuk nr. 7) zijn de artikelen 8 en 10 verzelfstandigd uitsluitend met de bedoeling om inrichtingen voor langdurige verpleging en verzorging en dergelijke anti-rookmaatregelen te kunnen opleggen zonder dat dat tevens met een verkoopverbod gepaard gaat. Dat deze verzelfstandiging ook betekende dat instellingen en dergelijke als genoemd in artikel 10 onder het verbod van artikel 9 kunnen gaan vallen, is een - niet onwenselijk - gevolg ervan. De voorbeeldfunctie van de overheid naar het bedrijfsleven van artikel 10 is - afgezien van het zoeven opgemerkte - niet doorgetrokken naar artikel 9. Opgemerkt moet worden dat de werkingssfeer van artikel 9 zich thans reeds uitstrekt tot inrichtingen die beheerd worden door de Staat of een openbaar lichaam. Bij nader inzien menen wij dat genoemde voorbeeldfunctie verder dient te worden doorgetrokken. Wij zullen derhalve in overweging nemen om bij een toekomstig wijzigingsvoorstel van de Tabakswet de werkingssfeer van artikel 9 uit te breiden tot alle instellingen, diensten en bedrijven die door de Staat en de openbare lichamen worden beheerd. Naar aanleiding van vragen van de leden van de V V D . f r a c t i e merken wij op dat wij zeker verwachten dat de in artikel 10 bedoelde beheerders in overgrote
Eerste Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 749, nr. 39a
3
meerderheid aan de instructienorm van dat artikel zullen voldoen. Een dergelijke loyaliteit verwachten wij ten stelligste van deze overheidsdiena ren. Het onderhavige artikel verplicht niet tot het vaststellen van een gemeentelijke verordening, maar tot het treffen van bepaalde maatregelen. Voor zover die maatregelen bestaan uit het vaststellen van een verordening staat het de gemeente vrij deze te incorporeren in de algemene politieverordening. Onze verwachting ten aanzien van het naleven van genomen maatregelen ter beperking van het tabaksgebruik door gebruikers van de onderhavige voorzieningen is dat in een zeker gewenningsproces een geleidelijk groter wordend deel van de gebruikers de maatregelen in acht zal nemen. Van de beheerders verwachten wij een actief toezicht op het naleven van de maatregelen en wij gaan er van uit dat een dergelijk toezicht kan worden gehouden. De leden van de fractie van D66 vragen naar de motivering van het feit dat ten opzichte van ambtenaren en een deel van de trendvolgers wel maatregelen ter beperking van het roken zullen worden getroffen en niet ten opzichte van andere werkenden. Deze leden noemen het een discriminatie. Wij geven er de voorkeur aan te spreken van een ongelijke behandeling. Van discriminatie is pas sprake als een dergelijke behandeling ongeoorloofd of niet te rechtvaardigen is. Dat is naar onze mening niet het geval. De voorbeeldfunctie die van de bepaling uitgaat zal naar verwachting spoedig doorwerken naar het bedrijfsleven, waardoor het onderscheid weer (grotendeels) wordt opgeheven. Daar komt bij dat in bepaalde sectoren van het bedrijfsleven het instellen van een rookverbod op de werkvloer nog problematisch is (b.v. horeca-ondernemingen). In zulke gevallen is een mentaliteitsverandering van de burgers noodzakelijk die eerst moet worden bewerkstelligd, wil een dergelijk rookverbod in die bedrijven zonder al te grote economische problemen kunnen worden ingevoerd. Het door voornoemde leden naar vorengebrachte artikel 11 van de Grondwet betreffende de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam lijkt ons te dien aanzien niet zonder meer beslissend. In dit verband verwijzen wij naar het nader rapport, onder punt 4, en de memorie van toelichting, onder punt 1.3.6., waarin de verhouding is beschreven tussen de artikelen 11 en 10 (eerbiediging persoonlijke levenssfeer); hierin kan worden gelezen dat het niet de taak van de overheid kan zijn om het recht op de lichamelijke integriteit van de niet-roker in zijn volle omvang bij of krachtens de wet te beschermen, reden waarom het wetsvoorstel zich beperkt tot de sfeer van de overheid en de terreinen, genoemd in artikel 10. Laverend tussen deze Scylla en Charybdis menen wij dat de gekozen oplossing het meest recht doet aan voornoemde grondrechten. De opmerking van de leden van de C.D.A. fractie omtrent privatisering van overheidsinstellingen beantwoorden wij als volgt. Slechts als het gaat om overheidsinstellingen en dergelijke, vallende onder artikel 10 doch niet onder artikel 11, vervalt voor die instellingen de verplichting, vervat in § 5, zodra sprake is van privatisering. Op geprivatiseerde instellingen voor gezondheidszorg enz. zullen de artikelen 9 en 11 van toepassing zijn of van toepassing verklaard kunnen worden. Voor wat betreft de andere verwachten wij dat de eerdergenoemde voorbeeldfunctie van de artikelen 9, 10 en 11 zal leiden tot een bevredigende situatie in die bedrijven voor de niet-rokers. Accijnzen De leden van de C D A . f r a c t i e vroegen of een accijnsverhoging op tabaksprodukten ertoe zou leiden dat de financiële risico's van het roken meer door de betrokkenen worden gedragen.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 749, nr. 39a
4
Hoewel dit onderwerp niet in het wetsvoorstel aan de orde komt, is de discussie hierover actueel. Bovengenoemde leden refereerden aan de Wereldgezondheidsorganisatie en de Commissie Structuur en Financiering Gezondheidszorg. Ook de Europese Commissie heeft in het actieplan «Europa tegen kanker» hiertoe voorstellen aangekondigd, die in de komende jaren aan de Europese Raad van Ministers worden voorgelegd. Daar de inkomsten uit de accijnzen niet als bestemmingsheffing kunnen worden gezien, kan geen directe relatie worden gelegd tussen een accijnsverhoging en het dragen van de financiële risico's van het roken. Strafbepalingen De leden van de D66-fractie hebben de vraag gesteld in hoeverre het wetsvoorstel strookt met de doelstellingen van de WHO, welke in de Nota 2000 zijn onderschreven. Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de eerste ondergetekende de plaats van het wetsvoorstel in een breder gezondheidsbeleid geschetst, zoals dat in de Nota 2000 wordt beschreven. Een van de doelstellingen van dit beleid luidt dat het aantal rokers in het jaar 2000 met 50% moet zijn gereduceerd. Wetgeving is een van de instrumenten om deze doelstelling te bereiken. Andere instrumenten zijn voorlichting over de gevaren van het roken en zelfregulering van het bedrijfsleven. Het is de bedoeling dat het tabaksontmoedigingsbeleid over drie jaar wordt geëvalueerd in het perspectief van de beleidsdoelstelling. De eventuele wenselijkheid van strafsancties zal daarbij, zoals toegezegd, worden betrokken. Eisen van samenstelling De leden van de fractie van de P.v.d.A. stelden enkele vragen over de eisen van samenstelling van tabaksprodukten. De samenstellingseisen hebben geen betrekking op exportprodukten omdat de verantwoordelijkheid voor de aan produkten te stellen eisen bij de importerende landen ligt. Thans worden aanduidingseisen gesteld aan sigaretten en shag. Het betreft hier de waarschuwingstekst en bij sigaretten ook een aanduiding van het teer- en nicotinegehalte. Hoewel hiermee eisen zijn gesteld aan de meest geconsumeerde tabaksprodukten zal onderzocht worden in hoeverre soortgelijke eisen ook aan andere tabaksprodukten moeten worden gesteld. Anders dan deze leden stellen, is het ons niet bekend dat de tabaksprodukten niet voldoen aan de huidige eisen omtrent de aanduiding op de verpakking. In hoeverre de begripsomschrijving van tabaksprodukten adequaat is voor toekomstige nieuwe vindingen kan moeilijk worden voorspeld. Alle sigaren, sigaretten of kerftabak, welke geheel of gedeeltelijk uit de bestanddelen van de plant Nicotiana bestaat, vallen onder de werking van het onderhavige wetsvoorstel. Uitvoeringsmaatregelen De leden van de C.D.A.-fractie vroegen naar een tijdsplanning van de uitvoeringsmaatregelen. De aanduidingseisen worden reeds gesteld krachtens de Warenwet (Aanduidingenbesluit sigaretten en shag, Stb. 1981, 329 gewijzigd bij besluit van 9 december 1 986, Stb. 1986, 642). Zij zullen zo spoedig mogelijk onder de werking van de Tabakswet worden gebracht. Omdat thans reeds een verschuiving plaatsvindt van «zware» tabaksprodukten (met een hoog teer- en nicotinegehalte) naar «lichte» produkten heeft het stellen van eisen aan de samenstelling van tabaksprodukten een
Eerste Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18749, nr. 39a
5
minder hoge prioriteit. De wenselijkheid van een spoedige uitvoering van het tweede lid van artikel 2 zal niettemin door ons worden onderzocht. Het treffen van een algemene maatregel van bestuur op het gebied van reclame is afhankelijk van de aanscherpingen van de reclamecode van het bedrijfsleven. De ontwerp-algemene maatregelen van bestuur die betrekking hebben op het beperken van het aantal verkooppunten en de bescherming van de niet-roker zullen begin 1988 worden voorgelegd aan de belanghebbenden en - ten aanzien van de uitvoering van de artikelen 10 en 11 - aan de Nationale Raad voor de Volksgezondheid. De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, D. J. D. Dees De Staatssecretaris van Economische Zaken, A. J. Evenhuis
Eerste Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 749, nr. 39a