Eerste Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1991-1992
22220
1
Nr. 25b
Wijziging van de Wet op de studiefinanciering in verband met de ziektekostenverzekering (heroriëntering studiefinanciering VI)
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 28 oktober 1991 Mede namens de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur dankt ondergetekende de vaste Commissie voor Wetenschaps– beleid en Hoger Onderwijs voor de snelheid waarmee zij de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel ter hand heeft genomen zodat het daarin neergelegde voornemen te komen tot een ziektekostenverzekering voor WSF-studerenden per 1 januari 1992 zal kunnen worden gereali– seerd. Hij is het met de leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de VVD eens dat de openbare behandeling van het wetsvoorstel op zeer korte termijn zou moeten plaatsvinden. Gaarne gaat ondergetekende in op de vragen en opmerkingen die in het verslag door de leden van de fracties van D66 en het GPV zijn gesteld en gemaakt. Inleidende opmerkingen
De leden van de fractie van D66 misten in de memorie van toelichting een helder betoog met betrekking tot doel, noodzaak en consequenties van het voorstel. In verband daarmee hadden zij een gevoel van ergernis slechts met moeite kunnen onderdrukken. Ondergetekende betreurt het dat de toelichting over deze onder– werpen voor de leden van deze fractie kennelijk niet voldoende is geweest. In de volgende paragraaf «de redengeving voor het voorstel» gaat hij nader op dit punt in. De leden van de fractie van D66 merkten op dat de dereguleringstoets in een ritueel lijkt te zijn ontaard. Ondergetekende betwist dat de dereguleringstoets in een ritueel is ontaard: conform de «Aanwijzingen inzake de toetsing van ontwerpen van wet en van algemene maatregel van bestuur» zijn de gevolgen van het wetsvoorstel in termen van overlappingen met andere regelingen, nieuwe organen, nieuwe bestuursinstrumenten en voortvloeiende lasten in de memorie van toelichting weergegeven. Voorts merkten deze leden op dat het voorliggende wetsvoorstel nieuwe wetgeving oproept en onduidelijk is wanneer zij opgaat in het nieuwe stelsel zorg omdat alleen een einddatum is genoemd. Ware het
115102F
ISSN0921 7363 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1991
Eerste Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 220, nr. 25b
voorstel voorwerp van verbintenissenrecht geweest, aldus deze leden, dan zou het als een obscuur libel benoemd worden dat derhalve rechts– kracht mist. Wellicht is hier sprake van een misverstand. Het voorlig– gende wetsvoorstel is een wetsvoorstel voor bepaalde tijd. Echter, het is bekend dat er een wetsvoorstel met betrekking tot de zorgverzekering kan worden verwacht waardoor alle WSF-studerenden tegen eenzelfde bedrag verzekerd zijn. Zodra dat wetsvoorstel in werking treedt, hetgeen naar verwachting per 1 januari 1995 zal geschieden - moet de ziektekos– tenregeling in de WSF daaraan worden aangepast. Het ligt in het voornemen die aanpassing in dat wetsvoorstel op te nemen. De memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel (nr. 3, blz. 3, eerste alinea) heeft dit willen weergeven. Wellicht ten overvloede voegt onder– getekende daaraan toe dat ook zonder het voorliggende wetsvoorstel de ziektekostenregeling in de WSF te zijner tijd door genoemde zorgverze– keringswet zou moeten worden gewijzigd. Derhalve is ondergetekende van oordeel dat het voorliggende wetsvoorstel geen nieuwe wetgeving oproept. Ook deelt hij niet de conclusie dat het voorliggende wetsvoorstel - dat ondubbelzinnig voor onbepaalde tijd een wijziging aankondigt - ook maar enigermate met een obscuur libel zou zijn te vergelijken. Met erkentelijkheid neemt ondergetekende kennis van het begrip dat het lid van de fractie van het GPV voor het voorstel heeft. Op de vraag van dit lid of het voorstel voldoende doordacht is vanuit de optiek van de systematiek van de ziektekostenverzekeringen komt ondergetekende hierna uitvoerig terug. De redengeving voor het voorstel De leden van de fracties van D66 en van het GPV stelden vragen naar de motivering van het voorstel en de keuze voor de oplossing binnen het stelsel van ziektekostenverzekeringen. Zoals ondergetekende in de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer (nr. 5, blz. 1 e.v.) reeds heeft opgemerkt, is de urgentie van het vormgeven aan de hier gekozen oplossing mede gelegen in het budgettaire aspect. Door de toenemende nominalisering en de werking van de omslagbijdragen krachtens de WTZ en de wet MOOZ in de tussenfase van de stelselwijziging ziektekostenverzekering zou bij ongewijzigd beleid de begroting van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen voor het onderdeel studiefinanciering in toenemende mate belast worden. Om die reden is ervoor gekozen de WSF-normbe– dragen voor de ziektekostenverzekering niet mee te laten groeien met de stijging van die nominale premie en omslagbijdragen, en is bij de uitwerking van het regeerakkoord een mogelijkheid gezocht en gevonden om de begroting van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen in de tussenfase beheersbaar te houden. Het niet gelijke tred houden van de normbedragen met de gelden die WSF-studiefinancieringsgerech– tigden verschuldigd zouden zijn voor een adequate verzekering tegen ziektekosten, kon niet zonder compensatie te bieden voor de getroffen groep van personen, vooral om te voorkomen dat een toenemend aantal van de in het geding zijnde categorie studerenden zich niet tegen ziekte– kosten zou verzekeren. Daarom is er voor de WSF-gerechtigden een compensatie geboden in de mogelijkheid zich tegen een beperkte premie te verzekeren ingevolge de WTZ. Omdat de korting van de normbedragen alleen is toegepast op WSF-gerechtigden, is er geen reden ook voor anderen een soortgelijke compensatiemogelijkheid te bieden. Voor hen is er ten opzichte van de situatie waarin zij voorheen verkeerden, niets veranderd.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 220, nr. 25b
Een andere reden om niet over te gaan tot een categoriale verzekering voor alle WSF-studerenden wordt gevormd door de overweging om vooruitlopend op de wijziging van het stelsel van ziektekostenverzekering geen belangrijke verschuivingen tussen de onderscheiden categorieën van ziektekostenverzekeringen te doen ontstaan. Die laatstvermelde reden is een uitdrukkelijke randvoorwaarde gezien vanuit de optiek van de staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur om tot een oplossing voor de onderhavige problematiek te komen. De handhaving van de status quo tussen de onderscheiden verzekeringssectoren is een element waaraan in het kader van de gelei– delijke wijziging van het stelsei van ziektekostenverzekering door de regering voortdurend is vastgehouden. Het parlement heeft met die aanpak ingestemd bij de behandeling van de wet van 21 december 1988 (Stb. 642) waarbij met ingang van 1 januari 1989 de eerste fase van de stelselwijziging ziektekostenverzekering in werking is getreden. De regering heeft eveneens besloten om in afwachting van de realisering van de Wet op de zorgverzekering geen wijziging aan te brengen in de kring van verzekerden die op een bepaalde verzekeringssector is aange– wezen. Dat uit zich onder meer ook in het steeds verlengen van de termijn voor de tijdelijke uitzonderingssituaties voor de verplichte verzekering ingevolge de Ziekenfondswet, waardoor grote groepen verzekerden (tijdelijk) worden ontheven van die verplichte verzekering in afwachting van de inwerkingtreding van de Wet op de zorgverzekering. De vraag van het lid van de GPV-fractie of de vorenbedoelde optiek van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de optiek van de ziektekostenverzekering voldoende aan de orde is geweest, kan gelet op het bovenstaande bevestigend worden beantwoord. Die optiek verklaart ook waarom niet gekozen is voor een oplossing via de ziektekostenverzekering, maar een oplossing waarbij, in vorenbe– doelde overgangsfase, elke verzekeringssector de problematiek van de verzekering van de op die sector aangewezen WSF-studerenden zelf tot een oplossing kan brengen en daarvan dan ook de lasten draagt. Dit in antwoord op vragen van de leden van de D66- en de GPV-fractie. Dat het voorstel voldoende doordacht is vanuit de optiek van de syste– matiek van de ziektekostenverzekeringen, wenst ondergetekende nog eens als volgt te illustreren. Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel heeft uitgebreid overleg plaatsgevonden met de betrokken departementen en de organisaties van verzekeraars en is tevens advies gevraagd aan het KLOZ, aan de SSGZ en aan de Verzekeringskamer. De aanleiding om te veronderstellen, zoals het lid van de GPV-fractie deed, dat departementale verkokering bij de totstandkoming van het onderhavige wetsvoorstel de betrokken bewindslieden parten zou hebben gespeeld, ontgaat ondergetekende, mede gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot de optiek van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur reeds is opgemerkt. Een kritische opstelling van een belan– genorganisatie als het KLOZ kan nooit een voldoende aanleiding zijn voor een dergelijke veronderstelling die ondergetekende dan ook van de hand wijst. Overigens heeft het KLOZ, nadat de regering had besloten tot toepassing van de omslagregeling op grond van de WTZ, laten weten zich niet te zullen verzetten tegen de voorliggende regeling. Het KLOZ tekent daar wel bij aan de gekozen oplossing als oneigenlijk te beschouwen. Op de vraag van de leden van de fractie van D66 hoe groot het aantal onverzekerde studerenden is, waarop dit getal gebaseerd is en waaruit de toename blijkt, merkt ondergetekende op dat harde cijfers niet
Eerste Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 220, nr. 25b
voorhanden zijn. Uit cijfers van de SSGZ uit 1989 blijkt dat ca. 4% van de studerenden onverzekerd zou zijn. Ook de Vereniging van Nederlandse Zorgverzekeraars en het Landelijk Beraad van Studentendecanen beves– tigden de trend dat de groep studerenden die niet verzekerd is tegen hun ziektekosten, steeds groter wordt. In het maandbericht gezondheidssta– tistiek van oktober 1991 van het CBS wordt dit beeld zeer recent nogmaals bevestigd. De daar geconstateerde toename van de onverze– kerdheid tegen ziektekosten in ons land wordt voor een belangrijk deel verklaard uit studerenden: naast principiële gemoedsbezwaarden en de groep zwervers, daklozen, alcohol– en drugsverslaafden wordt gesteld dat enkele tienduizenden studerenden zich niet zouden verzekeren tegen hun ziektekosten. Hoewel derhalve exacte cijfers over de onverze– kerdheid van studerenden ontbreken, zijn er naar de opvatting van onder– getekende voldoende signalen om aan te nemen dat dit verschijnsel zorgelijk is en in omvang toeneemt. Over de motieven van de onverze– kerdheid zijn geen cijfers beschikbaar, doch men mag op grond van hetgeen eerder in deze nota is gesteld aannemen dat deze in ieder geval voor een deel financieel bepaald zijn. Omdat, zoals hiervoor reeds is aangegeven, ervoor is gekozen dat elke verzekeringssector de verzekering van de op die sector aangewezen WSF-studerenden zelf dient op te vangen en er geen verschuiving plaats vindt tussen verzekeringssectoren, is geen enkele sprake van een overhe– veling in de zin waarop de leden van de fractie van D66 doelden. Niet vergeten mag worden dat de tekorten van medeverzekering van WSF-studerenden in de Ziekenfondswet en in een ambtelijke ziektekos– tenregeling, slechts tegen een geringe nominale premie, ook over de overige ziekenfondsverzekerden c.q. ambtelijke deelnemers worden omgeslagen; een situatie die zich - gelet op de veelal niet kostendek– kende premies van de zogenaamde studentenpolissen - binnen de parti– culiere verzekeringsmarkt ook voordoet. Uit dat oogpunt is een soortge– lijke regeling in de particuliere ziektekostenverzekeringssector niet nieuw en dus alleszins verdedigbaar, zo antwoordt ondergetekende op een vraag van het lid van de fractie van het GPV naar de redenen om een bijdrage uit solidariteit met studerenden te vragen van particulier verze– kerde burgers, gelet op het feit dat studerenden tot het gezondste deel der natie behoren. Voor zover studerenden, gelukkig, tot dit deel van de natie behoren is ondergetekende er ook van overtuigd dat de premie kostendekkend zal zijn. Waar het hier om gaat is dat in sommige individuele gevallen er wel zware medische risico's kunnen zijn onder studerenden. Verzekeraars bleken daardoor niet bereid akkoord te gaan met een regeling waarbij men het risico liep dat bij die polissen een verlies geleden zou kunnen worden. Door de verzekeraars is daarbij de principiële stelling betrokken dat er geen acceptatieplicht kan zijn, zonder dat er sprake is van verevening via de omslagregeling. Daarom heeft het kabinet besloten tot de toepassing van de omslagregeling. Deze leden vroegen voorts naar een uitleg over de bevordering van de eenvoud van de studiefinanciering door de thans voorgestelde regeling. Ondergetekende wijst op de betere controlemogelijkheden die ontstaan om de rechtmatigheid van een betaling van het normbedrag voor de ziektekostenverzekering te toetsen. Waar in de thans nog geldende regeling gecontroleerd moet worden of men niet ziekenfondsverzekerd is, wordt ingevolge dit voorstel het criterium of men daadwerkelijk verzekerd is. Voorts voorziet de regeling in de totstandkoming van éèn normbedrag voor de ziektekostenverzekering voor alle studerenden bij inwerkingtreding van de wet op de zorgverzekering. Ten slotte wordt door de voorgestelde oplossing voorkomen dat er allerlei gedifferenti–
Eerste Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22220, nr. 25b
eerde compensaties voor de ziektekostenverzekering nodig zijn in de huidige tussenfase naar de wet op de zorgverzekering. Mogelijkheden binnen de markt De leden van de fractie van D66 vroegen waarom de regering het niet mogelijk acht om inzicht te verkrijgen in de verzekeringsmarkt voor studerenden. Ondergetekende neemt aan dat deze leden doelen op de passage in de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer, waarin gesteld wordt dat geen inzicht bestaat in de premiehoogte van particu– liere medeverzekering van studerenden (nr. 5, blz. 2). De door deze leden genoemde aantrekkelijke contracten, waartoe verwezen wordt naar de bijlage van voornoemde nota, betreffen geen medeverzekering doch zelfstandige verzekering. Bij de vermelde premies en pakketten moet bedacht worden dat bij de toegang tot deze verzekering de zware medische risico's worden uitgesloten. Deze zijn aangewezen op het in de memorie van toelichting vermelde bedrag ad f 2044 aan premie per jaar voor de reguliere WTZ-standaardpakketverzekering, exclusief WTZ– en MOOZ-omslagbijdragen. Daar het in het onderhavige voorstel er juist om gaat voor deze zware medische risico's een acceptatieplicht te garan– deren voor een beperkte, voor studerende aanvaardbare, prijs is onder– getekende, anders dan deze leden, van opvatting dat het daar genoemde bedrag relevant is. Ondergetekende is het eens met de stelling van de leden van de fractie van D66 dat het voor de hand ligt dat studerenden, als andere burgers, zich zelf oriënteren in de ziektekosten-verzekeringsmarkt, teneinde voor hen de zo voordelig mogelijke verzekering te sluiten. Daarom wordt ook in het voorliggende voorstel niet voorzien in een verplichte verzekering. Het staat studerenden vrij om geen gebruik te maken van de thans voorgestelde voorziening en zich anders te verzekeren. Voor diegenen die in die keuzevrijheid met reële financiële belemmeringen werden geconfronteerd, worden deze belemmeringen in het voorliggende voorstel echter opgeheven. Voorts wordt in het voorliggende voorstel de vergoeding in de studiefinanciering voor de ziektekostenverzekering voor degenen die zich ondanks de geboden mogelijkheid niet wensen te verzekeren, afgeschaft. De genoemde stelling van deze leden geeft uitstekend de opvatting van de regering weer. Immers, een verschuiving tussen de afzonderlijke verzekeringsinstellingen die binnen een bepaalde sector functioneren wordt op zichzelf niet bezwaarlijk geacht, integendeel, in het kader van het voorstel van wet stelselwijziging ziektekostenverzekering tweede fase (Kamerstukken II, 1990-1991, 21 592) worden de beletselen die hiervoor tot op heden bestaan binnen de ziekenfondssector wegge– nomen. Een verschuiving tussen afzonderlijke particuliere ziektekostenverzeke– raars dan wel een, zuiver in theorie mogelijke, maximale keuze van WSF-studerenden voor een WTZ-standaardverzekering is een verschuiving binnen de particuliere verzekeringssector en kan niet worden gezien als een inbreuk op het door het kabinet gehanteerde status quo-beginsel. Consequenties van het voorstel De leden van de fractie van D66 vroegen of het in de bedoeling ligt om studerenden die geen inkomen hebben, in het vervolg omslagbijdrage krachtens de WTZ en de Wet MOOZ te laten betalen via de verplichte verzekering van f 700 per jaar.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 220, nr. 25b
Allereerst wijst ondergetekende erop, onder verwijzing naar het hierboven gestelde, dat er geen sprake is van een verplichte verzekering voor studerenden. Voorts is de vraag of burgers inkomen hebben niet relevant voor de bepaling of men al dan niet verplicht is deze omslagbij– drage te betalen. Wel relevant hiervoor is de vraag of men particulier verzekerd is tegen de ziektekosten. Daarom vielen particulier verzekerde studerenden altijd al onder deze verplichting. Pogingen om op dit punt een uitzondering te maken voor studerenden, gelet op hun inkomen, zijn gestuit op het bezwaar dat daarmede de systematiek van beide wetten geweld wordt aangedaan. Het gevolg daarvan is geweest dat de kosten voor studerenden voor hun ziektekostenverzekering sterk stegen, hetgeen, zoals hiervoor is uiteengezet, mede bijgedragen lijkt te hebben aan de onverzekerdheid van studerenden. Het thans voorliggende voorstel neemt de financiële drempel weg, zonder dat studerenden uitge– zonderd worden van de verplichtingen voortvloeiend uit de WTZ en de Wet MOOZ. De leden van de fracties van D66 en van het GPV vroegen naar de wijze waarop het effect op de individuele TWZ-omslagbijdrage ter grootte van f 12,50 per verzekerde per jaar is berekend, zulks in relatie met de door het KLOZ in zijn brief van 11 oktober 1991 opgenomen becijfering op dat punt. Met betrekking tot de onderbouwing van het bedrag van f 12,50 zijnde het partieel effect op de omslagbijdrage-WTZ voor 1993 merkt onderge– tekende het volgende op. De vaststelling van het normbedrag op f 700 (basis 1991) voor het jaar 1992 houdt in dat studerenden, ook zij die niet voor dat normbedrag in aanmerking komen, hun premies en omslagbij– dragen in het kader van de ziektekostenverzekering in beginsel van dat bedrag zullen kunnen betalen. De met dat bedrag te financieren compo– nenten bestaan uit de landelijk gemiddelde nominale premie AWBZ, de WTZ– en MOOZ-omslagbijdragen en de WTZ-maximumpremie. De landelijk gemiddelde nominale premie AWBZ wordt voor 1992 geraamd op f 108 op jaarbasis voor verzekerden van 18 jaar en ouder. Aldus resteert een bedrag van f 592. Ten aanzien van de WTZ– en MOOZ-omslagbijdragen moest in de berekening worden uitgegaan van schattingen, omdat die bijdragen pas in de loop van de maand oktober door de WTZ– en MOOZ-uitvoeringsorganen zouden worden vastgesteld. Daarbij is uitgegaan van de vermoedelijke omslagbijdragen voor het jaar 1992 van ca. f 350 (WTZ) en f 40 (MOOZ). Ongeveer de helft van het aantal studerenden is jonger dan 20 jaar en zal bijgevolg slechts de helft van de omslagbijdragen veschuldigd zijn, zodat de door studerenden gemiddeld verschuldigde omslagbijdragen te zamen ca. f 295 zullen bedragen. Indien dit bedrag in mindering wordt gebracht op de eerder– genoemde f 592, blijft een bedrag van f 297 als WTZ-maximumpremie over. Gelet op het feit dat de verwacht werkelijke kosten (rekening houdend met overheveling van onder meer huisartsenhulp en farmaceu– tische hulp naar de AWBZ) in 1992 per student omstreeks f400 zullen bedragen en tevens aan verzekeraars een administratekostenvergoeding ad f 80 zal worden toegestaan, zal een tekort ontstaan van f 183 per WTZ-verzekerde studerende, ofwel ca. f 55,6 mln. voor de gehele populatie. Naar ervaringsregels zou dit tekort een stijging van de indivi– duele omslagbijdrage opleveren van ca. f 12,50 per verzekerde per jaar. Dit effect zal voor het eerst optreden in 1993. Inmiddels is ten aanzien van de gehanteerde veronderstellingen wat meer duidelijkheid gekomen. Het totaalbedrag van f 700 is geïndexeerd en zal voor het jaar 1992 f 720,36 bedragen. Voorts is de hoogte van de WTZ– en MOOZ-omslagbijdragen bekend geworden. Deze zullen in 1992 respectievelijk f 414 en f 40,80 per verzekerde per jaar bedragen.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22220, nr. 25b
6
De WTZ-omslagbijdrage is aanzienlijk hoger vastgesteld dan op basis van de medio dit jaar bekende ontwikkelingen redelijkerwijs mocht worden verwacht. In verband daarmee heeft de staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur schriftelijk aan de Stichting uitvoering omslagregeling WTZ (SUO; het uitvoeringsorgaan) om een onderbouwing van de voor 1992 vastgestelde bedrag gevraagd. Een antwoord daarop is nog niet ontvangen. Door de hoger uitvallende WTZ-omslagbijdrage zal op grond van de gekozen systematiek geen nadeel ontstaan voor de studerende. Wel zal minder ruimte overblijven voor de hoogte van de WTZ-maximumpremie. Doordat de omslagbijdragen WTZ en MOOZ voor de categorie stude– renden gemiddeld ca. f 340 zullen bedragen, zal voor de (gemiddelde) maximumpremie een bedrag van ca. f 272 resteren. Gelet op eerderge– noemde verwachte werkelijke kosten van ca. f400 per verzekerde stude– rende per jaar, kan een tekort per studerende van f 128 op jaarbasis worden verwacht. Te zamen met de administratiekostenvergoeding van f 80 kan het uit de omslagregeling te financieren tekort worden geraamd op f 208, hetgeen en stijging van het macro-omslagtekort van f 65,5 mln. betekent. Een en ander leidt tot een bijstelling van de rarning inzake de stijging van de individuele WTZ-omslagbijdrage van de aanvankelijk genoemde f 12,50 naar ca. f 15 per verzekerde per jaar. Ondergetekende hecht eraan ook hier nog eens te benadrukken dat er redenen zijn om die raming een maximumraming te noemen. Allereerst omdat ervan is uitgegaan dat alle particulier verzekerde studerenden zich voor de WTZ-standaardverzekering zullen aanmelden, terwijl niet uitge– sloten mag worden geacht dat een deel van de populatie de lopende maatschappijpolis c.q. medeverzekering op de polis van de ouders zal continueren. Voorts is vermoedelijk een belangrijk deel van de particulier verzekerde studerenden met een echt slecht gezondheidsrisico reeds nu verzekerd door middel van de WTZ-standaardverzekering. Daardoor vallen de tekorten op deze groep reeds nu onder de omslagregeling en veroorzaakt invoering van de studerendeverzekering voor deze «dure» gevallen slechts een extra tekort ten gevolge van de verlaging van de maximumpremie. In reactie ten slotte op de berekening die het KLOZ heeft gepresen– teerd in zijn bpief van 11 oktober 1991 wijst ondergetekende erop dat daarbij is uitgegaan van een naar zijn oordeel veel te hoge inschatting van de verwachte werkelijke ziektekosten per student (f 500 [KLOZ] in plaats van f400 [WVC]). Wellicht heeft het KLOZ verzuimd rekening te houden met de voor 1 januari a.s. voorziene pakketoverheveling naar de AWBZ. Voorts is in de KLOZ-berekening in de vertaling van de stijging van het macro WTZ-tekort naar stijging van de individuele omslagbijdrage gebruik gemaakt van een standaard-omrekenregel, waarin een admini– stratiekostenvergoeding van ruim f 200 per polis is verwerkt. Gelet op het feit dat de administratiekostenvergoeding aanzienlijk lager dan f 200 zal worden vastgesteld, had de standaard-omrekenregeling van dit aspect gezuiverd moeten worden. Een laatste reden waarom de KLOZ-berekening afwijkt betreft de veronderstelling dat de administratiekostenvergoeding voor de WTZ-verzekering van studerenden, die overigens nog door de Stichting uitvoering omslagregeling WTZ moet worden vastgesteld, ca. f 120 per jaar zal bedragen. In de boven weergegeven berekening is uitgegaan van f 80 per jaar. Die veronderstelling is gebaseerd op een door het KLOZ in het overleg met de overheid genoemd redelijk geacht bedrag voor administratiekosten. Dit bedrag sluit overigens goed aan bij de werkelijke beheerskosten per verzekerde in de ziekenfondssfeer. Ervan uitgaande dat particuliere verzekeraars minstens even efficiënt kunnen werken als ziekenfondsen, moet een bedrag voor vergoeding van administratie–
Eerste Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22220, nr. 25b
kosten van f 80 alleszins aanvaardbaar worden geacht. Aan de Stichting uitvoering omslagregeling WTZ is uitdrukkelijk gevraagd de bedoelde vergoeding op f 80 vast te stellen. In antwoord op de vraag van de leden van D66 omtrent de verant– woording van de inkomsten van de door 4,7 mln. particulier verzekerden te betalen bijdrage van ca. f 12,50 wil de ondergetekende opmerken dat de individuele omslagbijdrage ten gevolge van de onderhavige maatre– gelen slechts stijgt - in 1992 - voorzover die maatregel leidt tot stijging van het WTZ-omslagtekort. Hierboven zijn argumenten weergegeven die duiden op een geringere stijging dan in de cijfers is verwerkt. Verant– woording omtrent de uitvoering van de WTZ-omslagregeling wordt ingevolge het bepaalde in artikel 6c van de WTZ door het uitvoerings– orgaan - onder toezicht van de Verzekeringskamer - gegeven in de jaarrekening. Voorts vroegen deze leden of particulier verzekerde ouderen, waarvoor de MOOZ-premie zou zijn ingevoerd, ook de omslagbijdrage voor stude– renden moeten gaan betalen en zo ja, wat de legitimatie hiervan was. Particulier verzekerde ouderen betalen allen mede de WTZ– en MOOZ-omslagbijdragen, overigens slechs 80% van de bijdragen die gelden voor verzekerden in de leeftijdscategorie van 20 tot en met 64 jaar. Dat betekent dat, voor zover uit de onderhavige maatregel een stijging van de individuele WTZ-omslagbijdrage voortvloeit (voor het eerst in 1993), ouderen daaraan voor 80% bijdragen. De ondergetekende wijst erop dat praktisch alle particulier verzekerde ouderen mgevolge de WTZ zijn verzekerd. Nog recent (met ingang van 1 januari 1991) is voor die categorie «standaardpakketpolishouders» een verlaging van de maximumpremie doorgevoerd. Die maximumpremie bedraagt thans f 140 per verzekerde per maand. Bij de vaststelling van die maximum– premie op dat niveau hebben inkomenspolitieke overwegingen een belangnjke rol gespeeld. Daarbij is uiteraard ook gekeken naar de door ouderen verschuldigde wettelijke omslagbijdragen. Die toetsmg vindt overigens ieder jaar plaats. Zodra de wettelijke omslagbijdragen sterk gaan stijgen kan dat een argument vormen tot verdergaande verlaging van de maximumpremie. Van «geschuif» kan naar het oordeel van de ondergetekende geen sprake zijn, zeker niet in relatie tot de MOOZ-bijdrage. Die laatste is immers niet ingevoerd ten behoeve van ouderen, maar ten behoeve van de gehele ziekenfondssector die door de stelselwijziging van 1986 belast raakte met een oververtegenwoordiging van oudere verzekerden. Die oververtegenwoordiging wordt medegefi– nancierd door alle particulier verzekerden, waaronder overigens ook de particulier verzekerde ouderen. De vraag van de leden van de fractie van D66 of de per 1 januari 1992 in te voeren nominale premie AWBZ ook door studerenden betaald moet worden, wordt door ondergetekende positief beantwoord. De vergoeding van deze nominale premie zal geschieden middels het normbedrag voor de ziektekostenverzekering in de studiefinanciering op het niveau van het landelijk gemiddelde van deze premie, zoals dat in de maand september voorafgaand aan het desbetreffende jaar door de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur geraamd wordt in het Financieel Overzicht Zorg. De leden van de fractie van D66 vroegen voorts naar de effecten in de inkomenssfeer bij particulier verzekerden en vroegen daarbij te betrekken de terugtrekking van de rijksbijdrage AWBZ.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 220, nr. 25b
Hierop antwoordt ondergetekende dat het in de beantwoording van eerdere vragen genoemde maximum WTZ-effect van ca. f 15 per verze– kerde per jaar eerst in 1993 zal optreden. In dat jaar mag echter ook een daling van de WTZ-omslagbijdrage worden verwacht als gevolg van de voor het jaar 1992 voorziene overheveling van onder meer huisart– senhulp en farmaceutische hulp naar de AWBZ. In zoverre zal een «studenten-effect», voor zover het al optreedt, in de praktijk nauwelijks voelbaar zijn. Uitgaande van het slechts denkbare scenario (+ f 15) kan een inkomenseffect voor 1993 van — 0,2%-punt (minimum, gezin met twee kinderen) tot — 0,1%-punt (2x modaal) worden verwacht. De terug– trekking van een deel van de rijksbijdrage AWBZ is van een zodanig beperkte omvang dat hieruit geen premie-effecten verwacht worden. Inwerkingtreding De vraag van de leden van de fractie van D66 of het geen aanbeveling verdient het onderhavige wetsvoorstel niet te koppelen aan de beoogde datum van de invoering van de wet op de zorgverzekering, maar in plaats hiervan een horizon-clausule te verbinden, gepaard gaande met een effectevaluatie, wordt door ondergetekende ontkennend beantwoord. In de eerste plaats zou, indien voor zo'n alternatief gekozen zou zijn, kunnen worden tegengeworpen dat de regering kennelijk niet voldoende vertrouwt op het tijdig gereed gekomen van het beoogde invoerings– traject, hetgeen geenszins het geval is. In de tweede plaats is de rechts– zekerheid van studerenden hiermee niet gediend. Indien onverhoopt op 1 januari 1995 de wet op de zorgverzekering niettemin nog niet tot stand is gekomen, krijgt het onderhavige wetsvoorstel een langer durend karakter. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen
Eerste Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 220, nr. 25b
9