Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1988-1989
20 430
Nr. 166b
Wijziging van de wachtgeldbepalingen in de W e t algemene regelen gemeentelijke indeling
MEMORIE VAN ANTWOORD Ontvangen 19 juni 1989 Op de zes gestelde vragen ga ik hieronder in. Bij mijn beantwoording houd ik de nummering aan van het Voorlopig Verslag (Kamerstukken I 1988/1989, 20 430, nr. 166a). 1. Vanaf 1980 heeft zich, behalve bij de gemeente Driebruggen, slechts bij één gemeente de situatie voorgedaan dat ambtenaren van één gemeente over twee gemeenten werden verdeeld. Dat was het geval bij de opheffing van de gemeente Poortugaal bij de Wet tot gemeentelijke herindeling van West-IJsselmonde (Stb. 1984, 331). De ambtenaren van Poortugaal zijn per 1 januari 1985 deels naar de nieuw gevormde gemeente Albrandswaard en deels naar de gemeente Rotterdam overgegaan. 2. In reactie op deze vraag merk ik het volgende op. Indien een gemeenschappelijke regeling wordt opgeheven om redenen aangegeven in het eerste lid van artikel 38 van de Wet algemene regelen gemeentelijke indeling (Wet argi), gaan de ambtenaren van die gemeenschappelijke regeling voorlopig over in dienst van één en nooit meer dan één (nieuw gevormde) gemeente. Uitsluitend wanneer een gemeenschappelijke regeling wordt opgeheven of «afgeslankt» om redenen anders dan die aangegeven in genoemd lid, kan zich de situatie voordoen dat een verdeling van de ambtenaren over meer dan één gemeente plaatsvindt, de situatie waarop de vraag doelt. Uitgaande van laatstgenoemde situatie is het volgende van belang. Nadat de betrokken ambtenaren na opheffing van een gemeenschappelijke regeling voorlopig in dienst zijn overgegaan naar een gemeente - een deel van de ambtenaren dus mogelijk naar de ene gemeente, een deel naar een andere gemeente - wordt een inpassingsprocedure doorlopen. Die kan uiteindelijk eindigen met ontslag. Bij ontslag dient de betrokken gemeente op grond van het vierde lid (huidig) van artikel 38 van de Wet argi een verzoek te richten tot de minister van Binnenlandse Zaken, indien zij althans wil bewerkstelligen dat de wachtgelden ten laste van de rijksbegroting betaald worden. In de periode voor de inwerkingtreding van de Wet argi stonden bepalingen, analoog aan die van genoemd vierde lid, in de specifieke herindelingswetten. Bij de beoordeling van de aan de minister gerichte verzoeken, kwam uiteraard de voorgeschiedenis van het ontslag naar
913787F SDU uitgeverij 's-Gravenhage 1989
Eerste Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 430, nr. 166b
1
voren. Het is uit dien hoofde dat het ministerie over enige informatie beschikt, die nodig is ter beantwoording van de vraag. Komt het na de opheffing van een gemeenschappelijke regeling en het doorlopen van de inpassingsprocedure voor geen van de betrokken ambtenaren tot ontslag, dan behoeft het vorengenoemde verzoek niet te worden gedaan en bereikt de informatie (in principe) ook niet het ministerie. Het bestaande beeld zou dan ook onvolledig kunnen zijn. Ter opvulling van mogelijk bestaande lacunes in de informatie is contact gelegd met de provincies die betrokken zijn geweest bij in de periode vanaf 1980 aanvaarde herindelingsvoorstellen en zonodig met de betrokken gemeenten. Uit deze contacten is naar voren gekomen dat een verdeling van ambtenaren van opgeheven dan wel «afgeslankte» gemeenschappelijke regelingen over 2 of meer gemeenten zich, naar welhaast met zekerheid is te stellen, uitsluitend heeft voorgedaan bij de gemeentelijke herindeling van Zuid-Limburg en bij de gemeentelijke herindeling van de Hoeksche Waard. De door het departement ten behoeve van de beantwoording van de vraag verzamelde informatie is samengevat in een overzicht dat als bijlage bij deze memorie is gevoegd. Uit het overzicht blijkt dat vanaf 1980 bij 5 opgeheven gemeenschappelijke regelingen (de nrs. 1, 2, 3, 4 en 11 uit het overzicht) de betrokken ambtenaren over 2 of meer gemeenten zijn verdeeld. Een dergelijke situatie heeft zich bij geen «afgeslankte» gemeenschappelijke regeling voorgedaan. 3. In het algemeen ben ik van oordeel dat niet vooruit dient te worden gelopen op beslissingen van de medewetgever. Dit enerzijds om de goede staatsrechtelijke verhoudingen hoog te houden (het parlement dient, in materiële zin, niet voor voldongen feiten te worden geplaatst) en anderzijds om te voorkomen dat verwachtingen worden gewekt, die verkeerd kunnen blijken te zijn als de medewetgever anders beslist. Ik ben echter ook van mening dat om dringende redenen van deze lijn moet kunnen worden afgeweken. Van zodanige dringende redenen is naar mijn oordeel in het onderhavige geval geen sprake; in het navolgende kom ik daarop terug. Bovendien is in dit geval de maatregel omkeerbaar en heb ik in de relevante stukken steeds het voorbehoud van goedkeuring door de medewetgever gemaakt. Wat dit laatste betreft wijs ik op de brief die ik over het te verwachten «wachtgeldregime» heb gebonden aan de gemeenten die op grond van de «Herindelingswet Utrecht-West» zijn opgeheven (Kamerstukken II 1988/1989, 20 430, nr 8) en op de toelichting bij de desbetreffende begrotingswijziging van het Gemeentefonds (Kamerstukken II 1988/1989, 20 958, nr. 2, blz. 2). Mede op grond van dit voorbehoud kan de overheveling ongedaan worden gemaakt, als dat onverhoopt noodzakelijk zou zijn. Voor wat betreft de dringende redenen merk ik het volgende op. In voorgaande stukken bij het voorliggende wetsvoorstel is uiteen gezet dat de overheveling van gelden van de begroting van Binnenlandse Zaken naar het Gemeentefonds over meerdere jaren bezien, ook voor de gemeenten budgettair neutraal is. Dat wil zeggen dat de overgehevelde middelen voldoende zijn om de uitkeringen ingevolge de verfijning wijziging gemeentelijke indeling, onderdeel wachtgelden, te dekken, zodat deze uitkeringen niet ten laste komen van andere gemeenten. Dat geldt over meerdere jaren gezien, maar behoeft niet voor elk afzonderlijk jaar te gelden. In dat verband was het van belang dat het in 1988 beschikbare bedrag ad f 8,5 miljoen zou worden overgeheveld naar het Gemeentefonds, hoewel er over dat jaar geen desbetreffende verfijningsuitkeringen behoeven te worden gedaan (zie Kamerstukken II, 20 430, nr. 6, blz. 7; overzicht 3 en bijbehorende toelichting). Indien van overheveling was afgezien zou genoemd bedrag, op grond van de bestaande regels van begrotingsbeleid, zijn teruggevloeid naar de algemene middelen. Toevoeging van
Eerste Kamer, vergaderjaar 1 988-1989, 20 430, nr. 166b
2
het bedrag van f 8,5 miljoen aan het Gemeentefonds voor het begrotingsjaar 1988 achteraf, na aanvaarding van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer, zou in dat geval een budgettair probleem opleveren. 4. Zie het antwoord op vraag 3. 5. Het verschil in positie van de gemeentesecretaries en de gemeenteontvanger in de op pagina 6 van de memorie van toelichting geduide categorieën 2 en 3 kan als volgt nader worden toegelicht. Categorie 2 In het eerste lid van artikel 29 van de Wet argi is bepaald, dat de gemeentesecretaris en de gemeenteontvanger - indien zo'n functionaris er is - van een gemeente die bij een herindelingswet wordt opgeheven met ingang van de datum van herindeling eervol uit hun ambt zijn ontslagen. Het tweede lid van genoemd artikel biedt het college van gedeputeerde staten van de betrokken provincie de mogelijkheid de gemeentesecretaris c.q. de gemeenteontvanger, indien zij daar zelf prijs op stellen, voorlopig in dienst over te laten gaan naar de gemeente, waarnaar ook de «overige» ambtenaren (in de zin van artikel 31 van de Wet argi) voorlopig in dienst overgaan. De betrokkenen komen alsdan bij de (nieuwe) gemeente, zij het in een andere dan de aanvankelijk beklede functie, (voorlopig) in dienst. Voorlopig in die zin dat zij evenals de «overige» ambtenaren de vereiste inpassingsprocedure doorlopen, aan het eind waarvan vast komt te staan of zij in (vaste) dienst komen dan wel worden ontslagen. In geval van ontslag komen de wachtgeldlasten volgens het onderhavige wetsvoorstel ten laste van de gemeente die het ontslag verleent. Categorie 3 Zoals gesteld, zijn de gemeentesecretaris en de gemeenteontvanger van een gemeente die wordt opgeheven met ingang van de datum van herindeling eervo1 uit hun ambt ontslagen. Op grond van het eerste lid van artikel 33 van de Wet argi dienen gedeputeerde staten uiterlijk een maand voor de Jatum van herindeling een tijdelijke secretaris en een tijdelijke functionaris, belast met de taak van ontvanger, voor een nieuwe gemeente te benoemen. Het tijdelijke dienstverband van bedoelde functionarissen gaat in op de datum van herindeling. In de memorie van toelichting bij het voorstel van wet houdende Algemene regelen in verband met wijziging van de gemeentelijke indeling (Kamerstukken II 1980/1981, 16 405, nr. 3, blz. 16) is de volgende, in dit verband van belang zijnde, passage opgenomen: «Het is geenszins ondenkbaar dat gedeputeerde staten bij de benoeming van de tijdelijke functionarissen als bedoeld in artikel 33, eerste lid, een keuze doen uit de secretarissen en de ontvangers of de andere ambtenaren van de opgeheven gemeenten die ten gevolge van de herindeling worden ontslagen. Indien de raad van de nieuwe gemeente bij de definitieve voorziening in de secretaris- en ontvangersfunctie andere personen dan deze tijdelijke functionarissen aanstelt, is het billijk dat zij eveneens krachtens de wet op wachtgeld aanspraak kunnen maken, i.c. met ingang van de dag waarop hun tijdelijke functies geëindigd zullen zijn.» Onder het thans vigerende «wachtgeldregime» kwamen de betrokken wachtgelden ten laste van de rijksbegroting. In het onderhavige wetsvoorstel wordt geregeld dat de wachtgelden ten laste komen van de rechtsopvolger van de opgeheven gemeente, in dienst waarvan de secretaris of ontvanger tot de datum van herindeling als zodanig werkzaam was. Dat geldt ook indien de betrokkenen als tijdelijk secretaris of ontvanger in een andere gemeente waren benoemd.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 430, nr. 166b
3
6. In antwoord op deze vraag merk ik het volgende op. In de eerste plaats is een post op de begroting van Binnenlandse Zaken van andere aard dan het artikel «algemene uitkering» van de Gemeentefondsbegroting. De post «verplichtingen verband houdende met opheffing van gemeenten en met voormalige drostambten, alsmede uitkeringen en onderstanden aan overige gerechtigden» van de begroting van Binnenlandse Zaken heeft van oudsher een indicatief karakter omdat in het kader van de begrotingsvoorbereiding niet valt te voorzien welke nieuwe beroepen er op de desbetreffende regelingen zouden worden gedaan en welke beroepen op die regelingen zouden worden beëindigd. De begrotingspost betrof een open-einderegeling in die zin dat terechte beroepen erop dienen te worden gehonoreerd, ook al wordt het geraamde bedrag daardoor overschreden. De begrotingspost diende in dat geval noodgedwongen te worden aangepast. In het algemeen vloeide een onderuitputting op de post echter ook weer terug naar de algemene middelen. Voor wat betreft een aantal jaren is, zoals deze leden opmerken, (een deel van) de onderuitputting aangewend om elders dreigende uitgavenoverschrijdingen te compenseren. Bij aanvaarding van het voorliggende wetsvoorstel zullen vanaf 1988 geen nieuwe beroepen ten gevolge van gemeentelijke herindeling op de genoemde begrotingspost worden gedaan, afgezien van beroepen ten gevolge van ontslagen burgemeesters. Voor wat betreft de middelen die naar het Gemeentefonds worden overgeheveld gaat het niet meer om een open-einderegeling. De middelen worden niet aangevuld in het geval ze tekort schieten, noch worden ze teruggestort in 's rijks kas als ze te ruim blijken te zijn. In die zin vindt de overheveling «for better or worse» plaats. In het geval de middelen te ruim zijn profiteren alle gemeenten daarvan. In het geval ze tekort schieten komt dat ten laste van alle gemeenten. Zoals eerder gemeld is de verwachting dat, over meerdere jaren bezien, de middelen voldoende zijn om de uitkeringen op grond van de verfijning wijziging gemeentelijke indeling, onderdeel wachtgelden, te dekken. Ook voor wat betreft de aanwending door individuele gemeenten van de middelen, die ze uit de verfijning krijgen, geldt dat ze tekort kunnen schieten en dat ze te ruim kunnen zijn. De betreffende gemeente zal in die gevallen uit andere middelen moeten bijpassen respectievelijk de middelen voor andere doeleinden kunnen aanwenden. Ook in die zin geldt dat de hoogte van de uitkering is vastgesteld «for better or worse». Overigens wordt de mate waarin de middelen toereikend zijn mede door het eigen gemeentelijk beleid bepaald. Ten slotte merk ik op dat de constatering in de vraagstelling dat er geen ander gebruik wordt gemaakt van de overgehevelde gelden anders dan voor wachtgelden en enkele andere verplichtingen genoemd in het wetsvoorstel, niet geheel juist is. De uitkeringen uit het Gemeentefonds zijn in beginsel vrij besteedbare middelen. De verwachting bestaat dat de overgehevelde middelen noodzakelijk zijn om wachtgeldverplichtingen als gevolg van gemeentelijke herindeling te dekken. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, D. IJ. W. de Graaff-Nauta
Eerste Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 430, nr. 166b
4
Bijlage bij de memorie van antwoord bij het voorstel van w e t tot wijziging van de wachtgeldbepalingen in de W e t argi ( 2 0 4 3 0 ) Een overzicht van de gemeenschappelijke regelingen, die ten gevolge van een gemeentelijke herindeling zijn opgeheven of afgeslankt en waarvan de ambtenaren zijn verdeeld over twee of meer gemeenten dan wel anderszins zijn verdeeld, zoals over één gemeente en een nieuw ingestelde gemeenschappelijke regeling. Het overzicht heeft betrekking op gemeentelijke herindelingen, waarvan de datum van herindeling is gelegen op of na 1 januari 1980 en vóór 1 januari 1989.
Van gemeenschappelijke regeling'
A. Gemeentelijke herindeling Zuid-Limburg (datum herindeling: 1 januari 1982) Opgeheven gemeenschappelijke regelingen 1. Intergemeentelijke sociale dienst Gulpen en omstreken (1 2)
2. Technische dienst Kring Born (11)
3. Bouw- en Woningtoezicht en Gemeentewerken De Onderbanken (9) 4. Intergemeentelijke sociale dienst De Onderbanken (9) 5. Bouw- en Woningtoezicht en Gemeentewerken Kring Zuid-westhoek en Zuid-Limburg (6) 6. Intergemeentelijke sociale dienst Beek en omstreken (13) 7. Bouw- en woningtoezicht «Kring Ulestraten» (2) 8. Streekgewest Westelijke Mijnstreek (72)
9. Gemeenschappelijke regelingen, functionerend binnen Stadsgewest Oostelijk Mijngebied, voorzover opgeheven: (tezamen 35 ambtenaren) a. Stadsgewest Oostelijk Mijngebied b. Industrieschap Oostelijk Mijngebied c. Recreatieschap Oostelijk Zuid-Limburg d. Streekwoonwagenzorg Oostelijke Mijnstreek e. Regionale Vuilverwerking Stadsgewest Oostelijk Mijngebied f. Samenwerkingsverband Brandweren Oostelijk Zuid-Limburg g. Samenwerkingsverband Sanering Mijnterreinen Oostelijk Mijngebied Gemeenschappelijke regeling die in afgeslankte vorm bleef voortbestaan 10 Intercommunale sociale dienst «Land van Swentibold» (17)
Naar gemeente/nieuwe gemeenschappelijke regeling/wachtgeld'
-
Wittem (nieuw) (4) Margraten (nieuw) (2) Gulpen (nieuw) (2) Wachtgeld (4) Born (nieuw) (4) Susteren (nieuw) (2) Wachtgeld (5) Schinnen (nieuw) (4) Onderbanken (3) Wachtgeld (2) Schinnen (nieuw) (4) Onderbanken (5) Wachtgeld (0) Margraten (6) Wachtgeld (0)
- Beek (nieuw) (11) - Wachtgeld (2) - Wachtgeld (2) - Nieuw ingestelde gemeenschappelijke regeling Streekgewest Westelijke •Vlijnstreek (59) - Wachtgeld (13) - Heerlen (nieuw) (3) - Nieuw ingestelde gemeenschappelijk regeling (tezamen 29 ambtenaren), zoals: a. Recreatieschap Oostelijk Zuid-Limburg b. Streekwoonwagenzorg Oostelijk Zuid-Limburg c. Regionale Vuilverwerking Oostelijk Zuid-Limburg d. Samenwerkingsverband Brandweren Oostelijk Zuid-Limburg e. Samenwerkingsverband Sanering Mijnterreinen Oostelijk Mijngebied - Wachtgeld (3)
- Sittard (nieuw) (2) - De overige ambtenaren bleven in dienst van de gemeenschappelijke regeling die bleef voortbestaan (15) - Wachtgeld (0)
' Tussen haakjes is het aantal betrokken ambtenaren vermeld.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 430, nr. 166b
5
Van gemeenschappelijke regeling 1
Naar gemeente/nieuwe gemeenschappelijke regeling/wachtgeld'
B. Gemeentelijke herindeling Hoeksche Waard (datum herindeling: 1 januari 1984) Opgeheven gemeenschappelijke regelingen 1 1 . Technische dienst Hoeksche Waard (19)
-
Korendijk (6) Cromstrijen (1) Binnenmaas (8) Wachtgeld (4)
Eerste Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 430, nr. 166b
6