Eerste Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1990-1991
1
Nr. 131a
21 800 XI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk XI (Mïnisterie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) voor het jaar 1991
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR VOLKSHUISVESTING EN VOOR RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER1
Vastgesteld, 19februari 1991 Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.
1. HOOFDLIJNEN VAN BELEID Inleidende opmerking
De leden van de fractie van de V.V.D. wilden zich het recht voorbe– houden om, indien inmiddels de nota inzake de zogenaamde Tussen– balans zal zijn verschenen, alsnog in een nader verslag eventuele aanvul– lende vragen te stellen. Samenhang van beleid
Een goed milieubeleid is alleen in samenhang met andere beleidster– reinen te verwezenlijken. Coördinatie is daarom zeer belangrijk, aldus de leden van de fractie van D66. De leden van de fracties van de P.v.d.A. en de V.V.D. sloten zich daarbij aan. ' Samenstelling: Volkshuisvesting. Baarda (CDA), Boorsma (CDA), Houben– Sipman (CDA), KlaassensPostema (PvdA), Van Veldhuizen (PvdA) (voorzitter), Zoon (PvdA), Braakman (VVD), Talsma (VVD), Gelderblom-Lankhout (D66), Mw. Bolding (Groen Links), Barendregt (SGP), Schuurman (RPF), Van der Jagt (GPV). Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer: Baarda (CDA), Kruisinga (CDA), Wagemakers (CDA), Mijnsbergen (PvdA), Borgman (PvdA), Van Kuilenburg-Lodder (PvdA), (voorzitter), Ginjaar (VVD), Luteijn (VVD), Tiesinga-Autsema (D66), Vogt (Groen Links), Barendregt (SGP), Schuurman (RPF) en Van der Jagt (GPV).
112049F ISSN0921 7363 SDU uitgevenj 's Gravenhage 1991
1 Deze leden wilden daarom graag inzicht verkrijgen in de manieren waarop de coördinatie gestalte krijgt als het gaat om andere departe– menten die ook milieutaken uitoefenen. De leden van de fractie van de V.V.D. stelden de volgende vragen. Kan de minister een reactie geven op de stellingname van Nederland Distributieland in zijn brief van 15-01-91, «...dat er in Nederland een wildgroei van intermodale knooppunten dreigt te ontstaan met het gevaar dat vervoerstromen van onvoldoende volume en rentabiliteit ontstaan».
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
3
Kan de minister de stellingname delen, dat vele maatregelen door dit kabinet in gang gezet, zullen leiden tot sociale verarming en achter– uitgang van het platteland? 4
Welke maatregelen kan de minister nemen om zulks tegen te gaan, niet alleen vanuit het beleidsgebied ruimtelijke ordening, maar juist en vooral ook in samenhang met beleidsgebieden als bijvoorbeeld volksge– zondheid en onderwijs? Uitvoering van het milieubeleid jo eerste concrete stappen De leden van de fractie van Groen Links formuleerden de volgende opmerkingen en vragen.
5 Kan de bewindsman nadere toelichting geven, hoe door het uitbrengen van de uitvoeringsnotitie NMP 1990, 21 137, nr. 12, een dreigende vertraging in de uitvoering van het milieubeleid goeddeels kan worden voorkomen? 6 Mag aan de zin «Daarmee zijn de strategische lijnen voor het beleid uitgezet en volgt nu de concrete uitvoering van het milieubeleid» de betekenis worden gegeven dat wij nu van het stadium van «plannenma– kerij» terecht zijn gekomen in de werkelijk uitvoerende fase van NMP en NMP-plus?
7 Als de bewindsman daar een positief antwoord op kan geven, dan wilden de aan het woord zijnde leden graag weten, hoe onder de kop eerste concrete stappen» een aantal opmerkingen moet worden begrepen: 8
Voor de CKF's wordt gesproken over reeds in 1995. Is dat dan nu al in de bewuste uitvoeringsfase? Waarom dan pas succes in 1995?
9 Batterijen zullen worden verwerkt, «zodra de verwerkingstechniek toepasbaar is». Gaat dat net zo traag als de verwerkelijking van de mestverwerkingsfa– brieken? 10
Aan welke termijn denkt de bewindsman in verband met de genoemde verwerkingstechniek voor batterijen? 11
Welke termijn moet worden verstaan onder «korte termijn» voor het verdwijnen van DCDMAC in wasverzachters?
12 Hoe groot is de kans dat de kritieke fase van het mestbeleid werkelijk zal ingaan?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
13 Zijn de bewindslieden van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij nog steeds redelijk optimistisch over de mogelijkheden van mestverwerking? Daarbij wordt niet gedacht aan de technisch– maar vooral aan de rentabiliteits– problemen. 14 Begrepen de aan het woord zijnde leden het goed dat de bewindsman over «redelijk korte termijn» praat als over drie jaar een aantal gevaarlijke bestrijdingsmiddelen stapsgewijs wordt gesaneerd?
Als alleen met uiterste krachtsinspanning bereikt kan worden dat de hoeveelheid te verbranden afval in 2000 beperkt kan blijven tot zes miljoen ton en een dergelijke constatering staat onder de kop «concrete stappen», dan vroegen de aan het woord zijnde leden zich af of de minister inderdaad op dit moment reden heeft om aan te nemen dat die uiterste krachtsinspanning wordt gehaald. Dat is des te opmerkelijker, omdat de praktische uitvoering zich voor het grootste deel onttrekt aan directe controle door het ministerie. 15 De aan het woord zijnde leden zouden gaarne een nadere toelichting van de minister terzake ontvangen. Ook ten aanzien van de mogelijkheden dioxine uitstoot te verminderen, vroegen de aan het woord zijnde leden zich af of de boven aan bladzijde 6 van de Memorie van Toelichting vermelde zaken kunnen worden gerekend tot «concrete stappen». 16 In dat verband stelden deze leden de vraag waarom groente–, fruit– en tuinafval om die reden uit de afvalberg moet worden verwijderd.
Gevolgen voor industrie en huishoudens Onder deze kop lazen de leden van de fractie van Groen Links meer denkbeelden dan concrete zaken. Immers, er is een basis gelegd voor een goedwerkende en uitvoeringsgerichte overlegstructuur. «In hun onschuld» hadden deze leden gedacht dat die basis al langer bestond. «De taakstellingen, die in elk geval reductiedoelstellingen moeten bevatten, zullen vanaf 1990 per bedrijfstak worden vastgesteld. De aan het woord zijnde leden konden moeilijk onder de indruk zijn van taakstel– lingen die doelstellingen moeten bevatten. 17 Wil de bewindsman deze leden concreet aangeven welke reductiedoel– stellingen al zijn vastgesteld 1990 is namelijk al meer dan een maand verstreken.
Het begrip «terugdringing van de automobiliteit» lijkt gebruikt te zijn voor het begrip terugdringing van de uitbreiding van die automobiliteit. Ook dat achtten de aan het woord zijnde leden geen werkelijk concrete stap. 18 Kan de bewindsman uiteenzetten of hij hier inderdaad bedoelde te spreken over terugdringing van de uitbreiding en zo ja, of hij vóór het jaar 2000 nog een werkelijke terugdringing denkt te kunnen realiseren.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991,21 800 XI, nr. 131 a
Uitvoering ruimtelijke ordeningsbeleid Randstad Het lid van de fractie van de G.P.V. stelde de volgende vragen. 19 Is wel eens overwogen om, gezien de grote ruimtelijke druk op de Randstad, de gemeenten te adviseren om een selectief investerings– beleid te voeren? 20 Verdient het geen aanbeveling om de glastuinbouw te stimuleren, de ruimte te zoeken in Flevoland en Friesland?
Uitvoering van het volkshuisvestingsbeleid De leden van de fractie van het C.D.A. merkten op dat op bladzijde 7 van de Memorie van Toelichting wordt gesteld: «Een integrale aanpak van de vraagstukken op het terrein van de volks– huisvesting, de ruimtelijke ordening, het milieu en de mobiliteit zal bij de keuze van woningbouwlocaties noodzakelijk zijn». 21 Kan de bewindsman aangeven waar bij de verschillende betrokken bestuursorganen de onderscheiden taken liggen als het gaat om deze integrale aanpak in het verstedelijkingsbeleid ook daadwerkelijk tot uitvoering te brengen? Zij wezen er vervolgens op dat op bladzijde 8 van de Memorie van Toelichting wordt opgemerkt dat in het volkshuisvestingsbeleid een grotere zelfstandigheid aan de woningbouwcorporaties wordt toebe– deeld. 22 Wordt met het beleid de sociale taak van de corporaties te verbijzon– deren niet weer een stukje vrijheid van de corporaties teruggenomen? 23 Welke ruimte krijgt de corporatie om het doelgroepenbeleid en het marktgericht werken met elkaar in relatie te brengen? Op dezelfde bladzijde lazen de aan het woord zijnde leden dat de invoering van de netto-constante waardesysteem (voornemen invoering 01-01-92) voor verhoogde financiële risico's van de woningbouwver– eniging zorgt. 24 Indien dit een juiste constatering is dan vroegen deze leden zich af of de «zelfstandige» corporaties weten welke mate van vrijheid zij hebben om bedrijfsmatig te handelen? Eveneens op dezelfde bladzijde lazen zij dat hetjaar '91 in het teken van voorbereiding van verdere regelgeving staat. Tegelijkertijd is bestuur– lijke vernieuwing een speerpunt van het beleid. 25 Op welke wijze worden deze twee beleidslijnen tot één spoor gebracht? De herziening van de Woningwet is voordat deze in de Staatscourant verschijnt alweer aan wijziging toe.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
26 Is dit een goed voorbeeld van bestuurlijke vernieuwing, met name van een klantvriendelijkheid? Het lid van de fractie van de S.G.P. las op bladzijde 7 van de Memorie van Toelichting dat in de nieuwbouw een geleidelijke verschuiving zal optreden van uitbreiding naar vervangingsproductie. 27 Kan die geleidelijke verschuiving in cijfers worden aangegeven?
Sociale Vernieuwing De leden van de fractie van het C.D.A. lazen op bladzijde 9 van de Memorie van Toelichting dat sociale vernieuwingsplannen in het kader van de volkshuisvesting met name in het onderdeel een leefbare woonomgeving, voor de burger steeds minder aantrekkelijk kunnen worden. Redenen hiervoor zijn de aangekondigde huurverhogingsmaatre– gelen, mogelijke aantasting van de individuele huursubsidie. Ook het Besluit Woninggebonden subsidies en de Nota «Heerma» zullen huurver– hogend werken.
28 Hoe denkt de staatssecretaris de sociale vemieuwing verder gestalte te geven, zodanig dat het ook breed gedragen wordt? HOOFDSTUK II VROM-ALGEMEEN Personeel
29 De leden van de fractie van de P.v.d.A. vroegen of de staatsseoretaris een overzicht wil geven van het verloop van aantallen rijksamblevsren, werkzaam ten behoeve van de volkshuisvesting in 1989-1990. 30
Het lid van de fractie van de S.G.P. vroeg hoeveel ambtenaren van het departement dagelijks of zeer frequent met een dienstauto van en naar hun woning worden vervoerd. Onderzoek 31
De leden van de fractie van de P.v.d.A. vroegen naar het aantal uitbe– stede onderzoeken en/of projecten in 1988, 1989, 1990 en de bedragen die daarmee gemoeid zijn. E.G.-aangelegenheden
32 De leden van de fractie van de V.V.D. vroegen op welke wijze de regering kan bevorderen dat in artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap het bevorderen van duurzame ontwikkeling als gelijkwaardige taak van de Gemeenschap expliciet wordt opgenomen. Binnen de Europese Gemeenschap geldt, dat op basis van artikel 130o, S vastgestelde milieumaatregelen niet beletten dat een lidstaat maatregelen treft voor een verdergaande milieubescherming, voor zover
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
deze laatste in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht. 33 Kunnen, naar de mening van de minister, gemeenten naar analogie ook tot een strenger milieubeleid komen in vergelijking met het nationale beleid? 34 Zo niet, waaruit bestaat dan de toegevoegde waarde van het provinciale en gemeentelijke milieubeleid ten opzichte van het nationale beleid? 35 De leden van de fractie van het C.D.A. vroegen of de regering wil aangeven op welke wijze ruimtelijke ordening op Europees niveau in een behoefte kan voorzien en welke daarbij de belangen voor Nederland kunnen zijn. 36 De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen of ook de Eerste Kamer op de hoogte gehouden kan worden van de belangrijkste tussenrapportages van het «Strategische (Ruimtelijke) Document voor hetjaar 2000» (zie Tweede Kamer 1990-1991, 21 800X1, nr. 13, blz. 11).
3. BOUWBELEID Sociale vernieuwing en de bouwnijverheid De leden van de fractie van het C.D.A. merkten op dat aan de sociale vernieuwing door de Bouwnijverheid een belangrijke bijdrage geleverd zal kunnen worden. Door het Bouwberaad, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zal de concrete invulling plaatsvinden. 37 Wanneer zijn de eerste resultaten zichtbaar? 38 Betekent het vervullen van een stimulerende rol door de overheid alleen het ondersteunen van initiatieven vanuit de bedrijfstak?
4. VOLKSHUISVESTING Financieel kader De leden van de fractie van het C.D.A. merkten op dat het financiële kader, uiteengezet op bladzijden 32 en 33 van de Memorie van Toelichting, vanzelfsprekend niet actueel meer is. 39 Kan de bewindsman ons de huidige stand van zaken meedelen? 40 De leden van de fractie van de P.v.d.A. vroegen of er in het kader van de Sociale Vernieuwing voldoende middelen aanwezig zijn voor actief beheer en instandhouding van de bestaande woningvoorraad, immers die voorraad zal vooral beschikbaar moeten zijn voor «de» doelgroep, namelijk de mensen met de lagere inkomens.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
41
Ook vroegen zij de staatssecretaris welke bovengrens in inkomen (bruto of netto?) in 1991 precies wordt gehanteerd om de doelgroep te definiëren. Bijlmermeer Het echec van de Bijlmermeer is duidelijk.
42 Is één van de oorzaken daarvan niet dat indertijd geen onderzoek is gedaan naar de woonwensen van hen voor wie de Bijlmer bedoeld was? De plannen om een fors gedeelte te slopen en een ander deel te renoveren zal f 710,- miljoen gaan kosten. 43 De vraag is: is bij deze plannen wèl een woonwensenonderzoek gepleegd? 44
Is er enige zekerheid dat het effect van deze kostbare sloopplannen positief is? Doorstroming en woonruimteverdeling De leden van de fractie van het C.D.A. wezen erop dat de tijdelijke huurovereenkomst en tijdelijke huisvestigingsvergunning geen geliefde instrumenten zijn voor hen die verantwoordelijk zijn voor een succesvol toewijzingsbeleid en een strategisch bouwbeleid.
45
Kan de staatssecretaris enig inzicht geven in de haalbaarheid van zijn beleid op dit punt? Leegstand Het lid van de fractie van de S.G.P. vroeg hoe de laatst bekende gegevens omtrent de leegstand van woningen in ons land luiden.
46 Zijn daarover ook cijfers bekend van de andere E.G.-landen?
Investeringen in verbetering en nieuwbouw Nieuwbouw De leden van de fractie van de P.v.d.A. zouden graag over enige actuele cijfers willen beschikken.
47 Zij vroegen naar de meest recente cijfers over: 1. gereedgekomen woningen 1990, onderverdeeld naar de verschillende categorieën; 2. in aanbouw genomen woningen 1990-1991, eveneens onderverdeeld naar de bekende categorieën; 3. afgegeven beschikkingen 1990-1991, met onderverdeling; 4. verkoop premie-A woningen 1990-1991. Deze leden hadden vernomen dat de stijging van de woningvraag afneemt, maar constateerden ook dat de woningvraag nog steeds indruk– wekkend is.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
48 Zij vroegen zich afofde huidige woningbouwprogramma's voldoende antwoord zijn op die vraag en of er voldoende flexibiliteit in die programma 's zit om in te spelen op de actualiteit van de woningmarkt zoals dat in 1990 min of meer gebeurd is.
49 Zij wilden voorts graag weten of in de demografische gegevens in verband met de planning op voldoende wijze is rekening gehouden met: a. de toenemende immigratie, b. de stroom asielzoekers, c. de toenemende vraag naar zelfstandige huisvesting door het afnemende aanbod (relatief gezien) in de zorgsector. Het was het lid van de G.P.V. –fractie opgevallen dat de behoeftera– mingen van nieuw te bouwen woningen in de Randstad in zo'n korte termijn grote verschillen vertonen. Het vorige kabinet ging nog uit van 1 miljoen in de komende vijfentwintig jaar. In een enkel jaar is deze behoefteraming gezakt tot 600.000-735.000. De universiteit van Amsterdam heeft berekend dat dit aantal 532 000 moet zijn. In de Vierde Nota Extra wordt het cijfer van 485 000 genoemd. Ook tussen de provincies en het rijk is er geen eenheid in de berekeningen.
50 Welke raming is nu reëel te achten? 51 Het lid van de fracties van deS.G.P. vroeg waaruit in de tabel «dat de nieuwbouw in '90 en '91» (Memorie van Toelichting, blz. 37) een sterkere ontwikkeling blijkt van de lichtgesubsidieerde en ongesubsidi– eerde sector? Bevordering eigen woningbezit 52 De leden van de fractie van het C.D.A. stelden de vraag of de regering een korte uiteenzetting wil geven over de mogelijkheden van bouw-/woonsparen als aanvullend instrument ter bevordering van het eigen woningbezit? De aan het woord zijnde leden verwezen hierbij naar de brief d.d. 9 januari 1991 van de Raad voor Onroerende Zaken en gericht aan de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu– beheer. De leden van de fractie van Groen Links merkten naar aanleiding van het antwoord op vraag 64 (stuk nr. 13) op dat de in het antwoord vastge– legde normen voor de verkoop van gesubsidieerde huurwoningen, deze leden verontrusten. Wel is voor woningen beneden de f 450,- een grens gesteld voor het belastbaar inkomen, maar verder zijn de inkomens– grenzen vervallen.
53 Is de staatssecretaris niet van mening dat op die manier woningen van een huurprijs tussen de f 450,-- en f 550,-- onttrokken worden aan de toewijzing aan huurders, zodat voor de dan alleen nog ter beschikking staande woningen van boven de f 550,— weer meer: individuele huursub– sidie (IHS) moet worden uitgegeven?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
54 Berust de neiging om dit soort huurwoningen te verkopen aan de bewoners niet meer op een vorm van dogmatisch denken dan op een vorm van rationeel denken?
Kwaliteitsbeleid Duurzaam bouwen en NMP-plus De leden van de fractie van de P.v.d.A. wezen erop dat de staatsse– cretaris in het verslag van een Mondeling Overleg op 15 november 1990 voor onder andere «Duurzaam Bouwen» zegt «niet te voelen voor de gedachte dat de woningcorporaties kosten in verband met duurzame bouw gaan betalen uit de algemene bedrijfsreserve. De grondslag van het milieubeleid is dat «de vervuiler de kosten betaalt», en vervolgens: «Dat betekent dus hogere huren».
55 Moeten de aan het woord zijnde leden hieruit opmaken dat de gebruiker van het door een ander gebouwde huis als vervuiler wordt beschouwd? Bouwbesluit 56 De commissie vroeg een reactie van de staatssecretaris op de aan hem toegezonden briefvan de Stichting Ouderenraad Dordrecht d.d. 23 januari 1991. Grondgebondensubsidies
57 De leden van de fractie van Groen Links stelden naar aanleiding van het antwoord op vraag 76 (stuk nr. 13) de vraag of de in het antwoord bedoelde resultaten die begin 1991 bekend zouden zijn, intussen beschikbaar zijn. Individuele huursubsidie
58 De leden van de fractie van het C.D.A. vroegen hoe de staatssecretaris tegenover het voorstel staan dat onlangs de ouderenorganisaties bij hun streven naar een beter woon– en leefklimaat via een petitie aan Tweede Kamerleden kenbaar maakten. Het betreft een suggestie om bewoners van verzorgingstehuizen huurders van appartementen te maken en hen zo voor individuele huursubsidie (IHS) in aanmerking te laten komen. De leden van de fractie van de P.v.d.A. waren benieuwd of de staats– secretaris al signalen heeft ontvangen dat de maatregelen in verband met de IHS (de f 250,- grens) problemen kunnen geven bij een evenwichtige buurtopbouw.
59 Als de staatssecretaris dergelijke signalen heeft ontvangen, wil hij dan aangeven op welke wijze hij met deze signalen denkt om te gaan?
60 De leden van de fractie van Groen Links vroegen naar aanleiding van de brief van de staatssecretaris, stuk nr. 15, bladzijde 2, derde alinea van onder wat de staatssecretaris van plan is te doen met gegevens van gemeenten die hij om een toelichting heeft gevraagd in verband met een hoog aantal fiatteringen?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
9
Op bladzijde 3, in de tweede alinea zegt de staatssecretaris dat hij voldoende vertrouwen heeft in gemeenten en sociale verhuurders, om dan te eindigen met de opmerking dat het vanzelf spreekt, dat hij de ontwikkelingen nauwkeurig zal blijven volgen. 61 De aan het woord zijnde leden zouden graag willen weten of hiermee bedoeld wordt dat ingegrepen zal worden als die ontwikkelingen hem niet naar de zin zijn.
Naar aanleiding van dezelfde bladzijde in de vierde alinea merkten de aan het woord zijnde leden op dat het voldoende ingeburgerd zijn van het fiatteringsbeleid toch niet een belangrijker reden kan zijn om het bedrag van f 250,-- eventueel aan te passen dan een onverwachte ontwikkeling in de huren.
62 Zij zouden een nadere toelichting van de staatssecretaris terzake willen ontvangen. 63 De leden van de fractie van de P.v.d.A. vroegen of al doorgerekend is of een huurverhoging van meer dan 3% een verschuiving in het beroep op de I.H.S. te zien zal geven en in welke mate.
Huurbeleid
64 Weet de staatssecretaris al hoe hoog de kostprijsdekkende aanvangs– huren bij nieuwbouw en woningverbetering in 1990 zijn uitgevallen? 65 Zijn er verschillen in het land te constateren tussen bijvoorbeeld de randstad en de rest, of tussen het noorden en het zuiden, of tussen de stedelijke gebieden en het platteland, zo ja, wil hij dan de verschillen aangeven? 66 Kan de staatssecretaris aangeven welk gedeelte van een wettelijke huurverhoging rechtstreeks aan het rijk ten goede komt in de vorm van verminderde objectsubsidies, en op welke wijze het overblijvende gedeelte wordt besteed, respectievelijk aan wie dit ten goede komt? 67 Kan ook worden aangegeven, bij wijze van schatting, met welke bedragen de individuele huursubsidie als gevolg van deze huurverho– gingen zal toenemen?
Huurliberalisatie De leden van de V.V.D.-fractie zouden gaarne vernemen hoe de stand van zaken is van de voorbereiding van de wetgeving inzake de huurlibe– ralisatie. 68 Welk tijdschema wordt daarbij aangehouden?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
10
69 Is het - naar verluidt - de bedoeling hierover (andermaal) een advies aan de R.A.V.O. te vragen? Deze leden verwezen voorts naar de discussie welke hun woordvoerder op 20 juni 1990 met de staatssecretaris heeft gevoerd (Handelingen Eerste Kamer, vergaderjaar 1989-1990, blz. 1217, 1232, 1233, 1237 en 1244) over het voornemen van de staatssecretaris om de huurliberali– satie alleen bij nieuwe verhuringen te laten ingaan, zodat nog zeer geruime tijd (ten minste 20 jaren) voor de betrokken categorie huurwo– ningen twee wettelijke regimes naast elkaar zullen gelden.
70 Is de staatssecretaris bereid zijn plannen in deze nog eens in herover– weging te nemen, en alsnog - in overeenstemming met zijn voornemen als neergelegd in de Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig, en door de R.A. V. 0. en door de Tweede Kamer aldus ook onderschreven - de huurliberalisatie voor alle woningen in de hier bedoelde categorie tegelij– kertijd op één datum te laten ingaan?
Woonlasten Het lid van de fractie van het G.P.V. merkte op dat het bouwcentrum Advies B.V. in opdracht van het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB) een onderzoek heeft verricht naar de woonlasten van huurders en eigenaar-bewoners. Uit dit vergelijkend onderzoek blijkt dat, over een periode van dertig jaar, de lasten voor eigenaar bewoners met een inkomen tot tweemaal modaal tien procent en voor die met een minimum inkomen zelfs negenendertig procent, hoger te zijn dan die voor huurders. De hoge rente zal de komende jaren deze discrepantie vermoe– delijk doen toenemen. Drs. Buur, directeur van het E.I.B., verwacht voor 1991 een terugval in de woningbouwproductie in de vrije sector van bijna vijftien procent.
71 Hoe denkt de staatssecretaris over de geschetste situatie?
Emancipatie Het lid van de fractie van het G.P.V. wees erop dat de regering van plan is om een informatieve circulaire te zenden aan de gemeenten waarin onder meer aandacht zal worden gevraagd hoe een invulling kan worden gegeven aan een emancipatoir volkshuisvestingsbeleid.
72 Is deze circulaire al gereed en kan de regering al iets meedelen over de inhoud van deze invulling? HOOFDSTUK VI RUIMTELIJKE ORDENING Inleiding
Ten aanzien van de Ruimtelijke Ordening lazen de leden van de C.D.A.-fractie op bladzijde 58 van de Memorie van Toelichting dat na een periode van werken aan de formulering van het beleid 1991 komt te staan in het teken van de beleidsuitvoering.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
11
73 Wil de regering aangeven welke prioriteiten daarbij zullen worden gevolgd?
74 Welke aanvullende bevoegdheden hebben in het kader van de Vierde Nota en de Vierde Nota Extra de provinciale– en gemeentelijke overheden nog? 75 Mogen deze overheden verder gaan dan het rijksbeleid terzake? 76 Op welke concrete wijze zal, behalve de uitvoering van het vierde notabeleid, de ruimtelijke ordening een flinke bijdrage leveren aan de uitvoering van het milieubeleid? De leden van de P.v.d.A. meenden dat nu er ten aanzien van het ruimtelijke ordening beleid geen duidelijk financieel kader wordt aange– geven (zie advies van de RAVO over de Vinex) het gevaar dreigt van een teveel vertrouwen op de werking van de markt.
77 Dreigt de ruimtelijke ordening, mede omdat ook het volkshuisvestings– beleid meer marktgericht wordt, daarmee niet teveel afhankelijk te worden van onvoorspelbare ontwikkelingen, zeker in deze toch reeds ongewisse tijd? 78 Wil de minister commentaar geven op de berichten dat het ruimtelijke ordening-beleid (zoals gepresenteerd in de Vinex) niet alleen te weinig financieel geëncadreerd zou zijn, maar ook bestuurlijk niet mogelijk? Het lid van de fractie van de S.G.P. stelde de volgende vragen.
79 In welke vorm denkt het departement zich meer dan tot nu toe «daadwerkelijk» met de stimulering en ondersteuning van het beleid op regionaal niveau te gaan bezighouden (Memorie van Toelichting, blz. 58)?
80 Hoe staan de bewindslieden tegenover de afschaffing c.q. beperking van het beroepsrecht van gemeenten in het kader van de ruimtelijke ordening? Voortgang en uitvoering van het ruimtelijk beleid Regionaal Integratie van beleidsterreinen met name van ruimtelijke ordening en milieubeheer. De leden van de fractie van de P.v.d.A. wilden graag dat de minister duidelijk zou maken in hoeverre de recente plannen tot uitbouw van Schiphol-Mainport (Plan van Aanpak Schiphol) zich verhouden tot de hoofdzaken uit de beleidsvoornemens ten aanzien van het ruimtelijke beleid (zie bijvoorbeeld het perspectief bij Dalo 4 en 6) en de beleids– voornemens milieubeheer.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
12
81 Ten deze vroegen zijzich af: Wordt er met dit P.v.A.S. bijvoorbeeld een «Standstill» bereikt terzake van geluidshinder volgens de huidige (35 KE-)norm? 82 Zal de geluidsnorm 20KE conform de wetgeluidshinder en de praktijk van de Cie. MER gehaald worden? 83 Is het verder waar dat de luchtvervuiHng voor een aantal componenten sterk zal toenemen, terwijl het NMP-plus juist een reductie van 50 tot 70% of stabilisatie (voor CO^) vraagt. In dezelfde richting ging de vraag van de aan het woord zijnde leden met betrekking tot de aanleg van een eventuele Westerschelde oeverver binding (W.O.V.). De uitgangspunten van het NMP-plus en het SW-II en de Vinex gaan uit van een verminderen van de automobiliteit, terwijl de aanleg van een dergelijke verbinding een sterke toename van het autoverkeer ten gevolge heeft.
84 Deze leden hadden er behoefte aan om van de minister te vernemen in hoeverre deze ontwikkeling zou passen in het geïntegreerde r.o.– en milieubeleid. 85 Kan hij dit toelichten?
86 Is de minister het met de provincie Zeeland eens dat de uitgangspunten van de rijksnota's niet op iedere infrastructurele maatregel afzonderlijk van toepassing zijn, maar geïntegreerd beleid voor een gehele regio veronderstellen ? Versnippering is reeds lang een onderwerp binnen de ruimtelijke ordening en de landinrichting. Als milieuthema is het echter pas kort in de belangstelling gekomen.
87 De aan het woord zijnde leden hadden er behoefte aan om te vernemen in hoeverre er op dit voor Nederland belangrijke onderwerp onderzoek wordt gepleegd. (Zie met name «De versnippering van het Nederlandse landschap.» RMNO juni 1990pag. 21). Met betrekking tot de voortgang en uitvoering van het ruimtelijk beleid lazen de leden van de C.D.A.-fractie beschouwingen over de Nadere uitwerking Randstad internationaal, het gebied Groningen, Leeuwarden, Assen en Drachten, het Groene hart en het Rivierengebied.
88 Wil de regering kort aangeven wat thans de stand van zaken is met betrekking tot de uitwerking voor genoemde gebieden? 89 Hoe is verder invulling gegeven aan de voorgenomen samenwerking tussen de betrokken Nederlandse–, Duitse– en Belgische instanties ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling van de grensregio's?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
13
De versterking van de mainportfunctie van Schiphol is, aldus de aan het woord zijnde leden, van groot belang voor de economische ontwik– keling en concurrentiepositie van Nederland. Het Plan van aanpak Schiphol biedt daarvoor een belangrijke aanzet. Daarbij zal ook rekening dienen te worden gehouden met de verhoging van de kwaliteit van het leefmilieu in het gebied rond Schiphol binnen het kader van een duurzame ontwikkeling.
90 Welke procedures dienen te worden gevolgd met betrekking tot de realisering van het Plan van Aanpak Schiphol? 91 Op welke wijze zullen hierbij de provinciale– en gemeentelijke overheden en de bewoners van de omliggende gebieden worden betrokken?
92 In welke fasen en binnen welke tijd denkt de regering dat de versterking van de mainportfunctie van Schiphol zal kunnen plaatsvinden?
93 Zal daarbij de verhoging van de kwaliteit van het leefmilieu in het gebied rond Schiphol een harde voorwaarde zijn? 94 Ook de leden van de fractie van de V.V.D. vroegen ofde minister zo nauwkeurig mogelijk kan aangeven hoe de verdere procedures zullen zijn na ondertekening van het beleidsconvenant inzake het Plan van Aanpak Schiphol (vgl. brief aan TK, d.d. 29-01-91), dus inclusief tijdspaden van de verschillende procedures, en onderlinge verhouding. Het lid van de fractie van het G.P.V. merkte op dat voor de ontwik– keling van Schiphol in principe drie beleidsopties mogelijk zijn, te weten: stabilisering c.q. geringe groei, matige groei, maximale onbelemmerde groei.
95 Zijn van de drie opties multidisciplinaire analyses beschikbaar met daarbij aangegeven de voor– en nadelen? 96 Kan het een zinnige beleidsoptie zijn om onder meer het charterverkeer via Lelystad te laten gaan en Schiphol meer te bestemmen voor de trans– fermarkt?
97 Vervolgens wilden de leden van de P.v.d.A.-fracf/e weten in hoeverre de (ruimtelijke) problemen in de Randstad en het Groene hart noodzaken tot het intensiveren van het beleid in het midden en noorden van Nederland.
98 Verwacht de minister dat met name de woningbouwlocatie– en bedrijfs– locatieproblematiek in en bij de Randstad snel genoeg zal zijn opgelost om kernpunten uit het r.o.-beleid waar te maken? Kan dit toegelicht worden?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
14
99 Zij vroegen zich ook af of voorzover die problematiek niet voldoende snel opgelost kan worden dan toch niet meer gedaan moet worden om een «verplaatsing» van bedrijven richting provincies met meer ruimte en beschikbare arbeid te bereiken.
100 Het lid van de S.G.P. –fractie vroeg zich eveneens af of het rapport «Groen hart» van november 1990, gevolgen heeft voor de geplande grote bouwlocaties in de Randstad. Het lid van de fractie van het G.P.V. merkte op dat er een verschil van inzicht is tussen het rijk en de provincie Zuid-Holland over de te kiezen locaties van de benodigde woningbouw in de komende decennia (bijvoorbeeld aanbouwen aan bestaande steden contra het parkstad– plan). i
101 Is het niet noodzakelijk dat er ook een financiële raming komt wat in het éne danwel in het andere geval de kosten zijn? 102 Wordt hieraan gewerkt?
103 Hoe denkt de regering momenteel over de realiseerbaarheid van het zogenaamde plan-Waterman? Het aan het woord zijnde lid stelde met betrekking tot het tracé van de Betuwelijn de volgende vragen. 104 Is het tracé van de Betuwe-goederenlijn al vastgesteld? 105 Wanneer wordt dit tracé bekendgemaakt? 106 Wat is de tijdsplanning in de wetgevingsprocedure van de Tracéwet? 107 Is de financiering van deze goederenlijn al gewaarborgd?
De leden van de fractie van de P.v.d.A. vroegen of de minister kan meedelen hoe vaak hij in de jaren 1989 en 1990 gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid een aanwijzing te geven aan het streekpian (artikel 6 W.R.O.)? 108 Hoe vaak een aanwijzing/uitnodiging aan het bestemmingsplan in dezelfde jaren?
De leden van de fractie van het C.D.A. waren van mening dat in het ruimtelijk ordeningsbeleid op rijksniveau ook voldoende aandacht dient te bestaan voor de kansen en bedreigingen van alle delen van het land. Gesteld kan worden dat het randstedelijk gebied problemen heeft vanwege een te grote druk van activiteiten met alle ruimteconflicten vandien, terwijl overige delen van het land veeleer problemen hebben vanwege een tekort aan activiteiten.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
15
109
Wil de regering aangeven op welke wijze kan worden bevorderd dat ruimtelijk vastgelopen functies die niet noodzakelijk in de Randstad behoeven te zijn gesitueerd, via een actief stimuleringsbeleid kunnen worden verplaatst naar landsdelen waar ze een welkome versterking van de productiestructuur betekenen en tevens optimale ruimtelijk-econo– mische ontwikkelingsmogelijkheden hebben? 110
Wil de regering bij deze beschouwing tevens betrekken de uitvoering van de tijdens de behandeling van de Vierde Nota door de Tweede Kamer aanvaarde motie Van Noord-Swildens (nr. 36), met betrekking tot de mogelijkheden voor de glastuinbouw en intensivering van de akkerbouw in het Noorden? 111
Welke accenten wil de regering leggen bij de ontwikkeling - op korte, middellange en langere termijn - van het ruimtelijk ordeningsbeleid ten aanzien van de kleine kernen en het platteland? De aan het woord zijnde leden lazen met belangstelling in de Memorie van Toelichting (blz. 60) dat de visie ten aanzien van Nederland Waterland, zoals deze staat in de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening, op korte termijn verder zal worden ontwikkeld. 112 Hoe zijn de onderlinge relaties, overeenkomsten en vormen van samen– werking tussen de verschillende gebieden van de Blauwe Pijl?
113 Welk beeld staat de regering voor ogen bij de verdere ontwikkeling van de visie ten aanzien van Nederland Waterland? 114
Welke instrumenten heeft de regering om in het kader van de Nederland– Waterland-gedachte toerisme en recreatie in Zeeland, het randmerengebied en Zuidwest-Friesland (het Friese merengebied) verder te ontwikkelen? 115
Kan de regering aangeven welke regelingen in het kader van de Sociale Vernieuwing toegespitst op de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving kunnen worden vereenvoudigd en/of gedereguleerd?
116 Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot de sleutelpro– jecten ruimtelijke inrichting en het voorbeeldplannenbeleid?
117 De leden van de P.v.d.A.-fracfr'e wilden van de minister weten welk bedrag hij voor de inrichting van bufferzones in 1990 heeft gebruikt. Ook wilden zij vernemen hoe hij denkt over de gedachte om het bufferzone– beleid bij te stellen in verband met de toenemende verstedelijking. Het lid van de G.P.V. –fractie wees erop dat de minister zichtlocaties langs snelwegen, die alleen per auto bereikbaar zijn, wil tegen gaan. Het is vrij zeker dat dit voornemen verschillende gemeenten op hoge kosten zal jagen.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
16
118 Is de minister bereid om voor aantoonbare schade aan betrokken gemeenten een vergoeding daarvoor te geven? HOOFDSTUK VII MILIEUBEHEER Inleiding
119 De leden van de fractie van het C.D.A. vroegen of een nadere meer gespecificeerde uiteenzetting kan worden gegeven over de principes, de uitgangspunten en de uitvoering per onderdeel van de vervuiling van de financiering van het milieubeleid onder toepassing van het in het enkel– voudig verdrag van de Europese Gemeenschap vastgelegde principe van de vervuiler betaalt. De leden van de fractie van de V.V.D. stelden de volgende vragen. 120 Kan de minister aangeven welke de criteria zijn, die gebruikt worden bij de prioriteitstelling bij de uitvoering van NMP en NMPplus? Een ruwe inventarisatie leert dat sinds het verschijnen van het NMP en NMP-plus ruim twintig beleidsnota's en dergelijke zijn verschenen, en dat eenzelfde aantal nog te verwachten is.
121 Is de minister van mening dat het een juiste wijze van benaderen van de milieuproblematiek is? 122 Of is het niet eerder zo, dat een dergelijke hoeveelheid nota's eerder de blik vertroebelt dan verheldert, met alle niet-gewenste gevolgen vandien? 123 Is het ook niet zo, dat de besluitvorming in daadwerkelijke maatregelen in aanzienlijke mate vertraagd wordt, terwijl er toch zoveel op zo korte termijn te doen is? 124 Kan de minister in dit verband nog eens aangeven welke nota's, en dergelijke sinds het inschrijven van het NMP het licht hebben gezien, en welke ons nog te wachten staan? 125 Kan de minister in dit verband aanduiden welke de oorzaken zijn van de langzame voortgang van een aantal belangrijke wetsvoorstellen (wijziging Afvalstoffenwet, hoofdstuk Financiële bepalingen, hoofdstuk Vergun– ningen en Algemene regels, plannen en milieukwaliteitseisen? De aan het woord zijnde leden merkten op dat in het Actieplan Gebiedsgericht Milieubeleid terecht wordt gekozen voor een meer geïntegreerde benadering.
126 Is de minister van mening dat voldoende bestuurlijke en juridische instrumenten aanwezig zijn tot een daadwerkelijke integratie te konnen?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
17
127 Kan de minister daarbij tevens aangeven welke de verschillen zijn tussen de huidige en de beoogde benadering? 128 Welke zijn in zijn opvatting de interpretaties voor de begrippen «afstemming», «integratie» en «coördinatie»? 129 Welke betekenis heeft het gebiedsgerichte beleid voor het al of niet handhaven van het begrip «multifunctionaliteit»?
130 De leden van het C.D.A. vroegen welke onderzoekingen op het gebied van de relatie van de volksgezondheid en het milieu thans onder meer op epidemiologisch terrein plaatsvinden en welke worden daarbij door de overheid gesteund en op welke wijze? Verandering van klimaat De leden van de fractie van Groen Links merkten op dat de veelbelo– vende verkiezingsleuzen van bijvoorbeeld premier Lubbers over het terugdringen van de CO^-uitstoot niet haalbaar lijken.
131 Is de minister van mening dat een werkelijke terugdringing (en dus geen terugdringing van de vergroting) van de CÖ2-uitstoot in de negentiger jaren nog gehaald zal worden? Vermesting
132 Het lid van de fractie van de S.G.P. vroeg wanneer het advies van de Raad van State verwacht wordt over de tweede fase van de Mestwet– geving? Verwijdering De leden van de fractie van de V.V.D. stelden de volgende vragen.
133 Kan de minister aanduiden welke thans de situatie met betrekking tot de «Nuts-organisatie» voor de verwijdering en verwerking van chemisch afval is? 134 Kan de minister aangeven welke de bestuurlijke, juridische en financiële mogelijkheden zijn om aanbevelingen van het afvaloverlegorgaan daadwerkelijk en zonder verwijl te implementeren; is de minister ook van mening dat dit instrumentarium steeds weer opnieuw langdurige en weinig effectieve besluitvorming veroorzaakt, los nog van het moeizame overleg over een adequate financiering? 135 Wil de minister in zijn beschouwing mede de voor– en nadelen van een zogenaamde «één-besluit-regeling» betrekken?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
18
136 Op welke wijze denkt de minister dat voorzien kan worden in de finan– ciële middelen voor de verwijdering en verwerking van afval, zonder dat de «negatieve» economische waarde van afval daartoe een belemmering is?
137 Kan de minister een integrale visie geven op de problematiek van de infrastructuur voor de hergebruiksector? Verdroging De leden van de fractie van Groen Links stelden de volgende vragen.
138 Is er werkelijk nog een aantal experimenten noodzakelijk via proefob– 'jecten voordat de provincies waterhuishoudingsplannen kunnen gaan opstellen? 139 Lijkt het niet logischer dat de overdadige beregening op veel landbouw– gronden wordt afgeremd? 140 Zijn die beregeningsobjecten niet veel vaker uitsluitend gericht op het rendabel maken van de aangeschafte installaties in plaats van noodza– kelijk om te voorkomen dat wei– en bouwland uitdroogt? Milieubeleid en de doelgroepen: de huishoudens Energiebesparing en Mobiliteit De beperking van de CCh-uitstoot kan naar de mening van de leden van Groen Links maar zeer beperkt worden bereikt door energiebezuini– gingsprojecten. Het gros zal toch moeten komen van beperking van de uitstoot van de industrie. Het beperken van de gebruikte energie zal verder vooral gezocht moeten worden in het reduceren van het autogebruik. In dat verband zijn de aan het woord zijnde leden ook duidelijk minder optimistisch dan de bewindsman. Het aantrekkelijker maken van het openbaar vervoer wordt alleen «met de mond beleden». Vóór de Golfcrisis de benzineprijzen deed oplopen, waren de prijzen van het openbaar vervoer in 1990 meer gestegen dan die van het particulier autogebruik. De Golfcrisis heeft intussen - als deze leden het goed begrepen - de 8 cent accijnsver– hoging weer getorpedeerd. Milieubeleid en de doelgroepen: de bedrijven Landbouw De leden van de fractie van de V.V.D. stelden de volgende vragen.
141 Kan de minister aangeven op welke wijze de voorgestane reductieper– centages in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ertoe zullen leiden dat voldaan kan worden aan de kwaliteitswaarden en normen waaraan het oppervlaktewater dient te voldoen conform Derde Nota Waterhuishouding, Algemene Maatregel van Bestuur kwaliteitsdoelstel– lingen?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
19
142 Acht de minister zijn standpunt met betrekking tot het voorgenomen convenant van het Hoogheemraadschap Delfland met «de glastuinbouw» niet in strijd met het feit dat de rijksoverheid zelf een groot aantal conve– nanten sloot? 143 Deelt de minister de mening dat de systematiek van de gebruikelijke schadevergoedingsregeling bij zich wijzigend arbeidsbeleid gehandhaafd dient te blijven? 144 Op welke wijze en op welke termijn gaat de minister gestalte geven aan herstructurering van het producentenbeleid? Drink– en Industriewatervoorziening De leden van de fractie van de V.V.D. merkten op dat de plannings– context drink– en industriewatervoorziening een complex beeld vertoont (TK, 1989-1990, 21 536, nr. 2, blz. 14). Dit beeld kan als exemplarisch worden beschouwd voor vele planningsstructuren. De aan het woord zijnde leden waren van mening dat zulk een ingewikkeld schema geen enkel doel dient. 145 Deelt de minister deze mening?
146 Zo neen, welke acht de minister dan de voordelen van een dergelijk schema? 147 Zo ja, wat denkt de minister te doen om dit te verbeteren?
148 Kan de minister aangeven welke de bestuurlijke situatie met betrekking tot de vereiste goedkeuring van het tien-jarenplan 1989 van de VEWIN is? Het lid van de fractie van de S.G.P. merkte op dat de drinkwatervoor– ziening zorgen baart.
149 Heeft er onderzoek plaatsgevonden naar een tweeleidingensysteem, één voor zuiver drinkwater en één voor huishoudwater? Handhaving
150 De leden van de fractie van de P.v.d.A. vroegen zich af in hoeverre er gebruik gemaakt kan worden van de mogelijkheden om defensie in te schakelen bij controle uit de lucht in verband met milieu-overtredingen ter zee en wellicht ook op het land. Internationale aangelegenheden De leden van de fractie van het C.D.A. stelden de volgende vragen.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
20
151
Kan een inzicht worden gegeven en een gespecificeerde opgave worden gedaan van de verschillende internationale, bilaterale en multilaterale inspanningen op het gebied van research en development op het gebied van het milieubeheer en kan daarbij een gecommentarieerde voortgangs– rapportage worden gegeven?
152 Kan een overzicht worden gegeven van de verschillende internationale, bilaterale en multilaterale vastgestelde en in ontwikkeling zijnde normen en standaarden op het gebied van de milieuvervuiling? 153 Welke relaties met de effecten op de gezondheid van de mens worden daarbij in acht genomen? Hoe zijn de vorderingen ter voorbereiding van de Verenigde Naties Conferentie gepland in 1992 in Rio de Janeiro met betrekking tot het milieu? Milieuprogramma 1991-1994
154 Het lid van de fractie van het S.G.P. vroeg op welke wijze onvriendelijk gedrag in de reclame kan worden tegengegaan (bladzijde 12).
155 Is de aangekondigde extra milieuheffing van + f 3000,- per gemiddeld gezin, het resultaat van het onderzoek dat op bladzijde 14 van het Meerjaren Programma '91-'94 wordt genoemd? Gesteld wordt dat de grootschalige invoering van auto's met geregelde katalysator succesvol verloopt.
156 Zijn er mogelijkheden voorhanden om de afgedankte katalysatoren te vernietigen? Brief van de minister met betrekking tot het besluit Genetisch gemodificeerde organismen (stuk nr. 48) Hoewel de leden van de fractie van Groen Links het eens waren met het instellen van het hier bedoelde besluit, wilden zij de absoluutheid van de uitspraak van de minister graag wat beperken.
157 Kan er echt zonder meer gesproken worden van een dekkende regeling, samen met de Hinderwet? 158 Is het niet veel eerder zo, dat door genetische manipulaties de mogelijk– heden in principe aanwezig zijn dat organismen ontstaan die schijnbaar onschuldig zijn, maar in werkelijkheid verwoestende invloeden kunnen uitoefenen op mens, dier, plant of milieu? 159 Op welke wijze denkt de bewindsman daar een werkelijke controle op uit te oefenen zonder direct afhankelijk te zijn van de wetenschaps– mensen die als de uitvoerders van de manipulaties moeten worden gezien?
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
21
In het algemeen is het toevertrouwen van controlerende werkzaam– heden aan «belanghebbenden» - en dat hoeven dan niet altijd geldelijk belanghebbenden te zijn - niet aanbevelenswaard. 160 Wil de minister hier zijn visie op geven?
De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Van Veldhuizen De voorzitter van de vaste commissie voor Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Van Kuilenburg-Lodder De griffier van de commissies, Dijkstra-Liesveld
Eerste Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 XI, nr. 131a
22