De torens van Tol
Eerste druk, 2014 © 2014 Marian Kranenborg Ontwerp cover: Chelsea Kranenborg isbn: nur:
9789048433469 283
Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (i) ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling of (ii) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet strikt privé van aard is.
De torens van Tol Marian Kranenborg
Proloog Met een rood hoofd smeet koning Vanille de dubbele deuren van het balkon open. ‘Waar blijft hij?’ gromde hij boos. Hij liep naar de reling en werd gevolgd door zeven zwaardmeesters die schichtig omhoog keken met hun zwaard in de aanslag. Koning Vanille negeerde hen, hij ijsbeerde langs de reling zonder ook maar iets te zien, hij schudde met zijn hoofd en mompelde zacht. Bleef af en toe eventjes staan, drukte dan zijn handen tegen zijn dikke rode wangen, zuchtte diep en sjokte daarna weer verder. De koning keek nog een keer over de reling van het grote balkon en verdween weer naar binnen, de zwaardmeesters volgde en de deuren werden door lakeien in rode hemden snel weer dicht gedaan. ‘Ik begrijp er niets van,’ sputterde koning Vanille met een rood hoofd, hij zwaaide met zijn dikke armen wild om zich heen en stootte verschillende beeldjes en vazen om, die door de lakeien in hun rode hemden razendsnel op gevangen werden. ‘Vroeger was hij al zo,’ snauwde hij naar een zwaardmeester die toevallig in de buurt stond, maar die toch even zenuwachtig slikte door deze onverwachte aandacht. ‘Vroeger wilde hij ook al alles hebben wat ik had. Het is gewoon schandalig, als onze…,’ maar verder kwam koning Vanille niet, er klonk een enorme doffe dreun op het balkon en koning Vanille draaide zich met zo’n ruk om dat zijn dikke gouden kroon scheef op zijn hoofd zakte. De dubbele deuren vlogen open en een lange magere man kwam het vertrek in gewandeld. Op het balkon achter hem, stond een immens grote vogel met zijn vleugels te flapperen. Vanille huiverde, dat gebeurde altijd als hij die beesten zag. Hij begreep niet dat een mens dat gezond bij zijn verstand was op die beesten door de lucht wilde vliegen. De lange man keek grijnzend rond en streelde over zijn puntige zwarte baardje en Vanille vergat de vogel die zojuist op zijn balkon was geland, hij had nu belangrijkere zaken af te handelen. De zeven zwaardmeesters staken hun zwaard naar de man uit, de 5
man keek even met een hooghartig gezicht naar de scherpe punten, stapte opzij en keek naar de koning die hijgend en met een boos gezicht voor de man stond. ‘Vanille, Vanille, Vanille. Wat doe je jezelf toch aan?’ De man wees naar de scheve kroon op het natte bezwete hoofd van de koning. ‘Wat ik mezelf aan doe? Je zult bedoelen wat jij mij allemaal aandoet.’ Koning Vanille zette zijn dikke armen in zijn zij en keek de man nog bozer aan. ‘Je hoeft niet net te doen alsof je schrikt, je weet best wat ik bedoel.’ ‘Hahahaha,’ schaterde de man, wat koning’s Vanille gezicht nog roder en bozer maakte. De man draaide luid lachend om de koning heen en prikte met zijn puntige vinger in de koning’s buik. ‘Ik heb jou tot nu toe nog nooit iets aangedaan,’ Koning Vanille sloeg de vinger met een pets weg. De man stopte met lachen en zijn mondhoeken zakten naar beneden tot zijn gezicht alleen nog gemeenheid uitstraalde, hij sloeg zijn armen over elkaar en keek met zijn neus in de lucht de andere kant op. ‘Dat had je niet moeten doen,’ zei de man met een boze glinstering in zijn zwarte ogen. ‘Nog nooit wat aangedaan,’ sputterde de koning alsof hij de gemene gloed in de ogen van de man niet zag. ‘Mijn hele leven ben je al bezig met mij wat aan te doen.’ Koning Vanille wees met zijn dikke vinger naar de man en trillend van woede werd zijn rode hoofd bijna paars. ‘Die monsters van jouw vreten mijn volk op, er is ergens anders op de wereld genoeg plek voor ze om te jagen, maar jij laat die afschuwelijke wezens op mijn mensen jagen en nu wil jij beweren dat jij mij nooit wat hebt aangedaan. Jij bent de slechtste broer die een mens kan hebben Tabasco.’ Tabasco ogen werden groot en zijn mond viel open in een rond gat. ‘O, wat ben jij gemeen,’ piepte hij. ‘Mijn beestjes moeten toch ook eten en ze eten jouw volk niet zomaar op. Ik betover ze eerst in geiten of varkens want dat vinden ze nou eenmaal het lekkerst.’ Hij zwiepte met zijn lange armen door de lucht. ‘In geiten of varkens nog wel.’ Koning Vanille kon niet langer stil blij6
ven staan, hij ijsbeerde opnieuw door de kamer. Zijn koningsmantel gleed over een kleine houten tafel en maaide er een antieke vaas af, een lakei nam een zweefduik en redde het vaasje van de verwoesting, maar niemand scheen het te merken. Iedereen in de kamer keek naar de broers die zoveel van elkaar verschilden. Ze stonden bijna met de neuzen tegen elkaar en dat was nog niet zo makkelijk omdat koning Vanille wel twee koppen kleiner was dan zijn broer. ‘Waar zijn mijn nichtje en neefje en waar is mijn prachtige schoonzus?’ vroeg Tabasco ineens bijna vriendelijk. ‘Kom op, Vanille, laat ze halen. Ik heb ze al zo lang niet gezien.’ Koning Vanille keek Tabasco achterdochtig aan. ‘Wat wil jij van ze?’ ‘Toe Vanille, het is ook mijn familie,’ zei Tabasco met zijn ineens zo vriendelijk stem. ‘Rufus,’ zei koning Vanille na een tijdje tegen een zwaardmeester met rood haar. ‘Ga Odette zoeken en zeg haar dat ze de koningin en mijn kinderen hierheen haalt.’ De zwaardmeester gaf een klein knikje en verliet de kamer in een drafje. Niet lang daarna stapte de koningin, in een prachtige roze jurk, de kamer in gevolgd door een meisje met zwart haar dat ze in een knotje droeg en twee oudere vrouwen die allebei een baby in hun armen hadden ‘Ah, Marichelle,’ zei Tabasco met een lach waaraan zijn ogen niet meededen. ‘Wat zie je er weer prachtig uit.’ Hij pakte de hand van de koningin en drukte er een klein miezerig kusje op. Rillend en zichtbaar zenuwachtig keek de koningin naar koning Vanille. ‘Kijk eens naar die schatjes,’ kirde Tabasco met zijn handen verrukt in elkaar geslagen ‘ ze lijken zelfs een beetje op mij.’ Hij liep de ruimte door en gebaarde naar een grote tafel in het midden van de kamer ‘leg ze maar hier neer en Marichelle kom jij maar lekker hier zitten en aanschouw wat ik ga doen.’ Hij schoof een zware stoel met fluwelen kussens naar de tafel toe en gebaarde naar de koningin dat ze moest gaan zitten. Koning’s Vanille wenkbrauwen zakten in een boze frons, hij was dat mieren zoete gedoe van Tabasco alweer zat. ‘Oké, Tabasco, vertel nu maar wat je wilt.’ ‘O, Vanille,’ zuchtte Tabasco geërgerd ‘je bent altijd al zo’n ongeduldig typje geweest, je verpest heel mijn verhaal, maar goed ik zal je 7
vertellen wat ik wil,’ zijn mond vertrok in een gemene grimas en zijn ogen werden killer. ‘Ik vind dat ik nu aan de beurt ben. Ik heb mijn hele leven in jouw schaduw gestaan.’ ‘Dat was altijd jouw eigen schuld, jij wilde altijd het onderste uit de kan,’ snauwde koning Vanille ‘ik..,’ wilde hij verder gaan, maar Tabasco stak zijn hand omhoog en de koning greep naar zijn keel, als een vis op het droge bewoog hij zijn mond, maar er kwam geen geluid uit. ‘Ik zei dat ik nu aan de beurt was, en met IK bedoel ik deze keer ook echt Ik,’ zei Tabasco met de nadruk op ik. ‘Als kind al was jij overal altijd als eerste mee, als eerste geboren, als eerste lopen, als eerste bij vader op zijn knie, als eerste les in het zwaardvechten, als eerste verliefd, als eerste getrouwd, als eerste koning, als eerste vader.’ Tabasco stopte met praten en keek naar Vanille die nog steeds naar adem hapte. Opnieuw zwaaide hij zijn hand omhoog en koning Vanille haalde daarna gierend adem. ‘Als ik jou was zou ik nu niet meer voor je beurt praten,’ waarschuwde Tabasco. De buik van de koning ging hijgend op en neer, maar hij sprak geen woord. ‘Jij hebt altijd alles gehad wat je hartje begeerde en ik kreeg de afdankertjes, maar hoorde je mij klagen? Nooit, nooit heb ik geklaagd over wat mij tekort werd gedaan. Nooit heb ik geklaagd over het feit dat mijn land veel kleiner is dan het jouwe, dat jouw land veel vruchtbaarder is dan het mijne, maar nu jij besloten heb dat mijn beestjes niet meer in jouw land naar eten mogen komen jagen is het voor mij klaar. Nu is het mijn beurt broertje, ik neem je kasteel, je land, je volk, je vrouw en je kinderen.’ Uit de punten van zijn vingers kwamen knetterende vonken die hij op de baby’s richtte. De koningin gilde ‘NEE,’ Er klonk een heleboel kabaal en lakeien, zwaardmeesters en bedienden liepen kriskras door elkaar, sommige van hen gilden. Ineens stond de kamer vol met rook en lag de koning op zijn rug op de grond met zijn armen stijf tegen zich aan, er werd opnieuw gegild en met deuren gegooid. ‘Kom hier met die tweeling, ze zijn van mij,’ gilde Tabasco. ‘Van mij.’
8
Hoofdstuk 1 monsterlijk nieuws ‘Tobias. Tobias.’ Tobias zuchtte, hij had echt een hekel aan die naam. ‘Ik ben hier mam,’ riep hij hard terug ‘en noem mij alstublieft Toby,’ zei hij zachtjes. Een grote vrouw met bruin opgestoken haar, dat bij haar oren al wat grijs werd, kwam lachend op hem afgelopen. Hij had het laatste waarschijnlijk toch niet zacht genoeg gezegd. ‘Toby?’ vroeg ze ‘Waarom Toby? Ik vind Tobias een erg mooie naam en je vader ook.’ Ze streek met haar ruwe handen over zijn korte bruine piekhaar. ‘Je opa heette ook Tobias en zijn vader heette ook weer Tobias.’ ‘Ja, maar ik heet Toby, dat vind ik gewoon veel mooier en het klinkt ook veel makkelijker,’ Samen liepen ze over het erf naar het kleine groentetuintje. De groente stond in kleine groepjes op de harde droge grond. Elke avond wist zijn moeder er toch weer een heerlijke maaltijd door op tafel te zetten. Het was een warme zomer en er viel erg weinig regen, de grond was uitgedroogd en veel plantjes in de omgeving van hun boerderij stonden er troosteloos bij, maar zijn moeders groentes stonden fris en groen omhoog. De tomaten waren helder rood en de bonen hadden niet het enorme formaat van de jaren ervoor, maar ze waren vlezig en knapperig. Elke week ging zijn moeder met een mand vol groente naar het dorp om het daar te verkopen, de mensen kochten het graag omdat het er zo heerlijk fris uit zag. Die groente zorgde voor een klein beetje geld in de knip en als ze iets goed konden gebruiken was het wel een beetje geld. Zijn vader werkte altijd hard om het land zo goed mogelijk te bewerken zodat het graan er graag wilde groeien en soms, als hij wat tijd over had kluste hij bij andere boeren wat bij, maar ze bleven een arm gezin, dat met heel weinig rond moest komen. ‘Waarom heet papa eigenlijk geen Tobias?’ vroeg hij terwijl hij water over een paar kropjes sla goot. Zijn moeders mondhoeken gingen 9
omhoog voordat ze hem aankeek. ‘ Omdat hij Tom vroeger mooier vond dan Tobias.’ ‘Dus hij heet ook Tobias?’ Mm, mm. Knikte zijn moeder ‘Maar als je aan iedereen vertelt dat je Tom heet dan zullen ze je op een gegeven moment ook Tom gaan noemen, en dan kun je niet meer terug. Toen je vader wat ouder werd kreeg hij spijt van zijn naamsverandering, maar toen hij eenmaal Tom was bleef hij Tom. En daarom heeft hij jou Tobias genoemd.’ Tobias wist niet wat hij daarvan moest denken, hij vond Tom ook een mooiere naam dan Tobias, dus hij begreep wel waarom zijn vader zijn naam had veranderd. Hij vond Toby een naam die veel beter bij hem paste, hij dacht niet dat hij ooit spijt zou krijgen als iedereen hem Toby zou gaan noemen. Hij besprenkelde de venkel en de knolraap en liep toen naar het huis om nog wat water te pompen. Achter op het veld was zijn vader bezig met Rode Rufus. Het ploegen was zwaar werk en rode Rufus was nat van het zweet. Tobias besloot om hen eerst een emmer met vers water te brengen, de plantjes van zijn moeder konden nog wel even wachten. Met een grote emmer liep hij over de grove kleihompen. Zijn vader liep met kromme rug achter de ploeg en keek blij verrast toen hij Tobias met zijn emmer aan zag komen. ‘Je bent een beste kerel,’ zei hij terwijl hij Tobias een stevige klop op zijn schouder gaf. Hij dronk met twee handen tegelijk uit de emmer en slurpte het water gretig naar binnen, hij spatte zijn gezicht nat en veegde zijn haren naar achter. Toen hij klaar was bracht Tobias de emmer die nu inmiddels half leeg was naar Rode Rufus. Het paard had hem goed in de gaten gehouden en stak nu gretig zijn hoofd in de emmer. Hij klopte het dier op zijn hals. Rode Rufus was al heel oud, dat moest wel want hij was er altijd geweest, zolang als Tobias het zich kon herinneren. Het paard paste goed bij de familie, het was een enorm groot beest en was berensterk. Ook zijn naam paste perfect bij hem, hij was rood als een vos, van zijn oren tot zijn korte staartje. Geen enkel plekje op zijn grote lijf had een andere kleur, alleen zijn ogen waren donker bruin en het puntje van zijn neus had een donkere kleur. Tobias wist niet hoe ze aan de naam Rufus waren gekomen, 10