Een vooropgezet meesterplan of een onopzettelijk succesverhaal? Over de advocatuurlijke onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid en de totstandkoming van de Wet positie en toezicht advocatuur
Sjoerd Lopik
2 / 66
Een vooropgezet meesterplan of een onopzettelijk succesverhaal? Over de advocatuurlijke onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid en de totstandkoming van de Wet positie en toezicht advocatuur
Sjoerd Lopik 3371891 30 december 2014 Universiteit Utrecht Master Strafrecht Scriptie prof. dr. mr. P.T.C. van Kampen (begeleider) dr. mr. P. Jacobs (tweede lezer) 24.454 woorden (exclusief voetnoten) Voorzijde ontworpen door Robbert Lopik
3 / 66
Inhoudsopgave
1
Inleiding ........................................................................................................................................6 Probleemstelling en belangenafweging ........................................................................................6 Onderwerpkeuze en invalshoek ...................................................................................................8 Hoofdstukindeling .........................................................................................................................8
2
Achtergrond van de onafhankelijkheid en de geheimhoudingsplicht van de advocaat .................9 Introductie ....................................................................................................................................9 De achtergrond van de onafhankelijkheid van de advocaat .........................................................9 Het belang van de onafhankelijkheid van de advocaat ...............................................................10 De verwevenheid tussen onafhankelijkheid en geheimhouding .................................................11 De achtergrond van de geheimhoudingsplicht van de advocaat ................................................12 Het belang van de geheimhouding van de advocaat ..................................................................13 De strafrechtadvocaat als de geheimhouder bij uitstek ..............................................................14 Afsluitende beschouwingen ........................................................................................................15
3
Juridisch kader omtrent onafhankelijkheid en verschoningsrecht ...............................................16 Introductie ..................................................................................................................................16 Onafhankelijkheid van de advocaat in het Nederlands recht ......................................................16 Onafhankelijkheid van de advocaat in het volkenrecht ...............................................................17 Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht van de advocaat in het Nederlands recht ............20 Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht van de advocaat in het volkenrecht .....................21 Afsluitende beschouwingen ........................................................................................................23
4
Toezicht op de advocatuur voor de Wet positie en toezicht advocatuur .....................................24 Introductie ..................................................................................................................................24 De Nederlandse Orde van Advocaten ........................................................................................24 Verordeningen en gedragsregels ...............................................................................................24 Tuchtrecht ..................................................................................................................................25 Toezicht door de deken ..............................................................................................................27 Geschillencommissie Advocatuur ...............................................................................................28 Afsluitende beschouwingen ........................................................................................................28
5
Verschillende voorstellen voor Wet positie en toezicht advocatuur ............................................30 Introductie ..................................................................................................................................30 Tendensen .................................................................................................................................30 Oorspronkelijke wetsvoorstel en eerste nota van wijziging ........................................................32 Tweede nota van wijziging .........................................................................................................32 Derde nota van wijziging ............................................................................................................36 Vierde nota van wijziging ............................................................................................................37 Vijfde nota van wijziging .............................................................................................................38 Afronding wetgevingstraject .......................................................................................................39 Afsluitende beschouwingen ........................................................................................................39
6
Meningen met betrekking tot de verschillende varianten van het wetsvoorstel ..........................41 Zienswijzen met betrekking tot het bestaande advocatentoezicht ..............................................41
4 / 66
Zienswijzen met betrekking tot de eerste twee versies van het voorstel voor de Wet positie en toezicht advocatuur ....................................................................................................44 Zienswijzen met betrekking tot tweede en derde nota van wijziging ..........................................45 Zienswijzen met betrekking tot vierde nota van wijziging ...........................................................50 Afsluitende beschouwingen ........................................................................................................52 7
Conclusie ...................................................................................................................................53 Introductie ..................................................................................................................................53 De dreiging van inbreuken .........................................................................................................53 De meerwaarde van de voorgestelde wetgeving ........................................................................54 De wenselijkheid van de wetsvoorstellen ...................................................................................55 Een meesterplan of een onopzettelijk succesverhaal? ...............................................................56
8
Gebruikte afkortingen .................................................................................................................57
9
Geraadpleegde bronnen .............................................................................................................58
5 / 66
1
Inleiding “"Mit wem sollte ich denn verkehren, wenn nicht mit Leuten meines Faches?" fügte der Advokat hinzu. Es klang so unwiderleglich, daß K. gar nicht antwortete. »Sie arbeiten doch bei dem Gericht im Justizpalast, und nicht bei dem auf dem Dachboden«, hatte er sagen wollen, konnte sich aber nicht überwinden, es wirklich zu sagen. "Sie müssen doch bedenken", fuhr der Advokat fort, in einem Tone, als erkläre er etwas Selbstverständliches überflüssigerweise und nebenbei, »Sie müssen doch bedenken, daß ich aus einem solchen Verkehr auch große Vorteile für meine Klientel ziehe, und zwar in vielfacher Hinsicht, man darf nicht einmal immer davon reden. Natürlich bin ich jetzt infolge meiner Krankheit ein wenig behindert, aber ich bekomme trotzdem Besuch von guten Freunden vom Gericht und erfahre doch einiges.” 1 “"Es gehört ja alles zum Gericht. Das habe ich noch nicht bemerkt", sagte K.” 2
1.1
Als zelfs zijn advocaat tot de hem vervolgende overheid lijkt te behoren, sterft bij Jozef K. het laatste vertrouwen op een eerlijke afloop van zijn strafproces. In ‘Het proces’ toont Kafka op deze manier het grote belang aan van een onafhankelijke advocaat gedurende een strafrechtelijke vervolging. Deze onafhankelijkheid en het daarmee samenhangende verschoningsrecht waren volgens vele juridische auteurs in het geding door eerdere varianten van het voorstel voor de Wet positie en toezicht advocatuur.3 Door anderen werd dit verzet daarentegen als “krampachtig” omschreven.4 Vóór de Wet positie en toezicht advocatuur werd het advocatentoezicht uitgevoerd door de beroepsgroep zelf. Staatssecretaris Teeven trachtte hierin verandering aan te brengen. De tweede en derde nota van wijziging van de Wet positie en toezicht advocatuur beoogden namelijk een college voor advocatentoezicht in het leven te roepen, waarop door de uitvoerende staatsmacht een significante invloed kon worden uitgeoefend. Inmiddels is een recentere nota van wijziging aangenomen door de Eerste en Tweede Kamer, die minder ingrijpende wetswijzigingen teweegbrengt. Door middel van zijn wetsvoorstellen streefde de staatssecretaris naar een advocatentoezicht dat de kwaliteit van de advocatuur zou verbeteren, en dat strafbaar gedrag van advocaten zou tegengaan. De wet zal op 1 januari 2015 in werking treden. Probleemstelling en belangenafweging
1.2
In discussies omtrent de wetsvoorstellen van Teeven waren grofweg twee kampen te onderscheiden. Door de staatssecretaris en zijn medestanders werd gesteld dat de overheid proactief behoort te zorgen voor een goedwerkend advocatenambt. Daarnaast waren voorstanders van Teevens tweede en derde nota van wijziging van mening dat crimineel gedrag onder advocaten intensiever moest worden bestreden. Tegenstanders van de tweede en derde nota van wijziging beriepen zich op twee van de kernwaarden van de advocatuur, te weten onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid. Volgens deze kernwaarden hoort de advocatuur zonder staatinmenging te functioneren en moet een advocaat de mogelijkheid worden geboden om geheimhouding te betrachten. Zie hier het dilemma dat, kortgezegd, telkens speelde: enerzijds wil de overheid het advocatenambt verbeteren en crimineel gedrag onder advocaten bestrijden, terwijl de overheid zich anderzijds terughoudend behoort op te stellen jegens de advocatuur en geen inzage hoort te hebben in individuele cliëntendossiers. In deze masterscriptie wordt bezien of dit dilemma in de verschillende wetsvoorstellen op wenselijke wijze werd beslecht.
1.3
De conclusie van deze masterscriptie zal dus draaien om een belangenafweging tussen enerzijds de mogelijke inbreuk op de onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid van de advocatuur en anderzijds de effecten die van de wetsvoorstellen kunnen worden verwacht op het gebied
1
Kafka 1925, hfdst. 6.
2
Idem, hfdst. 7.
3
Zie bijvoorbeeld Leliveld 2013.
4
Giesen & Coenraad 2012, para. 1.2. 6 / 66
van kwaliteitsverbetering van het advocatenambt en bestrijding van crimineel gedrag onder advocaten. Als sprake is van wetsvoorstellen die het advocatenambt significant verbeteren en criminaliteitsbestrijding bewerkstelligen, terwijl de inbreuken op de onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid minimaal zijn, dan moeten de voorstellen als wenselijk worden bestempeld. Indien echter door de wetsvoorstellen een inbreuk wordt gemaakt op de advocatuurlijke onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid, terwijl de wetsvoorstellen geen significant doel dienen, zal worden geconcludeerd dat onaanvaardbare inbreuken worden gemaakt. Ook als de positieve effecten van een wetsvoorstel kunnen worden bereikt met minder ingrijpende middelen, is, gezien het subsidiariteitsbeginsel, sprake van een onwenselijk wetsvoorstel. 1.4
Dat een dergelijke belangenafweging wordt gemaakt door de staatssecretaris blijkt al uit zijn stelling dat met de tweede nota van wijziging werd beoogd “een juiste balans te bereiken tussen enerzijds de afstand die de rijksoverheid heeft in te nemen ten opzichte van de advocatuur en anderzijds de verantwoordelijkheid van diezelfde overheid voor een goede regulering van (het toezicht op) die beroepsgroep”.5 Voorts stelde Teeven dat sprake is van behoud van de onafhankelijkheid van de advocatuur.6 Ook aan het vermogen tot geheimhouding van de advocaat werd volgens de staatssecretaris geen schade toegebracht.7 Volgens voormalig landelijk deken van de Nederlandse Orde van Advocaten Loorbach leidde de desbetreffende versie van het wetsvoorstel echter tot een “sterke aantasting” van die onafhankelijkheid.8 Onder andere bijzonder hoogleraar advocatuur Böhler stelde dat de effectiviteit van het verschoningsrecht van de Nederlandse advocaat door het wetsvoorstel gevaar liep.9 Daarnaast stelde Loorbach dat het nut en de noodzaak van het wetsvoorstel niet zijn aangetoond.10 Kortom, over beide kanten van de in dit werk beoogde belangenafweging – namelijk, enerzijds de te verwachten effecten van het wetsvoorstel en anderzijds de inbreuken die het wetsvoorstel zou maken op de advocatuurlijke onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid – bestaat onenigheid.
1.5
Om tot een conclusie te komen moet eerst worden onderzocht of daadwerkelijk een inbreuk wordt gemaakt op de onafhankelijkheid van de advocatuur of op het vermogen tot geheimhouding van de advocaat. Het is daarbij essentieel om te weten welk belang wordt gediend met die onafhankelijkheid en geheimhouding. Tevens zal worden onderzocht hoe deze onafhankelijkheid en geheimhouding zijn verankerd in het (volken)recht.11 De doorwerking12 en voorrang van internationale bepalingen13 zouden immers kunnen zorgen dat het wetsvoorstel geen toepassing kan vinden. Ook kunnen volkenrechtelijke visies een inzicht geven in de positie die de onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid van de advocatuur innemen in een rechtsstatelijk bestel. Naast een onderzoek naar de onafhankelijkheid en het verschoningsrecht van de advocatuur, moet ten behoeve van de belangenafweging worden onderzocht of het wetsvoorstel daadwerkelijk een belang dient. Voor het laatste wordt gekeken naar de memorie
5
Kamerstukken II 2012/13, 32 382, nr. 14, p. 9.
6
Ibidem.
7
Idem, p. 11.
8
Loorbach 2011, p. 6.
9
Böhler 2012, p. 8-13.
10
Loorbach 2011, p. 3.
11
Artikel 24 van de UN Basic Principles on the Role of Lawyers stelt bijvoorbeeld: “Lawyers shall be entitled to form and join self-governing professional associations to represent their interests, promote their continuing education and training and protect their professional integrity”.
12
Artikel 93 Grondwet.
13
Artikel 94 Grondwet. 7 / 66
van toelichting bij de wetsvoorstellen en een scala aan commentaren met betrekking tot de wetsvoorstellen van Teeven en de huidige kwaliteit van het advocatentoezicht. Onderwerpkeuze en invalshoek 1.6
In dit onderzoek worden eerst de rechtsfilofische kaders van de advocatuurlijke onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid uiteengezet. De verschillende wetsvoorstellen worden vervolgens binnen deze kaders geplaatst. Derhalve kan door middel van dit onderzoek een duidelijk beeld worden geschetst van de praktische uitwerking van theoretische advocatuurlijke kernwaarden.
1.7
Het onderwerp spreekt mij voornamelijk om een tweetal redenen aan. Allereerst ziet het onderwerp op één van de pijlers van de rechtsstaat, te weten de toegang tot onafhankelijke rechtshulp. Wetskeuzes omtrent de positie van de staat in het advocatentoezicht raken daarom telkens aan de basale vrijheden van eenieder. Ten tweede houd ik mij graag enige tijd bezig met (twee van) de uitgangspunten van een ambt waartoe ik graag zou behoren.
1.8
Het wetsvoorstel aangaande toezicht op de advocatuur ziet niet slechts toe op de strafrechtsadvocatuur. Echter, daar deze scriptie wordt geschreven in het kader van een strafrechtopleiding, kies ik – waar mogelijk – voor een strafrechtelijke invalshoek. Voorts lijkt deze invalshoek geschikt, omdat het bestrijden van crimineel gedrag onder advocaten een doel van het wetsvoorstel is. Criminaliteitsbestrijding is immers een doel dat valt binnen de sferen van het strafrecht. Hoofdstukindeling
1.9
Om tot een conclusie te komen, worden de hoofdstukken van deze scriptie als volgt vormgegeven. Allereerst bevat deze scriptie een uiteenzetting van de filosofische grondslagen van de onafhankelijkheid van de advocatuur en van het vermogen tot geheimhouding van de advocaat: waar ligt de oorsprong van het idee in bijvoorbeeld de rechtsfilosofie en de rechtsstaatgedachte (hoofdstuk 2)? Tevens wordt het juridisch kader van de onafhankelijke advocatuur en de geheimhouding onderzocht, waarbij wordt gekeken naar het Nederlands recht en naar internationale mensenrechtenverdragen (hoofdstuk 3). Vervolgens komt het huidige stelsel van toezicht op advocaten aan bod (hoofdstuk 4), gevolgd door een uiteenzetting van de verschillende varianten van het voorstel voor de Wet positie en toezicht advocatuur (hoofdstuk 5). Na deze uiteenzetting zullen de meningen die reeds over de wetsvoorstellen zijn geventileerd worden gepresenteerd (hoofdstuk 6), zodat ten slotte een conclusie kan worden getrokken betreffende de wenselijkheid van de verschillende wetsvoorstellen en de aanvaardbaarheid van inbreuken op de advocatuurlijke onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid (hoofdstuk 7).
8 / 66
2
Achtergrond van de onafhankelijkheid en de geheimhoudingsplicht van de advocaat "The rule of law will not prevail without assuring the law's principle actors – judges and practicing lawyers and also legal academics – a very high measure of independence of mind and action."14 "Het openbaar belang, dat de waarheid omtrent het telaste gelegde zal worden opgespoord, moet [...] wijken voor de som der bijzondere belangen – te zamen ook weder een openbaar belang vormend – welke voor ieder medebrengen, dat hij zich zonder vrees voor openbaring zijner geheimen tot dan door hem gekozen vertrouwensmannen wenden kunne."15
Introductie 2.1
Onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid behoren tot de kernwaarden die door de advocatuur in acht dienen te worden genomen, aldus onder meer de Commissie Advocatuur.16 Ook volgens de Verklaring van Perugia van de Council of Bars and Law Societies of Europe behoren onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid tot de kern van de advocatuur.17 Het vellen van een oordeel over een mogelijke inbreuk op de onafhankelijkheid en geheimhoudingsplicht van de advocaat – zoals het doel is van het onderhavige onderzoek – is onmogelijk zonder te definiëren wat deze twee kernwaarden behelzen. Om die reden wordt in dit hoofdstuk achtereenvolgens stilgestaan bij de achtergrond (para. 2.2-2.4) en het belang (para. 2.5-2.10) van de onafhankelijkheid van de advocaat, en bij de achtergrond (para. 2.12-2.16) en het belang (para. 2.17-2.19) van het vermogen tot geheimhouding van diezelfde beroepsgroep. Het Nederlands en volkenrechtelijk juridisch kader omtrent de onafhankelijkheid en de geheimhoudingsplicht komt in dit hoofdstuk niet aan bod; dit gebeurt in hoofdstuk 3. De achtergrond van de onafhankelijkheid van de advocaat
2.2
De onafhankelijkheid van de advocaat behoort niet slechts te gelden tegenover de staatsmacht. Jegens alle partijen die direct, zoals wederpartijen, of indirect, zoals de media, bij een rechtszaak betrokken zijn, behoort de advocaat zich onafhankelijk op te kunnen stellen. Ook tegenover zijn cliënt behoort de advocaat zijn onafhankelijkheid te bewaken.18 Nu de relatie tussen overheid en advocatuur in deze scriptie centraal staat, ligt de nadruk in de volgende paragrafen op de onafhankelijkheid in die relatie.
2.3
De oudste gekende rede over de onafhankelijkheid van de advocatuur stamt uit 1693. Eén van de drie advocaten-generaal van het Parijse parlement, Henri François d'Aguesseau, sprak van een principe de indépendance.19 Al in de zeventiende eeuw droegen Parijse advocaten een gewaad als teken van hun onafhankelijkheid.20 De eerste burgemeester van het revolutionaire Parijs, Jean Sylvain Bailly, stelde dan ook: "Schrijvers en advocaten waren onder het Ancien Régime, 21 de vrijste mensen. De heersende machten konden nooit de mond sluiten van een moedige advocaat."22
2.4
De onafhankelijkheid van de advocatuur is inmiddels niet meer weg te denken uit moderne westerse juridische stelsels. Dit kan al worden geconcludeerd op basis van grondgeschriften
14
Kirby 2005, p. 1.
15
Blok & Besier 1925, p. 541.
16
Wijmen 2006.
17
Artikel 4 jo. artikel 5 Verdrag van Perugia.
18
Bauw, Böhler & Westerveld 2013, p. 99-100.
19
Theeuwes 2006, p. 10.
20
Ibidem.
21
Term die wordt gehanteerd ter aanduiding van de regeringsvorm in het prerevolutionaire Frankrijk.
22
Henssen 1998, p. 2. 9 / 66
van verschillende advocatenorganisaties. De Charter of the Core Principles of the European Legal Profession and Code of Conduct for the Legal Profession van de Council of Bars and Law Societies of Europe noemt onafhankelijkheid als eerste kernwaarde van de advocatuur.23 Deze onafhankelijkheid behoort, volgens de Charter of the Core Principles of the European Legal Profession and Code of Conduct for the Legal Profession van de Council of Bars and Law Societies of Europe, absoluut te zijn.24 In de gedragsregels opgesteld binnen de Nederlandse Orde van Advocaten wordt geformuleerd dat een advocaat te allen tijde moet zijn bedacht op de situatie dat hij niet meer de vrijheid en de onafhankelijkheid bezit om deugdelijk te adviseren en te representeren.25 Van de beroepsgroep wordt dus verwacht dat zij de voorwaarden veiligstelt om haar onafhankelijkheid te waarborgen.26 Ook de Amerikaanse bar-organisaties betogen dat een independent legal profession essentieel is om een rechtsstaat te bewerkstelligen.27 Naast advocatenorganisaties spreken ook andere partijen met grote overtuiging over de advocatuurlijke onafhankelijkheid. Zo stelde het Canadese Hooggerechtshof: “The independence of the Bar from the state in all its pervasive manifestations is one of the hallmarks of a free society”.28 Het belang van de onafhankelijkheid van de advocaat 2.5
Drie rechtvaardigingsgronden kunnen worden onderscheiden ter verdediging van de onafhankelijkheid van de advocaat tegenover de staatsmacht, te weten een rechtsstatelijke grond (para. 2.6-2.8), een grond ten faveure van de goede rechtsbedeling (para. 2.9) en een grond op basis van de praktische taak van de advocaat (para. 2.10).
2.6
Een onafhankelijke advocatuur is een condicio sine qua non voor een goed functionerende rechtsstaat.29 Een rechtsstaat is een staat waarvan de macht gereguleerd en beperkt wordt door het recht; door deze machtsregulering wordt een excessieve overheidsmacht vermeden. In het bewerkstelligen van een rechtsstaat speelt de advocaat een belangrijke rol. Hij beschikt namelijk over de juridische kennis die het mogelijk maakt om de regulering van de staatsmacht te controleren. Tevens wordt de advocaat in een rechtsstaat de mogelijkheid geboden om toe te zien op die staatsmacht. Door zijn positie en kennis kan de advocaat voor cliënten opkomen, ook in gevallen waarin die cliënt een geschil heeft met de overheid. Zodoende speelt de onafhankelijke advocaat een centrale rol bij het beschermen van mensenrechten en andere rechten. Hij fungeert als beschermer tegen willekeur en excessief machtsgebruik door de overheid en andere krachtige partijen. Oftewel: de advocaat zorgt ervoor dat "overheden en rechters niet zomaar hun gang kunnen gaan".30 Slechts op onafhankelijke wijze kan de advocaat die functie vervullen.31 Hij kan immers niet daadwerkelijk toezien op en oordelen over het functioneren van de overheid, indien hij in de uitoefening van zijn ambt is onderworpen aan diezelfde overheid.
23
Preambule Charter of the Core Principles of the European Legal Profession and Code of Conduct for the Legal Profession van de Council of Bars and Law Societies of Europe.
24
Artikel 2.1.1 Charter of the Core Principles of the European Legal Profession and Code of Conduct for the Legal Profession van de Council of Bars and Law Societies of Europe.
25
Toelichting bij Regel 2 lid 1 Gedragsregels 1992.
26
Theeuwes 2006, p. 16.
27
Green 2013, p. 602-603. Zie ook preambules 11 & 12 van de Model Rules of Professional Conduct van de
28
Supreme Court of Canada 2 S.C.R. 307 at 335-336 (Jabour).
29
Böhler 2012, p. 4.
30
Spong 2004, p. 80.
31
Ibidem.
American Bar Association.
10 / 66
2.7
Voorts is de onafhankelijkheid van de advocatuur van belang in het licht van de toegang tot het recht van eenieder, hetgeen een onmiskenbaar onderdeel van de rechtsstaat is.32 Indien een overheid een oordeel kan vellen over het aannemen van zaken door advocaten, dan kan een overheid personen uitsluiten van toegang tot de rechter. Een negatief voorbeeld van dit principe laat zich zien gedurende de Tweede Wereldoorlog. Advocaten die "Arisch genoeg" waren, mochten vanuit overheidswege gedurende de bezetting geen joodse cliënten bijstaan.33
2.8
In het rechtsstatelijke uitgangspunt ligt het verschil tussen advocaten en beroepsgroepen als accountants en artsen. Laatstgenoemde beroepsgroepen zijn onderworpen aan staatstoezicht, hetgeen als zodanig weinig tot geen discussie teweegbrengt. Staatstoezicht op de advocatuur is echter problematisch, omdat de advocaat vaak optreedt tegen de staat. Van alle rechtszaken die in 2010 voor een rechter kwamen, had in de helft van de gevallen een burger een orgaan van de staat tegenover zich. Daarbij gaat het niet slechts om strafzaken, maar ook om zaken over bijvoorbeeld bestuursrechtelijke kwesties en asiel- en vreemdelingenzaken.34 In dergelijke zaken moet een burger ervan kunnen uitgaan dat zijn advocaat enkel het belang van die burger voor ogen heeft en houdt.
2.9
Ten tweede behoort de advocatuur onafhankelijk te zijn, daar dit gunstig is voor een goede rechtsbedeling. Het strafproces bestaat kortgezegd uit drie juridisch-praktiserende partijen. De staat, in de vorm van een onafhankelijke rechter, beslist over het geschil, het Openbaar Ministerie komt op voor het algemeen belang en de advocaat komt op voor privébelangen. Enkel indien deze drie pijlers van het strafproces hun taken onafhankelijk kunnen uitoefenen, kan men komen tot een goede rechtsbedeling.35 Het strafproces kent in een rechtsstaat immers een dialectische aard: du choc des opinions jaillit la vérité.36
2.10
Een derde grond voor de onafhankelijkheid van de advocatuur kan worden gevonden in de praktische taak van de advocaat, te weten zijn rol als partijdige procespartij. Een advocaat kan een cliënt alleen goed bijstaan als hij uitsluitend rekening dient te houden met de belangen van de cliënt, zonder dat daarbij andere belangen in acht moeten worden genomen. De belangrijkste Nederlandse gedragsregels voor advocaten stellen dan ook dat het verdedigen van tegenstrijdige belangen te allen tijde door de advocaat moet worden voorkomen.37 Partijdigheid, een andere kernwaarde van de advocatuur, is ondenkbaar zonder onafhankelijkheid.38 De verwevenheid tussen onafhankelijkheid en geheimhouding
2.11
De advocatuurlijke onafhankelijkheid is dus nauw verweven met de partijdigheid van de advocaat. Ook de geheimhoudingsplicht en het bijbehorende verschoningsrecht staan in een nauw verband met de onafhankelijkheid. Hoe kan een advocaat immers onafhankelijk van de staatsmacht voor zijn cliënt procederen, indien diezelfde staatsmacht de advocaat kan dwingen te spreken over hetgeen de advocaat in vertrouwen is medegedeeld?
32
Zie bijvoorbeeld Corstens 2014, p. 1.
33
Bannier 2010, p. 34-35.
34
Böhler 2012, p. 11.
35
Theeuwes 2006, p. 14-15. Zie ook Kirby 2005, p.1.
36
Mout 1987, p. 383.
37
Regel 7 Gedragsregels 1992.
38
Bannier 2010, p. 34-36. 11 / 66
De achtergrond van de geheimhoudingsplicht van de advocaat 2.12
De vertrouwelijkheid vormt een belangrijk onderdeel van het contact tussen cliënt en advocaat. Eén van de eerste mededelingen die een advocaat aan zijn cliënt doet, is dan ook veelal een verwijzing naar zijn geheimhoudingsplicht.39 De geheimhoudingsplicht van de advocaat werkt kortgezegd in beginsel als volgt: een rechtssubject zoekt juridische hulpverlening bij een advocaat; de communicatie tussen advocaat en het rechtssubject heeft betrekking op de inhoud van dat verzoek; de gedeelde informatie wordt op vertrouwelijke wijze overgebracht; de advocaat mag niet over deze informatie spreken, tenzij hij hiervoor toestemming krijgt van zijn cliënt.40 Zelf in een laatstgenoemd geval, waarin een advocaat van zijn cliënt toestemming krijgt om te spreken, behoort de advocaat nog altijd een belangenafweging te maken, alvorens hij de geheimhouding doorbreekt.41
2.13
Deze geheimhoudingsplicht van de advocaat zou een wassen neus zijn, indien deze vanuit overheidswege gemakkelijk kon worden omzeild door de advocaat te verplichten onder ede te spreken. Om die wassen neus te voorkomen, kent de advocaat in een rechtsstaat een verschoningsrecht. Het verschoningsrecht is het recht van de advocaat om, ook indien de wet in beginsel verplicht te spreken, te zwijgen over hetgeen onder zijn geheimhoudingsplicht valt. De grondslag van dit verschoningsrecht moet worden gezocht in het algemene rechtsbeginsel dat behelst dat bij vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte bekend wordt, ondergeschikt is aan het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden.42 Over het juridisch kader omtrent het verschoningsrecht wordt gesproken in hoofdstuk 3.
2.14
"The guiding premise of the entire system is that maintaining the integrity of rights-guarding procedures is more important than obtaining convictions or enforcing the substantive law against its violators",43 zo luidt de rechtvaardiging voor het advocatuurlijke verschoningsrecht tegenwoordig. De grondslag van de geheimhouding en de verschoning in de advocatuur is door de eeuwen heen echter aan verandering onderhevig geweest. Vanaf het Romeinse recht kende het verschoningsrecht drie bases. Allereerst werd een testimonium domesticum – een verklaring met betrekking tot familie en andere kennissen, zoals cliënten – überhaupt ongeloofwaardig geacht in een rechtszaal. Liefde, vriendschap en andere banden tussen personen zouden in de weg staan van een waarheidsgetrouwe verklaring. Als een advocaat dus over een van zijn cliënten zou spreken, dan werd geen tot weinig waarde gehecht aan deze getuigenis. Voorts achtte men het belang van waarheidsvinding ondergeschikt aan het belang van trouw. Oftewel, het belang dat de waarheid in de rechtbank aan het licht kwam werd als ondergeschikt gezien aan de trouw die men tegenover zijn naasten – en dus ook advocaten tegenover hun cliënten – behoorde te betrachten.44 Ten derde werd verondersteld dat de advocaat een persoonlijke eed had afgelegd die zijn eer beschermde. Door zijn geheimhouding te doorbreken zou de advocaat zijn status als gentleman op het spel zetten.45 Het verschoningsrecht beschermde gedurende een lange periode dus grotendeels het belang van de advocaat. In het midden van de achttiende eeuw kwam hierin verandering: over het
39
Klink & Pearce 2011, p. 158-159.
40
Cohn 2003, p. 1239.
41
HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066, r.o. 3.3.
42
HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066 (Notaris Maas II), r.o. 3.1.
43
Gordon 1988, p. 10.
44
Radin 1928, p. 488-490.
45
Cohn 2003, p. 1235. 12 / 66
verschoningsrecht werd niet langer voornamelijk gedacht als een recht ten behoeve van de advocaat, maar van de cliënt.46 2.15
Dat de advocaat een geheimhoudingsplicht behoort te hebben, is een mening die tegenwoordig in de rechtsfilosofie weinig controverse zal oproepen: schrijvers zijn vrijwel unaniem van mening dat de advocaat een verschoningsrecht moet toekomen.47 In de Amerikaanse juridische literatuur uit de wordt de geheimhoudingsplicht bijvoorbeeld aangeduid als “cornerstone of the legal system”.48 Volgens Mols moet het verschoningsrecht van de “klassieke vier” – de arts, notaris, advocaat en geestelijke – zelfs worden aangenomen als gewoonterecht.49
2.16
Deze afwezigheid van discussie heeft niet altijd bestaan, zo blijkt uit oudere literatuur waarin de geheimhoudingsplicht als onwenselijk wordt aangemerkt. De Britse (rechts)filosoof Bentham stelde bijvoorbeeld dat het schrappen van de geheimhoudingsplicht ervoor zou zorgen dat schuldigen hun advocaten minder zouden vertellen, hetgeen de procespositie van de schuldige zou verzwakken. Deze zwakkere procespositie voor schuldigen zou volgens hem leiden tot een grotere waarschijnlijkheid van bestraffing van schuldigen.50 Na Bentham heeft nog een enkele rechtswetenschapper getracht het advocatenverschoningsrecht te bevechten, maar veel weerklank werd telkens niet gevonden.51 Tegenwoordig bestaan nog wel discussies over de invulling van het recht op een verschoningsgerechtigde advocaat. Dergelijke discussies ontstonden bijvoorbeeld toen gevangenen van de Amerikaanse Guantanamo Bay-gevangenis het recht op vertrouwelijke communicatie met een advocaat werd ontzegd.52 Ook toen de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst toegaf dat advocaten van het Amsterdamse advocatenkantoor Prakken d’Oliveira waren afgeluisterd, ontstond een debat over de advocatuurlijke vertrouwelijkheid.53 Daarnaast is in de juridische literatuur opgemerkt dat het verschoningsrecht van de advocaat op maatschappelijke impopulariteit kan rekenen.54 Het belang van de geheimhouding van de advocaat
2.17
In de moderne juridische literatuur worden verschillende grondslagen aangedragen om het belang van vertrouwelijke communicatie met de advocaat aan te tonen. Zij kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën. Ten eerste wordt de vertrouwelijkheid gebruikt om de lacune tussen de juridische kennis van de overheid en het rechtssubject te dichten (para. 2.18). Daarnaast kan het recht van de verdachte om zichzelf niet te incrimineren slechts bestaan indien zijn advocaat een verschoningsrecht kent (para. 2.19). Het belang van het verschoningsrecht van de advocaat betekent overigens niet dat geen rechtvaardigingsgronden bestaan om de geheimhoudingsplicht te doorbreken, zoals naar voren zal komen in para. 3.153.17.55
46
Idem, p. 1236.
47
Verburg 1975, p. 101.
48
Frapasella 1991, p. 173.
49
Mols 2003, p. 114.
50
Bentham 1843, para. 2.
51
Zie bijvoorbeeld Bruyn 1982, p. 32.
52
Zie bijvoorbeeld Cohn 2003 en Popp 2007.
53
Voogt 2014.
54
Radin 1928, p. 491.
55
Schmidt auf Altenstadt 2003, p. 137-138. 13 / 66
2.18
De complexiteit van het recht creëert voor niet-juristen de noodzaak om te worden bijgestaan gedurende een juridische procedure.56 Alleen op die manier ontstaat een procedurele gelijkheid tussen overheid en burger, en kan een eerlijk proces worden bewerkstelligd. Indien de overheid meer kennis van het recht zou hebben dan het rechtssubject, kan immers nooit een eerlijk proces ontstaan. De advocaat is juridisch specialist en in die hoedanigheid kan hij vaak beter beoordelen of informatie relevant is voor de zaak dan de cliënt. Daarom moet de cliënt alles aan zijn advocaat kunnen vertellen.57 De advocaat kan op die manier de tot hem gekomen informatie sorteren en juridisch duiden, zoals ook kan worden gedaan door de overheidsinstantie die de verdachte beschuldigt. Op die manier kan een strafproces met een equality of arms tussen partijen ontstaan. Hierbij dient te worden opgemerkt dat indien een cliënt niet overtuigd is van de vertrouwelijkheid van de correspondentie met zijn advocaat, hij minder geneigd is om informatie met zijn advocaat te delen. Uit Amerikaans onderzoek blijkt namelijk dat 52,5 procent van de niet-juristen minder informatie met zijn advocaat zou delen, als diezelfde advocaat geen vertrouwelijkheid van de betreffende informatie kan garanderen.58
2.19
Voorts vind het moderne verschoningsrecht zijn rechtvaardiging in het recht van de verdachte om zichzelf niet te incrimineren. Een verdachte in het strafproces kan niet worden gedwongen een belastende verklaring betreffende zijn eigen persoon af te leggen, zo luidt een beginsel van het rechtsstatelijke strafproces.59 Zoals in de vorige paragraaf werd betoogd, wordt de verdachte door de complexiteit van het recht gedwongen een advocaat in de arm te nemen. Tevens wordt het rechtssubject in een bepaalde categorie zaken door de verplichte procesvertegenwoordiging rechtens gedwongen een advocaat in te schakelen.60 Indien deze benodigde of verplichte advocaat de aan hem toevertrouwde informatie zou kunnen of zou moeten doorspelen aan met strafvervolging belaste overheidsinstanties, dan zou de verdachte zichzelf de facto incrimineren.61 De strafrechtadvocaat als de geheimhouder bij uitstek
2.20
Voor advocaten is de geheimhouding in ieder rechtsgebied een kernwaarde, maar in het strafrecht komt deze waarde misschien wel het meest duidelijk naar voren. Strafrechtadvocaten zijn meer dan eens de enige steun en toeverlaat van degenen die tot hen komen. Derhalve zijn zij vaak in meer dan bewijsrechtelijke zin een vertrouwenspersoon. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft dan ook vastgesteld dat het recht op een advocaat gedurende een voorlopige hechtenis niet slechts juridische hulp behelst. Immers, volgens het Hof dient de advocaat ook ter “support of an accused in distress”.62 Het grote belang van geheimhouding in het strafrecht komt ook naar voren, doordat in het strafrecht vaak grote belangen op het spel staan: een schending van de geheimhoudingsplicht door de strafpleiter kan zijn cliënt jaren van zijn vrijheid kosten. Het is dan ook niet verrassend dat het beroepsgeheim door strafrechtadvocaat Spong wordt betiteld als "het meest essentiële en fundamentele onderdeel van de rechten en plichten van de advocatuur".63
56
Cohn 2003, p. 1237.
57
Bannier 2010, p. 68.
58
Klink & Pearce 2011, p. 173.
59
Zie bijvoorbeeld EHRM 21 december 2010, nr. 34720/97 (Heaney & McGuinness/Ierland), r.o. 57. Voor een
60
Wisselink 1988, p. 32.
61
Radin 1928, p. 490.
62
EHRM 13 oktober 2009, nr. 7377/03 (Dayanan/Turkije), r.o. 32.
63
Spong 1997, p. 148.
uitgebreide uiteenzetting van het beginsel, zie Wilbrink 2013.
14 / 66
Afsluitende beschouwingen 2.21
Zowel de onafhankelijkheid van de advocaat als het juridische vermogen van de advocaat om vertrouwelijkheid te betrachten, worden al lange tijd in de westerse juridische literatuur verdedigd en kunnen in diezelfde literatuur op weinig tegenstand rekenen. De belangen die de beginselen beogen te beschermen zijn uiteenlopend. De onafhankelijkheid van de advocaat dient ter verzekering van rechtsstatelijke belangen en een goede rechtsbedeling. Het verschoningsrecht van de advocaat is in het leven geroepen om zelfincriminatie tegen te gaan en om de lacune tussen de juridische kennis van de overheid en het rechtssubject te dichten. Geconcludeerd moet worden dat de advocatuurlijke onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid behoren tot de kern van een rechtsstatelijk rechtsstelsel.
15 / 66
3
Juridisch kader omtrent onafhankelijkheid en verschoningsrecht "Lawyers shall be entitled to form and join self-governing professional associations to represent their interests, promote their continuing education and training and protect their professional integrity. The executive body of the professional associations shall be elected by its members and shall exercise its functions without external interference."64 "Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich […] verschoonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd."65
Introductie 3.1
In het voorgaande hoofdstuk is onderzocht wat de (rechts)filosofische grondslagen zijn van de onafhankelijkheid en het verschoningsrecht van de advocaat. Om later een wenselijkheidsoordeel te kunnen vellen over de verschillende voorstellen tot de Wet positie en toezicht advocatuur, zal in dit hoofdstuk worden uiteengezet wat de juridische grondslagen zijn voor de onafhankelijkheid en het verschoningsrecht van de advocaat. Dit betekent dat wordt bezien hoe de voornoemde filosofische grondslagen zijn vertaald naar het Nederlandse recht. Hierbij wordt uitgegaan van de juridische werkelijkheid die Nederland kende voor de inwerkingtreding van de Wet positie en toezicht advocatuur. In dit hoofdstuk zal echter niet slechts bij het Nederlandse recht worden stilgestaan. Gezien de rechtstreekse werking66 en voorrang67 van het internationaal recht is het immers essentieel voor de werking van een wetsvoorstel dat het voorstel past binnen de volkenrechtelijke kaders. Ook kunnen volkenrechtelijke visies een inzicht geven in de posities die de onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid van de advocatuur innemen in een rechtsstaat. Evenals in het vorige hoofdstuk zal bij het bespreken van de onafhankelijkheid van de advocaat de nadruk liggen op de onafhankelijkheid ten opzichte van de overheid. Onafhankelijkheid van de advocaat in het Nederlands recht
3.2
In de literatuur wordt opgemerkt dat het Nederlands juridisch kader geen directe bewoordingen aangaande de onafhankelijkheid van de advocaat kent.68 De onafhankelijkheid wordt dus niet rechtstreeks in de wet benoemd. De wetgever heeft echter wel degelijk stilgestaan bij de advocatuurlijke onafhankelijkheid. De Advocatenwet biedt de beroepsgroep namelijk de mogelijkheid tot zelfregulering. Krachtens de wet wordt een Nederlandse Orde van Advocaten opgericht waartoe alle Nederlandse advocaten behoren.69 De vervullers van leidinggevende posities binnen deze orde worden telkens gekozen door de advocaten zelf.70 Binnen de Nederlandse Orde van Advocaten kunnen verordeningen en gedragsregels worden opgesteld die het goede belang van de advocatenpraktijk dienen.71 Met betrekking tot deze regels wordt vervolgens door advocaten – in de hoedanigheid van tuchtrechter – tuchtrecht gesproken.72 Zeggenschap over de advocatuur ligt daarmee voornamelijk in handen van de eigen beroepsgroep. De Nederlandse wet kent hiermee allerlei bepalingen die voor een afstand
64
Artikel 24 United Nations Basic Principles on the Role of Lawyers.
65
Artikel 218 Wetboek van Strafvordering.
66
Artikel 93 Grondwet.
67
Artikel 94 Grondwet.
68
Böhler 2012, p. 6.
69
Artikel 17 lid 1 Advocatenwet.
70
Zie bijvoorbeeld artikel 19 lid 1 Advocatenwet en artikel 22 lid 2 Advocatenwet.
71
Artikel 28 lid 1 Advocatenwet.
72
Artikel 46 Advocatenwet. 16 / 66
tussen overheid en advocatuur zorgen, hetgeen de onafhankelijkheid van de advocatuur ten goede komt. 3.3
De onafhankelijkheid en de daarmee samenhangende zelfregulering zijn in het Nederlands juridisch kader niet absoluut. De verordeningen en gedragsregels die door de Nederlandse Orde van Advocaten zijn opgesteld kunnen namelijk door de regering worden vernietigd.73 Daarnaast worden enkele belangrijke functies binnen de Nederlandse Orde van Advocaten bekleed door personen die zijn benoemd door de Minister van Veiligheid en Justitie.74 De praktische uitwerking van deze regels komt aan bod in hoofdstuk 4. Onafhankelijkheid van de advocaat in het volkenrecht
3.4
3.5
In het internationaal en Europees recht is de onafhankelijkheid van de advocaat door verschillende organisaties verankerd, te weten de Verenigde Naties (para. 3.5-3.6), het Europees Parlement (para. 3.7-3.8), de Raad van Ministers van de Europese Unie (para. 3.93.10), het Europese Hof van Justitie (3.11) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (3.12). Verenigde Naties Ingevolge de Basic Principles on the Role of Lawyers van de Verenigde Naties heeft eenieder recht op toegang tot juridische dienstverlening van een onafhankelijke juridische beroepsgroep. Volgens de Verenigde Naties dient dit ter verzekering van een breed scala aan mensenrechten.75 In het document wordt tevens gesteld dat tuchtprocedures jegens advocaten door een onafhankelijk comité, onafhankelijke rechtbank of andere onafhankelijke autoriteit moeten worden behandeld.76 Deze Basic Principles spelen een belangrijke rol bij de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van Mens.77 Tevens worden zij als inspiratiebron genoemd in twee statements van de Europese Unie, die hierna aan de orde zullen komen (para. 3.7-3.10).
3.6
De Basic Principles on the Role of Lawyers kunnen in het Nederlandse recht slechts voorrang op nationale bepalingen hebben, indien zij rechtstreekse werking hebben.78 Alleen verdragsbepalingen die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben rechtstreekse werking.79 De nationale rechter beslist of van een dergelijke bepaling sprake is. Uit nationale jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat de intentie van de verdragspartijen van ondergeschikt belang is bij het toekennen van doorwerking aan een verdrag.80 Indien een verdragsbepaling de nationale wetgever verplicht tot het treffen van een nationale regeling, dan wordt deze veelal gekwalificeerd als niet een ieder verbindend.81 Ook bepalingen uit verdragen die zich slechts richten tot overheden, en dus niet tot burgers, worden door rechters in veel gevallen beoordeeld als niet een ieder verbindend.82 Hetzelfde geldt voor verdragen waarin
73
Artikel 30 lid 1 Advocatenwet.
74
Zie bijvoorbeeld artikel 46b lid 3 Advocatenwet.
75
Preambule United Nations Basic Principles on the Role of Lawyers.
76
Artikel 28 United Nations Basic Principles on the Role of Lawyers.
77
Voor een overzicht van uitspraken waarbij de Basic Principles on the Role of Lawyers als inspiratiebron golden, zie Böhler 2012, p. 22.
78
Artikel 94 Grondwet.
79
Artikel 93 Grondwet.
80
Fleuren 2004, p. 258.
81
HR 30 mei 1986, NJ 1986, 688 (Spoorwegstaking), r.o. 3.2.
82
Fleuren 2004, p. 266. 17 / 66
staten zich verbinden iets te doen, te verzekeren, te waarborgen, te beschermen of te bevorderen.83 De drie voornoemde rechtsregels wijzen op een negatief antwoord voor wat betreft de rechtstreekse werking van de Basic Principles on the Role of Lawyers. Immers, de bepalingen uit het verdrag beginnen veelal met "governments shall promote" en "governments shall ensure".84 Dit betekent dat het verdrag de nationale overheden aanwijst om maatregelen te treffen, dat het verdrag zich richt tot overheden en dat het verdrag overheden verbindt iets te verzekeren en beschermen. Het is daarom onwaarschijnlijk dat een nationale rechter doorwerking zal toekennen aan de Basic Principles on the Role of Lawyers. Overigens dient opgemerkt te worden dat uit nationale jurisprudentie niet blijkt dat de doorwerking van de Basic Principles on the Role of Lawyers ooit aan een Nederlandse rechter is voorgelegd.
3.7
3.8
3.9
83 84
Europees Parlement Door het Europees Parlement is een resolutie aangenomen met betrekking tot het advocatenberoep. Het doel van deze resolutie is onder andere het vastleggen van “the importance of rules to ensure the independence and responsibility of members of the legal professions”.85 Het Europees Parlement wil door middel van deze resolutie de nadruk leggen op het belang van regels die de onafhankelijkheid van de advocatuur beschermen.86 Over een concrete invulling van de onafhankelijkheid wordt door het Europees Parlement evenwel gezwegen. Een resolutie van het Europees Parlement moet worden gekwalificeerd als non-Treaty act: een document afkomstig van een orgaan van de Europese Unie dat geen juridische grondslag vindt in één van de centrale verdragen van de Europese Unie. Deze resoluties kennen om die reden geen bindende juridische werking, maar zij kunnen wel worden gebruikt ter ondersteuning van een juridisch argument.87 Volgens het Europese Hof van Justitie hebben zij te gelden als expressions of intent.88 Raad van Ministers van de Europese Unie Volgens een aanbeveling van de Raad van Ministers van de Europese Unie mag een systeem van toezicht op de advocatuur de onafhankelijkheid van advocaten niet aantasten; oneigenlijke beperkingen zijn niet toegestaan.89 Door de Raad van de Ministers wordt niet uitgelegd waaruit oneigenlijke beperkingen zouden kunnen bestaan. Beslissingen over wie het ambt van advocaat mogen bekleden behoren te worden gemaakt door een onafhankelijk orgaan, aldus de Raad van Ministers.90 Daarnaast behoren advocatenbalies autonoom te opereren, zonder
Fleuren 2004, p. 271. Zie bijvoorbeeld artikel 4 United Nations Basic Principles on the Role of Lawyers respectievelijk artikel 7 United Nations Basic Principles on the Role of Lawyers.
85
Preambule C European Parliament resolution on the legal professions and the general interest in the functioning of legal systems.
86
Artikel 4 European Parliament resolution on the legal professions and the general interest in the functioning of
87
Lasok & Lasok 2005, p. 158-159.
88
HvJ 13 november 1964, gevoegde zaken 90/63 (Commissie/Luxemburg) en 91/63 (Commissie/België).
89
Preambule Recommendation No. R(2000)21 of the Committee of Ministers to Member States on the freedom of
legal systems.
exercise of the profession of lawyer. 90
Principle I(1) Recommendation No. R(2000)21 of the Committee of Ministers to Member States on the freedom of exercise of the profession of lawyer. 18 / 66
invloeden van andere autoriteiten.91 Tuchtprocedures jegens advocaten moeten worden uitgevoerd door advocatenbalies, tenzij dit niet passend zou zijn. In een laatstgenoemd geval behoort de balie wel inspraak te hebben op de tuchtprocedure.92 Door de Raad van Ministers wordt niet uiteengezet wanneer een dusdanige gang van zaken passend zou zijn. 3.10
3.11
3.12
91
Opgemerkt dient te worden dat Europeesrechtelijke aanbevelingen geen bindende juridische werking kennen.93 Een burger kan daarom geen beroep op de inhoud van een dergelijke aanbeveling doen bij een nationale rechter.94 Dit betekent echter niet dat deze aanbevelingen geen rol kunnen spelen in juridische procedures, want nationale rechters kunnen wel aan hen refereren. Tevens kan een nationale rechter gebruikmaken van de aanbeveling, indien de aanbeveling een nationale implementatie van Europees recht verduidelijkt, of indien de aanbeveling is bedoeld ter aanvulling van bindend Europees recht.95 Europese Hof van Justitie De twee bovengenoemde Europese statements, van het Europees Parlement en van de Raad van Ministers van de Europese Unie, hebben dus geen juridisch bindende werking. De uitspraken van het Europese Hof van Justitie hebben daarentegen wel een bindende werking. De rechtsregels die voortkomen uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie vinden daarom rechtstreekse werking in de Nederlandse rechtsorde.96 Het Hof van Justitie kent echter geen diepgaande uitspraken op dit gebied. Aansluiting kan worden gezocht bij een uitspraak uit 1982, waarin het Hof van Justitie stelde dat “any person must be able, without constraint, to consult a lawyer whose profession entails the giving of independent legal advice to all those in need of it”.97 Europees Hof voor de Rechten van de Mens De hoeveelheid jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op het gebied van de advocatuurlijke onafhankelijkheid is summier. De Straatsburgse rechtspraak waarin het onderwerp aan bod komt, ziet primair op de geheimhouding tussen advocaat en cliënt. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens berust het beroepsgeheim op de advocatuurlijke onafhankelijkheid.98 De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zet basaal uiteen welke eisen worden gesteld aan een goedwerkende advocatuur. Een verdachte heeft het recht op een eerlijk proces, waarvan de effectieve toegang tot een advocaat deel uitmaakt. Op lidstaten berust een positieve verplichting om voor advocaten de gelegenheid te scheppen om op een goede manier hun vak uit te oefenen.99 De Nederlandse wetgever behoort uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te verwerken in de Nederlandse rechtsorde.100
Principle V(2) Recommendation No. R(2000)21 of the Committee of Ministers to Member States on the freedom of exercise of the profession of lawyer.
92
Principle VI(2) Recommendation No. R(2000)21 of the Committee of Ministers to Member States on the freedom of exercise of the profession of lawyer.
93
Artikel 288 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
94
HvJ 13 december 1989, C-322/8 (Grimalidi/Fonds des Maladies Professionelles), r.o. 16.
95
Ibidem. Zie Craig & De Búrca 2011, p. 107-108.
96
Voor een achtergrond van deze rechtstreekse werking, zie Mikelsone 2013.
97
HvJ 18 mei 1982, C-155/79 (AM&S Europe Limited/Commissie), r.o. 18.
98
EHRM 6 december 2012, No. 12323/11 (Michaud v. France), r.o. 90-91.
99
EHRM 28 september 2011, No. 3 5485/05, 45553/05, 35680/05 en 36085/05 (Huseyn v. Azerbeidzjan), r.o. 180.
100
Emmerik 2008, p. 129-160. 19 / 66
Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht van de advocaat in het Nederlands recht 3.13
Evenals de advocatuurlijke onafhankelijkheid is de geheimhoudingsplicht van de advocaat niet rechtstreeks gecodificeerd door de Nederlandse wetgever. Dat de geheimhouding door de advocaat van groot belang wordt geacht door de wetgever, blijkt echter reeds uit het feit dat een schending van het ambtsgeheim, door onder andere de advocaat, een misdrijf oplevert. Het delict kent een strafmaximum van een jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie.101 De gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten kennen wel een directe beschrijving van de geheimhoudingsplicht.102
3.14
Het verschoningsrecht is daarentegen in Nederland wel in diverse rechtsgebieden verankerd. Het fiscale recht biedt een advocaat bijvoorbeeld de mogelijkheid om te weigeren om medewerking te verlenen, indien om gegevens van zijn cliënten wordt verzocht.103 Ook in het strafproces kent de advocaat een soortgelijk verschoningsrecht.104 In beginsel bepaalt de advocaat zelf welke informatie onder zijn verschoningsrecht valt.105 Uit wet en jurisprudentie blijkt dat wetgever en rechter niet lichtzinnig denken over het recht op verschoning. Zo heeft de Hoge Raad bepaald dat een geheimhouder een belangenafweging behoort te maken wanneer hij gebruikmaakt van zijn verschoningsrecht, zelfs indien zijn cliënt tegen hem heeft aangegeven dat de informatie in kwestie mag worden openbaard.106 Indien het Openbaar Ministerie het verschoningsrecht schendt, mag de bemachtigde informatie niet worden gebruikt in het strafproces. In het gehele vervolg van de strafzaak mag geen acht worden geslagen op deze informatie.107
3.15
Doorbrekingen van het verschoningsrecht zijn onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Indien een advocaat zich op zijn verschoningsrecht beroept, mag een rechter slechts een marginale toetsing op het inroepen van het verschoningsrecht uitvoeren. Het Nederlands recht biedt de rechter twee grondslagen om een beroep op het verschoningsrecht van de advocaat niet te volgen.108 Ten eerste is het doorbreken van het verschoningsrecht mogelijk, wanneer de rechter oordeelt dat de informatie die de geheimhouder weigert ter beschikking te stellen, niet onder het verschoningsrecht valt. Indien de rechter oordeelt dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat het standpunt omtrent de toepasselijkheid van het verschoningsrecht onjuist is, zal hij de beslissing van de geheimhouder om de gegevens niet te verstrekken, terzijde kunnen stellen.109
3.16
Ten tweede kan het verschoningsrecht worden doorbroken wanneer zich een uitzonderlijke situatie voordoet. Volgens de Hoge Raad kan geen algemene regel worden gegeven om te bepalen wanneer van een zeer uitzonderlijke omstandigheid sprake is. Zodoende is het lastig om de regels te duiden betreffende de doorbreking van het verschoningsrecht van de advocaat. Duidelijk is dat de omstandigheid dat de advocaat wordt verdacht van strafbare feiten als zodanig onvoldoende rechtvaardiging vormt voor een doorbreking van het beroepsgeheim.110 In
101
Artikel 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht. Krachtens artikel 23 lid 4 Wetboek van Strafrecht komt de geldboete
102
Regel 6 Gedragsregels 1992.
103
Zie bijvoorbeeld artikel 53a lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen.
104
Artikel 218 Wetboek van Strafvordering.
105
HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9162, r.o. 6.2.
106
HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066, r.o. 3.3.
107
HR 12 januari 1999, NJ 1999, 290, r.o. 3.4.
108
Zij bijvoorbeeld HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, r.o. 4.3.
109
HR 7 juni 1985, NJ 1986, 174. Zie ook HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5979, r.o. 2.6.3.
110
HR 30 november 1999, NJ 2002, 438, r.o. 5.2.3.
vanaf 1 januari 2014 neer op EUR 810.000.
20 / 66
gevallen waarin een advocaat van strafbare gedragingen wordt verdacht, bepaalt een rechter of een doorbreking van het verschoningsrecht is gerechtvaardigd. Hierbij neemt hij diverse factoren in overweging, te weten “de aard en zwaarte van het delict, de aard en omvang van de verlangde gegevens, alternatieve mogelijkheden om deze te verkrijgen en de mate waarin de belangen van niet-betrokken cliënten worden getroffen”.111 De inbreuk op het verschoningsrecht mag in gevallen van doorbreking van het verschoningsrecht nooit verder gaan dan “strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit”.112 3.17
Ook bij het aanwenden van dwangmiddelen jegens een advocaat dient het Openbaar Ministerie rekening te houden met het advocatuurlijke verschoningsrecht. Als gevolg van het verschoningsrecht is bijvoorbeeld de doorzoeking van een advocatenkantoor in het kader van opsporing aan strikte voorwaarden verbonden. Voor een huiszoeking in het woonhuis van de advocaat geldt dezelfde regelgeving als voor een doorzoeking van diens kantoor.113 Alleen de rechter-commissaris kan in beginsel het kantoor of het woonhuis van de advocaat doorzoeken.114 Bij dringende noodzakelijkheid is ook de officier van justitie hiertoe bevoegd, maar slechts indien hij gemachtigd is door de rechter-commissaris.115
3.18
De nationale rechtsregels met betrekking tot de doorbreking van het verschoningsrecht zijn aan verandering en discussie onderhevig. Lintz en Verloop merken op dat met een beroep op de waarheidsvinding steeds vaker doorbrekingen van het verschoningsrecht plaatsvinden.116 In 2012 werd een versie van de Wet versterking bestrijding financieel-economische criminaliteit voorgesteld. De rechter-commissaris zou krachtens deze wet een beroep op het verschoningsrecht kunnen weigeren, indien hij oordeelt dat bij geheimhouding van de daar bedoelde brieven en andere geschriften aan een zwaarderwegend maatschappelijk belang een onevenredig grote schade zou worden toegebracht.117 Keupink en Tillema verwachtten dat de mogelijkheden tot inperking voor de rechter zouden worden vergroot, omdat de rechter een "expliciete wettelijke bevoegdheid voor doorbreking van het verschoningsrecht in strafzaken" zou krijgen.118 Na hevige kritiek in de juridische literatuur is het voorstel inmiddels aangepast: van een expliciete wettelijke verankering van het verschoningsrecht zal geen sprake zijn. Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht van de advocaat in het volkenrecht
3.19
3.20
Ook het recht op verschoning door de advocaat kent diverse grondslagen in het volkenrecht. Het recht afkomstig van de Verenigde Naties (para. 3.20), de Europese Unie (para. 3.21-3.22) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (para. 3.23) komt in de onderstaande paragrafen aan bod. Verenigde Naties Opvallend is dat de meest absolute bewoordingen worden gekozen in de Basic Principles on the Role of Lawyers van de Verenigde Naties. Hierin wordt gesteld dat iedere persoon wiens vrijheid door een staatsmacht wordt ontnomen het recht heeft op volledig vertrouwelijke
111
Meijers, Seuters & Ter Haar 2013. Zie ook HR 19 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH7284, r.o. 3.3.
112
HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1740, r.o. 4.2.
113
HR 30 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD7280, r.o. 6.1-6.4.
114
Artikel 110 lid 1 Wetboek van Strafvordering.
115
Artikel 97 lid 1 jo. lid 2 Wetboek van Strafvordering.
116
Lintz & Verloop 2009.
117
Kamerstukken II 2012/13, 33 685, nr. 2, p. 4. Zie voor een toelichting Kamerstukken II 2012/13, 33 685, nr. 3, p. 10-11.
118
Keupink & Tillema 2013. 21 / 66
communicatie met een advocaat.119 Voorts dienen overheden te erkennen en respecteren dat alle communicatie en overleg tussen advocaten en hun cliënten in hun professionele relatie vertrouwelijk zijn.120 Volgens de Verenigde Naties gaat het dus om volledige vertrouwelijkheid van alle communicatie. Rechtvaardigingsgronden voor doorbrekingen van het verschoningsrecht worden niet genoemd.
3.21
3.22
3.23
Raad van Ministers van de Europese Unie De Raad van Ministers van de Europese Unie stelt dat alle nodige maatregelen moeten worden getroffen om de vertrouwelijkheid van correspondentie tussen advocaat en cliënt te bewaken. Beperkingen hierop zijn slechts toegestaan indien zij verenigbaar zijn met de rule of law.121 De Raad van Ministers geeft geen invulling aan dit rule of law-begrip. Opgemerkt dient hier te worden dat het gaat om een aanbeveling; van doorwerking is derhalve geen sprake (zie para. 3.10). Het feit dat de aanbeveling geen doorwerking kent in de Nederlandse rechtsorde, betekent niet dat de aanbeveling geen doelt dient. De aanbeveling werd bijvoorbeeld gebruikt door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens om een argument met betrekking tot het verschoningsrecht kracht bij te zetten.122 Europese Hof van Justitie Het Europese Hof van Justitie heeft erkend dat de vertrouwelijkheid van communicatie tussen cliënt en advocaat behoort tot het gemeenschapsrecht, en dat het door de Europese Unie dient te worden beschermd. De vertrouwelijkheid is echter aan twee voorwaarden gebonden: de betreffende communicatie behoort te zijn gericht op de rechten van de cliënt of diens verdediging en de communicatie moet hebben plaatsgevonden tussen cliënt en een onafhankelijke advocaat. Met het laatstgenoemde maakt het Europese Hof van Justitie duidelijk dat communicatie met een bedrijfsjurist niet onder het verschoningsrecht valt.123 Europees Hof voor de Rechten van de Mens Ook kent het verschoningsrecht een basis in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens; deze basis wordt zowel gevonden in het recht op een eerlijk proces als in het recht op privacy.124 Vertrouwelijke conversatie met een advocaat is een onderdeel van het recht op een eerlijk proces, aldus het Europees Hof voor de Rechten van de Mens: zonder de vertrouwelijkheid verliest de bijstand door een advocaat "much of its usefulness".125 Het recht op privacy uit het Verdrag geldt voor alle correspondentie tussen individuen. Voor de correspondentie tussen advocaat en cliënt weegt het recht op privacy echter zwaarder dan voor andere vormen van correspondentie. Immers, “necessarily thereupon is the right of everyone to a fair trial”.126 Deze uitspraak komt uit de zaak-Michaud, waarin een Franse advocaat centraal stond die een meldplicht op basis van anti-witwaswetgeving onverenigbaar achtte met zijn geheimhoudingsplicht. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens was echter
119
Artikel 8 United Nations Basic Principles on the Role of Lawyers.
120
Artikel 22 United Nations Basic Principles on the Role of Lawyers.
121
Principle I(6) Recommendation No. R(2000)21 of the Committee of Ministers to Member States on the freedom of exercise of the profession of lawyer.
122
EHRM 13 januari 2009, nr. 19348/04 (Sorvisto/Finland), r.o. 54.
123
HvJ 14 september 2010, C550/07 (Akzo Nobel/Europese Commissie), r.o. 41, 69-73.
124
Deze rechten zijn neergelegd in respectievelijk artikel 6 en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Voor een uitgebreide uiteenzetting met betrekking tot het onderwerp van deze paragraaf, zie Nasutavičienė 2013, p. 41.
125
EHRM 28 november 1991, nr. 12629/87 (S/Zwitserland), r.o. 48.
126
EHRM 6 december 2012, nr. 12323/11 (Michaud/Frankrijk), r.o. 118. 22 / 66
geen sprake van een schending van het recht op eerbiediging van privéleven. De rechtmatigheid van de Franse wetgeving kwam voort uit het feit dat de advocaat werd verplicht te melden bij de advocatenbalie, en dus niet bij een overheidsinstantie. De leden van de advocatenbalie kunnen, beter dan wie dan ook, bepalen of de informatie onder het verschoningsrecht valt, aldus het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.127 Een doorbreking van het verschoningsrecht van de advocaat door de staatsmacht is, naar het oordeel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, slechts toegestaan indien de voorwaarden voor een dergelijke doorbreking duidelijk en gedetailleerd wettelijk zijn uiteengezet.128 Afsluitende beschouwingen 3.24
Vóór de inwerkingtreding van de Wet positie en toezicht advocatuur werden zowel de onafhankelijkheid als het verschoningsrecht van de advocaat niet bij wet benoemd. Momenteel kunnen de beide kernwaarden op diverse plaatsen in het recht indirect worden opgemerkt. Daarbij wordt duidelijk dat zij niet hebben te gelden als regels zonder uitzonderingen. Over de onafhankelijkheid en het verschoningsrecht van de advocaat wordt daarnaast gesproken in zowel internationaal als Europees recht. Daarbij wordt over de twee kernwaarden vaak in absolute bewoordingen gesproken, waaruit kan worden geconcludeerd dat internationale organisaties grote belangen toekennen aan de advocatuurlijke onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid. De internationale regelgeving op het gebied van de onafhankelijkheid en het verschoningsrecht kent echter in de meeste gevallen geen rechtstreekse werking. Daardoor kunnen burgers geen beroep op de bepalingen doen bij nationale rechters, en kunnen rechters nationale wetgeving niet opzij zetten ten behoeve van deze internationale regels. Slechts de uitspraken van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens kunnen advocaten en andere burgers significante en bruikbare handvatten bieden. Derhalve zijn alleen de laatstgenoemde rechtsregels in staat om in de weg te staan aan nationale wetgeving met betrekking tot het advocatentoezicht.
127
EHRM 6 december 2012, nr. 12323/11 (Michaud/Frankrijk), r.o. 129.
128
EHRM 28 november 2005, nr. 50882/99 (Sallinen/Finland), r.o. 90. 23 / 66
4
Toezicht op de advocatuur voor de Wet positie en toezicht advocatuur Introductie
4.1
Om tot een oordeel te komen over de verschillende voorstellen van staatssecretaris Teeven met betrekking tot het toezicht op de advocatuur, is het van belang om te weten hoe het advocatentoezicht voor de wetswijziging was vormgegeven. Dit hoofdstuk vangt aan met de uiteenzetting van de organisatiestructuur van de Nederlandse Orde van Advocaten (para. 4.2) en van de regels die door de Nederlandse Orde van Advocaten worden opgesteld (para. 4.34.5). Vervolgens komen de met elkaar verweven systemen van tuchtrecht en toezicht aan bod (para. 4.6-4.11). Ten slotte wordt in dit hoofdstuk stilgestaan bij het dekenale toezicht (para. 4.12-4.16) en bij de Geschillencommissie Advocatuur (para. 4.17). Nu het wetsvoorstel dat onderwerp is van deze scriptie voornamelijk toeziet op procesrechtelijke vraagstukken, zal in de onderstaande paragrafen een nadruk op het procesrecht liggen. De Nederlandse Orde van Advocaten
4.2
In de Advocatenwet wordt het juridisch kader omtrent de Nederlandse advocatuur uiteengezet. Ook het rechtsstelsel met betrekking tot het advocatentoezicht wordt in deze wet beschreven. De Nederlandse Orde van Advocaten wordt gevormd door alle advocaten die in Nederland zijn ingeschreven.129 Deze advocaten zijn onderverdeeld in elf arrondissementen met elk een eigen lokale Orde van Advocaten.130 Het hoofd van de Nederlandse Orde van Advocaten is de Algemene Raad. De algemeen deken is onderdeel van de Algemene Raad.131 De leden van de Algemene Raad worden gekozen door het College van Afgevaardigden.132 De leden van het College van Afgevaardigden worden gedeputeerd door de lokale orden. De hoeveelheid afgevaardigden die een lokale Orde van Advocaten mag deputeren is afhankelijk van de hoeveelheid advocaten die bij de betreffende lokale orde staan ingeschreven.133 Iedere lokale orde wordt bestuurd door een Raad van Toezicht, die onder andere uit de lokale deken bestaat.134 De leden van deze Raad van Toezicht worden uit de leden van de lokale orde gekozen. Zij worden gekozen op de jaarlijkse vergadering der Orde;135 alle leden van de betreffende lokale orde in kwestie zijn daarbij stemgerechtigd.136 Verordeningen en gedragsregels
4.3
Het College van Afgevaardigden stelt verordeningen vast in het belang van de goede uitoefening van de advocatenpraktijk.137 Deze verordeningen zijn onder andere van belang bij het advocatentuchtrecht en -toezicht. Op dit juridisch kader heeft de regering invloed, aangezien de door de Nederlandse Orde van Advocaten vastgestelde verordeningen nadien bij koninklijk besluit – met andere woorden, door de regering – kunnen worden vernietigd.138 De macht die de regering kan uitoefenen op de verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten bestaat louter uit deze mogelijkheid tot vernietiging. De regering heeft dus niet de macht om eigenhandig verordeningen aan te nemen of te wijzigen.
129
Artikel 17 lid 1 Advocatenwet.
130
Artikel 17 lid 2 Advocatenwet.
131
Artikel 18 lid 1 Advocatenwet.
132
Artikel 19 lid 1 Advocatenwet.
133
Artikel 20 lid 1 jo. lid 2 Advocatenwet.
134
Artikel 22 lid 1 Advocatenwet.
135
Artikel 22 lid 2 Advocatenwet.
136
Artikel 40 lid 1 Advocatenwet.
137
Artikel 28 lid 1 Advocatenwet.
138
Artikel 30 lid 1 Advocatenwet. 24 / 66
4.4
Allerhande verordeningen zijn reeds in het leven geroepen door het College van Afgevaardigden; enkele voorbeelden worden hier gegeven. Het onderhouden van professionele kennis en kunde wordt de advocaat verplicht in de Verordening op de vakbekwaamheid.139 De advocaat is gehouden een zodanige administratie te voeren dat daaruit blijkt van de naleving van het bepaalde in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, aldus de Verordening op de administratie en de financiële integriteit.140 Het is niet toegestaan in een zaak voor meerdere cliënten op te treden, indien de belangen van deze cliënten in die zaak strijdig zijn, zo stelt de Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking.141
4.5
Daarnaast spelen de gedragsregels een belangrijke rol; ook zij worden door het College van Afgevaardigden vastgesteld. Het advocatentuchtrecht en de verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten bestaan veelal uit open normen. Zo stelt de belangrijkste bepaling in de Advocatenwet met betrekking tot het tuchtrecht dat de advocaten onderworpen zijn aan tuchtrechtspraak ter zake van “enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen”.142 De gedragsregels kunnen fungeren als richtlijn om de open normen van het tuchtrecht in te kleuren.143 Voor een deel zijn de gedragsregels echter wederom open normen die om nadere invulling vragen.144 Een voorbeeld van een gedragsregel is dat advocaten die samenwerken behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.145 In een andere bepaling wordt gesteld dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken.146 Tuchtrecht
4.6
Advocaten zijn aan tuchtrecht onderworpen. Door middel van dit tuchtrecht wordt een oordeel geveld over het gedrag van advocaten ten aanzien van: (a)
(b) (c)
handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen; inbreuken op de verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten; en handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.147
4.7
Het tuchtrecht wordt in eerste aanleg gesproken door de Raad van Discipline en in hoger beroep door het Hof van Discipline.148 In het rechtsgebied van elk gerechtshof bevindt zich een Raad van Discipline.149 Er bestaat slechts één Hof van Discipline; het is gevestigd in 'sHertogenbosch.150
139
Artikel 3 Verordening op de vakbekwaamheid .
140
Artikel 11 Verordening op de administratie en de financiële integriteit.
141
Artikel 4 Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking.
142
Artikel 46 Advocatenwet.
143
Gedragsregels 1992, para. 1.
144
Vgl. Bauw, Böhler & Westerveld 2013, p. 109.
145
Regel 17 Gedragsregels 1992.
146
Regel 8 Gedragsregels 1992.
147
Artikel 46 Advocatenwet.
148
Artikel 46 Advocatenwet.
149
Artikel 46a lid 1 Advocatenwet.
150
Artikel 2 Besluit vestigingsplaatsen raden van discipline, hof van discipline en kamers voor het notariaat. 25 / 66
4.8
Iedere Raad van Discipline bestaat uit een voorzitter, plaatsvervangende voorzitters, ledenadvocaten en plaatsvervangende leden-advocaten.151 De voorzitter en plaatsvervangende voorzitters zijn leden van de rechterlijke macht en worden benoemd door de Minister van Veiligheid en Justitie.152 De leden-advocaten en plaatsvervangende leden-advocaten kunnen alleen advocaten zijn die werkzaam zijn binnen het rechtsgebied van de betreffende Raad van Discipline.153 Zij worden gekozen door het College van Afgevaardigden na voordracht door de Raad van Toezicht.154 In tuchtzaken wordt beslist door vijf leden van de Raad van Discipline, onder wie de voorzitter of een plaatsvervangende voorzitter.155
4.9
Het Hof van Discipline bestaan uit ten hoogste tien door de Minister van Veiligheid en Justitie benoemde leden, waaronder de voorzitter en ten hoogste zes plaatsvervangende voorzitters. Daarnaast kent het Hof van Discipline vier leden-advocaten; zij worden benoemd door het College van Afgevaardigden. Additioneel kunnen plaatsvervangende leden en plaatsvervangende leden-advocaten worden benoemd door respectievelijk de Minister van Veiligheid en Justitie en het College van Afgevaardigden.156 Alleen leden van de rechterlijke macht komen in aanmerking voor een door de Minister van Veiligheid en Justitie in te vullen positie.157 Een kamer bij het Hof van Discipline bestaat uit vijf leden, waaronder de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter, en twee door de Minister van Veiligheid en Justitie benoemde leden.158 Waar bij de Raad van Discipline tuchtrecht wordt gesproken door een kamer met een meerderheid van advocaten, wordt dit bij het Hof van Discipline gedaan door een meerderheid van leden die door de Minister van Veiligheid en Justitie zijn benoemd.
4.10
De deken speelt een belangrijke rol binnen het advocatentuchtrecht. Klachten tegen advocaten kunnen bij de deken worden ingediend, waarna de deken een onderzoek instelt.159 Na dit onderzoek staan vier opties open voor de deken: (a) (b) (c) (d)
de klacht wordt ter kennis van de Raad van Discipline gebracht; de klacht wordt verwezen naar een lid van de Raad van Toezicht, zodat dit lid de klacht kan onderzoeken;160 een schikking wordt getroffen met de advocaat;161 of jegens de advocaat wordt geen actie ondernomen.
4.11
Twee soorten aanleidingen kunnen ten grondslag liggen aan de voorlegging van een klacht aan de Raad van Discipline. De deken kan hiertoe op eigen beslissing overgaan,162 of een klager kan bij zijn klacht verzoeken om deze onmiddellijk ter kennis van de Raad van Discipline te brengen.163 Na ontvangst van een klacht kan de voorzitter van de Raad van Discipline besluiten
151
Artikel 46b lid 1 Advocatenwet.
152
Artikel 46b lid 2 Advocatenwet.
153
Artikel 46b lid 3 Advocatenwet.
154
Artikel 46b lid 4 Advocatenwet.
155
Artikel 47 lid 1 Advocatenwet.
156
Artikel 51 lid 1 Advocatenwet.
157
Artikel 51 lid 2 Advocatenwet.
158
Artikel 56 lid 4 Advocatenwet.
159
Artikel 46c lid 1 jo. lid 2 Advocatenwet.
160
Artikel 46c lid 3 Advocatenwet.
161
Artikel 46d lid 1 jo. lid 2 Advocatenwet.
162
Artikel 46d lid 4 Advocatenwet.
163
Artikel 46e lid 1 Advocatenwet. 26 / 66
de klacht niet in behandeling te nemen, omdat deze niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is.164 Als de Raad van Discipline een klacht wel in behandeling neemt, kan dit resulteren in een: (a) (b) (c) (d)
waarschuwing; berisping; schorsing; of schrapping van het tableau.165
Toezicht door de deken 4.12
Een betekenis van het begrip 'toezicht' is door de wetgever nooit gegeven, maar het begrip 'toezichthouder' wordt wel in de Nederlandse wet gedefinieerd: "Een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift".166 Door de Hoge Raad wordt toezicht gedefinieerd als "het bewaken, nagaan en gadeslaan van de handelingen of zaken van anderen met het oog op de naleving der verordeningen van de bevoegde macht uitgegaan".167 Uit deze definitie komt naar voren dat toezicht veelal proactief plaatsvindt; pro-activiteit is dan ook een van de speerpunten binnen de visie van het Markttoezichthoudersberaad.168 "Toezichthouders voeren regelmatig controles uit; dit gebeurt veelal zonder dat van een overtreding van een wettelijk voorschrift is gebleken. Hiervan gaat een belangrijk preventief effect uit. Het toezicht kan tot resultaat hebben dat de wettelijke voorschriften zonder verdere sanctiemiddelen worden nageleefd. Het toezicht omvat een breed scala van activiteiten, vaak ook in voorlichtende en adviserende zin", zo wordt opgemerkt in de toelichting bij de Derde tranche Algemene wet bestuursrecht.169
4.13
De deken en Raad van Toezicht zijn geen toezichthouders in de zin van artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht.170 Dit houdt in dat het bestuursrechtelijke toezichtsinstrumentarium hen in beginsel niet toekomt. Onder dit instrumentarium vallen onder andere de bevoegdheid tot betreding van een woning zonder toestemming van de bewoner171 en tot vordering van inzage van zakelijke gegevens en bescheiden.172
4.14
Er bestaan echter allerlei verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten die sterk doen denken aan de omschrijving van 'toezicht'. Zo zijn advocaten verplicht desgevraagd aan de deken te verklaren dat door hen is voldaan aan de in de Verordening op de vakbekwaamheid opgelegde verplichtingen, waarbij de deken de wijze bepaalt waarop deze verklaring geschiedt.173 Een ander voorbeeld is dat advocaten verplicht zijn om aan de deken informatie te verschaffen ten aanzien van het gevoerde beleid omtrent naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.174 Een advocaat die is betrokken bij enige vorm van samenwerking met een andere advocaat is verplicht de door de Raad van
164
Artikel 46g Advocatenwet.
165
Artikel 48 lid 2 Advocatenwet.
166
Artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht.
167
HR 11 maart 1895, W. 6637.
168
Markttoezichthoudersberaad 2014, p. 5.
169
Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 128.
170
Kamerstukken II 2011/12, 32 382, nr. 10, p. 35.
171
Artikel 5:15 lid 1 Algemene wet bestuursrecht.
172
Artikel 5:17 lid 1 Algemene wet bestuursrecht.
173
Artikel 5 Verordening op de vakbekwaamheid.
174
Artikel 12 lid 2 Verordening op de administratie en de financiële integriteit. 27 / 66
Toezicht gewenste inlichtingen over die samenwerking te verstrekken.175 Dergelijke bepalingen geven de deken of de Raad van Toezicht de mogelijkheid om proactief op te treden om misstanden te ontdekken en aan te pakken, hetgeen sterk aan bestuursrechtelijk toezicht doet denken. Telkens is de advocaat verplicht om informatie aan de Nederlandse Orde van Advocaten te verstrekken. De bewoordingen omtrent deze verplichtingen in bovengenoemde bepaling roepen associaties op met de verplichting tot het verlenen van medewerking aan een toezichthouder ex artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht.176 Ook in de gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten komt dit duidelijk naar voren: bij een verzoek om informatie van de deken is de advocaat verplicht alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken.177 4.15
Van een duidelijke uiteenzetting van toezichtsbevoegdheden zoals in titel 5.2 Algemene wet bestuursrecht is voor het advocatentoezicht geen sprake. De bepalingen zijn immers verspreid over de Advocatenwet en diverse verordeningen en gedragsregels. De regelgeving met betrekking tot het advocatentoezicht bestaat uit een verzameling van bepalingen die tezamen toezichtsbevoegdheden aan de lokale dekens toekennen.
4.16
De lokale dekens zijn de belangrijkste personen met toezichthoudende taken. Aangezien elf lokale dekens bestaan, lijkt het mogelijk dat discrepanties ontstaan tussen de manieren waarop de verschillende dekens hun toezicht uitvoeren. Om enige harmonisatie aan te brengen in het dekenale beleid is in 2012 door de lokale dekens een landelijk dekenberaad toezicht opgericht.178 Geschillencommissie Advocatuur
4.17
Een deel van de klachtprocedure over advocaten is sinds 2002 uit handen van de Nederlandse Orde van Advocaten genomen door de Geschillencommissie Advocatuur. Een reden voor de instelling van deze commissie was onvrede over het advocatentuchtrecht: zowel cliënten als advocaten ervoeren het systeem als ondoorzichtig.179 Een ontevreden cliënt kan zich, na een klachtprocedure bij het kantoor in kwestie, tot de Geschillencommissie Advocatuur wenden. De commissie kan vervolgens uitspraken doen over de kwaliteit van de dienstverlening en kan eventueel ook een schadevergoeding, met een maximum van EUR 10.000, toewijzen. De Geschillencommissie heeft slechts jurisdictie indien de advocaat in kwestie is aangesloten bij de commissie, of indien de advocaat met zijn cliënt overeenkomt om hun geschil aan de commissie voor te leggen.180 Afsluitende beschouwingen
4.18
Na een bestudering van de staat van het advocatentoezicht voor de inwerkingtreding van de Wet positie en toezicht advocatuur vallen een aantal zaken op. Zo zijn toezicht en tuchtrecht nauw verweven (para. 4.19), is het toepasselijke recht niet altijd gemakkelijk te achterhalen (para. 4.20) en is sprake van een samenspel tussen uitvoerende staatsmacht en advocatuur (para. 4.21).
4.19
Het toezicht en de tuchtrechtspraak zijn nauw verweven. Een oorzaak hiervan kan worden gevonden in het feit dat de advocatentoezichthouders geen toezichtsorgaan in de zin van de
175
Artikel 9 lid 1 Samenwerkingsverordening 1993.
176
Artikel 5:20 lid 1 Algemene wet bestuursrecht.
177
Regel 37 Gedragsregels 1992.
178
Artikel 2 Verordening op het landelijk dekenberaad toezicht.
179
Böcker & De Groot-van Leeuwen 2002, p. 3-5.
180
Richtlijn Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur en Geschillencommissie Advocatuur. 28 / 66
Algemene wet bestuursrecht zijn. Derhalve kunnen de dekens geen effectieve sancties jegens een advocaat bewerkstelligen. Nu de toezichthouder weinig middelen in handen heeft, wordt hij gedwongen zich tot het tuchtrecht te wenden om doeltreffende maatregelen te nemen. De tuchtrechter is namelijk wel in staat om adequate sancties op te leggen: hij is bevoegd om een advocaat te waarschuwen, te berispen, te schorsen of hem te schrappen van het tableau. 4.20
Het relevante recht waarop de tuchtrechtspraak en het toezicht ziet is niet gemakkelijk te achterhalen. Tuchtrechtelijke veroordelingen kunnen gebaseerd zijn op “handelen of nalaten van een advocaat dat een behoorlijk advocaat niet betaamt”. In het kader van het lex certabeginsel zal deze regel bij menig jurist een alarmbel doen rinkelen. Tegen deze kritische noot kan worden ingebracht dat de open normen in het advocatentuchtrecht worden ingekleurd door kenbare verordeningen en gedragsregels. Tevens is enige vaagheid in wetgeving onvermijdelijk, zoals kan worden geconcludeerd uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens 181 en de Hoge Raad.182 Bedenkelijk op dit gebied is nog altijd dat de verordeningen en gedragsregels op hun beurt ook weer uit open normen bestaan. Onduidelijkheid omtrent de inhoud van de geldende regelgeving voor advocaten is niet slechts voor bekleders van het ambt bezwaarlijk. Begrijpelijkheid van regelgeving voor advocaten zorgt er namelijk voor dat het voor cliënten gemakkelijk is te achterhalen wat zij van hun advocaat mogen verwachten.
4.21
Van enig samenspel tussen uitvoerende staatsmacht en advocatuur is in het huidige model van tuchtrecht en toezicht sprake. In de Raad van Discipline en het Hof van Discipline worden voorzitters en een deel van de leden benoemd door de Minister van Veiligheid en Justitie. Bij het Hof van Discipline – de instantie voor hoger beroep in het advocatentuchtrecht – wordt zelfs uitspraak gedaan door een rechtbank met daarin een meerderheid van door de minister gekozen leden. Voorts beschikt de Minister van Veiligheid en Justitie over de bevoegdheid om door Het College van Afgevaardigden uitgevaardigde verordeningen te vernietigen. Deze verordeningen vormen de belangrijkste bron voor het advocatentoezicht en -tuchtrecht. De minister kent daarentegen geen bevoegdheid om eigenhandig verordeningen vast te stellen of te wijzigen.
181
Voor een overzicht van arresten, zie Murphu 2010, p. 192-210.
182
HR 31 oktober 2000, NJ 2001, 14 (Krulsla), r.o. 3.4. 29 / 66
5
Verschillende voorstellen voor Wet positie en toezicht advocatuur Introductie
5.1
Het eerste voorstel tot aanpassing van de Advocatenwet in het wetgevingsproces omtrent de Wet positie en toezicht advocatuur werd gedaan op 7 mei 2010. Sindsdien is het wetsvoorstel aan veel verandering onderhevig geweest. Een verandering in het advocatentoezicht past binnen het tijdsgewricht; in de eerste paragrafen wordt uiteengezet binnen welke tendensen het wetsvoorstel kan worden gezien (para. 5.2-5.7). In dit hoofdstuk zal vervolgens de wetgevingsprocedure tot de tweede nota van wijziging kort worden uiteengezet (para. 5.8-5.10). Grote belangstelling voor het wetsvoorstel ontstond na de tweede nota van wijziging (para. 5.11-5.23). Vervolgens werden kleine aanpassingen op het wetsvoorstel aangebracht door middel van de derde nota van wijziging (para. 5.24-5.27). De discussie over het advocatentoezicht kwam tot rust na de vierde nota van wijziging (para. 5.28-5.31), waarna het parlement een vijfde nota van wijziging aannam (para. 5.32-5.34). Voor zover in dit hoofdstuk niet wordt gesproken over wijzigingen in latere voorstellen, blijven de eerdere voorstellen in stand. Het doel van dit hoofdstuk is een descriptieve weergave te presenteren van het wetgevingsproces; zienswijzen met betrekking tot de verschillende wetsvoorstellen worden in hoofdstuk 6 uiteengezet. Tendensen
5.2
Een discussie omtrent het zelftoezicht door advocaten komt niet uit de lucht vallen. Het voorstel voor de Wet positie en toezicht advocatuur past namelijk goed binnen ten minste vijf tendensen die momenteel spelen. Een inzicht in deze tendensen kan helpen een beeld te krijgen van de tijdsgeest waarin de wetswijzigingen werden voorgesteld.
5.3
Allereerst heeft zelfregulering door beroepsgroepen in de laatste decennia aan populariteit moeten inboeten. Publiekrechtelijke handhavingssystemen kwamen voor zelfregulering in de plaats. In de jaren negentig van de vorige eeuw hield bijvoorbeeld zelfregulering door beurs en ondernemerswereld op te bestaan in Nederland.183 In het wetgevingsproces met betrekking tot de Wet positie en toezicht advocatuur was de zelfregulering door advocaten aan de beurt om onder de loep te worden genomen. Deze tendens is niet louter binnen de landsgrenzen merkbaar. De Law Society of Upper Canada merkte voor wat betreft de advocatuur op dat: “the profession’s ability to maintain self-regulation has been eroded”. Met deze opmerking werd voornamelijk gedoeld op ontwikkelingen in Engeland en Australië.184 Ook in Wales en NieuwZeeland namen in de afgelopen jaren de externe invloeden binnen het advocatentoezicht toe.185 In de Canadese juridische literatuur werd zelfs gesproken van een “global tsunami against selfregulation”.186
5.4
Ten tweede is door de kredietcrisis een sfeer ontstaan waarin meer plaats is voor aversie jegens de ondernemerswereld. In de juridische literatuur is opgemerkt dat het karakter en imago van de advocaat in de afgelopen jaren is veranderd. De jurist wordt vaker gezien als onderdeel van de ‘witte boorden’. Het denken over de juridische professie werd voorheen, volgens Loth en Gakeer, beheerst door de klassieke conceptie van de jurist als "generalistische, humanistisch geïnspireerde kenner van de juridische casuïstiek"; een beeld dat is opgeschoven
183
Vervaele 2011, p. 23.
184
Paton 2009, p. 165.
185
Woolley 2011, p. 15.
186
Devlin & Herffer 2007, p. 23. 30 / 66
naar de moderne conceptie van de jurist als ondernemer.187 Oftewel, de advocaat wordt steeds vaker gezien als onderdeel van de ondernemerswereld; een wereld die aan veel kritiek onderhevig is. Een strenger toezicht op de advocatuur past binnen deze tendens. 5.5
Een derde trend kan worden gezien in de verandering van de positie van de klassieke intellectuele ambten. In een samenleving met mondigere burgers zijn artsen, advocaten en notarissen niet langer onaantastbare instituten: op de virtute officii wordt door de moderne burger niet blindelings vertrouwd. Over de veranderende publieke opinie over de advocatuur stelt de memorie van toelichting bij de eerste versie van het wetsvoorstel: “Het beeld van vrije beroepsbeoefenaren als een stand van notabelen bestaat niet meer. De positie van de advocaat is die van zakelijk dienstverlener geworden die door de burger met de ogen van een kritische consument wordt aanschouwd”.188 Bij zo’n kritischere blik op het ambt past een strenger toezicht op de uitvoering van het ambt.
5.6
Een groeiende focus op criminaliteitsbestrijding is een vierde tendens waarbinnen dit wetsvoorstel goed past. De aanslagen in New York in 2001 en de moord op Theo van Gogh in 2004 hebben bijgedragen aan een “risicosamenleving”, waarbinnen veel aandacht voor collectieve veiligheid bestaat.189 Inmiddels zijn vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie voorstellen gedaan voor strafbaarstelling van illegaliteit,190 voor het laten meebetalen van gedetineerden aan hun gevangenisstraf,191 en voor het voorkomen dat een veroordeelde zijn hoger beroep in vrijheid mag afwachten.192 Door deze en andere voorstellen valt het op dat Teeven een harde aanpak voor wat betreft criminaliteit hanteert. Bij dilemma’s tussen rechtsbescherming of succesrijke opsporing wordt door de uitvoerende macht veelal voor laatstgenoemde optie gekozen.193 Deze tendens wordt ook wel als de “instrumentalisering van het strafrecht” aangeduid.194 Teeven wenst ook criminaliteit onder advocaten aan te pakken; dit was één van de doelen die hij uitsprak bij zijn toelichting op de tweede nota van wijziging bij de Wet positie en toezicht advocatuur.
5.7
Gedurende de afgelopen jaren is de hoeveelheid toezichthouders195 en de hoeveelheid toezicht toegenomen;196 dit is de laatste trend die hier wordt opgemerkt. Recentelijk zijn bijvoorbeeld de
187
Loth & Gakeer 2007, p. 84-88. Tack spreekt over een “commercialisering” van de advocatuur. Als voorbeeld stelt zij dat reclame-uitingen tegenwoordig tot de dagelijkse praktijk behoren, terwijl zij vroeger onaanvaardbaar werden geacht, zie Tack 2005, p. 828.
188
Kamerstukken II 2009/10, 32 382, nr. 3, p. 4.
189
Woude & Sliedregt 2007, p. 216.
190
Kamerstukken II 2012/13, 33 512, nr. 2, p.1.
191
Concept-wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg, http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/ documenten-en-publicaties/kamerstukken/2014/01/13/concept-wetsvoorstel-bijdrage-strafprocesconsultatieversie/concept-wetsvoorstel-bijdrage-strafproces-consultatieversie-schoon.pdf. Het conceptwetsvoorstel is vooralsnog niet als kamerstuk genummerd.
192
Wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen, http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/09/19/ westvoorstel-dadelijke-tenuitvoerlegging/voorstel-van-wet-consultatie.pdf. Het wetsvoorstel is vooralsnog niet als kamerstuk genummerd.
193
Woude & Sliedregt 2007, p. 216.
194
Kelk 2010, p. 27-28.
195
Docters van Leeuwen 2010, p. 7.
196
Dekker & Van den Outenaar 2014. 31 / 66
Consumentenautoriteit en de Nederlandse Zorgautoriteit toegevoegd aan het scala van toezichthouders.197 Inmiddels wordt ook gewerkt aan de oprichting van een toezichthouder voor woningcorporaties.198 Volgens oud-hoogleraar corporate governance Paul Frentrop kent Nederland momenteel “meer toezichthouders dan ooit”.199 Een aanvullend toezichtsorgaan voor de advocatuur past binnen deze ontwikkeling. Oorspronkelijke wetsvoorstel en eerste nota van wijziging 5.8
De eerste versie van het wetsvoorstel leidde nauwelijks tot beroering in de literatuur. In het wetsvoorstel stelde de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie Hirsch Ballin aanpassingen op allerlei punten in de Advocatenwet voor. Van significante wijzigingen ten opzichte van het dan geldende systeem voor toezicht op de advocatuur is in deze eerste variant van het wetsvoorstel geen sprake.
5.9
Het wetsvoorstel beoogde dus geen ingrijpende wijzigingen in het advocatentoezicht teweeg te brengen. Het toezicht op de advocatuur zou wel op kleine punten worden veranderd. Zo kent het wetsvoorstel een bepaling die de mogelijkheid creëert om advocaten die hun beroep niet duurzaam en stelselmatig uitoefenen, van het tableau te schrappen.200 Tevens werd het College van Afgevaardigden van de Nederlandse Orde van Advocaten aangespoord om een klachtenen geschillenregeling te ontwikkelen, waar iedere advocaat zich verplicht bij zou moeten aansluiten.201 Het wetsvoorstel voorzag voorts in de opneming van de kernwaarden van het ambt in de Advocatenwet. Deze kernwaarden zijn onafhankelijkheid, partijdige belangenbehartiging, deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid.202 Volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel staan de advocatuurlijke kernwaarden in het belang van een goede rechtsbedeling.203 Bij de toelichting op de onafhankelijkheid staat de toenmalige Minister van Justitie voornamelijk stil bij de onafhankelijkheid ten opzichte van de cliënt, en dus in mindere mate bij de onafhankelijkheid ten opzichte van de overheid.204
5.10
Op het wetsvoorstel volgde een nota van wijziging die door staatssecretaris Teeven op 14 februari 2011 werd ingediend. De nota voorziet slechts in kleine wijzigingen van het wetsvoorstel van Hirsch Ballin, waaronder een regeling voor openbaarmaking van tuchtrechtelijke maatregelen.205 In Teevens eerste nota van wijziging trekt hij minder streng van leer jegens de advocatuur dan hij in latere wetsvoorstellen zou doen. Tweede nota van wijziging
5.11
In dit wetgevingstraject is van ingrijpende wijzigingen van het advocatentoezicht voor het eerst sprake in de tweede nota van wijziging. Op 23 juli 2012 werd dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer ontvangen. Het wetsvoorstel krijgt bij deze nota van wijziging voor het eerst het opschrift 'Wet positie en toezicht advocatuur'.206 Het toezicht dat in dit wetsvoorstel door Teeven wordt geschetst kent een nieuw College van Toezicht, dat de eindverantwoordelijkheid draagt voor het
197
Docters van Leeuwen 2010, p. 7.
198
Outeren & Dohmen 2014.
199
Dekker & Van den Outenaar 2014, p. 18-19.
200
Kamerstukken II 2009/10, 32 382, nr. 2, p. 5.
201
Idem, p. 7.
202
Idem, p. 5.
203
Kamerstukken II 2009/10, 32 382, nr. 3, p. 6.
204
Idem, p. 8-9.
205
Kamerstukken II 2009/10, 32 382, nr. 8, p. 6.
206
Kamerstukken II 2011/12, 32 382, nr. 10, p. 1. 32 / 66
toezicht op alle advocaten.207 De feitelijke toezichthoudende activiteiten worden echter nog altijd primair door de dekens van de lokale orden uitgevoerd.208 Om de uniformiteit van het advocatentoezicht te waarborgen stelt het College van Toezicht het landelijke toezichtsbeleid vast.209 Daarnaast is voor Teeven een uitgangspunt dat toezicht en tuchtrecht gescheiden dienen te worden. Tuchtrecht kan volgen op toezicht, maar vormt op zichzelf geen onderdeel van het toezicht.210 Het College van Toezicht wordt in dit voorstel een onderdeel van de Nederlandse Orde van Advocaten.211 5.12
Het College van Toezicht bestaat, volgens dit voorstel, uit drie leden die bij koninklijk besluit worden benoemd na voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie. Een voordracht kan enkel volgen op een aanbeveling van de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten.212 De leden worden voor de periode van ten hoogste vier jaren benoemd.213 Een lid van het College van Toezicht kan niet tevens advocaat, ambtenaar bij een ministerie of medewerker van een orgaan van de Nederlandse Orde van Advocaten zijn.214 De leden zijn niet in dienst van de Nederlandse Orde van Advocaten.215 Ter ondersteuning van het College van Toezicht wordt het bureau van het College van Toezicht opgericht.216 De leden van het bureau kunnen op de langere termijn zorgen voor het behoud van kennis en ervaring omtrent het toezicht.217 De jaarrekening en begroting van het College van Toezicht dienen te worden goedgekeurd door de Minister van Veiligheid en Justitie.218 De kosten van het College van Toezicht moeten daarentegen worden gedragen door de Nederlandse Orde van Advocaten.219
5.13
De verantwoordelijkheden van het College van Toezicht worden in het wetsvoorstel ruim geformuleerd: "Het College van Toezicht is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving door advocaten van het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet, met inbegrip van toezicht op de zorg die zij als advocaten behoren te betrachten ten opzichte van degenen wiens belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, inbreuken op verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten en enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Het College van Toezicht is voorts verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme."220
5.14
Aangezien aan de dekens bij wet een toezichthoudende taak wordt toegekend, hebben zij een ruime autonome bevoegdheid bij het uitoefenen van toezichthoudende werkzaamheden. Zij hoeven bijvoorbeeld niet te wachten op instructies vanuit het College van Toezicht om hun werkzaamheden aan te vangen, maar kunnen zelfstandig te werk gaan.221 Om zijn taken en
207
Kamerstukken II 2011/12, 32 382, nr. 10, p. 13.
208
Idem, p. 32.
209
Idem, p. 14.
210
Idem, p. 32.
211
Idem, p. 62.
212
Idem, p. 10-11.
213
Idem, p. 11.
214
Idem, p. 11-12.
215
Idem, p. 62.
216
Idem, p. 12.
217
Idem, p. 47.
218
Idem, p. 14.
219
Idem, p. 68.
220
Idem, p. 13.
221
Idem, p. 60. 33 / 66
verantwoordelijkheden te kunnen vervullen, beschikt het College van Toezicht wel over de bevoegdheid om aan dekens en aan door het College van Toezicht aangewezen toezichthouders aanwijzingen te geven.222 De dekens en de door het College van Toezicht aangewezen toezichthouders zijn verplicht deze aanwijzingen op te volgen.223 Overleg tussen het College van Toezicht en de ontvanger van de aanwijzing alvorens de aanwijzing wordt gegeven is niet vereist. Met betrekking tot de aanwijzing zijn geen materiële vereisten opgenomen in het wetsvoorstel. De aard van een aanwijzing kan daarom zowel algemeen als specifiek zijn.224 5.15
Ook krijgt het College van Toezicht volgens dit voorstel een rol binnen het advocatentuchtrecht. Het College van Toezicht kan allereerst een klacht jegens een advocaat indienen bij de Raad van Discipline.225 Indien de tuchtrechter de klacht gerechtvaardigd acht, kan hij sanctionerend optreden. Opgemerkt dient te worden dat het ook voor redelijk belanghebbenden en lokale dekens mogelijk is om een klacht bij de Raad van Discipline in te dienen. Tevens krijgt het College van Toezicht de bevoegdheid om hoger beroep in te stellen bij het Hof van Discipline na een beslissing van de Raad van Discipline.226 Van alle klaagschriften ingediend bij de Raad van Discipline wordt het College van Toezicht op de hoogte gesteld.227 Ook betreffende de gang van zaken in tuchtrechtelijke processen – verweerschriften, verklaringen en dergelijken – wordt het College van Toezicht ingelicht. De rol van de deken in het tuchtrecht wordt kleiner, nu cliënten hun klachten niet langer louter bij hem kunnen indien, maar dit ook rechtstreeks bij de Raad van Discipline kunnen doen.228
5.16
Het College van Toezicht kan daarnaast zelf boetes of dwangsommen aan advocaten opleggen. Zij kan dit doen naar aanleiding van een schending van de regels zoals deze zijn vastgelegd in de verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten met betrekking tot administratieve vereisten.229 Voorbeelden hiervan zijn regels aangaande een juiste invulling van patronage en stage, regels ter bevordering van de vakbekwaamheid en regels omtrent de behoorlijke administratie.230 De Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op deze boete, zodat bijvoorbeeld beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld.231 Volgens Teeven kan door het invoeren van een bestuursrechtelijke boete snel worden ingegrepen als het gaat om overtreding van voorschriften waarvan naleving van belang is voor het goed kunnen uitoefenen van toezicht. Bovendien wordt het met deze boeteprocedure mogelijk gemaakt om te reageren op een overtreding van relatief geringe ernst, zonder dat het noodzakelijk is om voor die boete een zware tuchtrechtelijke procedure te doorlopen.232
5.17
Voorts zou de effectiviteit van het advocatentoezicht moeten worden vergroot, doordat de Algemene Raad de verantwoordelijkheid krijgt voor het uitvoeren van kwaliteitstoetsen bij
222
Idem, p. 13.
223
Idem, p. 60.
224
Idem, p. 67.
225
Idem, p. 15.
226
Idem, p. 23.
227
Idem, p. 17.
228
Idem, p. 59.
229
Idem, p. 15.
230
Idem, p. 71.
231
Ibidem.
232
Idem, p. 70. 34 / 66
advocaten. Hiertoe dienen door de Algemene Raad deskundigen te worden aangewezen.233 Ter uitvoering van hun toezichtstaken wordt aan deze deskundigen een uitgebreid palet aan onderzoeksbevoegdheden uit de Algemene wet bestuursrecht toegekend. Zo kunnen de deskundigen legitimatiebewijzen vorderen, inlichtingen vorderen en plaatsen betreden zonder toestemming van de bewoner. De advocaat is in dusdanige gevallen verplicht om zijn medewerking te verlenen. Dit alles dient vanzelfsprekend te gebeuren in overeenstemming met de proportionaliteitseisen uit de Algemene wet bestuursrecht.234 De geheimhoudingsplicht kan ten behoeve van voornoemde toezichtstaken worden doorbroken.235 5.18
Het wetsvoorstel geeft diverse mogelijkheden om de geheimhoudingsplicht van de advocaat te doorbreken. Dit is mogelijk ten behoeve van: (a) (b) (c) (d)
een kwaliteitstoets door deskundigen aangewezen door de Algemene Raad;236 toezicht gehouden door de lokale dekens en andere personen die worden aangewezen door het College van Toezicht;237 een vooronderzoek door de Raad van Discipline;238 en een onderzoek naar de praktijkuitoefening door de Raad van Discipline.239
5.19
Met betrekking tot de geheimhoudingsplicht valt in het kader van deze masterscriptie voornamelijk op dat deze doorbroken kan worden wanneer onderzoek wordt gedaan door personen die worden aangewezen door het College van Toezicht. Volgens Teeven is het niet nodig om een afgeleide geheimhoudingsplicht voor deze toezichthouders op te nemen in de wet, omdat een afgeleide geheimhoudingsplicht al uit jurisprudentie voortkomt.240 De afgeleide geheimhoudingsplicht houdt in dat leden van het College van Toezicht gebonden zijn aan een geheimhoudingsplicht, wanneer zij in het kader van hun functie als toezichthouder informatie van een advocaat tot zich nemen. Opgemerkt dient hier te worden dat volgens jurisprudentie het verschoningsrecht daarbij de geheimhoudingsplicht volgt.241 Ingevolge deze jurisprudentie zijn de toezichthouders dus, volgens Teeven, niet alleen aan geheimhouding gebonden, maar kunnen zij deze plicht ook effectueren door middel van een verschoningsrecht.
5.20
Om de effectiviteit van het dekenale toezicht te versterken krijgen de dekens het instrumentarium van titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht toebedeeld.242 Ook worden zij toezichthouder ex artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht; het College van Toezicht wordt dit niet.243 In para. 4.13 is kort uiteengezet wat enkele gevolgen zijn van het bestuursrechtelijk toezichthouderschap voor de bevoegdheden van een orgaan.
233
Idem, p. 8.
234
Ibidem.
235
Ibidem.
236
Ibidem.
237
Idem, p. 13.
238
Idem, p. 20.
239
Idem, p. 28.
240
Idem, p. 52
241
Idem, p. 51.
242
Idem, p. 8.
243
Idem, p. 65. 35 / 66
5.21
5.22
5.23
Doelstellingen bij de tweede nota van wijziging In de toelichting op deze tweede nota van wijziging wordt gesteld dat het toezicht op de advocatuur tekortschiet op vijf punten. Volgens Teeven is het huidige model van toezicht onvoldoende transparant en onafhankelijk, te weinig proactief van aard, te weinig zelfstandig van het tuchtrecht, onvoldoende uniform en onvoldoende aansluitend op het toezicht op andere wettelijk gereglementeerde vrije juridische beroepen.244 Door staatssecretaris Teeven worden in de tweede nota van wijziging vier punten aangedragen om aan te tonen dat zijn voorstel van belang is. Allereerst wordt door het wetsvoorstel de kwaliteit en integriteit van de advocatuur bewaakt en bevorderd, aldus Teeven. Daarnaast hebben zich binnen de advocatuur in de afgelopen jaren regelmatig normschendingen voorgedaan, waartegen doeltreffender moet worden opgetreden. Ten derde moet het systeem worden aangepast, omdat dit beter past bij de grootte van de moderne advocatuur. In de jaren ’60 kende Nederland namelijk ongeveer 1500 advocaten; een aantal dat tot ongeveer 17.000 is gestegen. Ten slotte stelt Teeven dat het toezicht op de advocatuur een passend bestuursrechtelijk toezichtsinstrumentarium mist.245 Verschil van denkbeelden tussen bewindspersonen Dat Hirsch Ballin en Teeven andere uitgangspunten aangaande toezicht op de advocatuur hebben, blijkt als zij hun wetsvoorstellen toelichten en daarbij hun uitgangspunten uiteenzetten. Als Hirsch Ballin spreekt over het toezicht op de advocatuur, dan stelt hij dat de discussie hierover binnen de advocatuur tot een verder stadium moet zijn gevorderd alvorens besloten kan worden tot wetgeving op dit punt.246 De bal ligt volgens Hirsch Ballin dus bij de advocatuur. Teeven pakte deze bal af en is tot wetsvoorstellen gekomen zonder dat besluiten van de advocatuur daaraan ten grondslag lagen. Ten tweede blijkt het verschil in uitgangspunten tussen de twee bewindspersonen uit de wijze waarop zij spreken over de huidige staat van het advocatentoezicht. Hirsch Ballin vindt dat in de praktijk “al uitvoering wordt gegeven” aan het idee dat de Nederlandse Orde van Advocaten alle maatregelen moeten nemen “die kunnen bijdragen aan een behoorlijke praktijkuitoefening”.247 Daarnaast uit hij zich nergens negatief over de kwaliteit van het toezicht op de advocatuur. Teeven beoordeelt de wijze waarop de Nederlandse Orde van Advocaten uitvoering geeft aan het toezicht minder positief: “het huidige toezicht schiet op enkele onderdelen in ernstige mate tekort”.248 Derde nota van wijziging
5.24
In de derde nota van wijziging, die op 4 juni 2013 werd ontvangen door de Tweede Kamer, komt Teeven tegemoet aan enkele bezwaren die tegen zijn wetsvoorstel waren geformuleerd. Aan één van de voornaamste kritiekpunten wordt door de staatssecretaris echter geen gehoor gegeven: het College van Toezicht behoudt in de derde nota van wijziging namelijk de eindverantwoordelijkheid voor het toezicht. Op deze en andere kritiekpunten wordt nader ingegaan in hoofdstuk 6.
5.25
De vormgeving van het ledenbestand van het College van Toezicht wordt veranderd door het wetsvoorstel. Eén advocaat kan deel uitmaken van het College van Toezicht, maar de advocaat
244
Idem, p. 31-32.
245
Idem, p. 35.
246
Kamerstukken II 2009/10, 32 382, nr. 3, p. 14.
247
Idem, p. 21.
248
Kamerstukken II 2011/12, 32 382, nr. 10, p. 31. 36 / 66
kan niet de functie van voorzitter van het College van Toezicht bekleden.249 Ook kan hij niet tevens lid zijn van het College van Afgevaardigden. De laatstgenoemde regel is in het leven geroepen om de onafhankelijkheid van het toezicht door het College van Toezicht te verzekeren.250 Kandidaten worden, evenals in de tweede nota van wijziging, door de Nederlandse Orde van Advocaten aangedragen om plaats te nemen in het College van Toezicht. Deze kandidaten kunnen alleen door de Minister van Veiligheid en Justitie worden geweigerd vanwege zwaarwegende en te motiveren gronden.251 Zwaarwegende gronden bestaan, indien sprake is van zeer evidente bezwaren. Dit houdt in dat de Minister van Veiligheid en Justitie niet kan volstaan met een enkele weigering; een afwijzing moet telkens worden gemotiveerd. Na een dergelijke weigering krijgt de Minister van Veiligheid en Justitie geen kans om een nieuwe kandidaat aan te wijzen; hiertoe is slechts Nederlandse Orde van Advocaten gemachtigd.252 5.26
Op het gebied van het tuchtrecht doet de derde nota van wijziging van het wetsvoorstel een stap terug ten opzichte van de tweede nota van wijziging. Waar cliënten in de vorige variant van het wetsvoorstel nog de mogelijkheid kregen om direct bij de Raad van Discipline te klagen (para. 5.15), wordt hier de regel hersteld dat klachten bij de lokale deken moeten worden ingediend.253 Ten opzichte van de tweede nota van wijziging wordt hiermee de macht van de lokale dekens vergroot.
5.27
Daarnaast doet zich in deze versie van het wetsvoorstel een verandering voor omtrent de geheimhoudingsplicht. De derde nota van wijziging stelt namelijk voor om een afgeleide geheimhoudingsplicht bij wet in te voeren.254 Deze afgeleide plicht geldt voor alle informatie die derden bij de doorbreking van de advocatuurlijke geheimhoudingsplicht bemachtigen door hun functie binnen het advocatentoezicht. De afgeleide geheimhoudingsplicht kent dezelfde omvang als de oorspronkelijke geheimhoudingsplicht van de advocaat.255 Vierde nota van wijziging
5.28
De eindverantwoordelijkheid van het advocatentoezicht ligt in de vierde nota van wijziging, ontvangen door de Tweede Kamer op 22 januari 2014, niet langer bij het College van Toezicht, maar blijft berusten bij de lokale dekens.256 De eindverantwoordelijkheid is daarmee na de tweede en derde nota van wijziging terug bij het orgaan waar het vóór aanvang van het wetgevingstraject lag.257 Het takenpakket van het College van Toezicht is kleiner geworden, hetgeen duidelijk kenbaar wordt in de nieuwe taakomschrijving: "Het College van Toezicht ziet toe op de werking van het toezicht en de klachtbehandeling door de deken."258 Het College van Toezicht houdt op die manier "systeemtoezicht".259 Lokale dekens zijn verplicht om gevraagde informatie aan het College van Toezicht te verschaffen, maar deze informatieplicht strekt niet zo
249
Kamerstukken II 2012/13, 32 382, nr. 14, p. 4.
250
Idem, p. 11.
251
Idem, p. 4. In de tweede nota van wijziging wordt louter gesteld dat de minister een voorgedragen kandidaat kon weigeren. In de derde nota van wijziging wordt deze mogelijkheid dus ingekleurd.
252
Idem, p. 12.
253
Idem, p. 13.
254
Idem, p. 3.
255
Idem, p. 11.
256
Kamerstukken II 2013/14, 32 382, nr. 18, p. 4.
257
Idem, p. 9.
258
Idem, p. 5.
259
Idem, p. 13. 37 / 66
ver dat de geheimhoudingsplicht kan worden doorbroken.260 Ook de bevoegdheid om andere personen als toezichthouder aan te wijzen wordt het College van Toezicht ontnomen. In de toelichting bij deze versie van het wetsvoorstel wordt duidelijk aangegeven dat de Minister van Veiligheid en Justitie zich op generlei wijze met de werkzaamheden en besluiten van het College van Toezicht dient te bemoeien.261 Nu de hoeveelheid taken van het College van Toezicht is afgenomen, wordt ook afgezien van het instellen van een ondersteunend bureau. Met een secretaris voor het College van Toezicht kan worden volstaan, aldus de staatssecretaris.262 5.29
De vormgeving van het College van Toezicht wijzigt enigszins. De landelijk deken is van rechtswege het advocaat-lid en voorzitter van het College van Toezicht.263 De landelijk deken is daarmee de enige persoon die aanwijzingen aan lokale dekens kan geven omtrent hun beleid op het gebied van toezicht en klachtbehandeling.264 Voordat de landelijk deken de aanwijzing geeft, behoort hij te overleggen met de overige twee leden van het College van Toezicht. Hiermee wordt gewaarborgd dat de uitoefening van het toezicht bij de advocatuur zelf blijft, maar wel "een noodzakelijke blik van buiten is verzekerd".265 Het College van Toezicht heeft als zodanig geen aanwijzingsbevoegdheid, maar kan wel beleidsregels vaststellen met betrekking tot het toezicht door de lokale dekens.266
5.30
Ook op het gebied van de geheimhouding vindt een verandering plaats. Alleen de lokale dekens hebben op grond van deze variant van het wetsvoorstel toegang tot individuele cliëntendossiers van advocaten.267 De leden van het College van Toezicht, waaronder de landelijke deken, hebben dus geen toegang tot deze dossiers. Teeven stelt dat hiermee de onafhankelijke positie van de advocatuur blijft gewaarborgd.268
5.31
Krachtens dit wetsvoorstel krijgen de lokale dekens de bevoegdheid om bestuurlijke boetes of lasten onder dwangsom op te leggen.269 Het College van Toezicht wordt deze bevoegdheid, die aan haar werd geattribueerd vanaf de tweede nota van wijziging, ontnomen.270 Vijfde nota van wijziging
5.32
Op 7 april 2014 ontvangt de Tweede Kamer van staatssecretaris Teeven een vijfde nota van wijziging.271 Deze nota bestaat voornamelijk uit verduidelijkingen van eerdere voorstellen tot wijziging van de Advocatenwet. Zo wordt bij wet voorzien dat lokale orden niet in staat zijn om verordeningen en gedragsregels aan te nemen. De lokale orden waren ook in eerdere wetsvoorstellen niet in staat om dergelijke regelgeving vast te stellen, maar de staatssecretaris
260
Idem, p. 16.
261
Idem, p. 14.
262
Idem, p. 15
263
Idem, p. 3.
264
Idem, p. 4.
265
Idem, p. 10.
266
Idem, p. 5.
267
Idem, p. 10.
268
Ibidem.
269
Idem, p. 5.
270
Idem, p. 16.
271
Kamerstukken II 2013/14, 32 382, nr. 30. 38 / 66
wil dit graag “buiten twijfel stellen”.272 Van ingrijpende wijzigingen die de advocatuurlijke onafhankelijkheid of geheimhouding raken, is geen sprake. 5.33
Bij de behandeling van de vijfde nota van wijziging in de Eerste Kamer stelt Teeven dat met dit wetsvoorstel een evenwichtiger systeem is ontstaan. Enerzijds, stelt de staatssecretaris, blijft de feitelijke uitoefening van het toezicht bij de lokale dekens berusten. De lokale dekens kunnen hun toezichtstaken effectiever uitvoeren, doordat zij een aanvullend wettelijk instrumentarium, waaronder de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete, ter beschikking krijgen. Anderzijds wordt de onafhankelijkheid van het toezicht versterkt, doordat een orgaan van deels niet-advocaten de werking van het dekenale toezicht in de gaten houdt.273 Afronding wetgevingstraject
5.34
Op 8 april 2014 is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer aangenomen. De PVV, Van Vliet, Bontes, de SGP, het CDA, de ChristenUnie, de VVD, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP stemden voor het wetsvoorstel.274 Door de Eerste Kamer werd het wetsvoorstel op 30 september 2014 afgedaan als hamerstuk, dus zonder stemming aanvaard.275 De wet treedt per 1 januari 2015 in werking.276
5.35
Met de inwerkingtreding van de Wet positie en toezicht advocatuur zal het College van Toezicht haar werkzaamheden aanvangen. Hoekstra en De Wit zijn door de Nederlandse Orde van Advocaten voorgedragen voor een benoeming tot lid van het College van Toezicht. Landelijk deken Hendriksen wordt de voorzitter van het College van Toezicht.277 Afsluitende beschouwingen
5.36
Het wetsvoorstel dat onderwerp is van deze scriptie, is aan veel verandering onderhevig geweest. De eerste twee varianten van het wetsvoorstel zorgden niet voor veranderingen ten opzichte van de onafhankelijkheid of het verschoningsrecht van de Nederlandse advocaat. In de tweede en derde nota van wijziging werden evenwel grote wijzigingen op het gebied van advocatentoezicht voorgesteld. Teeven nam forse stappen terug in de vierde nota van wijziging en inmiddels is een daarmee vergelijkbare vijfde nota van wijziging aangenomen door de Staten-Generaal. In grote lijnen wijzigen de volgende zaken door het wetsvoorstel dat is aangenomen. Lokale dekens krijgen het instrumentarium van titel 5.2 Algemene wet bestuursrecht ter beschikking, zodat zij hun toezichtstaken effectiever kunnen uitvoeren. Daarnaast wordt een College van Toezicht in het leven geroepen. De leden van dit College van Toezicht zijn de landelijk deken van de Nederlandse Orde van Advocaten, en twee leden die door de Nederlandse Orde van Advocaten worden aangedragen. De laatstgenoemde leden kunnen door de Minister van Veiligheid en Justitie worden geweigerd, maar slechts indien sprake is van zwaarwegende belangen. Het College van Toezicht wordt in het leven groepen om toezicht te houden op de grote lijnen van het dekenale toezicht; zij houden zodoende systeemtoezicht. In de onderstaande paragrafen wordt kort gerecapituleerd wat de voorstellen waren die invloed hebben op de advocatuurlijke onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid.
272
Kamerstukken II 2013/14, 32 382, nr. 30, p. 3.
273
Kamerstukken I, 2013/14, 32 382, C, p. 3.
274
Handelingen TK 2013/14, nr. 72, item 14.
275
Handelingen EK 2014/2015, nr. 2 item 6.
276
Stb 2014, 429.
277
Rietbroek 2014. 39 / 66
5.37
5.38
De onafhankelijkheid van de advocaat gedurende het wetgevingstraject Het oorspronkelijke wetsvoorstel beoogde de advocatuurlijke onafhankelijkheid wettelijk te verankeren als één van de kernwaarden van de beroepsgroep. De eerste twee varianten brachten in deze onafhankelijkheid echter geen praktische verandering teweeg. In de tweede nota van wijziging wordt een College van Toezicht voorgesteld. Dit college is eindverantwoordelijk voor het advocatentoezicht en krijgt ruime bevoegdheden. Zo kan het College van Toezicht een deken een bindende aanwijzing met betrekking tot het toezicht geven en kan zij een boete aan het advocaat opleggen. Ook is het college in staat om personen aan te wijzen om toezicht te houden. De leden van het College van Toezicht kunnen slechts worden voorgedragen door de minister, indien zij eerder zijn aanbevolen door de Nederlandse Orde van Advocaten. Hiermee oefent een externe partij, te weten de minister, invloed uit op het advocatentoezicht. Deze minister diende tevens de jaarrekening en de begroting van het College van Toezicht goed te keuren. In de derde nota van wijziging wordt gespecificeerd wanneer de minister bevoegd is om een door de Nederlandse Orde van Advocaten aanbevolen leden te weigeren: dit kan slechts indien zwaarwegende gronden bestaan. Daarnaast wordt in de derde nota van wijziging voorgesteld om één advocaat deel te laten uitmaken van het College van Toezicht. In de vierde nota van wijziging wordt het College van Toezicht gepresenteerd als systeemtoezichthouder: een orgaan dat toezicht houdt op de werking van het dekenale toezicht. De landelijk deken is van rechtswege voorzitter van het College van Toezicht. Hij is de enige persoon die bevoegd is om aanwijzingen te geven aan lokale dekens. De geheimhouding van de advocaat gedurende het wetgevingstraject Ook vertrouwelijkheid is volgens het oorspronkelijke wetsvoorstel één van de kernwaarden van de advocatuur. Discussies omtrent de geheimhouding van de advocaat startten bij de tweede nota van wijziging. Personen die door het College van Toezicht zijn belast met toezichthoudende taken zouden krachtens dit wetsvoorstel bevoegd zijn om de geheimhoudingsplicht te doorbreken. Het invoeren van een wettelijke afgeleide geheimhoudingsplicht was volgens Teeven onnodig, omdat deze plicht reeds uit de jurisprudentie zou volgen. In de derde nota van wijziging wordt echter wel een afgeleide geheimhoudingsplicht ingevoerd. De lokale dekens zijn krachtens de vierde nota van wijziging in beginsel de enige personen die toegang hebben tot individuele cliëntendossiers van advocaten. De leden van het College van Toezicht hebben niet langer toegang tot deze dossiers. Ook op het gebied van de geheimhouding vormt de vierde nota van wijziging derhalve een stap terug. Door middel van de vierde nota behoudt de Algemene Raad de mogelijkheid om toezichthouders aan te wijzen; laatstgenoemden zijn in staat om het advocatuurlijke verschoningsrecht te doorbreken. De artikelen met betrekking tot de geheimhouding als voorgesteld in de vierde nota van wijziging, werden door het parlement aangenomen.
40 / 66
6
Meningen met betrekking tot de verschillende varianten van het wetsvoorstel “De advocatuurlijke onafhankelijkheid wordt niet pas bedreigd als advocaten achter de tralies verdwijnen of gemarteld worden. Het is van belang dat niet wordt gemorreld aan verworvenheden die in ander landen nog verre toekomstmuziek zijn. Het verzet tegen het wetsvoorstel is dus zowel een kwestie van Wehret den Anfängen, maar is tevens een belangrijk signaal voor landen die wat de onafhankelijke advocatuur betreft nog een lange strijd te gaan hebben.” 278 "Hoewel wij ons de pijn bij de NOvA kunnen voorstellen (de overheid komt meekijken), heeft het verzet ook wel iets krampachtigs. Het is immers inmiddels gemeengoed dat zo ongeveer iedereen (artsen, notarissen, accountants) door een van die beroepsgroep losstaand orgaan wordt gemonitord. Waarom alleen de advocatuur daaraan zou kunnen ontkomen, zien wij niet direct, zeker niet als de ‘inbreuk’ in kwestie beperkt is, zoals hier."279
6.1
In de onderstaande paragrafen wordt stilgestaan bij de meningen die zijn geuit betreffende de verschillende varianten van het voorstel voor de Wet positie en toezicht advocatuur. Om een beeld te krijgen van de staat van het advocatentoezicht, zijn enkele zienswijzen met betrekking tot het bestaande toezicht in dit hoofdstuk opgenomen (para. 6.2-6.13). Aangezien de eerste twee versies van het wetsvoorstel nauwelijks discussie teweegbrachten – en de zienswijzen daarop dan ook tamelijk eensgezind zijn – worden de meningen over deze voorstellen kort samengevat (para. 6.14-6.16). De twee varianten van het wetsvoorstel die hierop volgden, te weten de tweede en derde nota van wijziging, leidden tot controverse.280 Bij deze varianten wordt daarom uitgebreider stilgestaan: per opiniërende partij worden de standpunten besproken (para. 6.17-6.38).281 Met de vierde nota van wijziging ging de storm rond het wetsvoorstel liggen, zo blijkt uit de hoeveelheid zienswijzen die over deze nota verscheen (para. 6.39-6.44). Zienswijzen met betrekking tot het bestaande advocatentoezicht
6.2
6.3
6.4
Discussie omtrent het advocatentoezicht bestond ook al voordat het wetgevingsproces voor de Wet positie en toezicht advocatuur in gang werd gezet. In de onderstaande paragrafen worden enkele zienswijzen met betrekking tot de stand van het toezicht op de advocatuur in chronologische volgorde gepresenteerd. Instituut voor Onderzoek naar Overheidsuitgaven In 2006 bracht het Instituut voor Onderzoek naar Overheidsuitgaven een rapport uit over de stand van het tuchtrecht in Nederland. In het rapport wordt kritiek geuit over het bestaan van verschillende toezichthoudende instanties op de advocatuur. Met de beschikbare informatie van de organen van de Nederlandse Orde van Advocaten is niet te bepalen wie welke rol vervult, aldus het instituut.282 Tevens wordt het advocatentoezicht gekwalificeerd als "indirect, verbrokkeld en weinig coherent".283 Docters van Leeuwen Namens de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur publiceerde Docters van Leeuwen in 2010 een rapport over de stand van het toezicht op de advocatuur. Hij is vanwege drie redenen tegenstander van staatstoezicht op de advocatuur. Ten eerste kan de advocatuur alleen onafhankelijk opereren, indien vanuit overheidswege geen toezicht wordt gehouden. Op de
278
Böhler 2012, p. 13.
279
Giesen & Coenraad 2012, para. 1.2.
280
Gezien de kleine mate van wijzigingen die de derde nota van wijziging teweegbracht ten opzichte van de tweede
281
Eerste Kamer der Staten-Generaal, Bijlagen bij Memorie van Toelichting, https://www.eerstekamer.nl/
282
Diken, Berdowski & Eshuis 2006, p.113.
283
Ibidem.
nota van wijziging, worden zij in dit hoofdstuk – ten behoeve van de overzichtelijkheid – gezamenlijk besproken.
behandeling/20100507/memorie_van_toelichting/info, 7 mei 2010.
41 / 66
tweede plaats heeft Docters van Leeuwen onvoldoende urgentie aangetroffen om over te gaan tot een streng extern toezicht. Hij signaleerde namelijk wel problemen binnen het advocatentoezicht, maar van structurele misstanden is volgens hem geen sprake. Ten derde is hij tegen staatstoezicht, vanwege de impact die dit zou hebben op de bemiddelende rol van de deken. Het bemiddelen met advocaten werkt immers vaak beter dan disciplinerend optreden, aldus de rapporteur.284 6.5
6.6
Docters van Leeuwen stelt twee vernieuwingen voor om het advocatentoezicht "bij de tijd" te krijgen. Zijn eerste aanbeveling is de invoering van een systeemtoezichthouder. Door vreemde ogen te laten kijken naar de advocatuur, krijgt de samenleving meer dan ooit de garantie dat de advocatuur zijn privileges goed uitoefent. Om bureaucratie te voorkomen zou de systeemtoezichthouder slechts bestaan uit één persoon, ondersteund door één of twee medewerkers. Individuele klachtzaken zouden niet door de systeemtoezichthouder moeten worden behandeld. De kern van de functie van de toezichthouder is immers dat hij namens de samenleving en overheid toeziet op de werking van het advocatentoezicht. De toezichthouder moet worden benoemd door de Minister van Veiligheid en Justitie in samenspraak met de Nederlandse Orde van Advocaten, aldus Docters van Leeuwen. De tweede verandering ten opzichte van het huidige toezichtstelsel die hij oppert, is een versterking van de rol van de deken. "De rol van de deken is mijns inziens nu te broerlijk en zou meer iets moeten hebben van een strenge vader of een bovenmeester.” De deken fungeert vooralsnog teveel als een doorgeefluik richting de tuchtrechter. Docters van Leeuwen acht het wenselijk dat dekens de beschikking krijgen over zelfstandige sanctionerende bevoegdheden, zoals de mogelijkheid tot het opleggen van boetes en schorsingen.285 Hoekstra In januari 2013 stelde Hoekstra dat 2013 het “jaar van de waarheid” zou worden voor de advocatuur. De beroepsgroep had volgens Hoekstra goede plannen omtrent het toezicht, maar in dat jaar moest nog blijken of alle plannen ook daadwerkelijk zouden worden uitgevoerd.286 Volgens Hoekstra bestonden te veel regionale verschillen tussen de wijzen van toezichtbeleid van de verschillende dekens. Daarnaast was het financieel toezicht onder de maat en was het toezicht te klachtgericht.287 Als in 2013 namens het NRC Handelsblad aan Hoekstra wordt gevraagd of een cliënt ervan kan uitgaan dat goed toezicht op zijn advocaat wordt gehouden, antwoordt Hoekstra dan ook: "Nog niet".288
6.7
Hoekstra stelt dat positieve ontwikkelingen kunnen worden waargenomen op de drie door hem bekritiseerde gebieden. Dekens voelen de urgentie om het toezicht aan te scherpen: “Het besef dat er iets moest veranderen, is doorgedrongen”.289 Volgens de interim-rapporteur wordt het dekenale toezicht proactiever van aard. In het dekenberaad was afgesproken om 10 procent van alle advocatenkantoren in het kader van toezicht te bezoeken. Hoekstra heeft ondervonden dat deze doelstelling ruimschoots wordt gehaald.290 Bij dergelijke kantoorbezoeken wordt onderzoek gedaan naar de “kwaliteit in de breedste zin van het woord”: dossiers worden bijvoorbeeld gecontroleerd op de kwaliteit van dienstverlening, en vragen worden gesteld over
284
Docters van Leeuwen 2010, p. 36.
285
Idem, p. 36-38.
286
Piersma 2013a, p. 13.
287
Droogleever Fortuyn 2013, p. 13-15.
288
Thie 2013.
289
Droogleever Fortuyn 2013, p. 13-15.
290
Hoekstra 2013, p. 1-2. 42 / 66
behaalde opleidingspunten.291 Ook het dekenale toezicht op de naleving van Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme is geïntensiveerd, aldus Hoekstra.292 Hij komt dan ook tot de conclusie dat het toezicht zich in positieve zin ontwikkelt, omdat het zowel meeromvattender als intensiever is geworden. 6.8
6.9
6.10
6.11
Hoekstra stelt voor het dekenaal toezicht te optimaliseren en daarnaast een systeemtoezichthouder te plaatsen.293 Een systeemtoezichthouder is een orgaan dat toezicht houdt op de methodiek waarmee een ander toezichtsorgaan opereert. Deze systeemtoezichthouder laat zich dus niet in met specifieke casus, maar wel met de grote lijnen waarmee het toezicht wordt uitgevoerd. In Het Financieele Dagblad betoogt Hoekstra dat de omslag die de Nederlandse Orde van Advocaten heeft gemaakt met betrekking tot het advocatentoezicht zorgt voor “een gedegen en helder perspectief op zichtbaar en consistent toezicht”.294 Raad van State Het huidige model van toezicht is te repressief en te weinig proactief van aard, aldus de Raad van State in 2012. Lokale dekens komen immers vaak pas na het ontvangen van een klacht in actie. Tevens acht de Raad van State het huidige model van toezicht onvoldoende eenduidig, omdat het systeem teveel regionale verschillen kent.295 Ten Wolde Voormalig KPMG-bestuurder Ten Wolde is bijzonder negatief over de huidige stand van het advocatentoezicht. Hij is van mening dat het advocatentoezicht strenger moet en niet langer in handen van de sector zelf mag blijven. In de advocatuur is namelijk sprake van “systematische belangenverstrengeling en gebrek aan integriteit”. Een kwantitatieve studie om deze ferme uitspraak kracht bij te zetten, laat Ten Wolde achterwege. Wel zegt hij advocaten te hekelen die over de rug van cliënten de omzet van hun kantoor vergroten. “Ik doel op advocaten die als curator, zogenaamd in het belang van de crediteuren, er nog een onderzoek van 2000 EUR per dag tegenaan gooien of jaren blijven procederen en daar allemaal kantoorgenoten bij inschakelen. Ik heb nog maar weinig advocaten in mijn leven gesproken die zeggen: “Dat moeten we niet langer willen, daar moeten we ons voor schamen.” Het is pure belangenverstrengeling”, aldus Ten Wolde.296 Het Financieele Dagblad Na de publicatie van de vierde nota van wijziging wordt in het hoofdredactionele commentaar van het Financieele Dagblad ingegaan op de discussie omtrent het advocatentoezicht. De hoofdredactie stelt dat strikter toezicht noodzakelijk is: advocaten zijn achtergebleven waar het toezicht op notarissen, gerechtsdeurwaarders en accountants werd verscherpt. De hoofdredactie ziet een aantal problemen in het huidige toezichtmodel. Ten eerste kan de lokale deken gemakkelijk een collega uit zijn eigen arrondissement beschermen. Daarnaast ontstaan grote verschillen doordat iedere deken zijn eigen toezichtregels kan bepalen. Tot slot merkt de redactie op dat de drempel om een klacht in te dienen te hoog is.297 De hoofdredactie gaat niet
291
Hoekstra 2013, p. 3.
292
Hoekstra 2014, p. 3-4.
293
Droogleever Fortuyn 2013, p. 13-15.
294
Piersma 2013c.
295
Kammerstukken II 2011/12, 32 382, nr. 11, p. 5.
296
Piersma & Lange 2013.
297
Hoofredactie Het Financieele Dagblad 2014. 43 / 66
in op een concrete invulling van een methodiek van toezicht die volgens haar wel wenselijk zou zijn.
6.12
6.13
Schuit Advocaat en hoogleraar Schuit stelt geen voorstander te zijn van het bestaande toezichtmodel. Hij vindt systemen waarbij slagers hun eigen vlees keuren “niet van deze tijd”. Een dergelijk model bestaat ook buiten Nederland niet, volgens Schuit. Als alternatief draagt hij een systeem aan waarbij toezicht van buitenaf wordt gehouden, maar wel op onafhankelijke manier. Als de overheid namelijk toezicht houdt op de advocatuur, dan is de beroepsgroep zijn onafhankelijk kwijt. Hij acht dit problematisch, omdat advocaten regelmatig tegen de overheid procederen.298 Doornbos & De Groot-van Leeuwen Naar aanleiding van de tweede en derde nota van wijziging deden Doornbos & De Groot-van Leeuwen onderzoek naar de effectiviteit van het huidige advocatentoezicht en de verwachte effectiviteit van het door Teeven voorgestelde toezicht. Zij komen tot de conclusie dat het huidige toezicht effectiever is dan de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel veronderstelt. In de memorie van toelichting wordt bijvoorbeeld een beeld geschetst van een beroepsgroep waarbinnen structureel problemen plaatsvinden. Wanneer men data over klachten en afdoeningen bestudeert, kan echter niet tot die conclusie worden gekomen; deze data geeft immers geen blijk van structurele problemen.299 Zienswijzen met betrekking tot de eerste twee versies van het voorstel voor de Wet positie en toezicht advocatuur
6.14
Het wetsvoorstel uit 2010 dat nog geen nota van wijziging kende, is door verschillende partijen becommentarieerd. Zo is door de Raad van State een advies uitgebracht300 en zijn diverse zienswijzen vindbaar in de literatuur. Deze reacties op het wetsvoorstel zijn mild te noemen; over het algemeen reageren partijen positief op de voorgestelde wet. De invulling die dit wetsvoorstel geeft aan de onafhankelijkheid wordt enigszins ter discussie gesteld, maar over de positie van de advocatuurlijke geheimhouding in het wetsvoorstel lijkt geen discussie te bestaan.
6.15
De eerste versie van het wetsvoorstel voorzag in het opnemen van de kernwaarden van de advocatuur. Het opnemen van de kernwaarden wordt in beginsel wenselijk geacht door het College van procureurs-generaal,301 de Raad voor de rechtspraak,302 de Raden voor rechtsbijstand303 en de Raad van discipline in het ressort Amsterdam.304
6.16
In de memorie van toelichting bij de eerste variant van het wetsvoorstel wordt gesteld dat de kerntaak van de advocatuur in de rechtsstaat bestaat uit het waarborgen van de rechtspositie van zijn cliënt. Dit is een zienswijze die de onafhankelijkheid van en de geheimhouding door de advocaat rechtvaardigt. Volgens het College van procureurs-generaal is het wenselijk om deze
298
Piersma 2014, p. 12.
299
Doornbos & De Groot-Van Leeuwen 2013, p. 2251-2668. De Groot-van Leeuwen zet soortgelijke visies uiteen in Knapen 2014, p. 15.
300
Kamerstukken II 2009/10, 32 382, nr. 4.
301
Brouwer 2008, p. 2.
302
Emster 2008, p. 2.
303
Huisman 2009, p. 1.
304
Markx 2008, p. 2. 44 / 66
kerntaak ook in het wetsvoorstel op te nemen.305 Ook de Nederlandse Orde van Advocaten wenste een meer specifieke definitie van de positie van de advocaat in de rechtsstaat. De advocaat onderscheidt zich van andere vrije beroepsbeoefenaren, omdat hij vaak de overheid als wederpartij kent. Dit zorgt voor een bijzondere rol van de advocaat binnen de rechtsstaat; een rol die volgens de Nederlandse Orde van Advocaten duidelijk in de wet moet worden verankerd.306 Zienswijzen met betrekking tot tweede en derde nota van wijziging 6.17
6.18
6.19
Volgens allerlei personen en organisaties waren de onafhankelijkheid en de vertrouwelijkheid van het advocatenberoep in het geding door de voorstellen van Teeven in zijn tweede en derde nota van wijziging. Diverse partijen beginnen hun betoog derhalve met een basale uiteenzetting van de kernwaarden van de advocatuur. Ten eerste worden de adviezen van de Raad van State besproken (para. 6.18). Het zal geen verbazing wekken dat een groot aantal advocaten heeft gereageerd op het voorstel; in het navolgende komen enkele meningen vanuit het ambt aan bod (para. 6.19-6.32). Vervolgens wordt stilgestaan bij organisaties die reageerden op het wetsvoorstel (para. 6.33-6.35), waarna ten slotte enkele persoonlijke visies worden behandeld (para. 6.36-6.38). Raad van State Volgens de Raad van State zijn geen feiten gepresenteerd die de noodzaak van het in de tweede nota van wijziging voorgestelde toezichtbeleid zouden aantonen. Derhalve kan, volgens de Raad van State, niet worden geconcludeerd dat een nieuw stelsel van toezicht nodig is: tekortkomingen kunnen binnen het huidige stelsel worden weggenomen.307 Ook worden door het adviesorgaan problemen voorzien voor wat betreft inbreuken op de onafhankelijkheid en het verschoningsrecht van de advocaat. Deze inbreuken zijn een logisch gevolg van staatstoezicht, want goed toezicht kan slechts bestaan als daarbij inzage kan worden gekregen in cliëntendossiers. Als deze inzage vervolgens wordt uitgevoerd door personen die aan de overheid zijn gelieerd, dan maakt dat inbreuk op beide kernwaarden, aldus de Raad van State.308 Advocatuur Door de Nederlandse Orde van Advocaten is met betrekking tot de tweede nota van wijziging van het wetsvoorstel fel gereageerd: het wetsvoorstel is naar het oordeel van de Nederlandse Orde van Advocaten "in zijn geheel onaanvaardbaar".309 Het wetsvoorstel dient immers geen doel (para. 6.20), tast de onafhankelijkheid van de advocaat aan (para. 6.21) en vormt een bedreiging voor de advocatuurlijke vertrouwelijkheid (para. 6.22). Naast de Nederlandse Orde van Advocaten reageerden tal van advocaten op persoonlijke titel op de tweede en derde nota van wijziging (6.23-6.31).
6.20
In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel wordt de noodzaak van de voorgenomen wetswijzigingen geenszins aangetoond, aldus de Nederlandse Orde van Advocaten. Het gebrek aan vertrouwen in de advocatuur, zoals dat in de memorie van toelichting wordt omschreven, wordt niet bekrachtigd door middel van data of argumenten. Het blote feit dat zich incidenten
305
Brouwer 2008. p. 3-4.
306
Nederlandse Orde van Advocaten 2008.
307
Kammerstukken II 2011/12, 32 382, nr. 11, p. 2.
308
Ibidem.
309
Loorbach 2011, p. 1. 45 / 66
met betrekking tot advocaten hebben voorgedaan is geen reden om het toezicht aan te scherpen.310 6.21
De Nederlandse Orde van Advocaten onderscheidt vijf vormen van advocatuurlijke onafhankelijkheid die door het wetsvoorstel worden aangetast. Ten eerste wordt de managementonafhankelijkheid aangetast, doordat de Minister van Veiligheid en Justitie de vergoeding voor leden van het College van Toezicht bepaalt. Daarnaast is de beleidsonafhankelijkheid in het geding: de minister keurt de begroting van het College van Toezicht goed, en kan daarmee invloed uitoefenen op de voorgenomen plannen van het College van Toezicht. Als derde punt beroept de Nederlandse Orde van Advocaten zich op de structurele onafhankelijkheid, oftewel het gewenste gebrek aan een structurele relatie tussen advocatuur en overheid. Deze vorm van onafhankelijkheid wordt door het wetsvoorstel beperkt, omdat de minister kan bepalen wie plaatsnemen in het College van Toezicht. Ook op het gebied van de financiële onafhankelijkheid bestaat van de zijde van de Nederlandse Orde van Advocaten ontevredenheid over het wetsvoorstel. Immers, wanneer de minister het budget voor het toezicht – dat ter beschikking behoort te worden gesteld door de Nederlandse Orde van Advocaten – ontoereikend acht, kan hij zijn goedkeuring onthouden. Ten slotte wordt door de advocatenorganisatie gesproken over de interventionele onafhankelijkheid: de mate waarin een advocatenbalie geen verantwoording schuldig is en niet kan worden gesanctioneerd door de overheid. Deze onafhankelijkheidssoort wordt door Teevens voorstel aangetast, omdat de Minister van Veiligheid en Justitie de Nederlandse Orde van Advocaten-verordeningen vooraf moet goedkeuren. Derhalve zal de advocatenorganisatie zich met betrekking tot deze verordeningen moeten verantwoorden, aldus de Nederlandse Orde van Advocaten.311 In de situatie voor het wetgevingstraject kon de minister echter ook al invloed uitoefenen op de verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten, zij het slechts achteraf. De minister had immers de mogelijkheid om deze verordeningen te vernietigen (zie para. 4.3).
6.22
Naast problemen betreffende de onafhankelijkheid, heeft de Nederlandse Orde van Advocaten bezwaren met betrekking tot de advocatuurlijke geheimhouding. Het verschoningsrecht zou door de voorgestelde wetsartikelen worden uitgehold. Uit jurisprudentie volgt dat doorbrekingen van het verschoningsrecht bij uitzondering mogelijk zijn (deze jurisprudentie werd besproken in para. 3.15-3.17); deze regel zou volgens de Nederlandse Orde van Advocaten door de tweede nota van wijziging veranderen. De uitzondering in de doorbreking wordt vervangen door een structurele doorbreking, want op vier plaatsen voorziet het wetsvoorstel in permanente methoden om de geheimhouding opzij te schuiven. Daarnaast wordt het doorbreken van de advocatuurlijke geheimhouding vergemakkelijkt, omdat het wetsvoorstel voorziet in een bepaling die het mogelijk maakt om doorbrekingsgronden te verwezenlijken op basis van lagere regelgeving.312
6.23
Loorbach, de landelijk deken van de Nederlandse Orde van Advocaten tijdens de publicatie van de tweede nota van wijziging, wijst de plannen ook op persoonlijke titel af. Voor hem is het meest bezwaarlijk dat dekens onderschikt worden gemaakt aan een orgaan dat uiteindelijk door de overheid wordt benoemd. De dekens ontvangen instructies van het College van Toezicht, waardoor de dekens worden gedegradeerd tot "hulptroepen", aldus Loorbach. Ten tweede hekelt de toenmalig landelijk deken het feit dat de minister goedkeuring moet geven aan de begroting van het College van Toezicht, terwijl de Nederlandse Orde van Advocaten het college
310
Idem, p. 3-4.
311
Idem, p. 6-7.
312
Idem, p. 7. 46 / 66
behoort te bekostigen. Ten slotte noemt hij de mogelijkheid tot het doen van onderzoek en opleggen van boetes door het College van Toezicht. Zij krijgen deze bevoegdheden naast de bevoegdheden van de dekens, waardoor een "toezichtcircus" ontstaat.313 De oud-deken stelt: "Je wilt dat een machtige burger staat tegenover een machtige overheid. En die burger kan alleen machtig zijn als hij wordt bijgestaan door een onafhankelijke advocaat, eentje wiens dossiers niet kunnen worden gecontroleerd door, indirect, zijn tegenpartij in de procedure."314
6.24
Landelijk deken Hendriksen, de opvolger van Loorbach, stelt in een interview met Het Financieele Dagblad dat voor de Nederlandse Orde van Advocaten de grootste pijn zit bij de mogelijkheid voor het College van Toezicht om de geheimhoudingsplicht van de advocaat te doorbreken. Hierdoor krijgt de toezichthouder inzage in individuele dossiers van cliënten van de advocaat. Dit kan volgens Hendriksen gebeuren over het hoofd van de dekens heen. Hij stelt dat door deze mogelijkheid een rechtsstatelijk beginsel wordt doorbroken. “Het gaat om het beginsel dat de cliënt moet kunnen vertrouwen op geheimhouding door de advocaat.”315
6.25
Twee senior beleidsadviseurs bij de Nederlandse Orde van Advocaten, te weten Sanders en Hupkes, deden onderzoek naar de impact op het verschoningsrecht die het wetsvoorstel zou teweegbrengen. Door de wetgeving die wordt voorgesteld in de tweede nota van wijziging kunnen meer functionarissen kennisnemen van vertrouwelijke informatie van een cliënt. Volgens de beleidsadviseurs betekent dit een risico voor de vertrouwensrelatie tussen advocaat en cliënt, omdat de vertrouwensband wordt doorbroken.316
6.26
De Council of Bars and Law Societies of Europe is een organisatie die zich ten doel stelt Europese advocaten te vertegenwoordigen. Ook zij reageren bezorgd op de voorstellen in de tweede nota van wijziging. Volgens de organisatie is de onafhankelijkheid van de advocatuur in het geding, omdat door de overheid benoemde niet-advocaten het toezicht op zich zullen nemen. Op concrete details van het wetsvoorstel gaat de Europese advocatenorganisatie echter niet in. Ten tweede kaart de Council of Bars and Law Societies of Europe problemen aan met betrekking tot het beroepsgeheim van de advocaat. Het College van Toezicht kan namelijk personen aanstellen om advocatentoezicht uit te voeren. Deze personen kunnen zodoende kennis nemen van geschriften en bestanden van de advocaat, zonder gebonden te zijn aan het beroepsgeheim. De president van de Council of Bars and Law Societies of Europe spoort de minister om deze redenen aan om het wetsvoorstel te wijzigen.317
6.27
Volgens hoogleraar advocatuur en advocaat Böhler betreft de ophef omtrent het wetsvoorstel geen storm in een glas water. Zij stelt dat er redenen kunnen zijn om het toezicht op de advocatuur te moderniseren; zij geeft echter geen voorbeelden van dergelijke redenen. De tweede nota van wijziging is naar haar mening geen correcte wijze om het advocatentoezicht te verbeteren. Het recht op zelfregulering staat immers onder druk, doordat verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten ter goedkeuring dienen te worden voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Daarnaast zorgt het nieuwe toezichtsysteem voor een druk op de onafhankelijkheid, omdat een rechtssubject niet zeker kan weten dat zijn advocaat vrij van de overheid handelt. Burgers die tegen de overheid procederen hebben wellicht al twijfels of hun advocaat wel onafhankelijk van de overheid procedeert. Als de burger daarbij niet zeker kan
313
Jensma 2013.
314
Stoker 2013.
315
Piersma 2013b.
316
Sanders & Hupkes 2014.
317
Dal 2011. 47 / 66
weten of zijn vertrouwelijke informatie geheim blijft, “dan is de burger als rechtszoekende terecht bevreesd”.318 Naast de onafhankelijkheid staat, voor Böhler, ook de vertrouwelijkheid op het spel. Een advocaat kan zich tegenover het College van Toezicht niet beroepen op zijn verschoningsrecht. De leden van het College van Toezicht hebben weliswaar een afgeleide geheimhoudingsplicht, maar zijn niet de vertrouwenspersoon die is gekozen door de cliënt.319 6.28
Niet slechts rechtsstatelijke belangen komen aan bod bij kritiek op het wetsvoorstel: volgens advocaat Croiset van Uchelen zou het toezichtmodel als voorgesteld in de derde nota van wijziging de Nederlandse economie schaden, omdat een aantasting van het verschoningsrecht zorgt voor een minder aantrekkelijk juridisch vestigingsklimaat. Als advocaat van internationale ondernemingen stelt Croiset van Uchelen te hebben ervaren dat de hardheid van het verschoningsrecht een doorslaggevende factor kan zijn bij de vestigingskeuze van bedrijven.320
6.29
Ook strafrechtadvocaat Leliveld reageert op de tweede nota van wijziging. Hij acht het kwalijk dat de staatssecretaris personen voor het toezicht aanstelt, dat het kabinet het toezichtbudget bepaalt, dat de toezichthouder kan bepalen welke groep advocaten onder de loep wordt genomen en dat inzage kan worden gekregen in cliëntdossiers. Voorts stelt hij dat men in Nederland “slordig en onverschillig” is geworden voor wat betreft de inrichting van de rechtsstaat. Leliveld internationaliseert de discussie: “Waar moeten advocaten in totalitaire landen naar verwijzen als gevraagd wordt hoe het wel moet? Niet langer naar Nederland was de algemene conclusie. Ik schaam mij diep.” 321
6.30
Een andere advocaat die zijn zorgen uitte over het wetsvoorstel is Spigt – gespecialiseerd in het ondernemingsrecht. “Het laatste wat je in een rechtsstaat moet doen, is de overheid greep geven op de groep die jou moet helpen als je tegenover de overheid staat”, zo stelt hij. De problemen omtrent invloed van de overheid op het advocatentoezicht laten zich wellicht niet op de korte termijn kennen. Als een figuur als Wilders aan de macht komt, dan zou Spigt echter “heel blij” zijn wegens het feit dat advocaten onafhankelijk zijn.322 Hij lijkt hiermee te suggereren dat toekomstige leiders die minder waarde hechten aan de rechtsstaat dan huidige leiders, misbruik kunnen maken van een gebrek aan advocatuurlijke onafhankelijkheid.
6.31
Door strafpleiter Weski worden de door Teeven in de tweede nota van wijziging gepresenteerde maatregelen “muilkorfregels” genoemd. In een artikel stelt ze dat landen met staatstoezicht op de advocatuur veelal als dictatuur moeten worden gekwalificeerd. Zij roept de Nederlandse Orde van Advocaten dan ook op om zich “tot de laatste juridische snik” tegen toezicht van overheidswege te verdedigen.323
6.32
Hoogleraren Giesen en Coenraad hekelen de reacties vanuit het advocatenambt op de tweede nota van wijziging. Volgens hen moet deze reactie als "krampachtig" worden gekwalificeerd. Zij stellen dat er geen reden bestaat om alleen voor de advocatuur een uitzondering te maken voor wat betreft staatstoezicht. Ook is het volgens hen niet zo dat de nieuwe toezichthouder aan advocaten zou gaan voorschrijven hoe ze zouden moeten werken. Het toezicht dient namelijk slechts om "rotte appels weg te kunnen snijden". Ten slotte trekken zij een vergelijking met de
318
Böhler 2012, p. 12.
319
Idem, p. 8-13.
320
Croiset van Uchelen 2013.
321
Leliveld 2013.
322
Mulder & Piersma 2013.
323
Weski 2013. 48 / 66
rechterlijke macht: ook rechters worden door de uitvoerende staatsmacht benoemd en dit is qua onafhankelijkheid niet problematisch.324
6.33
6.34
6.35
6.36
College van procureurs-generaal Het College van procureurs-generaal is over het algemeen positief over de tweede nota van wijziging. De komst van één landelijk toezichthoudend orgaan, het College van Toezicht, kan zorgen voor een belangrijke verbetering van het advocatentoezicht. Voorts wordt door het College van procureurs-generaal betoogd dat de dekens een jaarverslag zouden moeten uitbrengen aan het College van Toezicht, om laatstgenoemde een effectievere rol te laten spelen. Ook wordt door het College van procureurs-generaal gesteld dat een grotere inbreuk op het verschoningsrecht noodzakelijk is, omdat de doorbrekingsbevoegdheid nu teveel is geformuleerd als een vrijwaringsclausule. De wet voorziet namelijk niet in een sanctie voor gevallen waarin een advocaat weigert om informatie te verstrekken. Het College van procureurs-generaal zou graag zien dat een advocaat, indien hij door het College van Toezicht wordt gevraagd om cliëntdossiers, verplicht wordt om alle gevraagde informatie te verstrekken.325 Raad voor de rechtspraak De Raad voor de rechtspraak juicht het streven toe om het advocatentoezicht "bij de tijd te krijgen". De invulling van dit streven in de derde nota van wijziging is volgens de organisatie echter onwenselijk, omdat de inbreuk op de onafhankelijke positie van de advocaat te groot is. Dit komt ten eerste voort uit een te grote invloed van de Minister van Veiligheid en Justitie op het College van Toezicht: de minister kan de leden van het toezichtorgaan benoemen, schorsen en ontslaan. Ten tweede dragen de ingrijpende bevoegdheden van het College van Toezicht bij aan de inbreuk op de onafhankelijkheid. Immers, het orgaan waarover de minister controle uitoefent kan algemene en specifieke aanwijzingen geven betreffende de toezichtstaken, derden als toezichthouder aanstellen en de advocatuurlijke geheimhoudingsplicht doorbreken.326 Verbond van Verzekeraars Aangezien verzekeraars regelmatig advocaten in dienst hebben en aangezien rechtsbijstandsverzekeraars meer dan eens advocaten in loondienst hebben, beschouwt het Verbond van Verzekeraars het als gepast om te reageren op de tweede nota van wijziging. De onafhankelijkheid van de advocatuur wordt in deze reactie in een ander licht geplaatst: door een onafhankelijk toezichtorgaan, het College van Toezicht, wordt elke schijn van belangenverstrengeling vermeden, aldus het Verbod van Verzekeraars. De verzekeraarsvereniging vindt dus dat de advocaat onafhankelijker moet worden ten opzichte van zijn toezichthouder. Volgens het Verbond van Verzekeraars zorgt dit voor een grotere maatschappelijke waardering.327 Het Verbod van Verzekeraars reageert om die reden positief op de derde nota van wijziging. Hoekstra Naast zijn onderzoek dat zojuist werd beschreven, heeft Hoekstra zich uitgelaten over de derde nota van wijziging van staatssecretaris Teeven. Hoekstra is zeer kritisch over het in de derde nota voorgestelde beleid. Door de wetswijziging zou toezicht op toezicht worden gestapeld,
324
Giesen & Coenraad 2012, para. 1.2.
325
Bolhaar 2011.
326
Emster 2011.
327
Boer 2011. 49 / 66
hetgeen tot diffuus toezicht zou leiden. Door het wetsvoorstel zouden, volgens Hoekstra, meerdere instanties bezwaard zijn met het toezichthouden op eenzelfde reikwijdte aan activiteiten. Deze overlappende bevoegdheden zorgen voor een onduidelijkheid omtrent hetgeen van de toezichtsorganen wordt verwacht. In dit systeem kan immers niet één orgaan verantwoordelijk worden gehouden, indien wordt nagelaten om misstanden op te merken.328
6.37
6.38
Doornbos & De Groot-van Leeuwen De zojuist reeds aangehaalde Doornbos & De Groot-van Leeuwen betogen dat maatregelen als voorgesteld in de tweede en derde nota van wijziging het toezicht niet zouden verbeteren en in sommige gevallen juist verergeren. De toevoeging van een toezichtsorgaan zorgt, volgens de auteurs, voor een toenemende formalisering en een beperking van de flexibiliteit van optreden van de dekens. Zij voorzien tevens dat de afstemming tussen dekens en het College van Toezicht een administratieve ballast zal teweegbrengen. Doornbos & De Groot-van Leeuwen stellen zich voorts op het standpunt dat in de derde nota van wijziging nauwelijks aandacht is voor het belang van klagers. De klachtenprocedure wordt immers door het wetsvoorstel niet toegankelijker of sneller. Zij komen dan ook tot de conclusie dat de noodzaak van het wetsvoorstel niet is aangetoond, terwijl datzelfde wetsvoorstel voor kostenposten zorgt. Om die reden achten zij het wetsvoorstel onwenselijk.329 Berndsen en Schouw De enige politici die de media opzochten naar aanleiding van de derde nota van wijziging waren D66-Kamerleden Berndsen en Schouw. Volgens hen is de rechtsstaat in het gedrang geraakt sinds de VVD het beleid bepaalt van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De Kamerleden stellen dat het wetsvoorstel na de tweede nota van wijziging de fundamenten van de rechtsstaat aantast. Zij geven geen argumentatie ten behoeve van deze zienswijze.330 Zienswijzen met betrekking tot vierde nota van wijziging
6.39
6.40
328 329
Uit de bovenstaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat de meningen aangaande de tweede en derde nota van wijziging zowel talrijk als hevig waren. Na het verschijnen van de vierde nota van wijziging daalde de controverse met betrekking tot het wetsvoorstel. In de Volkskrant werd het voorstel dan ook aangeduid als "compromis".331 Deze nota kon rekenen op een beperkt aantal gepubliceerde zienswijzen in vergelijking tot zijn twee voorgangers. Nederlandse Orde van Advocaten Zo uitgebreid de kritische uiteenzetting van de Nederlandse Orde van Advocaten was betreffende de tweede nota van wijziging, zo summier wordt gereageerd op de vierde nota. Op een website die in het leven is geroepen om de tweede en derde nota van wijziging te becommentariëren, geeft de Nederlandse Orde van Advocaten een duidelijk bericht. De advocatenorganisatie stelt verheugd te zijn met de aankondiging van de vierde nota van wijziging, omdat de vertrouwelijkheid van cliëntinformatie en de onafhankelijke positie van de advocatuur in deze nota van wijziging zijn gewaarborgd.332 Dat de vertrouwelijkheid is
Droogleever Fortuyn 2013, p. 13-15. Doornbos & De Groot-Van Leeuwen 2013, p. 2251-2668. De Groot-van Leeuwen zet soortgelijke visies uiteen in Knapen 2014, p. 15.
330
Berndsen & Schouw 2013.
331
Volkskrant 2014.
332
Nederlandse Orde van Advocaten 2014b. 50 / 66
gewaarborgd, komt voort uit het feit dat dekens niet langer naar cliënten herleidbare informatie dienen te verschaffen aan het College van Toezicht.333 6.41
Als algemeen deken van de Nederlandse Orde van Advocaten reageerde ook Hendriksen verheugd op de vierde nota van wijziging. Hij is positief over het feit dat de advocatuur een frisse blik van buiten wil toelaten tot het advocatentoezicht. Tegelijkertijd is hij van mening dat de overheid geen rol hoort te spelen bij het toezicht op de advocatuur. Hij stelt dan ook positief te zijn over het feit dat leden van het College van Toezicht niet langer door het ministerie worden aangewezen, en dat de eindverantwoordelijkheid voor het toezicht bij de dekens blijft.334
6.42
Sanders en Hupkes, medewerkers van de Nederlandse Orde van Advocaten, achten het wenselijk dat de kring van derden die vertrouwelijke informatie kunnen inzien verder wordt ingeperkt, zodat in minder mate inbreuk wordt gemaakt op de vertrouwensrelatie tussen advocaat en cliënt. Zij merken op dat de kring nog altijd is uitgebreid ten opzichte van de op dat moment geldende toezichtsituatie. De vierde nota van wijziging voorziet namelijk in de mogelijkheid om functionarissen aan te wijzen die toezicht kunnen houden op de advocatuur. Op het verschoningsrecht kan geen beroep worden gedaan, indien deze functionaris bij de advocaat om informatie vraagt. Sanders en Hupkes vinden dat het wetsvoorstel in deze passages de indruk wekt dat bestuursrechtelijke waarborgen worden omzeild. De advocaat kan zich tegen de aangewezen toezichtfunctionarissen immers niet op grond van de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht weren tegen een medewerkingsplicht.335
6.43
Tevens zijn Sanders en Hupkes kritisch met betrekking tot de afgeleide geheimhoudingsplicht van de toezichtfunctionarissen. Ten eerste wordt volgens hen een verkeerd beeld gegeven van de mate van geheimhouding die door de toezichthouders wordt betracht. De geheimhoudingsplicht van de toezichthouders behelst namelijk slechts de informatie die toezichthouders tot zich nemen die valt buiten de doeleinden van hun takenpakket. Oftewel: met betrekking tot informatie die relevant is voor het toezichthouden geldt geen plicht tot geheimhouding. Ten tweede bekritiseren Sanders en Hupkes de vierde nota van wijziging, omdat onduidelijkheid bestaat over het mogelijke verschoningsrecht dat tot de afgeleide geheimhoudingsplicht behoort. In het wetsvoorstel wordt immers geen invulling gegeven aan het verschoningsrecht dat tot de afgeleide geheimhoudingsplicht behoort. Sanders en Hupkes concluderen echter aan de hand van de jurisprudentie dat het wel waarschijnlijk is dat de toezichthouder zich op een dergelijk verschoningsrecht kan beroepen.336
6.44
Schouw D66-politicus Schouw, wiens negatieve reactie op de derde nota van wijziging zojuist werd uiteengezet, reageert positief op de vierde nota van wijziging. Door het laatstgenoemde wetsvoorstel komt een eind aan het voorstel om de advocatuur onder staatstoezicht te stellen, aldus Schouw. Hij beoordeelt deze nota dan ook als een “stap in de goede richting”. Immers, “staatstoezicht invoeren zou een gevaar zijn voor de rechtspraak, slachtoffers en verdachten. Zeker gezien een toename van zaken tegen de staat.”337
333
Nederlandse Orde van Advocaten 2014a.
334
Kas 2014.
335
Sanders & Hupkes 2014.
336
Ibidem.
337
Schouw 2014. 51 / 66
Afsluitende beschouwingen 6.45
Diverse aspecten van de stand het advocatentoezicht voor inwerkingtreding van de Wet positie en toezicht advocatuur konden rekenen op negatieve kritiek. Zo zouden klachtprocedures moeilijk te achterhalen zijn voor ontevreden cliënten. De consistentie werd te laag geacht, omdat de lokale dekens op verschillende wijze uitvoering aan hun toezichtstaken gaven. Daarnaast miste het toezicht effectiviteit, doordat de lokale dekens geen effectieve sancties konden opleggen. Ook wezen critici op het feit dat lokale dekens onvoldoende tijd hadden om het toezicht uit te voeren; naast het toezichthouden zijn zij veelal als advocaat actief.
6.46
Het originele wetsvoorstel in het traject omtrent de Wet positie en toezicht advocatuur kon nauwelijks op negatieve publiciteit rekenen. Deze milde opstelling is niet meer te bekennen na de presentatie van de tweede nota van wijziging. Vanuit allerlei hoeken, maar voornamelijk vanuit de advocatuur, klinkt een sterke aversie tegen deze door Teeven voorgenomen regelgeving. De bezwaren zien veelal op de inbreuken die door het wetsvoorstel worden gemaakt op de advocatuurlijke onafhankelijkheid en geheimhouding. De onafhankelijkheid zou in het geding zijn, aangezien de overheid invloed krijgt op de uitvoering van het advocatentoezicht. Tevens zijn de door de overheid benoemde personen in staat om het advocatuurlijke verschoningsrecht te doorbreken, hetgeen afbreuk zou doen aan het vermogen tot geheimhouding van de advocaat. Van uitgebreide uiteenzettingen waarin positief wordt gereageerd op de tweede of derde nota van wijziging is nauwelijks sprake. Slechts het College van procureurs-generaal geeft duidelijk aan waarom zij voorstander is van de voorgenomen wet. Het tiental volzinnen dat Giesen en Coenraad gebruiken om het wetsvoorstel te prijzen, kunnen slechts als knuppel in het hoenderhok worden gekwalificeerd.
6.47
Door een enkele partij wordt het wetsvoorstel bekritiseerd na de vierde nota van wijziging, maar de sfeer na die nota wordt voornamelijk gekenmerkt door stilte. Gezien de mondigheid van de beroepsgroep na de tweede nota van wijziging, lijkt het motto na de meest recente versie van het wetsvoorstel 'argumtentum ex silentio'.
52 / 66
7
Conclusie Introductie
7.1
Gedurende de afgelopen jaren heeft zelfregulering door beroepsgroepen aan populariteit ingeboet, wordt minder vertrouwen geschonken aan de klassieke intellectuele ambten, bestaat een groeiende focus op criminaliteitsbestrijding en neemt de mate waarin toezicht wordt gehouden toe. Wetsvoorstellen voor een strenger advocatentoezicht komen dan ook niet uit de lucht vallen. Het louter zijn van een product van de tijdsgeest vormt echter als zodanig geen rechtvaardigingsgrond voor het beperken van rechtstatelijke beginselen. In de onderstaande paragrafen wordt bezien of de wetsvoorstellen voor de Wet positie en toezicht advocatuur een inbreuk dreigden te maken op de advocatuurlijke onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid. Daarnaast worden conclusies getrokken met betrekking tot de te verwachte effecten van de verschillende wetsvoorstellen. Na beantwoording van deze twee kwesties, kunnen zij tegen elkaar worden afgewogen: werden de inbreuken op de kernwaarden gerechtvaardigd door de te verwachte positieve gevolgen? De dreiging van inbreuken
7.2
7.3
7.4
De onafhankelijkheid van het advocatenambt en de mogelijkheid tot vertrouwelijke communicatie met een advocaat behoren tot de kern van de rechtsstaat. De beginselen beschermen een veelheid aan mensenrechten. Zo dient de advocatuurlijke onafhankelijkheid ter voorkoming van willekeur en excessief machtsgebruik door de overheid en ter bescherming van de toegang tot het recht van eenieder. Het verschoningsrecht van de advocaat zorgt voor een rechtsproces met een equality of arms en beschermt het recht van een verdachte om zichtzelf niet gedwongen te incrimineren. Het verbaast dan ook niet dat de twee kernwaarden zijn verankerd in meerdere mensenrechtenbepalingen van internationale organisaties. In dergelijke bepalingen wordt vaak in absolute bewoordingen over de advocatuurlijke onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid gesproken; inperkingen zijn ongewenst. Tweede en derde nota van wijziging Door middel van de tweede nota van wijziging zou een nieuw orgaan worden opgericht dat de eindverantwoordelijkheid zou dragen voor het toezicht op de advocatuur: het College van Toezicht. Dit college zou de mogelijkheid krijgen om bindende aanwijzingen aan lokale dekens te geven en derden als toezichthouder aan te stellen. De voorgestelde invloed van de overheid op dit college was niet gering. Doordat de begroting van het College van Toezicht de goedkeuring van de minister behoefde, zou diezelfde minister kunnen bepalen voor welke toezichtspraktijken gelden werden vrijgemaakt. Daarnaast zouden leden van het college door de minister worden benoemd, en kan de minister de leden schorsen of ontslaan, waardoor hij de vormgeving van het toezichtsorgaan kan bepalen. Een benoeming kon daarentegen slechts volgen op een aanbeveling van de Nederlandse Orde van Advocaten. Het feit dat een lid van het College van Toezicht zijn functie aan de minister heeft te danken, kan ervoor zorgen dat hij geneigd is loyaliteit te tonen jegens de toezichtwensen van diezelfde minister. Ook de mogelijkheid tot geheimhouding van de advocaat zou onder druk komen te staan door de tweede en derde nota van wijziging. De kring van personen die bevoegd is toegang te krijgen tot individuele cliëntendossiers zou door het wetsvoorstel worden vergroot, en de grootte van de kring werd onduidelijk. Het College van Toezicht zou immers toezichthouders kunnen aanwijzen die in het kader van hun functie de geheimhoudingsplicht konden doorbreken. Een dergelijke open bepaling is in strijd met de Sallinen-jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarin wordt gesteld dat een doorbreking van het advocatuurlijke verschoningsrecht slechts is toegestaan, indien de voorwaarden voor de doorbreking duidelijk 53 / 66
en gedetailleerd wettelijk zijn uiteengezet. Een onvoorspelbaar wettelijk kader omtrent één van de kernwaarden van de advocatuur is een rechtsstaat onwaardig. 7.5
7.6
7.7
7.8
Onder de personen die toegang krijgen tot cliëntendossiers zouden zich ook niet-advocaten bevinden. Ondanks het feit dat deze niet-advocaten krachtens de derde nota van wijziging een afgeleide geheimhoudingsplicht zouden krijgen, zullen zij in veel gevallen niet bekend zijn met de toepassing en reikwijdten van geheimhoudingsplichten. Hierdoor liggen zeer kostbare fouten op de loer. Het Europees Hof voor de Rechten van Mens bepaalde in het Michaud-arrest dan ook dat advocaten beter dan wie dan ook kunnen bepalen of informatie onder een geheimhoudingsplicht valt. Vierde en vijfde nota van wijziging De gevaren voor de advocatuurlijke onafhankelijkheid die de tweede nota van wijziging kende, zijn in de vierde nota van wijziging geweken. Zowel het takenpakket van het College van Toezicht als de invloed van de overheid op datzelfde college, worden in de vierde nota namelijk verkleind. Het College van Toezicht wordt in de vierde nota van wijziging gepresenteerd als een systeemtoezichthouder: een orgaan dat toeziet op de werking van de grote lijnen van het advocatentoezicht. Tevens wordt in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel aangegeven dat de minister zich op generlei wijze in de werkzaamheden en besluiten van het College van Toezicht mag mengen. Naast de landelijke deken bestaat het College van Toezicht uit twee niet-advocaten van wiens benoeming de minister slechts in uitzonderlijke gevallen in de weg kan staan. De landelijke deken is echter de enige die bevoegd is om, na overleg met de overige leden van het College van Toezicht, aanwijzingen te geven aan lokale dekens. De invloed van de staatsmacht op het advocatentoezicht blijft hierdoor beperkt. De hoeveelheid personen die toegang krijgt tot de dossiers van cliënten wordt in de vierde nota van wijziging ingeperkt ten opzichte van de tweede nota. De leden van het College van Toezicht krijgen immers niet langer de bevoegdheid om het verschoningsrecht van de advocaat opzij te schuiven. De Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten is krachtens dit voorstel in staat om toezichthouders aan te wijzen die het advocatuurlijke verschoningsrecht in het kader van kwaliteitstoetsen kunnen doorbreken. Door deze doorbrekingsmogelijkheid is het voor een cliënt onmogelijk te voorzien wie toegang krijgt tot zijn vertrouwelijke informatie. Een voordeel ten opzichte van de tweede en derde nota van wijziging is daarentegen, dat de doorbrekers telkens personen zijn die door de Nederlandse Orde van Advocaten zijn aangewezen. De Nederlandse Orde van Advocaten is namelijk in staat om te bezien wie ervaring heeft met de omgang met geheimhoudingsplichten, en de onafhankelijkheid ten opzichte van de overheid wordt door dit systeem beter gewaarborgd. De meerwaarde van de voorgestelde wetgeving Indien men wil weten of de door Teeven voorgestelde wetgeving een toegevoegde waarde kent, is het noodzakelijk wetenschap te hebben van de stand van het advocatentoezicht. Onvolkomenheden aan het toezicht op de advocatuur worden door verschillende auteurs erkend. Het toezicht was verbrokkeld, waardoor het voor cliënten moeilijk te achterhalen was hoe klachtprocedures werken. Daarnaast was de consequentheid van het toezicht te laag, doordat de verschillende lokale dekens hun toezichtstaken op afwijkende wijzen uitvoerden. Ten derde werd opgemerkt dat het de lokale dekens ontbrak aan effectieve sanctiemogelijkheden. Hierdoor werd de deken, zelfs bij beperkte overtredingen van de advocaat, gedwongen om zich tot de tuchtrechter te wenden om daar een tijdrovende procedure te starten. Logischerwijs zag de deken in dergelijke gevallen veelal af van een gang naar de tuchtrechter, waardoor een sanctie voor een advocaat in overtreding achterwege bleef. 54 / 66
Ten slotte wezen critici van het advocatentoezicht op het feit dat lokale dekens onvoldoende tijd hadden voor hun toezichtstaken; naast hun functie als toezichthouders zijn zij veelal als advocaat werkzaam. Het toezichtsysteem kende dus een aantal weeffouten; van bewijs voor structurele misstanden is echter geen sprake.
7.9
7.10
7.11
7.12
Tweede en derde nota van wijziging In de tweede en derde nota van wijziging werd voorgesteld het advocatentoezicht aan te vullen met een College van Toezicht. De hoeveelheid instanties binnen de Nederlandse Orde van Advocaten zou hierdoor worden vergroot, waardoor klachtenprocedures onduidelijker zouden worden. Tevens zorgt de oprichting van een aanvullend toezichtsorgaan voor financiële kosten. Als derde praktisch nadeel geldt dat de communicatie met het College van Toezicht zou zorgen voor een administratieve ballast voor de lokale dekens, terwijl reeds was opgemerkt dat laatstgenoemden vaak weinig tijd hadden voor hun toezichtwerkzaamheden. Het College van Toezicht kreeg in de tweede en derde nota van wijziging de bevoegdheid om lokale dekens bindende aanwijzingen te geven, hetgeen de coherentie in het beleid van de verschillende lokale toezichthouders ten goede zou komen. Ook werd in deze nota's voorgesteld om lokale dekens en het College van Toezicht de mogelijkheid te geven om een boete uit te delen. Deze boetemogelijkheid zou de effectiviteit van het toezicht vergroten. Vierde en vijfde nota van wijziging Het College van Toezicht zou ook in de vierde en vijfde nota van wijziging toezicht houden op de grote lijnen van het dekenale toezicht. Hierdoor kan men verwachten dat de consistentie van het advocatentoezicht zal toenemen, evenals het geval zou zijn bij de tweede en derde nota van wijziging. In de vierde en vijfde nota blijft de boetebevoegdheid voor de lokale dekens bestaan, maar wordt deze bevoegdheid het College van Toezicht ontnomen. Doordat slechts één orgaan over de bevoegdheid beschikt om een boete op te leggen, wordt de scheiding van verantwoordelijkheden binnen het advocatentoezicht duidelijker. Als de lokale dekens hun toezichtstaken op actieve wijze uitvoeren, lijkt een bevoegdheid tot het opleggen van boetes voor het College van Toezicht overbodig. Nu het takenpakket van het College van Toezicht is geslonken, zullen de financiële uitgaven minder zwaar zijn. Ook de administratieve ballast voor lokale dekens wordt kleiner ten opzichte van de tweede nota van wijziging, omdat zij minder verantwoording schuldig zijn aan het College van Toezicht. De wenselijkheid van de wetsvoorstellen
7.13
Het beleid dat werd voorgesteld in de tweede en derde nota van wijziging zou enkele positieve gevolgen behelzen voor het toezicht op de advocatuur: het toezicht zou effectiever en meer coherent worden. Daarentegen zouden de voorgestelde wetswijzigingen in deze nota's ook zorgen voor een minder duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden, aanvullende financiële kosten voor de Nederlandse Orde van Advocaten en administratieve verplichtingen voor de lokale dekens. Bovenal zorgden de voorstellen uit de tweede en derde nota van wijziging voor een onaanvaardbare inbreuk op de advocatuurlijke onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid. De minister was immers in staat om het toezicht door middel van zijn bevoegdheden te sturen. Ook werd de mogelijkheid tot doorbreking van het verschoningsrecht gegeven aan een groep nietadvocaten die niet wettelijk was gedefinieerd en die mogelijk geen ervaring heeft met geheimhoudingsplichten.
55 / 66
7.14
De vierde en vijfde nota van wijziging kennen voordelen die vergelijkbaar zijn met de positieve gevolgen van de tweede en derde nota. Ook door deze wetsvoorstellen zou het advocatentoezicht namelijk aan effectiviteit en coherentie winnen. De nadelen van deze vierde en vijfde nota van wijziging zijn echter beduidend minder groot dan de nadelen van de tweede en derde. Naast het feit dat de administratieve ballast en financiële kosten kleiner zijn, wordt duidelijker wat de verdeling van bevoegdheden binnen het advocatentoezicht is. De inbreuk die wordt gemaakt op de onafhankelijkheid is in de vierde en vijfde nota kleiner, omdat de staatsinvloed op, en het takenpakket van, het College van Toezicht kleiner worden. De vertrouwelijkheid van het advocatenambt blijft gewaarborgd, omdat slechts aan de Nederlandse Orde van Advocaten gelieerde personen toegang kunnen krijgen tot individuele cliëntendossiers.
7.15
Het rechtsbeginsel van subsidiariteit vereist dat het lichtste middel wordt ingezet om een handhavingsdoel te bereiken. Zowel de tweede en derde als de vierde en vijfde nota van wijziging zorgen voor enkele positieve ontwikkelingen ten opzichte van het huidige toezicht op de advocatuur. Het voorstel uit de vierde en vijfde nota gebruikt hiertoe evident het lichtste middel. Zonder aan effectiviteit en coherentie in te boeten, wordt in die voorstellen namelijk gekozen voor een advocatentoezicht waarbinnen onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid zijn gewaarborgd. Slechts de vierde en vijfde nota van wijziging van de Wet positie en toezicht advocatuur kunnen dan ook worden gekwalificeerd als wenselijk wetsvoorstel; de tweede en derde nota van wijziging moeten als onwenselijk worden bestempeld. Een meesterplan of een onopzettelijk succesverhaal?
7.16
Dat het advocatentoezicht toe was aan modernisering, is een standpunt dat ook binnen de advocatuur breed werd gedragen. De dreiging van een wetsvoorstel waarin rechtsstatelijke beginselen worden verloochend, heeft de Nederlandse advocatuur aan het werk gezet. Na het wetsvoorstel werd het toezicht dan ook proactiever, meeromvattender en intensiever. De manier waarop de positieve gevolgen zijn bereikt, verdient geen schoonheidsprijs: een staatssecretaris behoort zich te weerhouden van het spelen met rechtsstatelijke beginselen. De gevolgen van het wetgevingsproces zijn echter positief. Zowel het juridisch kader van het toezicht op de advocatuur als de uitvoering die aan het toezicht wordt gegeven, zijn immers verbeterd. Mocht dit alles een vooropgezette strategie van de staatssecretaris zijn, dan was het een meesterplan. Mocht het proces bij toeval de juiste weg hebben gevonden, dan kan men zich sterken aan de gedachte 'eind goed, al goed'. Dat goede einde was hoogstwaarschijnlijk niet tot stand gekomen zonder het daadkrachtige verzet van de Nederlandse advocatuur tegen de tweede en derde nota van wijziging van de Wet positie en toezicht advocatuur. Zij hebben op die manier gezorgd dat geen onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op de bijzondere en essentiële positie die de advocaat in een rechtsstaat inneemt.
56 / 66
8
Gebruikte afkortingen CDA D66 EK EHRM hfdst. HR HvJ jo. nr. para. PvdA PvdD PVV r.o. SGP SP Stb. TK VVD
Christen-Democratisch Appèl Democraten 66 Eerste Kamer der Staten-Generaal Europees Hof voor de Rechten van de Mens hoofdstuk Hoge Raad Hof van Justitie van de Europese Unie juncto nummer paragraaf Partij van de Arbeid Partij voor de Dieren Partij voor de Vrijheid rechtsoverweging Staatkundig Gereformeerde Partij Socialistisch Partij Staatsblad Tweede Kamer der Staten-Generaal Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
57 / 66
9
Geraadpleegde bronnen Bannier 2010 F.A.W. Bannier, Zoals een behoorlijk advocaat betaamt: advocatengedragsrecht, Apeldoorn: Maklu 2010. Bauw, Böhler & Westerveld 2013 E. Bauw, B. Böhler & M. Westerveld, Togadragers in de rechtsstaat: de juridische professies en de toegang tot het recht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2013. Bentham 1843 J. Bentham, 'On exclusion of evidence', Rationale of Judicial Evidence Part 2, http://oll. libertyfund.org/titles/bentham-the-works-of-jeremy-bentham-vol-7-rationale-of-judicial-evidencepart-2, 1843. Berndsen & Schouw 2013 M. Berndsen & G. Schouw, ‘Ook Rutte II gedraagt zich anti-rechtsstatelijk’, De Volkskrant, http://www.volkskrant.nl/dossier-kabinet-rutte-ii/ook-rutte-ii-gedraagt-zich-antirechtsstatelijk~a3477937, 18 juli 2013. Blok & Besier 1925 A.J. Blok & L. C. Besier, Het Nederlandse strafproces, Haarlem: HD Tjeenk Willink 1925. Böcker & De Groot-van Leeuwen 2002 A.G.M. Böcker & L.E. de Groot-van Leeuwen, Klachten buiten de orde: de behandeling van klachten over advocaten via de Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2002. Boer 2011 H.L. de Boer, 'Internetconsultatie aanpassing advocatenwet', Verbond van Verzekeraars, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-232696.pdf, 30 september 2011. Böhler 2012 B. Böhler, Vrij onverveerd (oratie Universiteit van Amsterdam), http://www.oratiereeks.nl/upload/ pdf/PDF-1742weboratie_Bohler.pdf, 12 september 2012. Bolhaar 2011 H.J. Bolhaar, ‘Advies tweede nota van wijziging Wet tot aanpassing Advocatenwet’, College van procureurs-generaal, http://www.eerstekamer.nl/overig/20130617/brief_van_de_voorzitter_ van_het/document, 24 oktober 2011. Brouwer 2008 H.N. Brouwer, Advies wijziging van de Advocatenwet in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde, https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20100507/ advies_college_van_procureurs/ document3/f=/vjb1kiebfpdc.pdf, 24 juni 2008. Bruyn 1982 J. Bruyn, Het beroepsgeheim en de verplichting tot afleggen van getuigenis in burgerlijke zaken (diss. Amsterdam), 1982.
58 / 66
Cohn 2003 M. Cohn, ‘The Eviscaration of the Attorney-Client Privilege in the Wake of September 11’, Fordham Law Review 71/4, 2003, p. 1233-1255. Corstens 2014 G.J.M. Corstens, Staat van de rechtsstaat (bijdrage aan meeting van experts in Eerste Kamer), http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Hoge-Raad/OverDeHogeRaad/publicaties/Documents/ Staat%20van%20de%20rechtsstaat.pdf, 4 februari 2014. Craig & De Búrca 2011 P. Craig & G. de Búrca, EU law: text, cases and materials, New York: Oxford University Press 2011. Croiset van Uchelen 2013 A. Croiset van Uchelen, 'Wetsvoorstel Positie en Toezicht Advocatuur', Allen & Overy, https:// www.advocatenorde.nl/10052/Brief%20Van%20Uchelen%2019112013.pdf.html, 19 november 2013. Dal 2011 G.A. Dal, ‘Letter to I.W. Opstelten’, Council of Bars and Law Societies of Europe 18 oktober 2011. Dekker & Van den Outenaar 2014 W. Dekker & E. van den Outenaar, ‘Tien keer zoveel toezicht, maar meer schandalen’, Volkskrant, http://www.volkskrant.nl/economie/tien-keer-zoveel-toezicht-maar-meerschandalen~a3790739, 15 november 2014. Devlin & Herffer 2007 R.F. Devlin & P. Herffer, ‘The End(s) of Self Regulation’, Alberta Law Review, http://papers. ssrn. com/sol3/papers.cfm?abstract_id=2101801, 9 november 2007. Dijken, Berdowski & Eshuis 2006 K. van Dijken, Z. Berdowski & P.E. Eshuis, 'De praktijk van derdenrekeningen: een onderzoek onder notarissen, gerechtsdeurwaarders en advocaten', Instituut voor Onderzoek naar Overheidsuitgaven 31 juli 2006. Docters van Leeuwen 2010 A.W.H. Docters van Leeuwen, ‘Het bestaande is geen alternatief: een verkenning naar verbeteringen in het toezicht op de advocatuur’, Nederlandse School voor Openbaar Bestuur maart 2010. Doornbos & De Groot-van Leeuwen 2013 N. Doornbos & L.E. de Groot-van Leeuwen, ‘Modernisering van het toezicht op de advocatuur’, NJB 2013/2251, http://njb.nl/Uploads/Magazine/PDF/NJB-1338.pdf, p. 2251-2668. Droogleever Fortuyn 2013 S. Droogleever Fortuyn, ‘Je moet geen toezicht op toezicht stapelen’, Advocatenblad 8/2013, p. 13-15.
59 / 66
Emmerik 2008 M.L. van Emmerik, ‘Verplichtingen voor de wetgever na Straatsburgse uitspraken op grond van het EVRM’, in: R. de Lange (red.), Wetgever en grondrechten (Publikaties van de Staatsrechtkring. Staatsrechtconferenties. No. 12), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2008. Emster 2008 F.W.H. van den Emster, ‘Advies wijziging van de Advocatenwet in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde’, Raad voor de rechtspraak, https://www.eerstekamer.nl/ behandeling/20100507/ advies_van_de_raad_voor_de/ document3/f=/vjb1kmoj4pvj.pdf8, mei 2008. Emster 2011 F.W.H. van den Emster, ‘Advies tweede nota van wijziging bij de Wet tot aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde’, Raad voor de rechtspraak, https://www. eerstekamer.nl/overig/20130617/brief_van_de_raad_ voor_de/document, 10 november 2011. Fleuren 2004 J.W.A Fleuren, Een ieder verbindende bepalingen van verdragen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004. Frapasella 1991 P. Frapasella, ‘A case for confidentiality’, Paralegal Education & Practice 8/1991. Giesen & Coenraad 2012 I. Giesen & L. Coenraad, ‘Innovaties in de civiele rechtspleging’, NJB 2012/882, 13 april 2012. Gordon 1988 R.W. Gordon, 'The Independence of Lawyers', Boston University Law Review 68/1, 1 januari 1988, p. 1-84. Green 2013 B.A. Green, ‘Lawyers professional independence: overrated or undervalued’, Akron Law Review 46/599, 2013, p. 599-639. Henssen 1998 E.W.A. Henssen, Twee eeuwen advocatuur in Nederland: 1798-1998, Deventer: Kluwer 1998. Hoekstra 2013 R.J. Hoekstra, Werkagenda interim rapporteur toezicht advocatuur tweede helft 2013, http:// www.toezichtadvocatuur.nl/pdf/20130729_werkagenda_interim_rapporteur_toezicht_advocatuur _tweede_helft_2013.pdf, 29 juli 2013. Hoekstra 2014 R.J. Hoekstra, Bevindingen eerste helft 2014 en werkagenda voor de tweede helft 2014: interim rapporteur toezicht advocatuur, http://www.toezichtadvocatuur.nl/pdf/20140709_Tussentijdse_ rapportage_interim_ rapporteur_toezicht_advocatuur_medio_2014.pdf, 9 juli 2014.
60 / 66
Hoofdredactie Het Financieele Dagblad 2014 Hoofredactie Het Financieele Dagblad, ‘Toezicht mag geen papieren tijger zijn’, Het Financieele Dagblad 22 januari 2014, p. 2. Huisman 2009 P.T. Huisman, Adviesaanvraag wijziging van de Advocatenwet in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde, https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20100507/ advies_van_de_raden_voor/ document3/f=/vjb1l1y11lyf.pdf, 29 april 2009. Jensma 2013 F. Jensma, 'Toezicht wordt een circus', NRC Handelsblad, http://www.nrc.nl/handelsblad/van/ 2013/juni/06/toezicht-wordt-een-circus-1256519, 6 juni 2013. Kafka 1925 F. Kafka, Der Prozess, 1925. Kas 2014 A. Kas, 'Een flisse blik van buiten, dat wil de advocatuur juist graag', NRC Handelsblad, http:// www.nrc.nl/handelsblad/van/2014/januari/21/een-frisse-blik-van-buiten-dat-wil-de-advocatuur1340901, 21 januari 2014. Kelk 2010 C. Kelk, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2010. Keupink & Tillema 2013 B.J.V. Keupink & A.P.J. Tillema, 'Ontwikkelingen in het verschoningsrecht', Ondernemingsrecht 2013/60, p. 307-310. Kirby 2005 M.D. Kirby, Independence of the legal profession: global and regional challenges (toespraak op Presidents of Law Associations in Asia Conference), 20 maart 2005. Klink & Pearce 2011 E.M. Klink & R.G. Pearce, ‘Confidentiality Explained: the dialogue approach to discussing confidentiality with clients’, San Diego Law Review 48/157, 2011, p. 157-198. Knapen 2014 M. Knapen, 'Onder professoren', Advocatenblad 8/2014, 2 augustus 2014. Lasok & Lasok 2005 K.P.E. Lasok & D. Lasok, Law and institutions of the European Union, Edinburgh: Butterworths Tolley 2005. Leliveld 2013 J.T.C. Leliveld, ‘Schaamrood om voorgenomen staatstoezicht op advocatuur’, Het Financieele Dagblad, http://www.wlaws.com/Schaamrood_om_voorgenomen_staatstoezicht_op_ advocatuur.pdf, 4 juni 2013.
61 / 66
Lintz & Verloop 2009 J.M. Lintz & P.C. Verloop, ‘Het professioneel verschoningsrecht: soms zijn er grotere belangen dan de waarheidsvinding in strafzaken’, DD 2009/74, 10 december 2009. Loorbach 2011 J. Loorbach, ‘Reactie op het consultatie document Aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde’, Nederlandse Orde van Advocaten 18 november 2011. Loth & Gaakeer 2007 M.A. Loth & A.M.P. Gaakeer, Ethiek en het juridisch beroep, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2007. Markttoezichthoudersberaad 2014 Markttoezichthoudersberaad, Criteria voor goed toezicht, http://www.dnb.nl/binaries/ Criteria%20toezicht_tcm46-303456.pdf, 11 februari 2014. Markx 2008 D.J. Markx, ‘Adviesaanvraag wijziging van de Advocatenwet in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde’, Raad van Discipline, https://www.eerstekamer.nl/behandeling/ 20100507/ advies_raad_voor_discipline_13_mei/document3/ f=/vjb1l61zx16n.pdf, 13 mei 2008. Meijers, Seuters & Ter Haar 2013 G.H. Meijer, A. Seuters & R. ter Haar, ‘Verschoningsrecht en beroepsgeheim’, Leerstukken Strafrecht II.9, 1 juli 2013. Mikelsone 2013 G. Mikelsone, ‘The binding force of the case law of the court of justice of the European Union’, Mykolo Romerio universitetas, https://www3.mruni.eu/ojs/jurisprudence/article/view/966/922, 26 mei 2013. Mols 2003 G.P.M.F. Mols, Getuigen in strafzaken, Deventer: Kluwer 2003. Mout 1987 P. Mout, 'De raadsman in strafzaken', in: Naar eer en geweten, Liber Amoricum J. Remmelink, Arnhem: Gounda Quint 1987. Mulder & Piersma 2013 T. Mulder & J. Piersma, ‘Ik mag iemand adviseren om iets moreel abjects te doen, dat is het lastige van ons vak’, Het Financieele Dagblad, http://fd.nl/Print/Bijlage/FD_Uitzicht/76945/ikmag-iemand-adviseren-om-iets-moreel-abjects-te-doen-dat-is-het-lastige-van-ons-vak 22 juni 2013. Murphu 2010 C. Murphu, 'The Principle of Legality in Criminal Law Under the ECHR', European Human Rights Law Review 2/2010, 16 november 2009, p. 192-210.
62 / 66
Nasutavičienė 2013 J. Nasutavičienė, 'The Right to Confidentiality of Communications Between a Lawyer and a Client During Investigation of EU Competition Law Violations: The Aspect of the Status of a Lawyer', Jurisprudence Research Journal 20/1, 2013. Nederlandse Orde van Advocaten 2008 Nederlandse Orde van Advocaten, ‘Reactie van de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten op het conceptwetsvoorstel Aanpassing van de Advocatenwet en enkele andere wetten in verband met de positieve van de advocatuur in de rechtsorde’, Nederlandse Orde van Advocaten, https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20100507/advies_van_de_nederlandse_ orde_van_2/document3/f=/vjb1lw4yo89w.pdf, 27 mei 2008. Nederlandse Orde van Advocaten 2014a Nederlandse Orde van Advocaten, 'Vragen', Nederlandse Orde van Advocaten, https://www. advocatenorde.nl/9784/echt-onafhankelijk/veelgestelde-vragen.html, 2014. Nederlandse Orde van Advocaten 2014b Nederlandse Orde van Advocaten, 'Het wetsvoorstel', Nederlandse Orde van Advocaten, https://www. advocatenorde.nl/9789/echt-onafhankelijk/wetsvoorstel.html, 2014. Outeren & Dohmen 2014 E. van Outeren & A. Dohmen, ‘Eén waakhond voor corporaties’, NRC Handelsblad, http://www. nrc.nl/handelsblad/van/2014/oktober/30/een-waakhond-voor-corporaties-1435999, 30 oktober 2014. Paton 2009 P.D. Paton, ‘Cooperation, Co-Option or Coercion? The FATF Lawyer Guidance and Regulation of the Legal Profession’, Journal of the Professional Lawyer 165/2009. Piersma 2013a J. Piersma, ‘Rapporteur maant advocaten toezicht snel te verbeteren’, Het Financieele Dagblad 23 januari 2013, p. 13. Piersma 2013b J. Piersma, ‘Wij willen toezicht, maar dan wel passend’, Het Financieele Dagblad, http://fd.nl/ ondernemen/626065/wij-willen-toezicht-maar-dan-wel-passend, 27 september 2013. Piersma 2013c J. Piersma, ‘Rapporteur ziet beter toezicht bij advocaten’, Het Financieele Dagblad, http://fd.nl/ Print/krant/Pagina/Ondernemen/59206/rapporteur-ziet-beter-toezicht-bij-advocaten, 17 december 2013. Piersma 2014 J. Piersma, ‘We zijn nu in de situatie gekomen dat we elkaar klappen verkopen’, Het Financieele Dagblad 3 januari 2014, p. 12.
63 / 66
Piersma & Lange 2013 J. Piersma & R. de Lange, ‘Hoogste tijd voor beëindiging zelfregulering advocaten’, Het Financieele Dagblad, http://fd.nl/economie-politiek/71888/hoogste-tijd-voor-beeindigingzelfregulering-advocaten, 1 maart 2013. Popp 2007 J. Popp, ‘The cost of attorney-client confidentiality in post 9/11 America’, Georgetown Journal of Legal Ethics 20/2007, p. 875-887. Radin 1928 M. Radin, ‘The Privilege of Confidential Communication between Lawyer and Client’, California Law Review 16/6, september 1928, p. 487-497. Rietbroek 2014 J. Rietbroek, ‘Eindrapport 2014 toezicht advocatuur: Perspectief ontwikkeld, maar nog niet bereikt’, Advocatie, http://www.advocatie.nl/eindrapport-2014-toezicht-advocatuur-perspectiefontwikkeld-maar-nog-niet-bereikt, 17 december 2014. Sanders & Hupkes 2014 R. Sanders & N. Hupkes, 'Heiligt het doel de middelen', NJB 2014/359, 20 februari 2014. Schmidt auf Altenstadt 2003 P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, 'De zinnigheid van het beroepsgeheim in Nederland', in: E. Janssens & J. Meerts (red.), Het beroepsgeheim van de advocaat in Europese context, Brussel: Larcier 2003. Schouw 2014 G. Schouw, ‘Geen staatstoezicht advocatuur, stap in goede richting Teeven’, D66, https://d66. nl/geen-staatstoezicht-advocatuur-stap-goede-richting-teeven, 20 januari 2014. Spong 1997 G. Spong, Leugens om bestwil, Amsterdam: Uitgeverij Balans 1997. Spong 2004 G. Spong, 'Rechtsstaat, politiek en de stille revolutie over de positie van de advocaat', in: A.H. Klip, A.L. Smeulers & M.W. Wolleswinkel (red.), KriTies: Liber amicorum et amicarum voor prof. mr. E. Prakken, Deventer: Kluwer 2004. Stoker 2013 E. Stoker, 'Lastig te bevatten dat Teeven de plank zo misslaat', De Volkskrant, http://www. volkskrant.nl/binnenland/lastig-te-bevatten-dat-teeven-de-plank-zo-misslaat~a3481452, 25 juli 2013. Tack 2006 S. Tack, ‘Relatie advocaat-cliënt, recente ontwikkelingen’, Nieuw Juridisch Weekblad 118/29, juni 2005.
64 / 66
Theeuwes 2006 B. Theeuwes, De onafhankelijkheid van de advocaat: over het gekwaak van de ganzen van het Capitool, Antwerpen: Maklu 2006. Thie 2013 M. Thie, 'Toezicht is nog niet goed genoeg', NRC Handelsblad, http://www.nrc.nl/handelsblad/ van/2013/januari/23/toezicht-is-nog-niet-goed-genoeg-12607136, 23 januari 2013. Verburg 1975 J.J.I. Verburg, Het verschoningsrecht van getuigen in strafzaken: een studie over artikel 218 Sv, Groningen: HD Tjeenk Willink 1975. Vervaele 2011 J.A.E. Vervaele, ‘Historische ontwikkeling van het bijzonder strafrecht’, in: F.G.H. Kristen, R.M.I. Lamp, J.M.W. Lindeman & M.J.J.P Luchtman (red.), Bijzonder strafrecht, Den Haag: Boom Lemma Uitgevers 2011. Volkskrant 2014 'Compromis bereikt in toezicht advocatuur', De Volkskrant, http://www.volkskrant.nl/dossierarchief/compromis-bereikt-in-toezicht-advocatuur~a3580898/?akamaiType=FREE, 21 januari 2014. Voogt 2014 S. de Voogt, ‘AIVD erkent afluisteren van advocatenkantoor terreurverdachten’, NRC Handelsblad, http://www.nrc.nl/nieuws/2014/12/18/aivd-erkent-afluisteren-advocatenkantoorterreurverdachten/, 18 december 2014. Weski 2013 I. Weski, 'De laatste strohalm standing', Crimesite, http://crimesite.nl/column/inez-weski/26818de-laatste-strohalm-standing, 30 juli 2013. Wijmen 2006 P.C.E. van Wijmen, R.J. van den Bergh, A. Gerritsen-Bosselaar, S.C.J.J. Kortmann, J.C. Kranenburg, J.D. Loorbach, M.A. Loth & E.A. Maan 'Een maatschappelijke orde', Commissie Advocatuur 24 april 2006. Wisselink 1988 M.A. Wisselink, Beroepsgeheim, ambtsgeheim en verschoningsrecht, Zwolle: WEJ Tjeenk Willink 1988. Wilbrink 2013 A.E. Wilbrink, De reikwijdte en de toepassing van het nemo-teneturbeginsel: de uitleg van de Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van het recht tegen gedwongen zelfincriminatie, Tilburg: Celsus juridische uitgeverij 2013. Woolley 2011 A. Woolley, ‘Rhetoric and Realities: What independence of the bar requires of lawyer regulation’, The School of Public Policy SPP Research Papers 4/8, juni 2011.
65 / 66
Woude & Sliedregt 2007 M. van der Woude & E. Sliedregt, ‘De risicosamenleving: overheid vs. strafrechtwetenschap? Aanwijzingen voor het debat rondom veilheid en risico’s’, Proces 6/2007, 12 december 2007, p. 216-226.
66 / 66