Een uitgave van de Vlaamse Bergsport- en Speleologiefederatie
Het weer Alpine rotsklimmen is een buitensport. Daarom is het erg belangrijk te weten dat je geschikt weer zal hebben voor de duur van je beklimming. Het weer voorspellen is echter een specialistenwerk, en niet weggelegd voor de doorsnee alpine rotsklimmers. Voor hen is het vooral belangrijk: - over een goed en betrouwbaar weerbericht te beschikken. - de meest voorkomende weertypes in de Alpen te kennen en te kunnen herkennen. - de evolutie van het voorspelde weer te kunnen volgen aan de hand van een aantal eenvoudig waarneembare parameters, zoals de luchtdruk, de wolkenformaties, de temperatuur en, in mindere mate, de wind, om op die manier hun klimactiviteiten beter te kunnen plannen.
• Het weer voorspellen: een hele kunst Gebergtes zijn vanuit klimatologisch standpunt een moeilijk gebied. Weersverschijnselen worden bepaald door fluïdomechanische en thermodynamische fenomenen in de atmosfeer. In verstaanbare taal betekent dit: de warmte-uitwisseling tussen de ondergrond (vasteland of oppervlaktewater) en de lucht in de dampkring van de aarde, en de luchtverplaatsingen en verdamping of condensatie van water die daarmee gepaard gaan, zorgen er voor dat het regent, sneeuwt, onweert of dagenlang stralend mooi weer blijft. Deze fluïdomechanische en thermodynamische fenomenen zijn echter heel complex. Ten eerste omdat de grenzen tussen vasteland en oppervlaktewateren (zeeën, meren en waterlopen) erg grillig verlopen. Maar ook omdat het vasteland helemaal geen plat vlak is. Weersverschijnselen doen zich immers voor in een luchtlaag van ongeveer 10 km dik. De aanwezigheid van een bergketen van 3 à 5 km hoog (zoals de Alpen) heeft dus een grote invloed op de luchtverplaatsingen. Daarom was 50 jaar geleden een accurate weersvoorspelling over meerdere dagen en voor een groot berggebied nagenoeg onmogelijk. En daarom tref je in oude klimmersverhalen zoveel anekdotes aan over heroïsche gevechten tegen de barre weersomstandigheden. In die tijd was het beste weerbericht vaak te bekomen bij de plaatselijke bevolking. De traditie en de jarenlange confrontatie met het lokale weer gaf en geeft deze mensen een goed inzicht in het weer, wat zich uit in allerlei wijsheden.
Een weststroming boven de Alpen kan je klimplannen danig door elkaar gooien. De Aiguilles de Chamonix na een zomerse (!) sneeuwbui.
Vele van die wijsheden kunnen meteorologische verklaard worden: - Cirruswolken brengen vaak slecht weer (als voorbode van een warmtefront). - Slecht weer komt bijna altijd van het westelijke uiteinde van het dal (westelijke stromingen zijn algemeen in Europa). - Mist en nevel overdag brengen slecht weer, mist en nevel ’s avonds, dan blijft het weer goed (de mist ‘s avonds is te wijten aan de normale toename van de luchtvochtigheid). Andere zijn eerder te klasseren in de categorie ‘sprookjes en fabeltjes’: - ‘Wenn die Hühner spät schlafen gehen, gibt es schlechtes Wetter. Gehen sie früh, bleibt das Wetter gut ...’ - ‘Roter Himmel am Morgen macht dem Hirten Sorgen ...’ - ‘am Abend ist mit Dunkelheit zu rechnen ...’ Ongetwijfeld kan een bewoner van een bepaald massief nog steeds relatief betrouwbare voorspellingen doen, op basis van de eigen zintuiglijke waarnemingen. 195
Als gelegenheidsbezoekers is dat voor ons quasi onmogelijk. Elk massief heeft immers een eigen weer, en specifieke verschijnselen die daarmee gepaard gaan. We kunnen ons simpelweg niet alle specifieke kennis voor al deze gebieden eigen maken. Ook met een aantal lessen meteorologie komen we er niet. Meteorologie is zeker een erg interessante wetenschap. Maar je moet vrijwel een beroeps zijn, én bekend met het plaatselijke weer, om méér te kunnen doen dan een aantal algemene tendensen bevestigd te zien of om een nauwkeuriger plaatselijke voorspelling te kunnen doen dan de weerberichten. Want gelukkig zijn er deze weerberichten, die steeds accurater geworden zijn. 25 à 30 jaar geleden was een weerbericht nog een combinatie van theoretische en proefondervindelijke kennis. De toenmalige computers waren immers niet krachtig genoeg om al de complexe fenomenen die het weer bepalen voldoende nauwkeurig te beschrijven. De moderne informaticamiddelen leveren echter weerkaarten op die nauwkeuri-
ge weerberichten toelaten over meerdere dagen. Zeker als het gaat over een groot gebied (meerdere honderden tot duizenden km2), en als er standvastig goed of slecht weer kan voorspeld worden. In de Alpengebieden zijn nauwkeurige plaatselijke weersvoorspellingen echter complexer. Het reliëf oefent er een erg grote invloed uit op het weer. Zo kan er bvb een groot verschil bestaan tussen twee naburige valleien. De weerkaarten worden er door meteorologen geïnterpreteerd en omgezet in plaatselijke weerberichten. Het is duidelijk dat zoiets specialistenwerk is, en niet weggelegd voor de doorsnee alpine rotsklimmer. Voor hem is het vooral belangrijk: - Over een goed en betrouwbaar weerbericht te beschikken. - De meest voorkomende weertypes in de Alpen te kennen en te kunnen herkennen. - Het voorspelde weer te kunnen volgen aan de hand van een aantal eenvoudig waarneembare parameters, zoals de luchtdruk, de wolkenformaties, de temperatuur en, in mindere mate, de wind, om op die manier zijn klimactiviteiten beter te kunnen plannen.
• Waar haal je een weerbericht? Telefonisch Frankrijk
Zwitserland
Italië
Alpen algemeen
Vanuit België of vanuit een ander land
00 33 8 92 68 02 **
0041 57 12 62 18
0039 0461/238939
0041 22 162
Vanuit het land zelf
92 68 02 ** 92 68 04 04 (bergstreken algemeen)
157 12 62 18 of 162 (lokale weerbericht)
0471 191
22 162 (vanuit Zwitserland)
**: vorm het nummer van het betreffende departement: Haute Savoie (Mt Blanc ...): 74 Isère (Ecrins, Vercors, ...): 38 Savoie (Vanoise, ...): 73 Hautes Alpes (Dévoluy, ...): 05 Alpes Hautes-Provences(Verdon, ...): 04 Op het volgende nummer kan je persoonlijk advies vragen over de doenbaarheid (i.v.m. het weer) van de bergtocht die je wil ondernemen: 0043 - (0)512 - 291600, van maandag tot zaterdag, van 13-18 uur (dienstverlening van de Oostenrijkse Alpenvereniging - Duitstalig).
196
Internet Wereldwijd
www.knmi.nl/voorl/verken/wereld.html: wereldwijd
Europa
www.meteo.fr/temps/monde/index3.html
Frankrijk
www.meteo.fr/temps/index.html: voorspelling op 2 dagen www.meteoconsult.fr/: o.a. ook de bergstreken meteo.chamonix.com/MetPre.php3: Mont Blanc-massief
Zwitserland
www.meteosuisse.ch/fr/ (Frans) www.meteoschweiz.ch/de (Duits) www.tsr.ch/tsr/index.html
Italië
meteomont.sail.it www.meteotrentino.it/frame.asp
Oostenrijk
www.alpenverein.at/wetter/index.asp
België
www.meteo.be/nederlands/index.php
Algemeen
Goede weerlinks vind je op www.alpenverein.at/wetter/wetter-links.htm
• Je hebt een weerbericht. En dan? Ze voorspellen 4 dagen ‘grand beau’. Schitterend! Alvast één alpine gevaar dat je niet al te veel zorgen hoeft te baren! ‘Grand beau’ boven de Mont Blanc du Tacul.
met een aantal vluchtmogelijkheden, waarschijnlijk lager gelegen. Kortom, een beklimming met een kleiner alpine karakter. Ook je materiaalkeuze zal aangepast zijn: warmere kledij, regenvest, en materiaal om zo nodig de beklimming vroegtijdig te kunnen afbreken . Maar zelfs bij zo’n minder alpine beklimming moet je voortdurend de weersevolutie blijven volgen. Daarom is het goed te weten welke de voornaamste weertypes zijn, en hoe je deze kan herkennen.
• De voornaamste weertypes en hoe ze te herkennen
‘Regen, sneeuw, hagel, onweer, ...’: veel slechter kunnen de voorspellingen niet zijn. Als je nog in België bent, blijf je beter thuis. En als je al in de Alpen bent, is een wandeling, een mountainbiketocht of een museumbezoek misschien meer aangewezen. De keuze wordt pas moeilijk bij een ‘vis noch vlees’-weerbericht. Elke alpine rotsklimmer en alpinist kent daar voorbeelden van: ‘Bewolkt, met kans op plaatselijke buien. Nochtans kan de zon zich regelmatig laten zien ...’. Daar gaan je plannen voor die lange en moeilijke beklimming, waar je al zo lang naar uitkeek. Bij dergelijke voorspellingen is het verstandig op zoek te gaan naar een alternatieve beklimming: wellicht korter,
Hoe het weer ontstaat Bij aanhoudend mooi weer (‘le grand beau’ in het Frans) blijven luchtdruk, temperatuur, het wolkenbeeld en windrichting en -snelheid globaal constant, al kunnen er in de loop van de dag kleinere variaties optreden. De luchtdruk zakt enkele mbar, ’s morgens is er opstijgende wind vanuit het dal, ’s avonds een dalende wind naar het dal toe, er vormen zich soms mooi-weer-cumuli in de loop van de namiddag, enz. In feite is dit het enige echt stabiele weertype, dat in principe lange tijd kan aanhouden.Tot er een storing voorbijtrekt (of meerdere storingen tegelijkertijd of snel na elkaar hun invloed doen gelden). De oorzaak van die storingen ligt grotendeels in de bolvorm van de aarde. Het is namelijk zo dat er rond de aardbol en in haar dampkring verschillende ringvormige zones te onderscheiden zijn. Men moet zich deze zones echt als individuele lucht197
massa’s voorstellen, als ‘luchtzakken’ bijna, elk met een eigen luchtcirculatie en temperatuur. Die temperatuur is uiteraard hoger naarmate je dichter bij de evenaar komt. Daardoor wordt de lucht in de zones rond de evenaar zwaarder, in de zones rond de polen wordt hij lichter. Dit geeft aanleiding tot noord-zuid gerichte winden. De draaiing van de aarde doet deze winden in het noordelijk halfrond naar het Westen afbuigen (in het zuidelijk halfrond worden ze naar het Oosten afgebogen). Dat betekent dat het grensvlak tussen warmere en koudere zones zich van West naar Oost beweegt. Door allerlei invloeden (bvb de aanwezigheid van een hindernis zoals een bergketen of een groot meer) ontstaan er verstoringen in het grensvlak tussen deze twee zones. Daardoor gaat een stuk van de zuidelijker gelegen (warme-
re) zone als een pijlpunt doordringen in de meer noordelijke koude zone. Het systeem ontwikkelt zich verder tot het typische spiraalvormige beeld (de ‘cycloon’ of ‘depressie’) dat goed gekend is van de weerberichten en gedurende het grootste deel van zijn bestaan is opgebouwd uit een koude- en een warmtefront. Bij een koudefront dringt de koude luchtsoort, die zwaarder is en dicht bij de grond blijft, de warme lucht terug en duwt die tegelijk de hoogte in (want luchtsoorten mengen zich niet met elkaar tenzij hun temperatuur en vochtgehalte vrijwel gelijk zijn). Een koudefront heeft daarom, in doorsnede, een convexe vorm (zie de tekening op de volgende bladzijde). Bij het warmtefront stroomt de warme lucht over de koude lucht heen. Een warmtefront heeft daarom een omgekeerde pijlvorm.
koudefront
koude luchtsoort
warmtefront
warme luchtsoort
In de confrontatiezone tussen warme en koude lucht treden vrij plotse temperatuursveranderingen op. Dat geeft ook aanleiding tot luchtdrukdalingen of -stijgingen, waardoor zich in het centrum van de storing een kern van lage luchtdruk opbouwt. Om het drukverschil te compenseren, ontstaan er luchtverplaatsingen: de winden. De windrichtingen rondom de kern van een storing zijn steeds ongeveer dezelfde (zie bovenstaande fig.). Vóór de storing Typisch drukverloop
De temperatuursveranderingen zijn ook een aanleiding tot condensatieverschijnselen als de warme lucht, die veel water kan bevatten, afkoelt. Dit leidt tot typische wolkenformaties. De belangrijkste fenomenen die optreden op de plaats waar het warmte- en koudefront van een storing doorkomen, staan samengevat in volgende tabel en zijn verder geïllustreerd in de tekening op de volgende bladzijde. Kern van de storing
Nà de storing
Luchtdruk daalt gestadig
Luchtdruk blijft licht dalen
Luchtdruk stijgt opnieuw
Typisch temperatuurverloop
Temperatuur stijgt
Temperatuur blijft ongeveer constant
Temperatuur daalt
Typisch wolkenbeeld
Eerst cirrus, dan altostratus, vervolgens Nimbostratus
Stratus, altocumulus en altostratus
Cumulonimbus, vervolgens cumulus en opklaringen
Typische wind
Zuidwest naar west
West
Noordwest
Tijdsduur
Ongeveer 24 uur
Variabel
Ongeveer 10 uur
Uiteraard is dit maar een voorbeeld van een typische storing. In werkelijkheid bestaat ze natuurlijk in alle gradaties, of zal je de invloed van meerdere storingen tegelijk ondergaan. Afhankelijk van de plaats waar je je bevindt 198
t.o.v. de weg die de kern van de storing volgt, zullen de hogervermelde fenomenen zich meer of minder uitgesproken voordoen. Indien je je ver van de kern van de storing bevindt, dan wordt het weer ter plaatse niet zozeer door de
storing zelf bepaald, maar wel door de overheersende luchtstromingen (winden) die een gevolg zijn van de storing. Afhankelijk van de overheersende windrichting, wordt er lucht met een verschillende samenstelling naar die plaats aangevoerd. Vochtige lucht vanuit het Westen tot Zuidwesten (Atlantische lucht, of afkomstig van de Middellandse Zee), droge lucht uit het Oosten, koude luchtstromingen uit noordelijke richting, en warme vanuit het Zuiden. In de klimaatgordel waartoe de Alpen behoren, ontwikkelen zich meestal een aantal typische storingsbeelden, die op hun beurt een aantal typische luchtstromingen veroorzaken. Die er dan weer voor zorgen dat het weer in deze bergketen tot een beperkt aantal types terug te voeren is.
Uitstekend klimweer. Na verloop van tijd moet je rekening houden met warmteonweer. 2. Zuidweststroming
Typisch bij een lagedrukgebied boven Groot-Brittannië, en een hogedruk boven de Balkan. Vanuit de Middellandse Zee stroomt er dan milde zeelucht naar de Alpen, die vaak gevolgd wordt door een koudefront vanuit Frankrijk. In de Alpen overheerst een sterke zuidwind, die aan de zuidzijde zorgt voor de typische ‘Stau’. De warme vochtige lucht botst tegen de Alpenketen, stijgt op, koelt af en condenseert, wat tot regen of sneeuw leidt. De drogere lucht stroomt verder over de Alpen, en zorgt aan de noordzijde voor helder weer (Föhnsituatie). 3. Noordweststroming
De meest voorkomende weertypes in de Alpen. 1. Stabiel hogedrukgebied
Er bevindt zich een stabiel hogedrukgebied boven de Alpen, dat vaak dagen-, soms wekenlang kan aanhouden.
Komt vaak voor bij een lagedrukgebied vóór de kust van Frankrijk, en een hogedrukgebied boven de Oostzee. Vanaf de Noordzee stroomt er dan vochtige lucht naar de Alpen. Dit weertype is vaak kenmerkend nà de doortocht van een koudefront over de Alpen. Er staat een sterke noorden- tot westenwind, met deze keer een ‘Stau’-situatie aan de 199
noordzijde van de Alpen, terwijl het meestal zonnig is aan de zuidzijde.
verzwakte vorm van dit slechte weer, met minder neerslag en meer zon.
4.Weststroming
5. Oostelijke stromingen
Is typisch bij een lagedrukgebied boven Noord-Europa (bvb boven Schotland of Scandinavië) dat van het Westen naar het Oosten trekt. Vochtige Atlantische lucht verplaatst zich dan naar de Alpen, die mild of koud kan zijn, naargelang hij uit het Zuidwesten of Noordwesten komt. Het weer kan tijdelijk verbeteren (een ‘tussenhoog’). In de Alpen staat een sterke westenwind, en het weer is zéér wisselvallig. Vooral in de West-, Centraal- en Noordalpen regent of sneeuwt het, met tussendoor korte weersverbeteringen. Aan de oost- en de zuidkant overheerst een
Wanneer er zich een hogedrukgebied in het Noorden bevindt (bvb boven de Noordzee), en een lagedrukgebied in het Zuiden (bvb boven Sardinië), dan vloeit er droge landlucht uit het Oosten naar de Alpen. In het grootste deel van de Alpen is het dan zonnig, aan de oostkant kan het dichter bewolkt zijn. Neerslag is zeldzaam.
Bevindt er zich bvb een lagedrukgebied boven de Golf van Genua dat zich via Slovenië naar Hongarije verplaatst, dan
Wolkenbeeld
Benaming
Waarschijnlijke weersevolutie
Vezel- of veervormig
Cirrus
- sporadisch voorkomend: onschuldig - in grote getale: vaak de voorbode van slecht weer
De zon is slechts weinig versluierd (soms is ze nog als een ‘halo’ zichtbaar)
Cirrostratus
Meestal wijst dit op slecht weer, dat ten laatste de volgende dag optreedt
De zon is sterker, melkachtig versluierd
Altostratus
Dit wolkenbeeld volgt vaak op een cirrostratus. Binnen 2 tot 8 uur kan neerslag optreden
Het wolkenbeeld heeft duidelijke contouren, er kunnen zelfs gaten in de wolken zijn
Stratocumulus
Het weer blijft de volgende uren hetzelfde of verbetert langzaam
Het wolkenbeeld laat nauwelijks contouren zien, de ondergrens is diffuus, er is geen neerslag
Stratus
Hoogtemist. Treedt vaak op bij een hogedrukgebied, als er weinig wind is.
Het wolkenbeeld laat nauwelijks contouren zien, de ondergrens is diffuus, er is wél neerslag
Nimbostratus
Het is duidelijk slecht weer (dat enkele uren tot enkele dagen kan duren …)
De onderscheiden wolkjes zijn erg klein, bijna als puntjes
Cirrocumulus
Onstabiel weer (tussenhoog). Het weer kan binnen korte tijd omslaan
De wolken zijn groter, lijken op ijsschotsen, nemen vaak een groot deel van de hemel in beslag
Altocumulus
Onstabiel weer (tussenhoog)
Wolken zijn breder dan ze hoog zijn
Cumulus
Als ze vlak blijven, zijn ze onschuldig (mooiweercumulus)
Even breed als hoog
Cumulus die misschien evolueert tot cumulonimbus
Als de ontwikkeling in verticale richting aanhoudt, is er een warmte-onweer op komst …
Hoger dan ze breed zijn, soms aambeeldvormig uitgebreid aan de bovenkant
Cumulonimbus
Het onweer is niet ver meer …
Gelaagd (soms strekt de laag zich uit tot op de grond!) De zon is niet meer zichtbaar
Kleine wolkjes, soms vlok- of worstvormig, vaak ziet men deze in grote getale over een groot oppervlak verspreid
stapelwolken
Grote stapelwolken
200
6. Lagedrukgebied boven de Middellandse Zee
leidt dit tot een dichte bewolking over de gehele Alpenketen, met sneeuw of regen, die vaak dagenlang kan aanhouden. Typische wolkenbeelden Een weerbericht geeft een voorspelling voor een vrij omvangrijk gebied. In de meeste gevallen is dat voldoende om er de planning van je beklimming op te baseren. Tijdens je beklimming moet je dan de verdere weersevolutie volgen. De evolutie van de luchtdruk is waarneembaar met behulp van een hoogtemeter. Vele klimmers bezitten tegenwoordig digitale hoogtemeters (of digitale uurwerken met ingebouwde hoogtemeter). Hiermee kan het verloop van de luchtdruk geregistreerd worden. Als de hoogtemeter juist geijkt werd, vormt dit reeds een eerste indicatie voor luchtdruk- en dus weersveranderingen. Als warmbloedige wezens is de temperatuur voor ons een gemakkelijk waarneembare parameter. Windrichting is dat minder, omdat in bergstreken de wind sterk beïnvloed wordt door het reliëf. Blijft nog het wolkenbeeld dat eveneens heel wat informatie over de weersevolutie kan geven. Er zijn pogingen gedaan om de typische wolkenbeelden te gebruiken als weersvoorspellingen. Bovenstaande tabel geeft hiervan een voorbeeld.
• Het weer in de alpine rotsklimgebieden
-
-
-
-
-
De verschillende gebieden die in dit boek besproken worden, hebben een verschillende positie t.o.v. de hoofdketen van de Alpen. Daarom vertonen ze allemaal een verschillend weerbeeld.
-
- Het Bergell profiteert van zijn oostelijke ligging. Bij de vaak voorkomende west- of noordweststromingen kan je hier vaak nog klimmen. Bovendien zorgen de zuidelijker gelegen Dolomieten voor een relatieve bescherming tegen de zuidweststromingen. - De Cerces. Het vlakbij gelegen Briançon is wellicht één van de meest zonrijke steden van de Alpen. Wat het te danken heeft aan de zuidelijke ligging, en het ondervindt de milderende invloed van de Middellandse Zee, en de bescherming door het Ecrins-massief. - Het Dévoluy. Door zijn relatief lage ligging zijn de gevolgen van een storing hier minder uitgesproken dan in de hoogalpine gebieden.
-
-
-
Het gebied grenst bovendien aan de zonnige Provence, en dat merk je! De Dolomieten zijn weliswaar vrij zuidelijk gelegen, en niet echt heel hoog, maar ze worden door geen enkele reliëfvorm beschermd tegen storingen of vochtige luchtstromingen die van de Middellandse Zee komen. Door het vrij abrupte reliëf zijn de Dolomieten bovendien een gekend onweersgebied. Vooral in juli en augustus is die waarschijnlijkheid het hoogst, september is veel gunstiger. De Ecrins is de meest zuidelijk gelegen hoogalpine keten, en daarom heerst hier vaak nog acceptabel klimweer als het bvb in het Mont Blanc-gebied echt niet meer te doen is. Door die zuidelijke ligging kan je hier al vroeg en vooral laat op het jaar klimmen (mei-juni tot oktobernovember). Het Mont Blanc-gebied is het hoogste massief van de Alpen, dat bijna onbeschermd wordt blootgesteld aan de weststromingen. Zo mooi als dit klimgebied is, zo wisselvallig kan het weer er soms zijn, en er zijn weinig dingen zo deprimerend voor een klimmer als bij regenweer in Chamonix te moeten rondwandelen. De Urner alpen liggen aan de noordzijde van de Alpen, en ze zijn dus erg gevoelig aan de noordweststromingen. Gelukkig volstaat het om de St. Gotthard-tunnel te nemen om in Zuid-Zwitserland vaak veel beter klimweer aan te treffen. De Vanoise is vrij zuidelijk gelegen, en wordt tegen de noordwest- en weststromingen beschermd door o.a. het Mont Blanc-massief. Vaak tref je hier dus gunstig klimweer aan. De Vaud profiteert van de bescherming die bvb het Mont Blanc-gebied en de Urner-Alpen bieden tegen respectievelijk de west- en noordweststromingen. Bovendien is het vrij laag gelegen. Hier heerst dus vaak nog relatief gunstig weer. De Vercors heeft nagenoeg dezelfde ligging als het Dévoluy, zij het iets noordelijker, en het weer is daar globaal hetzelfde. De Verdon is een Provençaals gebied, en het weer is navenant! In de zomer kan het er vaak té heet zijn, wat klimmers verplicht om erg vroeg of laat op de dag actief te zijn. Toch mag je niet vergeten dat dit gebied op ongeveer 1000 m hoogte ligt, en dat het hier buiten de maanden april tot oktober vaak erg koud kan zijn. Wallis is de geografische uitbreiding van de Vaud. Globaal dus ongeveer hetzelfde weerbeeld, maar de toppen zijn veel hoger, en minder gunstig weer is hier veel duidelijker voelbaar. 201
• Onweer Het meest bedreigende weersfenomeen voor een klimmer is het onweer. Dat kan optreden tijdens een stabiele mooiweerperiode, als een warmte-onweer (of: ‘convectie-onweer’). Tijdens erg warme dagen gaan de onderste luchtlagen immers sterk opgewarmd worden en daardoor beginnen stijgen. Deze luchtlagen bevatten veel vocht, en als ze hoger in contact komen met koudere lucht, zal dit vocht condenseren, en cumuluswolken beginnen vormen. De condensatiewarmte die hierbij vrijkomt, zorgt er voor dat de opstijgende luchtmassa’s warmer blijven dan hun omgeving en dus blijven stijgen, wat aanleiding geeft tot nog meer condensatie, enz. Het mechanisme wordt nog bevorderd als er zich op de grond een bron van vochtigheid bevindt (een meer of een groot bos bvb). De vochtdeeltjes in de snel stijgende en aangroeiende cumuluswolken geraken elektrisch geladen, wat uiteindelijk leidt tot de bliksem die altijd met een onweer gepaard gaat. Typisch voor een warmte-onweer is dat het meestal in de zomer optreedt, erg plaatselijk is, en moeilijk te voorspellen. Het weerbericht zal daarom enkel spreken van een waarschijnlijkheid op een onweer. Daar staat tegenover dat een dergelijk onweer meestal kort van duur is (maar daarom niet minder hevig!), en nagenoeg altijd in de namiddag of vooravond optreedt. Een (eventueel kortere) beklimming maken is nog mogelijk, maar je moet zeker vroeg opstaan en geen tijd verliezen bij het klimmen! Een warmte-onweer ontwikkelt zich ook op een typische manier. - Vaak vormen er zich al vanaf de ochtend typische cumuluswolken, die zich, in tegenstelling tot de mooiweercumuli, niet of nauwelijks verplaatsen. - Dergelijke cumuli ontwikkelen zich sterk in de loop van de dag, vooral in verticale richting. Ze worden hoger dan ze breed zijn, en hebben vaak een brede afgeplatte basis. - Op het moment dat de cumulus zich bovenaan aambeeldvormig verbreedt, en eigenlijk een cumulonimbus is geworden, zijn de eerste bliksemschichten niet veraf meer. Tijdens de beklimming moet je daarom steeds de weersontwikkeling in het oog blijven houden, en tegelijk ook de eventuele vluchtmogelijkheden en/of schuilplaatsen registreren. Een onweer kan echter ook optreden bij de doortocht van een storing, namelijk op het moment dat de grenslaag tussen de koude en de warme lucht voorbijtrekt (typisch bij 202
de doortocht van een koudefront). De koude luchtlaag schuift dan onder de warmere, waardoor deze laatste relatief snel de hoogte wordt ingestuurd, en dus zal afkoelen, condenseren, nog sneller stijgen, enz. Typisch aan dergelijke front-onweers is dat ze op elk moment van de dag kunnen optreden. Daarentegen zijn ze minder onvoorspelbaar dan een warmteonweer, omdat men reeds een flink deel van de storing heeft zien doorkomen. Het is weinig waarschijnlijk dat je met een voorspelde doortocht van een koudefront, bvb bij een weststroming, nog aan een beklimming begonnen bent…
• Wat te doen als je toch in een onweer terechtgekomen bent? Je bevindt je in ‘stapterrein’ (tijdens de aanloop- of de afdaling) 1. Panikeer niet! 2. Vermijd toppen en graten, of ontvlucht ze zo snel mogelijk. 3. Zorg dat je geen uitstekende voorwerpen op de rugzak draagt (bvb ijspikkel of ski’s). De bliksem slaat bij voorkeur in op zulke plaatsen, of die nu van metaal zijn of niet speelt geen rol. 4. Zoek een zo veilig mogelijke plaats op. Zorg dat je bij voorkeur in de buurt van een rotswand van minstens 4 m hoog kan gaan schuilen, en blijf ten minste 2 m van de wand, maar ten hoogste zo ver ervan als de wand zelf hoog is. Je kan ook in een grot gaan zitten, maar blijf dan minstens 1 m van de wanden verwijderd, zorg dat je 3 m vrije ruimte boven je hoofd hebt. En ga ook niet vlak bij de ingang zitten, om te vermijden dat je als geleider voor de grondstromen fungeert. Als dat allemaal niet lukt, probeer je dan toch te installeren tussen objecten die iets hoger zijn dan je zelf. 5. Als je in (touw)groep bent; ga dan minstens 5 m van elkaar zitten. Zo is de kans kleiner dat meerdere personen tegelijk door de bliksem getroffen worden. 6. Installeer je geïsoleerd van de grond (d.m.v. een slaapmatje, een rugzak, een touw, enz.). 7. Zorg er voor dat je zo droog mogelijk blijft. Verwissel eventuele bezwete kledij, trek een regenjas aan, kruip in
Je bevindt je tegen de rotswand Dan gelden de bovenstaande regels evenzeer! Alleen is de veilige plek dan veel moeilijker te vinden. Desgevallend moet je één of enkele touwlengtes afzeilen. Erg belangrijk is ook om je op je schuilplaats vast te maken, op een ontdubbeld zekeringspunt, en rechtstreeks op de gordel (niet via een schroefkarabiner). Als je door de bliksem zou worden getroffen, en het bewustzijn verliest, is er geen risico dat je naar beneden valt, of dat de karabiner het touw of je gordel doet doorsmelten.
je bivakzak. Vocht is immers een goede geleider van elektriciteit. Zorg er ook voor dat je het voldoende warm blijft hebben. Ook onderkoeling is een reëel gevaar bij onweer! 8. Verwijder metalen voorwerpen van het lichaam. Metaal is een zeer goede geleider, en als het door de bliksem getroffen wordt, kan het zeer ernstige brandwonden veroorzaken. Klein metalen materiaal kan in de rugzak, groter (pikkel, stijgijzers, enz.) moet je verder weg leggen.
• De invloed van de windsnelheid op het koudegevoel ‘Het is de wind die de koude veroorzaakt’. Dit vaak aangehaalde gezegde is meer dan alleen maar volkswijsheid. Wind en vochtigheid maken immers het koudegevoel erger, zodat zelfs bij positieve temperaturen bevriezingsverschijnselen en onderkoeling kunnen voorkomen. Onderstaande tabel verklaart de relatie tussen het koudegevoel en de kracht van de wind. Ter vergelijking: bij windstil weer verdraagt het lichaam een koude tot -12°C. Dit komt overeen met eenzelfde waargenomen temperatuur van -12°C bij een buitentemperatuur van +5°C en een windsnelheid van meer dan 50 km/u (krachtige wind, 6 Beaufort). Wind Beaufort
Luchttemperatuur in °C Celcius m/s
km/u
+10
+5
-1
-7
-12
-18
-23
-29
-34
-40
-46
-51
0
Windstil
0.1
0.4
10
5
-1
-7
-12
-18
-23
-29
-34
-40
-46
-51
2
Lichte bries
2.5
9.0
9
3
-3
-9
-15
-21
-26
-32
-38
-44
-50
-56
3
Zachte bries
4.5
16.2
5
-2
-9
-16
-23
-30
-36
-43
-50
-57
-64
-71
4
Matige bries
6.6
23.8
2
-6
-14
-21
-29
-36
-43
-50
-58
-65
-73
-80
4
Matige bries
8.9
32.0
0
-8
-16
-24
-32
-40
-47
-55
-63
-71
-79
-87
5
Stevige wind
11.2
40.3
-1
-9
-18
-26
-34
-42
-51
-59
-67
-76
-84
-92
6
Krachtige wind 13.4
48.3
-2
-11
-19
-28
-36
-44
-53
-61
-70
-79
-87
-96
6
Krachtige wind 15.6
56.2
-3
-12
-20
-29
-37
-45
-54
-63
-72
-81
-90
-98
7
Matige storm
17.5
63.0
-3
-12
-21
-30
-38
-46
-55
-65
-73
-82
-91
-100
8
Storm
19.0
68.4
-3
-13
-22
-31
-39
-47
-56
-65
-74
-84
-94
-104
9
Hevige storm
22.5
81.0
-4
-13
-23
-32
-40
-48
-57
-67
-76
-86
-97
-108
10
Orkaan
26.5
95.4
-4
-13
-24
-33
-41
-49
-58
-69
-79
-89
-101
-113
Chill factor
Klein risico
Groot risico
Zeer groot risico
“Wind chill“-tabel: de gevoelstemperaturen worden bepaald door de omgevingstemperatuur (luchttemperatuur) en de windsnelheid. 203
Tijdens een beklimming of de aanloop is het lichaam voldoende opgewarmd. Dit is echter niet het geval tijdens een bivak, een rustpauze of wanneer je zekert. De afkoeling van het lichaam wordt versterkt door vochtige kledij en wind. De wind activeert de verdamping van het vocht in de kledij en dit kan enkel door energie te onttrekken aan het lichaam. Die afkoeling is bovendien proportioneel met de kracht van de wind. Het lichaam reageert hierop met de gekende symptomen van hypothermie en ‘cold stress’. In zulke situaties dient onderkoeling voorkomen te worden door snel beschutting te zoeken voor de wind, door droge en warme kledij aan te trekken, door voldoende te drinken en te eten. Actief blijven klimmen verhindert vervolgens de verdere doorbraak van onderkoelingsverschijnselen.
• Tot slot De wereldwijde klimaatverandering blijkt werkelijkheid te zijn. Waarnemingen duiden er op dat de aarde inderdaad opwarmt (ongeveer 0,6 °C in de voorbije 20e eeuw). Het grootste deel van deze opwarming is aan menselijke activiteiten toe te schrijven. De hoeveelheid neerslag nam toe, de zeespiegel steeg en de bedekking door sneeuw en ijs nam in de 20e eeuw beduidend af (met ongeveer 10 % sedert 1960). Dat laatste is ook in de Alpen te merken. Sedert het midden van de 19e eeuw is er een globale afname van de lengte van de gletsjers waar te nemen. Gletsjers reageren immers snel op temperatuursveranderingen - binnen enkele jaren zelfs - waardoor ze gaan afsmelten en zich terugtrekken. De uitzonderlijk warme zomer van 2003 is hier een goed voorbeeld van. Anderzijds blijkt uit de literatuur dat de waargenomen klimaatsverandering door een aantal wetenschappers ook wordt geïnterpreteerd als de voorbode van een nieuwe ijstijd. In de geschiedenis van de aarde is dat nog gebeurd. Vergeet ook niet dat de laatste gletsjeruitbreiding in de Alpen dateert van het midden van de 19e eeuw. De opwarming van de aarde gedurende de laatste decennia is op een geologische tijdschaal slechts een speldeprik. Welke invloed dit heeft op de alpine activiteiten, blijft giswerk.
204
De klimrugzak en zijn inhoud We hebben de titel van deze technische fiche bewust gekozen. De rugzak die je bij het alpine rotsklimmen draagt, is een klimrugzak, en is niet dezelfde als degene waarmee je een huttentocht maakt, of een wintertrekking in de Belgische Ardennen. Essentieel aan zo’n klimrugzak is dat er daarbij een compromis moet worden gezocht tussen: Veiligheid versus gewicht Met het veiligheidsaspect in het achterhoofd, heb je al vlug de neiging een stevige en voldoende grote rugzak te kiezen, zodat je zoveel mogelijk materiaal kan meenemen dat tijdens je beklimming van pas zou kunnen komen (eventueel in geval van nood). Anderzijds wil je zo onbelemmerd mogelijk kunnen klimmen, en dat vraagt een lichte en weinig volumineuze rugzak, met zo weinig mogelijk erin. Zelf je rugzak ontwerpen en maken zou misschien ideaal zijn, maar dat is zeker niet voor iedereen weggelegd. Je bent dus aangewezen op wat er commercieel verkrijgbaar is. Dat aanbod is zeer uitgebreid! De fabrikanten willen immers een zo groot mogelijke omzet, en ze zorgen er dus voor dat hun modellen goed in de markt liggen. En die modellen zijn daarom vaak voorzien van allerlei accessoires die voor een klimrugzak overbodig zijn.
• Wat is een goede klimrugzak? In principe moet dit niet meer zijn dan een stevige, afsluitbare en zo licht mogelijke zak die op de rug kan worden gedragen, en die je bewegingen zo weinig mogelijk hindert. De volgende bemerkingen zijn ook van belang. - Een volume van 35 tot 45 liter lijkt ideaal. Maar let op: een liter is niet altijd hetzelfde bij de verschillende fabrikanten! Dat heeft te maken met de manier waarop de inhoud bepaald wordt. Het kan de vloeistofinhoud zijn, ofwel de inhoud als de rugzak met cilinders en halve bollen wordt gevuld, ofwel de inhoud zoals die berekend wordt op basis van de afmetingen. - De rugzak is het best smal en lang, eerder dan kort en rond van vorm. - Een rugzak waarbij het onderste deel van de zak in dubbel weefsel is uitgevoerd, is een goede keuze. - Het weefsel waaruit de rugzak is gemaakt, is altijd synthetisch van aard, en bestaat, naargelang de kwaliteit van de rugzak, in zwaardere en lichtere uitvoeringen. Het heeft weinig zin om gewicht te willen besparen door een lichtere uitvoering te kiezen. Dat verhoogt de kwetsbaarheid en verlaagt de levensduur van de rugzak. Trouwens, het gewicht van een lege rugzak wordt niet zozeer bepaald door het weefsel zelf, als wel door allerlei overbodige opties. - Vertrouw niet te veel op de waterdichtheid van de rugzak. Die is op zijn best na enkele gebruiksjaren verdwenen. Stop de spullen die droog moeten blijven in een plastic zak in je rugzak. - Een zeer stevige ritssluiting in de kap is een noodzaak. In de kapzak stop je immers allerlei kleinere zaken die je tijdens de klim bij de hand wil hebben, zoals snacks, zonnecrème of zonnebril, de topo, een fototoestel, enz. De ervaring leert dat je deze kapzak zo vol mogelijk zal willen proppen, en dat betekent een grote belasting voor de ritssluiting. - Compressieriemen zijn handig, om de rugzak zo dicht mogelijk bij je rug te krijgen. Je kan er eventueel ook een pikkel tussen kwijt, zodat die dichter tegen je rug zit dan wanneer je die met de gebruikelijke lusjes onderaan de rugzak zou vastmaken. - Een stevige ophanglus is nodig om de rugzak op de relais te kunnen vasthangen of om hem, indien nodig, op te takelen. - Riempjes (of elastische lussen) aan de buitenkant van de rugzak zijn handig om er bvb je stijgijzers, een jas of pull, enz. snel onder kwijt te raken. Een grote rugzak, zodat je zoveel mogelijk materiaal kan meedoen, is niet meteen de beste keuze.
205
lpine rotsklimmen is een volwaardige en aparte subdiscipline van de bergsport geworden. De klimroutes hebben vaak een sterk verschillend alpine karakter. In dit boek wordt een nieuwe methode voorgesteld om dit alpine karakter te bepalen. Vervolgens wordt deze methode toegepast op 50 geselecteerde alpine rotsbeklimmingen, met een maximale moeilijkheidsgraad tussen 3C en 6A. Daarnaast wordt ook heel wat bijkomende informatie aangereikt. Op die manier kan de lezer een keuze maken uit de aangeboden routes, en zelf zijn progressie binnen deze tak van de bergsport bepalen. Tenslotte wordt in 16 technische fiches de kennis en kunde uiteen gezet die specifiek is voor het alpine rotsklimmen. Op die manier krijgt de lezer die al zelfstandig kan voorklimmen op een goed behaakt rotsmassief, alle informatie aangereikt om vorderingen te maken in deze boeiende natuursport.
A
‘De klimsport heeft de laatste 20 jaar een enorme evolutie doorgemaakt. Leren klimmen gebeurt tegenwoordig hoofdzakelijk in een klimzaal en vervolgens op een goed behaakt rotsmassief. De stap zetten naar alpine rotsklimmen vereist het verwerven van verdere specifieke kennis en kunde. Koen Hauchecorne en medewerkers zetten in dit boek uiteen hoe die kennis en kunde stap voor stap verworven kunnen worden. Daarnaast stelt Alpine Rotsklimmen 50 schitterende klimroutes voor, en biedt het ook zeer veel informatie die een alpine rotsklimmer toelaat zelf het alpine karakter van andere beklimmingen in te schatten. Alpine Rotsklimmen is een immens belangrijk boek!’ Michael Larcher Chef-redacteur van ‘Berg und Steigen - Zeitschrift für Risikomanagement’ en opleidingsverantwoordelijke van de Oostenrijkse Alpenvereniging
‘Tien jaar geleden kocht ik het boek Le IV Sup, een boek met de mooiste 4de graads routes in de Alpen. Het was een droom om ooit al deze routes geklommen te hebben. Voor alle liefhebbers van alpine rotsklimmen is het nu een droom om de routes, aangegeven in dit boek, te kunnen klimmen. De Vlaamse Bergsport- en Speleologiefederatie is dan ook fier een eerste Nederlandstalig werk te kunnen uitbrengen. Alpine Rotsklimmen is een boek om te hebben, een boek om regelmatig vast te nemen, een boek om eigen notities in neer te schrijven.’ Lus Van den Bossche Voorzitter VBSF
‘Een 20-tal jaren geleden werd het klimmen een deel van mijn leven. Ik herinner me hoe moeilijk het was om mijn weg te vinden binnen het brede spectrum van de bergsport. In al die jaren is er veel veranderd, maar de zoektocht van beginnende klimmers naar de juiste weg is blijven bestaan. Alpine Rotsklimmen biedt routes die voor iedereen haalbaar zijn. Alle beklimmingen hebben voor de auteurs een speciale betekenis die ze via dit boek willen duidelijk maken. Daarnaast hebben zij hun ervaringen gebundeld en een heleboel alpine randinformatie en cultuur opgenomen. Alpine Rotsklimmen zal heel wat klimmersloopbanen bepalen.’ Jean Pierre Hollevoet Coördinator bergsport VBSF