Terugkoppeling Scenario’s Gemaakt met het Energietransitiemodel T.b.v. het Nationaal Energieakkoord
2013
Een scenario voor 2030 als input voor de discussie m.b.t. het Energieakkoord Quintel Intelligence In het eerste kwartaal van 2013 hebben de stichting Nederland Krijgt Nieuwe Energie (NKNE) en Quintel Intelligence op verzoek van de SER zeven workshops gehouden in Nederland met een aantal belangengroepen. Tijdens deze workshops en als vervolg op deze workshops hebben mensen in totaal ongeveer 250 scenario’s gemaakt . Hierbij zijn 39 unieke scenario’s opgeslagen met het woord ‘Final’ in de titel. Dit rapport toont de resultaten van deze ‘Final’ scenario’s. Het levert o.i. een interessant toekomstbeeld voor het energiesysteem in 2030 op, met veel aanknopingspunten voor verdere discussie.
Inhoudsopgave Samenvatting ....................................................................................................... 3 Inleiding ............................................................................................................... 4 Methodologie ....................................................................................................... 4 Vergelijking van de scenario’s ............................................................................... 5 Analyse gemiddelde scenario ................................................................................ 6 Vraag naar energie ........................................................................................................................................... 6 Huishoudens ........................................................................................................................................................... 6 Utiliteitsbouw ........................................................................................................................................................ 7 Transport ................................................................................................................................................................. 7 Industrie ................................................................................................................................................................... 8 Land- en tuinbouw .............................................................................................................................................. 8 Aanbod van energie ......................................................................................................................................... 8 Aanbod van elektriciteit ................................................................................................................................... 8 Aanbod van warmte ........................................................................................................................................... 9 Aanbod van overige brandstoffen ..............................................................................................................10 Kostenontwikkeling van brandstoffen en technologieën ............................................................. 10 Kostenontwikkeling brandstoffen ..............................................................................................................10 Kostenontwikkeling duurzame energiebronnen .................................................................................10 Kostenontwikkeling CO2 .................................................................................................................................10 Winstgevendheid van Elektriciteitscentrales en kans op onvermogen ....................................11 Kosten Infrastructuur voor elektriciteit ..................................................................................................12 Investeringen in warmte en elektriciteitsproducerende apparaten ..........................................13 Overige indicatoren ...................................................................................................................................... 13 Klimaat ...................................................................................................................................................................13 Werkgelegenheid ...............................................................................................................................................13
Conclusies........................................................................................................... 14 Bijlage 1 – Kosten centrales met standaard draaiuren ......................................... 14
Samenvatting In dit rapport presenteert Quintel Intelligence een gemiddeld scenario van 39 deelnemers aan de workshops die in het land georganiseerd zijn in het kader van het traject t..b.v. Nationaal Energieakkoord. Het scenario is over het algemeen gebalanceerd en geeft een interessant startpunt voor verdere discussie over het realiseren van een dergelijk toekomstbeeld. Het scenario laat een afname van de energievraag zien van ongeveer 20%, waarbij bijna 40% CO2-reductie wordt bereikt en bijna 30% hernieuwbare energie in 2030. In de gebouwde omgeving wordt besparing bereikt met isolatie, andere vormen van verwarming en verhoging van de efficiency van apparaten en verlichting. Bij transport worden voertuigen elk jaar efficiënter en gaan we meer rijden op alternatieve brandstoffen, zowel elektrisch, op aardgas, als op biobrandstoffen. In de industrie wordt ingezet op hogere energie-efficiëntie en een iets hogere inzet op WKK. Aan de aanbodkant wordt ingezet op zonne- en windenergie en biomassa. Met dit scenario zijn investeringen gemoeid in warmte en elektriciteitproducerende apparaten van bijna 150 miljard euro gespreid over 17 jaar. De extra investeringen in de elektriciteitsnetten zijn met ruim 7 miljard euro relatief bescheiden. Uitvoering van het scenario levert tenminste 825.000 mensjaar aan extra werkgelegenheid maar waarschijnlijk meer. Quintel Intelligence heeft al vaker gezien dat groepen mensen gemiddeld redelijke scenario’s maken. Daar waar individuen nogal eens bevooroordeeld kunnen zijn op basis van eigen ervaring, maken groepen mensen over het algemeen gebalanceerde scenario’s, die wel eens beter zouden kunnen zijn, dan de beste berekeningen die we op dit moment voor de toekomst kunnen maken. Verder valt op dat zowel leken als ‘experts’ niet veel verschillen in hun kennis en kunde van het totale energiesysteem, omdat de ‘experts’ meestal slechts kennis hebben van een deel van het energiesysteem. We bevelen het gemiddelde scenario dat gemaakt is in het kader van het SERproces om tot een Nationaal Energieakkoord voor Duurzame Groei te komen dan ook van harte aan als startpunt voor verdere discussie. In de rest van dit rapport wordt het scenario en de methodologie die geleid heeft tot het scenario in meer detail besproken.
Inleiding Eind 2012 startte de Sociaal Economische Raad (SER) een traject om in Nederland tot een Energieakkoord te komen; een beleid dat op de lange termijn de energietransitie en duurzame groei moet bewerkstelligen. Bij het traject is een groot aantal relevante partijen betrokken. In het kader van dit traject is Quintel Intelligence in samenwerking met de stichting Nederland Krijgt Nieuwe Energie (NKNE) het land doorgetrokken om input te verzamelen bij een groot aantal partijen voor de SER. De betrokken partijen waren Energie-Nederland, Kiva Niria, Greenpeace, SER Noord-Nederland, Groengas-Mobiel, Morgen, YESDC (studenten/young professionals) en WNF. De deelnemers waren leden of vrijwilligers van deze organisaties. Allen dus betrokken burgers, met bovengemiddelde interesse in de energietransitie. Het kennisniveau van de deelnemers varieerde van leek tot expert. Dit rapport wordt aangeboden aan de SER via Dr. Pieter Boot van het Plan Bureau voor de Leefomgeving die als “kennismakelaar” optreedt voor de partijen betrokken bij het Energieakkoord. Uit de workshops zijn in totaal bijna 250 scenario’s voor 2030 gemaakt met het Energietransitiemodel, waarvan 39 door deelnemers aangemerkt zijn als ‘final’. In dit rapport wordt een gemiddeld scenario gepresenteerd op basis van deze ‘final’ scenario’s. Deze “foto” van 2030 kan gebruikt worden als inspiratie voor de discussie over de te nemen beslissingen in het SER traject. In de volgende paragraaf wordt de methodologie beschreven zoals gehanteerd in de workshops en voor het schrijven van dit rapport. Ten tweede vergelijken we de 39 scenario’s en bespreken we de verschillen en overeenkomsten tussen de scenario’s. Daarna presenteren en analyseren we het gemiddelde scenario dat hieruit komt.
Methodologie Deelnemers aan de workshops georganiseerd door NKNE en Quintel vulden tijdens een sessie van 2 uur een scenario in met de professionele versie van het Energietransitiemodel. Voor het invullen zelf hadden zij 1,5 uur en de deelnemers werden bijgestaan door medewerkers van Quintel en NKNE. Alle deelnemers hebben na deze 1,5 uur het scenario opgeslagen. Als het scenario helemaal af was werd het opgeslagen met het woord ‘Final’ aan het einde. Daarna werden de resultaten kort teruggekoppeld aan de groep en was er nog ruimte voor een korte discussie. Sommige deelnemers hebben nadien hun scenario thuis nog afgemaakt en daarna opgeslagen als ‘final’. Er is ook een mogelijkheid dat scenario’s zijn aangeleverd via de website van het televisieprogramma 'Watt Nu?', kijkers konden via de website een scenario maken en als ze dit volgens bovengenoemde voorwaarden hebben opgeslagen zijn deze scenario’s ook meegenomen. Er zijn in totaal 243 scenario’s opgeslagen uit 7 workshops. Voor dit rapport zijn alleen de scenario’s met de woorden ‘SER’ of ‘NKNE’ en ‘Final’ in de titel
meegenomen. Indien meerdere scenarios van dezelfde deelnemer aan dit criterium voldeden hebben we steeds alleen het laatst opgeslagen scenario van deze deelnemer meegenomen. De 39 scenario’s die voldeden aan deze criteria zijn gebruikt voor dit rapport. Bij het middelen van de scenario’s nemen we in eerste instanties alle schuifjes in alle scenario’s mee. Deze middeling kan gezien worden als de eerste stap van een Delphi-proces1, waarin de resultaten van een middeling worden teruggespeeld naar de deelnemers. Er moet hierbij aangemerkt worden dat de deelnemers aan deze workshops vaak het Energietransitiemodel voor het eerst zagen, de meesten nog nooit op dit niveau van diepgang over de energietransitie hadden nagedacht en vaak net niet voldoende tijd hadden om een scenario helemaal af te maken. Door het middelen van alle scenario’s worden excessen weggenomen, maar het betekent ook dat de resultaten die in dit scenario naar voren komen vooral gezien moeten worden als een beginpunt voor verdere discussie. Het zou daarbij interessant kunnen zijn om het Energietransitiemodel weer te gebruiken om vanuit het gemiddelde scenario te kijken naar de verschillende richtingen die men op wil en wat voor resultaten dit weer zou kunnen opleveren. Er begint zich dan een echt Delphi-proces af te tekenen.
Vergelijking van de scenario’s In deze paragraaf vergelijken we de 39 scenario’s die door de deelnemers als ‘Final’ betiteld zijn. Bij het vergelijken van de scenario’s valt direct op dat de spreiding tussen de individuele scenario’s behoorlijk is. Zo is er een scenario met een daling van de olieprijs met 20%, terwijl in een ander scenario de olieprijs met ruim 200% stijgt. Ook bij andere kosten is een grote spreiding te zien. De gemiddelde prijsstijging is afhankelijk van of we alleen de schuifjes meerekenen die aangeraakt zijn of ook de schuifjes die mensen op de 2010 waarde hebben laten staan. Dit geeft andere gemiddeldes omdat we niet weten of mensen een schuifje op de 2010 waarde laten staan omdat ze deze overslaan of omdat ze het eens zijn met dit getal. Bij de aardolieprijs hebben bijvoorbeeld 31 van de 39 mensen het betreffende schuifje aangeraakt en het gemiddelde van die 31 levert een prijsstijging van 54.2 % op. Terwijl als we alle 39 scenario's middelen de prijsstijging 43.1% zou zijn. Zie Tabel 1 voor een overzicht van enkele belangrijke instellingen.
1 Voor meer informatie over de Delphi Methode, zie http://www.rand.org/topics/delphi-method.html
Tabel 1 Voorbeelden van verandering t.o.v. de situatie in 2013
Technologie
Minimum
Gemiddelde
Olieprijs Gasprijs Kolenprijs Biomassaprijs CO2-prijs
-20% -40% -40% -20% +5%
+43.1% +17.1% +17.3% +38.2% +267.5%
Gemiddelde (exclusief niet aangeraakte schuifjes) +54.2% +20.8% +35.5% +51.4% +372.5%
Maximum
+205% +115% +500% +205% +2000%
Analyse gemiddelde scenario In deze paragraaf bekijken we het gemiddelde scenario van de 39 ‘Final’ scenario’s gemaakt tijdens de SER workshops. Het gemiddelde scenario is te vinden op de website van het Energietransitiemodel. Als u deze link volgt kunt u het scenario openen door op de knop “Open dit scenario” te klikken. Het is mogelijk dat de waarden die u online vindt licht afwijken van de hier gepresenteerde waarden. Dit komt omdat het model continu verbeterd en uitgebreid wordt, hierdoor kunnen resultaten van scenario’s soms licht veranderen. In het kort zien we een scenario waarin het energieverbruik afneemt met 20% en waarbij de CO2-uitstoot terugloopt tot -39% t.o.v. 1990. Daarnaast is bijna 29% van de energie hernieuwbaar in 2030. De kosten van energie lopen in dit scenario met zo’n 50% op t.o.v. van vandaag. In de rest van deze paragraaf bespreken we de vraag naar energie, het aanbod van energie, de ontwikkeling van de kosten van brandstoffen en technologieën en als laatste een aantal overige uitkomsten van het scenario.
Vraag naar energie De vraag naar energie, zowel primair als finaal, loopt met de gemiddelde aannames van de deelnemers terug met zo’n 20%. Dit is een energiebesparing van bijna 1,5% per jaar tot aan 2030 over alle sectoren. Zie Figuur 1 voor een cirkeldiagram van het finaal verbruik van energie per sector in 2030. Hieronder bekijken we voor elke sector de belangrijkste maatregelen. Voor de precieze instellingen van het scenario kunt u het scenario openen in het Energietransitiemodel. Huishoudens Er wordt in huishoudens in het scenario ingezet op isolatie, zowel in nieuwbouw als bestaande bouw. Vooral in de bestaande bouw levert dit een grote bijdrage aan de besparing in deze sector. Verder wordt beperkt ingezet op andere vormen van verwarming, vooral op bodem- en luchtwarmtepompen, micro-WKK’s en het warmtenet. Stadswarmtenetten worden behalve door grote centrales in 2030 ook van warmte voorzien met geothermie en zowel gas- als biomassa-WKK’s.
Verder wordt over de hele linie in huishoudens energiebesparing bereikt met efficiëntere verlichting en elektrische apparaten. Daarnaast ligt er in 2030 ongeveer 80 km2 aan zonnepanelen op de daken van huishoudens. Hiermee wordt meer dan een derde van de elektriciteitsvraag van deze sector ingevuld. Utiliteitsbouw De gebouwensector in het Energietransitiemodel kijkt naar de utiliteitsbouw. In het gemiddelde scenario groeit deze niet meer de komende jaren. Gebouwen worden wel vernieuwd, met veel meer isolatie en nieuwe vormen van verwarming, zoals warmtepompen met warmte-koude-opslag, gaswarmtepompen en warmtenetten. Ook hier geldt dat de gebouwen aan warmtenetten door een mix van centrale warmte-aftap, geothermie en WKK’s worden voorzien. Daarnaast worden de apparaten en verlichting in gebouwen de komende jaren een stuk efficiënter. Op utiliteitsgebouwen liggen in 2030 zo’n 30 km2 aan zonnepanelen.
Finaal Energiegebruik per sector (PJ) Landbouw, 111
Overig, 89
Industrie Huishoudens
Transport, 395 Gebouwen , 193
Gebouwen Industrie, 1254
Transport Landbouw Overig
Huishoudens, 296 Figuur 1 Finaal energiegebruik per sector in 2030 (PJ)
Transport De komende jaren gaan we onszelf nauwelijks méér verplaatsen dan nu. Het aantal auto- en vrachtwagenkilometers neemt niet of nauwelijks toe tot 2030. Wel gaan we meer met de trein reizen en worden meer goederen vervoerd met de trein en de binnenvaart.
Ruim 20% van alle auto’s op de weg is in 2030 een elektrische auto. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van aardgas (CNG) als transportbrandstof (bijna 6%). De rest van de auto’s rijden komende jaren gewoon nog op diesel en benzine. Bij vrachtwagens worden iets minder dan 10% van de kilometers gemaakt met elektrische voertuigen, daarnaast met een iets kleiner aandeel wordt aardgas gebruikt. Verder blijft het overgrote deel van de vrachtwagens op diesel rijden. Zo’n 10% van alle gebruikte diesel en benzine in alle verschillende transportmiddelen bestaat in 2030 uit de respectievelijke bio-varianten. Daarnaast vinden de komende jaren efficiencyverbetering van alle voertuigen plaats tussen de 0,4 en 1% per jaar. Industrie De gemiddelde deelnemer aan de SER workshops ziet de industrie de komende jaren nog maar nauwelijks groeien en productievolume blijft dus ongeveer even groot. De deelnemers zetten wel in op een efficiencyverbetering in de industrie van ongeveer 1% per jaar. Daarnaast zetten de deelnemers in op meer warmte uit WKK, vooral WKK’s die draaien op biomassa. In de metaalsector wordt ingezet op een groter aandeel van recycling van staal en aluminium. Daarnaast wordt geëxperimenteerd met innovatieve manieren van staal- en aluminiumproductie, bijvoorbeeld via de Cycloonoven (staal) en carbothermische reductie (aluminium). Land- en tuinbouw De komende jaren krimpt de land- en tuinbouw sector licht en wordt daarbij ook iets efficiënter. De sector zet in op verschillende vormen van duurzame warmte: geothermie, warmtepompen met WKO en biomassa. Daarnaast groeit de inzet van WKK ook, allemaal ten koste van de gasketel.
Aanbod van energie Aanbod van elektriciteit In 2030 staan er volgens de deelnemers een aantal nieuwe kolen- en gascentrales in overeenstemming met de huidige plannen. Er is daarbij vanuit gegaan dat oude centrales niet gesloten worden. Mogelijk hebben deelnemers echter gewoon nagelaten deze te sluiten. Ook de kerncentrale in Borssele is in 2030 nog open. De centrales draaien wel allemaal een stuk minder. Er is eigenlijk overcapaciteit, mede door het aanbod van hernieuwbare elektriciteit, zoals hieronder beschreven en de vergrote inzet van WKK . Qua hernieuwbare opwek wordt op zee de doelstelling van 6000 MW wind gehaald 10 jaar na 2020 gehaald, maar op land blijft de teller steken onder de 4000 MW. Hiermee levert wind al wel ca. een kwart van alle stroom in
Nederland. Zonnepanelen, zowel op daken van huizen en gebouwen als op open stukken land, nemen ook zo’n 15% van de stroomproductie voor hun rekening. Daarnaast worden er kleine hoeveelheden stroom opgewekt met waterkracht en geothermie. Zie Figuur 2 voor een uitsplitsing.
Figuur 2 Elektriciteitsproductie in 2010 en 2030
Aanbod van warmte Het aanbod van warmte zal de komende jaren afnemen in het gemiddelde scenario. Dit heeft alles te maken met de afnemende vraag. Deze neemt met een derde af, van 1500 PJ naar 1000 PJ in 2030. De grootste daling zit in centraal opgewekte warmte. Twee warmtebronnen die fors groeien zijn warmte uit biomassa en omgevingswarmte. Decentrale warmte-opwek uit WKK vertoont een bescheiden groei tot aan 2030. Zie Figuur 3 voor een staafdiagram. Hierbij moet worden aangemerkt dat warmte-opwek uit grote, centrale WKK’s waarschijnlijk hoger zou moeten zijn dan het Energietransitiemodel uitrekent, omdat ze in de winter moeten draaien om warmte te maken, in werkelijkheid zal deze grafiek er dus iets anders uitzien.
Figuur 3 Warmteproductie in 2010 en 2030
Aanbod van overige brandstoffen Een belangrijk gegeven is de bijmenging van groengas in het gasnetwerk. In 2030 wordt er ca. 110 PJ groengas bijgemengd in het gasnetwerk (11,7% van het totale gasgebruik in Nederland). Mede hierdoor zou een oppervlakte ter grootte van het hele landbouwareaal van Nederland ergens in de wereld moeten worden ‘gehuurd’ om zoveel biomassa voor de energievoorziening van Nederland te produceren. Gegeven de kleine grootte van Nederland is dit wel voorstelbaar. Verder wordt in 2030 zo’n 20% van de kolen vervangen door houtpellets of biokolen (getorrficeerde biomassa).
Kostenontwikkeling van brandstoffen en technologieën Kostenontwikkeling brandstoffen De gemiddelde verwachting van de stijging van fossiele brandstoffen ligt tussen de 17% en 43%. Olie wordt 43% duurder, terwijl gas en kolen elk 17% duurder worden. Kostenontwikkeling duurzame energiebronnen Op het gebied van duurzame energiebronnen wordt biomassa 38% duurder, windmolens blijven ongeveer even duur en zonnepanelen dalen nog zo’n 8% in prijs. Kostenontwikkeling CO2 De deelnemers tonen weinig vertrouwen in het European Emission Trading Scheme (ETS). De CO2-prijs stijgt tot 18 euro per ton in 2030 en 65% van de rechten wordt in 2030 nog gratis weggegeven (het zogenaamde ‘grandfathering’).
Winstgevendheid van Elektriciteitscentrales en kans op onvermogen Onder bovenstaande aannames over kostenontwikkelingen zijn er in dit scenario in 2030 geen rendabele centrales meer in Nederland. Vooral gascentrales zijn de grote verliezers in dit scenario. Wind op land en kolencentrales liggen rond hetzelfde kostenniveau en zijn de goedkoopste opties. We gaan er hierbij vanuit dat hernieuwbare energie voorrang heeft op het netwerk, net als WKK’s die ‘warmte-gestuurd’ draaien. Tabel 2 hieronder geeft een overzicht van de marginale kosten, het opgesteld vermogen en de resulterende vollasturen per centrale (centrales die sowieso draaien hebben een positie van ‘-‘). In Figuur 4 hieronder staat verder een overzicht van de integrale kosten per type centrale. Tabel 2 Merit Order positie, marginale kosten, geïnstalleerd vermogen en vollasturen Merit order
Marginale
Geïnstalleerd
Vollasturen,
Vollasturen,
positie
kosten
vermogen
toekomst
heden
EUR/MWh
MW
Hr
Hr
Technologie
Wind turbines
-
0
10905
3121
2700
Zon PV
-
0
19616
1050
1050
Must-run WKK's
-
149
10275
4544
4822
Kern 3e Gen
1
6
1120
4963
7843
Kolenvergassing
2
29
627
4609
5099
Kolenvergassing CCS
3
32
775
4148
5972
Kolen conventioneel
4
38
317
4002
4400
Poederkolen CCS
5
39
750
3588
5972
Poederkolen*
6
42
1980
2940
6926
7
47
1835
1655
6404
Gas STEG
8
70
4939
253
5522
Gas STEG CCS
9
88
1758
0
4818
10
96
3392
0
5143
Gas conventioneel
11
105
3247
0
1388
Gasturbine
12
124
470
0
906
Kolencentrale met warmtelevering
Gascentrale met warmtelevering
Het is mogelijk om in het scenario een totaal van 14 kolen- en gascentrales te sluiten met een totaal vermogen van ruim 11000 MW, tenzij we voor de elektriciteit uit deze centrales een markt vinden in het buitenland. Bij sluiting van deze 14 centrales is er GEEN kans op onvermogen. Dat wil zeggen dat er nog steeds genoeg betrouwbaar vermogen staat om de situaties dat de wind niet waait en de zon niet schijnt binnen Nederland altijd op te vangen.
Figuur 4 Integrale kosten van elektriciteit per MWh en investeringskosten
Er gelden hierbij een aantal punten die besproken dienen te worden voor de interpretatie van deze Figuur 4. Ten eerste, hebben we hierbij rekening gehouden met de Merit Order, waardoor de gereduceerde draaiuren van sommige centrales impact hebben op de kosten. Dit is vooral zo bij de Gas STEG, die met ca. 250 draaiuren per jaar zijn vaste lasten moet opbrengen. Voor een overzicht van de kosten met standaard draaiuren, zie Bijlage 1. Daarnaast wordt in dit scenario import/export maar gelimiteerd meegenomen. Als de ons omliggende landen net zoveel hernieuwbare energie als wij gaan produceren, of meer, zouden de draaiuren en de winstgevendheid van centrales nog lager kunnen zijn dan nu. Overigens worden veranderingen in het marktmodel voor elektriciteit niet meegenomen (bijvoorbeeld de invoering van een capaciteitstarief). Kosten Infrastructuur voor elektriciteit De benodigde netverzwaringen door de inzet van nieuwe technologieën zijn in dit scenario beperkt en worden voor een belangrijk deel veroorzaakt door windmolenparken. De totale netverzwaringskosten zijn ruim 7 miljard euro, voornamelijk op het hoogspanningsnetwerk en kunnen worden gespreid over de komende 17 jaar. Zie Figuur 5 voor een onverzicht van deze kosten.
Figuur 5 Kosten voor het verzwaren van elektriciteitsinfrastructuur
Investeringen in warmte en elektriciteitsproducerende apparaten Er zal in de komende 17 jaar om dit scenario te realiseren voor 145 miljard euro moeten worden geïnvesteerd in warmte en elektriciteitsproducerende apparaten. Of 8.5 miljard Euro per jaar. Deze investering zit voornamelijk in zonnepanelen voor huishoudens en bedrijven (meer dan 40 miljard euro) en ruim 14 miljard euro in warmtepompen en 4 miljard euro in micro-WKK. Ook is er 28 miljard euro nodig voor windmolens (voornamelijk op zee). Quintel Intelligence denkt dat de kostendaling van windmolens en zonnepanelen in dit scenario door de deelnemers mogelijk te laag is ingeschat. Bij dergelijke investeringen en gezien de ontwikkeling van deze technologieën zouden grotere kostendalingen per eenheid mogelijk kunnen zijn. Desondanks zijn er forse investeringen nodig om dit scenario te kunnen realiseren.
Overige indicatoren Klimaat Gemiddeld genomen verwachten de deelnemers een stijging van de gemiddelde temperatuur van een 0,5 graden in 2030. Dit is enerzijds gunstig voor de energierekening van huishoudens (minder verwarming) maar de koelingsvraag (met name in kantoorgebouwen) zal des te harder stijgen. Als gevolg van deze twee effecten verandert de energievraag in de gebouwde omgeving nauwelijks. Werkgelegenheid Een ruime verdubbeling (stijging van 147%) van het aantal FTE’s in energiegerelateerde branches. Dit betekent dat er ruim 48.000 directe banen bijkomen per jaar en in totaal 825.000 mensjaar directe werkgelegenheid tot 2030. De berekening van de werkgelegenheidseffecten in het ETM is partieel en beperkt tot delen van de energiesector en de installatiebranche. In de praktijk zullen er
dus meer directe en ook indirecte banen ontstaan als gevolg van de uitvoering van dit scenario.
Conclusies In dit rapport presenteerde Quintel Intelligence een gemiddeld scenario van 39 deelnemers aan de workshops die in het land georganiseerd zijn in het kader van het Nationaal Energieakkoord. Het scenario is over het algemeen gebalanceerd en geeft een interessant startpunt voor verdere discussie over het realiseren van een dergelijk scenario. Het scenario laat een afname van de energievraag zien van ongeveer 20%, waarbij bijna 40% CO2-reductie wordt bereikt en bijna 30% hernieuwbare energie in 2030. In de gebouwde omgeving wordt besparing bereikt met isolatie, andere vormen van verwarming en verhoging van de efficiency van apparaten en verlichting. Bij transport worden voertuigen elk jaar efficiënter en gaan we meer rijden op alternatieve brandstoffen, zowel elektrisch, op aardgas, als op biobrandstoffen. In de industrie wordt ingezet op hogere energie-efficiëntie en een iets hogere inzet op WKK. Aan de aanbodkant wordt ingezet op zonne- en windenergie en biomassa. Met dit scenario zijn investeringen gemoeid in warmte en elektriciteitproducerende apparaten van bijna 150 miljard euro gespreid over 17 jaar. De extra investeringen in de elektriciteitsnetten zijn met ruim 7 miljard euro relatief bescheiden. Uitvoering van het scenario levert tenminste 825.000 mensjaar aan extra werkgelegenheid maar waarschijnlijk meer. Quintel Intelligence heeft al vaker gezien dat groepen mensen gemiddeld redelijke scenario’s maken. Daar waar individuen nogal eens bevooroordeeld kunnen zijn op basis van eigen ervaring, maken groepen mensen over het algemeen gebalanceerde scenario’s, die wel eens beter zouden kunnen zijn, dan de beste berekeningen die we op dit moment voor de toekomst kunnen maken. Verder valt op dat zowel leken als ‘experts’ niet veel verschillen in hun kennis en kunde van het totale energiesysteem, omdat de ‘experts’ meestal slechts kennis hebben van een deel van het energiesysteem. We bevelen het gemiddelde scenario dat gemaakt is in het kader van het SERproces om tot een Nationaal Energieakkoord voor Duurzame Groei te komen dan ook van harte aan als startpunt voor verdere discussie. In de rest van dit rapport wordt het scenario en de methodologie die geleid heeft tot het scenario in meer detail besproken.
Bijlage 1 – Kosten centrales met standaard draaiuren Figuur 6 toont de kosten per centrale, met de aanname dat elke centrale een bepaald aantal standaard draaiuren maakt. Er zijn hierbij enkele verschillen met Figuur 4 (pagina 12) die in de tekst van dit rapport gepresenteerd wordt: In dit geval zijn kolencentrales en nucleaire centrales per MWh goedkoper dan windmolens De Gas STEG is hier fors goedkoper, omdat de centrale ook aanzienlijk meer draaiuren maakt. De Gas WKK lijkt duur, maar hier wordt geen rekening gehouden met opbrengst van de warmte die geproduceerd wordt door. Als dat wel gebeurt, worden deze kosten uiteraard lager.
Figuur 6 Integrale kosten per MWh met standaard draaiuren