Een samenvatting van de beschikbare voormalige onderzoeken is te vinden in de bijlagen. 2. NOG UIT TE VOEREN ONDERZOEK IN HET KADER VAN GRONDVERZET Op basis van de beschikbare gegevens dienen is naar aanleiding van de ontgravings- en toepassingswerkzaamheden in de Berkelse Polder uitgezocht welke onderzoeken nog uitgevoerd dienen te worden in het plangebied. Het voormalige woonwagenkamp -waar reeds een saneringsplan voor is opgesteldvalt buiten dit onderzoek. 2.1. Wettelijk kader De gemeenten Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek hebben sinds respectievelijk 2000 en 1998 een bodemkwaliteitskaart en bijbehorend bodembeheerplan. Tijdens het opstellen van de bodemkwaliteitskaart zijn de gemeenten opgedeeld in verschillende deelgebieden. Per deelgebied is de bodemkwaliteit van bovengrond en ondergrond vastgesteld in zogenaamde bodemkwaliteitszones. Het bodembeheerplan van de gemeente Lansingerland (verder BBP genoemd) geeft de voorwaarden aan voor grondverzet binnen en tussen deze bodemkwaliteitszones. Tevens bevat het plan een overzicht van de wet- en regelgeving en het beleid voor grondverzet, alsmede de hieruit voortvloeiende procedures. Hieronder valt o.a. de regelgeving ten aanzien van transport van verontreinigde grond In het beheersgebied van de 3B-gemeenten (het volledige grondgebied van Berkel en Rodenrijs, Bergschenhoek, Bleiswijk) komen alleen zones voor van het type G1 (schoon) en G2 (licht verontreinigd). Conform het regionale beleid mag grond uit alle zones van het type G1 worden toegepast in alle zones binnen het beheersgebied. Grond uit zones van het type G2 mag alleen worden toegepast indien uit vergelijking van de zones blijkt dat grondverzet is toegestaan conform de regels van het BBP. In de onderstaande grondstromenmatrix is aangegeven in welke gevallen grond gekeurd moet worden en op welke stoffen. De 3B-gemeenten streven naar een gebiedseigen kwaliteit op zoneniveau en niet op locatieniveau. tabel 2.1. Grondstromenmatrix Zone ontgraven grond B1 Ontvangende zone
(G2)
B1: Lintbebouwing vóór 1930
(G2)
B2: Bebouwing 1930-1970
(G2)
B3/B9: Bebouwing vanaf 1970/heden/toekomst
(G1)
B4: Bedrijventerrein
(G2)
B5: Glastuinbouw vóór 1970
(G2)
B6: Weiland/glastuinbouw vanaf 1970/recreatie
(G1)
B7: Glastuinbouw vóór 1970 (nieuwe bebouwing)
(G2)
B8*: Sportpark O1: Lintbebouwing vóór 1930
(G2)
O2: Bebouwing 1930-1970
(G1)
O3/O9: Bebouwing vanaf 1970/heden/toekomst
(G1)
O4*: Bedrijventerrein O5: Glastuinbouw vóór 1970
(G1)
O6: Weiland/glastuinbouw vanaf 1970/recreatie
(G1)
O7: Glastuinbouw vóór 1970 (nieuwe bebouwing)
(G1)
O8*: Sportpark
NEN NEN NEN NEN NEN NEN NEN NEN o NEN NEN NEN NEN o NEN NEN NEN NEN o
B2 (G2)
B3/B9 (G1)
o
o
o
o
o
o
B4 (G2)
B5 (G2)
b b b
b b b b
b b bo b b b bo b b b bo
b b bo b b b bo b b b bo
B6 (G1)
B7 (G2)
B8*
Zn Zn Zn ** Zn Zn Zn o
o
o
Zn o Zn Zn Zn Zn o Zn Zn Zn Zn o
o
o
o
O1 (G2)
NEN NEN NEN NEN NEN NEN NEN NEN o NEN NEN NEN NEN o NEN NEN NEN NEN o
O2 (G1)
O3/O9 O4* (G1)
O5 (G1)
O6 (G1)
O7 (G1)
O8*
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Vrij grondverzet keuring van ontgraven grond NEN Zn
NEN-pakket voor grond zink
b
bestrijdingsmiddelen
o
aanvullende gegevens ontvangende bodem noodzakelijk
*
historisch gezoneerd
**
geldt niet voor toepassing binnen bestaande afspraken VINEX-locatie
Ter plaatse van onverdachte locaties geldt voor alle zones in de 3B-gemeenten conform de regionale nota dat grondverzet binnen een zone vrij is (d.w.z. zonder keuring).
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
2
Er is sprake van een verdachte locatie indien er mogelijk sprake is van een lokaal geval van bodemverontreiniging. Dit is het geval indien: - lokale ophogingen of dempingen hebben plaatsgevonden; - op de locatie een bedrijf gevestigd is (geweest) waarbij mogelijk bodemverontreiniging is ontstaan; - op de locatie een ondergrondse brandstof tank aanwezig is (geweest); - de locatie bekend is als een zogenaamd ‘WBB-geval’ (o.a. gesaneerde locaties); - bodemvreemd materiaal of andere zintuiglijke afwijkingen worden aangetroffen die duiden op een plaatselijke bodemverontreiniging (puin, koolas, sintels, asbest, afwijkende geur of kleur); - er overige aanwijzingen zijn, waaruit blijkt dat de locatie verdacht is. De aanwezigheid van bodemvreemd materiaal kan niet altijd vooraf worden vastgesteld. Indien tijdens de ontgraving van de bodem blijkt dat bodemvreemde materialen of andere zintuiglijke afwijkingen worden geconstateerd dient de grond apart te worden gezet en gekeurd. Binnen de 3B-gemeenten komt puin regelmatig voor in de bovengrond. In verband hiermee kan bij een puinpercentage van minder dan 10 % een keuring achterwege worden gelaten. Voor asbest geldt een maximum van 10 mg/kg (nietgewogen). Bij het aantreffen van asbest dient rekening te worden gehouden met speciale maatregelen die moeten worden getroffen in het kader van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Indien blijkt dat er sprake is van een verdachte locatie dan zal een verkennend onderzoek (conform de NEN 5740) moeten uitwijzen of er sprake is van een mogelijk geval van ernstige bodemverontreiniging. Indien dit niet zo is dient op basis van de aangetroffen gehalten te worden bepaald of de kwaliteit overeenkomt met de gebiedseigen kwaliteit. Bij toepassing van vrijkomende grond buiten de 3B-gemeenten dienen in ieder geval partijkeuringen uitgevoerd te worden. Volgens het BBP dienen deze uitgevoerd worden conform Protocol 1018, Monsterneming grond ten behoeve van partijkeuringen, versie 3, Vereniging Kwaliteitsboring Bodemonderzoek, 14 juni 2001. Dit protocol viel onder het Bouwstoffenbesluit dat inmiddels vervallen is. Momenteel geldt het Bbk en is protocol 1001 ‘Monsterneming voor partijkeuringen grond en baggerspecie’ uit de BRL SIKB 1000 (versie 8.0, op 17-06-2009 vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Bodembeheer, ondergebracht bij de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB) te Gouda) van toepassing bij AP04-keuringen. (Bron: Bodembeheerplan gemeente Lansingerland, website gemeente Lansingerland, http://www.lansingerland.nl/index.php?simaction=content&mediumid=1&pagid=470&stukid=2775, opzoekingsdatum: 19 april 2010.) Voor zover bekend maakt de gemeente Lansingerland gebruik van het overgangsrecht bij inwerkingtreding van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) en geldt momenteel nog steeds het BBP zoals te vinden op de website van de gemeente. Dit BBP is opgesteld in 2005 en zonder wijzigingen herzien in 2007. Bij het opstellen van voorliggende notitie is uitgegaan van dit BBP. 2.2.
Onderzoeksbehoefte
bodem en grondwater Volgens het BBP ligt de onderzoekslocatie Berkelse polder binnen bodemkwaliteitszones B6/O6 (weiland/glastuinbouw vanaf 1970) volgens het BBP. Dit is een type-G1-gebied (‘schoon’). Boven- en ondergrond zijn als ‘schoon’ gekenmerkt en toepassing van grond vrijkomend uit deze zone kan in het beginsel vrij gebeuren binnen alle zones van het beheersgebied. Voor zover bekend zijn er geen bodemonderzoeken beschikbaar die gelden als bewijsmiddel voor de milieuhygiënische kwaliteit op de locatie. Op 1 deellocatie (de noordelijke helft van de polder, ten oosten van de Combinatieweg) is in januari 2006 een onderzoek (zie bijlage III) uitgevoerd waarin geconcludeerd wordt dat de klei van 0,5 tot 2,5 m-mv indicatief als schone grond kan beschouwd worden.
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
3
Klei dieper dan 2,5 m-mv wordt milieukundig indicatief geclassificeerd als zijnde niet toepasbaar (uitloging molybdeen). Uitgangspunt bij voorliggend advies voor verder onderzoek is dat de ontgravingen ten behoeve van de werkzaamheden in de polder niet dieper zullen reiken dan 2 m-mv, waardoor niet in de verontreinigde grond gegraven wordt. Uit gegevens van www.bodemloket.nl (zie bijlage IV) blijkt dat op de onderzoekslocatie 2 dempingen aanwezig zijn. De exacte ligging en omvang van deze dempingen is echter niet bekend. De onderzoekslocatie is door aanwezigheid van deze dempingen niet als onverdacht aan te merken waardoor toch verkennend onderzoek conform NEN 5740 inclusief vooronderzoek conform NEN 5725 nodig is. Historisch onderzoek bij de gemeente (dat deel uitmaakt van het vooronderzoek) moet verder inzicht geven in de ligging en omvang van de dempingen en/of andere verdachte activiteiten. Om de onderzoekskosten te beperken kan de locatie opgedeeld worden in deellocaties, waarbij enkel de locaties die verdacht zijn verder onderzocht dienen te worden. In onderstaande afbeelding is een stroomschema voor de onderzoeksopzet gegeven. afbeelding 2.1. Stroomschema voor bodemonderzoek in het kader van grondverzet in bodemkwaliteitszone B6/O6 te Lansingerland
historisch onderzoek
BERKELSE POLDER TE LANSINGERLAND onderzoek
geen verdachte activiteiten
geen extra onderzoek nodig conform BBP want B6 is een type G1-gebied (schoon)
toepassing* vrijkomende grond uit zone B6/O6 binnen 3B-gemeenten binnen zone B6/O6
buiten zone B6/O6
vrij toepasbaar
onverdacht, gebiedseigen kwaliteit verdachte activiteiten
VO
*Voor de toepassing van grond als bodem mag maximaal 10% aan bodemvreemde materialen aanwezig zijn. VO = verkennend onderzoek conform NEN 5740 NO = nader onderzoek BBP = Bodembeheerplan gemeente Lansingerland
onverdacht, maar slechter dan gebiedseigen kwaliteit NO op verdachte deellocatie(s)
buiten 3B-gemeenten
AP04partijkeuring
niet toepasbaar
toepasbaar volgens grondstromenmatrix uit BBP of afvoer naar erkend verwerker
Bij het vooronderzoek dient ook aandacht besteed te worden aan asbestverdachte activiteiten (vooronderzoek conform NEN 5707). Zo nodig dient de onderzoeksopzet aangepast te worden voor onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in de bodem.
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
4
Bij toepassing van vrijkomende grond buiten de 3B-gemeenten dienen in ieder geval AP04partijkeuringen uitgevoerd te worden. Elke te keuren partij heeft een omvang van maximaal 10.000 ton. Indien bekend is dat aanwijsbare onderdelen van de partij meer verontreinigd zijn dan de rest, dienen deze onderdelen als afzonderlijke partij gekeurd te worden. Uitgaande van circa 70.000 m3 vrijkomende grond, homogeen verontreinigde partijen, toepassing ervan buiten de 3B-gemeenten en een bodemdensiteit van 1,7 ton/m3, dienen minstens 12 partijkeuringen uitgevoerd te worden. Conform het BBP dient grondverzet minimaal 5 dagen van tevoren bij de gemeente Lansingerland gemeld te worden aan de hand van een meldingsformulier. Voor grootschalige werken zoals het ontwikkelen van natuurgebied kan een raammelding opgesteld worden dat door de gemeente vastgesteld dient te worden. Hiermee wordt vermeden dat voor elke partij afzonderlijk een melding moet gedaan worden. Aanbevolen wordt voor dit project een raammelding op te stellen. asfalt Indien asfaltverhardingen van de Combinatieweg verwijderd of verplaatst moeten worden ten behoeve van de werkzaamheden in de polder, dient een asfaltonderzoek uitgevoerd te worden ter bepaling van de teerhoudendheid. Dit aangezien het toepassen en verwerken van teerhoudende producten in de wegenbouw verboden is. Het teervrije asfalt kan worden hergebruikt in nieuwe wegen, maar het teerhoudende materiaal moet uit de keten worden verwijderd. Het is dus zaak onderscheid te maken tussen teerhoudend en teervrij asfalt. Hierbij wordt de richtlijn voor het omgaan met vrijkomend asfalt gevolgd (Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt: aandacht voor teerproblematiek, Kennisplatform voor Infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW), Ede, april 2007). Middels een diamantboor zullen asfaltkernen opgeboord worden. Het aantal boringen is afhankelijk van de lengte en opbouw van het geasfalteerd gedeelte van de weg. Ter indicatie kan 1 boring per 100 meter geasfalteerde weg aangenomen worden. Deze worden eventueel gecombineerd met boringen ter bepaling van de milieuhygiënische kwaliteit van de onderliggende bodem. De opgeboorde asfaltkernen moeten in eerste instantie worden onderzocht met behulp van een PAK-marker waarbij de kernen worden ingespoten met een indicatorvloeistof. Met de PAK-marker kan alleen de aanwezigheid van teer worden aangetoond (met name >250 mg/kg), niet de afwezigheid. Derhalve dient bij een negatieve uitslag aanvullend onderzoek plaats te vinden. Bij een positieve uitslag wordt een vervolgonderzoek naar de toepassingsmogelijkheden van het asfalt niet noodzakelijk/zinvol geacht. Indien geen verkleuring wordt waargenomen, zullen volgende werkzaamheden worden uitgevoerd: - het zagen van de asfaltkernen (verdeling in boven- en onderlaag); - het malen van de asfaltkernen; - chemische analyse van het PAK-gehalte van de boven- en onderlaag. 3. INDICATIE KWALITEIT POLDERGROND Als input voor het V&G-plan is een inschatting van de verwachte kwaliteit van de (vrijkomende) grond gemaakt op basis van de beschikbare onderzoeken (zie bijlagen), de bodemkwaliteitskaart (BKK) en het BBP van de gemeente Lansingerland. Op basis van de BKK en het BBP is de grond op de volledige onderzoekslocatie van het maaiveld tot 2 m-mv als ‘schoon’ te beschouwen. In de bijlagen I tot en met V zijn samenvattingen van de beschikbare voormalige bodemonderzoeken te vinden.
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
5
Uit onderzoek van november 2005 (zie bijlage II) blijkt dat de menggranulaatverhardingslaag en funderingslaag van kolengruis ter plaatse van de Combinatieweg voldeden aan categorie 1 bouwstof en niet verdacht zijn ten aanzien van verontreiniging met asbest. In onderzoek van januari 2006 (bijlage III) is geconcludeerd dat in de noordelijke helft van de polder, ten oosten van de Combinatieweg, klei van 0,5 tot 2,5 m-mv indicatief als schone grond beschouwd kon worden. Klei dieper dan 2,5 m-mv wordt milieukundig indicatief geclassificeerd als zijnde niet toepasbaar (uitloging molybdeen). Er van uitgaand dat geen nieuwe verontreinigingen ontstaan zijn na voornoemde onderzoeken, kunnen de conclusies van deze onderzoeken dienen als indicatie voor de huidige kwaliteit van de poldergrond. Lokale verdachte activiteiten –bijvoorbeeld dempingen en ophogingen- kunnen plaatselijk hebben geleid tot bijmengingen die verontreiniging veroorzaken zoals zink, lood, asbest. Rekening houdend met de resultaten van Bodemloket (zie bijlage IV) waar sprake is van 2 dempingen in de polder kunnen plaatselijk bijmengingen verwacht worden.
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
6
BIJLAGE I
Samenvatting Aanvullend bodemonderzoek voormalig woonwagenkamp Boezemweg
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
Bijlage I
Samenvatting Aanvullend bodemonderzoek voormalig woonwagenkamp Boezemweg
Waterberging en natuurontwikkeling Bergboezem te Berkel en Rodenrijs Datum: 28 oktober 2005. Auteur en opdrachtgever: Royal Haskoning i.o.v. Hoogheemraadschap van Delfland. Locatie: Voormalig woonwagenkamp, noordelijke punt van de boezempolder, circa 1 ha groot. Type onderzoek: Afperkend milieuhygiënisch bodemonderzoek + verkennend en nader asbestonderzoek. Aanleiding: Voorgenomen ontwikkeling van de locatie tot waterbergingslocatie. Doelstelling: Onderzoek naar bodemverontreinigingen afronden + geval definiëren. Werkzaamheden: - vooronderzoek; - locatie-inspectie; - globale maaiveldinspectie; - 31 asbest-inspectiegaten (0,3 m x 0,3 m x 0,5 m) waarvan 12 doorgezet tot 1 m-mv en 4 tot 2 mmv; - grond(water)bemonstering; - 8 analyses op zink en lood (bovengrond); - 1 analyse op PCB en OCB; - 5 analyses asbest in grond; - 2 analyses asbest in materiaal. Bodemopbouw: Zand (met bodemvreemd materiaal) op klei. Conclusie: De ophooglaag van 0,5 m dikte dient in zijn geheel als één geval van ernstige bodemverontreiniging beschouwd te worden (met name zink en lood > I). Op één plaats is asbest > I aangetroffen in de bovengrond. Advies: - overleg met Provincie Zuid-Holland i.v.m. gevalsdefinitie en risicobeoordeling asbest; - handpicking om asbest van maaiveld te verwijderen + sanering ten tijde van herinrichtingswerkzaamheden; - opstellen saneringsplan.
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
BIJLAGE II
Samenvatting Indicatief milieuhygiënisch onderzoek open puinverharding Combinatieweg
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
BIJLAGE II
Samenvatting Indicatief milieuhygiënisch onderzoek open puinverharding Combinatieweg
Waterberging en natuurontwikkeling Bergboezem te Berkel en Rodenrijs Datum: 3 november 2005. Auteur en opdrachtgever: Royal Haskoning i.o.v. Hoogheemraadschap van Delfland. Locatie: Open puinverharding van de Combinatieweg te Berkel en Rodenrijs (doorsnijdt de polder). (lengte = circa 2 km, breedte = circa 4 m) Type onderzoek: Indicatief milieuhygiënisch onderzoek (niet conform een protocol/Bsb) + verkennend asbestonderzoek (volgens destijds nog niet vastgestelde NEN 5897) . Aanleiding: Voorgenomen ontwikkeling van de locatie tot waterbergingslocatie en functiewijziging van de weg. De Combinatieweg is gelegen in de Bergboezempolder en wordt mogelijk onderdeel van een nieuwe kade in de polder. Doelstelling: Indicatief vaststellen wat de milieuhygiënische kwaliteit van de weg is + nagaan of de verhardingsconstructie verontreinigd is met asbest. Werkzaamheden: - vooronderzoek (NVN 5725 asbest); - locatie-inspectie; - 17 inspectiegaten (0,3 m x 0,3 m x 0,5 m); - 8 analyses op NEN 5740 pakket grond (4 van bovenste menggranulaatverhardingslaag en 4 van funderingslaag van kolengruis); - 2 CEN-testen ter bepaling van het uitlooggedrag van de verhardings- en funderingsmaterialen. Bodemopbouw: Een puinlaag van 20 tot 30 cm dik, daaronder een kolenlaag tot de maximale boordiepte van 50 cm-mv. Conclusie: De partij is niet verdacht ten aanzien van verontreiniging met asbest. De menggranulaatverhardingslaag en funderingslaag van kolengruis voldoen aan categorie 1 bouwstof en mogen toegepast worden conform Bsb. Ze vormen geen bedreiging vanuit milieuhygiënisch oogpunt. Het behoud van de Combinatieweg is mogelijk (zowel integratie in een kade als inundatie). Indien de weg (gedeeltelijk) verwijderd dient te worden, zal eerst een partijkeuring conform Bsb moeten gebeuren.
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
BIJLAGE III
Samenvatting Onderzoek hergebruiksmogelijkheden te winnen klei
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
BIJLAGE III
Samenvatting Onderzoek hergebruiksmogelijkheden te winnen klei
Waterberging en natuurontwikkeling Bergboezem te Berkel en Rodenrijs Datum: 13 januari 2006. Auteur en opdrachtgever: Royal Haskoning i.o.v. Hoogheemraadschap van Delfland. Locatie: Noordelijke helft van de polder, ten oosten van de Combinatieweg. Type onderzoek: Civieltechnisch en indicatief milieuhygiënisch onderzoek (niet conform een protocol/Bsb) naar de kwaliteit van een partij mogelijk te winnen klei. Aanleiding: Voorgenomen ontwikkeling van de locatie tot waterbergingslocatie. De kleilagen die aanwezig zijn in de polder kunnen wellicht dienen als bouwstof voor kadeverbetering. Doelstelling: Vaststellen van de civieltechnische en indicatieve milieuhygiënische kwaliteit van de klei. Op deze manier kan ingeschat worden of de klei kan gebruikt worden ten behoeve van een kadeverbetering in de bergboezem. Bodemopbouw: Tot maximale boordiepte van 6 m-mv sterk siltige klei met inschakelingen van veen. Het grondwater ligt op circa 0,7 m-mv. Werkzaamheden: - civieltechnisch onderzoek (hier niet nader besproken); - locatie-inspectie; - 8 boringen tot maximaal 6 m-mv; - 4 analyses op NEN 5740 pakket grond; - 4 CEN-testen op standaardpakket uitloogparameters; - indicatieve toetsing aan Bsb. Conclusie: - klei van 0,5 tot 2,5 m-mv kan indicatief als schone grond beschouwd worden; - klei dieper dan 2,5 m-mv wordt milieukundig indicatief geclassificeerd als zijnde niet toepasbaar (uitloging molybdeen); - de klei in de noordpunt van de boezem is weinig erosiebestendig; - er kan indicatief worden bepaald dat er in het weidevogelgebied voldoende (matig) erosiebestendige klei aanwezig is om de kaden op te kunnen hogen uitgaande van de hoeveelheden benodigd volgens het 2e concept voorontwerp d.d. november 2005; Advies: - beschrijvingen van beschikbare hoeveelheden klei bijstellen middels laboratoriumonderzoek; - aanvullend bodemonderzoek uitvoeren; - molybdeen zit niet in het NEN 5740-pakket grond, maar zou aanvullend moeten geanalyseerd worden.
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
BIJLAGE IV
Samenvatting Bodemchemisch onderzoek Bergboezem Berkel
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
BIJLAGE IV
Samenvatting Bodemchemisch onderzoek Bergboezem Berkel
Plagadvies ten behoeve van het inrichtingsplan Datum: 7 juli 2006. Auteur en opdrachtgever: Royal Haskoning i.o.v. provincie Zuid-Holland. Locatie: ‘Linker’-helft van de polder, ten westen van de Boezemweg, waar natuurgebied wordt ontwikkeld. Type onderzoek: Bodemonderzoek (horizontenanalyse). Aanleiding: Voorgenomen ontwikkeling van de locatie tot waterbergingslocatie. Doelstelling: Komen tot een ruimtelijk inzicht in de verdeling van ecologisch relevante bodemaspecten zodat de hoeveelheid af te graven grond tot een minimum kan beperkt worden. Hierbij ligt de nadruk op het verwijderen van fosfaatbelasting uit het verleden. Werkzaamheden: - 124 boringen tot maximaal 1 m-mv inclusief 8 slootbodembemonsteringen (verdeling in clusters); - foto’s van de profielen; - profielbeschrijvingen (horizontenbeschrijving + humusprofiel); - 56 monsteranalyses (volgens cluster en diepteklasse) op pH, CEC, EGV, Ca, Mg, Na, K. Bodemopbouw: Voornamelijk klei (Laagpakket van Wormer). Voorheen lag hierop veen, maar dit is in de Middeleeuwen grotendeels afgegraven. Nu moerige eerdgronden: een dunne laag veen op klei. Het grondwater kent een hoge nutriëntenbelasting. Conclusies en advies: - ondergrond is van dubbele oorsprong: ⋅ mariene Æ hoge sulfaat- en calciumgehalten in bodem, hoge fosfaat- en chloridegehalten in grondwater; ⋅ menselijke invloed Æ veenlaag (grotendeels) afgegraven en hoge fosfaatgehalten t.g.v. landbouw; - graafadvies, bijstellen waterpeil (zie rapport voor uitgebreide beschrijving).
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
BIJLAGE V
Samenvatting Saneringsplan voormalig woonwagenterrein Bergboezem Berkel te Berkel en Rodenrijs
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010
BIJLAGE V
Samenvatting Saneringsplan voormalig woonwagenterrein Bergboezem Berkel te Berkel en Rodenrijs
Datum: 20 juli 2006. Auteur en opdrachtgever: Royal Haskoning i.o.v. Hoogheemraadschap van Delfland. Locatie: Voormalig woonwagenkamp, noordelijke punt van de boezempolder tussen de Boezemweg en Bovenvaart, circa 11.470 m2 groot. Kadaster: gemeente Berken en Rodenrijs, sectie B, nummer 1763. Type onderzoek: Saneringsplan. Aanleiding: Het op de locatie aanwezige geval van ernstige bodemverontreiniging (zie bijlage I) in combinatie met de voorgenomen herinrichting van de locatie. Doelstelling: Beschrijven van de noodzakelijke saneringsmaatregelen voor de aangetoonde verontreiniging. Uitgangspunt hierbij is dat de locatie na de sanering geschikt is voor de beoogde bestemming. Bodemopbouw (uit vooronderzoek afgeleid): Ophooglaag van 0,5 tot 1,5 m dikte (zand/klei en bodemvreemde materialen, sterk verontreinigd met lood en zink, matig verontreinigd met PAK, EOX en minerale olie en licht tot matig met overige zware metalen), daaronder oorspronkelijk materiaal (klei zonder bijmengingen tot minimaal 3,0 m-mv, niet verontreinigd) . Sanering: - handpicking asbest; - afvoer verontreinigde ophooglaag; - herschikking vrijkomende grond binnen overige deel geval; - aanbrengen leeflaag;
Witteveen+Bos DT263-27 notitie milieukundige onderzoeken definitief d.d. 26 april 2010