Ee n r e c o n s t r u c t i e v a n h e t b e l e i d s p r og r am m a O n d e r n e m e r s c ha p e n S ta r te r s 1 9 8 2- 2 00 3: e e n e c le c t is c h e a n a l y s e
A.A.B.H. Kuiper dr. A.R.M. Wennekers
Zoetermeer, februari 2009
1
.
Dit onderzoek is mede gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl)
EIM Research Reports reference number publication emailaddress corresponding author
H200904 februari 2009
[email protected]
address
EIM Bredewater 26 P.O. BOX 7001 2701 AA Zoetermeer The Netherlands Phone: +31 79 343 02 00 Fax: +31 79 343 02 03 Internet: www.eim.nl
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be kopied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for 2 printing errors and/or other imperfections.
Een reconstructie van het beleidsprogramma Ondernemerschap en Starters 1982-2003: een eclectische analyse
A.A.B.H. Kuiper MSc BA Erasmus University Rotterdam, Faculty of Social Sciences - Public Administration, P.O. Box 1738, 3000 DR Rotterdam, the Netherlands; EIM Business and Policy Research - part of Panteia, P.O. Box 7001, 2701 AA Zoetermeer, the Netherlands Corresponding author:
[email protected]
dr. A.R.M. Wennekers EIM Business and Policy Research - part of Panteia, P.O. Box 7001, 2701 AA Zoetermeer, the Netherlands
3
Inhoud 1. Introductie................................................................................................................................................................5 1.1 Ten geleide ................................................................................................................................................5 1.2 Doel van dit rapport...................................................................................................................................6 1.3 Indeling .....................................................................................................................................................7 2. Beschrijving en synthese van twee internationale conceptuele raamwerken voor ondernemerschapbeleid ...8 2.1 Inleiding ....................................................................................................................................................8 2.2 The Eclectic Framework van Audretsch, Grilo en Thurik.........................................................................9 2.3 Lundström en Stevenson’s Entrepreneurship Policy Framework...........................................................12 2.4 Vergelijking van The Eclectic Framework en Entrepreneurship Policy Framework .............................18 2.5 Categorisering ondernemerschapbeleid op basis van denkmodel van Hoffmann ...................................19 2.6 Analyseschema ondernemerschapbeleid op basis van Eclectic Framework, Entrepreneurship Policy Framework en denkmodel Hoffmann............................................................................................................20 3. Een reconstructie van het beleidsprogramma ondernemerschap en starters ..................................................24 3.1 Inleiding ..................................................................................................................................................24 3.2 Beleidsnotitie 1982 “Beleid Inzake het Starten van een (Eigen) Bedrijf”; het bevorderen van zelfstandig ondernemerschap tijdens economisch zwaar weer ........................................................................................25 3.3 Beleidsnota 1987 ”Ruim baan voor ondernemen”; een systematische benadering van het MKB-beleid34 3.4 Beleidsnotitie 1995 “Werk door Ondernemen”; het beleidsprogramma ingezet ter bevordering van de werkgelegenheid............................................................................................................................................42 3.5 Beleidsnota 1999 “De Ondernemende Samenleving”; het ondernemerschapbeleid bereikt haar (voorlopige) hoogtepunt ................................................................................................................................50 3.6 Beleidsbrief 2003 “In Actie voor Ondernemers”; een actieprogramma ingezet in economisch zwaar weer ...............................................................................................................................................................60 4. De ontwikkeling van het programma ondernemerschap en starters in beeld: samenvatting bevindingen ...68 4.1 Inleiding en achtergrond; doelen- en middelenpakket.............................................................................68 4.2 Inzichten naar aanleiding van The Eclectic Framework analyse.............................................................70 4.3 Inzichten naar aanleiding van Lundström en Stevenson beleidsdichotomie en –typologie.....................71
Literatuur .....................................................................................................................................................................74
4
1. Introductie 1.1 Ten geleide Het onderhavige rapport is een vervolg op “Twee decennia ondernemerschapbeleid in beeld: een jong beleidsprogramma in sociaaleconomische context geplaatst” (Kuiper en Wennekers, 2008), maar kan zelfstandig worden gelezen. Het huidige rapport biedt verdiepende inzichten t.a.v. de ontwikkeling van het beleidsprogramma “Ondernemerschap en Starters” in de periode 19822003. In dit beleidsveld zijn en waren meerdere ministeries betrokken. De focus zal hier liggen op het beleid en de beleidsnotities van het Ministerie van Economische Zaken omdat dit ministerie een centrale rol speelt in dit beleidsveld. Het beleidsprogramma “Ondernemerschap en Starters” bestaat uit het min of meer coherent geformuleerde beleidspakket dat in het jaar 1982 is ingezet met de beleidsnotitie “Beleid Inzake het Starten van een (Eigen) Bedrijf” (EZ et al., 1982), en vanaf die notitie gericht is geweest op ondernemerschap en starters. Om semantische onduidelijkheid te voorkomen ten aanzien van (definities van) termen is het zaak geweest om hier duidelijke posities in te nemen. We grijpen hierbij terug op een eerder rapport (Kuiper en Wennekers, 2008, p. 8): “Beleidsvorming is een complex proces met vele publieke en private actoren. Het Ministerie van Economische Zaken heeft een centrale rol in het maken van het economische beleid en heeft daarbij vanaf 1982 meer en meer de verantwoordelijkheid op zich genomen voor het initiëren van voorwaardenscheppend beleid voor ondernemerschap. Het stimuleren van nieuwe economische activiteiten en dynamiek kan zowel gericht zijn op bestaande als op nieuw op te richten ondernemingen. Dergelijk overheidsbeleid is wat hier onder ondernemerschapbeleid zal worden verstaan. Het overheidsbeleid dat specifiek gericht is op het bevorderen en faciliteren van startende en nog te starten ondernemingen wordt hier aangeduid als startersbeleid. Startersbeleid is dus altijd ondernemerschapbeleid, maar niet andersom. Overheidsbeleid dat gericht is op bestaande midden- en kleinbedrijven wordt hier aangeduid als MKB-beleid. Instrumenten die kunnen worden aangemerkt als MKB-beleid kunnen dus deels ook onder ondernemerschapbeleid vallen, maar niet onder startersbeleid. Zie figuur 1 voor een schematisch overzicht van de relatie tussen MKB-beleid, ondernemerschapbeleid en startersbeleid.”
5
Doelgroep
Bestaande bedrijven
(pre) starters en nieuwe bedrijven
ONDERNEMERSCHAPBELEID
MKB-BELEID
Andersoortig beleid
STARTERSBELEID
Beleid ten aanzien van nieuwe activiteiten en dynamiek
Figuur 1: Een categorisering van het economische overheidsbeleid ten aanzien van MKB en ondernemerschap bron: Kuiper en Wennekers (2008).
Voor een nadere onderbouwing van de genoemde categorisering alsmede een uitgebreidere introductie van het beleidsprogramma wordt de lezer verwezen naar het eerdergenoemde rapport (Kuiper en Wennekers, 2008).
1.2 Doel van dit rapport Het doel van dit rapport is verdere orde te scheppen in het begrijpen van het beleidsprogramma “Ondernemerschap en Starters”. Dit wordt gedaan door het programma te bezien middels een synthese van twee eclectische raamwerken uit het zgn. ondernemerschapbeleidonderzoek (Entrepreneurship Policy Research). Deze raamwerken zijn achtereenvolgens: (1) het Eclectic Framework van Verheul, Wennekers, Audretsch en Thurik (2002) en Audretsch, Grilo en Thurik (2007); en (2) het Entrepreneurship Policy Framework van Lundström en Stevenson (2002; 2005; Stevenson and Lundström, 2007). Middels een synthese van deze raamwerken, mede op basis van een denkmodel van Hoffmann (2007), zal verder inzicht worden geboden in de algemene ontwikkeling van het programma in de periode 1982-2003. Dit doen we met behulp van de volgende onderzoeksvragen:
6
1. Hoe heeft het programma als geheel zich in de loop der jaren 1982-2003 ontwikkeld? a.
Hoe kunnen de doelen en instrumenten van het moderne startersbeleid worden getypeerd en geïnterpreteerd door de bril van een analyseschema, dat in het volgende hoofdstuk zal worden ontwikkeld op basis van bovengenoemde in de internationale vakliteratuur vooraanstaande eclectische conceptuele modellen van ondernemerschapbeleid?
b.
Hoe past het tussen 1982 en 2003 gevoerde cq voorgenomen ondernemerschapbeleid in de hiervoor genoemde beleidstypologie van Lundström en Stevenson?
2. Waarom heeft het programma zich op die wijze ontwikkeld; welke aanknopingspunten kunnen hiermee in verband worden gebracht dan wel als (directe) oorzaak worden gezien?
1.3 Indeling In paragraaf 2 wordt het analyseschema van het onderhavige rapport uiteengezet. Dit analyseschema is een synthese van de twee eclectische raamwerken voor ondernemerschapbeleid. Vervolgens worden in paragraaf 3 vijf beleidnotities van (o.a.) het Ministerie van Economische Zaken onderzocht met het in paragraaf 2 opgezette analyseschema alsmede aan de hand van de beleidstypologie van Lundström en Stevenson. Deze vijf beleidsnotities representeren deels het voorgenomen cq gevoerde MKB-beleid t.a.v. (pre-) starters, en het gehele ondernemerschapbeleid. Deze vijf notities belichamen (dus) het beleidsprogramma “Ondernemerschap en Starters”. In paragraaf 4 wordt in overeenstemming met de indeling van paragraaf 3 een samenvatting van de bevindingen opgemaakt alsmede teruggegrepen op eerdere bevindingen uit Kuiper en Wennekers (2008).
7
2. Beschrijving en synthese van twee internationale conceptuele raamwerken voor ondernemerschapbeleid 2.1 Inleiding Om de centrale onderzoeksvraag – “Hoe heeft het programma als geheel zich in de loop der jaren 1982-2003 ontwikkeld?” – te beantwoorden wordt gebruik gemaakt van een synthese van twee eclectische raamwerken voor het ondernemerschapbeleid met daarbij de kanttekeningen van Hoffmann (2007). De eerste is The Eclectic Framework (Audretsch, Grilo and Thurik, 2007; Verheul et al., 2002; en Wennekers et al., 2002). De tweede is The Entrepreneurship Policy Framework van Lundström en Stevenson (2002 en 2005). Wat deze raamwerken gemeen hebben is dat ze zijn ingebed in het ondernemerschapbeleidonderzoek, het onderzoeksveld waar (empirisch en theoretisch) onderzoek voor beleid en economisch onderzoek elkaar ontmoeten. De onderliggende (gedrags-) theoretische kaders en definities van ondernemerschap en ondernemerschapbeleid zijn instrumenteel voor het kwantitatief economisch onderzoek waar ze zowel de input als het resultaat van zijn. Ondanks dat deze raamwerken in bepaalde mate zijn 'bevooroordeeld' ten aanzien van de legitimiteit van het object waarin zij inzicht trachten te verschaffen, bieden de categoriseringen van het ondernemerschapgerelateerde beleid in deze raamwerken een bruikbaar handvat om de ontwikkeling van het programma Ondernemerschap en Starters in kaart te brengen. In het ondernemerschapbeleid onderzoeksveld worden verschillende definities van ondernemerschap en ondernemerschapbeleid gehanteerd. Zo wordt ondernemerschap wel getypeerd als een attitude, bijv. de "willingness and ability to change" (Stevenson and Lundström, 2001), of als een bepaalde vorm van economisch gedrag, bv.: “the pursuit of opportunities beyond the resources one currently controls” (Stevenson and Jarillo, 1990). De attitude wordt daarbij tevens gezien als een capaciteit of potentiële vaardigheid die een actor bezit of zou kunnen bezitten mits deze actor de juiste kennis tot zijn beschikking krijgt. Hoffmann (2007, p. 143) kenschetst bovenstaande definities als holistisch. Dit houdt in dat ze “(…) might better capture the many aspects of entrepreneurship, but (…) cannot be measured and compared across countries.” Hij hanteert daarom een pragmatische, tweeledige definitie van ondernemerschap, welke direct gelinkt is aan zijn uitgangspunt dat een definitie van ondernemerschap beleidsdoelstellingen (policy objectives) zou moeten reflecteren, te weten: banencreatie, economische groei en armoedebestrijding (OECD, 2004). Deze operationele definitie van ondernemerschap focust op ondernemerschap als een bevorderaar van economische groei door middel van productiviteitsgroei en bestaat uit twee delen: (1) de toetreding van nieuwe bedrijven en (2) de creatie van snelgroeiende bedrijven. De link tussen deze twee delen van het ondernemerschapproces en productiviteitsgroei is volgens Hoffmann door ‘conclusive analyses’ aangetoond (Hoffmann noemt Audretsch and Thurik, 2000; Scapetta et al., 2002; 8
OECD, 2003; Brandt, 2004). Hoffmann kiest voor een kwantitatieve wijze van onderzoek omdat tijdens en na de jaren 1990 toen ondernemerschap een buzzwoord werd, de redenering opgeld deed dat MKB beleid voordelig is voor ondernemerschap omdat de meeste nieuwe bedrijven immers klein zijn. Dit valt volgens Hoffmann onder de logica dat 'mensen niet kunnen vliegen, stenen kunnen niet vliegen, dus mensen zijn stenen'. Hoffman wijst met deze gekscherende stelling op de observatie dat ouderwetse subsidies aan ineffectieve kleine ondernemingen onterecht het label ondernemerschapbeleid werd toegekend en dat de oude retoriek van MKBbeleid werd geadopteerd door de ‘nieuwe’ ondernemerschapbeleidsmakers. De vraag rijst echter hoe een kwantitatieve wijze van onderzoek een compleet beeld geeft omtrent de mogelijkheid van effectief ondernemerschapbeleid. De definitie van het onderzoeksobject (ondernemerschap en de bevordering ervan) en de kwantitatieve variabelen zijn immers direct gerelateerd aan beleidsdoelstellingen en niet per definitie aan de kenmerken die het proces op microniveau heeft. Vanwege het feit dat de indicatoren van ondernemerschap voldoen aan kwantitatieve criteria als meetbaarheid en beschikbaarheid van data kan deze wijze van onderzoek echter wel indicaties opleveren over de verandering van het beleidsprogramma. De vraag is echter of deze indicaties van toepassing zijn op de relatie beleidsdoelstelling – kenmerken van ondernemerschap op microniveau.
2.2 The Eclectic Framework van Audretsch, Grilo en Thurik The Eclectic Framework (Audretsch, Grilo en Thurik, 2007) was in eerdere versies (zie Verheul et al., 2002; en Wennekers et al., 2002) vooral een theoretisch raamwerk dat het niveau van ondernemerschap in een land verklaarde door middel van de identificatie van een samenstel van categorieën die de determinanten van ondernemerschap omvatten. Elke categorie vertegenwoordigt een mogelijk kanaal van overheidsinterventie. Het idee achter The EclecticFramework is dat hoe meer relevante kennis geïncorporeerd is hoe meer verklarende kracht de theorie heeft ten aanzien van het fenomeen ondernemerschap. De kennis is interdisciplinair en maakt onderscheid tussen de vraagzijde en aanbodzijde van ondernemerschap (zie tabel 1). Bovendien wordt ondernemerschap bezien door middel van een analytisch schema van drie niveaus, te weten macro, meso en micro (zie tabel 2). Waar macro verwijst naar de globale thema's als technologische ontwikkeling, economische ontwikkeling en globalisering en meso verwijst naar bedrijfstakstructuur en diversiteit van de vraag. Het microniveau is hier niet de onderneming maar het individu hetgeen het eclectische raamwerk vastknoopt aan de theorie van ondernemerschap, waar het individuen zijn die de keuzes maken en niet bedrijfseenheden zoals in MKB-beleidstheorie. In de eclectische theorie wordt vooral een statisch perspectief ingenomen. Dit perspectief beziet de mate van zelfstandig ondernemerschap op het niveau van landen, wat refereert naar de aantallen individuen die zichzelf van werk voorzien in plaats van dat zij werken in loondienst. De theorie biedt ook ruimte aan een 9
instrumenteel dynamische perspectief (Wennekers, 1997, p. 185), dat ondernemerschap beschouwt als prestart en startersactiviteiten in een economie. De verbinding tussen dynamisch en statisch perspectief ligt in de geaggregeerde 'occupational choices' van individuen.
Vraagzijde
Aanbodzijde
Technologische ontwikkeling (macro)
Bevolkingsgroei
Economische ontwikkeling (macro)
Bevolkingsdichtheid en urbanisatiegraad
Globalisering (macro)
Leeftijdstructuur van bevolking
Bedrijfstakstructuur (meso)
Immigratie
Diversiteit van vraag (micro macro)
Deelname van vrouwen Inkomensniveaus en werkloosheid Inkomensongelijkheid
ondernemerschapskansen
Preferenties Vaardigheden
Individueel besluitvormingsproces (micro): - individuele taxatie van kansen, preferenties en vaardigheden - individuele afweging van risico's en opbrengsten Tabel 1: determinanten van ondernemerschap in The Eclectic Framework.
G-model 2*3 matrix
Vraag ondernemerschap (productmarkt perspectief)
Macro Meso Micro Tabel 2: Aggregatieniveaus van determinanten ondernemerschap.
10
Aanbod ondernemerschap (arbeidsmarkt perspectief)
Technologische ontwikkeling, economische ontwikkeling en globalisering (alle drie op macroniveau) beïnvloeden de bedrijfstakstructuur (op het meso niveau) en de diversiteit van vraag (die elkaar wederkerig op zowel individueel microniveau als globaal macroniveau beïnvloeden). Hieruit volgen de ondernemerschapkansen. De determinanten van de vraag naar ondernemerschap betreffen dus de aanbodzijde van de economie ('opportunities' in markten voor goederen en diensten). Het aanbod van (potentiële) ondernemers hangt samen met de (in tabel 1) onder de aanbodzijde geformuleerde factoren. Het individuele besluitvormingsproces hangt zowel samen met cq. heeft invloed op het aanbod als de vraag naar ondernemers. Meer (gepercipieerde) kansen in de economie zullen de vraag naar ondernemerschap doen toenemen. Anderzijds zullen (de aanwezigheid van) bepaalde individuele (karakter)eigenschappen en de aan kansen gerelateerde mogelijke opbrengsten en risico's het aanbod van (potentiële) ondernemers beïnvloeden. Het raamwerk beschrijft zes categorieën van determinanten die van invloed zijn op het niveau van ondernemerschap. Deze zes categorieën reflecteren ook de ‘kanalen’1 van mogelijke/daadwerkelijke overheidsinterventie. De zevende categorie (G7) is de beleidsoperationalisatie van de discrepantie tussen het daadwerkelijke niveau van ondernemerschap en het veronderstelde lange termijn evenwichtsniveau van ondernemerschap. Oftewel, The Eclectic Framework is gebaseerd op de notie dat een dergelijke discrepantie kan bestaan, en dat binnen deze discrepantie het lange termijn evenwichtsniveau van ondernemerschap als een optimaal niveau en dus als beleidsdoel kan worden aangemerkt. Het bestaan van deze discrepantie wordt verklaard met het concept van marktfalen. De zes categorieën van overheidsbeleid volgen uit het aan de orde stellen van die verschillende facetten van marktfalen die tegelijkertijd als determinanten van ondernemerschap kunnen worden aangemerkt. De zevende categorie staat in The Eclectic Framework in essentie aan de basis van de rationalisering van de overheidsinterventie ten aanzien van de determinanten van ondernemerschap.
1
Audretsch, Grilo en Thurik (2007, p. 9) spreken van “channels of public intervention”.
11
G1 – demand side intervention; influencing number and type of entrepreneurial opportunities; G2 – supply side intervention; influencing the pool of potential entrepreneurs; G3 – intervention aiming at availability of resources, skills and knowledge of individuals; generally deals with input factors (labour, finance, information); G4 – preference intervention, influencing values and attitudes of individuals; G5 – individual decision making process intervention, influencing the risk-reward profile; G6 – demand side intervention; influencing the accessibility of markets; G7 – perceived (political) discretionary room for public intervention as the result of the assessment of the factors influencing the discrepancy between actual and (government-perceived) ‘optimal’ or ‘equilibrium’ level of entrepreneurship (Audretsch, Grilo and Thurik, 2007, pp. 7-9)2 Tabel 3: Zeven categorieën van overheidsinterventie in The Eclectic Framework.
2.3 Lundström en Stevenson’s Entrepreneurship Policy Framework In de uiteenzetting van hun Entrepreneurship Policy Framework geven Lundström en Stevenson (2002; 2005) en Stevenson en Lundström (2007) aan welke verschillen in karakteristieken er bestaan tussen traditioneel MKB beleid en (het nieuwere) ondernemerschapbeleid (Newer Entrepreneurship Policy, hierna: NEP). MKB-beleid heeft zich historisch gezien gefocust op de productiviteit van het MKB, markt en bedrijfstak competitiebeleid en beleid betreffende (markt)kansen voor MKB ondernemingen. Stevenson en Lundström (2007: 105) definiëren ondernemerschapbeleid als "policy aimed at the pre-start, the start-up and the early post start-up phases of the entrepreneurial processes, designed and delivered to address the areas of motivation, opportunity and skills ….". In essentie betreft dit beleidsmaatregelen die omstandigheden creëren die gunstiger zijn voor de opkomst van nieuwe ondernemers en ondernemingen. MKB-beleid en ondernemerschapbeleid hebben overeenkomsten maar zijn ook duidelijk verschillend. Dit verschil bestaat uit algemene doelstellingen, doelgroepen en gewenste beleidseffecten. MKB-beleid richt zich op het garanderen van een 'level playing field' voor het MKB ten opzichte van het grootbedrijf. Dit soort beleid wordt gedreven door neoklassieke 2
Paragraaf getiteld: “The economic rationale of public intervention”
12
argumenten van marktfalen. De hoofddoelstelling van ondernemerschapbeleid is juist hogere niveaus van nieuwe ondernemingsactiviteiten te bereiken middels het beïnvloeden van het aanbod van ondernemers. Ondernemerschapbeleid richt zich dus niet op bedrijven maar op personen.
Figuur 2: The interface between entrepreneurship policy and SME policy (bron: Stevenson & Lundström, 2007, p. 106).
In dit concept is meer overheidshandelen gerechtvaardigd vanwege systeem falen en overheidsfalen alsmede vanwege culturele beperkingen – omdat lagere niveaus van nieuwe ondernemingsactiviteiten vele oorzaken kan hebben. Het verbeteren van de bedrijfsomgeving – zoals het MKB-beleid beoogt – is niet genoeg voor nieuwe bedrijfsoprichtingen, een bevorderlijke cultuur en klimaat voor ondernemerschap zouden dan ook benadrukt moeten worden.
13
Characteristics
Traditional SME policy
Newer Entrepreneurship Policy
Outcome
Firm growth, productivity growth.
Growth in entrepreneurship activity (i.e., in the number of business owners and firms).
General goal
Create a “favourable business climate” (e.g. tax regime; marketplace frameworks; reduced red tape).
Create a “favourable entrepreneurial climate and culture” (e.g., few barriers to entry, promotion of entrepreneurship in society).
To help individual firms modernize, expand, or improve competitiveness.
To encourage more people to start their own businesses and provide opportunities for them to learn about the entrepreneurial process and develop the necessary skills.
On firms rather than individuals.
On individuals rather than firms.
Stage of business cycle
Primary focus is on support after the business has actually started.
Support is offered in the nascent stages as well as during the critical first years of a start-up.
Client groups and targeting
Existing firms. (Often) targets high growth sectors or high growth firms (i.e., “picking winners” approach).
Nascent and new entrepreneurs. Targets the general population and (often) segments within it (e.g., women, youth). Generally no sector targeting.
Reduce red tape and paper burden for existing SMEs.
Reduce procedural, regulatory, and taxation barriers to business entry.
Improve access to financing.
Facilitate access to micro-loans, seed capital and other start-up financing.
Specific objective
Focus
Policy priorities
Improve SME access to information (provide business, economic, market, government regulatory and programme information).
Facilitate SME’s access to domestic and international markets (e.g., tariff reductions, export subsidies). 14
Improve access to start-up information and advice, entrepreneurial know-how.
Facilitate networking activities and exchanges to promote peer-learning, partnering and dialogue.
Improve the competitiveness of small firms (e.g., management skills, strategic consulting).
Increase opportunities for people to learn the entrepreneurial process and skills for starting a business (e.g., education, training); enhance the quality of start-up support services.
Foster R&D and technology adoption among SMEs (e.g., technology transfer).
Create awareness of entrepreneurship as a viable option (e.g., profile role models, influence public attitudes).
Primary policy levers
Use of financial/fiscal incentives to lever specific SME activities (e.g., R&D investment, exporting).
Greater use of non-financial levers (except in the case of start-up and seed financing).
Time period for results
More immediate (aims for results over a three-to-four year cycle).
More long-term (process perspective requires time).
Tabel 4: Kenmerken van MKB-beleid en Ondernemerschapbeleid volgens Lundström en Stevenson (bron: Lundström en Stevenson, 2005, p. 53).
Samenvattend is ondernemerschapbeleid in termen van het Lundström en Stevenson raamwerk beleid dat:
3
Gericht is op de pre-start, opstartfase en de vroege post-startfase van het ondernemerschapproces welke weer gedefinieerd wordt als “the process whereby individuals become aware of business ownership as an option or viable alternative, develop ideas for businesses, learn the processes of becoming an entrepreneur, and undertake the initiation and development of a business. (...) Entrepreneurship can be found in both the initiation and growth3 of businesses” (Ibid., p. 42);
Is ontworpen en gericht op de drie aandachtsgebieden: motivatie, vaardigheden en kansen;
Als primaire doel heeft individuen aan te moedigen (1) ondernemerschap te zien als een haalbare optie en (2) activiteiten te ontplooien voor het starten van een eigen onderneming.
Dit is in tegenspraak met tabel 4 waarin high-growth firms als doelgroep van MKB-beleid zijn gedefinieerd.
15
Beleidstypologie Lundström and Stevenson (2005) zetten vervolgens een beleidstypologie uiteen die verschillende beleidsbenaderingen representeert welke gebaseerd zijn op de praktische uitvoering van ondernemerschapbeleid door overheden – aangezien deze meestal niet slechts een van de twee verschillende beleidsbenaderingen in hun totaliteit in uitvoering hebben (te weten MKB-beleid en ondernemerschapbeleid): (1) ‘E-extension’ Policy, (2) New Firm Creation Policy, (3) Niche Entrepreneurship Policy and (4) Holistic Entrepreneurship Policy (zie figuur hieronder).
Figuur 3: Entrepreneurship policy types (bron: Lundström & Stevenson, 2005, p. 118).
Lundström and Stevenson karakteriseren het Nederlandse beleidsprogramma ten aanzien van ondernemerschap – zoals uiteengezet in De Ondernemende Samenleving (EZ, 1999) – als “Holistic Entrepreneurship Policy” (Ibid., p. 130) en “[t]heir recent entrepreneurship policy documents adopt an entrepreneurial process perspective with measures to address each stage of the development cycle of an entrepreneur (...)” (Ibid., p133). E-extension Policies “Policies to Improve Access to Start-up Support Services and Financing” Deze aanpak is vooral een aanvulling op MKB-beleid. Ondanks dat er mondjesmaat 'ondernemerschapbeleid' voorkomt in E-extension beleidsprogramma's is de aandacht van overheden hier hoofdzakelijk gericht op het signaleren van marktfalen en het level playing field in het MKB. Het ondernemerschapgeoriënteerde beleid is een reactie op de groeiende vraag van prestarters en startende onderneming naar beleid. Het E-extension beleidsaanpak staat het meest 16
op de voorgrond in landen met een lange traditie van MKB-beleid zoals: Australië, Canada, Zweden, Taiwan en de VS. Deze landen hebben ook al een goed ontwikkelde ondernemerschapcultuur, hoewel dit veel minder waar is voor Zweden en Australië. Ook hebben deze landen, met uitzondering van Zweden, “high levels of self-employment, high start-up rates, and/or high nascent entrepreneur prevalence rates” (Lundström and Stevenson, 2005, p. 120) waardoor beleid ten aanzien van het bevorderen van een ondernemerschapcultuur minder voor de hand ligt. New Firm Creation Policy “Policy in favour of reducing barriers to entry and exit” Dit soort beleid is vooral gericht op het reduceren van regulering en administratieve drempels ten aanzien van toetreding en uittreding in markten. Het houdt zich bijvoorbeeld bezig met het verlagen van de tijd en kosten om een onderneming op te starten en te registreren. Andere bij New Firm Creation Policy betrokken beleidsinstrumenten zijn “regulations ands policies related to competition, social security, employment, taxation, bankruptcy and insolvency, and company law” (Lundström and Stevenson, 2005, p. 121). “Niche” Entrepreneurship Policy “Policy tailored to increasing entrepreneurial activity amongst specific groups of the population” Niche ondernemerschapbeleid is vaak aanvullend op E-extension beleid. De rationale voor dit soort doelgroepbeleid is bijvoorbeeld werkgelegenheid, sociale uitsluiting, gelijkheid van sexen, arbeidsmarktintegratie of welvaartsverhoging. De algemene doelstelling is het verhogen van het aantal eigen bedrijven in ondervertegenwoordigde groepen als vrouwen, jongeren, etnische minderheden en werklozen (type 1) of om hightech en hoogopgeleide ondernemerschapactiviteiten te versnellen (type 2). De rechtvaardiging voor dit soort beleid wordt gevonden in sociaal, systeem of marktfalen. Dit beleid is het meest van toepassing voor landen met een reeds sterke ondernemerschapcultuur, omdat de doelgroepen anders eerst nog bestaande drempels moeten overwinnen waardoor het niche ondernemerschapbeleid minder of niet effectief kan zijn. Dit beleid heeft dus het meeste kans succesvol te zijn in ondernemerschapculturen waarin beleid voor bepaalde groepen ongunstige effecten van drempels kan minimaliseren. “Holistic” Entrepreneurship Policy “Policy to strengthen entrepreneurial culture, climate and capacity” Het meest omvattende type van ondernemerschapbeleid is het holistische ondernemerschapbeleid dat niet alleen de drempels probeert te verlagen maar een systeem van 17
beleidsmaatregelen is dat startende, net gestarte bedrijven of prestarters steunt en dat reageert op de veranderlijke wensen van deze doelgroep. Naast het ter beschikking stellen van financiële arrangementen voor starters, focust holistisch ondernemerschapbeleid zich ook op het integreren van ondernemerschap in het onderwijssysteem, het bevorderen van een ondernemende cultuur en het creëren van een bevorderlijk klimaat voor ondernemerschap. Het richt zich op alle drie de ondernemerschapbeleidsthema's: motivatie, vaardigheden en kansen. De hoofdimpuls voor dit soort beleid is het doel van het bereiken van een ondernemende samenleving met een hoog niveau van dynamiek, innovatie, productiviteit en economische groei.
2.4 Vergelijking van The Eclectic Framework en Entrepreneurship Policy Framework The Eclectic Framework is een theoretisch raamwerk dat de determinanten (van het niveau) van ondernemerschap in kaart brengt en hiermee ook het overheidsbeleid categoriseert. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de vraag- en aanbodzijde van ondernemerschap en op welk aggregatieniveau de determinant zich profileert. Het Entrepreneurship Policy Framework (hierna: EPF) gaat uit van een gedragstheoretische notie van ondernemerschapbeleid waarin drie variabelen de hoofdrol spelen: motivatie, vaardigheden en kansen. The Eclectic Framework is dus gebaseerd op de determinanten van ondernemerschap, het EPF op een gedragstheoretische (bottom-up) notie van ondernemerschapbeleid. The Eclectic Framework is dus in eerste instantie niet zo zeer een raamwerk van ondernemerschapbeleid maar van ondernemerschap. Omdat (systematisch gefundeerd) beleid zich baseert op oorzakelijke verbanden van het beleidsonderwerp (hier: ondernemerschap), leent The Eclectic Framework zich voor het analyseren maar ook voor het formuleren en funderen van beleid. En niet alleen van ondernemerschapbeleid in strikte zin, maar ook van 'ondernemerschapsrelevant beleid'. Binnen het vraagzijde beleid (G1) worden in de determinantencategorie “business opportunities” inkomensbeleid en mededingingsbeleid beschouwd als beleidsinvulling ten aanzien van repectievelijk de incidentie en de toegankelijkheid van ondernemerschapkansen. In termen van het EPF wordt dit niet als ondernemerschapbeleid gezien. Zo zijn er meer voorbeelden te bedenken waarin The Eclectic Framework qua scope breder is dan het EPF. Het Eclectic Framework omvat bijvoorbeeld ook het beleid gericht op het reduceren van 'opportunity costs' van ondernemerschap via flexibilisering van de arbeidsmarkt of hervorming van de sociale zekerheid. The Eclectic Framework is in beginsel een descriptief raamwerk: het beschrijft de determinanten van ondernemerschap. Omdat deze determinanten specifiek (niet vaag) zijn, leent het raamwerk zich voor het formuleren van beleid op basis van deze determinanten. In die zin kan het raamwerk ook een presciptieve functie vervullen. Het EPF daarentegen is expliciet gebaseerd op de in de praktijk bestaande ondernemerschapbeleidsfilosofie. Het theoretisch kader beschrijft weliswaar de catgeorieën die van toepassing zijn op ondernemerschapproces, maar zij is vooral 18
instrumenteel om de ondernemerschapbeleidsfilosofie te verklaren: het is de theoretische (wetenschappelijke) onderbouwing van een beleidsfilosofie en niet - zoals The Eclectic Framework – een wetenschappelijke theorie van een economische fenomeen waaruit beleid kan worden gedistilleerd. Bij het EPF lijkt de onderscheid tussen ‘is’ en ‘ought to’ te vervallen en lijkt het meer prescriptief van aard. Deze observatie is vooral van belang bij een ((beleids)wetenschappelijke) inhoudelijke analyse van beleid met behulp van deze raamwerken. The Eclectic Framework zou hier meer bruikbaar zijn dan het EPF vanwege inherente bias in het laatstgenoemde raamwerk. Bij een reconstructie van de ontwikkeling van een beleid (zoals in het onderhavige rapport), middels de categorieën die de genoemde twee raamwerken onderscheiden, is deze observatie van minder belang. De determinanten van The Eclectic Framework worden gefundeerd door het voortschrijdend inzicht vanuit het empirisch economisch onderzoek ten aanzien van ondernemerschap. De link tussen ondernemerschap en beleidsinvulling wordt niet expliciet onderscheiden of uiteengezet. De theorie achter het raamwerk is instrumenteel voor empirisch economisch onderzoek en zo voor een wetenschappelijke fundering van het overheidsbeleid. EPF is daarentegen juist gebaseerd op bestaand beleid en op bestaande beleidsvoornemens. De onderliggende theorie is hier instrumenteel voor een verklaring van de bestaande beleidsfilosofie ten aanzien van ondernemerschap. Er zijn ook belangrijke overeenkomsten tussen The Eclectic Framework en het EPF. Motivatie, vaardigheden en kansen uit het EPF komen bijvoorbeeld qua betekenis overeen met de combinatie van “culture”, “preferences” en “risk attitudes” (voor motivatie), "abilities" (voor vaardigheden) en "business opportunities" (voor kansen). Daarnaast gaat het EPF uit van het gedragstheoretische proces van ondernemerschap op het niveau van het individu, terwijl The Eclectic Framework aan de aanbodzijde van ondernemerschap bij determinantencategorie “capabilities” (G3 en G4) en “choice filter” (G5) eveneens het ondernemerschapproces op microniveau beschrijft. Op deze punten ontmoeten de twee raamwerken elkaar.
2.5 Categorisering ondernemerschapbeleid op basis van denkmodel van Hoffmann Hoffmann (2007) bouwt voort op het eclectische model van Verheul et al. (in Audretsch et al., 2002) en dat van Lundström and Stevenson (2002, 2005; Stevenson and Lundström, 2007). Het centrale concept in zijn 'Rough Guide to Enterpreneurship Policy' is dat 'new business creation' afhangt van de combinatie van drie factoren: (1) opportunities, (2) skilled people en (3) capital. Toch leiden deze drie factoren niet per definitie tot entrepreneurship (Hoffmann, 2007: 150). Dit hangt ook af van de verwachte kosten en baten van ondernemerschap, waarbij de ‘incentive structure’ de impact van incentives en disincentives op kosten/baten balans van de opportunities 19
reflecteert. De laatste component in het denkmodel van Hoffmann bestaat uit motivation/culture. Bij elkaar vormen deze vijf categorieën van omgevingsfactoren in dit model de fundering van ondernemerschap. Vervolgens identificeert het model 24 'main policy areas affecting entrepreneurial performance' en verdeelt deze over de vijf bovengenoemde categorieën (Hoffmann, 2007: 152).
2.6 Analyseschema ondernemerschapbeleid op basis van Eclectic Framework, Entrepreneurship Policy Framework en denkmodel Hoffmann Het Nederlandse ondernemerschapbeleid zal in hoofdstuk 3 onder de loep worden gelegd van de modellen van Audretsch, Grilo en Thurik (2007) en Lundström en Stevenson (2002; 2005; Stevenson and Lundström, 2007), waarbij gebruik zal worden gemaakt van een categorisering in vijf beleidsdomeinen, die is ontleend aan Hoffmann (2007) . Ook hebben wij het door Verheul et al. (2002) gehanteerde onderscheid in een vraagzijde en een aanbodzijde van ondernemerschap expliciet opgenomen. Onderstaand analyseschema in tabel 5 is gebaseerd op The Eclectic Framework van Audretsch, Grilo en Thurik (2007) en het Entrepreneurship Policy Framework van Lundström en Stevenson (2002; 2005; Stevenson and Lundström, 2007) en de synthese van voorgaande raamwerken door Hoffmann (2007). Dit schema is het uitgangspunt van analyse van de ontwikkeling van het Nederlandse ondernemerschapbeleidsprogramma in de periode 1982-2003. Omdat het analyseschema geen onderscheid maakt tussen MKB-beleid en ondernemerschapbeleid zullen de dichotomie van Lundström en Stevenson van MKB/ondernemerschapbeleid (zie tabel 4, pp. 1213 ), en hun beleidstypologie (zie pp. 14-16 en figuur 3, p. 14) als ondersteuning worden gebruikt.
20
Beleidsdomein Bevorderen van marktkansen –G1
Vraagzijde
Aanbodzijde
A
Ondernemersvaardigheden – G3
B
Kapitaalvoorziening nieuwe ondernemers –G3
C D E
Ondernemende cultuur –G4 Institutionele (dis)incentives voor ondernemerschap en toegang tot marktkansen – G5/G6 Tabel 5: Analyseschema ondernemerschapbeleid.
Het analyseschema zal in het volgende hoofdstuk op elk van de vijf beleidsnotities uit de periode 1982-2003 worden toegepast. De beleidsinstrumenten die genoemd worden in die beleidsnotities zullen in de meest van toepassing zijnde cellen worden ingevuld onder de letters A t/m E. Het invullen van de beleidsnotities in de periode 1982-2003 levert een overzicht op van de ontwikkeling van het programma ondernemerschap en starters per cel, maar ook per beleidsinstrument en per beleidsnotitie. Het beleidsdomein “Bevorderen van marktkansen” (A) behelst beleid dat erop gericht is de incidentie van marktkansen te bevorderen. Er is alleen een beleidsinvulling via de vraagzijde van ondernemerschap mogelijk. De vraagzijde van ondernemerschap betekent hier niet zo zeer een vraag die aan individuen en groepen individuen toegerekend kan worden maar een impliciete marktvraag in de vorm van marktkansen die via het ondernemerschapproces ontdekt en geëxploiteerd zouden kunnen worden, hetzij via een bestaande markt hetzij via een nieuwe markt. Analoog met het Eclectic Framework valt onder deze categorie ook (algemeen) inkomensbeleid en competitiebeleid. Het dereguleren van markten wordt vanwege het generieke karakter alsmede de (al dan niet expliciete) gerichtheid op het bereiken van een level-playing field dan ook onder dit beleidsdomein geschaard en niet onder “Institutionele (dis)incentives voor ondernemerschap en toegang tot marktkansen”, dat beleid behelst dat inspeelt op factoren op het niveau van (groepen) individuen. 21
In het beleidsdomein “Ondernemersvaardigheden” (B) bestaat er enkel een beleidsinvulling van de aanbodzijde aangezien de vraagzijde van ondernemerschap de optelsom van de activiteiten van individuen is en dus niet bestaat uit personen. De aanbodzijde van ondernemerschap bestaat wel degelijk uit personen, die zich potentieel bezig kunnen gaan houden met onderschapsactiviteiten (het ontdekken en exploiteren van marktkansen voor eigen rekening en risico). De idee is dat het ontdekken en exploiteren van marktkansen niet slechts een aangeboren talent van een beperkt aantal individuen is, maar dat het in bepaalde mate aan te leren is. Een alternatieve gedachte achter dit beleidsdomein is dat het ontdekken en exploiteren van marktkansen voor eigen rekening en risico lastig tot niet aan te leren is. Echter, daar richt dit beleidsdomein zich niet op: het richt zich op de notie dat de basisvaardigheden van bedrijfsvoering een veel voorkomend struikelblok is voor startende ondernemers en dat het aanleren van deze vaardigheden een hoger succesratio tot gevolg zal hebben. In onderhavige beleidsanalyse behoort het tot zich nemen van informatie ten aanzien overheidseisen (bv. Vergunningen, ARBO-wetgeving etc.) en ondernemerschapsonderwijs in het middelbaar en hoger onderwijs niet primair tot het beleidsdomein “Ondernemersvaardigheden” maar respectievelijk tot de beleidsdomeinen “Institutionele incentives en disincentives voor ondernemerschapsactiviteiten” en “Ondernemende cultuur”. Het beleidsdomein “Kapitaalvoorziening nieuwe ondernemers” (C) kan beleid bevatten dat gericht is op de vraagzijde van ondernemerschap en de aanbodzijde van ondernemerschap. Echter, dit conceptuele onderscheid is in de praktijk lastig te maken. Enerzijds is er beleid dat het aanbod van kapitaalvoorzieningen tracht te beïnvloeden. Bijvoorbeeld door administratieve of fiscale drempels weg te nemen voor (potentiële) investeerders. Dit beleid is primair op de vraagzijde van ondernemerschap gericht. Anderzijds is er beleid dat de vraag naar kapitaalvoorzieningen tracht te beïnvloeden. Bijvoorbeeld door gepercipieerde drempels t.a.v. het verkrijgen van (start)kapitaal weg te nemen. Dit beleid is primair op de aanbodzijde van ondernemerschap gericht. Omdat in het onderhavige rapport niet specifiek wordt ingegaan op de (al dan niet expliciet geuite) doelstellingen van afzonderlijke beleidsinstrumenten en daarbij operationele beleidseffecten en doorwerkingseffecten op het hierboven beschreven onderscheid van vraagzijde- en aanbodzijdebeleid door elkaar (kunnen) lopen, wordt het onderscheid in het analyseschema niet gemaakt. Het beleidsdomein “ Ondernemende cultuur” (D) behelst beleid dat qua intentie dan wel qua verwacht doorwerkingseffect gericht is om op de (middel)lange termijn een (meer) ondernemende cultuur te bewerkstelligen. Hieronder kan bijvoorbeeld het ondernemerschaponderwijs en –voorlichting in het middelbaar en universitair onderwijs worden geschaard. Het beleidsdomein “Institutionele (dis)incentives voor ondernemerschap en toegang tot marktkansen” (E) behelst, zoals eerder gezegd, beleid dat inspeelt op factoren op het niveau van (groepen) individuen. Daarbij kan het bij het beleid dat tot dit beleidsdomein behoort minder 22
zinvol zijn om aan te geven of het beleid gericht is op de vraagzijde dan wel de aanbodzijde van ondernemerschap omdat incentivestructuren een voortdurende wisselwerking tussen individu en systeem (zoals een markt) vertegenwoordigen. Het beleidsdomein behelst daarom ook de (eventuele) neveneffecten die beleid potentieel en/of in de praktijk kan hebben los van de intentie van het beleid. Zo zouden beleidsinstrumenten die gericht zijn op een van de eerste vier beleidsdomeinen kunnen leiden tot een institutionele (dis)incentive om ondernemerschapactiviteiten te ontplooien4. In onderhavig rapport wordt echter afgezien van een dergelijke beleidsanalyse. Ook voor de beleidsdomeinen “Ondernemende cultuur” en “Institutionele incentives en disincentives voor ondernemerschap” zullen wij derhalve geen onderscheid maken tussen de vraagzijde en aanbodzijde van ondernemerschap.
4
Een voorbeeld hiervan blijkt uit een paper van Oosterbeek et al. (2007) naar de invloed van een ondernemerschap onderwijsprogramma op competenties en intenties van universiteitsstudenten. Het ondernemerschap onderwijsprogramma’s blijkt geen significante invloed hebben op de zelf toegeschreven ondernemerschapsvaardigheden en het programma blijkt de intentie om ondernemer te worden zelfs significant negatief te beïnvloeden. Het ingezette beleid “Ondernemersvaardigheden” (B) blijkt dus een negatieve incentive te kunnen zijn om ondernemerschapsactiviteiten te ontplooien.
23
3. Een reconstructie van het beleidsprogramma ondernemerschap en starters 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden het beleidsprogramma ondernemerschap en starters als geheel en de afzonderlijke beleidsdomeinen, door de tijd heen onderzocht met de volgende onderzoeksvragen: 1.
Hoe heeft het programma als geheel zich in de loop der jaren 1982-2003 ontwikkeld? a) Hoe kunnen de doelen en instrumenten van het moderne startersbeleid worden getypeerd en geïnterpreteerd door de bril van het analyseschema, dat in het voorgaande hoofdstuk werd ontwikkeld op basis van twee in de internationale vakliteratuur vooraanstaande eclectische conceptuele modellen van ondernemerschapbeleid? b) Hoe past het tussen 1982 en 2003 gevoerde cq voorgenomen ondernemerschapbeleid in de hiervoor besproken beleidstypologie van Lundström en Stevenson?
Onder het beleidsprogramma wordt de beleidsnotities van het Ministerie van Economische Zaken in de periode 1982-2003 verstaan: − Beleid inzake het starten van een (eigen) bedrijf - startersnotitie (1982); − Ruim Baan voor Ondernemen – Beleid voor het Midden- en Kleinbedrijf in nieuw perspectief (1987); − Werk door Ondernemen (1995); − De Ondernemende Samenleving: meer kansen, minder belemmeringen voor ondernemerschap (1999); − In Actie voor Ondernemers (2003). Hier wordt bekeken hoe het programma als geheel is veranderd, zoals blijkt uit de op de raamwerken gebaseerde categorisering van beleidsdomeinen. Ook de ontwikkeling van afzonderlijke beleidsinstrumenten wordt op hoofdlijnen door deze bril bekeken. De beleidsnotities worden uiteengezet in originele vorm, dwz. het weergegeven beleidsinstrumentarium is steeds nieuw dan wel aanvullend op eerder beleid.
24
3.2 Beleidsnotitie 1982 “Beleid Inzake het Starten van een (Eigen) Bedrijf”; het bevorderen van zelfstandig ondernemerschap tijdens economisch zwaar weer 3.2.1 Uiteenzetting beleidsnotitie 3.2.1a Inleiding en achtergrond Deze beleidsnotitie, getiteld "Beleid inzake het starten van een (eigen) bedrijf", is het product van een samenwerking5 tussen de ministeries van EZ, SZW, Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en Landbouw en Visserij, die ook alle de notitie hebben ondertekend. De notitie richt zich op “de problematiek van het starten van een (eigen) bedrijf in het algemeen en door werklozen in het bijzonder” (EZ et al., 1982, p. 1). De reden dat de notitie zich in het bijzonder richt op werklozen kan worden verklaard door het feit dat de werkloosheid in 1982 7,9% bedroeg en in de periode 1982-1986 gemiddeld 8,8% was (Parlement.com, 2008c). Dit cijfer was in de periode 1973-1977 en 1977-1981 nog respectievelijk 2,4% en 3,6% geweest (Parlement.com, 2008a en 2008b). Deze notitie kwam dus niet uit de lucht vallen; de focus van het beleidsonderwerp (zelfstandig) ondernemerschap op werklozen en werkloosheid kwam voort vanuit een hoge mate van urgentie. De notitie richt zich exclusief op de start van een eigen bedrijf en dan vooral op de start van eenpersoonsbedrijven. Nieuwe technologie starters zijn buiten beschouwing gelaten, evenals '… eventuele bijzondere aspecten van het zelfstandig ondernemerschap bij specifieke categorieën starters, zoals onder culturele minderheidsgroepen en vrouwen' (Ibid. p. 1). De reden hiervoor is dat het op de hoofdlijnen van het beleid - kredietverlening, vestigingswetgeving, steun aan startende ondernemers in de inkomenssfeer – het geslacht of etnisch/culturele afkomst van de potentiele starters geen verschil maakt6. De toegenomen belangstelling voor zelfstandige ondernemingen is naar inzicht van de onderhavige notitie gelegen in het gegeven zij kunnen bijdragen aan de creatie werkgelegenheid en vernieuwing van de economische structuur. De startende ondernemer kan echter niet de enige oplossing vormen voor de economische- en werkgelegenheidsproblemen7. Hiervoor is een meer omvattende beleidspakket vereist. Hier is op ingegaan in het Werkgelegenheidsplan. Het beleid dat in de onderhavige notitie is geformuleerd vormt slechts een onderdeel van dit pakket/Werkgelegenheidsplan.
5
De Notitie is voorbereid door de werkgroep 'Ondernemersinitiatieven werklozen'. Zie verder de Bijlage bij de Notitie. 6 Deze stelling wordt niet verder aannemelijk gemaakt en laat de vraag rijzen in hoeverre en/of wanneer genoemd discriminatoir beleid gericht op deze specifieke groepen wel gerechtvaardigd zou kunnen zijn. 7 Ten aanzien van de (mogelijke) oorzaken van deze problemen wordt in de notitie met geen woord gerept.
25
3.2.1b Doelstellingen en middelenpakket De doelstelling van het in de notitie voorgestelde beleidspakket, dat bestaat uit een analyse van het bestaande beleid en het beschrijven van het nieuwe beleid, richt zich vooral op het bijdragen aan het oplossen van de werkloosheid: “De notitie handelt over de problematiek van het starten van een (eigen) bedrijf in het algemeen en door werklozen in het bijzonder.” (EZ et al., 1982, p. 1). Ook wordt er gesproken over de positieve bijdrage die startende zelfstandigen kunnen hebben ten aanzien van de werkgelegenheid; ook de positieve bijdrage van starters aan de versterking van de economische structuur kan als een doelstelling worden gezien, al lijkt dit vooral als neveneffect te worden beschouwd: “Deze ontwikkeling [de sterkere belangstelling voor het zelfstandig ondernemerschap –AK] dient op zich positief te worden beoordeeld. Toetreding van nieuwkomers is zowel uit het oogpunt van werkgelegenheid als vanuit het houden van een gezonde economische structuur een goede zaak.” (Ibid.). Het middelpakket, het beleid, de instrumenten, zijn verdeeld in zes categorieën, te weten: (1) Voorlichting, advisering en begeleiding, (2) Vestigingswetgeving en opleidingen, (3) Bedrijfshuisvesting, (4) Fiscale aspecten en sociale verzekeringen, (5) Financiering en vermogensbehoefte en (6) Steun aan startende ondernemers in de inkomenssfeer. In wat volgt zullen deze zes categorieën kort de revue passeren en de bijbehorende beleidsinstrumenten beschreven. Voorlichting, advisering en begeleiding Er bestonden anno 1982 verschillende (gesubsidieerde) instellingen ten behoeve van de voorlichting, advisering en begeleiding van het midden- en kleinbedrijf. Deze instellingen hadden alle een eigen historische achtergrond. Een (onvolledige) opsomming zou bestaan uit ondermeer de Kamers van Koophandel en Fabrieken, de Regionale Dienstverleningscentra Kleinbedrijf, consulentendiensten van het KNOV en NCOV (sinds 1995 zijn deze twee gefuseerd tot MKB Nederland), het CIMK en RND. De toenmalige informatievoorziening was volgens de notitie versnipperd over deze vele gesubsidieerde instellingen wat leidde tot klachten bij (aspirant) ondernemers ('zij voelen zich van het kastje naar de muur gestuurd'). De notitie raadt aan centrale instellingen per regio in te stellen die bekend, bereikbaar en toegankelijk zijn. De notitie is voorts van mening dat de weg van het in het leven roepen van allerlei voorlichting- en adviesloketten bij de lagere overheden niet de juiste is vanwege de toename van ondoorzichtigheid bij de afnemer (MKB) en de beperkte expertise op locaal niveau. Bovenstaande laat onverlet dat de lagere overheden de verantwoordelijkheid dragen voor aangelegenheden die op haar terrein liggen, zoals hinderwet en bestemmingsplanprocedures.
26
Instrument Instellen van regionale herkenbare instellingen die bekend, bereikbaar en toegankelijk zijn. Werkzaamheden: hand- en spandiensten verlenen in aanvulling of in samenwerking met bestaande initiatieven van het bedrijfsleven en anderen. Concreet omvat dit het hulp bieden vóór de start en bij het opstellen van een ondernemingsplan, het begeleiden van nieuwe ondernemers, het initiëren van cursussen. Ook zouden deze centra de marktmogelijkheden in de regio kunnen onderzoeken, en basis hiervan initiatieven bevorderen en begeleiden dan wel onrijpe en kansloze ondernemingsinitiatieven ontmoedigen. Ook zullen deze instellingen de link moeten leggen tussen de (aspirant) ondernemers en de lagere overheden ten aanzien van huisvesting en vergunningkwesties. Tenslotte dient om de informatietaak op een goede wijze te vervullen er goed voorlichtingsmateriaal ter beschikking te zijn. Een voorbeeld dat aandacht verdient is het werkboek “Een eigen bedrijf beginnen” (Ibid., p. 25-26). Vestigingswetgeving De notitie memoreert hoe de vestigingswetgeving (vanaf 1937) is ingevoerd als '… een reactie op de grote toevloed van zelfstandige "ondernemers" in de dertiger jaren, waarvan de sanering tot in de zestiger jaren heeft doorgewerkt' (Ibid, p. 26). Deze wetgeving stelt minimumeisen vast ten aanzien van startende ondernemers die door de wetgever als noodzakelijk worden geacht voor een goede bedrijfsuitoefening. Algemene kennis omtrent het ondernemen, vakbekwaamheid en kredietwaardigheid zijn de centrale thema’s van het eisenpakket dat de overheid stelt ten aanzien van starters; zij zijn in deze visie in het belang van de starters zelf, van het bedrijfsleven in het algemeen vanwege het bevorderen van gezonde concurrentieverhouding, en van de consument omdat deze gebaat is bij kwalitatief goed en deugdelijk uitgevoerd werk. (Ibid., p. 26) Aan de passages over de vestigingswetgeving valt achteraf duidelijk te zien dat de notitie is geschreven op het grensvlak van twee tijdperken, en van beide de sporen draagt. 'Enerzijds zal de toetreding van nieuwkomers, …., moeten worden ontmoedigd in bedrijfstakken met (dreigende) overcapaciteit. Anderzijds zal ten aanzien van de totstandkoming van nieuwe ondernemingen met goede marktperspectieven een stimulerend beleid worden gevoerd'. (Ibid, p. 1). Instrument In essentie werd derhalve door de notitie beoogd de vestigingswetgeving en de daaraan verbonden vestigingseisen en –vergunningen te handhaven. Werkloosheid of het behoren tot een culturele minderheid werden op zich geen reden gevonden om ontheffing te verlenen en het lag ook niet in de bedoeling daartoe mogelijkheden te scheppen. Wel werd aanbevolen om meer rekening te houden met reeds aanwezige kennis en ervaring, alsmede om de opleidingseisen waar nodig aan te passen aan de praktijkbehoeften.
27
Opleidingen Instrument In dit kader wordt er vooral aangedrongen op het samenstellen van een overzicht van het in de loop van de tijd ontstane 'uitgebreide stelsel van opleidingsmogelijkheden' voor adspirantondernemers. Ook wordt er gesproken over drie instrumenten van het Ministerie van Sociale Zaken ten aanzien van scholing waarvoor voor werklozen en met werkloosheid bedreigden een vergoeding kan worden aangevraagd. Uitgangspunt daarbij is dat het door werklozen en met werkloosheid bedreigden genoten onderwijs mede een voorbereiding op zelfstandig ondernemerschap kan impliceren. Bedrijfshuisvesting Instrument De lagere overheden worden hoofdverantwoordelijk geacht voor dit beleidsterrein. Daarom worden er geen specifieke beleidsvoorstellen gedaan vanuit EZ en de andere ministeries die de notitie hebben medeondertekend.. Wel worden er enkele proefballonnen opgelaten wat op gemeentelijk niveau gedaan zou kunnen worden op het gebied van bedrijfshuisvesting, zoals het opkopen en verhuren van oude schoolgebouwen, het aanpassen van de bestemming van leegstaande panden en het soepeler omgaan met het gebruik van een deel van de eigen woonruimte als bedrijfsruimte. Fiscale- en sociale verzekeringsaspecten De notitie somt op welk beleid er op dit terrein al bestaat in de vorm van WIR-premies, verliescompensatieregeling, de bijzondere winstaftrekken en de speciale fiscale aftrekregelingen voor zelfstandigen. Ook bepleit de notitie verlenging van de termijn voor de mogelijkheid van achterwaartse verliescompensatie, waarbij starters die verlies draaien 'meer financiële armslag verkrijgen voor zover voor de bewuste periode loon- en inkomstenbelasting verschuldigd is geweest uit hoofde van bijvoorbeeld een dienstbetrekking'. Ook dient er ruchtbaarheid gegeven te worden aan veelvoorkomende situaties waarbij starters met belastbare winst in het tweede of derde jaar opeens een cumulatie van belastingaanslagen krijgen omdat in voorgaande jaren onvoldoende inzicht was in de winstontwikkeling, zodat de te verwachten aanslagen niet in termijnen zijn betaald maar in één keer op het bordje van de ondernemer komen. Voorlichting en reservering kunnen hier volgens de notitie uitkomst bieden. Instrumenten Achterwaartse verliescompensatie; Verhoging vermogensaftrek (mogelijk met verhoging voorraadaftrek) met als doel de financiering met eigen vermogen te bevorderen. 28
Financiering van de vermogensbehoefte Instrument Ten tijde van het schrijven van de notitie beschikte de rijksoverheid reeds over het instrument van de Kredietbeschikking midden- en kleinbedrijf8. Door middel van deze regeling konden banken kredieten met staatsgarantie aanbieden aan ondernemers, waaronder ook starters. Deze garantieregeling hield in dat de overheid zich garant stelde voor verliezen op bankkredieten van zowel risicomijdende als risicodragende aard. De regeling kende drie soorten garantiekrediet:
Vermogensversterkingskrediet (risicodragend); Bedrijfskrediet (risicomijdend); Bijzondere hypothecaire geldlening.
Aan het vermogensversterkingskrediet dat (inclusief het eigen vermogen) niet meer dan 30% van de balanstelling mocht bedragen, was een rentefaciliteit verbonden welke een maximaal drie jaar durende reductie op de rentebetaling van 50% inhield. Daarna kon (sinds 1982) gedurende nog eens drie jaar de helft van de af te dragen rente bij de hoofdsom worden bijgeteld. Tijdens deze periode van zes jaar was geen aflossing van de hoofdsom verschuldigd. Bij kredieten onder de fl. 100.000, - konden de banken (eveneens sinds 1982) zonder tussenkomst van EZ de kredieten afsluiten. Boven dit bedrag moest het aan EZ worden voorgelegd. Bovendien kende de Kredietbeschikking midden- en kleinbedrijf een eigen vermogenseis van 5% als minimaal vereiste eigen kapitaalbijdrage. In de notitie werd voorgesteld werd de eigen vermogenseis te mitigeren omdat deze belemmerend kan werken voor werklozen/uitkeringstrekkers. Steun aan startende ondernemers in de inkomenssfeer Er bestond anno 1982 reeds de mogelijkheid dat mensen die vanuit een uitkering een eigen bedrijf starten enkele maanden een aanvullende uitkering kunnen krijgen. Dit was een gegroeide praktijk vanuit uitkeringsinstanties (eigen beleid) en niet een afdwingbaar recht. Voor wat betreft de WW gold bijvoorbeeld dat wanneer een werkloze in de WW zichzelf wil vestigen als zelfstandige deze wettelijk gezien geen recht meer heeft op een WW-uitkering. De uitvoeringsorganisaties van de wet (de bedrijfsverenigingen) hadden daarin het standpunt ingenomen dat gedurende een korte periode (in het algemeen niet langer dan drie maanden) de
8
Deze regeling is een voorloper van de huidige borgstellingsregeling.
29
WW-uitkering aan zelfstandigen kon worden doorbetaald onder aftrek van de inkomsten als zelfstandig ondernemer. De onderhavige beleidsnotitie 1982 inzake het starten van een eigen bedrijf doet diverse praktische voorstellen om starten met tijdelijk behoud van uitkering te regelen op een wijze waarbij sprake is van rechtsgelijkheid en afwenteling van bedrijfskosten op de bijstandswet wordt vermeden.
3.2.2 Invulling beleidsinstrumentarium in analyseschema met commentaar 3.2.2a Algemene beschrijving schema Het in de onderhavige notitie geschetste anno 1982 vigerende ondernemerschapbeleid inclusief wijzigingsvoorstellen kan als volgt worden weergegeven in het in hoofdstuk 2 ontwikkelde analyseschema:
30
Beleidsdomein Bevorderen van marktkansen – G1
Vraagzijde
Aanbodzijde
Ondernemersvaardigheden –G3
B
Kapitaalvoorziening nieuwe ondernemers –G3 Ondernemende cultuur –G4
C
Institutionele (dis)incentives voor ondernemerschap en toegang tot marktkansen –G5/G6
E
B Voorlichting, advisering en begeleiding Opleidingen
C Financiering van de vermogensbehoefte
E (Handhaving) Vestigingswetgeving Bedrijfshuisvesting Fiscale en sociale verzekeringsaspecten Steun aan startende ondernemers in de inkomenssfeer Tabel 6: Invulling beleidsdomeinen beleidsnota 1982.
Wat direct opvalt is dat de Startersnotitie 1982 beleid ten aanzien van de meeste beleidsdomeinen bevat, maar dat er beleid ten aanzien van Bevorderen marktkansen en Ondernemende cultuur ontbreekt. Nu is het zo dat beleid ten aanzien van Ondernemersvaardigheden en Institutionele incentives en disincentives voor ondernemerschapsactiviteiten ondernemerschap-culturele facetten kan herbergen. Echter, gegeven dat het beleid bovenal gericht is op het oplossen van het werkloosheid/werkgelegenheidsprobleem in economische mindere tijden heeft ons doen 31
besluiten dat er geen echt Ondernemende cultuur beleid wordt geformuleerd in de onderhavige beleidsnotitie. 3.2.2b Analyse a.h.v. Lundström&Stevenson beleidstypologie Deze analye van de beleidsnotitie richt zich op de vraag in hoeverre de kenmerken van het beleid overeenkomen met die van Traditional SME Policy dan wel Newer Entrepreneurship Policy (zie tabel 4, pp. 12-13).Voorts wordt bekeken welke beleidstypologie(ën) voorkomen (ziepp. 14-16 en figuur 3, p. 14). Het ondernemerschapbeleid in deze beleidsnotitie wordt ingezet als E-Extension Policy, oftewel als louter aanvullend op het MKB-beleid (dat overigens niet in deze notitie wordt besproken9). Het onderhavige beleid heeft kenmerken van zowel het Traditional SME Policy als het Newer Entrepreneurship Policy. Echter, hierbij moet in ogenschouw gehouden worden dat zelfs daar waar het beleid de kenmerken van Newer Entrepreneurship Policy bezit, het beleid vooral instrumenteel wordt ingezet als oplossing van de hoge werkloosheid als gevolg van de negatieve conjunctuur. In die zin kan het beleid ook gezien worden als een aanvulling op het werkloosheidsbeleid (dat sociaal beleid is), en niet zozeer als werkgelegenheidsbeleid dat sinds jaar en dag binnen het werkgebied van het Ministerie van Economische Zaken valt. Newer Entrepreneurship Policy is bovenal gericht op de groei van ondernemerschapactiviteiten en het klimaat en cultuur dat hier mee compatibel is.
9
Zie daarvoor de nota MKB beleid in hoofdlijnen 1982.
32
Outcome: Groei in ondernemerschapsactiviteiten (NEP), maar werkgelegenheidsaspect is minstens even belangrijk omdat het beleid als geheel vooral gericht is op potentiele startende zelfstandigen die werkloos zijn. General goal: Komt wel overeen met het creëren van een voordelige bedrijfsklimaat (business climate – SME), er lijkt vooral een voordelig bedrijfsklimaat gecreëerd te worden, een ondernemende cultuur lijkt niet tot het streven van de beleidsnotitie te behoren. Dit kan gelegen zijn in de sociaalmaatschappelijk urgentie vanwege de economische situatie begin jaren ’80. Specific goal: NEP, het beleid in de notitie (oftewel, de rest van het EZ beleid buiten beschouwing gelaten), is vooral gericht om individuen te laten starten, en dan met name werklozen. Focus: Zowel op bedrijven als individuen. Stage of business cycle: Het beleid richt zich op zowel starters als gestarten en bestaande bedrijven, met de nadruk op starters die werkloos zijn. Client groups and targeting: Gericht op individuen, vooral werklozen, en bestaande bedrijven. Policy priorities: waar de in tabel 4 genoemde beleidsprioriteiten van toepassing zijn, zoals informatie, cursussen, advies en financiering kan er geen onderscheid worden gemaakt tussen de twee soorten beleid. Dit kan makkelijk verklaard worden vanuit het gegeven dat het aan de orde zijnde beleidsprobleem niet zo zeer het gebrek aan (startende) ondernemers en/of ondernemerschap is, maar een bovenmatige aantal werklozen als gevolg van een negatieve conjunctuur. Primary policy levers: SME, er worden vooral fiscale en financiële incentives via het beleid aangewend alhoewel de non-financiële incentives niet afwezig zijn in de vorm van voorlichting, advisering, begeleiding en opleidingen. Time period for results: korte termijn, dus vanuit dit perspectief SME. Tabel 7: Kenmerken van MKB-beleid en Ondernemerschapbeleid in 1982.
Het in deze beleidsnotitie geformuleerde beleid bezit kenmerken van zowel het Traditional SME Policy als het Newer Entrepreneurship Policy. Vooral de voorwaarden en voorbehoudens die gelden voor starters leiden er toe dat in z’n algemeenheid het beleid niet echt beschouwd kan worden als Newer Entrepreneurship Policy maar als aanvullend MKB-beleid met Newer Entrepreneurship Policy kenmerken: het zogenaamde E-Extension Policy. Het gegeven dat het beleid vooral gericht is op werklozen kan worden beschouwd als Niche Policy.
33
3.3 Beleidsnota 1987 ”Ruim baan voor ondernemen”; een systematische benadering van het MKB-beleid 3.3.1 Uiteenzetting beleidsnotitie 3.3.1a Inleiding en achtergrond Het document is als volgt ingedeeld: allereerst is er een situatieschets van het MKB op basis van vooral statistische data van het CBS; vervolgens wordt het beleidskader uiteengezet, dit wil zeggen dat de uitgangspunten, doelstellingen en indeling van het MKB-beleid wordt toegelicht; vervolgens wordt het beleid categorisch opgesomd met respectievelijk het integratiebeleid, het functionele beleid en het specifieke beleid. Het startersbeleid vindt men in het hoofdstuk specifieke onderwerpen maar er zijn ook beleidsinstrumenten in de eerdergenoemde twee categorieën die mede maar niet specifiek gericht zijn op starters. Deze zijn vooral te verwachten in de deelcategorieën zelfstandigenbeleid, deregulering en regionaal beleid van het integratiebeleid en onderwijs, vestigingsbeleid, financiering en voorlichting en advisering van het functionele beleid. Het beleidsthema ondernemerschap en starters was dus opgenomen in een beleidsnotitie die bovenal het MKB-beleid uiteenzette. Toch kan dit gegeven worden beschouwd als de eerste grote emancipatiestap van het beleidsthema ondernemerschap en starters. In het kader van deze reconstructie zal met name aandacht worden besteed aan paragraaf 6.1 van de onderhavige beleidsnotitie getiteld “Startersbeleid”. 3.3.1b Doelstellingen en middelenpakket Doel en uitgangspunt van het MKB beleid was voorwaardenscheppend te zijn en de ondernemingszin aanwakkeren door bevordering van de oprichting, instandhouding en groei van (potentieel) levensvatbare ondernemingen in het MKB. Het belangrijkst richtsnoer hierbij was dat het MKB-beleid moest bijdragen aan de algemeeneconomische beleidsdoelstellingen: economische groei en werkgelegenheid. Het MKB-beleid bestaat uit integratiebeleid (EZ, 1987, p. 8 en pp. 11-15) en het functionele beleid. Het integratiebeleid verenigt het algemene overheidsbeleid met de onderdelen die medebepalend zijn voor het omgevingsklimaat van het MKB en heeft als functie het MKB-beleid in het algemene economische beleid te integreren (Ibid.). Reden hiervoor is volgens de nota dat in onderdelen van het algemeen-economisch beleid 'in onvoldoende mate rekening wordt gehouden met de kenmerken en betekenis van het MKB' (Ibid. p. 32). Het functionele beleid speelt in op de specifieke kenmerken van het MKB waarvoor apart beleid gewenst is, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van kennis en financiering (EZ, 1987, p. 8 en pp. 15-18), en die niet in het integratiebeleid passen omdat ze geen algemeen (in het algemene beleid versus MKB-beleid) karakter hebben.
34
In het algemeen kan gesteld worden dat MKB-beleid in deze notitie het beleid was dat gericht was op het bestaande MKB binnen de kaders van de vaste generieke beleidsdoelstellingen (economische groei, werkgelegenheid en (later) dynamiek). De uitgangspunten van het algemene sociaaleconomisch overheidsbeleid sloten hierdoor aan op de uitgangspunten van het MKBbeleid. Daar het startersbeleid onder specifiek beleid valt dat aanvullend is op het MKB-beleid, kan worden aangenomen dat het breed opgezette MKB-beleid in beginsel prioriteit had boven het startersbeleid. Het startersbeleid uit 1982 wordt geëvalueerd in onderhavige beleidsnotitie. De doelstellingen van het startersbeleid zijn (EZ, 1987, p. 78): (1) het stimuleren van nieuwe bedrijven door middel van een gunstig klimaat voor het beginnen van een nieuw bedrijf; (2) het bevorderen van de slaagkans van nieuwe bedrijven; (3) het bevorderen van de doorgroeimogelijkheden van nieuwe bedrijven; (4) het ontmoedigen van niet-levensvatbare initiatieven. Uit deze evaluatie komt naar voren dat de doelstellingen van het startersbeleid in belangrijke mate werden bereikt in het financiële en sociaaleconomisch beleid en het MKB-beleid. Verder wordt gesteld dat als algemeen principe geldt dat het aanvullend instrumentarium dat speciaal voor starters is ontwikkeld alleen gunstiger voor hen mag zijn wanneer het van toepassing is op specifieke startproblemen. Hetzelfde geldt voor categoriaal onderscheid binnen de groep starters (op bijvoorbeeld etniciteit, werkloosheid, technologie). 3.3.1c Beleidsterrein en –instrumenten startersbeleid Het startersbeleid dat in 1982 is ingezet zal gecontinueerd worden waarbij een sterker accent komt te liggen op het gebied van onderwijs, financiering en de nieuwe structuur van kennisoverdracht aan het MKB. Een belangrijk punt is ook de aanwakkering van ondernemersgeest (Ibid., p. 79). Ook moeten onnodige belemmeringen (binnen de faillissementswetgeving) voor een tweede start na faillissement worden weggenomen aangezien uit de literatuur van slaag- en faalfactoren van nieuwe ondernemingen blijkt dat nieuwe pogingen na mislukking van de voorgaande meer kans hebben op succes. Financiering Instrument: Kredietregeling voor het MKB wordt Borgstellingkrediet. Er “(…) wordt rekening gehouden met de extra risico’s en kosten die aan beginnende ondernemers verbonden zijn, door de voorwaarden waaronder de borgstelling van toepassing is op kredietverlening aan starters relatief gunstiger te maken.” (EZ, 1987, p. 80) Kortom, de voorwaarden tot financiering werden voor starters versoepeld wat in de praktijk betekende dat de overheid meer risico op zich neemt om de drempel voor commerciële banken 35
voor de financiering van starters met een bescheiden vermogensbehoefte weg te namen. Het doel hiervan was om starters met een kleine vermogensbehoefte een hogere kans te geven op financiering van hun activiteiten door commerciële banken. Fiscale faciliteiten Instrument: zelfstandigenaftrek Vanwege het beginsel van de fiscale neutraliteit kunnen starters in principe niet worden bevoordeeld. Er werd hierop een uitzondering gemaakt met de zelfstandigenaftrek. De redenatie is dat fiscale maatregelen gericht op starters òf hun werking missen (omdat starters vaak in de beginjaren weinig tot geen winst maken) of niet wenselijk zijn (als de starters wel winst maken dan vervalt de grondreden van het beleid). Voorlichting, advisering en begeleiding Het beleid op dit terrein staat al vermeld in de brief aan de Tweede Kamer over het startersbeleid van 30 mei 1984 (vergaderjaar 1983-1984, 17 544, nummer 3). Het gaat hierbij om een gecoördineerde opvang van starters door Kamers van Koophandel en Regionale Instituten voor het Midden- en Kleinbedrijf. Blijkens een eerste evaluatie kwam de gecoördineerde opvang goed van de grond. Daarnaast wordt de faciliteit van gedeeltelijk vergoeding door EZ van de deelnamekosten van meerdaagse startercursussen ten behoeve van het stap voor stap uitwerken van een ondernemersplan in aangepaste vorm gecontinueerd. Onderwijs Instrument: Het kabinet is zich bewust van het belang van het voortgezet en hoger onderwijs bij het bevorderen van nieuw ondernemerschap. Uit onderzoek blijkt dat, afgezien van enkele veelbelovende initiatieven, ondernemerschap als onderwerp echter nog weinig aandacht krijgt buiten het regulier ondernemersonderwijs. Daarom is het kabinet voornemens stimulansen te geven door het ontwikkelen van lesmaterialen en voorlichtingsprogramma’s in het verlengde van een voorgenomen algemene publiekscampagne ter bevordering van zelfstandig ondernemerschap. Technologie Er wordt gesteld dat de verspreiding en toepassing van beschikbare nieuwe technologische kennis in het MKB een belangrijke pijler van het te voeren MKB-beleid is. Nieuwe bedrijven worden hierbij van belang geacht, want nieuwe en jonge bedrijven die hoogwaardige technologische kennis toepassen zijn succesvoller dan andere categorieën nieuwe bedrijven.
36
Deze groep starters verschilt volgens de nota van andere groepen starters in de zin dat gemakkelijk een cumulatie van starterproblemen kan ontstaan en dat de aanloopperiode tot een renderend bedrijf wat langer kan zijn. Binnen de Subsidieregeling managementondersteuning (SMO) is in 1985 de zogenaamde JIB regeling ingevoerd, een subsidieregeling voor jong en innovatieve bedrijven. Slechts een klein deel van de oorspronkelijke doelgroep heeft gebruik gemaakt van de regeling. Hierdoor is de regeling stopgezet. De InnovatieCentra zullen voortaan echter extra aandacht besteden aan de doelgroep van de JIB-regeling . Daarnaast is er ter bevordering van spin-off van het wetenschappelijk onderzoek een experimentele regeling voor subsidiëring van Tijdelijke Ondernemersplaatsen bij de Technische Universiteiten van Twente en Eindhoven en de Katholieke Universiteit Nijmegen. Deze TOPplaatsen zullen blijkens de nota worden geëvalueerd. Bedrijfshuisvesting Het CIMK stelt naar aanleiding van een evaluatie dat subsidiëring van de faciliteiten van bedrijvencentra in het algemeen niet gewenst is aangezien ze bij starters vrijwel niet meespelen bij de vestigingskeuze. Subsidiëring is bijvoorbeeld wel denkbaar als deze bijdraagt aan het versterken van de economische structuur in de regio. Aangezien stedelijke bebouwingen broedplaatsen voor startende ondernemers zijn, kan ook door aanpassing van de bestemmingsplannen van leegstaande winkelpanden tegemoet gekomen worden aan starterswensen. Arbeidsvoorziening De gewestelijke arbeidsbureaus vervullen volgens de nota hun rol ten aanzien van het helpen van werklozen om ondernemer te worden redelijk. Doorverwijzing van de zich nog oriënterende werklozen naar Kamer van Koophandels verloopt echter niet optimaal. Deregulering Deregulering is volgens de nota van bijzonder belang voor starters omdat een beperkte regulering en eenvoudige administratieve voorschriften ondernemersinitiatieven begunstigen, maar is meer in het algemeen van groot belang voor het gehele MKB. Daarom wordt op meerdere plaatsen in de nota aandacht geschonken 'aan de mogelijkheden om te komen tot een eenvoudiger en vooral ook doorzichtiger wet- en regelgeving' (Ibid. p 50). Niettemin wordt ook opgemerkt dat de regelgeving van de afgelopen decennia mede tot stand is gekomen door een ingewikkelder geworden samenleving.
37
3.3.2 Invulling beleidsinstrumentarium startersbeleid in analyseschema met commentaar 3.3.2a Algemene beschrijving schema In termen van The Eclectic Framework krijgt in deze beleidsnotitie G3 (het inspelen op het aanbieden van middelen, vaardigheden en informatie) veel aandacht. Dit blijkt uit de beleidsinstrumenten gericht op financiering (Borgstellingskrediet), beroepsonderwijs en voorlichting/advisering. Wat tevens opvalt is dat aan de vraagzijde van de determinanten van ondernemerschap (dwz. de aanbodkant van de economie) het beleid niet verder wordt doorgezet: de fiscale maatregelen ten aanzien van starters worden niet uitgebreid vanwege (1) de al bestaande uitzonderingsmaatregelen die starters bevoordelen (EZ, 1987, p. 80) en (2) bestaande reguleringen worden gerechtvaardigd met de idee van een toegenomen complexiteit van de samenleving (Ibid., p. 83). Dit lijkt in tegenstelling met de voorgenomen deregulering die is toegevoegd aan het beleidspakket. Er wordt een bescheiden begin gemaakt met het bevorderen van de ondernemersgeest (G4).
Beleidsdomein Bevorderen van marktkansen – G1
Vraagzijde
Aanbodzijde
A
Ondernemersvaardigheden –G3
B
Kapitaalvoorziening nieuwe ondernemers –G3 Ondernemende cultuur –G4
C D E
Institutionele (dis)incentives voor ondernemerschap en toegang tot marktkansen –G5/G6
A Deregulering (op marktniveau)
B Voorlichting, advisering en begeleiding – bijv. meerdaagse starterscursussen, ondernemerschap in middelbaar en hoger beroepsonderwijs
38
C Financiering, zoals in notitie 1982 (Financiering van de vermogensbehoefte) plus BBMKB
D Meer aandacht voor ondernemerschap in het regulier onderwijs en algemene publiekscampagne
E Steun aan startende ondernemers in de inkomenssfeer (Handhaving) Vestigingswetgeving10 Bedrijfshuisvesting Fiscale en sociale verzekeringsaspecten Fiscale faciliteiten Tabel 8: Invulling beleidsdomeinen startersbeleid in beleidsnota 1987.
3.3.2b Analyse a.h.v. Lundström&Stevenson dichotomie Outcome: In de nota wordt duidelijk gesproken over het bevorderen van ondernemerschapsactiviteiten, zonder de mitsen en maren die in 1982 werden gesteld. Echter, er wordt ook gesproken over de groei en instandhouding van bestaande levensvatbare ondernemingen. Beide beleidsuitkomsten zijn dus van toepassing. General goal: de aandacht voor deregulering en het criterium dat het MKB-beleid een bijdrage moet leveren aan de generieke beleidsdoelstellingen van EZ (economische groei en werkgelegenheid) Specific goal: Gegeven het pakket dat het bestaande MKB tracht te behouden en versterken alsmede een aparte beleidslijn t.b.v. starters en 10
Zie: EZ, 1987, p. 59.
39
onderwijs en voorlichting dat mede gericht is op starters, kan gesteld worden dat de uitgangspunt van de beleidsdoelen gericht zijn op het MKB (en zelfs hier nog indirect, omdat de generieke beleidsdoelstellingen van EZ het primaat hebben) maar dat het meer Newer Entrepreneurship Policy elementen kent dan in 1982. Doordat het beleid niet primair op werklozen gericht is heeft het een minder ad hoc karakter. De genoemde “ruimte voor markt en ondernemerschap” (EZ, 1987, p. 7), is ook het best te begrijpen als ruimte voor zowel een voordelig “business climate” als een voordelig “entrepreneurial climate and culture”. Dit in het kader van het integratiebeleid (het beleid dat het generieke overheidsbeleid verbindt met het MKB), waarbij het functionele beleid aanvullend is en tegemoet komt aan de specifieke kenmerken van het MKB t.o.v. het niet-MKB. Het startersbeleid is specifiek beleid, waarbij nog meer voorbehouden en argumentatie wordt betrokken ter rechtvaardiging van het beleid. De achterliggende reden is dat de beleidsmakers een oplopende noodzaak tot rechtvaardiging zien, hoe specifieker het beleid wordt. Focus: Het beleid richt zich zowel op (bestaande) bedrijven als individuen/zelfstandig ondernemers. Stage of business cycle: Het beleid richt zich voornamelijk op reeds gestarte bedrijven.In het startersbeleid, en dan m.n. op het gebied van voorlichting, onderwijs en financiering bevat het beleid instrumenten die gericht zijn op de pre-start en recent gestarte bedrijven. Client groups and targeting: Vooral bestaande bedrijven zijn de klantengroep. (Pre-) starters worden met deels via hetzelfde beleid alsmede een aparte beleidslijn bediend. Policy priorities: Zoals gepresenteerd in de beleidnotitie wordt aan alle in de dichotomie genoemde beleidsprioriteiten in meer of mindere mate aandacht besteed. Primary policy levers: Zowel financiële, fiscale als non-financiële en fiscale beleidsmaatregelen zijn belangrijk in deze notitie. Time period for results: In de beleidsnotitie wordt niet specifiek gesproken over zo’n termijn. Tabel 9: Kenmerken van MKB-beleid en Ondernemerschapbeleid in 1987.
40
Uit de invulling van de beleidsprioriteiten, met daarbij de notie dat het startersbeleid en ondernemerschapgerelateerde beleid aanvullend zijn op het MKB-beleid, kan worden geconcludeerd dat het programma ondernemerschap en starters in deze beleidsnotitie door de dichotomie van Lundström en Stevenson bezien vooral uit MKB-beleid bestaat en het ondernemerschap- en startersbeleid vooral aanvullend is. Vergeleken met de Startersnotitie uit 1982 wordt er toch al meer belang gehecht aan het thema ondernemerschap en starters. Een deeldoel van het MKB-beleid, het bevorderen van de oprichting van (potentieel) levensvatbare ondermingen in het MKB, is gericht op (potentiële) startende ondernemingen. Van het startersbeleid valt alleen de eerste doelstelling (het stimuleren van nieuwe bedrijven door middel van een gunstig klimaat voor het beginnen van een nieuw bedrijf) geheel onder het “Newer Entrepreneurship Policy Framework” van Lundström en Stevenson (2002, 2005). De tweede en derde doelstelling (het bevorderen van de slaagkans van nieuwe bedrijven; het bevorderen van de doorgroeimogelijkheden van nieuwe bedrijven) hebben althans in de uitwerking van deze nota deels nog kenmerken van Traditional SME Policy, bijvoorbeeld dat het beleid op bepaalde groepen bedrijven (gedefinieerd met bepaalde criteria) van toepassing is: in plaats van op starters en pre-starters. Uit de beleidsnotitie blijkt niet tot welke leeftijd een bedrijf 'nieuw' genoemd wordt en daarom is het lastig te bepalen of beleidsinstrumenten van toepassing waren op bestaande gevestigde bedrijven (dan zou het MKB-beleid zijn) of echt nieuwe bedrijven van tot hooguit enkele jaren oud. De vierde doelstelling (het ontmoedigen van nietlevensvatbare initiatieven) is weliswaar gericht op (pre-)starters maar de vraag is wat dit in essentie restrictieve doel bijdraagt aan het ondernemersklimaat en hoe de overheid bepaalt of een initiatief niet-levensvatbaar (dit veronderstelt dat de overheid marktinformatie heeft waar (pre)starters en bestaande bedrijven juist in onzekerheid over zijn). Het ondernemerschap- en startersbeleid anno 1987 kan al met al hoofdzakelijk getypeerd worden als E-Extension Policy (voorlichting e.d. plus de financiële maatregelen - BBMKB) en New Firm Creation Policy (deregulering). Over het geheel valt op dat het ondernemerschapbeleid/startersbeleid zich volgens de nota binnen het stramien van het MKB-beleid moet bewegen. Het MKB-beleid valt op zijn beurt binnen de algemene sociaal-economische beleidsdoelstellingen van EZ en andere Ministeries. Vanwege deze positionering kan niet gesteld worden dat er een beleidsfilosofie achter het ondernemerschapbeleid anno 1987 schuilgaat die reeds alle facetten van het Newer Entrepreneurship Policy heeft omarmd.
41
3.4 Beleidsnotitie 1995 “Werk door Ondernemen”; het beleidsprogramma ingezet ter bevordering van de werkgelegenheid 3.4.1 Uiteenzetting beleidsnotitie 3.4.1.a Inleiding en achtergrond Hoewel startersbeleid een apart en belangrijk deel van het MKB-beleid (bedrijven met een aantal werknemers lager dan 100) vormt is er in onderhavige notitie een belangrijke doelstellingsverandering ten opzichte van de voorgaande (Ruim baan voor Ondernemen, EZ, 1987) te herkennen. Zoals de titel van de notitie impliceert wil EZ werk door ondernemen verkrijgen. Het beleidsvraagstuk van het verkrijgen van werk kan herleid worden tot de vooropgestelde doelstellingen van het kabinet van PvdA-VVD-D66 om meer werkgelegenheid te creëren onder het kabinetsmotto “Werk, werk en nog eens werk”11. Ondernemerschap, vooral in het MKB lijkt volgens de notitie aan een grote opmars bezig. Gegeven het feit dat het MKB veel werkgelegenheid creëert was er aanleiding voor het kabinet de mogelijkheden te onderzoeken deze banengroei extra stimulans te geven via een specifieke lastenverlichting van fl. 500 miljoen plus aanvullend en aangepast beleid. De politieke wenselijkheid van werkgelegenheidsbeleid gaat dus samen met het economisch wetenschappelijke empirische feitenmateriaal dat er op duidt dat het MKB veel werkgelegenheid heeft gecreëerd12. Het is echter prematuur om gegeven de historisch prestaties van het MKB in het verleden te veronderstellen dat in de toekomst gelijkaardige werkgelegenheidsgevolgen te verwachten zijn. Dit staat nog los van de moeilijkheid van spontaan ontstane processen (grote werkgelegenheidsgroei is niet altijd aan de hand geweest in het MKB), na te bootsen met behulp van beleid. De probleemstelling van het beleid is dat de banengroei in de Nederlandse economie begin jaren negentig van de vorige eeuw onvoldoende is om de sterk groeiende beroepsbevolking van een baan te voorzien. Centraal staat de vraag hoe de overheid de werkgelegenheidspotenties van het MKB kan verzilveren. Omdat Nederland achterop loopt met het aantal ondernemers per 1000 inwoners is het essentieel dat er meer banen gecreëerd worden door een toename van ondernemerschap. 3.4.1b Doelstellingen en middelenpakket Het doel van het in de notitie geformuleerde beleid is het creëren van werkgelegenheid voor een sterk groeiend aantal mensen dat de arbeidsmarkt betreedt (vrouwen, nieuwkomers, jongeren). Hieronder vallen ook de langdurig werklozen, omdat de sociale gevolgen van werkloosheid 11 12
Parlement.com: http://www.parlement.com/9291000/modulesf/hteoewje (bezocht 28 januari 2009) Een veronderstelling die met name na Birch (1979) in zwang is geraakt.
42
ingrijpend zijn (er wordt bij de formulering van het beleid niet ingegaan op de eventuele verschillen tussen langdurig werklozen en andere ‘groepen’). Ook wordt de kwaliteit van ondernemerschap wordt als een doorslaggevende factor gezien. Deze doelstelling is terug te zien in het beleidsthema “kwaliteit ondernemerschap”. De beleidsnotitie onderscheidt drie specifieke beleidsvelden, getiteld 'ruimte voor ondernemerschap', 'ruimte voor starters' en 'ruimte voor (door)groeiers' en formuleert aparte beleidvoornemens voor elk van deze terreinen. Een gedegen reconstructie en overzicht van de doelstellingen en het middelenpakket vindt men in het rapport van Algemene Rekenkamer (2001) die onderhavige notitie evalueert.
Figuur 4: Doelen en instrumenten nota Werk door Ondernemen (1995) (bron: Algemene Rekenkamer, 2001, p. 11).
43
3.4.2 Invulling beleidsinstrumentarium in analyseschema met commentaar 3.4.2a Algemene beschrijving schema De beleidsvraag hoe de overheid de werkgelegenheidspotenties van het MKB kan verzilveren, is een instrumentele benadering: het veronderstelt dat er meer toekomstige positieve opbrengsten van ondernemerschap behaald kunnen worden maar dat deze kansen (om wat voor reden dan ook) niet worden aangepakt en geëxploiteerd opdat de werkgelegenheid kan stijgen. De beleidsnotitie werd uitgegeven in een periode van relatief grote werkloosheid en een nieuw aangetreden kabinet (het eerste kabinet Kok met als motto: “Werk, werk en nog eens werk”.). Het beleid speelt dus volledig in op de veronderstelling dat een stijging van het aantal starters de werkgelegenheid kan doen stijgen en zo de werkloosheid kan doen dalen. We zien dat in tegenstelling tot de notitie van 1987, de fiscale en financiële uitzonderingsmaatregelen voor het MKB en starters wel worden uitgebreid, wat duidt op een verdere verbetering van financiële incentives die moeten leiden tot meer starters (G5). Daarnaast is er een duidelijke trend naar verdere deregulering, zowel op marktniveau (G1) als ter bevordering van ondernemerschap in het algemeen (G5/G6). Tenslotte zien we een versterking van de determinanten van het aanbod van ondernemerschap in de vorm van G3 beleid. “Kapitaalvoorziening nieuwe ondernemers” wordt op zowel de vraag- als aanbodzijde van ondernemerschap ingezet door aan de ene kant de aanbodkant van kapitaalvoorziening te beïnvloeden en aan de andere kant enkele gepercipieerde drempels t.a.v. de vraag naar kapitaal door (asprirant) ondernemers weg te nemen. Ook lijkt het beleid zich wat meer te verschuiven naar het micro-niveau, oftewel het niveau van individuen (alhoewel bedrijven als doelgroep niet worden genegeerd), wat vooral blijkt uit de projecten die verband houden met het bevorderen van de kwaliteit van (startend) ondernemerschap. Er is weinig tot geen expliciete aandacht voor het bevorderen van een meer ondernemende cultuur (G4).
44
Beleidsdomein Bevorderen van marktkansen – G1
Vraagzijde
Aanbodzijde
A
Ondernemersvaardigheden –G3
B
Kapitaalvoorziening nieuwe ondernemers –G3 Ondernemende cultuur –G4
C
Institutionele (dis)incentives voor ondernemerschap en toegang tot marktkansen –G5/G6
E
A Vergroten ruimte voor ondernemerschap Vermindering regeldruk 11. Liberalisering Winkelsluitingswet 12. Vermindering administratieve lasten / bestaande regelgeving 13. Vermindering administratieve lasten / voorgenomen regelgeving 14. Dereguleringsactie Grote Steden 15. Dereguleringsactie Grote Steden (kansenzônes) Vergroten ruimte voor starters Fiscale maatregelen 8. Vereenvoudiging bedrijfsopvolging Vermindering regeldruk 16. Modernisering Vestigingswet Vergroten ruimte voor doorgroeiers Kwaliteit ondernemerschap 24. Programma starters op buitenlandse markten (PSB) 25. Voortzetting Stimuleringsregeling Branchecentra voor Technologie (BCT)
45
B Vergroten ruimte voor starters Kwaliteit ondernemerschap 18. Regionale coördinatie startersopvang 19. Proefprojecten opvang kansarme starters 20. Expertisecentrum allochtone ondernemers 21. Doorstarters (bezien verbetering bestaand beleid, bv. d.m.v. mentoren) Vergroten ruimte voor doorgroeiers Kwaliteit ondernemerschap 22. Projectmatige benadering MKB vanuit ondernemingshuizen
C Vergroten ruimte voor ondernemerschap Fiscale maatregelen 4. Fiscale tante Agaath regeling Vergroten ruimte voor starters Financiering 40. Faciliteit voor participatiemaatschappijen ten behoeve van technostarters 41. Bevordering financieringsaanbod seeders 42. Bemiddelingsbureau informal investors Vergroten ruimte voor doorgroeiers Financiering 43. Ondersteuning technologie-rating ten behoeve van financiers 44. Verruiming Besluit borgstelling MKB-kredieten 45. Verhoging maximale bedragen Besluit borgstelling MKB-kredieten
E Vergroten ruimte voor ondernemerschap Fiscale maatregelen 1. Verlaging tariefstapje Vennootschapsbelasting 2. Verhoging investeringsaftrek 3. Verhoging ondergrens BTW-vrijstelling 5. Verhoging ondernemingsvrijstelling in de Vermogenbelasting 46
Arbeid 26. Verlaging overhevelingstoeslag 27. Verruiming mogelijkheden detachering langdurig werklozen 28. Afdrachtvermindering langdurig werklozen 29. Subsidieregeling experimenten activering uitkeringsgelden 30. Experimenten concurrerende dienstverlening 31. Premieregeling bij marginale arbeid 32. Dispensatie Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag 33. Inkorten procedure preventieve ontslagtoets 34. Nieuwe arbeidstijdenwet 35. Aanpassing proeftijdregeling 36. Invoering mogelijkheid verlenging tijdelijke contracten 37. Europese regeling ESF (scholing voor behoud van werk) 38. Europese regelgeving Adapt 39. Afdrachtvermindering onderwijs Vergroten ruimte voor starters Fiscale maatregelen 6. Verruiming afschrijving van investeringen door starters 7. Verhoging startersaftrek Vermindering regeldruk 17. Evaluatie Besluit bijstandsverlening zelfstandigen Vergroten ruimte voor doorgroeiers Fiscale maatregelen 9. Fiscale exportreserve 10. Verhoging WBSO (Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk) Kwaliteit ondernemerschap 23. MKB-loket op internet Tabel 10: Invulling beleidsdomeinen beleidsnota 1995.
47
3.4.2b Analyse a.h.v. Lundström&Stevenson dichotomie Outcome: De gewenste uitkomst van het in de beleidsnotitie beschreven beleid is het verkrijgen van werkgelegenheid door ondernemen. De uitkomsten van zowel het Traditional SME Policy als het Newer Entrepreneurship Policy kunnen in overeenstemming zijn met deze in de beleidsnotitie beschreven gewenste uitkomst. Beide uitkomsten worden in de beleidsnotitie dan ook omarmd, met het primaat bij het meer traditioneler MKB-beleid. General goal: Een gunstig bedrijfsklimaat wordt als doel gesteld waarbij een gunstig startklimaat een aanvullend beleidsdoel is. Uit de notitie blijkt niet dat er expliciet een ondernemerschapklimaat (in termen van de Lundström en Stevenson dichotomie) en cultuur tot de beleidsdoelstellingen behoort. Specific goal: Het traditionele MKB-beleidsdoel wordt ingezet om meer werkgelegenheid te creëren. Starters worden daarbij gefaciliteerd met een minder stringente Vestigingswet, verscheidene fiscale uitzonderingsmaatregelen, kapitaalvoorzieningsmaatregelen en onderwijs. Focus: Zowel individuen als bedrijven hebben de aandacht van de beleidsmakers. Stage of business cycle: Zowel bestaande bedrijven als (pre-) starters hebben de aandacht van het beleid. Het specifieke startersbeleid richt zich specifiek op nog te starten en pas gestarte bedrijven. Client groups and targeting: Zowel bestaande bedrijven als (pre-) starters zijn de doelgroep. Interessant is dat het startersbeleid een soort van “picking winners approach” lijkt te hebben in de vorm van het in de beleidsnotitie beschreven beleidsthema “kwaliteit ondernemerschap”, of beter gesteld: de aanpak is juist een “picking losers approach”, omdat kansarme starters worden opgevangen en bepaalde beleidsfaciliteiten dan wel ontmoediging om (door) te starten. Oftewel, het beleid bevat bepaalde elementen waarbij specifiek onderscheid wordt gemaakt en niet de algemene bevolking de doelgroep is – wat het beleid op dit aspect meer als Newer Entrepreneurship Policy zou zijn te typeren. Policy priorities: Er wordt aan beide zijden van de beleidsprioriteiten in de beleidsnotitie ‘werk gemaakt’. 48
Primary policy levers: Er wordt meer gebruik gemaakt van financiële en fiscale beleidsmaatregelen dan dat bestaande disincentives t.g.v. overheidbeleid MKB en startersvriendelijker worden gemaakt en dan dat er aandacht wordt besteed aan ondernemerschapsvaardigheden. Time period for results: Aangezien de beleidsdoelstelling in hoge mate instrumenteel is voor de gewenste beleidsuitkomt (werkgelegenheid) is het aannemelijk te veronderstellen dat de tijdshorizon voor de resultaten van het beleid korter zijn dan in Ruim Baan voor Ondernemen (1987), maar dat de conjuncturele situatie minder dringend is dan ten tijde van de Startersnotitie (1982). Tabel 11: Kenmerken van MKB-beleid en Ondernemerschapbeleid in 1995.
Het beleidsprogramma als geheel kan worden gekarakteriseerd als E-extension Policy en New Firm Creation Policy. Beide typen beleid worden geïntensiveerd op de beleidsdomeinen Ondernemersvaardigheden, Kapitaalvoorziening nieuwe ondernemers en Institutionele incentives en disincentives ondernemerschapsactiviteiten te ontplooien via fiscale uitzonderingsmaatregelen voor starters en de modernisering van de Vestigingswet. Er zou beredeneerd kunnen worden dat de notitie in bepaalde mate ook “Niche” Entrepreneurship Policy wordt ingezet omdat de werkgelegenheidsdoelstelling gericht is op personen die de arbeidsmarkt (zullen gaan) betreden. Echter, dit is een zodanige algemene doelgroep dat het niet echt als een niche kan worden beschouwd.
49
3.5 Beleidsnota 1999 “De Ondernemende Samenleving”; het ondernemerschapbeleid bereikt haar (voorlopige) hoogtepunt 3.5.1 Uiteenzetting beleidsnotitie 3.5.1a Inleiding en achtergrond De beleidsnota De Ondernemende Samenleving, met als ondertitel ‘Meer kansen, minder belemmeringen voor ondernemerschap’ is een beleidsnotitie met een visie, namelijk het stimuleren van een ondernemende samenleving waarin ondernemend gedrag van zowel werknemers als ondernemers hoog in het vaandel staat (p. 39). Deze ondernemende samenleving is de finale algemene beleidsdoelstelling. Ondernemerschap omvat in deze beleidsnota starters in het algemeen, starters en bedrijven die innoveren, en starters en bedrijven die snel groeien. Op al deze gebieden loopt Nederland volgens EZ achter op het EU gemiddelde en de VS. Dit is naar inzicht van de nota jammer, omdat een ondernemende samenleving verschillende positieve gevolgen heeft, namelijk: - flexibiliteit en vernieuwing; - banenmotor (werkgelegenheid); - individuele ontplooiing; - emancipatie en integratie van vrouwen en minderheden; - maatschappelijk verantwoord ondernemen. 3.5.1b Doelstellingen en middelenpakket Om een meer ondernemende samenleving te bereiken zijn er beleidsacties geformuleerd op drie gebieden: I. Marktordening
Opheffen van de Vestigingswet; Wijzigen van Faillissementswet.
II. Regelgeving en publieke dienstverlening
Verminderen en verbeteren van regelgeving; Verminderen van administratieve rompslomp, vooral op het gebied van het aannemen van personeel; 50
Steunen van pilot projecten van de zogenaamde 'one-stop-shops' waar informatievoorziening en publieke dienstverlening zich onder één dak bevindt; Simplificeren en verbeteren toegankelijkheid van subsidies opdat ondernemers ze meer gebruiken en appreciëren.
III. Creëren van kansen door middel van een productief economisch klimaat
13
Belastingpakket voor start, modernisering en verandering van bedrijven; Budget BBMKB13 verhogen en verbeteren evaluatiecriteria opdat risico's en opbrengsten effectiever kunnen worden bepaald; Ondernemerschap als onderwerp in het onderwijs; Aandacht voor ondernemerschap in Grote Steden Beleid; Ondersteunen van internationaliseringsinitiatieven; Netwerken creëren van snelgroeiende bedrijven opdat opkomende bedrijven makkelijker door het glazen plafond kunnen breken; Op provinciaal niveau het bedrijfsklimaat voor technostarters verbeteren door bestaande projecten te stroomlijnen.
Besluit Borgstelling MKB
51
Figuur 5: Doelen en instrumenten nota De ondernemende samenleving (bron: Algemene Rekenkamer, 2001, p. 19).
Zoals in bovenstaande figuur van de Algemene Rekenkamer tot uitdrukking komt zijn de originele generieke beleidsdoelstellingen van EZ gecombineerd met beleidsdoelstellingen die oorspronkelijk aan verzorgingsarrangementen werden toegekend. In het licht van het Lundström en Stevenson raamwerk wordt geheel voldaan aan de karakteristieken van het “Newer Entrepreneurship Policy”, de ten doel gestelde outcome is het bevorderen van een ondernemende samenleving: nieuwe ondernemende activiteiten. Het algemene doel van het programma is een bevorderlijk klimaat en cultuur te bewerkstelligen waarbij het specifieke doel is het bevorderen van het starten van nieuwe economische activiteiten (bijvoorbeeld ondernemingen). Dit vereist ook dat de bevolking meer te weten komt over het proces van ondernemen en dat zij de benodigde vaardigheden, kennis en informatie daarover kan opdoen. Ook wordt aan alle beleidsprioriteiten uit het raamwerk van Lundström en Stevenson (paragraaf 4.2) voldaan. Op zich is dit niet verwonderlijk, aangezien het raamwerk een prototheoretisch raamwerk is gebaseerd op empirische data, dat wil zeggen: de bestaande ondernemerschapbeleidpraktijk in verschillende Westerse landen waaronder Nederland. Lundström en Stevenson stellen ook zelf dat “[t]heir recent entrepreneurship policy documents adopt an entrepreneurial process perspective with measures to address each stage of the development cycle of an entrepreneur (...)” (Ibid., p133).
52
Dit brengt de analyse op het punt van de meetbaarheid of objectiviteit van de beleidsdoelstellingen van deze notitie. De Algemene Rekenkamer had moeite met het achterhalen van de kwantitatieve doelstellingen die afrekenbaar zouden moeten zijn in het kader van de VBTB. Er staat immers een objectieve monetaire som tegenover de beleidsdoelstellingen die in het kader van de VBTB verantwoord moet worden. Het voldoen aan de verschillende VBTB criteria is blijkens het rapport van de Rekenkamer verslechterd14 ten opzichte van de notitie Werk door Ondernemen uit 1995, waar werkgelegenheid de hoofddoelstelling qua outcome was. In De Ondernemende Samenleving wordt werkgelegenheid als direct effect van een ondernemerder samenleving gezien wat de creatie van een extra tussendoel betekent welke niet kwantitatief gerelateerd is aan de werkgelegenheidsdoelstelling. Juist de onvoorspelbaarheid van het succes van (startende) ondernemingen maakt dat werkgelegenheidscreatie eerder een indirect gevolg is van een ondernemerder samenleving. Deze indirectheid verhoudt zich slechts met kwantificeerbaarheid van de gevolgen alsmede de zinnigheid van het opstellen van kwantitatieve doelstellingen, nu net een van de grondbeginselen van de VBTB. De nota De Ondernemende Samenleving is zeer positief qua toon, wat het directe gevolg lijkt van de conjuncturele voorspoed waarin de Nederlandse economie verkeerde. EZ Secretaris-Generaal Oosterwijk spreekt in diezelfde periode in een van zijn ESB nieuwjaarsartikelen (januari 2001) over de gewenste dynamiek, fiscale klimaat en onderwijs en innovatie ter bevordering van de productiviteitscapaciteit van de Nederlandse economie. De agendering van die thema's komt geheel terug in De Ondernemende Samenleving. Dat constaterende zou gesteld kunnen worden dat de wens tot een dynamischer economie, wat eigenlijk synoniem zou kunnen staan voor een ondernemende(r) samenleving, instrumenteel is voor de twee andere generieke beleidsdoelstellingen van EZ: (1) duurzame economische groei en (2) werkgelegenheid. Dit is een verschuiving ten opzichte van eerdere notities, bijvoorbeeld Werk door Ondernemen, toen ondernemerschap- en MKB-beleid meer direct ingezet werden ten behoeve van de werkgelegenheid. In de onderhavige beleidsnota staat het thema dynamiek meer op de voorgrond, ten behoeve van andere generieke beleidsdoelstellingen en verzorgingsstaatdoelstellingen waarvoor in de ESB-nieuwjaarsartikelen sinds Rutten, met name ook door Geelhoed, onderdak werd gezocht in consistentie met de (noodzakelijke) hervormingsmaatregelingen (Kuiper en Wennekers, 2008).
14
Vergelijk de par. 2.2 en 2.3 met par. 3.2 en 3.3 voor wat betreft het aantal instrumenten dat voldoet aan de verschillende VBTB criteria.
53
3.5.2 Invulling beleidsinstrumentarium in analyseschema met commentaar 3.5.2a Algemene beschrijving schema Wat opvalt aan deze beleidsnotitie bezien door de bril van het raamwerk is dat alle beleidsdomeinen in het beleid zijn opgenomen. Ten tweede valt de veelheid van (voorgenomen) beleidsinstrumenten en beleidsacties op. In termen van The Eclectic Framework spelen de beleidsdoelstellingen zich weliswaar op macroniveau af maar richten de beleidsinstrumenten zich vooral op het microniveau: het individu. G3, G4 en G5 zijn de belangrijkste beleidslijnen waar middelen, vaardigheden, kennis, attitude van individuen ten aanzien van ondernemen en het beïnvloeden van het beslissingsproces de boventoon voeren. Op mesoniveau is G6 belangrijk aangezien de toetredingsmogelijkheden tot markten behoren bij de martkordeningsdoelstelling van EZ. Dit kan ook gezien worden in het licht van de dichotomie vraageconomie- en aanbodeconomiebeleid. Het verlagen van toetredingsdrempels en het creëren van ondernemingskansen kunnen gezien worden als aanbodeconomiebeleid: beleid dat de structuur van de aanbodzijde beïnvloedt; het bevorderen van allerlei individuele karakteristieken in de bevolking die bevorderlijk zijn voor ondernemend gedrag kan dan worden gezien als zowel vraageconomie- als aanbodeconomiebeleid: die individuen maken natuurlijk net zo goed deel uit van de aanbodstructuur van de economie, maar zij zijn ook vragers van economische goederen en diensten. De positieve externaliteit van ondernemerschap zijn marktkansen voor nog meer ondernemerschap.
54
Beleidsdomein Bevorderen van marktkansen – G1
Vraagzijde
Aanbodzijde
A
Ondernemersvaardigheden –G3
B
Kapitaalvoorziening nieuwe ondernemers –G3 Ondernemende cultuur –G4
C D E
Institutionele (dis)incentives voor ondernemerschap en toegang tot marktkansen –G5/G6
A Nieuwe markten - Actief zoeken van nieuwe bedrijven met exportpotentieel Marktstructuur - Voornemen gedeeltelijke opheffing Vestigingswet 1996 per 1/1/2001 en totale opheffing per 1/1/2006 Regelgeving - Verminderen en verbeteren van regulering voor bedrijven - Verminderen administratieve lastendruk, m.n. voor bedrijven die de eerste werknemer in dienst nemen Nieuwe markten - Subisidieregeling voor exporteurs t.b.v. het wegnemen van hoofdobstakels exporteren
B Regelgeving - One-stop shop balie t.b.v. informatievoorziening en publieke dienstverlening Financieel en Fiscaal - Verbeteren begrip t.a.v. de kapitaalmarkt (waaronder informele investeerders) onder ondernemers en intermediairs
55
Onderwijs - Verbreden en intensiveren van bestaande initiatieven zoals miniondernemingen - Introduceren aandacht voor ondernemerschap in HBO, waaronder in onderwijs-stage traject - Stimuleren samenwerkingsverbanden onderwijsinstellingen en bedrijfsleven - Analyseren mogelijkheid implementatie ondernemerschapsvaardigheden en –houding in bestaande cursussen en programma’s Nieuwe markten - Gratis aanbieden van diensten exportconsultants Hoge groei bedrijven - Verbeteren markt professioneel advies - Intensiveren nadruk op ondernemerschapkwaliteiten in onderwijs en training - Verbeteren aanbieden van informatie High-tech bedrijven - Het creëren van een collectie van best-practices voorbeelden t.b.v. het bekend maken van het profiel van ondernemerschap in het hoger onderwijs
C Financieel en fiscaal - BBMKB: verhoging van gegarandeerde kredietsom tot 1 miljard gulden per jaar in de periode van drie jaar (2000-2001-2002)
D Onderwijs - Opzetten van een adviescommissie t.b.v. van het o.a. in kaart brengen van de drempels voor de stimulering van ondernemerschap in het onderwijs - Stimuleren, in samenspraak met docenten, student vertrouwenspersonen, school management en nationale lichamen voor meer systematische aandacht voor ondernemerschap 56
E Marktstructuur - Voornemen versterken reorganisatie mogelijkheden in de faillissementswetgeving Regelgeving - Versimpelen en toegankelijk maken van stimulerende maatregelen en subsidies Financieel en Fiscaal - Pakket belastingfaciliteiten voor ondernemers - Onderzoeken van de kansen en bedreigingen voor corporate venturing in Nederland Lokaal en regionaal beleid - Aanmoedigen van aandacht voor ondernemerschap binnen Grote Steden Beleid - Allocatie van 220 miljoen gulden in de periode 2000-2010 in de softe economie en 990 miljoen gulden in de fysieke infrastructuur Hoge groei bedrijven - Netwerken creëren van hoge groei bedrijven opdat opkomende bedrijven makkelijker door het glazen plafond kunnen breken High-tech bedrijven - Op provinciaal niveau het bedrijfsklimaat voor nieuwe hightech bedrijven verbeteren door bestaande projecten te stroomlijnen Tabel 12: Invulling beleidsdomeinen beleidsnota 1999.
57
3.5.2b Analyse a.h.v. Lundström&Stevenson dichotomie Outcome: De gewenste beleidsuitkomst is het bereiken van een ondernemende samenleving. Deze ondernemende samenleving bestaat uit (1) flexibiliteit en innovatie, (2) werkgelegenheid, (3) persoonlijke ontwikkeling, (4) emancipatie en integratie van vrouwen en minderheden (5) maatschappelijk verantwoord ondernemen. General goal: Het algemene doel van het beleid is het bevorderen van een ondernemende samenleving via het verbeteren van het economische klimaat ten gunste hiervan alsmede het inzetten van beleidsinstrumenten die zouden moeten bijdragen aan een ondernemende cultuur. Specific goal: Het specifieke doel van de beleidsnotitie is precies die van Newer Entrepreneurship Policy: het aanmoedigen van het starten van een eigen bedrijf, het aanbieden van kansen om het ondernemerschapproces te leren kennen alsmede het ontwikkelen van de noodzakelijke vaardigheden. Focus: Zowel bedrijven als individuen hebben de aandacht van het beleid. Stage of business cycle: Het uitgangspunt van de beleidsnotitie is het ondersteunen van ondernemerschap in de (pre-)start fase van bedrijven. Client groups and targeting: De doelgroep van het beleid bestaat zowel uit bestaande bedrijven als (pre-)starters en de algemene bevolking die (eventueel) aangemoedigd kan worden voor ondernemerschapsactiviteiten. Segmenten in de algemene bevolking zoals vrouwen en allochtonen worden expliciet apart aangeproken met beleidsinitiatieven. De beleidslijn waar de (pre-)starters en de algemene bevolking de doelgroep zijn wordt intensiever (zowel in de breedte als in de diepte) ingezet dan in eerdere beleidsnotities. Policy priorities: Het primaat van beleidsprioriteiten ligt duidelijk aan de zijde van het Newer Entrepreneurship Policy. Primary policy levers: Als de beleidsdomeinen Bevorderen van marktkansen, Ondernemervaardigheden en Institutionele incentives en disincentives ondernemerschapsactiviteiten te ontplooien worden bezien dan valt op dat hier weinig financiële en fiscale maatregelen worden
58
aangekaart. Het beleid kan daarom op dit aspect als Newer Entrepreneurship Policy worden getypeerd15. Time period for results: De tendens naar een ondernemende samenleving wordt gezien als een gradueel proces dat ten gevolge van beleid op de langere termijn bereikt kan worden. Tabel 13: Kenmerken van MKB-beleid en Ondernemerschapbeleid in 1999.
In De Ondernemende Samenleving wordt een beleidspakket uiteengezet waarin Newer Entrepreneurship Policy het primaat heeft boven het Traditional SME Policy. Het beleidspakket kent nog vele elementen van MKB-beleid, maar kan in de kern getypeerd worden als Holistic Entrepreneurship Policy. Het beleid gericht op ondernemerschap en starters wordt niet meer langer ad hoc als E-Extension Policy ingezet, maar komt voort uit de expliciet geformuleerde beleidsfilosofie van de ondernemende samenleving.
15
Zie kenmerken Newer Entrepreneurship Policy (pp. 11-12)
59
3.6 Beleidsbrief 2003 “In Actie voor Ondernemers”; een actieprogramma ingezet in economisch zwaar weer 3.6.1 Uiteenzetting beleidsnotitie 3.6.1a Inleiding en achtergrond Zoals de titel In Actie Voor Ondernemers al aangeeft behelst deze in december 2003 uitgebrachte beleidsnotitie acties die de overheid van plan is uit te voeren met betrekking tot ondernemers. In de inleiding van Staatssecretaris van Economische Zaken Van Gennip worden ondernemers geschetst als “essentieel voor duurzame economische groei” (EZ, 2003, p. 5) en “verdienen zij het geld waarmee wij in Nederland onze welvaart op peil kunnen houden” (Ibid.). De notitie formuleert drie actieplannen (43 beleidsacties totaal) die gericht zijn op het wegnemen van bestaande belemmeringen voor ondernemers en op het creëren van kansen voor een dynamisch ondernemersklimaat. De actieplannen hebben de onderwerpen: (1) startfase, (2) groeifase en (3) bedrijfsoverdracht. De drie actieplannen vormen de Nederlandse uitwerking van het begin 2003 uitgebrachte Groenboek Ondernemerschap van de Europese Commissie. Ondernemersschap wordt in de beleidsbrief gedefinieerd als “[d]e mentaliteit en het proces waarbij in een nieuwe of bestaande organisatie economische activiteit wordt gecreëerd en ontwikkeld. Het ontstaat door een mix van: risico’s nemen, creativiteit, innovatie en gezond beheer. Ondernemerschap bestaat in iedere sector en soort onderneming. De term is van toepassing op zelfstandigen en ondernemingen van elke grootte, in de verschillende stadia van de levenscyclus van een bedrijf.” (Ibid., p. 9) 3.6.1b Doelstellingen en middelenpakket Het Kabinet tracht via het verhogen van de economische dynamiek de concurrentiekracht (weer) op peil te krijgen. Essentieel onderdeel van deze dynamiek is ondernemerschap. Belangrijke maatstaven voor het fenomeen ondernemerschap zijn het aantal startende ondernemers en de prestaties van bestaande bedrijven (Ibid., p. 6). Actieplan “Start” Startende ondernemers leveren een belangrijke bijdrage aan de duurzame groei van de economie, ze zijn een bron van innovatie, jagen de concurrentie aan en zijn een motor voor nieuwe werkgelegenheid, aldus de beleidsbrief. Starters zijn daardoor gewenst en het beleid richt zich hierop middels drie speerpunten: (1) het ondernemender maken van onze cultuur, (2) het verbeteren van de uitgangspositie voor starters en (3) het verbeteren van de kwaliteit van regelgeving en publieke dienstverlening voor startende ondernemers.
60
Het actieplan “Start” bestaat daarmee tevens uit drie actielijnen die kunnen worden opgevat als doelstellingthema’s: 1. Een ondernemende cultuur; 2. Een betere uitgangspositie voor starters; 3. Heldere regels, betere publieke dienstverlening. Binnen elke actielijn zijn beleidacties geformuleerd om knelpunten op te lossen:
Meer aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs; Vergemakkelijken van het krijgen van startkapitaal; Vergemakkelijken van het aanvragen van subsidies; Vergemakkelijken van het starten vanuit een uitkeringssituatie; Meer aandacht voor ondernemerschap bij specifieke groepen ondernemers (bijvoorbeeld technostarters); Eenduidig gebruik van het ondernemersbegrip; Voorlichting en advies voor starters.
Actieplan “Groei” Dit actieplan is gericht op het gemakkerlijker maken van ondernemen in Nederland voor bestaande bedrijven. Wij citeren: “1. Het creëren van een beter en veilig ondernemingsklimaat. Voorbeelden van acties zijn onder meer de aanpak van criminaliteit ten aanzien van bedrijven en ten aanzien van bedrijventerreinen, het verbeteren van de beschikbaarheid van personeel en het stimuleren van het internationaal ondernemen. Ook wordt ingegaan op mogelijkheden om de arbeidsmarkt te flexibiliseren. 2. Het verbeteren van regelgeving en publieke dienstverlening voor bestaande ondernemers. De kwaliteit van regels, zowel bestaande als voorgenomen regels, wordt verbeterd en het ondernemingsrecht vereenvoudigd. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het verminderen van de administratieve lasten voor bedrijven en aan mogelijkheden om het BV-recht te vereenvoudigen.” (EZ, 2003, p. 7) Actieplan “Bedrijfsoverdracht en Bedrijfsbeëindiging” De beleidsbrief verwacht in de komende jaren een groot aantal bedrijfsoverdrachten, en wil voorkomen dat bedrijfsoverdrachten uitmonden in onnodige bedrijfsbeëindigingen. Het actieplan kent drie speerpunten: (1) Het vergemakkelijken van de bedrijfsoverdracht. Dit omvat de bewustmaking van ondernemers van het belang van een tijdige start van de bedrijfsoverdracht, alsmede het vergroten van het aantal potentiële kopers van bestaande bedrijven; (2) Het verbeteren van de procedures voor schuldsanering. Deze speerpunt richt zich met name op de procedures voor surseance en faillissement om de kans op een succesvolle 61
doorstart te vergroten; en (3) Het verminderen van knelpunten voor familiebedrijven, zoals het gebrek aan specifieke kennis bij adviseurs.
3.6.2 Invulling beleidsinstrumentarium in analyseschema met commentaar 3.6.2a Algemene beschrijving schema Wat opvalt aan de beleidsnotitie is de systematische opzet van het beleidpakket in zgn. actieplannen en actielijnen. Hiermee wordt het vroegere MKB-beleid en het ondernemerschapen startersbeleid apart gecategoriseerd in respectievelijk de categorieën “Groei” en “Start”. Elk beleidsdomein wordt in de beleidsnotitie aangedaan. Een groot deel van het beleid valt in de categorie Institutionele incentives en disincentives om ondernemerschapsactiviteiten te ontplooien waarin het individuele besluitvormingsproces alsmede de toegankelijkheid van markten worden beïnvloed. Ten opzichte van de vorige beleidsnotitie, de Ondernemende Samenleving (EZ, 1999), lijkt het beleid dat in het beleidsdomein Ondernemervaardigheden valt duidelijk in omvang afgenomen. Beleidsdomein Bevorderen van marktkansen – G1
Vraagzijde
Aanbodzijde
A
Ondernemersvaardigheden –G3
B
Kapitaalvoorziening nieuwe ondernemers –G3 Ondernemende cultuur –G4
C D E
Institutionele (dis)incentives voor ondernemerschap en toegang tot marktkansen –G5/G6
A Actieplan Start Actielijn II: Een betere uitgangspositie voor starters 15 Meer kansen voor het innovatieve MKB Actieplan Start
62
Actielijn III: Heldere regels, betere publieke dienstverlening 19 De overheid als afnemer - op weg naar meer kansen voor starters Actieplan Groei Actielijn I: Creëren van beter en veiliger ondernemingsklimaat 20 Verbeteren situatie op de arbeidsmarkt 21 Verlichten van de arbowetverplichtingen 22 Vereenvoudigen arbeidstijdenwet 23 Kabinetsreactie over de inrichting van het ontslagstelsel 24 Programma Veilig Ondernemen Gereed 25 Stimuleren van internationaal ondernemerschap
B Actieplan Start Actielijn III: Heldere regels, betere publieke dienstverlening 18 Verbeteren informatievoorziening voor ondernemers
C Actieplan Start Actielijn II: Een betere uitgangspositie voor starters 4 Vergroten beschikbaarheid startkapitaal 5 Voorkomen van nadelige gevolgen van Bazel II 6 Verbeteren van de markt voor informal investment 7 Evalueren durfkapitaalregeling (Tante Agaath) Actieplan Groei Actielijn I: Creëren van beter en veiliger ondernemingsklimaat 26 Verbeteren van toegang tot de kapitaalmarkt 63
D Actieplan Start Actielijn I: Een ondernemende cultuur 1 Vergroten bewustwording bij scholieren en studenten 2 Organiseren roadshow ondernemerschap in het onderwijs 3 Aandacht in onderwijs voor internationale aspecten ondernemerschap
E Actieplan Start Actielijn II: Een betere uitgangspositie voor starters 8 Vergemakkelijken aanvragen subsidies 9 Bevorderen overstap van uitkering naar ondernemerschap 10 Organiseren handelsmissie voor vrouwelijke ondernemers 11 Uitbrengen monitor etnisch ondernemerschap 12 Aandacht voor etnisch ondernemerschap in het grotestedenbeleid 13 Bevorderen ondernemerschap onder ouderen 14 Programma gericht op het wegnemen van belemmeringen voor technostarters Actieplan Start Actielijn III: Heldere regels, betere publieke dienstverlening 16 Verminderen van administratieve lasten 17 Eenduidig beoordelen ondernemersbegrip Actieplan Groei Actielijn II: Heldere regels, betere publieke dienstverlening
64
27 Aanpakken tegenstrijdige regels 28 Toetsen nieuwe wet- en regelgeving op effecten op bedrijfsleven 29 Uitvoeren haalbaarheidsstudie naar regelvrije zones 30 Programma Administratieve Lasten 31 Think small first 32 Inventariseren effecten Nederlandse regelgeving in aanvulling op Europese regelgeving 33 Verbeteren voorlichting 34 Snelle groeiers 35 Vereenvoudigen van het BV-recht Actieplan Bedrijfsoverdracht en Bedrijfsbeëindiging Actielijn I: Vergemakkelijken bedrijfsoverdracht 36 Vergroten van bewustwording rond bedrijfsopvolging en -overdracht 37 Ontwikkelen Toolkit Bedrijfsoverdracht 38 Vergroten van bewustwording bij starters 39 Rapportage fiscale behandeling bedrijfsoverdrachten Actielijn II: Verbeteren procedures schuldsanering 40 Verbeteren van de werking van het insolventiesysteem Actielijn III: Wegnemen van knelpunten voor familiebedrijven 41 Versterken van netwerken van familiebedrijven 42 Versterken van internationalisatie van familiebedrijven 43 Specifieke voorlichting voor familiebedrijven Tabel 14: Invulling beleidsdomeinen beleidsnota 2003.
65
3.6.2b Analyse a.h.v. Lundström&Stevenson dichotomie In termen van de Lundström&Stevenson dichotomie is In Actie voor Ondernemers een opmerkelijke beleidsnotitie omdat de dichotomie geheel in de drie actieplannen wordt gereflecteerd: het actieplan Start is een Newer Entrepreneur Policy programma pur sang, terwijl het actieplan Groei de kenmerken van een Traditional SME Policy programma heeft. Het actieplan Bedrijfsoverdracht en Bedrijfsbeëindiging kent facetten die gericht zijn op starters, maar is bovenal een Traditional SME Policy programma. Vanuit deze optiek omarmt het Ondernemerschapbeleid anno 2003 weer ten volle het MKB-beleid, terwijl het startersbeleid ook op geen enkele wijze wordt miskend. Bovenstaande blijkt ook uit de volgende elementen van de in de beleidsnotitie gehanteerde definitie van ondernemerschap als “[d]e mentaliteit en het proces (...) nieuwe of bestaande organisatie economische activiteit wordt gecreëerd en ontwikkeld. (...) risico’s nemen, creativiteit, innovatie en gezond beheer. Ondernemerschap bestaat in iedere sector en soort onderneming. (...) zelfstandigen en ondernemingen van elke grootte, in de verschillende stadia van de levenscyclus van een bedrijf.” (Ibid., p. 9, zie ook 3.6.1a). Oftewel, elke min of meer stabiel fysiek georganiseerde som van economische activiteiten (onderneming) valt onder de door de beleidsmakers gestelde definitie van ondernemerschap. Dit kunnen dan zowel prestarters, starters als gevestigde bedrijven zijn, wat in de beleidsnotitie terugkomt in het genoemde onderscheid van actieplannen en actielijnen.
66
Outcome: Het beleid stelt zich een duurzame economische groei ten doel. Dit grijpt terug op de klassieke generieke beleidsdoelstellingen van het ministerie van Economische Zaken. General goal: Het beleid stelt zich een gunstig bedrijfsklimaat alsmede een gunstig ondernemerschapklimaat tot doel, waarbij het kernwoord “dynamiek” is. De doelstellingen kunnen als gelijkwaardig worden beschouwd. Specific goal: Ondersteuning van het bedrijfsleven in het algemeen, waarbij voor specifieke doelgroepen op het oog coherent specifiek beleid is uitgestippeld. Dit blijkt uit de drie actieplannen voor starters, bestaande bedrijven (groeiers) en bedrijfsoverdrachten. Focus: Het beleid richt haar aandacht op het proces van ondernemerschap dat zich representeert in zowel individuen als bedrijven (een groep van individuen). Stage of business cycle: zowel de (pre-) startfase, groeifase als de bedrijfsoverdracht. Client groups and targeting: Het beleid richt zich afzonderlijk op de (pre-) startfase van bedrijven alsmede op de middelgrote en kleine bedrijven die reeds (veel) eerder gestart zijn. Policy priorities: De beleidsprioriteiten van het Traditional SME Policy komen in hoge mate overeen met de beleidsmaatregelen van het Actieplan “Groei”. De beleidsprioriteiten van het Newer Entrepreneurship Policy komen in hoge mate overeen met de beleidsmaatregelen van het Actieplan “Start”. Primary policy levers: Een substantieel deel van het beleid bestaat uit niet-financiële beleidsinstrumenten. Het Actieplan “Start” en “Groei” zijn beide goed vertegenwoordigd in het beleidsdomein Institutionele incentives en disincentives om ondernemerschapsactiviteiten te ontplooien dat zowel financiële als niet-financiële beleidsinstrumenten impliceert. Time period for results: Middellange termijn. Deze beleidsnotitie is het antwoord van het Kabinet op het Europees Groenboek Ondernemerschap in het kader van de Lissabon Strategie 2010 van de Europese Commissie. Tabel 15: Kenmerken van MKB-beleid en Startersbeleid in 2003.
67
4. De ontwikkeling van het programma ondernemerschap en starters in beeld: samenvatting bevindingen 4.1 Inleiding en achtergrond; doelen- en middelenpakket De periode 1982-2003 kende qua economische conjunctuur (economische groei en werkloosheid) een redelijke dosis volatiliteit. Er waren drie periodes van economische neergang (begin jaren ’80, begin jaren ’90 en begin jaren ’00) en twee periodes van hoogconjunctuur (eind jaren '80 en eind jaren '90). Het werkloosheidcijfer daalde met schommelingen en aanvankelijk heel langzaam van ruim 9% in 1983 tot 3,5% in 2001 (waarna het weer opliep). Als we hypothetisch veronderstellen dat wanneer wordt gecontroleerd voor de conjuncturele variatie en politiek-ideologische invloeden, het programma ondernemerschap en starters een stabiel dan wel progressief karakter heeft, dan kunnen we verwachten dat conjuncturele variatie en politiekideologische invloeden belangrijk zijn geweest in de ontwikkeling van het programma. Zo vinden we in de vijf bestudeerde beleidsdocumenten twee notities die een zeer specifiek thema hebben, namelijk die uit 1982 en 1995. Los van de notie dat een ‘steekproef’ van vijf notities nogal klein is, hebben deze twee notities een in het oog springend karakter: de Startersnotitie uit 1982 was primair gericht op het oplossen van het werkloosheidsprobleem, evenals Werk door Ondernemen (1995). In deze notities werden het ondernemerschap- en startersbeleid vrijwel louter instrumenteel ingezet t.b.v. het bevorderen van de werkgelegenheid en/of het oplossen van de werkloosheid – al werd er in de notities geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen beide. In de resterende drie onderzochte notities wordt op een meer evenwichtige wijze verwezen naar de generieke beleidsdoelstellingen van het Ministerie van Economische Zaken, te weten: economische groei, werkgelegenheid en dynamiek. Ruim Baan voor Ondernemen (1987) bijvoorbeeld was een qua beleidsdoelstellingen breed opgezette notitie waarin het meer algemene MKB-beleid alsmede het specifieke startersbeleid werd uiteengezet – ondernemerschap- en startersbeleid behoorde ook voor een groot deel tot het zgn. functionele beleid wanneer het niet tot het specifieke startersbeleid werd gerekend. Een belangrijke inhoudelijke omezwaai vond plaats in de notitie uit 1999: De Ondernemende Samenleving. Deze notitie bevatte een (in ieder geval in woord) zeer pro-actief beleidspakket t.a.v. ondernemerschap en starters waarbij “dynamiek” een belangrijk thema was, terwijl het bestaande MKB-beleid niet werd ontkend. De kwantiteit van het ondernemerschap- en startersbeleid alsmede de vorm waarin het naar voren werd gebracht – in een duidelijk uiteengezet beleidskader waarin een ondernemende samenleving het beleidsdoel was en waarbij de definitie van een ondernemende samenleving bestaat uit de tussendoelstellingen van het programma – geeft blijk van het primaat van ondernemerschap- en startersbeleid boven het traditionele MKB-beleid. In elk behalve dit opzicht was Ruim Baan voor Ondernemen gelijkaardig aan De Ondernemende Samenleving. In Ruim Baan voor Ondernemen had het MKB-beleid het primaat over het ondernemerschap- en startersbeleid. In De Ondernemende 68
samenleving was de pendulum naar de kant van het ondernemerschap- en startersbeleid geslingerd. In In Actie voor Ondernemers uit 2003 was de enthousiaste toon ten aanzien van de ondernemende samenleving veranderd in nuchterheid, en misschien wel realisme. De pendulum MKB-beleid/ondernemerschap- en startersbeleid lijkt in deze notitie (voorlopig) stilgezet in het midden. Het Actieplan “Start” is qua omvang bijna gelijk aan de Actieplannen “ Groei” en “Bedrijfsoverdracht en Bedrijfsbeëindiging” tezamen, en zo lijkt de prioriteit voor beide beleidssoorten een evenwichtig karakter te hebben gekregen ten opzichte van Ruim Baan voor Ondernemen en De Ondernemende Samenleving.
Notitie Hoofddoelstelling beleidsprogramma (Operationeel) Tussendoel beleidsprogramma
1982 Oplossen werkloosheidspro bleem.
1987 Economische groei, werkgelegenheid en economische structuur16.
1995 Creëren van werkgelegenheid voor de groeiende groep mensen die de arbeidsmarkt (zullen) betreden.
1999 Bereiken van een ‘ondernemende samenleving’ – gedefinieerd als de in “(Operationeel) Tussendoel beleidsprogramma” aangegeven zaken.
Het bevorderen van zelfstandig ondernemerschap.
Voorwaarden scheppend zijn en ondernemerszin aanwakkeren.
Het bevorderen van zelfstandig ondernemerschap.
Toegankelijke markt(ordening); Minder maar betere regelgeving; en Productief economisch klimaat; Minder belemmeringen & meer kansen voor ondernemerschap. Instrumenten-pakket in acht categorieën (zie figuur 5, p. 50).
Beleid ter Fiscaal Beleid; Drie actieplannen, bevordering van Verminderen te weten het de oprichting, regeldruk; Actieplan Start, instandhouding en Kwaliteit Groei en groei van ondernemerBedrijfsoverdracht (potentieel) schap; en en -beëindiging. levensvatbare Financiering. ondernemingen in het MKB. Tabel 16: Overzicht doelen en middelen v/h programma Ondernemerschap en Starters in de periode 1982-2003. Middelen t.b.v. hoofddoelstelling
Beleidsinstrument en gericht op het faciliteren van zelfstandigondern emerschap verdeeld in zes categorieën (zie par. 3.2.1b).
2003 Het op peil brengen van de concurrentiekracht – dwz. economische groei (via het verhogen van de economische dynamiek). Het bevorderen van het aantal startende ondernemers en het faciliteren van goede prestaties van bestaande bedrijven.
16
Er “ (…) wordt een voorwaardescheppend MKB-beleid gevoerd, met als doel de ondernemingszin in onze samenleving aan te wakkeren door bevordering van de oprichting, instandhouding en groei van (potentieel) levensvatbare ondernemingen in het MKB” (EZ, 1987, p. 31).
69
Een opvallende bevinding ten aanzien van de ingezette middelen is dat wanneer de hoofddoelstelling gericht is op een specifiek deelprobleem (werkloosheid) dat meer indirect met zelfstandig ondernemerschap en/of starters te maken heeft (1982 en 1995), dat het middelenpakket dan relatief minder is gediversificeerd. Dit geldt minder voor het beleid in 1995 dan in 1982. De notities van 1987, 1999 en 2003 bieden een uitgebreid(er) middelenpakket waarbinnen op vele deelgebieden beleid wordt geformuleerd.
4.2 Inzichten naar aanleiding van The Eclectic Framework analyse De analyse van het onderhavige programma middels het gebruik van The Eclectic Framework heeft de volgende inzichten opgeleverd: A. Het beleidsdomein Bevorderen marktkansen wordt pas vanaf Werk door Ondernemen (1995) structureel in het beleidsprogramma geïncorporeerd en blijft in volgende nota’s (1999 en 2003) een stabiele factor. B. In het beleidsdomein Ondernemersvaardigheden is er in 1999 een flinke groei van beleidsinitiatieven (beleidsinstrumenten en beleidsvoornemens) ten opzichte van de voorgaande notities, maar in 2003 lijkt hier minder aandacht voor te bestaan. C. Kapitaalvoorziening nieuwe ondernemers is vooral in 1995 en 2003 een belangrijk beleidsdomein – op basis van (relatieve) beleidskwantiteit binnen de notities. D. Het beleidsdomein Ondernemende cultuur ontbreekt grotendeels tot en met Werk door Ondernemen (1995), zij het dat Ruim Baan voor Ondernemen middelen verschaft voor een publiekscampagne. De Ondernemende Samenleving (1999) en In Actie voor Ondernemers (2003) kennen een expliciet ondernemende cultuur beleid. E. Institutionele incentives en disincentives om ondernemerschapsactiviteiten te ontplooien is in alle notities goed vertegenwoordigd. Vooral in de notities van 1999 en 2003 vindt er groei in dit beleidsdomein plaats. In 1999 wordt relatief meer op de beleidsdomeinen Ondernemervaardigheden en Institutionele incentives en disincentives ondernemerschapsactiviteiten te ontplooien ingezet. Deze laatste categorie wordt vooral ingezet in de vorm van het aanbrengen van incentives en niet zo zeer in het wegnemen van disincentives17.
17
Hierdoor treedt effectief beleidsstapeling op met onvoorspelbare wisselwerking tussen, en dus indirecte neveneffecten ten gevolge van, beleidsinstrumenten. Dit is in overeenstemming met en een confirmatie van het door de Algemene Rekenkamer aangegeven risico van beleidsstapeling in het rapport “Stimulering van midden- en kleinbedrijf en ondernemerschap” (2001, p. 27).
70
4.3 Inzichten naar aanleiding van Lundström en Stevenson beleidsdichotomie en –typologie De analyse van het programma middels de beleidsdichotomie en beleidstypologie van Lundström en Stevenson laat zich als volgt schematisch weergeven. In de rij van de beleidsdichotomie is aan de hand van het toekennen van sterren (het totaal zijn er tien sterren te verdelen) aangegeven in hoeverre het beleid in elke beleidsnotitie als Traditional SME Policy (TSMEP) dan wel Newer Entrepreneurship Policy (NEP) kan worden gekenschetst. In de rij van de beleidstypologie wordt het beleidstype van het ondernemerschap- en startergerelateerde beleid aangegeven.
1982
Notitie
1987
1995
1999
2003
Beleidsdichotomie
TSMEP: *******
TSMEP: ******
TSMEP: ******
TSMEP: ****
TSMEP: *****
NEP:
NEP:
NEP:
NEP:
NEP:
Beleidstypologie
E-Extension en Niche Entrepreneurship Policy
***
****
E-Extension en New Firm Creation Policy
****
E-Extension en New Firm Creation Policy
******
Holistic Entrepreneurship Policy
*****
Holistic Entrepreneurship Policy
Tabel 17: Overzicht beleidsdichotomie en beleidstypologie van de respectievelijke notities v/h programma.
In de beleidsnotitie De Ondernemende Samenleving uit 1999 klinkt de lofzang van de ondernemende economie en ondernemende samenleving door. Dit wordt in tabel 17 hierboven geïllustreerd door de zes sterren voor NEP en de vier sterren voor TSMEP. Het programma wordt in de notitietekst meer ‘ideologisch’ gebracht. Dit blijkt uit de formulering van vele beleidsacties waar het bevorderen van ondernemerschap en starters als doel op zichzelf wordt beschouwd. Dit streven zou dan moeten leiden tot de gewenste effecten (zie figuur 5, p. 50). In 2003 wordt het ondernemerschapbegrip zeer breed en breder dan in eerdere notities opgevat: “De term is van toepassing op zelfstandigen en ondernemingen van elke grootte, in de verschillende stadia van de levenscyclus van een bedrijf.” (EZ, 2003, p. 9)”. Deze brede(re) opvatting zou mede kunnen worden verklaard door de laagconjuncturele positie van de Nederlandse economie in het jaar 2003 en wordt geoperationaliseerd door de formulering van drie actieplannen (waarin in totaal 43 beleidsacties worden voorgesteld): Start, Groei en 71
Bedrijfsoverdracht en Bedrijfsbeëindiging. Het gevolg is dat het MKB-beleid als het ware door het label “Ondernemerschapbeleid” is geabsorbeerd, terwijl het gewicht van de beide beleidsdomeinen binnen het programma als gelijkwaardig kan worden beschouwd (zie tabel 17 vorige pagina). Qua beleidsfilosofie en rechtvaardiging is de toon van de beleidsbrief uit 2003 minder enthousiast dan die uit het jaar 1999. De stand van de economie en de 'oprispende' problemen omtrent de structurele sociaaleconomische arrangementen lijken hier debet aan. De brede opzet van het ondernemerschapbeleid, dat nog steeds het holistische ondernemerschapbeleid is in de zin van het raamwerk van Lundström en Stevenson (2005), is gebleven. Vele beleidsmaatregelen hebben te maken met het 'finetunen' van bestaande maatregelingen ten behoeve van outputdoelstellingen en te verwachten beleidseffecten. Het feit dat in het jaar 2003 de conjunctuur niet zo over rozen ging als in het jaar 1999, lijkt de verklaring voor de wat getemperde doch onmiskenbare voortzetting van het in 1999 ingezette holistische ondernemerschapbeleid. Echter, er wordt in 2003 meer de nadruk gelegd op de werkgelegenheidspotenties van het ondernemerschapbeleid, gezien de conjuncturele situatie van de Nederlandse economie. De “goede marktordening” en “adequate regelgeving” beleidsmaatregelen uit 1999 komen in In Actie voor Ondernemers terug in het actieplan “Groei”. Actieplan “Groei” is echter wat meer gericht op bestaande ondernemingen (ouder dan 2 jaar) en gericht op thema's die MKB-breed zijn en geen onderscheid maken naar de bedrijfsleeftijd. Het holistische ondernemerschapbeleid wordt hier dus vergezeld van een MKB-beleidspakket terwijl dit met name in de notitie uit 1987 andersom was. Deze opzet is hoogstwaarschijnlijk het gevolg van het Europees Groenboek Ondernemerschap in het kader van de Lissabon Strategie 2010 – dat als doelstelling heeft van de Europese Unie de meest dynamische en concurrerende kenniseconomie ter wereld te maken.
72
73
Literatuur Wetenschappelijke literatuur Audretsch, D.B. and Thurik, R. (2000), Linking entrepreneuship to growth, paper prepared for the OECD Directorate for Science, Technology and Industry Audretsch, David B., Grilo, Isabel and Thurik, A. Roy (2007), Explaining entrepreneurship and the role of policy: a framework, In: Audretsch, David B., Grilo, Isabel and Thurik, A. Roy, Handbook of Research on Entrepeneurship Policy, Edward Elgar: Cheltenham, UK; Northampton, MA, USA, pp. 1-17 Birch, D. (1979), The Job Generation Process, Cambridge, MA: M.I.T. Program on Neighborhood and Regional Change. Brandt, N. (2004), Business dynamics, regulation and performance, STI Working Paper, OECD, Paris Hoffmann, Anders N. (2007), A rough guide to entrepreneurship policy, In: Audretsch, David B., Grilo, Isabel and Thurik, A. Roy, Handbook of Research on Entrepeneurship Policy, Edward Elgar: Cheltenham, UK; Northampton, MA, USA, pp. 140-171 Kuiper, A.A.B.H. en Wennekers, A.R.M. (2008), Twee decennia ondernemerschapbeleid in beeld: een jong beleidsprogramma in sociaaleconomische context geplaatst, SCALES paper; no. H200807: www.entrepreneurship-sme.eu Lundström, A. en Stevenson, L. (2002), On the Road to Entrepreneurship Policy, Stockholm: Swedish Foundation for Small Business Research. Lundström, Anders and Stevenson, Lois A. (2005), Entrepreneurship Policy: Theory and Practice, New York, NY:Springer OECD (2003), The Sources of Economic Growth in OECD Countries, Paris: OECD OECD (2004), Promoting entrepreneurship and innovative SMEs in a global economy, background report to the 2nd OECD Conference of Ministers Responsible for Small and Medium-sized Enterprises (SMEs) Instanbul, Turkey, 3-5 June 2004. Oosterbeek, Hessel, Praag, Mirjam en Ijselstein, Auke (2007), The impact of entrepreneurship education on entrepreneurship competencies and intentions: An evaluation of the Junior Achievement Student Mini-Company Program, Tinbergen Institute Discussion Paper: TI 2008038/3; http://www.tinbergen.nl/discussionpapers/08038.pdf
74
Scarpetta, S., Hemmings, P., Tressel, T. andWoo, J. (2002), The role of policy and institutions for productivity and firm dynamics: Evidence from micro and industry data, OECD Economics Working Papers, Paris. Stevenson, H.H. and J.C. Jarillo (1990), A paradigm of entrepreneurship: entrepreneurial management, Strategic Management Journal 11, 17-27. Stevenson, L. en Lundström, A. (2001), Patterns and trends in entrepreneurship/SME policy and practice in ten economies, The Entrepreneurship Policy for the Future Series, Vol. 3, Stockholm: Swedish Foundation for Small Business Research. Stevenson, Lois and Lundström, Anders (2007), Dressing the emperor: the fabric of entrepreneurship policy, In: Audretsch, David B., Grilo, Isabel and Thurik, A. Roy, Handbook of Research on Entrepeneurship Policy, Edward Elgar: Cheltenham, UK; Northampton, MA, USA, pp. 94-129. Verheul, I., Wennekers, A.R.M., Audretsch, D. and Thurik, A.R. (2002), An eclectic theory of entrepreneurship, In: Audretsch, D.B., Thurik, A.R., Verheul, I. and Wennekers, A.R.M. (eds), Entrepreneurship: Determinants and Policy in a European-US comparison, Kluwer Academic: Boston, MA, USA; Dordrecht, the Netherlands. Wennekers, A. R. M. (1999), The revival of entrepreneurship in the Netherlands, in: P.J.J. Welfens and C. Graack (eds.), Technologieorientierte Unternehmensgründungen und Mittelstandspolitik in Europa, 185-194, Heidelberg: Physica-Verlag. Wennekers, A.R.M., Uhlaner, L.M. and Thurik, A.R. (2002), Entrepreneurship and its conditions: a macro perspective, International Journal of Entrepreurship Education 1 (1), 25-64. Beleidsnota's en -notities beleidsprogramma Ondernemerschap en Starters (1982-2003) Beleid Inzake het Starten van een (Eigen) Bedrijf (1982), EZ; SZW; CRM; LV Ruim baan voor ondernemen (1987), EZ Werk door ondernemen (1995), EZ; SZW; MinFin De Ondernemende Samenleving (1999), EZ In actie voor ondernemers (2003), EZ
75
Andersoortig beleidsnotities en –adviezen Algemene Rekenkamer (2001), Stimulering van midden- en kleinbedrijf en ondernemerschap, KST56809, ISSN 0921 – 7371, Sdu Uitgevers: ’s-Gravenhage Europese Commissie (2003), Groenboek Ondernemerschap in Europa Parlement.com (2008a), Cijfers kabinet-Den Uyl (1973-1977): http://www.parlement.com/9291000/modules/hteley98 , bezocht 18 november 2008 Parlement.com (2008b), Cijfers kabinet-Van Agt I (1977-1981): http://www.parlement.com/9291000/modules/htenoxao , bezocht 18 november 2008 Parlement.com (2008c), Cijfers kabinet-Lubbers I (1982-1986): http://www.parlement.com/9291000/modulesf/hteo4f8y , bezocht 18 november 2008
76
The results of EIM's Research Programme on SMEs and Entrepreneurship are published in the following series: Research Reports and Publieksrapportages. The most recent publications of both series may be downloaded at: www.entrepreneurship-sme.eu.
Recent Research Reports and Scales Papers
H200903 H200902
16-2-2009 2-2-2009
Determinants and dimensions of firm growth The decision to innovate: Antecedents of opportunity exploitation in high tech small firms
H200901
7-1-2009
H200825
19-12-2008
The Relationship between Successor, Planning Characteristics, and the Transfer Process on Post-Transfer Profitability in SMEs Isomorfie en het beloningspakket van werknemers in het MKB
H200824
16-12-2008
H200823
11-12-2008
H200822
11-12-2008
H200821
5-12-2008
The relation between entrepreneurship and economic development: is it Ushaped? International Entrepreneurship: An Introduction, Framework and Research Agenda The two-way relationship between entrepreneurship and economic performance Spin-outs
H200820 H200819 H200818 H200817
27-11-2008 17-11-2008 10-11-2008 3-11-2008
Innovative Work Behavior: Measurement and Validation Open innovation in SMEs: Trends, motives and management challenges High-Growth SMEs Evidence from the Netherlands Internationalization of European SMEs towards Emerging Markets
H200816
27-10-2008
Measuring business dynamics among incumbent firms in The Netherlands
H200815 H200814 H200813
20-10-2008 16-10-2008 30-9-2008
Vergrijzing van het arbeidsaanbod User Innovation in SMEs: Incidence and Transfer to Producers How Does Entrepreneurial Activity Affect the Supply of Business Angels?
H200812
16-9-2008
H200811 H200810
8-9-2008 6-8-2008
H200809
25-7-2008
H200808
2-7-2008
H200807
24-6-2008
H200806
18-6-2008
H200805
9-6-2008
H200804 H200803
19-2-2008 1-1-2008
H200802
5-6-2008
Science and technology-based regional entrepreneurship in the Netherlands: building support structures for business creation and growth entrepreneurship What Determines the Growth Ambition of Dutch Early-Stage Entrepreneurs? The Entrepreneurial Advantage of World Cities; Evidence from Global Entrepreneurship Monitor Data The Entrepreneurial Adjustment Process in Disequilibrium: Entry and Exit when Markets Under and Over Shoot Entrepreneurial Career Capital, Innovation and New Venture Export Orientation Twee decennia ondernemerschapsbeleid in beeld: een jong beleidsprogramma in sociaaleconomische context geplaatst Overcoming Resource-Constraints through Internationalization? An Empirical Analysis of European SMEs Whither a flat landscape? Regional differences in Entrepreneurship in the Netherlands Samenwerken op afstand Explaining Preferences and Actual Involvement in Self-Employment: New Insights into the Role of Gender Intrapreneurship; Conceptualizing entrepreneurial employee behaviour
H200801
12-11-2008
H200723
21-12-2007
H200722
21-12-2007
H200721
21-12-2007
Investigating Blue Ocean v. Competitive Strategy: A Statistical Analysis of the Retail Industry Overoptimism Among Entrepreneurs in New Ventures: The Role of Information and Motivation The relevance of size, gender and ownership for performance-related pay schemes The Role of Export-Driven New Ventures in Economic Growth: A Cross-
77
H200720
21-12-2007
Country Analysis Entrepreneurial exit in real and imagined markets
H200719
21-12-2007
Modelling latent and actual entrepreneurship
H200718 H200717 H200716
21-12-2007 21-12-2007 21-12-2007
Knowledge Management and Innovation: An empirical study of Dutch SMEs Entrepreneurship and innovation Employment Growth of New Firms
H200715
21-12-2007
H200714 H200713
21-12-2007 19-11-2007
H200712
29-10-2007
H200711
24-10-2007
H200710
15-10-2007
H200709 H200708
12-10-2007 10-9-2007
Entrepreneurial Culture and its Effect on the Rate of Nascent Entrepreneurship Creative industries New Ventures’ Export Orientation: Outcome And Source Of Knowledge Spillovers SME Choice of Direct and Indirect Export Modes: Resource Dependency and Institutional Theory Perspectives Family Orientation, Strategic Orientation and Innovation Performance in SMEs: A Test of Lagged Effects Drivers of entrepreneurial aspirations at the country level: the role of startup motivations and social security Does Self-Employment Reduce Unemployment? Social security arrangements and early-stage entrepreneurial activity
H200707 H200706
11-5-2007 eind maart
Competition and innovative intentions: A study of Dutch SMEs High-Growth Support Initiatives
H200705
14-2-2007
H200704
2-2-2007
H200703
26-1-2007
H200702 H200701
3-1-2007 3-1-2007
The relationship between economic development and business ownership revisited The relationship between knowledge management, innovation and firm performance: evidence from Dutch SMEs Family orientation, strategy and organizational learning as predictors of knowledge management in Dutch SMEs Ambitious Nascent Entrepreneurs and National Innovativeness Entrepreneurial diversity and economic growth
H200627 H200626 H200625 H200624
21-12-2006 19-12-2006 18-12-2006 13-12-2006
H200623 H200622
6-12-2006 1-12-2006
H200621 H200620
1-12-2006 23-11-2006
H200619 H200618
20-11-2006 20-11-2006
H200617 H200616
11-10-2006 11-10-2006
Motivation Based Policies for an Entrepreneurial EU Economy Export Orientation among New Ventures and Economic Growth Institutionele voorwaarden voor zelfstandig ondernemerschap Creative Destruction and Regional Competitiveness Entrepreneurship, Dynamic Capabilities and New Firm Growth Determinants of self-employment preference and realization of women and men in Europe and the United States Is human resource management profitable for small firms? The entrepreneurial ladder and its determinants Knowledge Spillovers and Entrepreneurs’ Export Orientation The effects of new firm formation on regional development over time: The case of Great Britain On the relationship between firm age and productivity growth Entrepreneurship and its determinants in a cross-country setting
78