Solo
Pieter Aspe
Solo
Voor Ludo en Marion ‘Een politicus denkt aan de volgende verkiezing; een staatsman aan de volgende generatie.’ – James Freeman Clarke
© 2011 Uitgeverij Manteau / WPG Uitgevers België nv, Mechelsesteenweg 203, B-2018 Antwerpen en Pieter Aspe www.manteau.be
[email protected] Vertegenwoordiging in Nederland WPG Uitgevers België Herengracht 370/372 NL-1016 CH Amsterdam Eerste druk oktober 2011 Omslagontwerp: Wil Immink Omslagfoto: © Handke-Neu/Corbis Opmaak binnenwerk: Philos Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. ISBN 978 90 223 2725 8 D/2011/0034/718 NUR 330
1
Hoeveel mensen werden ’s ochtends wakker met de gedachte: ik heb zin om iemand te vermoorden? Victor Deleeuw had het idee al menige keer gehad. Zowel bij het wakker worden als bij het slapengaan, of in de loop van de dag als hij niets omhanden had. Het was vandaag echter de eerste keer dat hij ernstig overwoog zijn voornemen in praktijk te brengen. Hij had de laatste maanden het internet afgezocht naar documentatie over seriemoordenaars, over hoe ze te werk gingen en hoe het kwam dat de meesten soms jarenlang ongestoord hun gang konden gaan. De basisregels die een seriemoordenaar in acht moest nemen, waren eenvoudig. Kies willekeurig een slachtoffer, verander zo vaak mogelijk van modus operandi en probeer de speurders te misleiden met irrelevante sporen. Het enige probleem was dat hij in een dichtbevolkt land woonde, waardoor de kans om betrapt of gezien te worden groter was, maar dat viel op te lossen. Victor rekte zich uitgebreid uit, stond op en liep in gedachten verzonken naar de badkamer. Seriemoordenaars waren vaak buitengewoon intelligente mensen, met een maniakale drang naar precisie. Victor bekeek de flesjes eau de toilette en de flacons met hydraterende crèmes die netjes gerangschikt op het plankje boven de wastafel stonden en controleerde daarna of de poetsvrouw het vuilnisemmertje van glanzend roestvrij staal had leeggemaakt. Hij liet de badjas van zijn schouders
5
glijden, hing hem op aan een haakje, eveneens van roestvrij staal, en stapte in de ruime inloopdouche. Volgens de literatuur die hij op het internet had geraadpleegd was de eerste moord de moeilijkste, maar het wende snel. Het was vooral belangrijk alles tot in de puntjes voor te bereiden. Victor draaide de kraan open en ging onder de glimmende sproeier staan. Het warme water deed hem rillen van genot. Het deed hem denken aan Caligula, de Romeinse keizer die zich tijdens zijn regeerperiode ongestraft aan de verwerpelijkste uitspattingen had overgegeven. Ik zal er af en toe ook eentje moeten verkrachten, dacht hij. En/of martelen. Was hij daartoe in staat? Nogal wat seriemoordenaars hadden als kind hun kunsten eerst op dieren uitgeprobeerd voor ze aan het grotere werk waren begonnen. Victor was opgegroeid in een normaal gezin, hij had een gelukkige jeugd gehad en een vrij normaal leven geleid. Tenminste tot vandaag. Hij draaide de kraan dicht en schuifelde over de natte vloer naar het rekje waar de badhanddoeken hingen. Iemand gewoon neersteken leek hem een tikkeltje te ordinair. Zoiets haalde amper nog het nieuws. Tegenwoordig keken mensen niet meer op van een steekpartij, tenzij het slachtoffer op een of andere manier bekend was. Geen slecht idee, maar een stuk moeilijker te realiseren, dacht hij. Bekende mensen liepen in de kijker en ze waren moeilijker te benaderen dan gewone stervelingen. Hij hing de handdoek weer netjes op het rekje en liep naakt naar de dressing, die een ruim deel van zijn slaapkamer in beslag nam. Hij koos voor een spijkerbroek en een geruit flanellen hemd. Seriemoordenaars konden maar beter onopvallend gekleed gaan. Het zonlicht dat door het raam naar binnen viel, tekende een grillig silhouet op het gladgeboende parket, een schaduw die continu van vorm veranderde telkens als een windvlaag de takken van de bomen in de tuin heen en weer
6
deed wiegen. Het geritsel van de bladeren maakte hem rustig. Anders dan de meeste mensen hield Victor meer van de herfst dan van de zomer. Het verval van de natuur en de geur van verrotting die daarmee gepaard ging, fascineerden hem al toen hij nog een kind was. Maar het meest hield hij van de winter, wanneer de bomen kaal waren en de grond hard bevroren, en hij kon intens genieten van de lange ochtendschemering en het vroege invallen van de duisternis, de lange nachten en het naargeestig fluiten van de wind. Ja, dacht hij terwijl hij zijn hemd dichtknoopte, ik ben de prins van de nacht, de heerser over peilloze diepten. Hij liep naar beneden en installeerde zich met een kop koffie voor de televisie in de woonkamer. In de dvd-speler zat een schijfje met daarop twee afleveringen van Hornblower, een Engelse serie die zich afspeelde tijdens de Frans-Engelse oorlog op het einde van de achttiende eeuw. In de aflevering die hij vanochtend wilde bekijken, voer een Franse edelman met een flottielje van de Engelse marine naar zijn landgoed in Bretagne om het terug te veroveren op de nieuwbakken burgers die hem hadden verjaagd. Het was op zich een spannend verhaal, dat met veel oog voor detail in beeld was gebracht, maar dat was niet de reden waarom Victor de aflevering wilde bekijken. Hij was meer geïnteresseerd in de mini-guillotine die de Franse edelman met zich meevoerde, een fantastisch ding dat hij van plan was te kopiëren. Het was koud in kamer 204, hoewel Saskia de thermostaat op de hoogste stand had gezet. Van In probeerde zijn handen te warmen aan een kop hete koffie. ‘Je zou beter een trui aantrekken’, zei Versavel stoïcijns. ‘Waarom zou ik?’ ‘Omdat het vandaag niet warmer wordt, Pieter. Volgens de technici die het euvel aan de brander proberen te her-
7
stellen, zullen we minstens nog tot morgen geduld moeten oefenen.’ Een van hen had zelfs iedereen die in de getroffen vleugel werkte een mail gestuurd waarin hij zich verontschuldigde voor het ongemak dat het werk aan de brander met zich zou brengen, maar daar had Van In natuurlijk geen kennis van genomen. Hij las zijn elektronische post alleen als je hem liet weten dat je een bericht had gestuurd. ‘Dan kan ik mijn krant evengoed ergens anders gaan lezen.’ Van In voegde de daad bij het woord. Hij schoof zijn kop koffie opzij en beende met het gezicht van een getormenteerde kunstenaar naar de kapstok, waar zijn jas hing. Versavel wierp een wanhopige blik naar Saskia voor hij zijn baas met opgetrokken schouders achternaliep. ‘Vind je het niet nog wat vroeg om een Duvel te gaan drinken?’ Van In draaide zich bruusk om. Hij vond het al erg genoeg om ’s ochtends op te staan als het nog donker was, je kon van hem niet verwachten dan hij dan ook nog eens de rest van de dag in een onverwarmde ruimte doorbracht. ‘Bemoei je met je eigen zaken, Guido.’ Versavel knikte. Waarom zou hij zich met een ander bemoeien? Hij zat verdomme zelf tot over zijn oren in de problemen. En met problemen bedoelde hij echte problemen, geen gezeur over de verwarming die op halve kracht draaide. Twintig jaar geleden was Brugge dood in de winter. Als het gesneeuwd had, bleven de trottoirs er in sommige straten soms lange tijd maagdelijk wit bij liggen. Mensen die niet hoefden te werken bleven binnen, of kwamen pas tegen de middag naar buiten. En van toeristen was er helemaal geen
8
sprake. Tegenwoordig boekten ze het hele jaar door. Harm Barendse was er zo eentje. Hij had zijn vrouw willen verrassen met een midweek in Brugge ter gelegenheid van hun twintigste huwelijksverjaardag, die ze eigenlijk pas in juli mochten vieren, maar om financiële redenen een paar maanden hadden vervroegd. De koude namen ze er bijgevolg graag bij. ‘We hadden dit eerder moeten doen, schat’, zei Harm enthousiast tegen zijn vrouw, die tegenover hem aan de ontbijttafel zat. ‘Zeker weten’, knikte ze. Ze waren al acht jaar lang niet meer op reis geweest, maar ze klaagde niet. Ze had alleen geen zin om straks de hele dag door de straten van Brugge rond te dolen. Harm monsterde haar met een voldane glimlach. Hij had de hele dag netjes gepland. Eerst zouden ze een wandeling maken naar de molens aan de Kruisvest, omdat molens hem een beetje aan thuis deden denken, en daarna stond er een bezoek aan het Gruuthusemuseum op het programma. ‘Nog een kopje koffie, schat?’ Harm wierp een blik op zijn horloge. Ze hadden nog ruim een kwartier de tijd voor het licht werd, en extra koffie hoefden ze toch niet te betalen. Hij wenkte de serveerster die af en toe een kijkje kwam nemen in de ontbijtzaal en wees naar de lege koffiepot die voor hem stond. ‘Zo’, zei hij. ‘Dat is dan weer geregeld.’ Harm leunde zelfvoldaan achterover in zijn stoel, legde zijn handen in zijn nek en rekte zich ongegeneerd uit zonder zich iets aan te trekken van de meewarige blikken van de andere gasten. ‘Waar is Van In?’ Saskia keek op van haar scherm en trok de oortjes van
9
haar iPod uit haar oren. Er stond een collega in de deuropening. Ze zag onmiddellijk aan zijn gezicht dat er iets mis was. ‘Waarom wil je dat weten?’ vroeg ze een tikkeltje arrogant. ‘Omdat de hoofdcommissaris hem dringend wil spreken.’ ‘Ach zo.’ Saskia wilde niet laten merken dat hij haar had laten schrikken. Ze glimlachte naar hem terwijl ze de iPod en de oortjes in een lade opborg. Van In had nog nooit bezwaar gemaakt dat ze naar muziek luisterde tijdens het werk, maar niet iedereen was zo tolerant als Van In. En ze kende de collega in de deuropening goed genoeg om te weten dat hij straks overal zou rondbazuinen dat ze de hele dag niets anders deed dan naar muziek luisteren. ‘Waar is hij?’ klonk het ongeduldig. ‘Op het toilet.’ ‘Met Versavel?’ De collega mocht een klikspaan zijn, hij was niet achterlijk. Saskia besefte te laat dat ze beter de waarheid had verteld. ‘Ik bel hem onmiddellijk’, zei ze. De collega stuurde haar een vernietigende blik voor hij de deur achter zich dichttrok en door de gang naar de lift beende. Saskia was blij dat ze Van In binnen dertig seconden aan de lijn had. De vrouw van Harm Barendse zag lijkbleek en ze rilde als iemand die malaria heeft. Een paar meter verderop lagen de halfverteerde resten van het ontbijt dat ze een uur geleden had genuttigd. Haar man zat in een van de politiewagens die vijf minuten geleden gearriveerd waren. Hij zag er ui-
10
terlijk bijzonder rustig uit. Mevrouw Barendse wist echter dat hij er niet beter aan toe was dan zij. Hij wilde het gewoon niet toegeven. Zo was hij nu eenmaal. Twee mensen van de brandweer plaatsten een tentje op de plaats delict. Beiden hadden meer dan twintig jaar ervaring, maar zoiets hadden ze nog nooit meegemaakt. ‘Je zou zweren dat de rest nog in de grond zit’, zei de ene. De andere trok een scheve grijns. Humor was een beproefde manier om iets weerzinwekkends draaglijk te maken en het werkte meestal. Daarom deed hij er nog een schepje bovenop. ‘Ik zou er mijn hoofd niet over breken, Jan.’ De mannen lachten en maakten dat ze wegkwamen. Ondertussen waren er nog meer politiewagens aangekomen. Het leek wel of de hele Brugse politievloot was uitgerukt. Een dergelijke machtsontplooiing trok volk aan. Tien agenten hadden de handen vol om de talrijke nieuwsgierigen op een afstand te houden. De meute zwol met de minuut aan. ‘De ouwe gaat er zich ook mee bemoeien’, zei een van de agenten toen hij de dienstwagen van hoofdcommissaris Duffel het terrein zag oprijden. De zwarte Audi baande zich een weg door de menigte en stopte op een tiental meters van het tentje dat de brandweerlieden net hadden opgezet. Hoofdcommissaris Duffel stapte als eerste uit, gevolgd door Van In en Versavel. Van In stak gewoontegetrouw onmiddellijk een sigaret op. Dode mensen deden zijn maag keren. ‘Ga jij maar voor’, zei hij tegen Versavel. Het tentje stond aan de voet van de kunstmatige heuvel waarop de Bonne Chièremolen was gebouwd, vlak bij de Kruispoort en het gerechtsgebouw. Ze wisten alle drie wat ze te zien zouden krijgen. Gelukkig kwam Zlotkrychbrto ook aangereden.
11
‘We kunnen misschien nog even wachten tot Zlot er is.’ Van In maakte een hoofdbeweging naar de Mercedes die over het gazon hobbelde. Versavel keek naar de hoofdcommissaris. Hij was benieuwd hoe die zou reageren. Duffel ging door voor een harde, hoewel het gerucht de ronde deed dat hij even weinig van lijken hield als Van In. Het gerucht klopte. De hoofdcommissaris bleef staan. ‘Waarom ook niet’, zei hij. ‘Zlotkrychbrto is tenslotte politiearts. Hij moet de eerste vaststellingen doen.’ Ze wachtten bij het tentje tot Zlot er was. De stralende glimlach waarmee hij hen begroette deed vermoeden dat het hem allemaal niet veel kon schelen. Hij had ergere dingen meegemaakt toen hij nog in Polen als patholooganatoom werkte. ‘Ik neem aan dat jullie het slachtoffer al gezien hebben’, zei hij, nog steeds breed glimlachend. ‘Of wat er nog van overblijft’, voegde hij er duidelijk in zijn nopjes aan toe. ‘Nee’, zei Duffel. ‘We volgen je wel.’ ‘Mij goed.’ Zlotkrychbrto trok het tentzeil opzij en stapte resoluut naar binnen. Het hoofd in het gras deed hem denken aan het Lied van Heer Halewijn, een dertiende-eeuwse ballade waarvan hij zich de laatste verzen nog herinnerde. Daar werd gehouden een banket; het hoofd werd op de tafel gezet. Hij deed zijn tas open, trok handschoenen aan en tilde het hoofd voorzichtig op van de grond waar het was neergezet. ‘Tiens’, zei hij terwijl hij het snijvlak bekeek. Iemand netjes onthoofden was geen sinecure. Je moest over enige anatomische kennis en de geschikte instrumenten beschikken om de klus tot een goed einde te brengen. Zlotkrychbrto kon moeilijk geloven dat dit handwerk was. Daarvoor was het snijvlak te perfect. ‘Problemen?’
12
Van In keek bewust naar het dak van de tent. Gelukkig stonden Duffel en Versavel voor hem. Hij had het liefst het verslag van Zlotkrychbrto buiten afgewacht, maar dat kon hij niet maken met Duffel in de buurt. ‘Ik ken weinig chirurgen die zoiets kunnen.’ ‘Bedoel je daarmee dat de dader een chirurg is?’ Zlotkrychbrto schudde langzaam zijn hoofd. Het snijvlak was niet alleen perfect, het was ook haaks. En daar had hij maar één verklaring voor. ‘Volgens mij is het slachtoffer onthoofd met een guillotine’, zei hij. Het bleef stil. De verbijstering in hun ogen sprak voor zich. Ze geloofden hem niet en hij kon hun geen ongelijk geven. Hij geloofde het zelf amper. Duffel reageerde als eerste. ‘Ik dacht dat je die dingen alleen nog in een museum kon zien.’ ‘Ik ook’, knikte Zlotkrychbrto. Hij legde het hoofd voorzichtig weer in het gras, omdat hij niets bij zich had dat groot genoeg was om het in te steken. En er moesten nog foto’s gemaakt worden. Van In schuifelde voorzichtig naar achteren toen de Pool zijn handschoenen uittrok en ze met een nonchalant gebaar in zijn openstaande tas gooide als teken dat zijn taak er voorlopig op zat. ‘Ik vraag me af wat er met het lichaam gebeurd is’, zei Duffel toen ze weer buiten stonden. De Bonne Chièremolen stond zoals de andere Brugse molens aan de oever van de ringvaart. Het meest voor de hand liggend was dat de moordenaar het lichaam in het water had gedumpt. De commandant van de brandweer had blijkbaar ook deze conclusie getrokken. Hij had twee duikers en een Zodiac gevorderd. Ze arriveerden op het
13
ogenblik dat Van In zijn tweede sigaret opstak. Nog geen vijf minuten later daagde ook de eerste cameraploeg op. Van In porde zijn baas met zijn elleboog. ‘Wat doen we?’ Het was vandaag de tweede keer dat hij blij was dat Duffel was meegekomen. De pers te woord staan was bijna even erg als met een afgehakt hoofd geconfronteerd worden. Het antwoord van de hoofdcommissaris klonk hem bijgevolg als muziek in de oren. ‘Ik red me wel.’ Duffel glimlachte meewarig. Hij had jaren op het kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken gewerkt. Hij deed niet liever dan met de pers praten. ‘Ziezo’, zei Van In opgelucht. ‘Dat is dan weer geregeld.’ De technische recherche was volop bezig met het sporenonderzoek terwijl andere collega’s het buurtonderzoek voor hun rekening namen. Hij had voorlopig niets meer te doen, behalve de Nederlanders verhoren die de lugubere vondst hadden gedaan. ‘Vind je het niet vreemd dat Beekman niet is komen opdagen?’ vroeg Versavel. De procureur was er altijd als de kippen bij als er iets spectaculairs gebeurde, zeker als er voldoende persbelangstelling was. Van In haalde zijn schouders op. Normaal had hij geen geheimen voor zijn vriend, maar hij had Hannelore beloofd er voorlopig met niemand over te spreken. ‘Hij is misschien ziek’, zei hij. Versavel sloeg zijn ogen op. Het klonk niet erg overtuigend. Beekman was niet misschien ziek. Hij drong echter niet aan. Als Van In hem niet in vertrouwen wilde nemen, had hij daar een gegronde reden voor. Tenslotte had hij vanochtend ook iets voor hem verzwegen. Waarom eigenlijk?
14
‘Heb je zin om iets te gaan drinken?’ Nu was het de beurt aan Van In om zijn ogen op te slaan. Versavel die voorstelde om iets te gaan drinken was even ongewoon als een complimentje krijgen van een driesterrenchef. ‘Dan ga ik mee.’ Van In hoefde zich niet om te draaien om te weten wie het was. Hij herkende de zware baritonstem van Zlotkrychbrto uit de duizend. De Pool kwam bij hen staan en gaf hun allebei een schouderklopje. Versavel reageerde niet erg enthousiast omdat hij geen zin had zijn geheim met nog iemand te delen. Procureur Beekman herlas de brief die hij de vorige avond had geschreven voor de vijfde of de zesde keer. Hij wist het zelf niet meer. Het gaf hem nog steeds een wrang gevoel omdat hij zich bleef afvragen of hij de goede beslissing had genomen. Tot nu toe had hij er alleen met Hannelore over gesproken, maar het had hem niet veel wijzer gemaakt. Je moet je geweten volgen, Jozef, had ze gezegd. De vraag was of hij een geweten had. Aan de andere kant kon hij de eer beter aan zichzelf houden. Een publieke vernedering was het ergste wat hem kon overkomen. Om nog maar te zwijgen van zijn pensioenrechten. Hij stond op en begon te ijsberen. Niemand kon voorspellen welke sanctie hem te wachten stond, maar hij wist bijna zeker dat hij op niet te veel mededogen hoefde te rekenen. Dat had een van de raadsheren van het Hof van Beroep hem vorige week te verstaan gegeven. Hij liep terug naar zijn bureau, trok de bovenste lade open en pakte een aangebroken pakje sigaretten. Beekman had er altijd eentje in voorraad voor noodgevallen. De eerste trek deed hem hoesten, de tweede en de derde hadden een kalmerend effect. Hij ging weer zitten en
15
belde Hannelore. Het duurde amper een minuut voor ze er was. ‘Ga zitten, Hanne.’ In normale omstandigheden kreeg ze een zoen, nu bleef hij verslagen zitten. Ze wist wat hij doormaakte en er waren meer mensen in zijn omgeving die gemerkt hadden dat hij de laatste tijd erg vermagerd was, maar zij was de enige die hem daarover had durven aan te spreken. Voor de anderen was de procureur tot nader order nog altijd God. ‘Ik vrees dat ik je niet kan helpen’, zei ze nog voor hij haar iets had kunnen vragen. ‘Je hebt gewoon pech gehad.’ Beekman schudde zijn hoofd terwijl hij de as van zijn sigaret aftipte. Hij slaagde er niet in de film af te zetten die continu in zijn hoofd draaide. ‘Ik had het nooit mogen doen, Hanne.’ ‘Nee’, zei ze. ‘Dat heb ik je de eerste keer ook gezegd.’ Beekman had het een paar maanden geleden op een akkoordje gegooid met Maurice Beernaert, de stafhouder van de balie die ervan verdacht werd een huurmoordenaar de opdracht te hebben gegeven een lastige getuige uit de weg te ruimen. Hij was er bijna mee weggekomen. Een brief van een anonieme tipgever aan de procureur-generaal had de boel verknoeid. De procureur-generaal had een onderzoek bevolen en Maurice Beernaert was doorgeslagen en hij had volledige bekentenissen afgelegd. Toen was de bal echt aan het rollen gegaan. ‘Je kunt de zaak natuurlijk proberen te rekken’, vervolgde Hannelore niet erg enthousiast. ‘Maar je weet net zo goed als ik dat de publieke opinie je bloed zal eisen. Twintig jaar geleden had je misschien een kans gemaakt, maar nu vrees ik dat hun oordeel onverbiddelijk zal zijn.’ Beekman drukte zijn sigaret uit en stak onmiddellijk een nieuwe op. Hij wist dat ze gelijk had, maar hij wilde het
16
haar nog eens horen zeggen. Veel had hij uiteindelijk niet te verliezen behalve zijn eer. Hij was drieënzestig, zijn carrière was hoe dan ook voorbij. ‘Nee, Hanne. Dat zou hypocriet zijn. Ik kan de brief beter versturen’, zei hij. Hannelore keek hem aan met die zachte ogen van haar. De beslissing van Beekman om ontslag te nemen wekte bij haar gemengde gevoelens op. Hij was nooit een heilige geweest. Dat konden zij en menige vrouwelijke collega bevestigen. En hij was er nooit vies van geweest het met de tegenpartij op een akkoordje te gooien, maar hij had het altijd opgenomen voor zijn medewerkers. Ze zou hem missen. ‘Ik wens je veel sterkte toe, Jozef.’ Ze stond op, liep om het bureau heen en gaf hem een klinkende zoen. Beekman sloeg zijn arm om haar heen en liet zijn hand over haar rug glijden. Ze nam het hem voor één keer niet kwalijk. De Langestraat telde vroeger meer cafés dan een maand dagen. Van In herinnerde zich dat zijn vader er net als zoveel andere arbeiders na het werk een paar pilsjes kwam drinken, tot groot ongenoegen van zijn moeder die thuis met het avondmaal op het fornuis op hem zat te wachten. Die tijd was voorbij. Het aantal cafés was gedecimeerd, net als het aantal arbeiders dat na het werk een pilsje ging drinken. De weinige drankgelegenheden die erin geslaagd waren het hoofd boven water te houden, leefden hoofdzakelijk van het personeel en de bezoekers van het naburige gerechtsgebouw, met als gevolg dat ze ’s ochtends vroeg open waren. Ze kozen voor de Elfde Kamer, een kroeg waar ook advocaten en magistraten over de vloer kwamen. Van In bestelde een Duvel ondanks het vroege uur. Zlotkrychbrto volgde
17
zijn voorbeeld. Versavel hield het bij koffie. De uitbater herkende Van In en hij wist dat er iets ergs was gebeurd bij de Bonne Chièremolen, maar hij durfde niets te vragen. ‘Ik moet je iets vragen, Zlot. Hoe kom je er in godsnaam bij dat het slachtoffer onthoofd is met een guillotine?’ Van In stak een sigaret op, wat eigenlijk sinds kort verboden was, maar niemand in het café durfde hem daar attent op te maken. De uitbater bracht hem zelfs een asbak. ‘Omdat het volgens mij de enige manier is om iemand zo netjes te onthoofden’, zei de Poolse wetsdokter met een grijns. ‘Tenzij je het een ervaren beul zou laten doen met een zwaard of met een bijl, maar ik kan me amper voorstellen dat er tegenwoordig nog mensen rondlopen die over een dergelijke expertise beschikken.’ ‘Ken jij dan mensen die een guillotine in huis hebben?’ vroeg Versavel sarcastisch. ‘Nee, Guido. Maar het lijkt me niet moeilijk zo’n ding in elkaar te knutselen.’ ‘Daarvoor moet je op zijn minst een beetje gek zijn.’ ‘Gekken zat’, lachte Zlotkrychbrto. ‘Zeker in Brugge.’ Versavel haalde zijn schouders op. Sinds Zlotkrychbrto erachter was gekomen dat Bruggelingen Zotten werden genoemd, liet hij geen gelegenheid voorbijgaan hen daaraan te herinneren. De kroegbaas, die aan de tapkast stond mee te luisteren, fronste verbaasd zijn wenkbrauwen. Meende die kerel wat hij zei over die guillotine of was hij er de draak mee aan het steken? ‘Zot of niet zot, ik ben er in ieder geval niet gerust op’, zei Van In. Hij had in zijn carrière al tientallen moordonderzoeken geleid, een onthoofding had hij nog nooit meegemaakt. Alleen een ziekelijke geest kon zo iets verzinnen en… uitvoeren.
18
‘We komen wellicht meer over het motief of de dader te weten als het slachtoffer geïdentificeerd is’, zei hij. ‘Weten jullie dat nog niet?’ Zlotkrychbrto bracht zijn glas naar zijn mond en nam een grote slok. ‘Nee’, zei Van In. ‘Een hoofd heeft meestal geen papieren bij zich. À propos, heb je kunnen vaststellen wanneer het slachtoffers overleden is?’ Zlotkrychbrto veegde met een breed gebaar het bierschuim van zijn lippen. In normale omstandigheden kon je het tijdstip van een overlijden bepalen aan de lichaamstemperatuur van het slachtoffer. Met een hoofd alleen kon hij niet veel aanvangen. Bovendien maakte de kou het bijzonder moeilijk om een juiste schatting te maken. Toch waren er aanwijzingen dat het slachtoffer nog niet lang dood was. ‘Volgens mij is hij na middernacht gestorven. De bloedstolling lijkt me nog vrij recent en er waren nog geen lijkvlekken.’ ‘Dan zou het best kunnen dat niemand hem nu al mist.’ Van In schatte het slachtoffer een jaar of vijfenzestig. Als hij alleen woonde, wat best mogelijk was, kon het nog lang duren voor iemand zijn verdwijning opmerkte. Een opsporingsbericht laten verspreiden via de televisie leek hem een beetje delicaat, tenzij de fotograaf van de technische recherche erin slaagde het hoofd op een aannemelijke manier in beeld te brengen. ‘Er heeft in ieder geval nog niemand aangifte gedaan van een verdwijning’, zei Versavel. ‘Dan kunnen we voorlopig niet veel doen.’ Van In keek op zijn horloge, stak zijn hand op en bestelde nog een rondje. Het was ondertussen gelukkig al halfelf geworden.
19
Mevrouw Fainéant sprak geen Nederlands en ze verstond het ook niet. Ze had zich ook nooit afgevraagd waarom ze dat vreemde taaltje niet had geleerd. Iedereen sprak toch Frans in België? Ze vroeg zich echter al meer dan een uur af waar haar man was. Ze had hem vanochtend proberen te bellen in zijn hotel, maar hij had niet opgenomen, en toen ze even later de receptionist aan de lijn kreeg, hoorde ze dat hij er wellicht ook niet had geslapen. Dat laatste vond ze op zich niet vreemd, François was een bijzonder viriele man. Ze nam het hem allang niet meer kwalijk dat hij zijn vertier ergens anders zocht. Zo liet hij haar tenminste met rust. Nee, ze maakte zich zorgen omdat hij de telefoon niet opnam, want dat deed hij altijd, waar hij zich ook bevond. Maar wat moest ze doen? De politie bellen? Ze aarzelde maar deed het uiteindelijk niet omdat ze wist hoe gekrenkt hij zich zou voelen als hij erachter kwam dat ze het wel had gedaan. De receptionist met wie ze vanochtend had gebeld, sprak uiteraard wel Nederlands. Toen hij om elf uur op de radio hoorde dat er in de buurt van de Bonne Chièremolen een hoofd van een oudere man was aangetroffen, dacht hij instinctief aan meneer Fainéant, maar ook hij belde niet onmiddellijk de politie, omdat het zijn enige vrije dag in de week was en hij geen zin had die in het politiebureau door te brengen. Hij schonk een nieuwe kop koffie in en stak nadenkend een sigaret op terwijl hij aan meneer Fainéant dacht, een arrogante Brusselaar die het vertikte om Nederlands te spreken en de medewerkers van het hotel als zijn persoonlijke slaven beschouwde. Niemand wenste zijn medemens toe wat misschien meneer Fainéant was overkomen, maar als het dan toch iemand moest overkomen was het beter dat hij het was geweest. De receptionist glimlachte terwijl hij van zijn koffie slurpte. Gelukkig kon niemand zijn gedachten le-
20
zen, anders had hij allang naar een andere baan mogen uitkijken. ‘Heeft het buurtonderzoek iets opgeleverd?’ Hannelore stond bij het fornuis. Ze roerde in een grote pan met hutsepot, de lievelingskost van Van In. Zelfs de kinderen waren er dol op. ‘Heeft een varken vier poten?’ ‘Wat zegt papa nu weer?’ vroeg Sarah verbaasd. ‘Alle varkens hebben toch vier poten.’ ‘Dat weet ik niet zo zeker’, treiterde Simon. ‘Daar heb je onze betweter weer.’ ‘Geen ruzie maken, kinderen.’ Hannelore zette het vuur wat zachter en kwam bij Van In aan tafel zitten. Ze schonk zich een glas wijn in en nam een stevige slok. Ze had zich voorgenomen het nieuws dat Beekman definitief had beslist ontslag te nemen pas te vertellen als de kinderen in bed lagen. Anders gingen ze vervelende vragen stellen en daar had ze geen zin in. ‘Je hebt nog tijd om naar het nieuws te kijken’, zei ze. ‘Het duurt zeker nog een kwartier voor de hutsepot klaar is.’ Het was te koud om buiten nog een sigaret te gaan roken, naar het nieuws kijken zou het wachten minder lang doen lijken. Hij hees zich van zijn stoel en schuifelde naar de zitkamer, waar de televisie stond. Misschien had hij de gerechtsfotograaf beter toch gevraagd een acceptabele foto van het hoofd van het slachtoffer te maken. Tot nu toe had niemand aangifte gedaan van een verdwijning, wat erop kon wijzen dat het slachtoffer een alleenstaande was, met als gevolg dat het dan nog dagen, wie weet weken kon duren voor iemand hem miste. Hij probeerde het beeld van de onthoofde man te wissen dat hem al de hele dag achtervolgde. Het lukte amper.
21
Mevrouw Fainéant keek met een dromerig gezicht naar het glas sherry dat voor haar op tafel stond en daarna naar de fles ernaast die bijna leeg was. De drank had haar zenuwen gekalmeerd, meer nog, ze voelde zich lichtjes euforisch en een stuk zelfverzekerder dan een paar uur geleden. Ze had François in de loop van de dag ettelijke keren proberen te bellen, hij had niet opgenomen. Wat was er in godsnaam met hem gebeurd? Hij was ook niet komen opdagen in het hotel, hoewel hij zijn kamer normaal om elf uur had moeten ontruimen. Langer wachten om hulp te zoeken had geen zin meer, dus belde ze André, de beste vriend van François, in de hoop dat hij haar dat niet kwalijk zou nemen als later zou blijken dat er niets aan de hand was geweest. André luisterde aandachtig naar haar verhaal en belde daarna de politie. ‘Het is jaren geleden dat ik nog zo lekker heb gegeten.’ Van In stond op, bedankte Hannelore met een zoen en maakte aanstalten om buiten een sigaret te gaan roken. Het gerinkel van zijn mobieltje hield hem tegen. ‘Hallo, met Van In.’ Hannelore zag aan zijn gezicht dat het om een ernstige zaak ging. Hij fronste zijn voorhoofd en krabde zenuwachtig achter zijn oor. ‘En?’ vroeg ze toen het gesprek afgelopen was. ‘Het slachtoffer is geïdentificeerd’, zei hij mat. ‘De man heet François Didier Fainéant.’ ‘Een Fransman?’ Van In schudde zijn hoofd terwijl hij diep ademhaalde. ‘Nee, erger. Het is de burgemeester van Linkebeek.’
22
2
Brugge telde een aantal bijzonder fraaie hotels, De Tuilerieën aan de Dyver was daar zeker een van. Het was sfeervol, warm en bijzonder comfortabel. Er zaten nog acht mensen aan de ontbijttafel toen Van In en Versavel om een uur of negen binnenkwamen. ‘Ik zou hier ook willen logeren’, zei Van In. ‘Heb je dat ontbijtbuffet al eens bekeken?’ ‘Waarom? Je ontbijt toch nooit.’ Versavel had tijdens de rit van de Hauwerstraat naar de Dyver amper iets gezegd. Zijn blik was afwezig, zijn haar zat een beetje in de war en zijn gezicht was ingevallen. De rimpels in zijn voorhoofd leken dieper dan anders. Je zou zweren dat hij de hele nacht geen oog had dichtgedaan. Van In wilde vragen wat er scheelde, maar hij kreeg er de kans niet toe. Een man in een perfect gesneden maatpak kwam hen met uitgestoken handen tegemoet. ‘Commissaris Van In?’ Ze drukten elkaar de hand. De man in het maatpak nam Van In vertrouwelijk bij de arm. ‘Ik ben de hotelmanager’, zei hij. ‘Willen jullie met me meekomen?’ Hij leidde hen naar zijn bureau aan de achterkant van het hotel, vanwaar ze een mooi uitzicht hadden op een ruim binnenplein waar enkele dure auto’s geparkeerd stonden. ‘De gasten hoeven nog niet te weten wat er aan de hand
23
is’, zei hij verontschuldigend. ‘Zoiets is slecht voor de reputatie van het hotel. Hebben jullie trouwens al ontbeten?’ ‘Ik wel, hij niet’, reageerde Versavel onverwacht. Van In bekeek zijn vriend met een ongelovige blik. Wat scheelde hem toch? Er was duidelijk iets mis met hem. Maar waarom zei hij niets? Ze hadden nog nooit iets voor elkaar verzwegen. ‘Momentje’, zei de hotelmanager. Hij pakte de huistelefoon en bestelde een ontbijt voordat Van In kon reageren. Daarna vouwde hij zijn handen en keek de twee mannen die voor hem zaten recht in de ogen. ‘En zeg nu maar waarmee ik jullie van dienst kan zijn.’ ‘Ik wil eerst de medewerkers spreken die gisteren dienst hadden en de beelden van de bewakingscamera’s bekijken. En de kamer van het slachtoffer uiteraard.’ Het was niet omdat de manager hem een ontbijt aanbood dat Van In de gasten voorlopig met rust liet, hij wist uit ervaring dat zoiets meestal niet veel opleverde. Het antwoord leek de hotelmanager in ieder geval te bevallen. Zijn brede glimlach legde twee rijen perfecte tanden bloot. ‘Dat spreekt voor zich, commissaris’, reageerde hij enthousiast. Er werd aangeklopt. De deur zwaaide open. Een vrouw van een jaar of vijfenveertig in een zwarte jurk en een hagelwit schortje torste een verzilverd dienblad met een overvloed aan delicatessen. De aanblik van oesters, gerookte Schotse zalm, verse noordzeegarnalen en een blikje Iraanse kaviaar deed zelfs Versavel het water in de mond lopen. André, de vriend van het slachtoffer, parkeerde de zwarte Mercedes achter de Audi van de politie. Hij zette de motor af en haastte zich het achterportier open te maken. Me-
24
vrouw Fainéant stapte uit. Ze droeg een zwarte bontmantel en stevige laarzen. Haar gegroefde gezicht vertoonde geen enkele emotie, maar ze bewoog gracieus alsof ze op een catwalk liep. ‘De politie is er ook’, zei André. Mevrouw Fainéant knikte. Ze had gisteravond een bevriende minister gebeld met de vraag of hij ervoor kon zorgen dat het onderzoek naar Brussel werd overgeheveld, maar dat bleek tot haar grote verbazing onmogelijk. In wat voor een wereld leefden ze eigenlijk? Straks kwamen die Vlamingen zich met hun zaken bemoeien. Ze liepen naar de receptie, waar ze werden begroet door een stagiaire, die gelukkig behoorlijk Frans sprak. ‘Dat zal ik aan de manager moeten vragen’, zei ze toen mevrouw Fainéant vroeg of ze de kamer van haar man mocht zien. Het meisje verdween naar achteren. André keek een beetje hulpeloos om zich heen terwijl mevrouw Fainéant zich mateloos ergerde aan de manier waarop ze behandeld werd. Besefte die paysanne dan niet met wie ze te maken had? Het meisje bleef gelukkig niet lang weg. ‘Ik vrees dat ik u moet teleurstellen, mevrouw’, zei ze ernstig. ‘De politie heeft net de opdracht gegeven om de kamer van uw man te laten verzegelen.’ De ogen van mevrouw Fainéant schoten vuur. Ze zette een stap achteruit en begon te snuiven als een jachthond die een prooi had geroken. André hield zijn hart vast. Het was immers niet de eerste keer dat hij meemaakte dat ze een woedeaanval kreeg. ‘Ik geloof dat we problemen krijgen met mevrouw Fainéant’, zei de hotelmanager toen hij rumoer in de gang hoorde.
25
Van In keek op van zijn bord. De schelle vrouwenstem kwam snel dichterbij. Hij pakte een servet en veegde zijn mond schoon. ‘Dan kunnen we beter even een kijkje gaan nemen’, zei hij. Het meisje van de receptie had ondertussen versterking gekregen van een van de obers, een oudere werknemer die ervaring had met lastige gasten. Het mocht niet baten. Ze slaagden er niet in de furieuze weduwe te kalmeren. ‘Kan ik u misschien helpen, mevrouw?’ Van In stelde de vraag in het Nederlands. Hij kreeg lik op stuk. Mevrouw Fainéant snauwde hem toe dat hij Frans moest spreken. Dat had hij ook gedaan als ze het hem beleefd had gevraagd, de tijd van ‘pour les Flamands la même chose’ was al lang voltooid verleden tijd. De hotelmanager kwam tussenbeide, maar Van In snoerde hem de mond. ‘Moet u eens goed naar me luisteren, mevrouw’, zei hij. ‘Uw man is vermoord en ik heb de leiding van het onderzoek. Dus ik beslis wat er gebeurt. Est-ce que vous avez compris ça?’ Mevrouw Fainéant trok wit weg van woede. André, die een beetje Nederlands sprak, reageerde verontwaardigd. ‘Ik hoop dat u zich realiseert met wie u te maken hebt’, zei hij met trillende stem. ‘François was niet alleen burgemeester van Linkebeek, hij was eveneens partijsecretaris en een persoonlijke vriend van de minister van Financiën.’ ‘Dan moet u zich maar bij hem beklagen, meneer’, zei Van In bits. ‘Ondertussen regelen wij een tolk, tenzij u die taak op zich wilt nemen.’ André vertaalde wat Van In gezegd had. Wat hem een vernietigende blik van mevrouw Fainéant opleverde. Het kon Van In geen zier schelen.
26
‘Dat heb je weer elegant opgelost’, zei Versavel toen ze door de gang naar het binnenplein liepen. Van In stak buiten een sigaret op en nam haastig een paar trekken, terwijl hij zich afvroeg waarom de Linkebeekse furie zich zo opwond omdat ze niet op de kamer van haar man mocht komen. Wist ze iets wat zij nog niet wisten? En waarom was ze halsoverkop naar Brugge gekomen? Hij gooide zijn halfopgerookte sigaret op de grond bij de deur die toegang gaf tot het gastenverblijf, want François Fainéant had niet zomaar een kamer geboekt. Het gastenverblijf aan de achterkant van het hotel had veel weg van een appartement. Er was een aparte slaapkamer, een luxueuze badkamer en een ruime zitkamer met keuken. ‘Wie nu nog durft te beweren dat burgemeesters slecht betaald worden, moet zich dringend laten nakijken’, foeterde Van In. Het gastenverblijf was geboekt op naam van een organisatie die zich om het lot van daklozen bekommerde. De hotelmanager deed alsof zijn neus bloedde. Hij had geen zin om nog meer olie op het vuur te gooien. ‘Zouden we niet beter een huiszoekingsbevel vragen?’ stelde Versavel bezorgd voor. De hotelmanager had hun mondeling toestemming gegeven om het gastenverblijf te doorzoeken, wat op zich voldoende was als er zich geen complicaties voordeden, maar na de confrontatie met de weduwe van het slachtoffer wist hij bijna zeker dat zij voor problemen zou zorgen. ‘Je bent toch niet bang voor die harpij, Guido?’ Versavel zweeg en keek lusteloos door het raam naar buiten, terwijl hij zich afvroeg waarom hij zich zorgen maakte over iets dat in het niets verzonk vergeleken met het probleem waarmee hij zelf al twee dagen worstelde. ‘Was het de eerste keer dat Fainéant hier logeerde?’
27
De hotelmanager, die een beetje beteuterd in de deuropening was blijven staan, kwam aarzelend dichterbij. Zijn hotel genoot een bijzonder goede reputatie en meneer Fainéant was een van de betere klanten. Het was zijn taak de privacy van iedere gast te respecteren, zelfs als die dood was. Daarom voelde hij zich opgelaten. Hij had liever gehad dat Van In hem niet had gevraagd om mee te komen. ‘Meneer Fainéant was een goede klant.’ ‘Je kende hem dus een beetje.’ ‘We spraken elkaar wel eens in de bar.’ ‘Over politiek.’ ‘Onder andere.’ Fainéant was een fanatieke francofoon die maar niet kon begrijpen dat er Vlamingen waren die een staat wilden creëren waar alleen Nederlands gesproken werd, of iets dat ervoor moest doorgaan. Want wees nu eens eerlijk, meneer de directeur, zei hij vaak, ze verstaan elkaar zelfs niet. ‘Wanneer hebt u hem voor het laatst gezien?’ Van In klapte een bruine lederen koffer open die op een bijzettafeltje stond. Hij was leeg op een hemd en een blauwe blazer na. ‘Gistermiddag.’ ‘Hebben jullie elkaar toen gesproken?’ ‘Heel kort’, antwoordde de hotelmanager zichtbaar verveeld. Hij kon amper verbergen dat de vraag hem in verlegenheid bracht, omdat hij ervan overtuigd was dat Van In het hierbij niet zou laten en hij dan niet anders zou kunnen dan de waarheid vertellen. ‘Over iets speciaals?’ De hotelmanager had natuurlijk een aannemelijke smoes kunnen bedenken, maar wat als Van In er later achter zou komen dat hij de waarheid had verzwegen? En
28
de kans was groot dat hij erachter zou komen. Bijna iedereen die in het hotel werkte wist dat de Brusselaar van een groen blaadje hield. ‘U moet weten dat we normaal geen vrouwelijk bezoek op de kamers toelaten’, zei hij gegeneerd. ‘Maar het gebeurt dat we voor vaste klanten een uitzondering maken.’ ‘Ik neem aan dat u het over prostituees hebt’, glimlachte Van In. De hotelmanager lachte zuur. ‘Prostituee’ was een woord dat hij liever niet in de mond nam. Gelukkig waren er geen gasten in de buurt die hen konden horen. ‘Gezelschapsdame klinkt beter’, zei hij. ‘Kent u toevallig ook haar naam?’ ‘Ze heet Brigitte.’ ‘Adres?’ De hotelmanager wierp Van In een wanhopige blik toe. Brigitte was een gehuwde vrouw die af en toe een man oppikte om iets bij te verdienen. Ze zou er niet om kunnen lachen als haar lucratieve bezigheid aan het licht kwam. ‘Ik heb alleen haar telefoonnummer, maar beloof me alstublieft dat u niet zegt dat u het van mij hebt.’ ‘Beloofd’, zei Van In. Versavel noteerde het nummer in zijn notitieboekje. Tien jaar geleden had hij nog vreemd opgekeken dat een dergelijke dienstverlening bestond in Brugge, tegenwoordig hoefde je echter niet veel moeite meer te doen om een wip te versieren. Het was gewoon handel geworden. En de schaamte was verdwenen. De hotelmanager bleef hulpeloos staan wachten terwijl Van In en Versavel de kamer doorzochten. Het wachten duurde gelukkig niet lang. Meneer Fainéant had niet veel bagage bij zich gehad. Twee overhemden, reserveondergoed, sokken, een paar schoenen, een extra jas en toiletgerei. Van In was meer geïnteres-
29
seerd in de laptop die op het bed lag. Hij pakte het ding en stak het onder zijn arm. ‘Zeg aan mevrouw Fainéant dat ze de laptop binnenkort terugkrijgt’, zei hij tegen de hotelmanager. ‘Zijn jullie klaar?’ Van In had de medewerkers die de avond ervoor dienst hadden nog willen verhoren, maar dat kon later ook nog. Hij had nu meer interesse voor Brigitte. ‘Voorlopig wel’, zei hij. ‘Kunt u me ondertussen een lijst doorsturen met alle medewerkers die gisteren in het hotel aanwezig waren?’ Hij gaf de hotelmanager een kaartje met zijn naam en zijn e-mailadres. Ja, hij had sinds kort een e-mailadres:
[email protected]. Tegen zijn zin. Hoofdcommissaris Duffel had al zijn gewicht in de schaal moeten leggen om hem te overtuigen een adres aan te maken en hij had uiteindelijk pas toegegeven nadat Saskia had voorgesteld zijn post voor haar rekening te nemen. ‘Ik bezorg u die zo snel mogelijk.’ De hotelmanager nam het kaartje aan en stak het in zijn binnenzak. Hij was zichtbaar tevreden dat het onderzoek was afgelopen. De meeste gasten hadden de aanwezigheid van de politie zelfs niet opgemerkt. Hij drukte Van In en Versavel de hand en verdween stilletjes naar zijn kantoor, waar hij zijn secretaresse meedeelde dat hij door niemand gestoord wilde worden. Brigitte was thuis. Ze glimlachte toen ze de voordeur opendeed, tot Van In zei wie ze waren en waarom ze haar wilden spreken. Voor hen stond een tengere vrouw van een jaar of vijfenveertig met kort blond haar en kleine borsten. Ze was allesbehalve een schoonheidskoningin. Haar heupen waren smal en ze liep een beetje gebogen, het kon niet
30
anders of ze had andere kwaliteiten die haar fysieke minpunten compenseerden. Oudere mannen gaven bovendien de voorkeur aan vrouwen met wat meer ervaring. De woonkamer was netjes aan kant, maar de spullen die er stonden waren dringend aan vernieuwing toe, net als het behang en de vloerbedekking, een teken dat Brigitte het geld dat ze bijverdiende aan iets anders besteedde. ‘Gaat u zitten’, zei ze. ‘Koffie?’ Ze had zich al talloze keren afgevraagd hoe haar man zou reageren als hij erachter kwam wat ze in haar vrije tijd uitspookte. Zou hij haar een pak rammel verkopen of zou hij zich eerst in stilzwijgen hullen en pas later op wraak zinnen? Geen van beide, dacht ze. Hij zou willen weten wat ze met het geld had gedaan, maar ook dat was geen probleem. Ze had in de loop van de jaren een aardig kapitaaltje bijeengeschraapt dat haar zou toelaten een zelfstandig leven op te bouwen als hij zou beslissen haar in de steek te laten. Nee, het kon haar eigenlijk weinig schelen dat haar geheim uitlekte, ze maakte zich meer zorgen om de aanwezigheid van de politie. ‘Er is toch niets met François gebeurd?’ vroeg ze. ‘Weet u het dan nog niet?’ ‘Wat zou ik moeten weten?’ Van In schraapte zijn keel en vertelde in een paar woorden hoe François Fainéant aan zijn einde was gekomen. Het nieuws deed haar in tranen uitbarsten. Versavel legde zijn arm om haar schouder en probeerde haar te troosten. Het duurde een minuut of vijf voor het gesnik afnam en ze weer iets kon zeggen. ‘Sorry dat ik me zo liet gaan’, zei ze met waterige ogen. ‘Maar François was een van mijn betere klanten. We hadden een goede band met elkaar.’ Brigitte stond op en slofte naar de keuken. Ze leek plot-
31
seling vijf jaar ouder. François was altijd bijzonder vrijgevig geweest en dankbaar. Comme tu suces bien, ma chérie. Ze hoorde het hem nog zeggen. ‘Je gaat hier toch niet roken’, foeterde Versavel toen Van In zijn pakje sigaretten uit zijn zak haalde en er een tussen zijn lippen stak. ‘Waarom niet?’ Hij had bij het binnenkomen een asbak zien staan met twee peukjes erin, een bewijs dat de vrouw des huizes ook rookte. Hij had gelijk. Brigitte volgde zijn voorbeeld toen ze even later de koffie serveerde. De sfeer aan tafel was een beetje bevreemdend. Haar ogen waren rood omrand en haar hand beefde licht toen ze de koffie inschonk. Van In kon zich moeilijk voorstellen dat een doordeweekse vrouw als zij mannen kon verleiden die zich veel knappere grieten konden veroorloven. Het maakte hem nieuwsgierig en het prikkelde zijn fantasie. Hij was tenslotte ook een oudere man. ‘Heeft meneer Fainéant de voorbije dagen contact met u opgenomen?’ viel hij met de deur in huis. Ze nipte van de koffie, nam een lange trek van haar sigaret en inhaleerde diep. ‘Het was altijd het eerste wat hij deed als hij in Brugge was’, zei ze. ‘U hebt hem dus gezien.’ Ze keek afwezig naar het plafond waar de kringelende rook een langgerekte wolk vormde. ‘Hij was hier eergisteren.’ ‘’s Avonds?’ ‘Nee, ’s middags. Hij is om vijf uur vertrokken. U moet weten dat mijn man om zes uur thuiskomt’, voegde ze er met een flauwe glimlach aan toe. Van In zette grote ogen op. Hij had gedacht dat ze het
32
altijd in een hotelkamer deden. Wat moesten de buren wel denken? En het risico dat ze nam? Een grijze haar in bed of de geur van vreemde aftershave. Een man moest stom zijn om zoiets niet op te merken. Van In kon het niet laten. Hij vroeg het haar. Ze reageerde laconiek. ‘Mijn man begeert me niet meer. We slapen al meer dan tien jaar apart. Als hij thuiskomt, wil hij alleen eten, de krant lezen en televisie kijken. Bovendien was François de enige die ik thuis ontving. Hij had een huiselijke omgeving nodig en het gevoel dat ik mijn man bedroog.’ ‘Had François nog andere speciale wensen?’ ‘Wilt u dat echt weten, commissaris?’ Mannen. Ze reageerden allemaal op dezelfde manier als het op seks aankwam. Het kon haar weinig schelen. Ze wist ondertussen hoe mannen in elkaar zaten. Het was allemaal de schuld van de natuur, en de natuur liet zich nu eenmaal moeilijk dwingen. ‘Hij hield ervan gepijpt te worden terwijl hij naar zijn geliefkoosde muziek zat te luisteren’, zei ze met enig leedvermaak. Versavel liep zichtbaar rood aan. Vrouwen die openlijk over seks praatten gaven hem een opgelaten gevoel, wat niet van Van In kon worden gezegd. Hij genoot ervan terwijl hij zich de scène probeerde voor te stellen. ‘In de woonkamer?’ ‘Ja. In de woonkamer. Waar anders?’ François betaalde vijfhonderd euro per beurt, en het gebeurde uiterst zelden dat het bij één beurt bleef. Dan kreeg ze nog een extraatje. Jammer dat hij er nu niet meer was, want ze had andere klanten gekend. Brutale kerels die uit hun bek stonken en haar de huid vol scholden als ze hem niet omhoogkregen. Die mochten nadien oprotten, maar ze mocht ook niet te kieskeurig zijn. Keurige mannen
33
als François waren niet dik gezaaid. ‘Was dat alles?’ vroeg Van In iets te gretig. ‘Hij deed het ook graag op zijn Russisch.’ ‘Op zijn Russisch?’ Ze keek Van In verbaasd aan. Wist hij dan niet wat op zijn Russisch was? ‘Tussen mijn borsten’, zei ze. ‘Ach zo.’ Van In stak haastig een tweede sigaret op. De kennis van zaken waarmee Brigitte over seks praatte gaf hem het gevoel dat hij een dilettant was. Hij kon beter een ander onderwerp aansnijden. ‘Heeft hij verteld wat hij nadien zou doen?’ Brigitte haalde haar schouders op. Ze had nooit haar middelbare school afgemaakt en ze had niet bepaald uitgeblonken in talen. Frans spreken was haar sterkste kant niet. ‘We spraken niet echt veel met elkaar’, zei ze. ‘En als hij iets zei, verstond ik hem maar half.’ Van In wreef nadenkend over zijn kin terwijl hij zich afvroeg waarom een Franstalige burgemeester zich stiekem in Brugge liet pijpen door een vrouw van middelbare leeftijd met wie hij amper kon communiceren. ‘Hoe hebt u hem eigenlijk leren kennen?’ ‘Mijn nicht woont in Brussel. François had zo zijn adresjes.’ Van In bleef haar nog een uur vragen stellen over haar relatie met monsieur Fainéant, maar hij werd er niet wijzer van. Het leek er sterk op dat de moord niets met zijn geheime escapades te maken had. Brigitte leek een eerlijke vrouw die niets te verbergen had. Alleen haar man was een potentiële verdachte, maar dat leek hem redelijk vergezocht. Hij bedankte Brigitte voor de koffie en beloofde dat hij voorlopig met geen woord over haar geheime leven zou reppen.
34
‘Ik vraag me af welke muziek Fainéant graag hoorde.’ Versavel glimlachte. Hij had zich die vraag ook gesteld. Gepijpt worden op muziek, hij moest toegeven dat hij de burgemeester van Linkebeek even had benijd. ‘Ik zou de Bolero van Ravel kiezen’, zei hij. ‘Omdat het traag begint en daarna steeds sneller gaat.’ ‘Ik dacht dat je niets van klassieke muziek af wist?’ ‘Er bestaan ook films, Guido.’ Van In stak een sigaret op en leunde met zijn rug tegen de zijkant van de Audi, terwijl hij zich de titel van de film met de beroemde muziek van Ravel probeerde te herinneren. Een koude noordoostenwind joeg hem na een paar trekken ook de auto in. ‘Ze leek me in ieder geval eerlijk.’ ‘Dat denk ik ook.’ Versavel, die ondertussen de motor en de verwarming had aangezet, zette de versnelling in zijn een en reed soepel de rijweg op. Van In leunde achterover in zijn stoel en kneep zijn ogen dicht. De warme lucht die door de ventilatie in de auto werd geblazen maakte hem loom. ‘Ga je een dutje doen?’ ‘Ik ben aan het nadenken, Guido.’ ‘Over de zaak?’ ‘Nee. Ik zoek de titel van die film.’ Versavel liet zijn vriend met rust en zette koers naar het politiecommissariaat. Hij voelde zich plotseling heel eenzaam en triest. Eenzaam omdat hij vannacht weer alleen zou moeten slapen en triest omdat hij zijn beste vriend nog niet in vertrouwen had genomen. De rit leek uren te duren, hoewel het amper tien minuten rijden was van de plek waar Brigitte woonde naar de Hauwerstraat. ‘Wat doen we nog vandaag?’ Versavel parkeerde de Audi op het binnenplein onder het
35
afdak. De weerman had sneeuw voorspeld en hij had geen zin om morgenochtend de smurrie op te ruimen. ‘Hoe laat is het?’ ‘Kwart voor twaalf.’ Als de hotelmanager woord had gehouden en hij de lijst had verstuurd van de mensen die dienst hadden de avond voor Fainéant verdween, konden ze alvast daarmee aan de slag. Iemand moest toch gezien hebben wanneer het slachtoffer het hotel had verlaten en wie weet had een van hen hem nog gesproken of iets voor hem geregeld. Getuigen verhoren was Van Ins meest geliefkoosde bezigheid niet, maar iemand moest het doen. Het voordeel was ook dat hij het in een warm kantoor kon doen met een kop koffie binnen handbereik. Ze namen de lift naar de tweede verdieping, waar Saskia druk aan het telefoneren was. Van In merkte aan haar gezicht dat het geen aangenaam gesprek was. ‘Daar kan ik echt niets over meedelen’, hoorde hij haar zeggen. De beller bleef echter aandringen, tot ze hem kordaat de mond snoerde en ophing. ‘Problemen?’ ‘Iemand heeft blijkbaar zijn mond voorbijgepraat. De pers is erachter gekomen wie het slachtoffer is.’ ‘Tja’, zei Van In. ‘Dat moest ervan komen.’ Tegenwoordig was het bijna onmogelijk iets langer dan vierentwintig uur geheim te houden. Er was altijd iemand die lekte. Het nieuws dat het slachtoffer de fel gecontesteerde burgemeester van Linkebeek was, zou ongetwijfeld alle voorpagina’s halen en een lawine van speculaties veroorzaken. Ging het om een politieke moord? Een afrekening? Of waren er andere duistere krachten aan het werk? François Fainéant stond immers bekend als een rabiate Vlamingen-
36
hater die aan de taalwetgeving zijn laars lapte en nooit een gelegenheid liet voorbijgaan om de Vlamingen te provoceren. ‘We kunnen beter een officiële verklaring afleggen. Dan laten ze ons tenminste met rust.’ Van In pakte de telefoon en belde de hoofdcommissaris. Duffel stemde onmiddellijk in met het voorstel om een persconferentie te organiseren en hij verloste Van In van de taak om het woord te voeren, wat hem een welgemeend ‘dank u wel, meneer de hoofdcommissaris’ opleverde. ‘Ziezo. Dat is dan weer opgelost. À propos, Saskia, heb je mijn e-mail al doorgenomen?’ ‘Je wilt weten of de hotelmanager de lijst met namen heeft doorgestuurd.’ ‘En?’ ‘Ik heb de lijst afgedrukt en op je bureau gelegd.’ ‘Je bent een schat, Sas. Maar je moet nog één ding voor me doen.’ ‘Contact met hen opnemen en een afspraak regelen.’ ‘Hoe kun je het raden.’ Van In stak ongegeneerd een sigaret op, ging aan zijn bureau zitten en begon in de krant te bladeren die al sinds vanochtend voor hem klaarlag. Een groot gedeelte van de voorpagina werd ingenomen door een foto van een groepje juichende voetbalfans met de kop: Club Brugge wint met tien man van het onoverwinnelijk geachte Anderlecht. Zijn gezicht klaarde op. ‘Heb je het licht gezien?’ vroeg Versavel. ‘Nee. Ik weet hoe die film heette. Ten, weet je nog. Met Bo Derek.’ Versavel knikte. Hij had de film nooit gezien maar er destijds wel over gelezen. Het verhaal ging over een man die vrouwen een cijfer gaf van een tot tien tot hij er uitein-
37
delijk eentje vond die hij de maximumscore toekende. De vrijscène op de meeslepende melodie van de Bolero had de flutfilm wereldberoemd gemaakt. Victor Deleeuw trok de deur achter zich dicht en liep neuriënd naar zijn auto, die aan de overkant van de straat stond geparkeerd. Hij had net via de radio vernomen dat de hoofdcommissaris van Brugge om 16 uur een persconferentie in het stadhuis had aangekondigd en dat kwam hem bijzonder goed uit. Het gerucht dat het hoofd dat van de burgemeester van Linkebeek was, durfde de nieuwslezer nog niet te bevestigen. Dat zou de verklaring van de hoofdcommissaris van Brugge uitwijzen. Deleeuw diepte een snoepje op uit zijn zak, verwijderde het papiertje dat eromheen zat en stak het in zijn mond. Hij had vroeger gerookt maar was er een paar jaar geleden mee gestopt na de dood van een van zijn beste vrienden. Sindsdien was het noodlot hem blijven achtervolgen. Mensen die hem voordien hadden gekend zouden ongetwijfeld verklaren dat hij een aimabele man was, steeds bereid een medemens in nood te helpen. Iemand op wie je kon rekenen. Deleeuw had het zelf nooit zo ervaren. Het waren de anderen die altijd hadden beweerd dat hij een fijn mens was. Hij had zichzelf altijd als een monster beschouwd, een monster dat niemand schade berokkende omdat het in een kooi zat, een kooi die hij zelf had geconstrueerd. Het snoepje smaakte hoofdzakelijk naar citroenzuur en maar een beetje naar aardbeien. Hij haalde het uit zijn mond, liet het raampje zakken en gooide het naar buiten. Hij nam zich voor straks een dame blanche te gaan eten in de Tom Pouce op de Burg waar hij een ideaal zicht zou hebben op het persgedoe.
38
‘Heb je ze allemaal te pakken gekregen?’ ‘Allemaal, op één na’, zei Saskia. Ze liep met haar wijsvinger over de lijst die de hotelmanager had doorgestuurd. Ze stopte bij een naam die niet was aangevinkt. ‘Een van de kamermeisjes.’ ‘Dat lossen we later wel op. Heb je met de anderen een afspraak kunnen regelen?’ ‘Maak je borst maar nat’, lachte Saskia. ‘De eerste komt al om halfnegen.’ ‘Wie is het?’ ‘De receptionist.’ Van In knikte, stond op en liep naar de vensterbank waar de Senseo stond. Hij dacht aan Bo Derek, een van de weinige filmsterren op wie hij ooit verliefd was geweest. Verliefd, hij glimlachte om het woord. Mannen werden niet verliefd op Bo Derek, ze wilden alleen met haar naar bed. ‘Ga je niet naar de persconferentie?’ Versavel wierp een blik op zijn horloge. Het was vijf voor vier. Hij wist dat hij een retorische vraag had gesteld, anders had Van In zelf het initiatief genomen om te gaan. ‘Waarom zou ik gaan als Duffel er is?’ Hij stak een pad in de Senseo en drukte op het knopje. Het apparaat begon na een paar seconden te pruttelen. Een kop koffie drinken was het enige wat hij nog van plan was. Daarna was het tijd om naar huis te gaan. Hij had Hannelore beloofd om te koken: spiering met Crosse & Blackwellsaus en zelf gesneden frieten. Daar was ze dol op. Het controlelampje van de Senseo hield op met flikkeren. Het water was heet. ‘Wil je ook een kopje?’ Hij draaide zijn hoofd toen Versavel niet onmiddellijk antwoordde. Wat scheelde hem toch? Ze hadden elkaar de
39
laatste dagen amper gesproken. Van In profiteerde van de gelegenheid dat Saskia er niet was om het hem te vragen. ‘Er is inderdaad iets mis met me’, zei Versavel mat. ‘Luk is ervandoor. Ik had het je allang moeten vertellen.’ Van In pakte een stoel en ging bij zijn vriend zitten. Zijn kop koffie bleef onaangeroerd staan. Versavel had nooit laten blijken dat hij problemen had met zijn vriend. De mededeling dat Luk ervandoor was, kwam bijzonder verrassend aan. ‘Pieter!’ Saskia kwam onverwacht de kamer binnengestormd alsof ze gestoken was door een horzel. ‘Wat is er, schat?’ ‘Een anonieme beller beweert dat hij het lichaam van Fainéant gevonden heeft.’
40
3
De eerste sneeuwvlokken dwarrelden traag en gestaag naar beneden. Van In zette zijn kraag op en keek chagrijnig naar de donkere hemel die nog meer ellende beloofde. Hij haatte sneeuw. En hij haatte de messcherpe noordoostenwind die hem tot op het bot verkleumde. Daar ging zijn gezellige avond bij de open haard. Versavel zag er evenmin erg gelukkig uit, maar daar was een andere reden voor. Alleen Saskia maakte een vrolijke indruk. Zij was blij dat ze weer eens met hen op pad mocht. ‘Heb je Duffel kunnen bereiken?’ vroeg Van In toen ze in de auto stapten. ‘Ja’, zei ze. ‘Gelukkig maar. De persconferentie stond op het punt te beginnen.’ ‘Wat heeft hij gezegd?’ ‘Dat we hem op de hoogte moesten houden.’ Versavel zette de verwarming op de hoogste stand en reed voorzichtig achteruit. Hij hoefde zich niet te haasten. Er was al een politiepatrouille op weg. Eigenlijk had hij graag van de gelegenheid gebruik willen maken om bij Van In zijn hart te luchten over zijn breuk met Luk, maar was dat wel verstandig met Saskia erbij? ‘Ik vraag me af wie er gebeld heeft.’ Van In had een hekel aan anonieme tipgevers omdat het in nogal wat gevallen om grappenmakers ging of omdat ze zelf iets te verbergen hadden.
41
‘Ik heb Jan gevraagd het gesprek na te trekken’, zei Saskia. ‘Hij heeft beloofd onmiddellijk te bellen als hij iets weet.’ ‘Tiens’, zei Van In. ‘Het is lang geleden dat we hem nog gezien hebben. Hoe gaat het met hem?’ ‘Het gaat fantastisch met hem. En met ons ook natuurlijk.’ Saskia zat op de achterbank. Van In noch Versavel kon zien dat ze straalde, het enthousiasme in haar stem kon ze echter niet verbergen. Het bleef even stil. Ze had hem beloofd dat ze het nog aan niemand zou vertellen, maar zoiets mocht je een vrouw niet aandoen. Goed nieuws mocht je niet verzwijgen. ‘Hij heeft me ten huwelijk gevraagd’, flapte ze eruit. ‘Als we de voorbereidingen rondkrijgen, trouwen we in de zomer.’ ‘Ik wist niet dat het zoveel tijd kostte om een huwelijksfeest voor te bereiden’, zei Van In droog. Saskia had een andere reactie verwacht. Ze had er nu al spijt van dat ze haar mond had voorbijgepraat. Versavel wierp een zijdelingse blik naar Van In. ‘Pieter maakt een grapje, Sas. Je kent hem toch.’ Het werd weer stil in de auto. De sneeuw viel nu met bakken uit de lucht, waardoor Versavel genoodzaakt was vaart te minderen. Het verkeer begon te stremmen en toen ze de expresweg wilden oprijden, had er zich al een file gevormd. ‘Rij maar op de pechstrook, Guido.’ Van In zette het zwaailicht aan en keek naar de snel aangroeiende rij auto’s die ze voorbijreden. Straks zou alles potdicht zitten en de kans was groot dat ook het treinverkeer hinder van het weer zou ondervinden. Hij dacht aan de talloze pendelaars die vandaag veel te laat zouden thuiskomen.
42
De zwarte bestelwagen stond achter een oplegger geparkeerd op de E403 tussen Lissewege en Zeebrugge. De politiewagen die voor hen was vertrokken stond een eindje verderop. Een agent had net gemeld dat het verhaal van de anonieme beller klopte. Van In stapte als eerste uit en liep voorovergebogen en met zijn handen in zijn zakken naar de collega’s die bij de zwarte bestelwagen hadden postgevat. Aan hun gezicht was duidelijk te zien dat ze een interventie in dergelijke weersomstandigheden ook niet prettig vonden. Van In stak zijn hand op bij wijze van begroeting en stopte die daarna weer razendsnel in zijn zak. Hij vond het zelfs te koud om een sigaret op te steken. ‘Hebben jullie al gekeken?’ De oudste politieagent, een slanke kerel met spierwit kortgeknipt haar, knikte. ‘Hij ligt erin.’ ‘Ben je in de laadruimte geweest?’ De agent met het spierwitte haar wierp een steelse blik naar zijn jongere collega, die op het punt stond in zijn plaats te antwoorden en zei toen: ‘Nee, commissaris.’ ‘Dan zal ik het moeten doen, zeker.’ Van In hoefde zijn handen niet uit zijn zakken te halen. De jongere agent zette spontaan een stap naar voren en trok de achterklep van de bestelwagen open. De oudste knipte zijn zaklamp aan en richtte de lichtbundel op het onthoofde lijk van Fainéant. Hij lag op zijn rug met zijn armen langs zijn lichaam en had alleen een lange broek aan. Zijn bleke huid glansde als gepolijst ivoor. Hij was de enige van het gezelschap die het niet koud had. Van In draaide zich om. Hij had genoeg gezien. Saskia nam de zaklamp van de agent aan. ‘Mag ik eens kijken?’ Het was haar manier om te laten zien dat ze van geen
43
kleintje vervaard was. Van In maakte geen bezwaar. Hij keek haar hoofdschuddend na toen ze in de laadruimte van de bestelwagen stapte en het licht van de zaklamp op de schouders van het slachtoffer richtte. Ze ging zelfs op haar hurken zitten om de gapende wond beter te kunnen bestuderen. Het was de eerste en waarschijnlijk de laatste keer in haar leven dat ze zoiets te zien zou krijgen en ze wilde haar vriendinnen een dergelijke ervaring niet onthouden. ‘Wacht eens even, Sas.’ Versavel wees naar de linkerarm van het slachtoffer. Er hing een kaartje met een touwtje om zijn pols. Saskia ging verzitten en pakte het kaartje tussen haar duim en wijsvinger. Er stond iets op geschreven. ‘Vliegt de Blauwvoet? Storm op zee!’ ‘Wat zeg je?’ Saskia las het versje opnieuw: ‘Vliegt de Blauwvoet? Storm op zee!’ Versavel trok een bedenkelijk gezicht. Hij kende het vers uit de tijd dat hij bij de jeugdbeweging was. Het was afkomstig uit het Lied der Vlaamse zonen, een strijdlied uit de negentiende eeuw naar een tekst van Albrecht Rodenbach. ‘Ik denk dat we een probleem hebben’, zei hij. ‘Fainéant was een rabiate Vlamingenhater. Als zijn francofone kompanen erachter komen dat er een kaartje met een Vlaamse strijdkreet om zijn pols hing, breekt de hel los.’ Het op het eerste gezicht onschuldige versje gaf de moord, die op zich al behoorlijk bizar mocht worden genoemd, een totaal andere dimensie. Versavel had gelijk. Als dit het werk was van een fanatieke Vlaming of erger nog, van een groep fanatieke Vlamingen, zou er in het zuiden van het land een storm van protest losbarsten. Van In keek om zich heen. De agenten die als eersten waren gearriveerd stonden een eindje verderop te praten. De oudste had ver-
44
klaard dat hij niet in de bestelwagen was geklommen. Hij had alleen de achterklep opengetrokken. De kans was bijgevolg bijzonder klein dat hij het kaartje had opgemerkt, laat staan dat hij het had gelezen. ‘Oké. Dan zullen we zelf iets moeten verzinnen.’ Nu haalde Van In zijn handen wel uit zijn zakken. Hij trok de achterklep open, klauterde met enige moeite in de laadruimte van de bestelwagen, maakte het touwtje los dat om de pols van het slachtoffer zat en stak het kaartje in zijn zak. ‘Ik denk dat de cavalerie eraan komt’, zei Versavel. Van In gooide de achterklep dicht en stak ondanks de ijzige koude toch een sigaret op. De interventiewagen van de technische recherche kwam achter de Audi tot stilstand. Klaas Vermeulen stapte uit en liep onmiddellijk naar Van In toe. Hij droeg een ouderwetse loden jas en een belachelijk hoedje dat hij jaren geleden in Zuid-Duitsland had gekocht. ‘Proficiat, Van In. Je bent voor één keer verstandig geweest.’ Het zag er inderdaad naar uit dat Van In zich dit keer aan de regels had gehouden en dat hij had gewacht tot de technische recherche was gearriveerd voor hij zijn eerste vaststellingen deed. ‘Zo zie je maar dat een mens nooit te oud is om te leren.’ Twee mensen van de technische recherche hadden ondertussen witte plastic overalls aangetrokken. Een voorbijrijdende auto met twee kinderen aan boord remde af omdat een van hen had geschreeuwd dat hij een marsmannetje had gezien. Twee anderen installeerden een compacte generator die ze aansloten op een batterij krachtige halogeenlampen. Nog geen vijf minuten later baadde de plaats delict in een zee van licht.
45
‘Vind je het niet vreemd dat Beekman weer niet komt opdagen?’ vroeg Versavel toen uiteindelijk ook een onderzoeksrechter arriveerde. Van In slaakte een diepe zucht, gooide zijn sigaret in de sneeuw en stak snel zijn handen in zijn zakken. ‘Ik had het je eerder moeten vertellen, vriend’, zei hij. ‘Maar ik denk dat we Beekman nooit meer op een plaats delict zullen zien. Hij heeft ontslag genomen.’ ‘Ontslag genomen’, herhaalde Versavel ongelovig. ‘Vanwege die affaire met Beernaert?’ ‘Hoe kun je het raden, Guido. In het begin leek de hele zaak in kannen en kruiken, tot een of andere pipo een brief schreef naar de procureur-generaal met de ware toedracht van de zaak. Beekman had geen keus meer.’ ‘Dat verbaast me.’ ‘Dat hij ontslag neemt?’ ‘Nee. Ik vraag me af wie die brief heeft geschreven. Er zijn maar een paar mensen die de ware toedracht van de zaak kennen.’ ‘Tja, Guido. Ik weet het ook niet. Tegenwoordig kun je niemand meer vertrouwen.’ Van In trotseerde de koude en peuterde met verkleumde vingers een sigaret uit zijn pakje. Het gerucht ging dat Hannelore de grootste kans maakte om Beekman op te volgen als procureur, maar het was te voorbarig om daarover al iets te zeggen. Hij gaf Versavel een schouderklopje. ‘Vertel me liever hoe het met jou gaat.’ Versavel slikte. Hij kon maar niet aanvaarden dat het nooit meer goed zou komen tussen hem en Luk. Waarom toch? Ze hadden samen zoveel mooie momenten gehad. ‘Luk heeft iemand anders leren kennen’, zei hij met een prop in de keel. ‘Een jongere kerel. Zo’n ventje met een engelenkopje.’
46
Voor de seks, wilde Van In zeggen. Hij hield zich in. De breuk met Luk was al pijnlijk genoeg. ‘Ik heb een voorstel’, zei hij. ‘Ik bel Hannelore en we gaan samen iets eten. Het zal je op andere gedachten brengen. En zeg nu niet nee. Ik doe het toch.’ ‘En de kinderen?’ ‘Dat probleem lossen we wel op.’ Ze hadden sinds kort een vaste oppas, een studente van een jaar of twintig die in de buurt woonde en op wie ze steeds een beroep konden doen, zelfs als het niet gepland was. Van In viste zijn mobieltje op uit zijn broekzak en belde haar. ‘Verdomme. Ze neemt niet op.’ ‘Laat maar, Pieter. Ik waardeer wat je voor me wilt doen, maar ik wil niemand tot last zijn.’ Van In wilde iets zeggen, maar Saskia was hem voor. ‘Dan pas ik wel op de kinderen’, zei ze. ‘Jan komt niet voor middernacht thuis. Ik heb toch niets anders te doen.’ Het was ondertussen kwart voor zeven geworden. Met een beetje geluk zaten ze om acht uur aan tafel en dan hadden ze nog vier uur om bij te praten. Het was gezellig warm in restaurant Mojo. Johan, de exkroegbaas van L’Estaminet, begroette Van In en Versavel met een stevige handdruk. Hannelore kreeg een klinkende zoen. ‘Dat is lang geleden’, zei hij. Ze kregen een rustig tafeltje bij het raam dat uitkeek op een kleine overdekte binnenplaats, waar nog gerookt mocht worden. Er stonden enkele hoge tafels met asbakken en er waren straalkachels geïnstalleerd. ‘Zo hoef je niet ver te lopen als je trek krijgt in een sigaret. Kan ik jullie ondertussen een aperitiefje aanbieden?’
47
Van In bestelde een fles krachtige Siciliaanse wijn ondanks het protest van Versavel, die de voorkeur gaf aan water. Alcohol zou zijn probleem niet oplossen, hoogstens de pijn een beetje verdoven. Hij gaf pas toe toen Hannelore haar arm om zijn schouder sloeg en hem toefluisterde dat een glaasje wijn hem deugd zou doen. Het werden uiteindelijk drie flessen. Van In, die behoorlijk wat drank aankon, voelde dat hij gedronken had. Versavel en Hannelore waren stomdronken en het ging van kwaad tot erger toen Johan hen na de maaltijd nog op een afzakkertje trakteerde, met als gevolg dat Van In om kwart voor twaalf een taxi belde. ‘Jij blijft bij ons slapen, kerel.’ Van In hielp zijn vriend uit de taxi. Versavel kon amper nog zijn ogen openhouden en er lag een gelukzalige glimlach op zijn lippen. Het kon hem blijkbaar allemaal niet meer schelen. Hannelore deed haar uiterste best om niet te waggelen, waardoor ze struikelde. Van In kon haar net nog bij de arm vastpakken of ze was ongetwijfeld onderuitgegaan. De taxichauffeur keek het drietal dat door de Vette Vispoort strompelde na tot ze bij de voordeur waren. Dat deed hij niet uit bezorgdheid, maar omdat de commissaris hem een flinke fooi had gegeven. De receptionist van hotel De Tuilerieën zat ongeduldig te wachten in de gang van het politiecommissariaat. Het was kwart voor negen. Wat dachten die flikken wel? Dat hij de hele dag niets anders te doen had? Hij had gisteravond net als honderdduizenden andere Vlamingen naar het extra journaal gekeken dat volledig aan de bizarre moord op de francofone burgemeester was gewijd, maar hij was er niet wijzer van geworden. De hoofdcommissaris van de Brugse politie had een korte verklaring afgelegd en daarna de vragen van de talrijke journalisten proberen te ontwijken
48
met klassieke dooddoeners als: ‘U zult ongetwijfeld begrijpen dat ik deze vraag niet kan beantwoorden in het belang van het onderzoek’ of ‘We houden u verder op de hoogte zodra we over meer gegevens beschikken’. De receptionist had geen hoge dunk van de Brugse politie. Hij zat hier gewoon zijn tijd te verspillen. ‘Meneer.’ De stem van Saskia deed hem opschrikken. Ze was hem vijf minuten geleden komen geruststellen met de mededeling dat het niet lang meer zou duren. Nu zei ze dat commissaris Van In door onvoorziene omstandigheden was opgehouden en pas over een kwartier zou arriveren. Ze vroeg ook of ze hem ondertussen een kop koffie kon aanbieden. De vriendelijke glimlach waarmee de vraag gepaard ging, maakte hem toegeeflijker. Hij glimlachte terug en nam haar voorstel met een hoofdknikje aan. Koffie drinken met een knappe meid was een stuk aangenamer dan alleen in een kale gang zitten wachten. ‘Ik ben Saskia’, zei ze. ‘Gaat u zitten.’ Ze schonk een kop koffie voor hem in en schoof een schaaltje met koekjes dichterbij. ‘Had u veel contact met meneer Fainéant?’ vroeg ze, meer om de tijd te doden dan om hem informatie te ontfutselen. ‘Hij bleef wel eens staan kletsen aan de balie als het niet te druk was.’ ‘Een vriendelijke man dus?’ ‘Dat hing van zijn humeur af. Soms kon hij behoorlijk arrogant uit de hoek komen.’ ‘Wie niet?’ lachte Saskia. ‘Mijn baas is ook de gemakkelijkste niet.’ Ze had het aan den lijve ondervonden toen ze Van In zoeven uit zijn bed had gebeld. Je denkt toch niet dat het me iets kan schelen dat die kerel een uurtje moet wachten, had
49
hij door de telefoon geschreeuwd. Maar dat kon ze hem natuurlijk niet vertellen. Ze gooide het over een andere boeg. ‘Werkt u al lang in De Tuilerieën?’ ‘Twaalf jaar.’ ‘En hoe lang kent u meneer Fainéant al?’ De receptionist krabde in zijn haar terwijl hij zich probeerde te herinneren wanneer hij meneer Fainéant voor het eerst had ontmoet. Het was in ieder geval al een hele tijd geleden. ‘Een jaar of acht.’ ‘Was hij altijd alleen?’ ‘Bedoelt u daarmee of ik ooit zijn vrouw heb gezien?’ Saskia voelde zich een beetje betrapt. De receptionist was niet achterlijk en hij beschikte over een behoorlijke dosis mensenkennis, wat logisch was als je dag in dag uit met mensen van diverse pluimage in contact kwam. Ze liet de vraag onbeantwoord. ‘Wat voor een man was hij eigenlijk?’ De receptionist keek haar strak aan terwijl hij aan dingen dacht waaraan de meeste mannen denken als ze zich in het gezelschap van een knappe vrouw bevinden. Fainéant was geen uitzondering op de regel. Hij was gek op vrouwen. Maar kon hij haar nu vertellen dat ze altijd over seks en vrouwen bezig waren? ‘Een tikkeltje autoritair’, zei hij. ‘Maar hij kon ook erg humoristisch uit de hoek komen.’ Saskia keek op toen ze gestommel in de gang hoorde. Daar is hij dan eindelijk, dacht ze. Van In had de tijd niet genomen om zich te scheren en zijn haar zat onder de smeltende sneeuwvlokken. Versavel leek meer op een zombie. Zijn bewegingen waren houterig, zijn blik stond op oneindig. Maar ze zagen er allebei een stuk beter uit dan
50