1
Een gemeente met uitstraling 1 Thessalonicenzen 1 en 2 Psalm 89 : 1 en 8 Gebed Schriftlezing: 1 Thessalonicenzen 1 en 2 Bijbellezing Psalm 72 : 7 en 10 Pauze Psalm 33 : 10 Vragenbeantwoording Psalm 111 : 5 Zegenbede Aantrekkelijk? Bestaan er aantrekkelijke gemeentes? Zo wordt er doorgaans wel eens gesproken over kerkelijke gemeentes. In de praktijk betekent dit dat er op een wereldse manier tegen de gemeente wordt aangekeken. Wat dat betreft kunnen we wel even opkijken van het thema waaronder deze avond is aangekondigd. Een aantrekkelijke gemeente. Toch kwam dat woord bij me boven, toen ik probeerde om de christelijke gemeente van Thessalonica te typeren. Maar dan gaat het niet om eventueel aanzien dat een dominee kan verwerven met een beroep naar die gemeente. Dat soort overwegingen zijn vleselijk en kunnen we dus nooit tot het Woord van God herleiden. Het gaat hier om een heel ander soort aantrekkelijkheid. De gemeente had aantrekkingskracht. Paulus noemt de gemeenteleden van Thessalonica voorbeelden voor alle gelovigen in Macedonië en in Achaje. Want het Woord des Heeren is van u luidbaar geworden niet alleen in Macedonië en Achaje, maar ook in alle plaatsen (van deze wereld) is uw geloof dat u op God hebt, uitgegaan. Aldus Paulus in 1 Thess. 1,7-8. Ik wil samen met u zoeken naar de aantrekkelijkheid (zegt u maar: de aantrekkingskracht) van deze christelijke gemeente. Natuurlijk ook met een verlangen dat wíj vandaag een aantrekkelijke gemeente zijn. Niet naar wereldse maatstaven, daar is de afgelopen jaren ook wel in geblazen, maar wel naar de maatstaf van God Zelf. Zijn wij aantrekkelijk voor onze omgeving? Meer nog: zijn wij aantrekkelijk voor God? Want de gemeente is allereerst de bruid van Christus. Voorgeschiedenis Waarom schrijft Paulus deze brief aan de Thessalonicenzen? Tijdens zijn tweede zendingsreis is Paulus in Thessalonica gekomen. U weet wel, na dat visioen van die Macedonische man: kom over en help ons. Toen heeft Paulus vanuit Klein-Azië de oversteek gemaakt naar Griekenland. En daarmee heeft het evangelie de oversteek gemaakt naar Europa. Eerst komt Paulus in Filippi terecht. Daar ontmoet hij Lydia. Vervolgens komt hij er met Silas in de gevangenis. Uiteindelijk wordt hij als een hond de stad uit gestuurd. Zo komt Paulus, samen met Silas (Silvanus) en Timotheüs, in Thessalonica. Daar gaat Paulus meteen weer aan het preken. In 1 Thess. 2 zegt hij zelf: ‘Hoewel wij tevoren geleden hadden en ons ook smaadheid was aangedaan, zoals u weet, te Filippi, zo hebben we nochtans vrijmoedigheid gebruikt in onze God, om het Evangelie van God tot u te spreken in veel strijd.’ Dat laatste ook. Want ook in Thessalonica zit de duivel niet stil. Drie sabbatten lang spreekt Paulus in de synagoge, predikend het evangelie. Zo lezen we het
2 in Handelingen 17,2-3 ‘En Paulus, zoals hij gewoon was, ging tot hen in en drie sabbatten lang handelde hij met hen uit de Schriften, dezelve openend en voor ogen stellend dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden en dat deze Jezus de Christus is, die ik, zei hij, u verkondig.’ Door de prediking van Paulus is er in Thessalonica een christelijke gemeente ontstaan. Volgens Handelingen 17,4: ‘Sommigen uit hen (de Joden) geloofden en werden Paulus en Silas toegevoegd en van de godsdienstige Grieken een grote menigte en van de voornaamste vrouwen niet weinige.’ Een gemeente dus van verschillende komaf. Joden die tot geloof in Jezus als de Messias komen. Maar ook godsdienstige Grieken. We moeten denken aan de “godvrezenden”, heidenen die zich aangetrokken voelden tot de God van Israël. En dan zijn er ook nog vrouwen uit de bovenlaag van de samenleving. Als we Handelingen 17 lezen, dan krijgen we de indruk dat het een behoorlijke gemeente is geworden. In een paar weken tijd is ze er, als uit het niets. Niet als het resultaat van de prediking van Paulus, maar als de vrucht van de Heilige Geest op het werk van Paulus. Drie weken lang preekt Paulus. Maar vanuit de brieven aan de Thessalonicenzen blijkt ook dat Paulus er gewoon heeft gewerkt. Vgl. 1 Thess. 2,9: ‘Want gij gedenkt, broeders, onze arbeid en moeite; want nacht en dag werkende, opdat wij niemand van u tot last zouden zijn, hebben wij het evangelie van God onder u gepredikt.’ Paulus was tentenmaker en deed dus gewoon zijn werk. En onder het werk sprak hij met mensen die in zijn werkplaats kwamen. Misschien wel in het huis van Jason. Op die manier verbreidt het evangelie zich snel door de stad. Maar de duivel zit ondertussen niet stil. De Joden in de stad veroorzaken een oproer. Ze stoken wat marktvolk op – straattuig, zouden we vandaag zeggen, en trekken naar het huis van Jason. Het loopt uiteindelijk allemaal met een sisser af, maar het gevolg is wel dat Paulus zijn verblijf in Thessalonica abrupt moet afbreken. Hij heeft niet eens fatsoenlijk afscheid kunnen nemen. En, wat veel belangrijker is, hij heeft niets kunnen doen om de jonge gemeente toe te rusten voor de tijd dat hij weer naar elders zou vertrekken. In andere gemeenten lezen we dat Paulus ouderlingen aanstelt of in elk geval onderwijs geeft voor de opbouw van het gemeenteleven. Wie zal zeggen wat Paulus nog in Thessalonica had willen doen? Nu moet hij er van het ene op het andere moment vertrekken. En wat komt er terecht van de gemeente? Uiteindelijk heeft Paulus Timotheüs vanuit Athene op visitatiebezoek gestuurd. Het komt de volgende keer allemaal wel nader aan de orde, maar ik vat het nu even kort samen. Timotheüs moest gaan kijken, hoe het er voor stond, in de gemeente. En hij moest ook proberen om de gemeente wat leiding te geven. En dan komt hij terug en schrijft Paulus, waarschijnlijk vanuit Korinthe, zijn brief. Dat is zo rond het jaar 50-51. Daarmee behoren de brieven aan de Thessalonicenzen tot de eerste brieven van Paulus. Karakter van de brief Als we deze brieven lezen, dan valt op dat Paulus er eigenlijk geen grote dogmatische vraagstukken behandelt. Zonde en genade, rechtvaardiging en heiliging, uitverkiezing, het wordt in deze brief wel verondersteld, maar het komt niet expliciet aan de orde, zoals bijvoorbeeld in de Romeinenbrief of in de brief aan de Galaten. Paulus zal in zijn prediking over deze dingen hebben gesproken. Het hoort immers tot de kern van de apostolische prediking. Paulus verwijst immers naar de verkiezing van God als het geheim van de gemeente. Maar toch is het veelzeggend dat dergelijke theologische vraagstukken niet behandeld worden. Blijkbaar stonden ze niet ter discussie. Dat is trouwens veelzeggend. Afbraak van de christelijke gemeente komt niet alleen van buitenaf; wat
3 dacht u van de innerlijke uitholling, doordat fundamentele geloofswaarheden ter discussie komen te staan? Dat zien we in onze tijd gebeuren. Het gevolg is niet alleen een innerlijke onzekerheid, maar ook dat de kerk nauwelijks meer kerk is. Dan verwordt de christelijke gemeente tot een maatschappelijke groepering, waar mensen aan godsdienst doen. Maar we komen er niet meer aan toe waar de christelijke gemeente toe geroepen is: om licht te zijn in deze wereld en om met verwachting uit te zien naar de wederkomst van haar Heere en Heiland. Precies die dingen komen we wél tegen in de brieven aan de Thessalonicenzen. Een aantrekkelijke gemeente is geen gemeente met veel meelevendheid zonder meer, met veel activiteiten zonder meer, maar het is een gemeente die werkelijk gemeente van onze Heere Jezus Christus is. Zijn wij dat ook? Als we de brief moeten typeren, is er sprake van een terugblik en een vooruitblik. Een terugblik over hoe het evangelie in Thessalonica is gekomen, hoe de prediking van Paulus heeft vrucht gedragen. Hoe ze er bekeerd zijn van de afgoden om de levende en waarachtige God te dienen. En een vooruitblik hoe het verder gaat, en dan moeten we vooral denken aan de wederkomst van de Heere Jezus Christus. Want het kan niet lang meer duren. We verwachten Hem uit de hemelen, namelijk Hij die uit de doden is opgewekt, namelijk Jezus, die ons verlost van de toekomende toorn (vgl. het slot van 1 Thess. 1). Het lijken me twee karakteristieken van de christelijke gemeente, die ook voor onze eigen tijd actueel zijn. Hoe is onze afkomst, waar liggen onze wortels, worden we gedragen door het evangelie? En: hoe is onze toekomst, leven we in de verwachting van de wederkomst van de Heere Jezus, die ons van de toekomende toorn verlost? Het evangelie ontvangen en aangenomen We gaan vanavond op zoek naar het geheim van de gemeente van Thessalonica. Waaruit bestond de aantrekkingskracht van de gemeente? Hoe komt het, dat Paulus de gemeenteleden voorbeelden voor alle gelovigen in Macedonië en Achaje kan noemen? Dat kan geen kwestie zijn van de gemeente naar de mond praten. ‘We hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan’, aldus Paulus zelf (1 Thess. 2,5). We vinden het geheim van de gemeente in wat Paulus schrijft in 1 Thess. 2,13: ‘U hebt het woord der prediking Gods van ons ontvangen, maar u hebt het ook aangenomen, niet als een mensenwoord, maar, zoals het waarlijk is, als Gods Woord, dat ook werkt in u die gelooft.’ Het geheim van de gemeente was de prediking van het evangelie. Zo sticht God Zijn gemeente, en zo houdt Hij haar in stand. Door de verkondiging van het Woord van God. Toen Paulus in Thessalonica kwam, toen deed God die plaats aan. En zo hebben ze in Thessalonica het Woord van God ontvangen en aangenomen. Ze hebben het gehoord én toegeëigend. Daar vinden we het geheim van deze gemeente. In Thessalonica was er een gemeente rondom het Woord ontstaan. Paulus spreekt zich er in hoofdstuk 2 over uit, hoe dat gegaan is. Onze ingang onder u is niet tevergeefs geweest (vers 1); we hebben veel vrijmoedigheid gebruikt om het evangelie van God tot u te spreken, in veel strijd (vers 2). Zijn ze te vertrouwen? Een gemeente rondom het Woord. Dat is de kracht, maar tegelijk ook de kwetsbaarheid van de gemeente. Want er wordt zoveel gezegd. Hoe weet je, dat je ervan op aan kunt, wat iemand zegt? Stel u voor: drie mensen die zich uitgeven als boodschappers van God, gezanten van Jezus Christus. Wij weten dat het Paulus, Silas en Timotheüs zijn. Maar ze kwamen als volslagen vreemden in Thessalonica. Er gingen in die tijd wel meer mensen rond, die probeerden om mensen aan zich te binden. Op de markt van de religie was
4 toen ook van alles te koop. Er gingen allerlei rondtrekkende predikers rond. Soms met kwalijke bedoelingen, zo blijkt uit de woorden van Paulus in 1 Thess. 2,3. Daar zegt Paulus namelijk over zichzelf: ‘Onze vermaning (onze prediking) is niet geweest uit verleiding, noch uit onreinheid, noch met bedrog.’ Paulus had geen dubbele agenda. Dat kon je horen aan zijn prediking. Hij kwam zijn hoorders niet in het gevlij. Wee de prediker die dat doet. En we zijn er zo vatbaar voor, zeg ik er maar meteen bij. Paulus zegt: ‘We zijn door God beproefd dat het evangelie ons toevertrouwd zou worden, zo spreken wij, niet om mensen te behagen, maar God, die onze harten beproefd. De prediking van Paulus werd gedragen door het besef dat hij Gods Woord moest verkondigen. Uiteindelijk gaat het er niet om hoe mensen dan over je denken; de verkondiging van het evangelie maakt ook heilig onafhankelijk. Dat kunnen we in elk geval van Paulus leren. Hij is aan God verantwoording verschuldigd. Hij was niet afhankelijk van de gemeente van Thessalonica. ‘We hebben nooit met pluimstrijkende woorden (met u) omgegaan, zoals u weet, noch met enige bedekte gierigheid; God is getuige. We hebben geen eer van mensen gezocht, noch van u, noch van anderen. We hadden u wel tot last kunnen zijn, als apostelen van Christus.’ We waren niet de eersten de beste. Juist daarin is gebleken dat de apostelen te vertrouwen waren. Tussen haakjes: blijkbaar is de wijze van optreden van dienaren van het Woord niet onbelangrijk. De geloofwaardigheid van het evangelie is ermee gemoeid! Het Woord geven – jezelf geven Ondertussen blijkt uit 1 Thessalonicenzen 2 hoe Paulus als dienaar van het Woord was. Hij verkondigde het evangelie, maar hij was er zelf ook helemaal bij betrokken. Er was een betrokkenheid op zijn hoorders. ’t Was geen baan voor Paulus, maar een roeping. Zijn baan was tenten maken, maar zijn roeping was de verkondiging van het evangelie van Christus, die Zichzelf voor ons heeft overgegeven. En als Christus dat doet, zouden dienaren van Christus zichzelf dan niet voor de gemeente over hebben? Paulus gebruikt in ons hoofdstuk twee mooie beelden. Eerst het beeld van een moeder, die haar kinderen voedt en koestert. In liefde en zorg. Paulus is maar een paar weken in Thessalonica geweest, maar blijkbaar heeft hij de gemeente lief gekregen. Als een moeder haar kind. ‘We hebben u gaarne willen meedelen niet alleen het evangelie van God, maar ook onze eigen zielen, daarom dat u ons lief geworden was’ (vers 8). Paulus had geen dubbele agenda: ‘U bent getuigen, en God, hoe heilig, en rechtvaardig en onberispelijk wij u, die gelooft zijn geweest’ (vers 10). En dan komt het tweede beeld: na het beeld van de moeder het beeld van de vader: ‘We hebben een ieder van u vermaand en vertroost, zoals een vader zijn kinderen’. Wat houdt die vermaning en vertroosting dan in? Paulus heeft zijn gemeenteleden de weg naar Christus gewezen. En dan ook de weg achter Christus aan. Ik zet mijn treden in Uw spoor! ‘We hebben betuigd, dat u zoudt wandelen waardig Gode, die u roept tot Zijn koninkrijk en heerlijkheid’. Een spiegel voor ons als ambtsdragers, vanavond. Gaat de gemeente van Christus ons zo ter harte? Dat we onszelf er echt voor geven, wetende dat Christus Zijn leven voor ons heeft gegeven? Kennen we die moederlijke en vaderlijke liefde voor de gemeente? We kunnen er van alles van vinden, maar laten we bedenken: als we als ambtsdragers geen liefde voor de gemeente van Christus hebben (omdat we geen liefde voor Christus hebben?) hoe zal de liefde dan in de gemeente in de praktijk worden gebracht? De zegen in de gemeente begint vaak bij de ambtsdragers. Het verval van de gemeente ook. Gemeente Gods
5 Er was dus in Thessalonica een gemeente ontstaan. Een ekklesia: mensen die zijn weggeroepen uit deze wereld om Christus te volgen. Wij zijn er aan gewend geraakt dat het er in de kerk soms net zo aan toe gaat als in de wereld om ons heen. Kerkmensen zijn niet beter, zeggen we dan. ’t Lijkt wel eens alsof we ons daar zo makkelijk bij neerleggen. Zijn we daardoor soms als kerk en ook als gemeente vaak zo ver van huis. Zo ver van onze roeping, om het eigendom van Christus te zijn? Geroepen uit deze wereld om de HEERE toegewijd te zijn? Wat dat betreft zetten de eerste christengemeenten ons wel voor de spiegel. Ze leefden in een wereld die ook totaal anders dacht. Maar ze durfden anders te zijn. Ze waren navolgers van Christus. Dat woord ‘navolgers’ valt wel een paar keer in de eerste hoofdstukken van onze brief. Ze hadden in Thessalonica het Woord van de prediking niet alleen aangehoord, maar ook ontvangen en aangenomen. Het had hun leven veranderd. Er waren daar wonderen gebeurd. Onder de prediking doet de Heilige Geest wonderen. Vandaag nog. De prediking van het evangelie van Christus vormt de bron van de gemeente van Christus. Paulus’ blijdschap Het geeft Paulus een diepe blijdschap, zo merken we aan het begin van de brief die Paulus samen met Timotheüs en Silvanus aan de gemeente schrijft. ‘Genade voor u en vrede van God onze Vader en de Heere Jezus Christus. Wij danken God altijd over u allen, u gedachtig zijnde in onze gebeden’ (1 Thess. 1,1-2). Daar krijgen we ook even een glimp te zien van hoe Paulus, Silvanus en Timotheüs in hun gebed met de gemeenten omgingen. De zorgen brachten ze bij God, maar ook de blijdschap. Over Thessalonica kunnen ze de Heere danken. ‘We gedenken zonder ophouden aan het werk van uw geloof, aan de arbeid van de liefde en de verdraagzaamheid van de hoop op onze Heere Jezus Christus, voor onze God en Vader’ (vers 3). Geloof, hoop en liefde. Daardoor werd de gemeente van Thessalonica gekenmerkt. In de praktijk van geloof, hoop en liefde komt immers openbaar of we leven uit het Woord van God. De gemeente ligt ook vast. We weten uw verkiezing van God, schrijft Paulus (vers 4). Al kan Paulus de gemeente niet vasthouden, God doet het wel. In Zijn verkiezend welbehagen. Ziet u trouwens, dat het woord verkiezing hier in de lofprijzing wordt gebruikt? Dankzij Gods verkiezend welbehagen is er in Thessalonica een gemeente. God houdt haar vast. Dat is het geheim van de kerk de eeuwen door. We kunnen er soms wel tegen aan lopen: Gods verkiezing. Maar dankzij Gods verkiezing is er tot de dag van vandaag een gemeente. God roept mensen uit de duisternis tot Zijn wonderbare licht. Navolgers De prediking van Paulus heeft vrucht gedragen, zo stelt hij dankbaar vast. ‘Ons evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht en in de Heilige Geest en in veel verzekerdheid, zoals u weet hoe wij onder u geweest zijn om uwentwil. En u bent onze navolgers geworden, en des Heeren, het Woord aangenomen hebbende in veel verdrukking, met blijdschap van de Heilige Geest’ (vers 5-6). Ze zijn navolgers geworden. God wil dat we aan Zijn evangelie gevolg geven. Let erop hoe het er staat: u bent onze navolgers geworden. Paulus, Silas en Timotheüs waren immers voorgangers. Ambtsdragers worden geroepen om de gemeente voor te gaan. En we moeten als gemeente volgen. Gedenkt uw voorgangers, die u het Woord van God verkondigd hebben; en volgt hun geloof na. Maar ’t is alsof Paulus er meteen bij zegt: nee, niet alleen onze navolgers. Navolgers van de Heere – van onze Heere Jezus Christus. Een christen is een volgeling van Christus. God vraagt van ons dat we navolgers zijn. Een navolger, dat worden we
6 door het evangelie te horen en het aan te nemen (1 Thess. 1,6 en 1 Thess. 2,13). Het moet ons eigen worden. We moeten ermee vertrouwd worden. Levend van genade, van Christus’ verdienste alleen. In Thessalonica bestaat de gemeente uit navolgers. De verkondiging draagt vrucht en mensen worden niet aan Paulus gebonden, maar met Christus verbonden. Lijden Ondertussen is het niet goedkoop wat hier staat. Navolging is natuurlijk vandaag ook een actueel thema. Discipelschap, hebben we het dan meestal over. Dan gaat het vooral over de vraag, hoe je in de praktijk christen bent. Ik zeg er niet teveel negatiefs over, maar soms ben ik wel bang. Hoe diep steekt het? Hoeveel mag het ons kosten? In Thessalonica kon je niet goedkoop christen zijn. Ze hebben daar het evangelie aangenomen in veel verdrukking, maar wel met de blijdschap van de Heilige Geest. Dat laatste draagt hen erdoor. Maar ondertussen is de verdrukking er. Paulus zegt in 1 Thess. 2,14, dat ze in Thessalonica navolgers geworden zijn van de gemeenten van God in Judea. U hebt hetzelfde geleden van uw medeburgers, zoals zij van de Joden. Het kostte wat, in Thessalonica. Wat mag het ons kosten, vraag ik vanavond. Verdrukking en blijdschap. Voor ons gevoel past het niet bij elkaar. Maar waar het verdrukking is om de navolging van Christus dan kan het. Dan kan Paulus in de gevangenis zingen. En dan kunnen christenen het vandaag nog. ‘k Zal Zijn lof, zelfs in de nacht, zingen, daar ik Hem verwacht. Wat een les voor onszelf. Wie van het lijden van Christus leeft, die zal iets van de overblijfselen van het kruis gaan voelen. Joden Nog één ding voor vanavond. Want Paulus zegt hier nogal wat over het Joodse volk. Ze hebben de Heere Jezus en hun eigen profeten gedood en ze hebben ons vervolgd; ze behagen niet aan God en ze zijn tegen alle mensen; ze verhinderen ons te spreken tot de heidenen; ze vervullen hun zonden. De toorn is over hen gekomen tot het einde. Dat kunnen we vanavond natuurlijk niet zomaar even behandelen. Ik zeg er twee dingen van. Op de achtergrond zal meespelen hoe de Joden in Thessalonica hebben gehandeld. Ze hebben zich vijanden van Christus betoond. Daarover heeft Paulus het. Over de tegenstand en de vijandschap. Maar daarmee velt hij geen oordeel over het Joodse volk als geheel. Straks zal Paulus Romeinen 9-11 schrijven, over het dagelijkse gebed voor Israël en de dagelijkse smart om hun onbekeerlijkheid. Maar ook dat gans Israël zalig zal worden.