EEN EEUW OUD ARCHIEF IN EEN EEUWENOUD ARCHIEF
Raadsnotulen Onlangs kon ik als medewerker van het gemeentearchief Leidschendam-Voorburg een jaren durend project afronden: het in korte zinnen samenvatten van de notulen van de Voorburgse gemeenteraad over de periode 1817 tot en met 1918. In feite de weerslag van ruim een eeuw Voorburgse geschiedenis. Een zin als: “Vervolgens suppediteert de Heer Dominicus Palairet het vorengenoemde Zijner
Majesteits Besluit, mitsgaders de Acte van beëediging van den Heer Gouverneur van ZuidHolland in dato den 20en der gezegde Maand (augustus 1818), en welke beide Stukken na Lecture aan denzelve zijn teruggegeven”. Je kunt natuurlijk ook zeggen: ‘Nadat de raad de stukken van de beëdiging tot schout heeft
gelezen, krijgt hij die weer terug’ Daar staan die notulen bol van, van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden die rechtstreeks aan het Frans of het Latijn zijn ontleend. Als een verzoek wordt afgewezen, dan besluit de raad om het ‘Verzoek van de Requestrant te Difficulteeren’. Wij zouden tegenwoordig zeggen: ‘ze maken het de verzoeker –behoorlijkmoeilijk’
Kanttekeningen bij een eeuwenoud archief
2 Met een glimlach… De ellenlange volzinnen lezend, kun je ook vaak een glimlach niet onderdrukken. Bij een kwestie over het aantal agenten, veldwachters en burgerwachten schrijft men bijvoorbeeld: “de zes agenten blijven volledig intact”. Of de raad gaat op sjouw met een weduwe, die in een bepaalde belastingklasse is ingedeeld: “De
weduwe H.H. wordt gebragt van de 11e in de 12e klasse.”.
Soms is het ook een ‘toestand’ in de gemeente als men schrijft: “De toestand van de gemeente
(over 1859) wordt aan de raadsleden toegezonden”. Of een nieuwe burgemeester die blijkbaar een kroon op het hoofd krijgt als hij wordt geïnstalleerd: ”De nieuwe burgemeester krijgt uit handen van de oudste wethouder de regalia” Of de aannemer die zijn opgedragen werkzaamheden niet op tijd heeft kunnen uitvoeren vanwege “het regenachtige water”. Soms blijkt de raad bepaald gulzig als de gouverneur (= de commissaris van de koning(in) vraagt
hoeveel koeien er kunnen worden ingenomen…. En om deze bloemlezing te besluiten: “De raad besluit de weduwe maar te laten taxeren” in het geval dat een weduwe naar de mening van de raad teveel geld vraagt voor een te verkopen stuk grond. Maar afgezien van deze raadsnotulistische merkwaardigheden zijn er vanzelfsprekend meestal bloedserieuze zaken aan de orde.
Taken van de gemeentebestuurders Zaken over de heerlijke rechten, de veelvuldige bemoeienissen van gedeputeerde staten, de lantaarns en de réverbères, de dorpsschool en de hoofdmeester, die tevens koster, doodbidder, aanzegger en klokkenluider is, grenswijzigingen en de financiële gevolgen daarvan, de veldwachters en klapwakers, de diverse locale belastingen, zoals de ‘broodzetting’, subsidieverzoeken van kerkelijke besturen en kerkelijke armbesturen, de begraafplaats rond de Oude Kerk en de begrafenisrechten, de vele keuren en verordeningen, onder andere die op het houden en mesten van varkens, collectes bij watersnoden, de bestrijding van de cholera, het bestraten van het dorp, het niet te drinken water uit de dorpspomp, de bedelarij, de vroedvrouwen en vroedmeesters… En hier zijn nog een hele reeks onderwerpen aan toe te voegen. En toch, hield een gemeentebestuur uit het begin van de 19e eeuw zich met dezelfde zaken bezig als een gemeentebestuur anno 2003? Neen, er was een wereld van verschil. De woorden ‘beleid’, ‘subsidiëring’, ‘recht op bijstand’, ‘autonoom bestuur’ en ‘emancipatie’ waren evenzoveel begrippen, die nog helemaal tot ontwikkeling moesten komen.
3
Om bij het moderne woord ‘emancipatie’ te blijven: wat was daarvan terug te vinden? Het woord ‘emancipatie’ vind je zelden of niet terug in de omschreven periode van het begin van de 19e eeuw tot en met 1918. Er was nog nauwelijks sprake van. Meestal werd het woord nog direct in verband gebracht met slavernij. Dertig jaar na Engeland en 15 jaar na Frankrijk schafte Nederland per 1 juli 1863 eindelijk de slavernij af. Een getal van om en nabij de 45.000 Surinamers en Antillianen werden toen vrij verklaard. De maatschappij was duidelijk verdeeld in klassen: de bezittende klasse op de chique Voorburgse buitenhuizen langs de Vliet. De bewoners veelal ‘opgezetenen’ genoemd, behoorden uiteraard doorgaans tot de notabelen. Dan was er de middenstand of neringdoenden en helemaal onderaan de armen en behoeftigen.
Bestuurders Een klasse apart waren weer de Hoogedelachtbare Heren Bestuurders en de vele Excellenties. Binnen de gemeente tref je dan buiten de maire, schout of burgemeester, nog de gemeenteontvanger en de gemeentesecretaris aan. Van een gemeentehuis of secretarie is nog nauwelijks sprake. In het gunstigste geval werd die bevolkt door één of twee jonge lieden die het administratieve vak daar mochten leren.
Familieverbanden Binnen het gezin was de man niet alleen de kostwinner, maar ook de pater familias. De vrouw behoorde zich op de achtergrond te houden en te zorgen dat de huis- of hofhouding gladjes verliep. Dat veel van de huishouding of het bewerken van het land, aan knechten en dienstpersoneel werd overgelaten, sprak voor zich. Ook zij vormden weer een klasse apart. Van de opvoeding van de kinderen hoor je nauwelijks iets, behalve dan wanneer bezorgde ouders aan het gemeentebestuur eerbiediglijk verzoeken, om hun kinderen op de dorpsschool nog een paar jaar les te mogen –laten- krijgen, tegen het toen kapitale schoolgeld van tien hele guldens per jaar.
4 Godsdienstige emancipatie De ‘zuilen’, zoals wij dat tegenwoordig zeggen, staan nog geheel overeind. Grofweg kun je stellen dat de ene helft van Voorburg behoort tot de ‘Nederduitsch Gereformeerde Gemeente’, die later weer verdeeld zou worden in Hervormd en Gereformeerd. De andere helft bestaat uit mensen die de ‘Roomsch Catholiek’ zijn. Uit alles blijkt dat de ‘Gereformeerden’ in vele opzichten de overhand hebben. Van ‘emancipatie’ van het katholieke volksdeel is nog nauwelijks sprake. Soms komt dat ook bij de benoeming van nieuwe raadleden aan de orde. Als iemand dan de snode opmerking maakt dat de raad geen afspiegeling is van de samenstelling van de bevolking, wordt de vragensteller ‘gerust gesteld’ met de mededeling, dat er in ieder geval een capabele figuur door de raad naar voren is geschoven… Als in april 1834 mr. A.A.J. Meylink, één van de voormannen van de katholieke emancipatie, daarover zijn ongenoegen uit, wordt er gezegd dat er bij de marktschippers, klapwakers en turftonsters steeds een deel katholiek is en dat de spijsuitdeling aan de armen ook niet altijd gelijkelijk is verdeeld. Er wordt dan niet bij verteld dat die marktschippers, klapwakers en turftonsters allemaal qualitate qua behoren tot de onderste regionen van de toenmalige maatschappij. Pas in 1843 komt er voor de katholieken aan het Oosteinde een gebouwtje dat de traditionele vorm van een kerk mag hebben, zij het dat de ingang niet ligt aan de straatkant, maar aan de kant van de Vliet. Dezelfde mr. Meylink wordt dan genoemd onder de lieden die aanzienlijke financiële steun verlenen bij de totstandkoming van dit kerkgebouwtje. De schatrijke mr. Alexius Antonius Josephus Meylink, lid van de Hoge Raad der Nederlanden en raadslid van Voorburg, schonk bij die gelegenheid immers een doopvont aan de kerk…
Prinses Marianne Als vijf jaar later, in 1848, prinses Marianne, toen nog zeer ongeëmancipeerd genoemd ‘Hare Koninklijke Hoogheid Mevrouw de Princes Albert van Pruissen’, haar intrek neemt op de buitenplaats ‘Rusthof’, wordt zij behalve door burgemeester H. van Zegwaard en assessor (wethouder) dr. W.J. Terlaak, ook door mr. A.A.J. Meylink, formeel welkom geheten. Maar de komst van de legendarische prinses Marianne wil nog niet zeggen dat ook katholieken deel gaan uitmaken van haar equipage. Er is immers ook nog steeds sprake van protestante en katholieke boter, kaas en eieren en protestante en katholieke koeien en varkens, die weer hun eigen vlees en worst voortbrengen. Als in 1853 het Vaticaan besluit in Nederland weer bisschoppen te gaan benoemen komt het via de bekende Aprilbeweging tot een ware volksopstand: katholieke geestelijken worden op straat bespot en katholieke dienstboden ontslagen.
5 De protestanten mijden meer dan tevoren de winkels van katholieken. Er komen brochures, pamfletten, spotprenten en straatliedjes, die eens te meer de angst voor de rooms-katholieke kerk aanwakkeren: 'Het monster moet vallen. Zijn trotschheid vernederd, zijn heerschzucht geknot!' Ach, het zal in het nog pastorale Voorburg wel meegevallen zijn, maar of er nu echt sprake was van emancipatie? In de behandelde raadsnotulen is er weinig van terug te vinden. Cholera oftewel de Aziatische Braakloop De raad is meer beangst voor andere zaken, zoals de cholera. In 1832 eiste het her en der slachtoffers en in 1866 dreigt de gevreesde ziekte weer de kop op te steken. Het gemeentebestuur neemt voortvarende maatregelen. Een van die maatregelen is het inrichten van een gebouw waar de slachtoffers van de ziekte in quarantaine kunnen worden genomen. Op een gegeven moment komt de raad op een wel zeer lumineus idee. Een leegstaand gebouwtje aan het eind van de nieuwe begraafplaats aan de Achterweg kan daar heel goed voor dienen. De zieken zijn dan in ieder geval buiten de bebouwde kom van de gemeente. En als ze komen te overlijden…. Inderdaad, dan zijn ze wel heel dichtbij hun laatste rustplaats! Het gemeentebestuur is bijzonder actief bij de bestrijding van deze gevreesde ziekte en benoemt een commissie ad hoc belast met het nemen van maatregelen tegen het ontstaan en uitbreiden van de cholera morbus. Zodra zich een geval van cholera voordoet moet dat direct gemeld worden. De straten moeten elke dag vóór tien uur ’s morgens behoorlijk geveegd en worden en de riolen doorgespoeld. Bij overtreding: een boete van 60 cent per overtreding! De ramen en deuren van de Oude Kerk moeten dagelijks worden open gezet ter verkrijging van frisse lucht. Hetzelfde geldt voor de dorpsschool. De armbesturen krijgen de opdracht er op toe te zien dat de aan hen toevertrouwde armen en behoeftigen dagelijks van de nodige gezonde spijzen en voedsel worden voorzien.
6 Geneesheren, heelmeesters, vroedvrouwen en vroedmeesters. Maar behalve dat de raad zich intensief bezig houdt met de cholera en het vermijden van die ziekte, gaat zij zich ook intensief bemoeien met het aanstellen van geneesheren, vroedvrouwen en vroedmeesters. Eind 1892 lopen de zaken met een bepaalde vroedvrouw wel heel hoog op. Zij heeft nogal moeite met het behandelen van de arme kraamvrouwen en wil zelf graag regelen aan wie er wel en aan wie niet een briefje van onvermogen afgegeven mag worden. De burgemeester is daar echter mordicus tegen. Gevolgen zijn ‘onbetamelijke uitdrukkingen’ van de vroedvrouw, niet alleen aan het adres van haar toevertrouwde kraamvrouwen, maar ook aan het adres van de Edelachtbare burgemeester zelf! In de raadsnotulen zijn dan zinsneden te vinden, die luiden alsvolgt: "dat Mejufvrouw. N.N. eene vrouw, die in barensweeën lag,
verschillende, althans op dat oogenblik hoogst ongepaste, uitdrukkingen heeft toegevoegd.". En alsof dat nog niet genoeg is, maakt de voorzitter nog melding van het volgende "dat Mej.
N.N. hem op Zaterdag 19 November j.l. ter Secretarie eene nageboorte in een blikken melkkan toegezonden heeft, afkomstig van een daags tevoren door haar geholpen vrouw met verzoek die nageboorte te doen onderzoeken, opdat zij gevrijwaard zou zijn bij het uitbreken van eene nieuwe lasterepidemie". De zaak met de vroedvrouw is en blijft onverkwikkelijk en resulteert tenslotte in een gehakketak over het wel dan niet toekennen van een pensioentje. Het pleit wordt uiteindelijk toch door de vasthoudende vroedvrouw gewonnen, zij het dat daar Zijne Excellentie de Minister van Staat, de Gouverneur, aan te pas moet komen. De Gouverneur is hier dan de voorloper van de hedendaagse Commissaris van de Koningin.
Gouverneurs en gedeputeerde staten Wat ook echt opvalt bij het overzien van ruim een eeuw raadshandelingen is het feit van de bemoeienis en inmenging van de Gouverneur en Gedeputeerde Staten. Van enige autonomie voor de gemeente is nauwelijks sprake. Voor elke overschrijving van een begrotingspost moet toestemming van gedeputeerde staten worden gevraagd, om de achterstallige betaling uit een post ‘onvoorzien’ te mogen verrichten. Over alles wat zich binnen de gemeente afspeelt moet uitgebreid via langdradige processen-verbaal verantwoording worden afgelegd.
7 Dat wordt zo begin 1838 pijnlijk duidelijk als de raad op aandringen van -weer gedeputeerde staten- een keur moeten vaststellen rond het beheer en het onderhoud van de buurtwegen rond Voorburg. Houders van hondenwagens moeten zich dan op de dezelfde manier gedragen als houders van met paarden bespannen rijtuigen. Geleiders van een paard, paarden of rijtuigen bespannen met paarden, ezels, meelezels en honden dienen -zodra zij zich verwijderen- hun dieren behoorlijk vast te zetten. En je mag ook niet meer dan drie paarden aan de staart achter elkaar verbonden, vervoeren. Wat ook duidelijk geregeld is het verbod om binnen een bepaalde afstand van de weg, de huiden van dode dieren af te stropen. Het moet verboden worden om meer dan drie paarden aan de staart achter elkaar gebonden te vervoeren. Dat geldt ook voor het brengen van de dieren naar of van het land of om ze naar een markt te brengen. Ook mogen de dieren niet los blijven lopen, ook niet als vermoed wordt dat ze zelf de weg wel weten. En voor stieren is men helemaal beducht, want: stieren mogen niet anders langs de wegen vervoerd worden dan ‘geknieband’, oftewel met een touw dat de kop verbindt met de voorpoten. Ook moeten de drijvers van stieren met een hoorn een sein geven aan tegemoetkomende rijtuigen. Wie zich al eens beklaagt over de regelgeving, waar wij heden ten dage mee geconfronteerd worden: er is maar weinig nieuws onder de zon. En dan zijn er vanzelfsprekend ook de veldwachters, de klapwakers en marechaussees die er zorg voor moeten dragen dat de orde en rust in ons landelijke dorp te allen tijde wordt gewaarborgd en dat de vele regels stiptelijk worden nageleefd.
Van veldwachters, klapwakers, ‘dienaren van ‘policie’ en marechaussees Uiteraard is ook het politiecorps, aanvankelijk één hele veldwachter groot, onderwerp van de aanhoudende zorg van de raad. Rond 1830 is het echt raak. De dienstdoende veldwachter, wiens naam we hier maar achterwege laten, maakt zich voortdurend schuldig aan misbruik van sterke drank. Hij pleegt kooplieden te vexeeren oftewel te kwellen, plagen of onrecht aan te doen. Hij heeft nog onlangs in sterk beschonken toestand een transport buskruid ‘begeleid’ en heeft zelfs een koopmanzonder aanwijsbare reden mishandeld. Als klap op de vuurpijl heeft hij ook nog eens de burgemeester geïnsulteerd oftewel beledigd. De raad is onder de indruk van dit alles, maar dan met name over het feit dat hier de achtbaarheid en het gezag van de burgemeester is aangetast.
8 De raad geeft de burgemeester de vrijheid om het gedrag van de veldwachter te melden bij de provinciale autoriteit en aldaar de demissie (ontslag) van denzelve te provoceeren, oftewel er zorg voor te dragen dat de veldwachter de laan uit wordt gestuurd. Wat er niet bij wordt verteld is, dat de bewuste veldwachter bij zijn aanstelling in 1820 reeds 66 jaar oud is. Hij is dan al 76 als zijn drankmisbruik en zijn misdragingen tegenover autoriteiten aan de kaak worden gesteld. De veldwachter wordt uiteindelijk door het college van burgemeester en assessoren voorgedragen voor ontslag. De Gouverneur houdt hem nog enigszins de hand boven het hoofd en veroordeelt hem tot zes weken schorsing, terwijl in de tussentijd zijn plaatsvervanger ook zijn salaris krijgt. Op 1 oktober 1830 neemt hij dan tegen zijn zin in ontslag, omdat hij… wegens lichamelijke klachten niet meer in staat is zijn functie actief uit te voeren. En pensioen? Daar wil de raad in het geheel niets over horen. Dan is toch weer de Gouverneur de reddende engel, omdat hij toch wel rekening wil houden met niet alleen zijn vergevorderde leeftijd, maar ook met zijn omvangrijke gezin.
De openbare dorpsschool Waren het in de voorbije eeuwen steeds de kloosters, die een daadwerkelijk aandeel in het onderwijs hadden, in de tijd van ons kersverse Koninkrijk der Nederlanden gingen ook de gemeentebesturen zich hiermede bezig houden. Van enige vorm van leerplicht was pas sedert 1901 sprake, maar de openbare dorpsschool was er als eerste. In de eerste helft van de negentiende eeuw komt er aarzelend een dorpsschool met één hele hoofdonderwijzer of bovenmeester. Het schoolgebouwtje voldoet al snel niet meer aan de eisen van de tijd. Het is onverwarmd en niet of schaars verlicht en dan moet de hoofdonderwijzer ook nog eens les geven aan veel kinderen met een bewijs van onvermogen, waarvan de ouders domweg het jaarlijkse schoolgeld niet kunnen betalen. Telken jare komen de namen van al die ouders integraal in de raadsnotulen te staan, opdat ze ten eeuwigen dage in onze memorie gegrift zouden blijven… En openbaar? Als men bekijkt aan welke kwaliteiten de hoofdonderwijzer moet voldoen, is er nauwelijks sprake van ‘openbaar’ onderwijs. De hoofdonderwijzer moet immers per definitie behoren tot de Nederduitsch Gereformeerde Kerk en is naast hoofd van de dorpsschool, tevens doodbidder, doodgraver, aanzegger, klokkenluider, voorzanger in de kerk, stovenzetter en koster. Of een aantal van deze nuttige kerkelijk-maatschappelijke functies.
9 Een bewijs voor het niet echt openbaar zijn van de school levert pastoor Mesker in 1841, als die een brief schrijft naar het gemeentebestuur met het verzoek –of is het een eis?- dat de gemeenteraad alles in het werk moet stellen om niet alleen de boeken met afbeeldingen en illustraties van de Bijbelse Geschiedenis van de openbare school te weren, maar zelfs het onderwijs in dat vak te verbieden. De pastoor wil hierbij zelfs de bemiddeling van gedeputeerde staten inroepen. De gouverneur heeft echter inmiddels al laten weten dat het niet de bevoegdheid van de commissie van toezicht, noch die van de raad is om over het geven van onderwijs in de Bijbelse geschiedenis te oordelen en zeker niet het te weren of verbieden. Volgens de bestaande verordeningen behoort zo’n oordeel tot de competentie van de districtsschoolziener. De Gouverneur wil nu volledig op de hoogte worden gehouden welke maatregelen er op dit punt reeds zijn ondernomen of nog zullen worden ondernomen. De burgemeester heeft het adviesverzoek aan de commissie van toezicht inmiddels teruggevraagd. Het onderwerp zal dus – op last van de Gouverneur- geen onderdeel van de beraadslagingen van de raad uitmaken. De Raad mag zich er eenvoudigweg niet mee bemoeien. Waar wel mee? Met de diverse benoemingen tot schoolhoofd. Alle sollicitanten, in alle mogelijke onderwijsrangen, verdringen zich dan in de raad, om een openbaar examen en proeve van bekwaamheid af te komen leggen. De districtschoolopziener, de leden van de gemeentelijke commissie van toezicht op het onderwijs en de raadsleden zijn hierbij aanwezig. De predikanten moeten worden gehoord! En dat dan de beste moge winnen! Uitgebreide processen-verbaal, allemaal integraal opgenomen in de langdradige raadsnotulen, getuigen van de ernst waarop te werk is gegaan.
Belastingen Er zijn er veel van: locale heffingen op het gemaal, de broodzetting, de belasting op de verkoop en de doorvoer van sterke drank, op brandstoffen, zoals turf. Maar de allerbelangrijkste is toch wel de hoofdelijke personele omslag. De belasting is sterk gelieerd aan de rijksbelastingen en –accijnzen. Telken jare wordt aan de hand van de voorliggende begroting bekeken, hoeveel procent er van de huurwaarde moet worden geheven om het gemeentelijke hoofd boven het gemeentelijke water te houden. Maar denk niet dat die belasting zomaar geheven kunnen worden. Een commissie van hoogst aangeslagenen, echte dorpsnotabelen, mag ook hun mening zeggen. En dan moet het kohier nog een tijdlang op de secretarie ter inzage komen te liggen, om eventueel op voorhand bezwaar in te kunnen dienen.
10 Ach, dat is eigenlijk meer een dwingend voorschrift, waar maar zelden gebruik van wordt gemaakt. En dan komen vanzelfsprekend weer eerst gedeputeerde staten er aan te pas, alvorens de gemeenteontvanger de aanslagen op mag gaan leggen. Hier valt dan ook en passant het woord secretarie: maar waar was die secretarie nu eigenlijk te vinden?
Swaensteyn Van een echt gemeentehuis is pas zo rond 1880 sprake. Vooreerst is er slechts sprake van het huren van lokalen in herberg ‘De Zwaan’ alias ‘Swaensteyn’. Behalve raadhuis, moet het ook plaats bieden aan de secretarie, het archief en bovendien moet het van tijd tot tijd fungeren als gerechtsgebouw. Talrijk zijn de besprekingen over de verhuur van de lokalen met de dienstdoende herbergiers. Toch zijn er in die 19e eeuw slechts twee centra belangrijk binnen de Heerlijkheid Voorburg: het kerkelijk centrum oftewel de Oude of Martinikerk en als burgerlijk centrum: Swaensteijn. Inmiddels blijft het pand nog steeds een logement, waarachter de paardenstallen zijn, waar de gasten hun paarden en middelen van vervoer veilig kunnen stallen. Een keer per jaar mag de raadkamer ook weer geheel als gelagkamer gaan fungeren en wel eind augustus als traditiegetrouw de kermis binnen Voorburg neerstrijkt. Een kermis die niet altijd doorgaat. Soms is dat uit beduchtheid voor heersende ziekten, maar soms ook uit vrees voor ongeregeldheden, die blijkens de notulen meestal niet door de dorpelingen zelf worden veroorzaakt, maar door buitenstaanders. In het voorgaande is ook het begrip Heerlijkheid ter sprake gekomen. En hierover wil ik dan dit resumé afsluiten.
De Heerlijkheid Voorburg tot 1828 in bezit van de Burgemeesteren der Stad Delft Voorburg is vanouds, zoals veel meer dorpen in de omgeving, tot 1828 een Heerlijkheid geweest. Dat wil zoveel zeggen dat de rechten in handen waren van Heren, die delen van hun grondgebied in leen gaven aan adellijke lieden. In ons geval was dat van origine de Graaf van Holland. Het verlenen van de zogenoemde Heerlijkheidsrechten was al lange tijd geen kwestie meer van heer en leenman. De laatste eigenaren van de Heerlijkheidsrechten waren de burgemeesters van de stad Delft. Als men goed bij kas zat konden de rechten ook gewoon op een veiling gekocht worden. Die kans deed zich in oktober 1828 voor, toen de gemeente de heerlijkheidsrechten van de stad Delft kon kopen. Maar het –toen- niet geringe bedrag van ƒ 7.500,- kon niet opgehoest worden. Daarvoor had men de hulp van een geldschieter nodig, die werd gevonden in de meermalen in de raadsnotulen vermelde persoon van Jhr. mr. H.J. Caan, zich later noemende Caan van Neck.
11 Hij bleek bereid het benodigde bedrag tegen een rente van niet minder dan 5% te lenen. Maar daarvoor werd de gemeente dan nu eindelijk wel baas in eigen huis. Maar waarom waren die Heerlijkheidsrechten nu eigenlijk zo gewild? De houder van de heerlijkheidsrechten had een vinger in de pap bij het benoemen van de predikant (vroeger de pastoor); had een speciale Heerlijkheidsbank in de kerk; mocht de voordracht doen voor het benoemen van de burgemeester of schout, de leden van de gemeenteraad en van de secretaris en de gemeenteontvanger; mocht voorts de schoolmeester aanstellen, de begrafenisbidder, de verhuurder van de rouwmantels en rouwkleden, de bode en de marktschippers. Totaal ontvingen de ‘burgemeesteren’ der stad Delft hiervoor toentertijd het niet te verwaarlozen bedrag aan recognitiën (rechten van erkenning) van ƒ 62,50. (We schrijven nu wel 1828) Al snel werd duidelijk dat deze ‘reliek’ uit het feodale tijdperk zijn beste tijd had gehad. Al in 1830 was het gemeentebestuur zo ‘verlicht’ dat zij het recht om voordrachten te doen voor de predikantsplaats, het zogenoemde ‘collatierecht’ ging afschaffen. Voortaan kreeg de Kerkenraad de bevoegdheid tot handopening, oftewel zelf een predikant te mogen benoemen.
Straatnamen Het woord ‘heer’ in heerlijkheid komt men overigens op nog een andere prominente plaats tegen en wel in de benaming ‘Heerenstraat’. Dat woord ‘heer’ had niet –zoals men lange tijd vermoedde- iets van doen met vermeende –al dan niet Romeinse- ‘heirscharen’ of legerscharen. Integendeel, het was gewoon een straat die door de heer –de graaf van Holland- zo belangrijk werd geacht, dat het als een der eerste straten werd geplaveid met keien. En dan zijn we weer terug op de belangrijkste locatie, waar dit alles zich in hoofdzaak afspeelde: de oude Voorburgse Heerenstraat, die toen uiteraard nog met twee e’s werd gespeld. En hiermede besluit ik dan dit summiere overzicht van honderd jaren raadsnotulen: met de vermelding dat de namen Herenstraat, Kerklaan, Franse Slop, Agtvoetslop en Pastoriehavensloot, definitieve namen van straten en sloten werden in plaats van de tot dan toe gebruikelijke wijken A, B, C en D. met een nummer er achter. Maar dan zitten we inmiddels rond het jaar 1885.
Bernard Dijkman, Medewerker gemeentearchief Leidschendam-Voorburg op de locatie Voorburg tot 1 november 2003