Een christelijk lied, behelzende het geloof, goede werken en de genade Gods
bron Een christelijk lied, behelzende het geloof, goede werken en de genade Gods. z.n., z.p., late 18de eeuw
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_chr004chri01_01/colofon.php
© 2013 dbnl
1
Een christelijk lied, behelzende het geloof, goede werken en de genade Gods. Stem: Hoe werkje nu leeuwrik. G Y Christen zielen al, die op den Heer vertrouwen, Staat vast op u geloof, Op dat gy meugd aanschouwen, de Hemelsche Landsdouwen, Hier boven in zyn Ryk, Zo wy zyn woord vast houwen En van de zonden wykt. Door Gods woord en door niet, Moeten wy vast geloven, de dingen die men ziet, Geschapen zyn van boven, Al van den Heeren, door Gods woord toe bereid, Zo Paulus ons gaat leeren En de Schriftuur verbreid. Door het geloove goed, Abel meer offerhande, Gode geoffert zoet, Als Cain in den Landen, Getuigenis bekomen, dat hy regtveerdig was, Alzo dat God zyn gaven, Getuigenisse gaf. Door het geloove ziet, Is Enog weg genomen, Op dat hy den dood niet Zien zou en is bekomen, Getuigenisse goedig, Van God ons aller Heer, Hoe dat hy God behaagde, Hy is niet gevonden weer. Door het geloof heeft Noag, door Godlyk aansprake, de Arke toebereid, Christen wilt nu ontwake, Al tot behoudenisze, Van zynes Huisgezin, Also dat de Waereld, Veroordeeld heeft daar in. Abraham wou door 't Geloof, Niet ongehoorzaam wezen, daarom, o Christen Mensch, Wilt God ook alzo vrezen,
Een christelijk lied, behelzende het geloof, goede werken en de genade Gods
terwyl hy u doed roepen, door Christus zyne Zoon, Zo komt gy na dit leven, Hier boven in zyn Throon. Door het geloof zeer rein, Heeft Sara kragt gekreegen, Te baren Isaak klyn, Al door des Heeren zegen En heeft ook niet getwyffelt, Maar hem getrouw geagt, die haar belooft had goedig, Te geven dezen kragt. Door het geloove schoon, Heeft Abraham geoffert, Isaak zyn eenige zoon, Als hy daar toe verzogt werd, Alzo gy overleiden, dat God ook magtig was, Hem uit den dood te wekken, door de Goddelyke kragt. Door het geloove gaan, Heeft Isaak gezegent, Iacob ende Esau, O! God op ons ook regent, U Geestelyke zegen, Op u Kinders hier op Aard, Bevryd ons van den bozen, Ons door u kragt bewaart. Iacob stervende dan, Heeft door 't geloof gezegent, Een tegelyk Soone van Ioseph en heeft gebeden, Alzo dat hy nu leende, Op 't opperst van zyn staf, Heer wilt ons geloof versterken, Tot dat wy gaan in 't graf. Ioseph al stervende, heeft door 't geloof bewezen, Al van den uitgang, die geschieden zou na dezen En heeft bevel gegeven, van zyn gebeent valjant, die Israel zou begraven, In het beloofde land. Moses gebooren was, Word drie maanden geborgen, Konings gebod zeer straf, Zyn Ouders niet en zorgden, door 't geloof, want zy zagen, dat het kind zo schoon was, Zo dat zy niet en vreesde, 't Gebod van Pharo straf.
Een christelijk lied, behelzende het geloof, goede werken en de genade Gods
Door het geloove fyn, Moses geweigert goedig, Een Soon genaamt te zyn, Van Pharos dogter spoedig, Heer wilt ons al te zamen, Geven standvastigheid, dat wy niet af en wyken, door ongelovigheid. Mozes door het geloof, Egipten heeft verlaten, des Konings tooren loos, Heer komt ons al te baten, dat wy mogen vast houden, Als ziende door 't geloof, Onzienelyke dingen, dat geeft ons God altoos. Door het gelove goed, Het Pasch uit gerigtet, Besprenginge des Bloeds, door het geloof gestigtet, Op dat ook de verderver, Eerst geboren niet, Haar niet en zoude raken, Ons God hier al voorziet. Door het geloof bequaaem, Is Israel op getogen, de rode Zee door gegaan, geheel en door het droge, 't Welk ook woude bezoeken, de Egiptenaars met kragt, Maar zyn al verdronken, Pharo met al zyn magt.
Een christelijk lied, behelzende het geloof, goede werken en de genade Gods
2 Door het gelove groot, Zyn de muren gevallen, Iericho geheel ontblood, Alzo dat zy de Wallen Hadden tot zeven dagen Omcingelt door het woord En blazen der Bazuinen, die daar wierden gehoord. Rachab al door 't geloof Niet en is om gekomen En haar huis niet berooft, door 't g[een] haar was gezworen En dat al van twee Lieden, die waren uit gegaan, Om 't Land te gaan verspieden, door 't woord Iosua gedaan. Laet ons dan al te zaem, Van de zonde afwyken, door het gebod bequaam, Tot God van Hemelryken, Op dat wy al gelyken, Worden gevonden vroom, door 't geloof en liefde, tot Christum zynen zoon. Laat u werken te zaam, Alzo werde bevonden, Voor God heel aangenaam, Op dat wy vry van zonden, Hier namaals zyn bevonden, Als wy voor 't oordeel staan Want Christus door zyn lyden, Voor ons heeft voldaan. Toont dan eens dankbaarheid, Laat u van 't quaad afraden, Steunt niet op u vroomheid, Alleen op Gods genaden, Niet uit u eigen werken, Geeft God altyd de eer, Heer bevryd dog u Kerke, Al voor een valsche Leer.
Een vryagie tuszen jonkman en een jonge dogter. Stem: Is de liefde zoet lyden. Jonkman. W At doed myn ontstellen,
Een christelijk lied, behelzende het geloof, goede werken en de genade Gods
Staag in myn gedagt, dat my zo komt quellen, Waar door ik versmagt, By dag als ik waken, By nagt als ik rust, dan schyn ik te blaken, Vol van minnelust, Waar vind ik nog gratie, Voor myn grillig hert, die zoete temtatie, die baard my groote smert. Lest sprak ik een Susje, Sint ben ik doorwond, die schonk my een kusje, Van haar roder mond, Ik wilze gaan vryen, En bieden myn Trouw, So raak ik uit lyen, Uit druk en rouw, och! liefste Annaatje, Myn leven vergaat, Sint ik had een praatje, Met u op de straat.
Dogter. Wel Floris u klagen, dat staat my niet an, Ik heb geen behagen, In eene Iongman, Ik ben jong van jaren En nog niet gezint, om alree te paren, Ik ben maar een kind, Van ruim zestien jaren, daar by ouderloos, Wilt u moeite sparen, So word gy niet boos.
Jongman. U tintelende oogen, Vol lonken van min, U twee bruine oogen, Staan in myn zin, U blozende kaken En u roder mond, Mogt ik die genaken, So waar ik gezond, Met u corale lipppen, Myn liefste Anna, Ey! wilt daar me[e] klippen Het woordje van ja.
Dogter. U Haring wel Floris, die braad hier niet gaar,
Een christelijk lied, behelzende het geloof, goede werken en de genade Gods
U Pap hier al goor is, Gaat ziet na een aar En spaart vry u beenen, So hebje geen nood, op dat gy u scheenen, Hier niet blaau en stoot, So slyt geen schoenen, Alhier op myn trap, Want gy hebt van doene, U geld tot gelap.
Jonkman. Al u spytig spreken, dat doed my de dood, Myn hart schynt te breken, Van liefde zo groot, Vergunt myn te strekken, Myn leden regt uit, op dat wy ons dekken, Als Bruigom en Bruid, Want gy hebt geen Vader, of Moeder op Aard, Laat ons dog te gader, Weer worden gepaart.
Dogter. Weg, weg met u razen, Koop koek voor u geld, Het zyn vizevazen, die gy myn verteld, Ik lag met u klagen En spot met u pyn, Gy kunt niet behagen, de zinnen van myn, Want ik stop myn ooren, Voor al u geween, Ik wil u niet hooren, Vertrekt en gaat heen.
Jonkman. Komt klein Venus wigje, Weest gy de Piloot En schiet met u schigje, In haar teere schoot, of gunt my genaden, klein Cupido zoet, of ik zal my baden, In myn eigen bloed: Adieu dan Leeuwinne, Gy zyt al te straf, Ik sterf door minne, Myn leven snyd af.
Een christelijk lied, behelzende het geloof, goede werken en de genade Gods